Plan: | Zuidrand Goirle, locatie Land van Anna |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0785.BP2019003Puijenbro-vg01 |
Zuidrand Goirle
Ten zuiden van de dorpskern van Goirle zijn sinds jaar en dag onder meer twee grote fabrieksterreinen aanwezig van de firma Van Besouw (productie vloerbedekking) en de firma Van Puijenbroek (textielindustrie). De werkzaamheden van de firma Van Besouw zijn enige tijd geleden gestaakt. Op het terrein van Van Puijenbroek vinden nog opslag en distributie plaats, maar ook dit wordt in de toekomst verder teruggebracht. De Nederlandse Bouw Unie (eigenaar van het Van-Besouwterrein) en Ontwikkelcombinatie VPCapital & WILMA/CRA (eigenaar van de locatie Van Puijenbroek) willen de locaties herontwikkelen tot woningbouwlocaties.
Naast de genoemde partijen participeert ook Thebe (eigenaar van het tussen beide fabrieksterreinen gelegen verpleegtehuis) in de herontwikkelingsplannen. Op het terrein van Thebe is een ontwikkeling met zorgwoningen voorzien.
De totale herontwikkeling heeft de titel 'Zuidrand Goirle'. Naast de bovengenoemde 'rode ontwikkelingen' (stedelijke ontwikkeling) vormt de herinrichting van de 'groenblauwe zone' ten zuiden van de terreinen van Van Puijenbroek, Thebe en Van Besouw tevens een onderdeel van de Zuidrand. In deze zone bevindt zich de watergang Nieuwe Leij. Onderdeel van de plannen is een (gedeeltelijke) herinrichting van deze zone. Het doel is om zowel de rode als groene/blauwe ontwikkelingen goed op elkaar af te stemmen en zo tot een integrale gebiedsontwikkeling te komen. Dit vormt een gedeelde verantwoordelijkheid.
In afbeelding 1.1 is de ligging van de Zuidrand Goirle ten opzichte van de dorpskern aangegeven. Met geel is het terrein van Thebe aangegeven en in blauw het terrein van Van Besouw. Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op de locatie Van Puijenbroek (paars in afbeelding 1.1) die vanaf hier 'Land van Anna' genoemd wordt.1 De deellocatie Van Puijenbroek is aangeduid met de paarse arcering.
Afbeelding 1.1: Deellocaties binnen de Zuidrand Goirle (Antea Group, 2019), de locatie Van Puijenbroek is links aangegeven in paars, de locatie Van Besouw is rechts aangegeven in blauw, tussen deze locaties ligt Thebe (aangegeven in geel)
Van Puijenbroek
Voorliggend bestemmingsplan richt zich op de locatie van Van Puijenbroek (bedrijfsterrein van HaVeP en omgeving). De textielfabriek van HaVeP, die in eigendom van Van Puijenbroek is, doet nog gedeeltelijk dienst voor opslag, productontwikkeling en als Texperience-center. Daarnaast is het hoofdkantoor aan de Bergstraat nog in gebruik. Het oudste gedeelte van de fabriek staat al jaren leeg en op termijn wil de eigenaar Van Puijenbroek ook haar huidige werkzaamheden concentreren op een nieuwe locatie. Het idee is de locaties stapsgewijs te transformeren naar een gebied waarin wonen, werken, recreëren en natuur samen gaan. Voor de locatie Van Puijenbroek is een theoretische en maximale woningcapaciteit opgenomen van 190 woningen. Dit aantal is een optelling van 189 nieuwe woningen en één bestaande bedrijfswoning.
Voor deze ontwikkeling wordt een aantal bestaande fabrieksgebouwen afgebroken. Daarnaast wordt de Nieuwe Leij verlegd. Vervolgens wordt de omgeving inricht als ruim opgezette woonwijk met een daarnaast gelegen natuurgebied.
Tussen de textielfabriek HaVeP en het verpleeghuis van Thebe staat de villa 'Huize Anna'. De tuin van die villa heeft achterstallig onderhoud en is aan een grote opknapbeurt toe.
Het plangebied (zie ook bijlage 57) ligt in de zuidrand van de kern Goirle aan de Bergstraat. Het plangebied kent globaal de volgende begrenzing. Aan de noordzijde wordt de locatie begrensd door de Bergstraat. De zuidelijke begrenzing loopt ten zuiden van de Nieuwe Leij door de landerijen van Goirle. De westelijke begrenzing bestaat uit de bebouwing en de particuliere tuinen aan de Bergstraat. De oostelijke begrenzing van het plangebied bestaat deels uit de Watermolenstraat, de tuin van 'Huize Anna', het terrein van Thebe, en het Kerklaantje (zie afbeelding 1.2. De bestaande bedrijfsbestemming aan het Kerklaantje (achter woonzorgcentrum Thebe Elisabeth) maakt onderdeel uit van het plangebied.
Afbeelding 1.2: Ligging plangebied met straatnamen en tuin van Huize Anna (zie groene ellips) aangeduid
Tot het moment waarop voorliggend bestemmingsplan in werking treedt, gelden in het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld | Inwerking | Onherroepelijk | ||||
Wildackers - Abcoven | 04-03-2008 | 21-08-2008 | 21-08-2008 | ||||
Buitengebied Goirle | 09-12-2008 | 24-09-2009 | 20-04-2011 | ||||
Buitengebied Goirle, herziening 2014 | 23-09-2014 | 23-12-2014 | 23-12-2014 | ||||
Parapluplan gemeente Goirle | 12-03-2019 | 10-05-2019 | 10-05-2019 |
Dit bestemmingsplan bestaat uit de hierna genoemde stukken. De verbeelding maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan, waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven. Ook de planregels vormen onderdeel van het bestemmingsplan; hierin zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen opgenomen. De verbeelding en de planregels worden vergezeld van de toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook de inhoud van het vigerend beleid beschreven en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
Deze toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. De thematische beleidskaders komen aan de orde in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. De opzet van de planregels wordt in hoofdstuk 7 besproken, gevolgd door de uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. Dit hoofdstuk beschrijft deze situatie door de historische ontwikkeling, de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en (brede) omgeving toe te lichten. Voor een beschrijving van deze onderdelen is onder meer gebruik gemaakt van het Cultuurhistorisch onderzoek (maart 2015) van onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv (zie bijlage 8 bij de plantoelichting). Daarna wordt de voorgestane ontwikkeling besproken.
De oorsprong
De naam Goirle is samengesteld uit de woorden "goer" (goir) en "loo". Het eerste betekent moeras of drassige grond, het tweede bos of open plek in het bos. Als plaatsnaam wordt Goirle voor het eerst genoemd in een charter uit 1298, waarin sprake is van de Ludensvoirt te Goirle. Voorts wordt de naam gebruikt in een oorkonde uit 1312 betreffende het goed Ter Loo op Abcoven aan de Leij en in een charter van 1315 als het goed Ter Venne genoemd wordt. Opgravingen die zijn gedaan bij de afbraak van de oude parochiekerk in 1896, toonden de aanwezigheid van een kerkje in de 12e eeuw. In die tijd maakte het kleine kerkdorpje deel uit van de heerlijkheid Tilburg. Reeds in 1795 bestonden er plannen om Goirle van Tilburg te scheiden, maar hiertegen werd door beide plaatsen geprotesteerd. Pas in 1803 werd Goirle een zelfstandige gemeente.
Afbeelding 2.1: kaart van de gemeente Goirle uit 1866 (Atlas van J. Kuiper)
18e eeuw: ontwikkeling vanuit de Grootte Akkers richting De Leij
De gemeente Goirle heeft een oppervlakte van ruim 2.544 ha en wordt begrensd door de gemeenten Alphen en Riel, Tilburg, Hilvarenbeek en Poppel (B). Zeer bepalend voor de ontwikkeling en vorming van het gebied waren de verschillende waterlopen. Vanaf de tijd dat Goirle nog deel uitmaakte van het hertogdom Brabant, tot aan de totstandkoming van de rijksweg Tilburg-Turnhout in 1853 zou er weinig veranderen in het straten- en wegenplan van het dorp. De waarschijnlijk oudste bebouwing is aangetroffen in het gebied van de vrij hoog gelegen Grootte Akkers. Door de verschuiving in de richting van de Leij ontstaan de wijken of herdgangen Abcoven en Kerk, en ten westen van de Grootte Akkers de herdgangen Dorp en Ven. In 1753 telde het dorp 132 woningen "daeronder begrepen kleijne hutten en keten" en maar een paar "stadsgewijze getimmerde huijzen". Met de aanleg van de rijksweg Tilburg-Turnhout verbeterde de infrastructuur in het dorp.
19e eeuw: groei van Goirle begint
Als na 1850 de bevolking van Goirle flink begint te groeien, wordt voornamelijk gebouwd langs de oude kerkwegen en langs de nieuw aangelegde Tilburgseweg. Vooral het aantal arbeiderswoningen nam sterk toe. De voornaamste initiatiefnemers tot de bouw waren de fabrikanten en de landbouwers. Op het einde van de 19e eeuw is ook begonnen met de bouw van woningen langs bestaande akkerwegen, zoals de Molenstraat (achter de heuf), Groeneweg en Koude Pad.
20e eeuw: planmatige woningbouw
Aan de woningbouw werd een nieuwe impuls gegeven door de Woningwet, die in 1901 tot stand kwam en waardoor het mogelijk werd om met rijkssteun woningen te bouwen en de volkshuisvesting te verbeteren. Dit resulteerde onder andere in de Kalverstraat, om de arbeiders dicht bij de fabriek te kunnen huisvesten, de Hoogstraat en de St. Jansstraat. In die periode vindt ook het Oranjeplein haar oorsprong. Het werd aangelegd als groot kermisterrein, met de verwachting dat het centrum van Goirle zich daar zou ontwikkelen. De oorspronkelijk grote maat van het plein is te verklaren doordat er ruimte werd gemaakt voor een parochiekerk die op de plaats van het huidige groene deel zou komen. Rondom het plein is op planmatige manier woningbouw gerealiseerd. Tot in het midden van de 20ste eeuw is het dorp binnen de grenzen van het huidige centrumgebied gebleven.
Afbeelding 2.2: kaart van de gemeente Goirle uit begin 20e eeuw
Na de Tweede Wereldoorlog heeft Goirle grote groei gekend. Met de uitvoering van de bestemmingsplannen begon de groei van Goirle. Achtereenvolgens kwamen tot stand de woningen ten noorden van de Van Malsenstraat, plan West, de wijk Hoogeind, plan Abcoven en de wijken Grobbendonk, De Hellen en de Grootte Akkers. Tegelijkertijd begon rond 1970 de grootschalige sanering van de oudere wijken en straten. Een voorbeeld daarvan is de aankoop van de terreinen en opstallen van de voormalige Pijnenburg's Weverijen met woningen aan de Tilburgseweg, Groeneweg en Molenstraat in 1969. Op één villa na zijn alle gebouwen die bij de verkoop betrokken waren, verdwenen om plaats te maken voor de uitvoering van het centrumplan. Later zijn de wijken De Nieuwe Erven en De Hoge Wal tot stand gekomen. De woonwijk Boschkens, aan weerszijden van de Tilburgseweg (ten noorden van de Rillaersebaan is aan het einde van de 20ste eeuw en in het begin van de 21ste eeuw gerealiseerd.
In 1865 werd door Hendrik van Puijenbroek aan de Bergstraat een textielonderneming gestart. Hendrik was de zoon van Adriaan van Puijenbroek, die als ondernemer tot aan zijn dood in 1853 thuiswevers voor hem aan het werk had. Hendrik leefde in een nieuwe tijd en organiseerde de textielarbeid op een andere wijze dan zijn vader, in navolging van moderne textielfabrikanten die door het oprichten van fabrieken de kosten sterk hadden weten te drukken en daarmee hun concurrentiepositie hadden verbeterd. De afhankelijkheid, die de ondernemer aanvankelijk had ten aanzien van zijn thuiswevers, maakte plaats voor een strakke regie in een centrale weverij. Dat kwam de productiviteit en met name de continuïteit sterk ten goede. Bij Van Puijenbroek werd in de negentiende eeuw vooral behangsellinnen geproduceerd.
Afbeelding 2.3 Uitsnede van de kadastrale situatie in 1832 met daarop geprojecteerd de begrenzing van het fabrieksterrein anno 2014. Midden over het terrein ligt een inmiddels verdwenen weg. De begrenzing aan de noordzijde volgt het tracé van de rond 1855 aangelegde Bergstraat (Kadasterkaart 1811-1832). Bron afbeelding en tekst: BAAC bv, Cultuurhistorisch onderzoek, maart 2015.
Vermoedelijk omstreeks 1891 werd in de fabriek van Van Puijenbroek gedeeltelijk de overstap gemaakt van met de hand aangedreven naar door stoom aangedreven weefgetouwen. Hij was daarmee een volgeling in Goirle, andere fabrikanten hadden al eerder in stoommachines geïnvesteerd. Er zullen in die tijd een machinehuis, een fabrieksschoorsteen en een kolenloods zijn opgericht. In de fabrieksgebouwen werd een inrichting gemaakt waarmee de weefgetouwen konden worden aangedreven. De mechanisatie ging aanvankelijk niet ten koste van het aantal fabrieksarbeiders, hoofdzakelijk door de enorme groei van de afzetmarkt en dus een grotere productie. Aan het einde van de negentiende eeuw werkten er al ongeveer 100 arbeiders, exclusief de thuiswevers die ook nog aan de onderneming leverden. Aan het begin van de twintigste eeuw was dit aantal al verdubbeld. Het ging de ondernemer zeer voor de wind. In 1904 liet hij Huize Anna bouwen, direct ten oosten van de fabriek. In 1908 werd besloten niet langer gebruik te maken van de diensten van de thuiswevers, op dat moment nog zo’n 150 in getal. Ook werd aangekondigd dat weefgetouwen niet langer door menskracht werden aangedreven. Kort voor de Eerste Wereldoorlog werd de fabriek nog aanmerkelijk vergroot. Tijdens de oorlogsjaren was vooral het gebrek aan grondstoffen en kolen debet aan stagnatie van de productie. Na de oorlog werd die schade ruimschoots ingehaald. In 1920 waren er maar liefst 500 arbeiders in dienst. Na de crisis van 1929 en daaropvolgende jaren, begon Van Puijenbroek met de productie van confectie. Tot dat moment stond de productie in de fabriek vooral in het teken van levering van basismaterialen aan de confectie-industrie. Doordat Van Puijenbroek het hele productieproces van grondstof tot eindproduct in eigen hand had, konden er zeer goedkoop confectieproducten worden geleverd.
Na de Tweede Wereldoorlog werd een groot deel van de productie verplaatst naar lagelonenlanden. In Goirle werd na verloop van tijd nog gebleekt, geverfd en gesneden.
Het plangebied bestaat voornamelijk uit het terrein aan de Bergstraat, waar de textielfabriek van HaVeP, die in eigendom van Van Puijenbroek is, nog gedeeltelijk dienst doet voor opslag, productontwikkeling en als Texperience-center. Onderstaande afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Afbeelding 2.4: Luchtfoto huidige situatie locatie Van Puijenbroek
Bebouwing
Door geleidelijke uitbreiding, gekenschetst door inbreiding en aaneenschakeling van bestaande en nieuwe gebouwen, is één groot complex ontstaan met daaromheen slechts enkele, relatief kleinschalige, vrijstaande gebouwen. Met name inpandig geraakte gevels (en verschillen in constructies) geven uiting aan deze pragmatische groei van het complex als geheel. In de basis staan er op het fabrieksterrein vrijwel alleen gebouwen met een rechthoekig grondplan. In het hart van het complex zijn het vooral smalle en langgerekte gebouwen die evenwijdig aan elkaar zijn gericht en onder zadeldaken zijn gebracht. De fabriekshallen zijn veel breder en voorzien van typische sheddaken. Aan de zijde van de Nieuwe Leij zijn gefaseerd kolossale ververijen onder zadeldaken gerealiseerd en de meest recente fabriekshal onder een plat dak. Gebouwen met meer dan één bouwlaag zijn veelal met platte daken uitgevoerd. Daaronder bevinden zich het kantoorgebouw, de machinekamer, een vierlaags gebouw in het midden van het complex en een voormalige garage aan de Bergstraat. In het hart van het complex is de korrel relatief klein, daaromheen is de bouw grootschaliger.
Water
In de vorm van de Nieuwe Leij en de Oude Leij is water in het plangebied aanwezig. De Nieuwe Leij is een A-watergang die de afwatering van het landelijk gebied ten zuidwesten van Goirle verzorgt.
Groen
Het fabriekencomplex kent nauwelijks groenstructuren. Verspreid over het terrein staan alleen enkele solitaire bomen in een grasberm. Wel wordt het fabriekencomplex aan de zuid- en oostkant omgeven door groen en natuur. Zo ligt aan de oostkant de tuin van Huize Anna. Dit is het grote groenelement ten noorden van de Nieuwe Leij. In de tuin liggen nog onderdelen van een oude moleneiland. De tuin is niet openbaar toegankelijk en aan groot onderhoud toe, maar door de monumentale bomen een belangrijke kwaliteit in het gebied.
Ten zuiden van het plangebied ligt het open en agrarisch gebied. Hier ligt onder ander het Vloed. Het Vloed is het drassige, vrij open overstroomgebied ten zuiden van de voormalige HaVeP-fabriek (Van Puijenbroek), omringd door kaden. Het meer cultuurrijke/agrarische gebied ligt tussen Molendijk en De Vosserijten, waar de tuin van Huize Anna via het beekdal gevoelsmatig over loopt in landgoed Gorp & Roovert.
In het plangebied bevindt zich één belangrijke technische infrastructurele voorziening: een buisleidingstrook. Deze buisleidingstrook ligt in de bestemming 'Natuur - 2' en is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. De buisleidingstrook wordt niet aangetast door de voorgenomen ontwikkelingen, zie paragraaf 5.3 voor een onderbouwing. Buiten deze buisleidingstrook ligt er geen andere planologische relevante technische infrastructuur (zoals buisleidingen, straalpaden of hoogspanningsleidingen) in het plangebied.
Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit de woningbouw en de natuurontwikkeling rondom de Nieuwe Leij. Het kader voor deze ontwikkelingen wordt gevormd door het stedenbouwkundig plan (zie bijlage 1 bij de plantoelichting).
Het stedenbouwkundig plan is opgedeeld in vier deelgebieden. Deze vier deelgebieden voorzien in een woningbouwontwikkeling van in totaal 190 wooneenheden.
In bijlage 1 is het stedenbouwkundig plan opgenomen. In het stedenbouwkundig plan worden de vijf verschillende typen woonbuurten onderscheiden:
Afbeelding 2.5 geeft het stedenbouwkundig plan en de bovengenoemde woonbuurten weer.
Afbeelding 2.5: Stedenbouwkundig plan met de diverse woonbuurten (KuiperCompagnons, Wilma Wonen, CRA Vastgoed en Antea Group augustus 2021), als rood omcirkeld zijn de fabriekspleinen weergegeven
De woonbuurten
De navolgende alinea's beschrijven de vijf verschillende woonbuurten in het plangebied. Voor die beschrijving wordt de volgorde uit de voorgaande opsomming aangehouden.
1. Wonen aan het Vloed
Het Vloed is het deelgebied dat ten zuiden van het Dorps Buurtje ligt. In dit deelgebied zijn unieke kavels met bijzondere, vrijstaande woningen voorzien. De woningen worden vrijesectorwoningen/dure woningen. De woningen liggen ingebed aan de rand van Het Vloed en hun kavels lopen over in een collectief te beheren natuurtuin die grenst aan het beekdal van de Nieuwe Leij. Hiermee wordt de overgang van de nieuwe woonwijk naar het landschap vormgegeven. Het schetsontwerp en het inrichtingsplan van de collectieve natuurtuin zijn te vinden in respectievelijk bijlage 2 en 3 bij de plantoelichting.
Naast dat de natuurtuin collectief beheerd wordt, komt hij ook in collectief eigendom van de eigenaren van dit deelgebied. Het beheer en het onderhoud van de natuurtuin wordt privaatrechtelijk georganiseerd door een VVE in het leven te roepen die de natuurtuin gaat beheren. De VVE wordt opgericht via koopakten van de kavels/woningen en er wordt een kettingbeding opgenomen die de instandhouding van de VVE en natuurtuin borgt in de koopovereenkomsten opgenomen. Ten behoeve van het beheer van de collectieve natuurtuin wordt een natuurbeheerplan opgesteld.
2. Dorps Buurtje
Aan de westzijde van de fabriekscluster wordt het bebouwingslint langs de Bergstraat aangelegd. Deze dorpse bebouwing wordt in het plan doorgezet langs een groene hoofdstructuur door het plangebied (de groene loper) en omgezet naar de achterzijde van de bestaande, diepe tuinen van de bestaande woningen aan de Bergstraat. De nieuw te bouwen woningen in het plangebied hebben een wisselende rooilijn en een dorps karakter met kappen en afwisselende woningtypologieën (korte rijen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen). De woningen in dit deelgebied zijn een menging van betaalbare/sociale woningen en vrijesectorwoningen/dure woningen.
De weg die van noord-oost naar zuid-west door het plangebied loopt volgt het tracé van een historische route naar de Bergstraat. Voor zover de route in het plangebied ligt, wordt hij weer zichtbaar gemaakt door het stedenbouwkundig plan. Centraal in het Dorps Buurtje ligt een brink (groen plantsoen).
Afbeelding 2.6: historische route (rode lijn) die als onsluitingsweg van woningen weer zichtbaar gemaakt wordt
3. De Fabriek
Het oudste deel van de fabriek van Van Puijenbroek vertelt in het ensemble van gebouwen het cultuurhistorisch verhaal van de textielproductie. In dit deelgebied staan monumenten aan de Watermolenstraat (ketelhuis, schoorsteen, voormalig kantoorgebouw, zie afbeelding 2.7). Die monumenten worden gerenoveerd en vernieuwd. Verder is in dit deelgebied nieuwbouw van betaalbare/sociale en middeldure woningen voorzien.
Afbeelding 2.7: ligging voormalige fabrieksgebouwen, er wordt in zuidwestelijke richting gekeken. In zwart zijn de karakteristieke ensembles en belangrijke te behouden volumes weergegeven (Beeldkwaliteitsplan, KuiperCompagnons, Wilma Wonen en CRA Vastgoed, oktober 2021)
In de bestaande bebouwing aan de Watermolenstraat komen een woning en een bezoekersruimte/expositieruimte in het huidige ketelhuis (zie gebouw nr. 1 op afbeelding 2.7). In de bebouwing aan de Watermolenstraat is reeds een biomassa-installatie aanwezig. Deze biomassa-installatie is voorzien van een passende bestemming in het vigerend bestemmingsplan en maakt daarom geen deel uit van dit bestemmingsplan 'Zuidrand Goirle, locatie Land van Anna' (zie de witte vlek op de verbeelding, geen onderdeel uitmakend van dit bestemmingsplan). De bestaande biomassa-installatie blijft functioneren als warmtecentrale voor de nieuw te bouwen woningen en het zorgcentrum Huize Elisabeth, welke in eigendom is van Thebe. Op de twee fabriekspleinen (zie afbeelding 2.5) komen parkeervoorzieningen, groen en verblijfsplekken en rond de bestaande woning op de hoek van de Watermolenstraat en Bergstraat (Bergstraat nummer 36, die buiten het plangebied valt) zijn eveneens nieuwbouwwoningen voorzien.
Er is in het verlengde van het transformatiekader voor gekozen om de voormalige ververij en weverij (zie nr. 4 op afbeelding 2.7) te slopen en hier woningen nieuw te bouwen. Het is niet haalbaar deze gebouwen te renoveren en van een voor deze plek passende nieuwe functie te voorzien, door hun ruimtelijke opbouw en technische staat. De nieuwbouw verwijst in zijn opzet echter nadrukkelijk naar de historische hallen. Er is wel onderzocht of de magazijnhal (de drie grote loodsen, zie nr. 2 op afbeelding 2.7) nog kan worden gerenoveerd, aangezien de ruimtelijke opzet het inpassen van woningen toelaat. De bouwtechnische staat van de draagconstructie is echter zo slecht dat dit niet haalbaar is. De vervangende nieuwbouw krijgt een ruimtelijke opzet en een bebouwing die verwijzen naar de historische hallen. Deze opzet zorgt ervoor dat het fabrieksensemble zichtbaar en beleefbaar wordt.
Ook voor het pand van de huidige winkel (zie zwarte gebouw, nr. 5 op fig 2.7) , op het plein aan de Bergstraat, is renovatie en transformatie onderzocht, maar ook hier is de technische staat en de ruimtelijke opbouw hiervoor niet geschikt.
4. Appartementen aan de Leij
Dit deelgebied vormt de schakel tussen het deelgebied 'De Fabriek' en het beekdal van de Nieuwe Leij/de collectieve natuurtuin. Dit appartementencomplex is bedoeld voor woningen in de vrije sector/dure woningen. Het gebouw wordt een alzijdig georiënteerd gebouw (iedere gevel van het complex biedt uitzicht op een gedeelte van het plangebied) dat opgebouwd is uit geschakelde elementen. Feitelijk bestaat het complex uit een opstapeling van villa's.
5. Kavels Tuin Huize Anna
Dit deelgebied heeft een raakvlak met de bestaande tuin van Huize Anna. De tuin van Huize Anna ligt grotendeels buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Als onderdeel van de kwaliteitsimpuls die aan de zuidrand van Goirle gegeven wordt, wordt de tuin van Huize Anna opgeknapt. De tuin staat vol met waardevolle bomen. Deze waardevolle bomen worden gehandhaafd en waar nodig vrijgemaakt van verstikkende beplanting. Naast deze opknapbeurt wordt het zuidelijk deel (tussen de waterpartij in de tuin en de nieuw te bebouwen kavels in het plangebied) van de tuin opengesteld voor recreatief gebruik, dit deel van de tuin wordt daarmee openbaar gebied.
Het deelgebied 'Kavels Tuin Huize Anna' (dus niet de tuin van Huize Anna zelf) biedt ruimte voor woningbouw. De gronden die in het plangebied ten zuiden van de bestaande tuin liggen worden iets opgehoogd om voldoende ruimte te bieden aan de bouw van vrijstaande woningen op royale kavels. Dit worden vrijesectorwoningen/dure woningen. De robuuste groenstructuur op de kavels zorgt ervoor dat deze kavels visueel gezien een verlengstuk van de tuin van Huize Anna worden.
Vanwege de verhoogde ligging van de woningen hebben zij uitzicht op de (verlegde) Nieuwe Leij. Bij het intekenen van de kavels is rekening gehouden met een onderhoudsstrook langs de Nieuwe Leij.
In het meest noordelijk deel van het deelgebied de Tuin van Huize Anna zal de huidige bedrijfsbestemming aan het Kerklaantje (achter Thebe Elisabeth) worden getransformeerd tot een maatschappelijke bestemming bedoeld voor de toekomstige bouw van zorgwoningen. In tegenstelling tot de rest van de ontwikkeling vormt het stedenbouwkundig plan geen kader voor de bouw van deze zorgwoningen. Momenteel vindt ten aanzien van de bouw van zorgwoningen afstemming tussen de huidige en toekomstige eigenaar plaats. Voor deze ontwikkeling, de bouw van zorgwoningen, wordt in een latere fase een aparte procedure doorlopen.
Natuurontwikkeling
Naast woningbouw voorziet dit bestemmingsplan ook in de ontwikkeling van natuur en landschap aan de zuidkant van het plangebied (rondom de Nieuwe Leij). Paragraaf 4.1 geeft een meer gedetailleerde beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. Op hoofdlijnen bestaat de ontwikkeling van natuur en landschap zich op het herstellen en verbeteren van het watersysteem van de Nieuwe Leij. Deze waterloop wordt geherprofileerd en verlegd. Daarbij krijgt de waterloop micromeanders en natuurvriendelijke oevers.
In aanvulling op het voorgaande wordt als onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling ook het Natuurnetwerk Nederland (NNN, in Brabant: Natuurnetwerk Brabant, NNB) versterkt, uitgebreid en enigszins verplaatst door gronden die nu een agrarisch gebruik hebben te transformeren tot gronden met een natuurbestemming. Door die ingreep ontstaat meer ruimte voor waterberging en piekretentie langs de Nieuwe Leij. Bij de voorgenomen ontwikkelingen wordt rekening gehouden met flora en fauna, zie daarvoor paragraaf 4.1. Verder wordt de bestaande tuin van Huize Anna zoveel mogelijk gehandhaafd als een parkbos.
Programma
Afbeelding 2.8 toont het indicatieve woningbouwprogramma en geeft ook aan in welk prijssegment de diverse woningen gerealiseerd worden.
Afbeelding 2.8: Indicatief programma voorgenomen ontwikkeling (KuiperCompagnons, Wilma Wonen, CRA Vastgoed en Antea Group, augustus 2021)
In totaal is een ontwikkeling van 190 woningen voorzien. Dit programma bestaat uit een menging van betaalbare/sociale, middeldure en vrijesectorwoningen/dure woningen. De appartementen aan de Bergstraat in het voormalige kantoor bieden de mogelijkheid voor een eventueel CPO-project (collectief particulier opdrachtgeversschap: hierbij houdt een groep particulieren (collectief) volledige zeggenschap over de uiteindelijk te realiseren woningen). Het programma is als volgt verdeeld:
Bijna alle nieuwe woningen zijn levensloopbestendig te maken. In het te renoveren kantoorpand aan de Bergstraat bestaat een mogelijkheid om er woningen (appartementen) in te realiseren door middel van een CPO-ontwikkeling. Een deel van dit pand kan ook voor andere functies, zoals een werkruimten rondom een collectieve ontmoetingsruimte, worden gebruikt. Mocht dit markttechnisch niet haalbaar blijken, dan kan ook dit deel ingevuld worden met woningen als dit past in de beschikbare contingenten. Om de ruimtelijke uitstraling van eventuele werkruimten te beperken zijn de maximale openingstijden in dit bestemmingsplan vastgelegd. Deze voorziene functiemenging is aangeduid op de verbeelding van het bestemmingsplan.
Ontsluiting
In de gebiedsvisie Zuidrand is al de gedachte gevormd om het autoverkeer niet door het gebied te laten rijden, maar met korte inprikkers te werken en vanaf de Bergstraat de diverse buurtjes te ontsluiten. Afbeelding 2.9 toont de toekomstige verkeersstructuur.
Afbeelding 2.9: Verkeersstructuur (KuiperCompagnons, Wilma Wonen, CRA Vastgoed en Antea Group, augustus 2021)
De meeste wegen in het plangebied lopen door/langs het deelgebied 'De Fabriek'. Het doel van de verkeersstructuur is om in dit deelgebied charmante en autoluwe straten te maken waar de openbare ruimte een verlengstuk van de woning kan worden. Bewoners kunnen potten, planten en banken voor de deur kunnen zetten en kinderen moeten veilig op straat kunnen spelen. De autoluwe straten worden zo vorm gegeven dat zij voor hulpdiensten, bezorgers en verhuisauto's goed te bereiken zijn.
De verkeersstructuur kent verder de volgende hoofdelementen met bijbehorende functies:
Paragraaf 4.5 gaat nader in op de ontsluiting van het plangebied en de parkeerbalans.
Aanvullend op het voorgaande geldt nog dat in het plangebied een fijnmazig netwerk van recreatieve looproutes aangelegd wordt. Deze routes verbinden de bestaande kern van Goirle met het landschap en verbindingen de deelgebieden onderling. In de woongebieden zijn de voetpaden verhard. In het buitengebied zijn de paden voorzien van halfverharding of vorm gegeven als een laarzen-/struinpad. Deze routes vullen de bestaande recreatieve routes in het buitengebied aan. Daarmee kan er van oost naar west en andersom alsmede van noord naar zuid en andersom door het plangebied gewandeld worden.
In het plangebied gebruiken fietsers de woonstraten. Recreatieve fietsers kunnen, net als in de huidige situatie, de Watermolenstraat gebruiken als route naar het buitengebied.
Dit hoofdstuk geeft een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & Nationale Omgevingsvisie
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 zou moeten uitzien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarbij streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft.
De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor onderhavig bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Goirle.
De Nationale Omgevingsvisie (Novi) kan gezien worden als de opvolger van de SVIR. De Novi biedt een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving en bevat het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. De Novi is één van de kerninstrumenten van de Omgevingswet die het Rijk na inwerkingtreding van die wet (naar verwachting 2022) gaat gebruiken. De Novi is op 11 september 2020 vastgesteld en in het najaar van 2020 in werking getreden.
De ambities van het Rijk voor de fysieke leefomgeving zijn in de Novi uitgewerkt in vier prioriteiten:
Woningbouw zoals voorzien in dit bestemmingsplan wordt niet expliciet benoemd in de Novi of de bijbehorende uitvoeringsagenda. De afweging over woningbouw van de omvang zoals voorzien in dit bestemmingsplan vindt net als onder de SVIR op decentraal niveau plaats. De Novi legt voor wat betreft woningbouw de prioriteit vooral op het benutten van het bestaand stedelijk gebied. Dat uitgangspunt is overgenomen in dit bestemmingsplan: door een oude fabriekslocatie te benutten voor woningbouw wordt nieuw ruimtebeslag in het landelijk gebied voorkomen.
Ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van het landschap zoals die in de bestemming 'Natuur - 1' en 'Natuur - 2' plaatsvindt geldt dat dit aansluit bij de ambities voor een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. In die prioriteit zet het Rijk namelijk onder meer in op het behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van het landschap. In de Novi doet het Rijk geen concrete uitspraken over het landschap in het plangebied en omgeving. De verdere afweging omtrent de landschappelijke inpassing vindt op decentraal niveau plaats.
Voor wat betreft energietransitie en klimaatadaptatie geldt dat de woningen van warmte voorzien kunnen worden door een reeds bestaande biomassa-installatie. Met die installatie kan op een duurzame wijze warmte gegenereerd worden. Tegelijk met de verlegging van de Nieuwe Leij wordt een waterbergingsgebied rondom die waterloop gerealiseerd. Daarnaast worden (grote) wadi's in de openbare ruimte aangelegd en is in het stedenbouwkundig plan nagedacht over het tegengaan van hittestress. De ontwikkeling past hiermee in de ambities die de Novi stelt ten aanzien van klimaatadaptatie en energietransitie.
De ontwikkeling van het plangebied maakt bevolkingsaanwas in Goirle mogelijk en levert een bijdrage aan de werkgelegenheid. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling in de ambities op het gebied van het economisch groeipotentieel en de (door)ontwikkeling van gezonde en sterke regio's.
Conclusie
Dit rijksbeleid werkt niet direct door in onderhavig plan. De afweging vindt voor onderhavige planontwikkeling decentraal plaats.
AMvB Ruimte
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels voor die betrekking hebben op de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.
Conclusie
Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben betrekking op onderhavig bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 Bro opgenomen, de ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."(artikel 3.1.6, tweede lid, Bro).
Conclusie
In paragraaf 4.3 wordt beschreven in hoeverre met onderhavig plan wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Crisis- en herstelwet
Met de Crisis- en herstelwet (Chw) wil het kabinet de procedures voor grote projecten versnellen. Hiermee wordt een stap gezet om de gevolgen van de economische crisis te bestrijden. De Chw beoogt onder andere een impuls aan integrale gebiedsontwikkeling te geven. De regels uit de Chw hebben overwegend betrekking op het bestuursprocesrecht en hebben als doel om proceduretijden van bij wet aangewezen projecten te verkorten. In Bijlage I van de Chw zijn de categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waar de stroomlijning van procedures voor geldt. Artikel 3.1 van deze bijlage noemt daarin de bouw van 11 of meer woningen als een van de ruimtelijke projecten, waarop de procedurele versnellingen van toepassing zijn.
Conclusie
Omdat dit bestemmingsplan (na vaststelling) moet worden aangemerkt als een besluit dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een ruimtelijk project zoals genoemd in Bijlage I van de Crisis- en herstelwet zijn de regels uit die wet van toepassing. De regels uit de Crisis- en herstelwet betreffen in dezen met name het bestuursprocesrecht waardoor de doorlooptijd van procedures voor in de wet aangewezen projecten kan worden verkort.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met de Brabantse Omgevingsvisie sluit de provincie met de hoofdopgaven aan bij rijksbeleid, Europese en mondiale doelstellingen. Het streven is dat de omgevingsvisie, hoewel formeel alleen zelfbindend, Noord-Brabant samenbindt. Want één ding is zeker; samenwerking is meer dan ooit nodig om de Noord-Brabantse omgevingskwaliteit te bewaken en door te ontwikkelen. Waarbij ruimtelijke ordening dienend is aan maatschappelijke doelstellingen. Of het nu gaat om het verkleinen van sociale verschillen, het verbeteren van welvaart, of het gezonder, veiliger en duurzamer maken van onze leefomgeving.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant heeft de provincie vier hoofdopgaven benoemd: werken aan de Brabantse energietransitie, werken aan een klimaatproof Brabant, werken aan de slimme netwerkstad, werken aan een concurrerende, duurzame economie. Hieraan ten grondslag ligt één basisopgave; de provincie streeft naar een veilige en gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit.
De vier hoofdopgaven hebben een grote ruimtelijke impact. Noord-Brabant is te klein als alles naast elkaar plaatsvindt. Het wordt dus passen en meten, met opgaven naast, onder, boven en met elkaar. Meerwaardecreatie en meervoudig slim ruimtegebruik is noodzaak. De opgaven moeten we daarom altijd in onderlinge samenhang bezien. Diep, rond en breed bekijken, dus.
Als doel voor 2050 heeft de provincie het volgende gesteld: Noord-Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat de provincie op alle aspecten beter presteert dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Noord-Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal.
Voor 2030 streeft de provincie naar het volgende: Noord-Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat de provincie voor alle aspecten voldoet aan de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een voormalig fabriekscomplex en een investering in natuur- en landschapswaarden ten zuiden van dat complex. Dit laatste versterkt de biodiversiteit in en om Goirle. Het plan voor de herontwikkeling van het fabriekscomplex is integraal tot stand gekomen in een visietraject (zie paragraaf 3.3 van deze plantoelichting). De plannen voor de herontwikkeling zijn daarbij zo opgezet dat zij bijdragen aan het behouden en waar mogelijk versterken van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Dit bestemmingsplan is daar een vertaling van (zie hoofdstukken 4, 5 en 6 van deze plantoelichting). Het bestemmingsplan past in de kaders die gesteld worden door de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening (hierna: Iov) Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is begin november 2019 in werking getreden. De Iov geldt totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Iov bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels. De Iov integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant).
Op 23 maart 2021 is een ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant gepubliceerd. Deze omgevingsverordening treedt in werking als de Omgevingswet in werking treedt en volgt dan de Iov op. In hoofdstuk 6 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant (ontwerp) zijn de wijzigingen ten opzichte van de Iov beschreven. Uit dat hoofdstuk kan afgeleid worden dat de verschillen tussen beide verordeningen voor dit bestemmingsplan beperkt zijn. Waar er verschillen tussen beide verordeningen zijn worden zij in de navolgende paragrafen benoemd.
De Iov heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de Iov geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De Iov is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de Iov komen de regels die de Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie van 1 januari 2019) in het plangebied voorzag terug in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Gedeputeerde Staten hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In het voorjaar van 2021 heeft het ontwerp ter inzage gelegen en konden reacties worden ingediend. De provinciale omgevingsverordening treedt gelijk met de Omgevingswet op 1 juli 2022 in werking.
In hoofdzaak kan het plangebied verdeeld worden in twee deelgebieden: het te herontwikkelen fabriekscomplex (hier is de woningbouw voorzien) en de groenblauwe zone (hier is een investering in natuur- en landschapswaarden) voorzien. In de navolgende alinea's is per deelgebied geanalyseerd met welke regels uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant rekening gehouden moet worden. Uit het oogpunt van volledigheid, worden hieronder de artikelnummers zoals aanwezig in zowel de Iov (25-10-2019) als de artikelnummers aanwezig in de ontwerpomgevingsverordening (23-3-2021) genoemd.
Aanduidingen
De navolgende alinea's gaan in op de gevolgen van de aanduidingen voor het plangebied. De aanduidingen worden de aanduidingen alfabetisch behandeld.
Aanduiding afwijkende regels beperkingen veehouderij
De regels die bij deze aanduiding (geborgd in artikel 3.51 van de Iov /artikel 4.65 Afwijkende regels beperkingen veehouderij van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) horen gelden voor alle veehouderijen. Het doel van de regels die bij deze aanduiding horen is om een verdere intensivering van de veehouderij tegen te gaan. Voor grondgebonden veehouderijen gelden uitzonderingen op deze regels. In zowel de Iov als de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant is een begripsbepaling van veehouderij opgenomen. Geen van de activiteiten die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt valt binnen deze begripsbepaling.
Omdat de regels bij deze aanduiding voor alle veehouderijen gelden, is deze aanduiding van toepassing op de gehele provincie Noord-Brabant. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwvestiging of vergroting, verplaatsing of omschakeling van veehouderijen mogelijk. De regels die bij deze aanduiding horen zijn dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Aanduiding behoud en herstel van watersystemen
In gebieden die zijn aangeduid als 'Behoud en herstel watersystemen' (artikel 3.27 Iov/artikel 4.42 Behoud en herstel van watersystemen van de ontwerpomgevingsverordening) is het beleid gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang en de ruimte die daarvoor nodig is. Er is geen onderscheid gemaakt naar gebieden waar al maatregelen zijn uitgevoerd. Het blijft immers van belang om deze gebieden te beschermen en de ruimte beschikbaar te houden. Een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Behoud en herstel van watersystemen' strekt mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen waarbij het gebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.
Gelet op het voorgaande gelden dan ook regels om te voorkomen dat een gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen:
Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de aanduiding 'Behoud en herstel van watersystemen' wijzigen, mits dit tot een beter resultaat leidt voor het beoogde doel waarvoor deze gebieden zijn aangewezen. Alvorens Gedeputeerde Staten overgaan tot een wijziging van de begrenzing, raadplegen zij het betrokken waterschapsbestuur. Het college van burgemeester en wethouders verzoekt Gedeputeerde Staten om de begrenzing van de aanduiding 'Behoud en herstel watersystemen' te wijzigen.
Afstemming met waterschap De Dommel
Volgens de keur geldt er een verbod op bouwwerken binnen 25 meter (profiel van vrije ruimte) vanuit de insteek van de watergang. Voor bouwen kan vergunning worden verleend als wordt aangetoond dat de ruimte niet nodig is voor beekherstel. Waterschap De Dommel heeft aangegeven dat voor de Nieuwe Leij in het plangebied het aanleggen van nieuwe meanders of het uitvoeren van grootschalige ingrepen van grotere betekenis is dan het volledig vrijhouden van de 25 meter, waardoor de 25 meter dus niet volledig vrij hoeft te blijven. Omdat hier een natuurlijke beek wordt nagestreefd, is het uitgangspunt dat een zo groot mogelijke groenblauwe zone aan de noordzijde van de beek wordt gerealiseerd voor natuurlijke processen. Het waterschap gaat hierbij uit van minimaal 5 meter (dit valt dan samen met de beschermingszone vanuit de Keur). Om de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied mogelijk te maken was herbegrenzing van een aantal aanduidingen uit het provinciaal beleid nodig. Voor vaststelling van het bestemmingsplan is door middel van deze herbegrenzing deze aanduiding op de Nieuwe Leij gelegd. Daarmee zijn de belangen van het beekherstel voldoende gewaarborgd.
Aanduidingen concentratiegebied verstedelijking en stedelijk gebied
Het stedelijk gebied is krachtens artikel 3.42 van de Iov (en artikel 4.55 van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) bedoeld voor het bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Stedelijke ontwikkelingen moeten waar mogelijk plaats vinden in het bestaand stedelijk gebied (concentratiegebied). In gebieden met deze aanduiding is er ruimte voor verdere verstedelijking en dus voor nieuwe stedelijke functies, mits daar behoefte aan is (de ontwikkeling past binnen regionale afspraken) en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is. Gemeenten zijn, binnen de grenzen van wet- en regelgeving, vrij om in deze zone te voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
In de huidige situatie zijn de gronden waar deze aanduiding op ligt bestemd voor de inmiddels buiten werking gestelde textielfabriek. Met dit bestemmingsplan krijgen de gronden met deze aanduiding een woonbestemming teneinde woningbouw mogelijk te maken. Op de behoefte aan de voorgenomen woningbouw is in paragraaf 4.3 van de plantoelichting ingegaan.
In de verordening is het stedelijk gebied niet gedefinieerd. Wat een stedelijke functie is volgt uit (de toepassing van) het Besluit ruimtelijke ordening. Een stedelijke functie bestaat uit de ontwikkeling van bedrijventerreinen, zeehaventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Gelet op het voorgaande wordt het fabriekscomplex gezien als een stedelijke voorziening. In de huidige situatie wordt dit deel van het bestaand stedelijk gebied dus ingezet voor stedelijke functies. In de toekomstige situatie blijft dat het geval. Deze aanduiding uit de verordening verzet zich derhalve niet tegen de ontwikkelingen die op gronden met deze aanduiding voorzien zijn.
Aanduiding diep grondwater
Deze aanduiding hangt samen met een verbod (artikel 2.20 van de Iov/artikel 2.11 van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) op de onconventionele winning van koolwaterstoffen boven, in of onder een diep grondwaterlichaam/in het werkingsgebied diep grondwaterlichaam. Met dit artikel is op die locaties in de bodem de winning van bijvoorbeeld schaliegas door middel van het zogenoemde 'fracking' verboden. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de (onconventionele) winning van koolwaterstoffen. Deze aanduiding werpt daarmee geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan op.
Aanduiding groenblauwe mantel
Deze aanduiding is op het overgrote deel van de groenblauwe zone van toepassing. Alleen de gronden die deel uitmaken van het, door herbegrenzing uitgebreide, stedelijk gebied hebben deze aanduiding niet. De groenblauwe mantel (artikel 3.32 van de Iov/artikel 4.46 Groenblauwe waarden van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) vormt de overgang tussen het Natuurnetwerk Brabant en het landelijk/stedelijk gebied. De mantel beschermt het natuurnetwerk en zorgt voor de verbinding tussen de omliggende gebieden. Het beleid voor de gronden met de aanduiding groenblauwe mantel is gericht op het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden, het watersysteem en het landschap. Op gronden met deze aanduiding wordt ruimte geboden voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties mits deze gebruiksfuncties bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap.
De werking en inhoud van artikelen 3.32 Iov en 4.46 ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant is vergelijkbaar. In aanvulling op de Iov vraagt artikel 4.46 om een beschrijving van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied. Deze beschrijving kan gevonden worden in bijlagen 1, 5, 6, 36, 49 en 50 bij deze plantoelichting.
Zoals onder 'Attentiezone waterhuishouding' is beschreven, wordt als gevolg van een indirect effect van de planontwikkeling op het omliggende natuurgebied 0,6 ha natuur gecompenseerd in de groenblauwe zone rondom de Nieuwe Leij. Er is daarmee sprake van een versterking van de ecologische en landschappelijke waarden ter plaatse. De uitvoering van een compensatie is geborgd in een voorwaardelijke verplichting in lid 16.3 van de planregels van dit bestemmingsplan. Als gevolg van de eerdergenoemde herbegrenzing is de ligging van deze aanduiding gewijzigd door gedeputeerde staten voor dit bestemmingsplan vastgesteld werd. Er bestaan daarmee geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Aanduiding Natuurnetwerk Brabant
Een deel van de gronden in het plangebied is in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant aangeduid als Natuurnetwerk Brabant. Het gaat hier om gronden waar in dit bestemmingsplan natuurontwikkeling voorzien is.
Gronden met de aanduiding Natuurnetwerk Brabant zijn op basis van artikel 3.15 van de Iov (artikel 4.30 bescherming Natuur Netwerk Brabant van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) primair bedoeld voor de ontwikkeling en instandhouding van een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden die van (inter)nationaal belang zijn. Op gronden met deze aanduiding staat het behoud van ecosystemen en het realiseren van goede condities voor biodiversiteit centraal. In een bestemmingsplan worden bestaande belangen en rechten op plekken waar nog sprake is van te realiseren Natuurnetwerk Brabant erkend. Er mogen echter geen nieuwe ontwikkelmogelijkheden geschapen worden. Dit bestemmingsplan voorziet achter de tuin van Huize Anna echter ook woningbouw op gronden met deze aanduiding. Dit maakt herbegrenzing van deze aanduiding noodzakelijk.
In het kader van de totale ontwikkeling van de Zuidrand is het Rapport 'Herbegrenzingsvoorstel Natuur Netwerk Brabant Zuidrand Goirle' (Bijlage 6) opgesteld. Hierin is onder meer beschreven wat de impact van de ontwikkelingen binnen onderhavig plangebied is op de omliggende NNB-gebieden. Daarover staat in het betreffende rapport over het indirecte effect het volgende: 'Naast fysieke/directe aantasting van de NNB kan sprake zijn van indirecte aantasting door de ontwikkelingen nabij/in het NNB. Indirecte storingsfactoren zijn mogelijke licht- en geluiduitstraling, optische verstoring en een toename aan betreding door recreanten. Licht- en geluiduitstraling en optische verstoring zullen bij Van Puijenbroek beperkt optreden op het aangrenzende NNB-gebied aangezien er sprake zal zijn van afscherming met vegetatie en bomen. Bovendien geldt dat lichtuitstraling voornamelijk diffuus zal zijn. Optische verstoring en een toename aan betreding door recreanten zal echter niet leiden tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB, aangezien in het gebied een gestructureerd padennetwerk aanwezig is en blijft'. Hierdoor zal geen sprake zijn van een wezenlijk verschil met de huidige situatie. De compensatieopgave komt daarbij neer op circa 0,6 hectare. Volgens artikel 3.22, lid 2 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant dient het te compenseren oppervlak aan NNB minimaal terug te keren in het lokale gebied. Met deze compensatie is rekening gehouden in de groenblauwe zone zoals beschreven in bijlage 6. Binnen het attentiegebied Natuur Netwerk Brabant zijn verder geen ingrepen voorzien die een negatief effect hebben op de waterhuishouding in de omliggende NNB.
Op basis van bovenstaande onderbouwing is een verzoek tot herbegrezing van aanduidingen uit het provinciaal beleid gehonoreerd door gedeputeerde staten waardoor er geen belemmeringen bestaan voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Aanduidingen regionale waterberging en reserveringsgebied waterberging
In gebieden die zijn aangeduid als 'Regionale waterberging' is het beleid gericht op het tegengaan van activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. In artikel 3.35 van de Iov (artikel 4.49 Regionale waterberging van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) zijn de minimale eisen verwoord die in het bestemmingsplan moeten zijn opgenomen. Uiteraard kan een gemeente ervoor kiezen om meer regels op te nemen (die strekken tot behoud van het waterbergend vermogen van het gebied en het tegengaan van ingrepen die een negatief effect kunnen hebben op het waterbergend vermogen).
In de aanduiding 'Regionale waterberging' gelden meer beperkingen dan op gronden met de aanduiding reserveringsgebied waterberging (zie verder), omdat deze gebieden concreet nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. De beperkingen hebben betrekking op bouwen en voorzien in een vergunningstelsel voor het ophogen van gronden en het aanbrengen of wijzigen van kaden. Bebouwing ten dienste van waterberging is toegestaan tot een hoogte van maximaal 2 meter. Overige bebouwing en uitbreiding is toegestaan mits blijkt dat dit niet ten koste gaat van het waterbergend vermogen van het gebied.
In het kader van de ontwikkeling van de Zuidrand Goirle is een onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de toekomstige hydrologie in de groenblauwe zone. Bijlage 5 doet verslag van dat onderzoek. In het rapport zijn alle uitgangspunten, wensen en eisen van de verschillende belanghebbenden (waaronder Waterschap De Dommel en de provincie Noord-Brabant) opgenomen en vertaald naar de toekomstige inrichting van de groenblauwe zone. Hierbij is ook rekening gehouden met de ligging binnen de regionale waterberging en het reserveringsgebied voor een waterberging. Met de toekomstige inrichting van de groenblauwe zone en de ophoging van de te ontwikkelen gronden wordt voldaan aan de bergingsopgave in het plangebied. De wijze waarop de waterberging in het plangebied uitgewerkt wordt, is beschreven in bijlage 49 bij deze toelichting. Een voorwaardelijke verplichting in de planregels van dit bestemmingsplan (zie artikel 16.2) borgt dat deze waterberging ook op die manier gerealiseerd wordt.
In gebieden die zijn aangeduid als 'Reservering waterberging' (artikel 3.36 Iov/artikel 4.50 Reservering waterberging van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) is het beleid gericht op het tegengaan van activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. Bij ontwikkeling in reserveringsgebieden voor een waterberging moet dan ook een verantwoording worden gegeven over de wijze waarop de geschiktheid van het gebied voor waterberging behouden blijft.
Het college van burgemeester en wethouders verzocht gedeputeerde staten om de begrenzing van de aanduiding 'Reservering waterberging' te wijzigen omdat er in het integrale ontwerp van de toekomstige situatie een nieuwe locatie voor de waterbergingsgebieden aangewezen is. Dit integrale ontwerp is tot stand gekomen in overleg met alle relevante partijen. De begrezing van het regionale waterbergingsgebied is door gedeputeerde staten gewijzigd voordat dit bestemmingsplan vastgesteld is. Hiermee bestaan er geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Aanduiding normvrij gebied
Krachtens artikel 4.6 van de Iov (artikel 1.9 Normvrij gebied wateroverlast van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) gelden op gronden met deze aanduiding geen normen voor de overstromingskans van gebieden. Deze aanduiding is van toepassing op een groot deel van de groenblauwe zone en in deze zone heeft het waterschap dan ook geen verplichting om een genormeerd beschermingsniveau te bieden. Deze aanduiding vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Aanduiding norm wateroverlast stedelijk gebied
In de regels die bij deze aanduiding horen (artikel 4.2 van de Iov/artikel 1.7 Omgevingswaarde wateroverlast stedelijk gebied van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) zijn normen gesteld voor de overstromingskans van gebieden. Deze normen zijn als volgt:
Deze aanduiding is uitsluitend van toepassing op het bestaand stedelijk gebied. Dat betekent dat dit gebied op basis van de normen uit de verordening een maal per honderd jaar mag overstromen. De normen (en het behalen daarvan) zijn inspanningsverplichtingen. Deze normen worden in acht genomen bij het maken van plannen voor nieuwe bebouwing. Deze aanduiding en regels vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Aanduiding norm wateroverlast buiten stedelijk gebied
In de regels die bij deze aanduiding horen (artikel 4.4, lid 1 van de Iov/artikel 1.8 Omgevingswaarde wateroverlast stedelijk gebied van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) zijn normen gesteld voor de overstromingskans van gebieden. Deze normen zijn als volgt:
Deze aanduiding is uitsluitend van toepassing op de groenblauwe zone. Voor deze gronden geldt op basis van artikel 4.4, lid 2 van de Iov (artikel 1.8 lid 2 ontwerpomgevingsverordening) de norm van het omringend landgebruik. Dat landgebruik bestaat uit akkerbouw en veeteelt (grasland). Deze gronden mogen ten hoogste 1 maal per 25 jaar overstromen. De normen (en het behalen daarvan) zijn inspanningsverplichtingen. Deze normen worden in acht genomen bij het maken van plannen voor nieuwe bebouwing. Deze aanduiding en regels vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Aanduiding stalderingsgebied
Op gronden met de aanduiding 'stalderingsgebied' gelden op basis van artikel 3.52 van de Iov (artikel 4.66 Aanvullende regels stalderen van de ontwerpomgevingsverordening Noord-Brabant) extra randvoorwaarden voor de ontwikkeling van veehouderijen. De aanduiding geldt voor geheel Oost- en Midden-Brabant en daarmee dus voor het gehele plangebied. Dit bestemmingsplan maakt geen veehouderijen mogelijk. Uit deze aanduiding vloeien daarom geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan voort.
Conclusie
Aan de hand van de in bijlage 6 opgenomen onderbouwing heeft het college van burgemeester en wethouders op basis van artikel 6.2 van de Iov een verzoek tot herbegrenzing van de opgenomen aanduidingen en structuren gedaan aan gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Dit verzoek is gehonoreerd voor vaststelling van het bestemmingsplan. Daarmee bestaan er vanuit het provinciaal beleid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Structuurvisie Goirle
De Structuurvisie Goirle, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juli 2010, biedt het kader voor het te voeren ruimtelijk beleid tot 2020. Het omvat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid.
Op de structuurvisiekaart ligt het plangebied op de rand van het stedelijk gebied van Goirle en het kleinschalige landschap van het oostelijke buitengebied van de gemeente. Daarnaast ligt het plangebied in een zone waar het behouden/versterken van waterlopen/beekdalen voorzien is. De ligging van het plangebied op de structuurvisiekaart is weergegeven op afbeelding 3.1.
Opgaven in het stedelijke gebied van Goirle zijn om de woonfunctie uit te breiden binnen de begrenzingen van het bestaand stedelijk gebied en om ruimte in het bestaand stedelijk gebied nog beter te benutten door ruimte te bieden aan inbreidings- en herstructureringsopgaven. Voorwaarde bij inbreidings- en herstructurerings- opgaven is dat zij passen bij het karakter van Goirle.
Het oostelijke buitengebied heeft veel potentie als het landschaps- en natuurontwikkeling, maar ook het recreatief potentieel van dit deelgebied is groot. De structuurvisie zet in op het benutten van deze potenties. Op het gebied van bodem en water geldt dat in het oostelijk buitengebied een beter evenwicht gevonden moet worden tussen hydrologie en ecologie, natuur, landschap en de landbouw. Door middel van beekherstel moeten de waterlopen (waaronder de Nieuwe Leij) in dit deelgebied uitgroeien tot dragers van het landschap. Het relatief kleinschalige landschap van het oostelijk buitengebied moet gehandhaafd en waar mogelijk versterkt worden.
Afbeelding 3.1: Structuurvisiekaart met globale ligging plangebied (gele cirkel)
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past in de beleidskaders uit de structuurvisie. Er wordt immers voorzien in intensivering van het stedelijk gebied van Goirle. Parallel daaraan wordt wordt met de ontwikkeling een bijdrage geleverd aan de versterking van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteit van het oostelijk buitengebied. Een belangrijke drager van die ontwikkeling is het beekherstel van de Nieuwe Leij.
Visie 'Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee....'
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Goirle de visie 'Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee....' vastgesteld. De visie bevat het ontwikkelingsperspectief op de ontwikkeling van het gedeelte van de zuidrand van Goirle tussen de Kerkstraat-Bergstraat en de Nieuwe Leij.
De visie beschrijft de kaders waarin de zuidrand Goirle een kwaliteitsimpuls gaat krijgen. Bestaande waarden worden daarbij behouden en verrijkt met nieuw toe te voegen waarden. In de toekomst is er in de zuidrand ruimte voor wonen, werken, recreëren en natuur. De monumentale delen van de fabrieken van Van Puijenbroek en Van Besouw blijven daarbij behouden en gaan ruimte bieden voor woonfuncties. De Nieuwe Leij vormt een groenblauwe ader in het plangebied.
Een belangrijk onderdeel van de visie is dat de landschappelijke kwaliteiten en de ligging van de zuidrand als een belangrijke bouwsteen verwerkt moeten worden in het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan.
De visie op de toekomst van de zuidrand van Goirle is op verzoek van de gemeente tot stand gekomen in een samenwerking tussen de grondeigenaren in het gebied, de gemeente Goirle, Waterschap de Dommel, de provincie Noord-Brabant, Brabants Landschap, de gemeentelijke monumentencommissie, het Biodiversiteitsteam Goirle en de Stichting Steengoed.
Conclusie
De visie 'Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee....' werkt via het stedenbouwkundig plan voor de locatie van Van Puijenbroek door in dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan sluit daarmee aan op de visie. De visie 'Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee....' is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Bestemmingsplannen
Tot het moment waarop het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, zijn op het plangebied de volgende bestemmingsplannen van toepassing:
Bestemmingsplan "Wildackers-Abcoven"
Het gedeelte van het plangebied waar in de huidige situatie het fabriekscomplex staat valt in het plangebied van het bestemmingsplan "Wildackers-Abcoven". Dat bestemmingsplan kent aan deze gronden de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' met de aanduiding 'textiel 'toe. De Watermolenstraat maakt ook onderdeel uit van het bestemmingsplan "Wildackers-Abcoven" en heeft de bestemming 'Verkeersdoeleinden'.
Afbeelding 3.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Wildackers-Abcoven'
Bestemmingsplan "Buitengebied Goirle"
In gevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Goirle" heeft het plangebied hoofdzakelijk de bestemming 'Agrarisch Landschapswaarden'. De Nieuwe Leij heeft de bestemming 'Rioolwaterzuiveringsinstallatie' en de Molendijk de bestemming 'Verkeer'. Tevens gelden de aanduidingen 'Archeologische verwachtingswaarde', 'Cultuurhistorisch waardevol gebied' en 'Hydrologisch waardevolle kern'.
Afbeelding 3.3: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Goirle'
Bestemmingsplan "Parapluplan gemeente Goirle"
Met het "Parapluplan gemeente Goirle" is een aantal bestemmingsplannen op één of meerdere onderdelen herzien. Het parapluplan heeft betrekking op de volgende onderwerpen:
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de bepalingen ten aanzien van parkeren en ruimte tussen bouwwerken relevant. Het parapluplan bevat namelijk eisen die bepalen hoeveel parkeergelegenheid en hoeveel mogelijkheden voor laden en lossen gerealiseerd moeten worden als er nieuwe gebouwen opgericht worden. Met de bepalingen over de ruimte tussen bouwwerken bepaalt het bestemmingsplan welke eisen gelden voor tussenruimten tussen gebouwen. Zo mogen tussen gebouwen op twee percelen geen ruimten ontstaan die:
Conclusie bestemmingsplannen
De geldende bestemmingsplannen bieden geen mogelijkheden om de gewenste stedenbouwkundige ontwikkeling te realiseren. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze wens.
Landschapsbeleidsplan
Op 8 november 2016 is het Landschapsbeleidsplan (bestaande uit een deel A met de visie en een deel B met de uitvoeringsstrategie) vastgesteld door de gemeenteraad. Het landschapsbeleidsplan heeft betrekking op het buitengebied van Goirle (en daarmee op het deel van het plangebied dat in de huidige situatie niet bebouwd is). Het landschapsbeleidsplan dient als sturingskader bij ingrepen in het landschap en bevat ambities voor de toekomstige ontwikkeling van het landschap.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'oost' uit het landschapsbeleidsplan. In dit gebied is de opgave om de randen van het beekdal aan de bebouwde zijde te verdichten met afwisselende beplanting in de vorm van houtwallen en bos. Tevens moet een netwerk van ommetjes (wandelroutes) gerealiseerd worden. Ten aanzien van de Nieuwe Leij zijn de ambities om het watersysteem en de bijbehorende biotopen te behouden en te versterken. Als (delen van) het beekdal opnieuw ingericht wordt, dan moet die inrichting gekoppeld worden aan de specifieke ruimtelijke karakteristiek van het her in te richten gebied. Parallel aan de Oude Leij en de Nieuwe Leij moet ook een drogevoetenroute met uitzicht op het natuurgebied gerealiseerd worden.
Conclusie
In het ontwerp voor de nieuwe situatie komen de wensen en uitgangspunten uit het Landschapsbeleidsplan terug. Zo wordt het beekdal van de Nieuwe Leij, voor zover gelegen in het plangebied, heringericht en krijgt de beek een meanderende loop. De beek krijgt natuurvriendelijke oevers met afwisselend ruigten, bosschages en graslanden (al dan niet met poelen). Daarmee wordt de landschappelijke en ecologische waarde van dit deel van het oostelijk buitengebied vergroot.
Toekomstvisie gemeente Goirle 2020
In 2013 is door de gemeenteraad de “Toekomstvisie gemeente Goirle 2020” vastgesteld onder de titel “Thuis in Goirle: groen, sociaal, ondernemend”. Kortweg werd aan dit document de subtitel “Toekomstvisie 2020” gegeven. Deze visie - gebaseerd op de drie kernbegrippen 'groen, sociaal en ondernemend' – dient als leidraad voor de toekomstige beleidsontwikkeling. De ambitie voor Goirle in 2020 luidt: Onze inwoners voelen zich thuis in de gemeente Goirle, want Goirle is een groene, sociale en ondernemende gemeente.
Goirle is Groen
De gemeente Goirle wordt gekenmerkt door het dorpse en landschappelijke karakter en is een prettige en groene woonomgeving, gelegen in het prachtige groen (bossen, beken, Regte Heide) en nabij de grote stad.
Goirle is Sociaal
De gemeente Goirle is een dynamische en levendige gemeente. De onderlinge sfeer is goed, open en positief. Ieder handelt vanuit zijn of haar verantwoordelijkheid. Problemen worden door onze inwoners zoveel als mogelijk zelf opgelost. In laatste instantie biedt de gemeente een vangnet voor diegenen die daarop zijn aangewezen. We denken en handelen vanuit de ´menselijke maat´. De inwoners kennen elkaar en zijn betrokken bij hun directe naaste omgeving maar zijn ook betrokken bij hun buurten en wijken. We zijn er voor elkaar en zorgen voor elkaar als dat nodig is. Goirle heeft een actief verenigingsleven en er zijn veel vrijwilligers. We zijn trots op ons eigen karakter en onze eigen identiteit en houden deze graag in stand.
Goirle is Ondernemend
Binnen de gemeente Goirle zijn voldoende voorzieningen voor wonen, leven, onderwijs, recreatie en zorg aanwezig voor jong en oud, voor ieder wat wils. Economische ontwikkelingen in dat kader worden waar mogelijk ondersteund. In onze afwegingen maken we een verantwoorde keuze gericht op duurzaamheid. Daarbij wegen we economische en ecologische argumenten in samenhang en zorgen we voor balans. We staan open voor nieuwe initiatieven van burgers, organisaties en ondernemers; soms initiëren we deze initiatieven zelf als we kansen zien of iets willen bereiken. Als gemeente kiezen we hierbij bij voorkeur een regierol.
Conclusie
Concreet voorziet het plan in de bouw van een woongebied met maximaal 190 woningen, daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de versterking van natuur- en landschapswaarden om de Nieuwe Leij. Bij het uitwerken van het stedenbouwkundig plan is de groen-blauwe ontwikkeling nadrukkelijk geïntegreerd met de rode ontwikkeling (woningbouw). Door de voorgenomen ontwikkeling te faciliteren, geeft de gemeente Goirle uiting aan de regierol zoals de toekomstvisie die omschrijft.
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van de kaders. De relevante milieuaspecten en water komen aan bod in de volgende hoofdstukken.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Cultuurhistorie
Ten behoeve van de herontwikkeling van de zuidrand is een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd en is een transformatiekader opgesteld om te bepalen welke cultuurhistorische elementen in de zuidrand behouden moeten blijven. Deze onderzoeken hebben weer ten grondslag gelegen aan het stedenbouwkundig plan (bijlage 1).
De landschappelijke en industriële cultuurhistorie zijn belangrijke uitgangspunten voor het stedenbouwkundig plan. Zo krijgen behoudenswaardige architectonische/technische relicten zoals kolommen, spanten en rails waar mogelijke een nieuwe functie. Verder zijn de fabrieksschoorsteen, het ketelhuis met machinekamer en het historisch kantoor voor de ververij rijksmonumenten. Deze monumenten worden beschermd door dit bestemmingsplan.
Bijzondere cultuurhistorische waarden zijn op de verbeelding aangeduid. In de regels van dit bestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen om deze waarden te beschermen.
Landschap en natuur
De ambities voor het landschap richten zich met name op het herstellen en verbeteren van waterlopen, het vergroten van de piekretentie, het realiseren van ecologische verbindingszones en het verbeteren van de ecologische waarden alsmede de recreatieve beleving van het plangebied. Dit krijgt vooral weerslag door het verleggen van de Nieuwe Leij en de natuurontwikkeling rondom de Nieuwe Leij. In een gezamenlijk proces met de gemeente, het waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant, het Brabants Landschap en het Biodiversiteitsteam is een gedetailleerd plan uitgewerkt om de Nieuwe Leij te herprofileren en te verleggen, een micromeandering te geven en de oevers natuurlijk in te richten.
Als onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling wordt het Natuurnetwerk Nederland versterkt, uitgebreid en enigszins verplaatst door gronden die nu een agrarisch gebruik hebben te transformeren tot gronden met een natuurbestemming. Door die ingreep ontstaat ook meer ruimte voor waterberging en piekretentie langs de Nieuwe Leij. Bij de voorgenomen ontwikkelingen wordt rekening gehouden met flora en fauna. Zo blijft de vleermuisvliegroute langs de bestaande bomenstructuren en de randen van de tuin van Huize Anna gehandhaafd.
Voor de zeldzame Bosbeekjuffer, die nu langs een beschaduwd stukje van de beek leeft (ten zuiden van de bestaande tuin van Huize Anna) wordt een nieuwe schaduwrijke plek direct in de omgeving aangelegd.
Het Vloed wordt als natte ruigte ontwikkeld met struweel, poelen en natuurvriendelijke oevers geschikt voor vogels, libellen, amfibieën (vinpootsalamander), kikkers en kleine zoogdieren als de waterspitsmuis.
Ten zuiden van de tuin van Huize Anna wordt juist ingezet op een kruiden- en faunarijk grasland met houtwallen, als biotoop voor insecten, vogels, vlinders en zoogdieren zoals de bunzing.
De bestaande tuin van Huize Anna wordt zoveel mogelijk gehandhaafd als een parkbos en waar nodig enigszins heringericht. De bestaande verhoogde routes (dijken) door het landschap worden bloemrijk ingericht (Flowerpowerdijken) en versterken de biodiversiteit (insecten en vlinders) en beleving voor de wandelaars en fietsers. Aansluitend op het bestaande bos wordt compensatiebos aangelegd op wat hogere plekken.
Het bovenstaande heeft betrekking op het landschap en de natuur van de gronden die een primaire natuurfunctie krijgen. Ook in het deel van het plangebied waar woningbouw voorzien is, worden natuurwaarden gerealiseerd. Dit geldt in het bijzonder voor de collectieve natuurtuin van de woningen aan Het Vloed, de gronden rondom het appartementencomplex en de openbare ruimte. De ambitie is om bij de uitwerking van de openbare ruimte en de bouwplannen de principes van het natuurinclusief bouwen zoveel mogelijk in te passen. Dit betekent dat indien mogelijk voorzieningen voor beschermde soorten ingepast worden in bijvoorbeeld het ontwerp van een woning.
De collectieve natuurtuin krijgt biotopen die passen bij Het Vloed. Deze natuurtuin zal in de toekomstige situatie vaker dan nu het geval is overstromen. Deze collectieve natuurtuin wordt alleen toegankelijk voor bewoners van de woningen in dit deelgebied.
De tuinen van de woningen achter de tuin van Huize Anna krijgen ook een natuurlijke overgang naar het beekdallandschap.
Het plangebied wordt verder doorsneden wordt door twee grote groenstructuren:
Afbeelding 4.1: Ligging groenstructuren 'de groene loper' (bij nummer 6) en groenstructuur langs de
Watermolenstraat (bij 8) (Bron: stedenbouwkundig plan, augustus 2021, bewerkt)
Via de groene loper dringt de natuur ook de woonwijk binnen. De groene loper heeft naast een waterbergingsfunctie ook een ruimtelijke functie als overgang van natuur naar cultuur. Hier ontstaat ruimte voor biodiversiteit op microniveau en tegelijkertijd ruimte om te spelen.
Collectieve natuurtuin
Het Vloed wordt een aaneengesloten tuin waar de natuur zijn gang kan gaan. In de collectieve tuin is ruimte voor waterberging en dat biedt de mogelijkheid om natuurwaarden te ontwikkelen die gebaat zijn bij (tijdelijk) vochtige omstandigheden.
In de collectieve natuurtuin is sprake van een hoogteverschil. Dit verschil is een natuurlijke overgang tussen een laag (natter) deel van de tuin en een hoog (droger) deel van de tuin. In het ontwerp van de collectieve natuurtuin wordt het verschil tussen deze twee gebieden benadrukt. Het lage deel van de tuin wordt open en nat (een natte ruigte, donkergroen op afbeelding 4.2). Het hoger gelegen deel wordt een halfopen coulissenlandschap met een vochtig hooiland. Het hoogst gelegen deel (lichtgroen op afbeelding 4.2) wordt droger hooiland met een losse boomgaard met diverse bomen. Afbeelding 4.2 toont de indeling van deze streefbeelden in de collectieve natuurtuin. Daarnaast wordt er per kavel de mogelijkheid geboden om een zogenoemd vloedvlot, een stilteplek te creëren. Onderstaand wordt het ontwerp van de collectieve natuurtuin in meer detail toegelicht.
Afbeelding 4.2 Natuurstreefbeelden in de collectieve natuurtuin (KuiperCompagnons, Wilma Wonen, CRA Vastgoed, PS Vastgoed en Antea Group, augustus 2021)
De collectieve natuurtuin moet aansluiten op het omringend Natuurnetwerk Brabant en een fraaie overgang vormen tussen de Nieuwe Leij en het te bebouwen deel van het plangebied. Ten behoeve van het beheer en onderhoud van de Nieuwe Leij wordt er in de collectieve natuurtuin een onderhoudspad met een breedte van 5 meter gerealiseerd. Dit pad komt aan de noordzijde van de Nieuwe Leij te liggen. Het pad krijgt een tweetal voordes (laagtes in het pad met grasbetontegels die het mogelijk maken dat het water van de Nieuwe Leij de collectieve natuurtuin in en uit stroomt. Aan de zuidzijde van de Nieuwe Leij is reeds een onderhoudspad aanwezig. Dit pad is vrij openbaar toegankelijk. Het onderhoudspad aan de noordzijde is dat niet.
De natuurtuin komt in collectief eigendom van een VVE. De vloedvlotjes in deze natuurtuin (één per nieuw te bouwen vrijstaande woning die grenst aan de collectieve natuurtuin) worden uitgegeven als appartementsrechten.
In de drie verschillende typen (3 streefbeelden, zie afbeelding 4.2) van de collectieve natuurtuin worden de landschapselementen en solitaire bomen zoals getoond door afbeelding 4.3 gerealiseerd en aangeplant. Dat leidt dan tot het totaalontwerp dat getoond wordt door afbeelding 4.4. De volledige toelichting op het ontwerp van de collectieve natuurtuin is als bijlage 2: 'Schetsontwerp collectieve natuurtuin' bij de plantoelichting gevoegd. Na afstemming met het waterschap, de provincie en de gemeente is het schetsplan verder uitgewerkt in een inrichtingsplan (zie bijlage 3 bij de plantoelichting).
Afbeelding 4.3 Landschapselementen en solitaire bomen in de collectieve natuurtuin (KuiperCompagnons, Wilma Wonen, CRA Vastgoed, PS Vastgoed en Antea Group, augustus 2021)
Afbeelding 4.4 Totaalontwerp van de collectieve natuurtuin (KuiperCompagnons, Wilma Wonen, CRA Vastgoed, PS Vastgoed en Antea Group, augustus 2021)
De natuur die in de collectieve natuurtuin gerealiseerd gaat worden is beschreven in de voorgaande delen. Naast die natuur wordt ook in de rest van de groenblauwe zone (de bestemming 'Natuur - 2') natuur gerealiseerd. Figuur 4.5 toont de natuurbeheertypen die in dat resterend deel gerealiseerd worden. Bijlage 6 bij deze toelichting bevat een beschrijving van de natuurbeheertypen. De inrichting van de groenblauwe zone vindt plaats met behulp van natuurbeheertypen die passen bij het beekdal, de abiotische factoren van het gebied, de hoogteligging en de grondwaterstand. Het beekdal van de Nieuwe Leij zelf wordt overwegend ingericht als een natte ruigte met daarnaast een afwisseling van vochtig hooiland en bos. In de groenblauwe zone worden bestaande noord-zuid georiënteerde zichtlijnen gerespecteerd en volgen lijnvormige elementen de contouren van naastgelegen gebieden. Dit heeft onder andere vorm gekregen door nieuw bos parallel aan een bestaande weg te projecteren en in het vochtig hooiland lijnvormige landschapselementen van inheemse struiken (zoals meidoorn) te voorzien. Hiermee ontstaat een coulissenlandschap in de grondblauwe zone.
De Nieuwe Leij zelf wordt uitgevoerd als natuurdoeltype 'Beek en Bron' (N03.01). In de toekomstige situatie is de waterloop verlegd en heeft hij een zomer- en winterbed. Het winterbed aan de zuidzijde van de waterloop krijgt een flauw talud (1:7-1:10) en vormt daarmee een geleidelijke overgang tussen land en water. Dit maakt variatie in waterdiepten en een daarmee samenhangende variatie in groeiomstandigheden mogelijk. Hiermee ontstaan randvoorwaarden voor de ontwikkeling van biodiversiteit.
De noordzijde van de Nieuwe Leij krijgt een steiler talud (1:2-1:3) en het zomerprofiel wordt niet strak tegen de noordzijde geprojecteerd. In plaats daarvan gaat de Nieuwe Leij enigzins meanderen langs de noordoever zodat het talud van de oever wisselt in de mate van steilheid. De onderhoudspaden naast de Nieuwe Leij worden uitgevoerd als een 'Kruiden- en Faunarijk grasland' (N12.02). Het onderhoudspad gelegen aan de noordkant van de Nieuwe Leij wordt een onverhard pad.
De gronden ten zuiden van de Nieuwe Leij worden grotendeels ontwikkeld tot een vochtig hooiland (N10.02). De begroeiing in dit vochtig hooiland varieert van open water met riet of biezen tot grond begroeid met zeggen, lisdodde, riet en kruiden. Lokaal kunnen wilgenstruwelen zich ontwikkelen.
Tot slot wordt er bos ontwikkeld op de gronden met een hogere ligging. Dit wordt bos van het natuurdoeltype 'vochtig bos met productie' (N16.02). Dit nieuwe bos ligt aan de oostzijde van het plangebied en loopt parallel aan de weg 'De Vosserijten'. Ten zuiden van de Nieuwe Leij ligt een bestaand bos met dit natuurdoeltype, dat bos blijft in stand en wordt in zuidelijke richting uitgebreid. Het bos aan 'De Vosserijten' sluit aan op bestaand bos. De noord- en zuidzijden van het bos dat grenst aan 'De Vosserijten' krijgen relatief hoog opgaande beplanting en een gesloten karakter. De rest van dit bos zal bestaan uit een bos van lagere struiken en bomen zodat er sprake is van een meer open karakter en er in noordwestelijke richting een zichtlijn gerealiseerd wordt.
Afbeelding 4.5 natuurbeheertypen in de groenblauwe zone van dit bestemmingsplan (Antea Group, november 2020)
De voorziene ontwikkeling van de natuurbeheertypen in de groenblauwe zone is het uitvloeisel van de toepassing van de zogenoemde saldobenadering. De saldobenadering is bedoeld voor gebiedsontwikkelingen op basis van een gebiedsvisie (zoals bijlage 4 bij deze toelichting) waar activiteiten in samenhang bezien worden. Gezamenlijk moeten de activiteiten meerwaarde hebben voor het Natuurnetwerk Brabant door de kwaliteit van dit natuurnetwerk te verbeteren. Toepassing van de saldobenadering leidt uiteindelijk tot een herbegrenzing van het Natuurnetwerk Brabant. In dit geval is herbegrenzing nodig vanwege directe en indirecte effecten op het Natuurnetwerk Brabant zoals dat voor herbegrenzing in het plangebied aanwezig is.
Het directe effect bestaat in dit geval uit ruimtebeslag (ten behoeve van woningbouw) op het Natuurnetwerk Brabant. Dit ruimtebeslag heeft een oppervlakte van 0,98 hectare en heeft betrekking op een zoekgebied voor het Natuurnetwerk Brabant en nog niet gerealiseerde delen van dit zoekgebied. Daarom is er geen aanvullende compensatie of kwaliteitstoeslag aan de orde. Door de verlegging van de Nieuwe Lej moet een klein deel van het natuurbeheertype 'Rivier- en beekbegeleidend bos' plaatsmaken voor de nieuwe waterloop. Dit vereist geen herbegrenzing van het Natuurnetwerk Brabant, maar wel een wijziging van het Natuurbeheerplan.
Het indirecte effect bestaat uit verstoring van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) door bijvoorbeeld betreding door recreanten, de uitstraling van licht, optische verstoring of door geluidsbelasting. Licht- en geluiduitstraling en optische verstoring hebben in dit geval beperkte effecten op het aangrenzende Natuurnetwerk Brabant gebied aangezien er sprake zal zijn van afscherming met vegetatie en bomen. Bovendien geldt dat lichtuitstraling voornamelijk diffuus zal zijn. Optische verstoring en een toename aan betreding door recreanten leiden niet tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB, aangezien in het gebied een gestructureerd padennetwerk aanwezig is en blijft. Hierdoor is een toename aan betreding op het NNB niet aan de orde en zal er geen wezenlijk verschil optreden met de huidige situatie.
Het totale te beïnvloeden oppervlak (direct en indirect) van circa 1,0 hectare dient volgens de provinciale verordening minimaal terug te keren in het plangebied. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de compensatieplicht als gevolg van dit project. Die tabel laat zien dat er naast de circa 1,0 hectare aan compensatie circa 8,0 hectare aan nieuw NNB gerealiseerd wordt. Er wordt derhalve veel meer natuur gerealiseerd dan strikt genomen noodzakelijk is.
Tabel 4.1 Overzicht oppervlakte NNB-compensatieplicht en NNB-compensatie (Antea Group, november 2020)
In onderstaande afbeelding 4.6 is te zien waar in de toekomstige situatie NNB toegevoegd wordt (rechterfiguur) vergeleken met de bestaande situatie (linkerfiguur). De rechterfiguur toont de verbeelding, welke onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 4.6: NNB in de huidige situatie (linkerfiguur, zwart is de plancontour) en in de toekomstige situatie (rechterfiguur)
De natuurdoeltypen zoals die getoond worden op afbeelding 4.5 zijn vooruitlopend op de vaststelling van dit bestemmingsplan gerealiseerd. Ten behoeve van het ontwikkelingsbeheer en het reguliere beheer van deze natuurdoeltypen, is een beheer- en onderhoudsplan opgesteld. Dit plan is in overleg tussen de gemeente Goirle, waterschap De Dommel en VP Grondexploitatie tot stand gekomen. Met naleving van dit beheers- en onderhoudsplan is de duurzame instandhouding van de natuurdoeltypen geborgd. Het beheers- en onderhoudsplan is als bijlage 7 bij deze plantoelichting gevoegd.
De eigenaren van de nieuw te bouwen woningen in Het Vloed krijgen de beschikking over een zogenoemd vloedvlotje in het deel van de collectieve natuurtuin achter hun woning. Deze vloedvlotjes worden in de opstalontwikkeling meegenomen en dus één keer gerealiseerd. De eigenaren van de woningen gaan zelf dus geen vloedvlotjes ontwikkelen. Hiermee wordt de kwaliteit en eenvorming (de ontwikkeling van een eenduidige 'familie' van vloedvlotjes) geborgd. Het vloedvlotje wordt een (verhoogd) terras met een oppervlakte van circa 15 vierkante meter dat die eigenaren kunnen gebruiken om te recreëren in de collectieve natuurtuin. Het worden stilteplekken, dus dit bestemmingsplan bepaalt dat op deze terrassen geen bouwwerken zoals overkappingen gerealiseerd mogen worden. Om het beheer en onderhoud alsmede de vrije doorstroming van de Nieuwe Leij niet te belemmeren moeten deze vloedvlotjes op enige afstand van die waterloop gerealiseerd worden. Ook dat is vastgelegd in het bestemmingsplan door een gebied aan te wijzen waar vloedvlotjes zijn toegestaan. Verder mogen eigenaren de vormgeving van de vloedvlotjes zelf bepalen door een keuze te maken uit de (voorbeeld)elementen op afbeelding 4.7. De vloedvlotjes worden in ieder geval zo vorm gegeven dat zij gezamenlijk een familie van ontwerpelementen in de collectieve natuurtuin vormen. Verrommeling door toepassing van meerdere soorten verpoosplekken met een wisselend uiterlijk en wisselende bouwwerken wordt hiermee voorkomen.
Afbeelding 4.7 Impressie vloedvlotje (KuiperCompagnons, Wilma Wonen, CRA Vastgoed, PS Vastgoed en Antea Group, augustus 2021)
Water
Afbeelding 4.8 toont het watersysteem zoals dat in het plangebied voorzien is. Het nieuwe woongebied en het beekdal krijgen ieder een eigen watersysteem.
Afbeelding 4.8: Watersysteem in het plangebied KuiperCompagnons, Wilma Wonen, CRA Vastgoed en Antea Group, augustus 2021)
Het uitgangspunt voor het watersysteem in de nieuwe situatie is dat dit systeem integraal ontworpen is en zichtbaar alsmede beleefbaar wordt. De afvoer van regenwater wordt losgekoppeld van het vuilwatersysteem. Regenwater wordt zo lang mogelijk in het gebied vastgehouden. Wadi's in de groene lopen en rond het appartementencomplex aan de Nieuwe Leij spelen een belangrijke rol in dit vasthouden. Via watergoten wordt regenwater naar wadi's geleid. In de straten in het deelgebied 'De Fabriek' worden zogenoemde klimaattuinen gerealiseerd die water vast kunnen houden en een bijdrage leveren aan de biodiversiteit in/vergroening van de wijk.
Bij grote piekbelastingen van het waterysteem kunnen de vijvers in de tuin van Huize Anna ook ingezet worden als waterbergingsgebied. Zoals beschreven dienen ook de gronden nabij de Nieuwe Leij (waaronder de collectieve natuurtuin) als waterbergingsgebied. Regenwater wordt langzaam afgevoerd naar dit waterbergingsgebied/de Nieuwe Leij.
Het plein voor de rijksmonumenten wordt een zogenoemd klimaatplein. Ook dit plein kan gebruikt worden om water vast te houden en te laten infiltreren. Ten behoeve van deze infiltratie worden groenvoorzieningen aangebracht op het plein.
Welstand
Bouwplannen moeten onder meer worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', aldus de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de bouwplannen die in de gemeente worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. In Goirle is dat gebeurd op 11 maart 2014. De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa's in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa's passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hiertoe in verschillende soorten gebieden, ieder met hun eigen gebiedsgerichte criteria. Voor de gedetailleerde regeling wordt verwezen naar de welstandsnota.
Algemeen
Omdat in groeiende mate het Europese archeologische erfgoed werd bedreigd, is in 1992 het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologische belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen plaats te laten vinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, in casu de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
In wetgeving is de omgang met archeologisch erfgoed geregeld en zijn enkele uitgangspunten en doelstellingen gesteld. Zo kan iedere initiatiefnemer van projecten waarbij de bodem verstoord wordt, verplicht worden gesteld om een rapport aan te leveren waaruit de archeologische waarde van het te verstoren terrein (het plangebied) blijkt. Voor een dergelijk rapport is archeologisch onderzoek vereist. Dit bestaat in de eerste plaats uit vooronderzoek: het bureauonderzoek en/of inventariserende veldonderzoek, elk met bijbehorende standaardrapportages. Tijdens het bureauonderzoek wordt gekeken naar wat er in historisch, archeologisch en aardwetenschappelijk opzicht al bekend is over het plangebied. De volgende fase bestaat in veel gevallen uit een veldonderzoek. Dergelijk onderzoek heeft als doel kansrijke en kansarme zones te karteren. Hierbij kan booronderzoek plaatsvinden alsmede proefsleuvenonderzoek. De resultaten dienen vervolgens te worden gewaardeerd. Tijdens de waarderende fase wordt van de aangetroffen vindplaatsen, ook wel site genoemd, de omvang, aard, datering en fysieke kwaliteit vastgesteld om zo tot een oordeel over de behoudenswaardigheid te komen. Op basis van dit oordeel neemt de betrokken overheid een (selectie)besluit hoe met eventueel aanwezige vindplaatsen dient te worden omgegaan.
Onderzoek
Als eerste stap in het archeologisch onderzoeken van het plangebied zijn twee bureauonderzoeken uitgevoerd (zie bijlage 8 en 9 bij deze toelichting) . Uit deze onderzoeken bleek een brede verwachting op het aantreffen van archeologische resten in het plangebied. Naar aanleiding daarvan is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.
In het kader van de ontwikkeling heeft Antea Group een archeologisch inventariserend veldonderzoek (zie bijlage 10 bij deze toelichting), in de vorm van verkennende boringen uitgevoerd voor het plangebied Van Puijenbroek. Het gebied waar het onderzoek is uitgevoerd betreft het voormalige fabrieksterrein (HaVeP) en de aan de zuidkant daarop aansluitende groene zones.
Uit het inventariserend veldonderzoek (bijlage 10) bleek dat in delen van het beekdal archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Naar aanleiding van die conclusie is nader onderzoek uitgevoerd in het beekdal. De overige delen, anders dan het beekdal, worden vrijgegeven voor wat betreft het aspect archeologie.
Programma van Eisen
Ten behoeve van de uitvoering van het archeologisch nader onderzoek in het beekdal heeft Antea Group heeft een Programma van Eisen (PvE) opgesteld, welke ingaat op archeologische begeleiding van grondverzet bij het verleggen van de beekloop (zie bijlage 11 bij deze toelichting). Dit Programma van Eisen heeft betrekking op een opgraving – variant archeologische begeleiding (BRL 4000, protocol 4004, KNA 4.1). Dit PvE is goedgekeurd door bevoegd gezag.
Plan van Aanpak
Vervolgens is door Antea Group een Plan van Aanpak (PvA) opgesteld (zie bijlage 12 bij deze toelichting), die door bevoegd gezag is goedgekeurd (zie bijlage 13 bij deze toelichting).
Rapportage aanvullende boringen en opgraving
Vervolgens is door Antea Group opgraving - variant archeologische begeleiding - uitgevoerd ter plaatse van het beekdal van de Leij ten zuiden van Goirle. De resultaten hiervan zijn verwerkt in bijlage 14 bij deze toelichting. Tevens is een Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. aanvullende verkennende boringen, omdat de gronden nog inventariserend onderzocht moesten worden.
Booronderzoek
De resultaten van het booronderzoek laten zien dat binnen het plangebied geen intact podzolprofiel of beekafzetting werd aangetroffen. De waargenomen bodemroering inclusief de menglaag reikt tot op een diepte variërend tussen 0,2 en 1,0 meter tot maaiveld. De aangetroffen bodemopbouw maakt daarbij duidelijk dat dit deel van het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het beekdal.
Archeologische begeleiding
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat het onderzoeksgebied is gelegen in het oude beekdal van de Leij, dat de bovenkant van het bodemprofiel is verstoord en dat er geen (behoudenswaardige) vindplaats is aangetroffen.
Advies
Op basis van de resultaten van de veldonderzoeken wordt aanbevolen om zowel de locatie van de aanvullende boringen, de gehele locatie van het beekdal en de toekomstige woningbouwlocatie vrij te geven. Dit omdat op basis van de resultaten niet de verwachting bestaat dat er in de overige (nu niet begeleidde zones) wel een behoudenswaardige vindplaats aanwezig is. De bodemopbouw die is gezien tijdens de archeologische begeleiding kwam namelijk helemaal overeen met de bodemopbouw zoals beschreven tijdens het verkennende booronderzoek uit 2018 (zie bijlage 10 bij deze toelichting). Op afbeelding 4.9 is de contour zichtbaar waarvoor - op basis van de resultaten van het onderzoek uit bijlage 14, vrijgave wordt geadviseerd.
Afbeelding 4.9: Advies voor vrijgave (bron: Aanvullende boringen en opgraving - variant archeologische begeleiding, Antea Group, 24 maart 2021, zie bijlage 14)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle heeft op 4 mei 2021 besloten het selectieadvies van Antea Group, zoals opgenomen in het rapport dat in deze toelichting is bijgevoegd in bijlage 14, over te nemen en het plangebied 'Zuidrand Goirle locatie Van Puijenbroek' vrij te geven voor de realisatie van de plannen onder de voorwaarde dat bij eventuele toevalsvondsten hiervan melding wordt gemaakt conform het bepaalde in artikel 5.10 van de Erfgoedwet (zie bijlage 15 voor het selectiebesluit).
De gronden die bestemd zijn als Maatschappelijk zijn nog niet archeologisch onderzocht. Voor dit (beperkte) deel van het plangebied geldt nog een archeologische dubbelbestemming.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken en het selectiebesluit van de gemeente Goirle wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het meest recent uitgevoerde onderzoek (bijlage 14) laat zien dat ook ter plekke van de gehele locatie van het beekdal geen archeologisch behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn. De eerder opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden in het beekdal is daarom in voorliggend bestemmingsplan komen te vervallen.
Algemeen
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet 1988, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
Onderzoek
Door bureau BAAC is in 2015 een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8). Het doel van dit onderzoek is om inzicht te geven in de cultuurgeschiedenis van het onderzoeksgebied. Het onderzoeksgebied beslaat zowel het voormalig fabrieksterrein Van Puijenbroek (Land van Anna), waar dit bestemmingsplan op ziet, als het voormalig fabrieksterrein Van Besouw.
Water
Water vormt een belangrijk element in het plangebied gezien de ligging van het plangebied in het beekdal van de Leij. Het gaat hierbij zowel om meer natuurlijke structuren als om gegraven objecten en structuren. Uit het onderzoek blijkt dat de volgende cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig zijn (zie ook afbeelding 4.10):
Afbeelding 4.10: cultuurhistorische waarden (zie bijlage 7: Cultuurhistorisch onderzoek BAAC, 2015)
Wegen
In het plangebied bevinden zich nog diverse wegen, die een relict vormen van het historisch ontwikkelde landschap en derhalve cultuurhistorisch waardevol zijn:
De Vosserijten is daarbij voorzien van een groenstructuur met cultuurhistorische waarde. Deze groenstructuur bestaat, blijkens de provinciale cultuurhistorische waardenkaart, uit houtwallen van diverse soorten. Dit was beplanting langs een oude trambaan. Ook de beplanting in de tuin van Huize Anna wordt gerekend tot groen met een cultuurhistorische waarde. Eén en ander wordt getoond door afbeelding 4.11.
Afbeelding 4.11: Cultuurhistorische waardevolle lijnen en structuren (provincie Noord-Brabant, 2021)
Historische bebouwing
In het plangebied komt cultuurhistorisch waardevolle bebouwing voor. Het betreft hier de volgende waardevolle en monumentale onderdelen (zie figuur 4.12 hieronder):
Doorwerking in het plan
De nieuwe ruimtelijke structuur van het toekomstige gebied wordt gedragen door gebiedseigen, landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken: de fabriek, linten, en de natuur van het beekdal. De ruggengraat van het plan vormt het beekdal van de Nieuwe Leij. In het plan wordt ten zuiden van het voormalig fabriekscomplex van Van Puijenbroek de beek (Nieuwe Leij) verlegd. In samenwerking met de gemeente, waterschap De Dommel, provincie, Brabants Landschap en het Biodiversiteitsteam is een gedetailleerd plan uitgewerkt om de Nieuwe Leij te herprofileren en te verleggen. De beek krijgt een meer natuurlijke meandering en natuurlijke flauwe oevers om ruimte te creëren voor waterberging en biodiversiteit.
De Tuin van Huize Anna valt grotendeels buiten het plangebied; binnen het deel dat binnen het plangebied van dit bestemmingsplan vormt, zijn geen wijzigingen voorzien. De ontwikkeling van het plangebied wordt alleen gebruikt om groot onderhoud aan de tuin uit te voeren. Ook de perceelsgrens van de Tuin van Huize Anna blijft behouden.
Aan het nog deels zichtbare tracé van de oude waterloop (zie hierboven onder 'Water') langs de achtertuinen van de woningen aan de Bergstraat worden geen grootschalige ingrepen aangebracht.
In het verlengde van de Dr. Ariënsstraat tot aan Het Vloed komt een nieuwe groenstructuur, genaamd 'de groene lob'. Deze vormt samen met de historische route Watermolenstraat-Molendijk een fijnmazig netwerk van verbindingen tussen Goirle en het recreatieve buitengebied. De historische, recreatieve en sfeervolle Watermolenstraat, welke men van en naar het beekdal en het buitengebied brengt, wordt gehandhaafd met de cultuurhistorische waardevolle bestrating met kasseienstrook. De Watermolenstraat vormt in het toekomstige gebied de ontsluiting van het cluster vrije kavels aan de Tuin Huize Anna en de ontsluiting van het appartemencomplex aan de Leij.
Voor de monumentale panden zijn de uitgangspunten handhaven, renoveren en eventueel een nieuwe functie geven. Daarnaast zal worden onderzocht of interessante bouwkundige elementen uit de bestaande fabrieksbebouwing en buitenruimte, zoals kolommen, spanten, technische elementen, sluitwerk, rails, etc., waar mogelijk, een nieuwe betekenis kunnen krijgen in de toekomstige woonbuurt. Als er gebouwd wordt, kan hier verder onderzoek naar worden gedaan.
In het plan zijn de te handhaven monumenten zorgvuldig ingepast en er zal worden gezocht naar een nieuwe duurzame functie: appartementen, horecafunctie/brouwerij en binnentuin in het voormalig kantoorcomplex aan de Bergstraat (inclusief de sheddaken en het magazijntje erachter) en een woonhuis in het oude kantoor, welke direct naast (in de hoek tussen het ketelhuis en de voormalige ververij is gelegen. De oude machinekamer met stoommachine blijft behouden en er zal worden geprobeerd het als bijzondere vergaderruimte (vergaderen in een ruimte met een historische/industriële sfeer) te verhuren. Hier komt ook een expositieruimte waar het verhaal van de textielindustrie en haar mensen kan worden verteld.
Op basis van het Transformatiekader (zie bijlage 16 bij deze toelichting) is daaromheen het fabriekscluster ontworpen als een herkenbaar en compact buurtje, waar te renoveren gebouwen en de nieuwe bebouwing samen het verhaal van de textielindustrie op deze plek gaan vertellen.
Figuur 4.12: Cultuurhistorische relicten (KuiperCompagnons, PS Vastgoed en Antea Group, in zwart is een gedeelte van de plancontour weergegeven)
De cultuurhistorische elementen van de in afbeelding 4.12 genoemde relicten worden behouden. Ter bescherming van deze relicten is in de planregels een beschermingsregime opgenomen. Het beschermingsregime regelt dat niet zonder meer werken en/of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd ter plaatse van de cultuurhistorische elementen. Hiermee zijn de cultuurhistorische elementen in het plangebied gewaarborgd. Opgemerkt wordt dat sloop-herbouw van (delen van) deze bebouwing (met uitzondering van rijksmonumenten) is toegestaan, mits de waardevolle elementen in ere worden hersteld.
Daarnaast zijn, om de openheid van de voormalige fabrieksstraat te waarborgen, twee afzonderlijke bouwvlakken opgenomen op de verbeelding, zodat er niet gebouwd kan worden ter plekke van de voormalige fabrieksstraat. Om de sheddaken/lessenaarsdaken te borgen is ter plekke van de voormalige weverij een specifieke bouwaanduiding opgenomen. Daarnaast is over het gehele fabrieksterrein de specifieke bouwaanduiding 'aaneengesloten' om op het gehele fabrieksterrein te borgen dat slechts aaneengesloten gebouwd mag worden. Door aaneengesloten te bouwen worden de contouren van de voormalige fabriekspanden teruggebracht.
Conclusie
Door het opnemen van een beschermingsregime voor de aanwezige cultuurhistorische waarden/gebouwen zijn deze cultuurhistorische elementen gewaarborgd in het plangebied. Tevens vinden er geen wijzigingen plaats aan de historische water- en wegelementen. Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Woonvisie gemeente Goirle 2019-2022
Het gemeentelijk woonbeleid volgt uit de vierjaarlijkse woonvisie. Op 2 juli 2019 is de Woonvisie gemeente Goirle 2019-2022 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de volgende ambities benoemd:
De woonvisie is tot stand gekomen op basis van een kwalitatief woonbehoefteonderzoek uit 2018 en twee bijeenkomsten (1 in Goirle en 1 in Riel) waar inwoners aan konden geven wat zij belangrijk vinden in hun woonplaats.
Ten aanzien van de kwantitatieve woningbehoefte geldt dat de gemeente Goirle in de jaren 2018-2028 gemiddeld 100 woningen per jaar wil realiseren. 80-90% van dit aantal wordt gerealiseerd in Goirle en 10-20% van dit aantal wordt gerealiseerd in Riel. De woningen die op de locatie Bakertand gerealiseerd mogen worden vallen buiten deze ambities. De gemeentelijke bouwopgave wordt jaarlijks in regioverband berekend.
Bij voorkeur voegt de gemeente Goirle woonmilieus toe waar op lange termijn een tekort aan ontstaat en waarvan er onvoldoende vrijkomen door doorstroming. Aanvullend voegt de gemeente woonmilieus toe die al in relatief ruimte mate beschikbaar zijn. Concreet zet de gemeente de komende jaren in op de toevoeging van koopwoningen in middeldure en dure categorieën om een verhuisstroom op gang te brengen. De afspraken over de woningbouw in de Zuidrand zijn getoetst aan de bepalingen uit de woonvisie over de woningen die in specifieke categorieën gerealiseerd moeten worden en voldoen aan die afspraken en de woonbehoefte.
Conclusie
Onderhavig plan bevat een gedifferentieerd woningaanbod dat aansluit op de vraag naar woningen binnen de gemeente. Het te realiseren programma voldoet aan de afspraken uit de woonvisie. De nieuw te bouwen woningen worden zo energiezuinig mogelijk uitgevoerd. Daarnaast is de woningbouwlocatie na ontwikkeling te kenmerken als een prettige en groene omgeving. Met deze ontwikkeling wordt aangesloten bij de ambities van de gemeente Goirle.
Woningbouwprogramma
Het woningbouwprogramma is door gemeenteraad akkoord bevonden d.d. 3 november 2020. Geconstateerd is dat prioritering niet meer benodigd is. Het aantal woningen dat op dit moment in harde en gebonden capaciteit is, betekent dat in de komende jaren in totaal 1230 woningen worden gebouwd. Om te voorzien in de woonbehoefte zullen nog 135 tot 345 woningen in ontwikkeling genomen moeten worden in de komende tien jaren. Om tal van redenen is er vertraging in woningbouwprojecten. De ervaring is daarom dat om 100% van de bouwopgave te realiseren voor tenminste 130% procent van het aantal woningen, plannen in ontwikkeling moeten worden genomen. Concreet betekent dit voor de gemeente Goirle dat er nog 175 tot 449 woningen in ontwikkeling genomen moeten worden. In de afgelopen perioden heeft gemeente Goirle ervoor gekozen om deze bouwruimte als absoluut maximum te zien. Dit omdat bij elke ontwikkeling, op basis van de ladder van duurzame verstedelijking, de (kwantitatieve) behoefte aan woningen moet worden aangetoond.
Conclusie
De woningen in het plangebied maken deel uit van de gebonden capaciteit. Er is sprake van gebonden capaciteit wanneer het college heeft besloten tot:
Voor het plangebied is een gebonden capaciteit van 156 woningen opgenomen. In voorliggend plan is voorzien in een totaal aantal van 190 woningen. Voor deze ontwikkeling is het benodigde contingent beschikbaar. Dit contingent komt allereerst uit de gebonden capaciteit. De woningen die niet zijn voorzien in gebonden capaciteit maken deel uit van de 135-175 tot 345-449 woningen die benodigd zijn om te voorzien in de woningbehoefte voor de komende tien jaar.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij de afweging tussen de verschillende locaties moet in de eerste plaats worden gekeken naar de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1). Dit is een vereiste uit het Besluit ruimtelijke ordening. Eén van de voorwaarden die de gemeente heeft gesteld bij het vaststellen van de visie voor de Zuidrand Goirle is dat er gebouwd wordt naar behoefte, zowel kwantitatief en kwalitatief.
Kwantitatieve behoefte
In het stedenbouwkundig plan (september 2021) zijn 190 te realiseren woningen geprojecteerd. Zoals bovenstaand onder conclusie beschreven, valt een groot deel (156 woningen) van de 190 geprojecteerde woningen binnen de gebonden capaciteit en maken de overige woningen deel uit van de 135-175 tot 345-449 woningen die benodigd zijn om te voorzien in de woningbehoefte voor de komende tien jaar. Voorliggend bestemmingsplan voldoet daarmee aan de kwantitatieve behoefte.
Kwalitatieve behoefte
Het woonprogramma bestaat uit een mix van betaalbare, middel-dure en dure woningen en er is een locatie gereserveerd voor een eventueel CPO-project. De betaalbare woningen staan aan de Bergstraat in de vorm van appartementen (sociale huur) en beneden-bovenwoningen (koop). In de Fabriek zijn middendure grondgebonden woningen en appartementen (in het bestaande kantoorgebouw, eventueel CPO) en enkele dure grondgebonden woningen voorzien. Het programma in het dorpse buurtje bestaat uit dure woningen (twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen).
De vrijesectorwoningen en de appartementen aan de Nieuwe Leij vormen een exclusieve doelgroep in het topsegment.
Bijna alle woningen zijn levensloopbestendig te maken. Een uitzondering hierop is een aantal woningen in het deelgebied 'De Fabriek'. Om het karakteristieke ensemble van fabrieksgebouwen te behouden kunnen deze niet levensloopbestendig worden gemaakt. Het betreft hier woningen in de Weverijhal.
Sociale eenheden maken ook onderdeel uit van de kwalitatieve behoefte. Woningstichting Leystromen heeft voor haar gehele bezit een portefeuillestrategie opgesteld. Hierin is bepaald wat de toekomstige behoefte is aan sociale eenheden. Op basis hiervan is gekeken naar het gewenste aantal sociale eenheden voor de gehele Zuidrand Goirle. In de notitie "Sociaal woonprogramma Zuidrand Goirle" is dit aantal gemotiveerd en toegedeeld aan de deellocaties Van Besouw en HaVeP (Van Puijenbroek). Binnen de portefeuillestrategie past een toevoeging van circa 50 DAEB-huurwoningen (Diensten van Algemeen Economisch Belang) in de totale Zuidrand. In dit plangebied zijn 16 sociale huurwoningen (appartementen) voorzien en 27 sociale huur-/koopwoningen (grondgebonden). Deze woningen zijn vastgelegd in de planregels van dit bestemmingpslan.
Bestaand stedelijk gebied
In hoofdzaak bestaat het plangebied uit twee gebiedtypen: het deel grenzend aan de kern van Goirle waar woningbouw voorzien is en het deel rondom de Nieuwe Leij waar in hoofdzaak natuurontwikkeling voorzien is. Met het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot herbegrenzing van structuren uit het provinciaal beleid is het gehele deel van het plangebied waar woningbouw voorzien is onderdeel geworden van het stedelijk gebied. Het initiatief past daarmee in de kaders die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt omdat alle woningen in het stedelijk gebied gerealiseerd worden.
Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De gemeenteraad heeft op 11 maart 2014 het Groenstructuurplan vastgesteld. Dit plan bevat de langetermijnvisie op het gemeentelijk groen binnen de bebouwde kom.
Het openbaar groen van de gemeente Goirle fungeert als visitekaartje van de gemeente en is bepalend voor de sfeer en beleving van de openbare ruimte.
De wijken in de kernen in de gemeente Goirle hebben allemaal hun eigen karakteristieken. Het plangebied ligt volgens het groenstructuurplan in de wijk 'Abcoven'.
Het groenstructuurplan beschrijft dat onder andere de Kerkstraat en de Beeksedijk een mooie groenstructuur met grote bomen hebben. Deze kwaliteit heeft een relatie met het plangebied. Een andere kwaliteit van de groenstructuur die een relatie met het plangebied heeft is de groene dorpsrand die gevormd wordt door het beekdal van de Nieuwe Leij.
Abcoven wordt gekenmerkt door:
Afbeelding 4.13: Uitsnede uit de groenstructurenkaart van Wildackers in Goirle
De groenstructurenkaart van Goirle (afbeelding 4.13) laat verder zien dat op het fabriekscomplex geen waardevolle groenstructuren aanwezig zijn. De Bergstraat is aangemerkt als groene gebiedsontsluitingsweg. Daarnaast wordt de Tuin Huize Anna aangemerkt als particulier waardevol groen. De tuin van Huize Anna wordt zoveel mogelijk gehandhaafd als een parkbos en waar nodig enigszins heringericht. Daarnaast worden in het plangebied enkele bomen gekapt, maar het aantal gekapte bomen wordt ruimschoots gecompenseerd door de aanplant van nieuwe bomen (zie afbeelding 4.14).
Het NNB dat in het plangebied aanwezig is wordt verplaatst, uitgebreid en versterkt door de bestaande landbouw te transformeren naar de gewenste natuurbeheertypen. Er komt ook meer ruimte voor waterberging langs de beek en piekretentie in de gebieden daaromheen.
Ten behoeve van het opstellen van het stedenbouwkundig plan is een zogenoemde boomeffectanalyse (BEA) uitgevoerd. Allereerst is in 2018 een BEA uitgevoerd (bijlage 17). Na aanpassing van het stedenbouwkundig plan in 2020 is in 2021 een actualisatie van de BEA uitgevoerd (bijlage 18). Op laatstgenoemde wordt hierna verder ingegaan. Op basis van de BEA is bepaald welke bomen in het plangebied behoudenswaardig zijn en in het verlengde daarvan, welke komen gekapt of gehandhaafd (al dan niet na verplanting) kunnen worden. Afbeelding 4.14 toont de te handhaven en de te kappen bomen. De uitgevoerde BEA is als bijlage 18 bij deze toelichting gevoegd.
Afbeelding 4.14: uitsnede uit bijlage 1 van bovengenoemd uitgevoerde BEA: overzicht te behouden bomen (zwarte stippen), 'te behouden tenzij' bomen (blauwe stippen) en te verwijderen bomen (rode stippen), zoals onderzocht in de boomeffectanalyse (Antea Group, 15 maart 2021, bijlage 18)
Voor één boom waarvan in de uitgevoerde BEA is gevonden dat deze hoog behoudenswaardig is, is een aanvullend BEA uitgevoerd (zie zwarte stip 'XI-01' op afbeelding 4.14, en zie bijlage 19): een Hollandse linde. Dit aanvullend onderzoek had als doel om de mogelijke effecten van de voorgenomen werkzaamheden op de Hollandse linde te beoordelen. Als hoofdvraag staat centraal of de linde in het perspectief van de voorgenomen werkzaamheden in zijn huidige verschijningsvorm en op deze standplaats, duurzaam behouden kan blijven.
Uit het onderzoek blijkt dat de conditie van de linde als goed wordt beoordeeld. De toekomstverwachting is in de huidige situatie 'goed' (>20 jaar). Het aanwezige groeimedium rond de boom is van een matige kwaliteit. Mede hierdoor is de boom gevoelig voor droogte. Dit matige groeimedium wordt echter gecompenseerd door het grote doorwortelbare volume. Om de boom duurzaam te behouden, is in het onderzoek (zie hoofdstuk 4, bijlage 19) een aantal randvoorwaarden geformuleerd voor zowel de uitvoeringsfase als de toekomstige situatie. Deze maatregelen hebben in hoofdzaak betrekking op het voorkomen van schade tijdens de uitvoeringsfase, het toezicht laten houden door een ter zake deskundige en het voorkomen van schade tijdens de gebruiksfase/toekomstige situatie. Wanneer deze maatregelen worden uitgevoerd, is duurzaam behoud van de boom in zijn huidige verschijningsvorm mogelijk. Aangezien de maatregelen logisch en goed te hanteren zijn, zullen deze in acht worden genomen bij werkzaamheden en in de toekomstige situatie.
Conclusie
In het ontwerp is het bestaande groen zoveel als mogelijk geïntegreerd. Een deel van het groen zal verdwijnen, maar hiervoor in de plaats wordt er nieuw groen gerealiseerd. Daarnaast wordt het deel NNB dat verdwijnt gecompenseerd volgens de provinciale regels. Het aspect groen is hiermee voldoende onderzocht en geïntegreerd in het plangebied.
Verkeer
Door Antea Group is een verkeersonderzoek uitgevoerd. In het verkeersonderzoek is onderzocht wat de verkeerseffecten zijn als het plan Zuidrand Goirle volledig is ontwikkeld. Hierbij is uitgegaan van het jaar 2030 als jaar waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd is. Het complete onderzoek is als bijlage 20 bijgevoegd. Onderstaand is de conclusie van het onderzoek weergegeven.
In het verkeersonderzoek voor het Land van Anna is in totaal gerekend met 190 woningen. Om te bepalen hoeveel verkeer per gemiddelde werkdag van en naar Van Puijenbroek gaat, is gebruikgemaakt van de CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2018). Voor diverse functies zijn kencijfers bekend van het aantal verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag. Een verkeersmodel rekent met een gemiddelde werkdag, daarom is het berekende kencijfer omgerekend van weekdag naar werkdag. Voor Van Puijenbroek in totaal worden 1.442 verkeersbewegingen per gemiddelde werkdag berekend.
In de volgende tabel is de berekening voor de volledige ontwikkeling van het Land van Anna uitgewerkt.
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie ontwikkeling
Verkeersafwikkeling wegen
Alleen op de wegen dichtbij het plangebied is er een significante toename van het verkeer berekend (Bergstraat en Tijvoortsebaan). Deze toename zorgt niet voor doorstromingsproblemen, er worden namelijk geen nieuwe knelpunten berekend. Daarnaast blijven de intensiteiten op de wegvakken binnen de gestelde grenswaarde.
Verkeersafwikkeling kruispunten
In de bebouwde kom is een goede verkeersafwikkeling op kruispunten vaak van groter belang dan de verkeersafwikkeling op wegvakken. Daarom zijn naast de wegvakken ook een aantal kruispunten getoetst op de verkeersafwikkeling. Het gaat om de volgende kruispunten:
Cumulatie Zuidrand
Aangezien het gebied Van Besouw ongeveer gelijktijdig gerealiseerd wordt, is een scenario opgesteld waarbij uit wordt gegaan van een volledige ontwikkeling van Van Puijenbroek (Land van Anna) en van Besouw. Hierbij is beoordeeld of de beide projecten samen leiden tot nieuwe knelpunten. Geconcludeerd wordt dat er geen knelpunten ontstaan bij volledige ontwikkeling van de Zuidrand (Van Puijenbroek/Land van Anna en Van Besouw).
Conclusie
Door de ontwikkeling van het Land van Anna krijgt het verkeersnetwerk van Goirle meer verkeer te verwerken. Dit extra verkeer zorgt niet voor nieuwe doorstromingsknelpunten in Goirle ten opzichte van de autonome situatie. Een viertal kruispunten is nader onderzocht, omdat deze maatgevend zijn voor de afwikkeling van het verkeer in Goirle of het verkeer uit het plangebied. Uit deze kruispuntberekeningen komt naar voren dat deze kruispunten geen knelpunten in de verkeersafwikkeling vormen, noch in de autonome verkeerssituatie noch in de plansituatie. Daarom worden er geen problemen verwacht met de doorstroming op deze beschouwde kruispunten in Goirle, voor zowel de ochtend- als de avondspits. Daarnaast zijn er ook wegvakken geen doorstromingsknelpunten berekend.
Ook de toekomstige aansluitingen van het plangebied met de Bergstraat kunnen al het verkeer van en naar de ontwikkeling voldoende afwikkelen. Hier zijn geen doorstromingsproblemen te verwachten.
Parkeren
Bij de vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals deze zijn opgenomen in de publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Dit vastgelegd in de planregels (artikel 15.4). Deze planregels hanteren de CROW-normen als toetsingskader.
De parkeerbalans voor het uitgewerkte stedenbouwkundig plan (zie afbeelding 4.15) is bepaald volgens de CROW-norm (gemiddelde waarde per categorie en type). Uit de parkeerbalans is op te maken dat de voorgenomen ontwikkeling een parkeerbehoefte van 389 parkeerplaatsen met zich meebrengt. In het stedenbouwkundig plan is de realisatie van 433 parkeerplaatsen beoogd. Er worden derhalve voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om de parkeerbehoefte te bevredigen.
Afbeelding 4.15: Parkeerbalans (KuiperCompagnons, PS Vastgoed, Wilma Wonen, CRA Vastgoed en Antea Group, augustus 2021)
Conclusie
Bij uitwerking van het aspect parkeren in het stedenbouwkundig plan hebben de CROW-normen zoals zij ook opgenomen zijn in de planregels als uitgangspunt gediend. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee aan op de normen die de gemeente gebruikt.
Openbaar vervoer
Nabij het plangebied liggen bushaltes waar de buurtbus halteert. De haltes waar de reguliere lijnbussen halteren liggen op 10-15 minuten lopen vanaf het plangebied. De OV-bereikbaarheid van het plangebied is daarmee vergelijkbaar met de OV-bereikbaarheid van de overige woningen aan de zuidelijke rand van Goirle.
Conclusie
Het OV-bereikbaarheid van het plangebied is vergelijkbaar met die van bestaande woningen aan de zuidelijke rand van Goirle.
Verkeersveiligheid
De ontwikkeling van 'Zuidrand Goirle, locatie Land van Anna' brengt extra (auto)mobiliteit met zich mee op de ontsluitende wegen van en naar het plangebied van dit bestemmingsplan. De extra auto-intensiteiten worden vooral afgewikkeld via Bergstraat en de Tijvoortsebaan richting de Turnhoutsebaan (N630). Een veel kleiner aandeel gaat richting het centrum en noordkant van Goirle via de Tilburgseweg en richting Tilburg via de Abcovenseweg. Bij het extra fietsverkeer (omvang niet nader gekwantificeerd) is de verdeling andersom. Het merendeel gaat richting het centrum van Goirle via de Tilburgseweg, de Kerkstraat/Molenstraat of steekt de Bergstraat over richting de Doctor Ariensstraat of de Parallelweg. Extra verkeer brengt in theorie altijd nieuwe verkeersveiligheidsrisico's met zich mee. Deze risico's ontstaan in het geval van de voorgenomen ontwikkeling overwegend op de Bergstraat. Nadat ingegaan is op de gevolgen van deze ontwikkeling voor de verkeersveiligheid op de Bergstraat gaat deze paragraaf ook in op de gevolgen van de ontwikkeling voor de verkeersveiligheid op de Tijvoortsebaan en de Tilburgseweg-Kerkstraat/Molenstraat.
Bergstraat
De auto-intensiteit op de Bergstraat groeien op het drukste gedeelte van 5.700 tot 6.500 motorvoertuigen/werkdag als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De verwachte intensiteit past bij de functie 'gebiedsontsluitingsweg' (50 km/uur) die de Bergstraat heeft, maar de mobiliteitsgroei vergroot wel de verkeersveiligheidsrisico's. De Bergstraat heeft namelijk een smal profiel voor een gebiedsontsluitingsweg en kenmerkt zicht door twee relatief lange rechtsstanden met smalle fietsstroken. Daarbij is er een klein verschil in inrichting tussen de trajecten Kerkstraat – Parallelweg (enkele asmarkering) en Paralelweg – Poppelseweg (dubbele asmarkering). Afbeelding 4.16 toont dit verschil. De vormgeving van beide deeltrajecten voldoet aan de minimale inrichtingskenmerken van een gebiedsontsluitingsweg, maar voldoen niet aan het ideaalbeeld met vrijliggende fietsvoorzieningen. In het Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan Goirle (GVVP Goirle, 2013) is dit reeds onderkend.
Afbeelding 4.16: Inrichting verschillende tracédelen Bergstraat, links: tussen Kerkstraat en Parallelweg, rechts: tussen Parallelweg en Poppelseweg (Google Maps, 2021)
De komst van nieuw verkeer vanuit ontwikkeling Land van Anna vraagt om beheersing van iets hogere verkeersveiligheidsrisico's voor langzaam verkeer langs de Bergstraat. Dit vraagt om maatwerk gelet op de beperkt beschikbare ruimte van de Bergstraat. Als oplossingsrichting kan gedacht worden aan het categoriseren van de Bergstraat als zogenaamde gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het lagere snelheidsregime geeft de volgende mogelijkheden die nog passen bij de te verwachten intensiteiten:
De verkeersveiligheidrisico's op de Bergstraat zijn geen gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en zijn in de autonome situatie al aanwezig. De ontwikkeling leidt wel tot een beperkte verkeerstoename en een evenredige toename van de verkeersveiligheidsrisico's. De risico's kunnen met ingrepen aan de weginrichting beperkt/weggenomen worden. Deze ingrepen kunnen uitgevoerd worden in het kader van de voorgenomen herinrichting van de Bergstraat.
Tijvoortsebaan
De verkeerstoename op de Tijvoortsebaan is zonder problemen op te vangen. De weg heeft een herkenbare inrichting als gebiedsontsluitingsweg en is voorzien van vrijliggende fietspaden. De ontwikkeling van het plangebied heeft hier geen negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Tilburgseweg-Kerkstraat/Molenstraat
De toename van de automobiliteit op de Tilburgsweg en de Kerkstraat/Molenstraat blijft beperkt. Hier zijn vooral meer fietsers te verwachten. Deze wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg (30 km/uur) en zijn als zodanig vormgeven. De weginrichting is al zodanig dat hiermee de veiligheidsrisico's beheersbaar blijven. Ook hier leidt de ontwikkeling van het plangebied niet tot negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Conclusie
Op de Bergstraat kan de ontwikkeling van de bestaande verkeersveiligheidsrisico's beperkt laten toenemen doordat de ontwikkeling verkeer genereert. Beheersing van deze risico's kan geschieden met ingrepen aan de weginrichting. Op de overige hier beschouwde wegen is niet te verwachten dat de voorgenomen ontwikkeling verkeersveiligheidsrisico's vergroot.
Dit hoofdstuk gaat in op de relevante milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op de planontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Algemeen
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit (bijvoorbeeld een bedrijf dat geluid produceert) en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een gevoelig object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. De richtafstanden gelden voor verschillende categorieën van bedrijfsactiviteiten, waarbij een bedrijf met het minste effect op de omgeving is aangemerkt als een bedrijf in de categorie 1 en een bedrijf met een zeer groot effect op de omgeving is aangemerkt als een bedrijf in de categorie 6. Naarmate het effect van het bedrijf op de omgeving groter is, wordt ook de richtafstand tussen het bedrijf en een gevoelige functie groter. Bij de richtafstanden gaat het zowel om de invloed van bestaande omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen voor gevoelige functies, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op bestaande gevoelige functies in de omgeving.
De VNG-handreiking hanteert richtafstanden die in acht moeten worden genomen tussen gevoelige functies en milieubelastende functies. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Voor onderhavig plangebied wordt voor het grootste deel - gezien de toekomstige functies in de Zuidrand en de omgeving - uitgegaan van een rustige woonwijk in het plangebied zelf. De omgeving van het plangebied kan door een menging van woonfuncties, met kantoorfuncties, maatschappelijke functies en (kleinschalige) bedrijvigheid getypeerd worden als een gemengd gebied. De te hanteren richtafstanden zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel 5.1: Richtafstanden uit de VNG-handreiking (VNG, 2009)
Onderzoek
Toetsing aan richtafstanden VNG
In het plangebied geldt momenteel op grond van het bestemmingsplan 'Wildackers-Abcoven' een bedrijfsbestemming tot en met milieucategorie 2. Daarnaast heeft de bedrijfsbestemming de aanduiding 'textiel', waarmee een zwaardere milieucategorie is toegestaan. Gezien de woningbouwontwikkeling wordt de bestaande bedrijfsbestemming wegbestemd. Immers, indien de mogelijkheid blijft bestaan om textielproducten te blijven vervaardigen, kan hinder ontstaan voor de toekomstige woningen die op korte afstand van de te handhaven bedrijfsbestemming kunnen worden gerealiseerd.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele functies waarvan de milieuzonering van invloed kan zijn op de plannen voor het plangebied. Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn enkel de volgende functies in de nabijheid gelegen:
In de huidige situatie bevindt zich direct ten zuiden van het plangebied het landelijk gebied van de gemeente Goirle. Hier zijn diverse agrarische bedrijven gevestigd. Daarom wordt onderstaand getoetst aan de geursituatie binnen het plangebied.
Afbeelding 5.1: Functies rondom het plangebied (in zwart: de plancontour)
De locaties/bestemmingen Bergstraat 98-100 en Bergstraat 6 grenzen direct aan het plangebied. Hierbij wordt niet voldaan aan de richtafstand. In de volgende alinea's wordt hier verder op ingegaan. De afstand tussen de Fabrieksstraat 2 en het plangebied is circa 20 meter, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter. De afstand tussen Bergstraat 35 en het plangebied is circa 15 meter, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter. De afstand tussen het plangebied en het Kerklaantje 11-39 is circa 80 meter, waarmee voldaan wordt aan de richtafstand van 30 meter. Deze laatste locaties (Kerklaantje 11-39) vormen door de grote afstand geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, andersom geldt dat ook. Bergstraat ongenummerd maakt onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan.
Onderstaand wordt ingegaan op de invloed van de omliggende functies op het plangebied. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in: invloed van de bestaande bedrijven op gevoelige functies die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, invloed van gevoelige functies op bestaande bedrijven, en invloed van nieuwe bedrijven die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt op gevoelige functies in de omgeving.
Invloed bestaande bedrijven op gevoelige functies in het plangebied
Een nadere beschouwing van het bedrijf aan de Bergstraat 98-100 (opgenomen in bijlage 23 bij deze toelichting) wijst uit dat een aantal woningen in het plangebied binnen de richtafstand van dit bedrijf voorzien is. De maatgevende factor voor hinder van deze bedrijfsactiviteit is geluid en in mindere mate verkeersaantrekkende werking. Om die reden is in bijlage 23 bij deze toelichting onderzocht of er als gevolg van geluidhinder uit deze inrichting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen.
Aannemersbedrijf (Bergstraat 98-100)
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting bij het grootste gedeelte van de woningen voldoet aan de richtlijn voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit stap 2 van het VNG-stappenplan. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van de activiteiten van het Aannemersbedrijf Vekemans B.V. van één geprojecteerde woning, die wordt gekenmerkt als de maatgevende woning, valt ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in stap 3 van het VNG-stappenplan voor een rustig woonwijk (45 dB(A)). Conform stap 3 van het VNG-stappenplan moet er aanvullend worden gekeken naar de geluidbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking en de cumulatieve geluidbelasting.
Op verzoek van het bevoegd gezag is de geluidbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking voor alle betrokken woningen bepaald. Hieruit is gebleken dat de richtlijn van Letmaal = 50 dB(A) uit het VNG-stappenplan niet wordt overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking op de gevel van de maatgevende woning bedraagt ten hoogste Letmaal = 8 dB(A).
De cumulatieve geluidbelasting voor de maatgevende woning is bepaald. Deze geluidbelasting valt binnen het beoordelingskader voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit stap 3 van het VNG-stappenplan.
Creatief Centrum Hobbysoos Goirle (Bergstraat 98-4)
De geluidbelastingen (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, maximaal geluidniveau en verkeersaantrekkende werking) ten gevolge van de activiteiten die plaatsvinden op de inrichting van Creatief Centrum Hobbysoos Goirle vallen binnen stap 2 van het VNG-stappenplan. Hierdoor is op basis van het VNG-stappenplan inpassing mogelijk en is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie Aannemingsbedrijf Vekemans B.V. en Creatief Centrum Hobbysoos Goirle
Op basis van het akoestisch onderzoek is bepaald dat, ten aanzien van het Aannemingsbedrijf Vekemans B.V. en Creatief Centrum Hobbysoos Goirle, ter plaatse van de omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het plan is hierdoor inpasbaar op de gegeven planlocatie.
Bergstraat ongenummerd
Voor de voormalige bedrijfsbestemming die grofweg achter Bergstraat 6 ligt en bedrijvigheid in milieucategorie 2 toestaat geldt dat deze met dit bestemmingsplan wegbestemd wordt. De bedrijfsbestemming wordt vervangen door de bestemming 'Maatschappelijk' (eveneens miliecategorie 2) om in de toekomst de bouw van (een deel van) een zorgcomplex mogelijk te maken. Met het verdwijnen van de bedrijfsbestemming is er ten aanzien van een bedrijfsfunctie ook geen sprake meer van hinder ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen.
Als de bedrijfsbestemming vervalt gaat de nieuwe maatschappelijke bestemming onderdeel uitmaken van de grotere maatschappelijke bestemming die op het perceel aan de Bergstraat 6 rust. Op het gebied van milieuhinder heeft deze bestemming te maken met bestaande beperkingen doordat bestaande woningen aan de Bergstraat dichter bij deze bestemming liggen die zijn voorgeschreven in de VNG-richtafstanden. De bestemming 'Maatschappelijk' uit dit bestemmingsplan grenst na vaststelling van dit bestemmingsplan aan de bestemming 'Woongebied' uit dit bestemmingsplan. Het gaat dan om de bestemming 'Woongebied' achter de tuin van Huize Anna. De toekomstige eigenaar van de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' neemt bij de bouw van de zorgwoningen in deze bestemming maatregelen om milieuhinder naar de woningen in de bestemming 'Woongebied' te voorkomen. In afspraken tussen Thebe (toekomstig eigenaar van de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' en VP (Van Puijenbroek) grondexploitatie (verkoper van de gronden met de maatschappelijke bestemming) is vastgelegd hoe groot woningen in deze bestemming mogen zijn. Tussen de voornoemde partijen zijn ook afspraken gemaakt over de afstand die minimaal tussen de gevel van de woningen en de gevel van het zorgcomplex moet zitten. Deze afstand is groter dan de richtafstand die de VNG bij milieucategorie 2 in gemengde gebieden aanhoudt. Bij de bouw van het nieuwe zorgcomplex dient voldaan te worden aan de regels van het activiteitenbesluit.
Landelijk gebied
Direct ten zuiden van het voormalige fabrieksterrein is in de huidige situatie landelijk gebied aanwezig, waar diverse agrarische bedrijven gevestigd zijn. Op afbeelding 5.2 is de GES-score te zien van de geur van veehouderijen in de omgeving. GES staat voor GezondheidsEffectScreening. Deze screening is onder andere gebaseerd op een bepaalde kans op geurhinder. Binnen het plangebied is sprake van een 'goede' GES-score. Dit betekent dat 0 - 5% van de mensen die daarnaar wordt gevraagd in een hinderenquête aan hebben gegeven dat zij soms of vaak last hebben van geurhinder. Aangezien er sprake is van een goede GES-score, kan worden aangenomen dat de geursituatie de woningbouwontwikkeling binnen het plangebied niet belemmert.
Afbeelding 5.2: GES-score geur veehouderij o.b.v. hinderpercentages (bron: atlasleefomgeving.nl, 2013)
Biomassacentrale
Hoewel deze geen onderdeel uitmaakt van het plangebied van dit bestemmingsplan is er een biomassacentrale aanwezig in het Land van Anna. Oorspronkelijk was dit een stoommachine die de textielfabriek van Van Puijenbroek van energie voorzag. Later werd de stoommachine een biomassacentrale die de textielfabriek van energie voorzag en inmiddels warmte produceert voor de bestaande bedrijfsbebouwing en het zorgcentrum Thebe Elisabeth. In de toekomstige situatie blijft de biomassacentrale functioneren als warmteproducent voor de nieuwe woningen en het zorgcentrum Thebe Elisabeth (waar in de huidige situatie ook al warmte aan geleverd wordt).
De biomassacentrale en de schoorsteen van die centrale maken weliswaar geen onderdeel uit van het plangebied (zij worden mogelijk gemaakt door het vigerend bestemmingsplan), maar de centrale dient wel getoetst te worden in het kader van de invloed van de installatie op de gevoelige gebouwen in de omgeving. Daarnaast maakt voorliggend bestemmingsplan een bedrijfswoning en een expositieruimte bij de biomassacentrale mogelijk. Om de haalbaarheid van de toevoeging van de bedrijfswoning en de expositieruimte te beoordelen, heeft onderzoek plaatsgevonden (zie verderop onder 'Invloed nieuwe bedrijven plangebied op gevoelige functies in de omgeving'). Onderstaand wordt ingegaan op de invloed van de installatie op de omgeving.
Ten behoeve van de inpassing van de nieuwe situatie rondom de bestaande biomassacentrale heeft in 2021 onderzoek naar de geluid- en luchtkwaliteitseffecten van de installatie plaatsgevonden (zie bijlage 21 voor het geluidonderzoek). Voor de inpassing van woningen rondom milieubelastende functies zoals een biomassacentrale heeft de VNG voorzien in een stappenplan. Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van de biomassacentrale voor de meeste woningen in stap 2 van het VNG-stappenplan valt. Slechts twee woningen (waaronder de bedrijfswoning) hebben een geluidbelasting die valt in stap 3 van het VNG-stappenplan. De cumulatieve geluidbelasting is ten hoogste 50 dB(A). Ondanks formeel niet van toepassing op de cumulatieve geluidbelasting valt deze binnen stap 3 voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van het VNG-stappenplan. Naar aanleiding daarvan is er, ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gecumuleerde geluidbelasting van deze twee woningen is bepaald en valt binnen stap 3 van het VNG-stappenplan. De langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus voldoen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer, de inrichting wordt hiermee niet beperkt in zijn bedrijfsvoering.
Het maximaal geluidniveau ten gevolge van de inrichting valt voor de meeste woningen in stap 2 van het VNG-stappenplan. Slechts 4 woningen hebben een maximaal geluidniveau dat valt in stap 3 van het VNG-stappenplan. Omdat het maximaal geluidniveau valt in stap 3 van het VNG-stappenplan is er ten aanzien van het maximale geluidniveau sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De activiteiten die zorgen voor het maximaal geluidniveau betreffen het lossen met tractor (piek). Omdat het hier gaat om losactiviteiten in de dagperiode dienen deze voor toetsing van het Activiteitenbesluit milieubeheer buiten beschouwing te worden gelaten. Echter, ondanks formeel niet van toepassing voldoet het maximaal geluidniveau aan de grenswaarde van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De geluidbelasting in her kader van de indirecte hinder bedraagt ten hoogste 35 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan stap 2 van het VNG-stappenplan.
Alle geluidbelastingen vallen binnen stap 2 en 3 van het VNG-stappenplan. Hierdoor is er ten aanzien van de inrichting van de biomassacentrale sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast vallen de geluidbelastingen binnen de grenswaarde van het Activiteitenbesluit milieubeheer waardoor de biomassacentrale niet wordt belemmerd in zijn bedrijfsmatige activiteiten. Op basis hiervan is bepaald dat de aanwezigheid van de biomassacentrale de inpassing van de woningen niet in de weg staat. Om zeker te weten dat er sprake is van een goede inpassing is het bouwvlak voor de woningen nabij de biomassacentrale zo gesitueerd dat nieuwe woningen op een afstand van minimaal tien meter van de centrale gebouwd worden.
Het geuronderzoek is als bijlage 22 bij deze plantoelichting gevoegd. Daaruit blijkt dat de geuremissie van de biomassacentrale geen belemmering vormt voor de voorgenomen woningbouw.
Het geuronderzoek naar de biomassacentrale is als bijlage 22 bij deze plantoelichting gevoegd. Uit dat onderzoek blijkt dat als de inpassing van de woningen rondom de biomassacentrale zoals voorzien in het stedenbouwkundig plan (bijlage 1 bij deze plantoelichting) niet leidt tot overschrijding van de normen uit het provinciaal geurbeleid.
Invloed gevoelige functies op bestaande bedrijven in de omgeving
Aannemersbedrijf Vekemans B.V. (Bergstraat 98-100)
Ten aanzien van het aannemersbedrijf, Bergstraat 98-100, geldt dat voldaan wordt aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hiermee kan worden gesteld dat het bedrijf niet beperkt wordt in zijn bedrijfsvoering (zie bijlage 23).
Creatief Centrum Hobbysoos Goirle (Bergstraat 98-4)
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau ten gevolge van de inrichting voldoet aan de grenswaarde die zijn verbonden aan de geldende vergunning. Hiermee wordt de inrichting van het Creatief Centrum Hobbysoos Goirle niet beperkt in zijn bedrijfsvoering (zie bijlage 23).
Conclusie aannemersbedrijf Vekemans B.V. en Creatief Centrum Hobbysoos Goirle
Op basis van het akoestisch onderzoek is bepaald dat deze bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.
Bergstraat 6
Ten aanzien van de locatie Bergstraat 6 geldt dat hier in het vigerend bestemmingsplan 'Wildackers-Abcoven' sprake is van een groot vlak met de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Dit vlak loopt vanaf de Bergstraat tot het landelijk gebied van de gemeente Goirle (zie afbeelding 5.1). Aan de overzijde van de Bergstraat liggen op minder dan 30 meter bestaande woningen. Vanwege de beperkte hinderafstand zijn er op grond van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' redenen om aan te nemen dat de ontwikkelmogelijkheden van de maatschappelijke bestemming beperkt worden door de nabijheid van de woningen aan de Bergstraat. Door die nabijheid wordt immers niet voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-handreiking.
Biomassacentrale
Ten behoeve van de inpassing van de nieuwe situatie rondom de bestaande biomassacentrale heeft in 2021 onderzoek naar de geluid- en luchtkwaliteitseffecten van de centrale plaatsgevonden. De onderzoeken zijn reeds behandeld en daaruit blijkt dat de nieuwe woningen geen belemmering vormen voor de biomassacentrale.
Invloed nieuwe bedrijven plangebied op gevoelige functies in de omgeving
Bedrijfsruimten binnen het plangebied
Naast woningen en de bovengenoemde bedrijvigheid worden in het plangebied ook bedrijfsruimten in milieucategorie 1 voorzien. In afwijking van de rest van het plangebied zijn delen van het plangebied die grenzen aan de Bergstraat, net als de rest van de Bergstraat, te karakteriseren als een gemengd gebied. In de Bergstraat is immers sprake van een menging van woningen en diverse bedrijven. Gelet op hun aard en invloed op de omgeving kunnen in daarom op een deel van het plangebied dat grenst aan de Bergstraat (aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1') bedrijven worden toegelaten naast en tussen woningen. Daarmee ontstaat een functiemenging tussen lichte bedrijvigheid en/of lichte horeca-activiteiten en wonen. Om milieuhinder van bedrijven die in het aangeduide deel van het plangebied actief zijn al in het ruimtelijk spoor te voorkomen zijn in lid 9.4.2 grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van deze bedrijven.
Conclusie
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
In of nabij het plangebied liggen twee planologisch relevante buisleidingen: hogedrukaardgastransportleidingen van Gasunie (afbeelding 5.3). Deze hogedrukaardgastransportleidingen liggen in dit bestemmingsplan in de bestemming 'Natuur - 2'. De buisleidingen liggen niet in de bestemming 'Woongebied' die de voorziene woningbouw mogelijk maakt. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de omgang met de risico's op het gebied van externe veiligheid bij de twee bestaande hogedrukaardgastransportleidingen in relatie tot de voorgenomen woningbouw. Op grond van het Barro mag er ter plaatse van deze leidingen niet gebouwd worden. Dat gebeurt met dit bestemmingsplan dan ook niet, zoals te zien is op figuur 5.3.
Afbeelding 5.3: Uitsnede risicokaart met de ligging van het deel van het plangebied waar woningbouw plaatsvindt (rood) ten opzichte van de hogedrukaardgastransportleidingen (blauw). NB. In het rode vlak wordt uitsluitend dat deel van het plangebied weergegeven waar mensen gedurende langere tijd verblijven; de groenblauwe zone is niet ingetekend.
Uit afbeelding 5.4 blijkt verder dat de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 ten zuiden van het plangebied een buisleidingtracé voorziet, dit is een zogenoemde reserveringszone. Dit nieuwe tracé ligt in de zone waar ook de bovengenoemde twee hogedrukaardgastransportleidingen in liggen.
Afbeelding 5.4: Toekomstig buisleidingtracé uit de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 (rood), de paarse lijn geeft de indicatieve begrenzing van het plangebied weer
De reserveringszone uit de structuurvisie is 45 meter breed en bedoeld als toekomstig tracé voor maximaal twee aardgastransportleidingen. Paragraaf 6.10 van de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 bepaalt dat aangewezen buisleidingstroken lokaal (dus door de gemeente) gevrijwaard worden van activiteiten die de aanleg van een buisleidingen(strook) kunnen hinderen. Dit werkt door in het Barro (zie navolgende alinea's). Op de reserveringszone mogen dus geen functies/activiteiten mogelijk worden gemaakt die in de toekomst de aanleg van de leidingen kunnen hinderen.
Het Barro kent in titel 2.9 ten aanzien van buisleidingstroken die van nationaal belang zijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Artikel 2.9.2 van het Barro verwijst naar het Rarro voor een overzicht van de buisleidingenstroken van nationaal belang. Het Rarro verwijst voor een overzicht van de tracés weer naar de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035. Net als voor de hogedrukaardgastransportleidingen geldt dat dit bestemmingsplan geen bebouwing ter plaatse van de leidingen toestaat. De gronden boven de leidingen zijn immers bestemd voor natuur. Met dit bestemmingsplan worden de buisleidingen dan ook lokaal gevrijwaard van hinderende activiteiten. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de gevolgen op het gebied van externe veiligheid als de reserveringszone benut wordt.
Conclusie
Behalve bovengenoemde planologisch relevante kabels, liggen in of nabij het plangebied geen andere planologische relevante kabels of straalpaden. Op dit vlak is er daarmee geen sprake van belemmeringen in de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
Toetsing
Inrichtingen
In dit bestemmingsplan liggen geen risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het onderhavige plangebied. Daarmee vormt dit onderdeel van externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Transport
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in de gemeente Goirle vindt plaats over de weg. In de gemeente is geen sprake van vervoer per spoor en vervoer over water. Nabij/door het plangebied lopen geen routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Wel ligt het plangebied binnen het (toxisch) invloedsgebied van de A58. Omdat de afstand tussen het plangebied en de weg meer dan 200 meter bedraagt, is een beperkte verantwoording van toepassing conform het Besluit externe veiligheid transportroutes. Het plangebied ligt op basis van de Standaard verantwoording Groepsrisico van de gemeente Goirle (2019, zie bijlage 26) in het 'gebied voor toepassing standaard verantwoording' . Zodoende is de verantwoording (zie verderop) gebaseerd op deze standaard verantwoording voor het groepsrisico van de gemeente. Met inachtneming van deze groepsrisicoverantwoording vormt dit onderdeel van externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Buisleidingen
In het kader van de externe veiligheid zijn de twee aanwezige hogedrukaardgastransportleidingen, die zijn beschreven in paragraaf 5.2 beschouwd. De belangrijkste kenmerken van de leidingen zijn samengevat in tabel 5.2.
Tabel 5.2 Leidinggegevens
Het complete onderzoek naar externe veiligheid is als bijlage 25 bij deze plantoelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven:
Groepsrisicoverantwoording
Groepsrisicoverantwoording
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn net als de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen én buiten het plangebied. Tevens dienen de maatregelen ter beperking van het groepsrisico te worden meegenomen. Het groepsrisico wordt in de navolgende alinea verantwoord. Over deze verantwoording wordt tijdens de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de veiligheidsregio.
Aardgastransportleidingen
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico geldt dat de hogedrukaardgastransportleidingen op 100 meter afstand tot de bestemming 'Woongebied' liggen. De nieuwe woningen worden in de toekomstige situatie overwegend bewoond door personen die voldoende zelfredzaam zijn. Er zijn geen bestemmingen voor de huisvesting van kwetsbare groepen (personen die verminderd zelfredzaam zijn). Tevens geldt dat de potentiele vluchtroutes allemaal van de risicobron afgericht zijn (via noorden, oosten, westen). Dat geeft voldoende mogelijkheden om van een eventuele calamiteit af te bewegen. De zelfredzaamheid in relatie tot de afstand tot de buisleiding wordt hiermee voldoende geacht. De brandweer en Gasunie hebben protocollen opgesteld voor de bestrijding bij incidenten bij buisleidingen, om deze reden wordt ook de bestrijdbaarheid afdoende geacht. Het groepsrisico is tevens verantwoord in het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant dat als bijlage 24 bij deze plantoelichting opgenomen is. Dit advies van de brandweer kan gebruikt worden, omdat dit gekoppeld is aan de Standaard verantwoording Groepsrisico van de gemeente Goirle (2019, zie bijlage 26). Deze standaard van de gemeente is van toepassing, omdat bij de twee buisleidingen sprake is van een beperkte verantwoordingsplicht (zie hierboven bij beschrijving risicobronnen, onder 'Transport').
RIjksweg A58
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico geldt dat de Rijksweg A58 op ruim 2,2 kilometer van het plangebied ligt.
Wat zelfredzaamheid betreft is bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen, het voorkeurscenario om zo snel mogelijk te schuilen in een gebouw. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang. Er zijn verschillende manieren om personen adequaat te alarmeren, zoals NL-Alert.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen op de weg is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat - in dat geval - de mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).
Het bestemmingsplan maakt geen bestemmingen mogelijk voor de aanwezigheid van groepen verminderd zelfredzame personen. Daarmee wordt de zelfredzaamheid van aanwezigen voldoende geacht.
Bestrijdbaarheid bij een incident met een toxische vloeistof is mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij een toxisch incident is het belangrijk dat de bestrijding plaatsvindt vanaf bovenwinds gebied (daar waar de wind vandaan komt). Het is daarom belangrijk dat de bron tweezijdig bereikbaar is. De Rijksweg A58 is voor hulpdiensten zowel vanuit oostelijke- als vanuit westelijke richting te bereiken, waardoor sprake is van tweezijdige bereikbaarheid.
Reserveringszone Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035
Voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van nieuwe leidingen in deze strook is het belangrijk om te weten welke stoffen door welk soort leidingen vervoerd gaan worden. Dit is echter nog onbekend, het betreft immers een reservering voor de toekomst.
In het 'Handboek buisleiding in het bestemmingsplan' (2016) wordt voor deze situaties aangegeven om de nadelige gevolgen te benaderen via één of meer fictieve leidingen. Voor de onderhavige situatie is hiervoor het risico en effect van de bestaande buisleidingen genomen. Het betreft hier grote hogedruk aardgastransportleidingen, met een verhoudingsgewijs groot invloedsgebied. In de leidingstrook is ruimte voor meerdere leidingen van dit kaliber. In de omgeving is voldoende ruimte voor de bijbehorende risicocontouren. De herontwikkeling van de locatie Van Puijenbroek heeft geen negatieve invloed op de gebruiksmogelijkheden van deze reserveringsstrook.
Samenvattend geldt dat de voorgenomen ontwikkeling geen beperkingen oplevert van de gebruiksmogelijkheden van de reserveringsstrook voor toekomstige leidingen. Daarnaast zijn er als gevolg van eventuele toekomstige leidingen geen beperkingen voor de geplande woningbouw binnen deze locatie vanuit het aspect externe veiligheid.
Vuurwerk
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Hierin zijn veiligheidsafstanden opgenomen, die moeten worden aangehouden tussen opslagplaatsen voor vuurwerk en kwetsbare objecten (zoals woningen, bedrijfsgebouwen, maar ook winkels, scholen en cafés). Bestaande vuurwerkbedrijven (inclusief detailhandel) kunnen positief worden bestemd, mits aan de veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare objecten wordt voldaan. Indien in een bestaande situatie niet wordt voldaan aan de geldende veiligheidsafstanden, dient een verandering in de inrichting te worden doorgevoerd, waardoor wel aan de veiligheidsafstand wordt voldaan, of dient het bedrijf te worden verplaatst. De veiligheidsafstanden worden gemeten vanaf de deuropening van de (buffer)bewaarplaats. Voor bedrijven waar niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, geldt een vaste afstand van 8 meter in de voorwaartse richting tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten.
Voor bedrijven die meer dan 10.000 kg opslaan, geldt een vaste afstand van 20 meter in voorwaartse richting, indien het uitsluitend verpakt consumentenvuurwerk betreft. Indien er (ook) sprake is van onverpakt vuurwerk, dient een grotere afstand te worden aangehouden, afhankelijk van de hoeveelheid vuurwerk in de bufferbewaarplaats (deze afstand kan oplopen tot 48 meter voorwaarts).
In het plangebied en de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven gevestigd die vuurwerk verkopen. Dit onderdeel van externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Ten aanzien van externe veiligheid en de voorziene buisleidingtracés zijn er geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling en de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, industriële activiteit en railverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarbij met behulp van een geluidrekenmodel per zone (weg) geluidcontouren zijn berekend in het plangebied. De geluidcontouren zijn weergegeven vanaf 48 dB (voorkeursgrenswaarde) in stappen van 5 dB. De maximaal toelaatbare hogere waarde bedraagt 63 dB.
Voor geluidgevoelige bestemmingen die worden geprojecteerd in het gebied waar de geluidbelasting ten hoogste 48 dB bedraagt, gelden vanuit de Wet geluidhinder geen voorwaarden. Indien geluidgevoelige bestemmingen in het gebied met een geluidbelasting tussen 49 en 63 dB worden gerealiseerd, dienen hiervoor hogere waarden te worden vastgesteld. Indien de geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd in een gebied met een geluidbelasting hoger dan 63 dB, is het vaststellen van een hogere waarde niet mogelijk. Deze situatie is alleen mogelijk als de geluidgevoelige bestemmingen worden uitgevoerd met een bouwkundige voorziening, zoals een dove gevel of vliesgevel. Indien een hogere waarde wordt vastgesteld of een dove gevel wordt toegepast, dient bovendien met deze hoge geluidbelasting rekening te worden gehouden in het bouwkundig ontwerp, door het realiseren van een geluidluwe buitenruimte, verblijfsruimtes aan de geluidluwe gevel, etc.
Het complete akoestisch onderzoek is als bijlage 24 bijgevoegd. Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies.
Onderzoek
Wegverkeer
De locatie Van Puijenbroek is gelegen binnen de geluidzone van de Bergstraat, Besterdstraat/Zandschelstraat en de Parallelweg. Daarnaast is in de directe omgeving een aantal niet-gezoneerde wegen aanwezig: Dr. Ariënsstraat/Wethouder de Brouwerstraat, Kerkstraat, Molenstraat/Muldersweg en de Tilburgseweg. Deze voornoemde wegen zijn betrokken in het akoestische rekenmodel.
De Watermolenstraat en de nieuw geprojecteerde wegen binnen het plangebied hebben/krijgen een maximumsnelheid van 30 km/uur en zijn niet meegenomen in het akoestisch rekenmodel. De wegen zijn bedoeld voor bestemmingsverkeer. Op deze wegen is sprake van een combinatie van modaliteiten (auto, fiets, voetganger), waardoor hard rijden niet mogelijk is. De etmaalintensiteit van deze wegen zal minder zijn dan 500 motorvoertuigen. Gezien de beperkte etmaalintensiteit en daarmee de geluidbelasting is er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Uit het geluidonderzoek (bijlage 24 bij deze toelichting) blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Bergstraat boven de voorkeursgrenswaarde ligt. Uit de rekenresultaten blijkt dat op de gevels van de nieuw te bouwen woningen de geluidbelasting ten gevolge van de Bergstraat ten hoogste 61 dB bedraagt (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee overschreden. De geluidbelasting komt niet boven de maximaal ontheffingswaarde van 63 dB.
Het toepassen van een bronmaatregel (stil asfalt) is vanuit financieel oogpunt niet doelmatig. Daarnaast is het toepassen van een overdrachtsmaatregelen vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet doelmatig. Door het toepassen van een overdrachtsmaatregel wordt de direct connectie tussen de Bergstraat en de daaraan grenzende woningen onderbroken. De toepasbare maatregelen zijn hierdoor niet doelmatig toe te passen. De woningen met een verhoogde geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Bergstraat hebben daarnaast een afschermende werking voor de achterliggende woningen. De beneden-bovenwoningen (Be-Bo) woningen met een verhoogde geluidbelasting op de gevel en appartementen die zijn gelegen in het voormalig kantoorpand hebben de beschikking over een geluidluwe achtergevel waaraan in het geval van de Be-Bo woningen een buitenruimte is gesitueerd.
Omdat de maatregelen als niet doelmatig zijn bestempeld, worden burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle verzocht om de in 5.4 gepresenteerde hogere waarden vast te stellen voor 56 woningen binnen het plan Van Puijenbroek, varierend van 49 dB tot 61 dB(A). De locaties van de hogere waarden zijn weergegeven in de bijlage van bijlage 24 bij deze toelichting.
De geluidbelasting vanwege niet-gezoneerde wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur bedraagt ten hoogste 40 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder). Hoewel formeel niet van toepassing bij wegen waarop een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, wordt daarmee de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan de geluidbelasting daarmee als aanvaardbaar worden beschouwd en zodoende is het aannemelijk dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Cumulatieve geluidbelasting
Slechts één van de gezoneerde verkeersbronnen kent een overschrijding van de (voorkeurs)grenswaarde. Derhalve is er formeel geen cumulatieonderzoek vereist. Desondanks is de cumulatieve geluidbelasting berekend.
De cumulatieve geluidbelasting, ofwel de geluidbelasting van alle gezoneerde en niet-gezoneerde wegen tezamen, op de woningen bedraagt ten hoogste 61 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Met een karakteristieke gevelgeluidwering die is afgestemd op de belasting op de gevel wordt een binnenniveau van de karakteristieke ruimte van 33 dB gehaald. Hiermee kan worden gesteld dat er een aanvaardbaar akoestisch klimaat heerst bij alle geluidgevoelige bestemmingen.
Verkeersaantrekkende werking
De toename in de geluidbelasting tussen basisjaar 2021 en maatgevend jaar 2031 is beschouwd. Voor alle wegen is een inschatting gemaakt op basis van de toename in de etmaalintensiteit. Daarnaast is de toename in de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Bergstraat bepaald op basis van de resultaten van twee akoestisch rekenmodellen. De modellen hebben representatief betrekking op de bestaande situatie en de beoogde situatie.
Uit deze beide analyses is gebleken dat de geluidbelasting met minder dan 2 dB (onafgerond 1,5 dB) zal toenemen. Hierdoor is de toename ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking als gevolg van de planontwikkeling als aanvaardbaar beschouwd.
Conclusie
Het aspect geluid staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. Het ontwerp van het hogerewaardenbesluit wordt tegelijk met het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Algemeen
De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:
Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit Gevoelige bestemmingen.
Grenswaarden
De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt. In onderstaande tabel 5.3 zijn de desbetreffende grenswaarden weergegeven.
Tabel 5.3: Vastgestelde grenswaarden (concentraties in µg/m3)
Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) in Nederland over het algemeen het meest kritisch. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Hierbij moet opgemerkt worden dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m3) in Nederland nergens meer dan 18 keer per jaar wordt overschreden. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor en uit metingen over de afgelopen 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is.
Overige luchtverontreinigende stoffen
Voor de overige luchtverontreinigende stoffen, waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen), geldt dat deze grenswaarden niet worden overschreden en de concentraties vertonen eveneens een dalende trend. Het is dan ook aannemelijk dat een overschrijding van de voor die stoffen vastgestelde grenswaarden, als gevolg van een besluit, redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Onderzoek
Door Antea Group is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Het complete onderzoek is opgenomen als bijlage 27. Het doel is te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling past binnen de wet- en regelgeving met betrekking tot het milieuaspect luchtkwaliteit. In de uitgevoerde berekeningen voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) is rekening gehouden met de verkeersbewegingen van motorvoertuigen van en naar de woningen in het plangebied. De bijdrage van de onderzochte emissiebronnen aan de concentraties NO2, PM10 en PM2.5 is beperkt en de berekende jaargemiddelde concentraties liggen (ruim) onder de vastgestelde grenswaarden. Ook is het aannemelijk dat de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 niet meer dan 35 keer per jaar wordt overschreden.
Conclusie
Op basis van luchtkwaliteitonderzoek kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming.
Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet -ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening- worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt dient te zijn voor de beoogde functie.
Onderzoek
Er zijn verscheidene onderzoeken uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn samengevat in bijlage 28.
Op basis van de voorgenomen ontwikkeling is in 2014 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (‘Historisch onderzoek Bergstraat 50 ong. te Goirle’ kenmerk 236126, Antea Group, december 2014).
Uitgezonderd het terrein van HaVeP (de voormalige textielfabriek op de locatie Van Puijenbroek) en de locatie Bergstraat 26 (voormalige bleekloods) geeft het historisch onderzoek geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein. De historische activiteiten en beëindigde bedrijfsactiviteiten op het terrein van de HaVeP en Bergstraat 26 zijn voldoende onderzocht. Op het terrein van de HaVeP is hierbij een aantal bodemverontreinigingen in de grond en het grondwater aangetoond met diverse zware metalen waarvan de omvang bekend is.
Aanvullend zijn in 2019-2020 enkele bodemonderzoeken uitgevoerd om een actueel beeld te verkrijgen van de bodemkwaliteit binnen de ontwikkellocatie:
Functie wonen
Op basis van de beschikbare bodemgegevens voor de ontwikkellocatie Van Puijenbroek (functie wonen, zie onderzoeksgebied op figuur 5.5 hieronder) kan worden geconcludeerd dat er plaatselijk bodemverontreiniging aanwezig is waarvoor saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn om het terrein geschikt te maken voor de toekomstige functie wonen. De gehele locatie is voldoende onderzocht. Het overige terrein is geschikt voor de toekomstige functie wonen. Om te kunnen voldoen aan de beoogde functie wonen moeten voor de bekende bodemverontreinigingen vervolgstappen worden genomen (opstellen plan van aanpak, BUS-melding, saneringsplan, uitvoeren sanering etc.). Wanneer de goedkeuring niet gereed is bij de behandeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen dan kunnen hieraan voorwaarden worden gesteld in de vergunning. De kosten voor de bodemsanering zijn meegenomen in de exploitatie van de ontwikkeling. Met voorgaande conclusies kan de omgevingsdienst instemmen (zie advies in bijlage 30).
Afbeelding 5.5: onderzoeksgebied toekomstige functie wonen (Verkennend en (actualiserend) nader bodemonderzoek, inclusief verkennend asbestonderzoek Bergstraat 50 e.o. te Goirle)
Functie groenblauwe zone en maatschappelijk
Op basis van de beschikbare bodemgegevens voor dit deel binnen de planbegrenzing (functie maatschappelijk, zie onderzoeksgebied op figuur 5.6 hieronder) kan worden geconcludeerd dat er plaatselijk bodemverontreiniging aanwezig is waarvoor saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de toekomstige functie maatschappelijk. De gehele deellocatie is voldoende onderzocht. Het overige terrein is geschikt voor de toekomstige functie. Om te kunnen voldoen aan de beoogde functie moeten voor de bekende bodemverontreiniging vervolgstappen worden genomen (bijvoorbeeld opstellen plan van aanpak, BUS-melding, saneringsplan, uitvoeren sanering etc.) en goedkeuring worden verkregen van het bevoegd gezag. Wanneer de goedkeuring niet gereed is bij de behandeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen dan kunnen hieraan voorwaarden worden gesteld in de vergunning. De kosten voor de bodemsanering zijn geen belemmering voor de ontwikkeling. Met voorgaande conclusie kan de omgevingsdienst instemmen (zie advies in bijlage 32).
Figuur 5.6: onderzoeksgebied (rood omlijnd) ter plekke van de functie maatschappelijk en de functie natuur (Verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek groenblauwe zone Zuidrand Goirle (Antea Group, d.d. 27 januari 2020, 0420418.105 rev01), blauwe arcering: onderzoeksgebied historisch bodemonderzoek
Functie natuur
Op basis van de beschikbare bodemgegevens voor de ontwikkellocatie Van Puijenbroek (functie natuur, zie onderzoeksgebied op figuur 5.6 hierboven) kan worden geconcludeerd dat er geen bodemverontreiniging aanwezig is waarvoor saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. De locatie is voldoende onderzocht en er zijn geen vervolgstappen noodzakelijk. Het gebied is geschikt voor de toekomstige functie natuur.
Functie natuur - westelijk gelegen landbouwgebied binnen plangebied
In het kader van de toekomstige verkoop van het hierna beschreven perceel en de daarbij behorende grondroerende werkzaamheden vormen de resultaten van het onderzoek zoals opgenomen in bijlage 31 aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Uit het eerder uitgevoerde onderzoek in de groenblauwe zone (bijlage 31) blijkt dat in de bodem visueel geen aanleiding is gevonden voor het aantreffen van bodemverontreiniging. Uit het geanalyseerde mengmonster blijkt dat in de bodem licht verhoogde gehalten aan minerale olie en cadmium zijn gemeten. Op basis van het geanalyseerde gehalte aan minerale olie wordt de bodem als niet toepasbaar (>industrie) beoordeeld.
Een aanvullend onderzoek is uitgevoerd en in bijlage 33 opgenomen. Dit onderzoek ziet op het gebied gelegen aan de zuidwestzijde van de groenblauwe zone Zuidrand Goirle. Het terrein betreft het westelijk gelegen landbouwgebied binnen het plangebied. Het gebied is gelegen ten zuidwesten van Bergstraat 50 te Goirle en ten oosten van de percelen gelegen aan de Bergstraat (zie figuur 5.7 hieronder).
Figuur 5.7: Ligging onderzoeksgebied binnen rode contour, van het aanvullend en actualiserend bodemonderzoek landbouwgrond groenblauwe zone
Uit de toetingsresultaten van het aanvullende onderzoek blijkt dat zowel in de bodem ter hoogte van de toekomstige nieuwbouw als het natuurgebied geen verhoogde gehalten aan minerale olie meer zijn aangetoond. De bodem voldoet op basis van de gemeten gehalten aan minerale olie aan de klasse achtergrondwaarde.
Het is niet bekend wat de oorzaak is van het eerder aangetroffen licht verhoogde gehalte aan minerale olie. Gezien in het onderzoek een intensievere analysestrategie is aangehouden worden de resulaten in het onderzoek van 31 maart 2021 (bijlage 33) als representatief beschouwd voor de bodemkwaliteit ter plaatse van het gebied. De Omgevingsdienst heeft aangegeven in te stemmen met de conclusies (zie goedkeuring in bijlage 34).
Op basis van de resultaten van het aanvullend en voorgaand uitgevoerd bodemonderzoek worden geen belemmeringen voorzien ten aanzien van de bodemkwaliteit in relatie tot de ontwikkeling van het terrein.
Geen nieuwe bodembedreigende activiteiten
De ontwikkellocatie Van Puijenbroek bestaat uit de ontwikkeling van woningbouw en een natuurontwikkeling rondom de Nieuwe Leij. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen met bodembedreigende activiteiten mogelijk gemaakt.
Conclusie
Op basis van historisch bodemonderzoek, verkennend bodemonderzoek en de aanvullende onderzoeken kan worden geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor bodembedreigende activiteiten en/of de aanwezigheid van bodemverontreiniging ter plaatse. Hieruit volgt dat bodemsanering in delen van het plangebied noodzakelijk is. Deze bodemsanering vindt plaats in combinatie met de sloop- en graafwerkzaamheden. Op basis van de huidige resultaten worden geen belemmeringen verwacht vanuit het aspect bodemkwaliteit voor de herontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Algemeen
De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast de bescherming vanuit Wnb, zijn er ook gebieden die planologische beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (NNN). De bescherming van NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Soortbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht ten nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, vernielen of te verstoren.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.
Natuurnetwerk Nederland (Natuurnetwerk Brabant, NNB)
Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen – gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantsoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo). In Noord-Brabant wordt het NNN weergegeven middels het Natuurnetwerk Brabant (NNB).
Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Op de locatie waar nieuwbouw voorzien is binnen NNB (globaal rood omkaderd in afbeelding 5.8) is nog niet gerealiseerde NNB-gebied aanwezig (‘N00.01 Zoekgebied 1 Algemeen geen CHW aanwezig’). Daarnaast wordt als gevolg van de herinrichting van het beekdal (de verlegging van de Nieuwe Leij) een deel van het bestaande NNB-gebied (N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos) in functie en inrichting veranderd (globaal geel omkaderd in afbeelding 5.8). De Nieuwe en Oude Leij zijn aangewezen als het natuurbeheertype N03.01 Beek en Bron (dit natuurbeheertype blijft aanwezig na de verlegging van de beek.). Het NNB-gebied is weergegeven in afbeelding 5.8.
![]() |
Afbeelding 5.8: Ligging Natuurnetwerk Brabant en bijbehorende natuurbeheertypen rondom Zuidrand Goirle. Rood omkaderd het deel waar woningbouw gepland is en waar compensatie voor gezocht moet worden. De gele omlijning geeft het NNB-gebied aan waar de nieuwe beekloop voorzien is en waar de NNB een andere invulling krijgt. Bron: Natuurbeheerplan Noord-Brabant, 2016.
Houtopstanden
De bescherming van houtopstanden is geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet natuurbescherming (Wnb) en in provinciale- en gemeentelijke regelgeving.
Binnen de gemeente Goirle staan regels over houtopstanden in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), in het Groenstructuurplan Goirle (zie paragraaf 4.4), in de Nota Kapbeleid (20 februari 2014), en in diverse bestemmingsplannen.
De Nota Kapbeleid van de gemeente Goirle (2014) maakt onderscheid in:
Onderzoek
In het kader van de ontwikkeling zijn natuurtoetsen uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van aantasting van beschermde soorten en/of gebieden. De complete natuurtoetsen zijn als bijlagen 35 en 36 bij deze plantoelichting gevoegd. Onderstaand zijn de bevindingen van de natuurtoets weergegeven. De gebiedsbescherming is in beide gevallen gelijk en wordt als eerste door de navolgende alinea's behandeld.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Brabant dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden.
Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Het plangebied ligt voor een deel in het NNB. Door de toekomstige ontwikkeling verdwijnt een deel van het oppervlak van het NNB, maar op andere plaatsen komt hier NNB voor terug. In het door Antea Group opgestelde rapport "Herbegrenzing NNB" (zie bijlage 6) is de beoordeling van de ontwikkeling in deze NNB uiteengezet, is weergegeven welke mitigatie/compensatie nodig is als gevolg van de effecten die optreden en hoe dit geïntegreerd wordt in de herontwikkeling van het project Zuidrand Goirle. Geconcludeerd kan worden dat door de integrale aanpak van het project Zuidrand Goirle en de mogelijkheden die hierdoor ontstaan, de NNB een impuls krijgt (o.a. door een kwalitatief betere inrichting, betere samenhang met de omgeving en een vergroting van de omvang).
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied 'Regte Heide & Riels Laag' bevindt zich op een afstand van circa 1,5 kilometer tot het plangebied. Tevens ligt het plangebied op 4,5 km afstand van het Natura 2000-gebied Kempenland-West en op 6,5 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Kampina & Oisterwijkse Vennen' (zie afbeelding 5.9).
Afbeelding 5.9: Ligging plangebied (rood omrand) t.o.v. Natura 2000-gebied. Bron: Natura 2000 viewer, EEA.
In de Natura 2000-gebieden 'Regte Heide & Riels Laag', 'Kempenland-West' en 'Kampina & Oisterwijkse Vennen' is qua stikstofdepositie sprake van een zogenoemde overspannen situatie doordat op sommige hexagonen (rekenpunten) de achtergronddepositie hoger is dan de kritische depositiewaarde (KDW) van een habitat. In het kader van het plan, dus voor alle betrokken 'rode' ontwikkelingen (alle plangebieden in de zuidrand van Goirle), is een stikstofberekening uitgevoerd, waarop hierna wordt ingegaan. Dit betrof een berekening van de realisatiefase en de gebruiksfase. Daaruit blijkt dat sprake is van een toename aan stikstofdepositie. Daarom is een vergunning aangevraagd in het kader van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, met benutting van salderingsruimte uit het Stikstofregistratiesysteem (SSRS).
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant heeft op 19 oktober 2021 (kenmerk Z/125755-284905) geconcludeerd dat de gevraagde vergunning kan worden verleend voor de beoogde activiteiten en de daarbij behorende stikstofdepositie (zie bijlage 46). Geconcludeerd wordt dat de aangevraagde activiteit, aangezien er gesaldeerd wordt met ruimte uit het SSRS, geen significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied 'Regte Heide & Riels Laag'. Derhalve heeft Gedeputeerde Staten de aangevraagde omgevingsvergunning verleend.
Aangezien de bovengenoemde beschikking is afgegeven voor 186 woningen, en het plan tussentijds is aangepast naar 190 woningen, is een aanvullende stikstofberekening uitgevoerd om het effect van de vier extra woningen te beoordelen (zie bijlage 47). Daartoe is een verschilberekening uitgevoerd. De gebruiksfase ten gevolge van 190 nieuwbouwwoningen is afgezet tegen de gebruiksfase ten gevolge van 186 nieuwbouwwoningen. Uit deze berekening blijkt dat geen sprake is van een toename in de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (zie bijlage 47) als gevolg van het gebruik van vier extra woningen.
Geconcludeerd wordt dat voor de ontwikkeling van vier extra nieuwbouwwoningen geen nieuwe vergunning op grond van de Wet natuurbescherming hoeft te worden aangevraagd. Ook de ontwikkeling van de vier extra (van 186 naar 190) woningen past binnen de hierboven genoemde afgegeven beschikking ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. Er wordt gebruikgemaakt van het instrument 'intern salderen'.
Soortbescherming
Natuurtoets t.b.v. woningbouwontwikkeling
Uit de natuurtoets die als bijlage 35 bij deze toelichting gevoegd is blijkt dat in het plangebied beschermde soorten verwacht worden die de voorgenomen ontwikkeling kunnen beïnvloeden. Het betreft het potentieel voorkomen van beschermd leefgebied en verblijfplaatsen van vogels met een jaarrond beschermd nest, vleermuizen, marterachtigen, amfibieën, libellen, eekhoorn en marterachtigen. Gezien deze verwachting is in 2014, 2016 en 2017 volgens de geldende protocollen onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen en het gebruik van de deellocatie door de bosbeekjuffer, eekhoorn, kleine marterachtigen (wezel) en de steenmarter, vinpootsalamander, vogels met een jaarrond beschermd nest en vleermuizen.
Natuurtoets t.b.v. de natuurontwikkeling
Uit de natuurtoets die als bijlage 36 bij deze toelichting gevoegd is blijkt dat de aanwezigheid van de volgende beschermde soorten verwacht werd: vleermuizen, kleine marterachtigen en de vinpootsalamander. Tevens werd verwacht dat leefgebied van de steenuil en de kerkuil aanwezig was. Naar aanleiding van die verwachting is nader onderzoek uitgevoerd (zie onder).
Nader onderzoek
Naar aanleiding van de conclusies uit de natuurtoetsen is nader onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied uitgevoerd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in 2017. Het nader onderzoek wijst uit dat in het plangebied waar de woningbouw is voorzien (en in de Wet natuurbescherming beschermd) essentieel leefgebied voor de bosbeekjuffer, eekhoorn, kleine marterachtigen en de steenmarter, kerkuil en vleermuizen aanwezig is. Op de gronden waar de natuurontwikkeling voorzien is, zijn geen vleermuizen, kleine marterachtigen of de vinpootsalamander aangetroffen. Tevens is in dat deel van het plangebied geen leefgebied van de steenuill en de kerkuil aangetroffen. Het nader onderzoek is als bijlage 37 bij deze toelichting gevoegd.
Vleermuizen
Op basis van het nader onderzoek heeft vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen in het gedeelte van het plangebied waar woningbouw voorzien is plaatsgevonden. Dit onderzoek is uitgevoerd in 2018 en als bijlage 38 bij deze toelichting gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat in de bestaande bebouwing in het plangebied een aantal verblijfsplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig is. Deze verblijfsplaatsen worden beschermd door de Wet natuurbescherming. Daarnaast zijn in het plangebied foeragerende vleermuizen waargenomen. De voorgenomen woningbouwontwikkeling kan leiden tot een beperkte aantasting van het foerageergebied van vleermuizen. Door de ontwikkeling gaan echter geen vaste verblijfsplaatsen verloren. Dit omdat er in de omgeving van het plangebied voldoende alternatief en bereikbaar foerageergebied aanwezig is en blijft. De aantallen foeragerende vleermuizen zijn relatief laag. In relatie tot het foerageergebied van vleermuizen worden geen verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming overtreden.
Jaarrond beschermde nesten
Als uitwerking van het nader onderzoek heeft in 2018 ook aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in het plangebied plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage 39 bij deze toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn. Verstoring van jaarrond beschermde nesten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling kan daarmee uitgesloten worden. Vervolgstappen zoals een ontheffingsaanvraag zijn voor jaarrond beschermde nesten niet aan de orde. De voorgenomen ontwikkelingen zijn daarmee voor wat betreft vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest uitvoerbaar.
Gierzwaluw
In aanvulling op het onderzoek naar jaarrond beschermde nesten is nader onderzoek naar de aanwezigheid van nesten van de gierzwaluw uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als bijlage 40 bij deze toelichting gevoegd. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er één nest van de gierzwaluw aanwezig is aan de rand van het plangebied. Het betreft een nest in het kantoorpand aan de Bergstraat. Om verstoring en functieverlies van het nest te voorkomen, dient uit voorzorg een ontheffing aangevraagd te worden.
Concluderend: ontheffing
Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Als gevolg van de aanwezigheid van deze soorten kunnen werkzaamheden in het plangebied pas uitgevoerd worden nadat een ontheffing van de Wet natuurbescherming verleend is. Deze ontheffing is nodig voor werkzaamheden die invloed hebben op de gierzwaluw, bosbeekjuffer, kerkuil en de gewone dwergvleermuis. Voor de eekhoorn en de steenmarter geldt dat indien gewerkt wordt middels een goedgekeurde gedragscode, geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is.
Naast het voorkomen van vleermuizen moet in de toekomst tijdens de werkzaamheden rekening gehouden worden met algemene broedvogels (artikel 3.1 en 3.5 van de Wet natuurbescherming).
Een ontheffingsaanvraag voor de voorgenomen ontwikkeling is medio mei 2019 ingediend. Deze ontheffingsaanvraag is als bijlage 41 bij deze toelichting gevoegd. In het kader van de ontheffingsaanvraag is een activiteitenplan opgesteld. Het activiteitenplan is als bijlage 42 bij deze toelichting gevoegd. Aan de hand van het nader onderzoek naar de gierzwaluw, is in het kader van de onheffingsaanvraag voor de gierzwaluw een aanvulling op het activiteitenplan opgesteld. Deze aanvulling is al bijlage 43 bij deze toelichting gevoegd.
De omgevingsdienst Brabant-Noord heeft op 7 mei 2020 besloten een ontheffing in het kader van de Wnb te verlenen voor diverse werkzaamheden die invloed hebben op de gierzwaluw, bosbeekjuffer, kerkuil, gewone dwergvleermuis, steenmarter en wezel (zie bijlage 45).
Actualisatie (overzicht)
Ten behoeve van de ‘Visie Zuidrand Goirle’ hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar de natuurwaarden ter plaatse. Deze onderzoeken zijn ook diverse malen geactualiseerd, onder andere naar aanleiding van de invoering van de Wet natuurbescherming (Wnb) in 2017. In bijlage 44 is een memo opgenomen met een actualisatie van de bestaande gegevens (soortenbescherming en gebiedsbescherming).
Beschermde houtopstanden
Uit de Groenkaart van Goirle (zie figuur 4.13 in paragraaf 4.4) blijkt dat binnen het plangebied enkele beschermde houtopstanden aanwezig zijn: de groene dorpsrand en particulier waardevol groen. Met de herontwikkeling van het plangebied schuift de groene dorpsrand verder op naar het zuiden, gezien het groene karakter van het toekomstig woongebied en het aansluitende natuurgebied ten zuiden daarvan. Daarmee is sprake van een versteviging van de groene dorpsrand. Daarnaast zijn voor de herontwikkeling bomeneffectanalyses (BEA's) uitgevoerd, zoals in paragraaf 4.4 is beschreven, om te bepalen welke bomen in het plangebied behoudenswaardig zijn en in het verlengde daarvan, welke bomen gekapt of gehandhaafd (al dan niet na verplanting) kunnen worden. Ter compensatie van de te kappen bomen worden circa 10.000 nieuwe bomen aangeplant in de groenblauwe zone en het woongebied. Ten behoeve van de kap zijn en zullen de benodigde omgevingsvergunningen kap worden aangevraagd. Naast de kap van bomen waarvan op basis van de BEA's deze kap kan plaatsvinden, is verder geen sprake van ingrepen aan de houtopstanden in het plangebied.
Natuurinclusief bouwen
Gevels van gebouwen worden op diverse plekken voorzien van (wintergroene en bloeiende) klimplanten. In de gevels worden daarnaast op diverse plekken nestkasten en -gelegenheden voor vogels en vleermuizen ingebouwd. Waar mogelijk worden daken uitgevoerd als groen dak.
Natuurinclusief bouwen heeft niet alleen betrekking op de bovengenoemde mogelijkheden voor het natuurinclusief maken van bebouwing. De openbare ruimte kan ook natuurinclusief gemaakt worden. Zoals al beschreven in paragraaf 4.1 wordt er een natuurgebied gerealiseerd in het plangebied. De openbare groenvoorzieningen in het deel van het plangebied waar woningen gerealiseerd worden, worden ecologisch ingericht en beheerd. Dat betekent dat deze groenvoorzieningen niet bestaan uit strak gemaaide gazons, maar uit kruidenrijke weides met inheemse vegetatie. In de openbare ruimte wordt verder zoveel mogelijk gebruik gemaakt van inheemse bomen en heesters. Afbeelding 5.10 vat de ambities voor groen en biodiversiteit in het plangebied samen.
Afbeelding 5.10: Ambities voor groen en biodiversiteit in het plangebied KuiperCompagnons, Wilma Wonen, CRA Vastgoed en Antea Group, augustus 2021)
Conclusie
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan onder de voorwaarden zoals genoemd in deze paragraaf. De in deze paragraaf genoemde ontheffing van de Wet natuurbescherming is reeds verleend. Vanuit het Natuur Netwerk Brabant kan worden gesteld dat door de integrale aanpak van het project Zuidrand Goirle en de mogelijkheden die hierdoor ontstaan, het Natuurnetwerk Brabant een kwaliteitsimpuls krijgt. Voor gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden) wordt geconcludeerd dat geen sprake is van significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied 'Regte Heide & Riels Laag' en dat de gevraagde vergunning in het kader van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming kan worden verleend.
Algemeen
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan) of besluit (bijvoorbeeld de omgevingsvergunning) planmer-plichtig, projectmer-plichtig of vormvrij of niet vormvrij mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het bevoegd gezag dient bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die zouden moeten noodzaken tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Hierbij dient bevoegd gezag rekening te houden met de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Wetswijziging per 16 mei 2017
Op 16 mei 2017 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat (ook) voor een vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig plan een apart m.e.r.-beoordelingsbesluit door bevoegd gezag noodzakelijk is en dat de informatie hiervoor in een zogenaamde aanmeldingsnotitie gegeven moet worden (voor 16 mei 2017 was dit nog vormvrij en kon de informatie en het besluit onderdeel uitmaken van het moederbesluit). Het uitgangspunt (”geest van de wet”) van een m.e.r.-beoordeling is dat er in beginsel geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden, tenzij er sprake is van wezenlijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder (in ieder geval) categorie D11.2. De omschrijving van de drempelwaarde behorend bij deze categorie en de drempelwaarden van andere categorieën die mogelijk van toepassing zijn op de gehele ontwikkeling van de zuidrand van Goirle zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel 5.4: M.e.r-(beoordelingsplichtige) activiteiten voor dit bestemmingsplan
Voor alle categorieën uit het Besluit m.e.r. die op dit bestemmingsplan van toepassing zijn geldt dat zij onder de ondergenzen uit dat besluit vallen. De totale oppervlakte van de gronden die geheel of gedeeltelijk heringericht wordt is circa 30 hectare. Er worden in totaal 190 woningen gerealiseerd (waarvan 1 woning reeds bestaand is). De ontgronding heeft een oppervlakte van 5,85 hectare. Omdat er geen drempelwaarden overschreden worden, moet voor de onderhavige bestemmingsplannen een aanmeldnotitie opgesteld worden. Deze aanmeldnotitie is als bijlage 48 bij deze plantoelichting gevoegd.
De aanmeldnotitie is gebaseerd op de onderzoeken en toetsen die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan. Aanvullende informatie over een bepaald onderdeel van de aanmeldnotitie kan worden gevonden in de paragraaf waar het desbetreffende onderdeel uitgebreider beschreven is.
Uit de aanmeldnotitie blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De milieugevolgen zijn beoordeeld op:
Conclusie
De in het plangebied voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
Rijk en provincie
Het nationale en provinciale waterbeleid is beschreven in het Nationaal Waterplan en in het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021.
Nationaal Waterplan
Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.
Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 18 december 2015, geeft de hoofdlijnen van het milieu- en waterbeleid in de provincie. Hoofddoelen van dit plan zijn:
Structuurvisie
De provincie gaat ervan uit dat de wateroverlast in de regionale watersystemen in 2015 aangepakt is waarbij de trits "vasthouden, bergen, afvoeren" als uitgangspunt geldt. Het vasthouden van het water vindt zoveel als mogelijk bovenstrooms op de hoger gelegen gebieden plaats in de zogenaamde brongebieden. Hier liggen kansen voor de koppeling met natuurontwikkeling en droogtebestrijding. Ook in de nabijheid van de grote steden liggen kansen voor het bovenstrooms vasthouden en bergen van het water. Hier liggen mogelijkheden voor de koppeling met bijzondere woon- en werkmilieus, de vergroting van het recreatief uitloopgebied en bestrijding van de verdroging in het omliggende landelijk gebied.
Waterschap De Dommel
Waterschap De Dommel is waterbeheerder in het plangebied en is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Het beleid van het waterschap is verwoord in de volgende documenten en wordt hierna kort besproken:
Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016 - 2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu- en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
De belangrijkste uitdagingen zijn:
Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl
Handreiking watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De initiatiefnemer verwoordt in een waterparagraaf zijn afweging van de waterhuishoudkundige aspecten. Het waterschap geeft hierover een wateradvies. De Handreiking watertoets, die door het waterschap De Dommel is opgesteld, is een middel om te komen tot een evenwichtige watertoets.
De handreiking is te vinden op de website van het waterschap www.dommel.nl
Keur
Een van de instrumenten van het waterschap om zijn taken uit te oefenen is de Keur. De Keur kent gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsverplichting op. Daarnaast mag men zonder vergunning geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen, die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een vergunning bij het waterschap moet worden gevraagd.
Voor een aantal werkzaamheden is een vergunning vereist van het waterschap op grond van de Keur. Wanneer aan de bepalingen van de algemene regels van de Keur wordt voldaan, is geen vergunning vereist. Voorbeelden van situaties waarbij de Keur van toepassing is, zijn:
Gemeente
Programma Water & Riolering 2021-2025, 'Op weg naar een klimaatrobuust Goirle'
Op 15 december 2020 heeft de gemeenteraad het Programma Water & Riolering 2021-2025, 'Op weg naar een klimaatrobuust Goirle (PWR) vastgesteld.
Het PWR is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR leggen we vast wat we willen bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid en bewoners/bedrijven ten aanzien van afval-, hemel-, en grondwater. De wettelijke en beleidskaders die ten grondslag liggen aan dit PWR zijn beschreven in hoofdstuk 2.
Het PWR vervult vier hoofdfuncties:
Gidsprincipes water
In het verleden hebben gemeenten en waterschappen strategieën opgesteld om meer duurzaam om te gaan met afval- en hemelwater. Deze strategieën zijn inmiddels gemeengoed geworden en beschouwen we dan ook als gidsprincipes voor de komende jaren:
Waterberging
Bij ruimtelijke inrichtingen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de klimaatverandering om zo waterschade te voorkomen en de gevolgen indien er schade optreedt te beperken. Om toe te werken naar een robuust Goirle worden bij elke ontwikkeling van de openbare ruimte klimaatadaptieve maatregelen en waterrobuustheid meegenomen als overweging. Bij nieuwbouw hanteert de gemeente Goirle de 70 mm/h bui uit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) als norm om inpandig geen waterschade te hebben. Deze bui wordt ook gebruikt om de robuustheid / kwetsbaarheid van de hoofdinfrastructuur (ontsluitingsrouten, calamiteitenverkeer, etc.) te toetsen. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m² hanteert de gemeente Goirle een compensatie van 60 mm conform de Brabantse Keur. Dit zal worden geborgd door in de planregels een voorwaardelijke verplichting op te nemen.
Daarnaast hanteert de gemeente Goirle bij herontwikkelingen een compensatie van 20 mm waterberging (indien realiseerbaar) conform bui 8 uit de Kennisbank Stedelijk water.
Op basis van het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan de voorgenomen ontwikkeling, is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit waterhuishoudkundig plan beschrijft de waterhuishouding (afvoer van vuilwater alsmede de retentie en afvoer van hemelwater) in de toekomstige situatie en is als bijlage 49 bij deze toelichting gevoegd. Bijlagen 49 en 50 zijn aanvullingen op het waterhuishoudkundig plan.
Naar aanleiding van enkele wijzigingen in het stedenbouwkundig plan is een Notitie opgesteld. Deze notitie is als bijlage 52 bij deze toelichting gevoegd. Deze aanpassingen betekenen geen aantasting voor de gehanteerde klimaatrobuuste waterhuishoudkundige principes. Het doel van de notitie is de impact van de stedenbouwkundige wijzigingen te kwantificeren door het ontwerp te toetsen aan de kaders en randvoorwaarden afkomstig uit hoofdstuk 3 van het waterhuishoudingsplan en eventuele optimalisaties voor te stellen.
Huidige situatie
Verhard oppervlak
Voor het uitgewerkte stedenbouwkundige plan is een verkenning gedaan betreffende het verharde oppervlak, op basis van recente tekenbestanden. Hieruit blijkt dat het totaal verhard oppervlak afgerond 5,0 ha bedraagt.
Hoogteligging
De huidige maaiveldhoogte in het plangebied loopt af richting het zuiden. De Bergstraat loopt af van circa 15,26 meter boven NAP (noordwestzijde van het plangebied) tot 15,15 meter boven NAP (noordoostzijde van het plangebied). De Watermolenstraat heeft aan de oostzijde van het plangebied een hoogte van circa 15,50 meter boven NAP. In het plangebied varieert de maaiveldhoogte. Afbeelding 6.1 toont de ingemeten weghoogtes en het verloop van het terrein.
De grondwal aan de westzijde van het plangebied heeft een hoogte van circa 17,2 meter en wordt ten behoeve van de ontwikkeling van het woongebied Van Puijenbroek afgegraven. Het zuidelijk deel van het plangebied, het huidige beekdal van de Nieuwe Leij, is laaggelegen (maaiveldhoogte van tussen de 13 en 14 meter boven NAP).
De huidige terreinverhardingen van de fabriek liggen op een gemiddelde hoogte van circa 14,5 meter boven NAP.
Afbeelding 6.1: Hoogteligging plangebied (rood omkaderd) (Antea Group)
Bodem en grondwater
De bodem in het plangebied bestaat tot een diepte van 1,2 meter onder maaiveld overwegend uit zeer fijn zand. Onder die laag bevindt zich tot een diepte van 3 meter onder maaiveld matig fijn zand. De bodem in het plangebied is zeer goed doorlatend.
In de huidige situatie is op één van de kavels achter de tuin van Huize Anna een peilbuis aanwezig (zie afbeelding 6.2). Deze peilbuis is van belang voor de monitoring van de grondwaterstand die de provincie Noord-Brabant als strategisch grondwaterbeheerder uit moet voeren. Behoud van deze peilbuis in het plangebied is nodig om de provincie in staat de stellen in de toekomstige situatie de rol als strategisch grondwaterbeheerder uit te blijven voeren. Tegelijkertijd leidt de aanwezigheid van de peilbuis op een uitgeefbaar kavel tot veel beperkingen voor de toekomstige eigenaar van dat kavel. Na een beschouwing van de (technische) mogelijkheden om de peilbuis te verplaatsen is op 11 juni 2021 een overeenkomst gesloten tussen de provincie Noord-Brabant en de grondeigenaar. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de peilbuis verplaatst wordt naar een andere geschikte locatie waar geen woningbouw voorzien is. Deze nieuwe locatie is in het bezig van de gemeente Goirle. Na verplaatsing van de peilbuis is er geen sprake meer van beperkingen voor de woningbouw op het desbetreffende kavel. Net als in het vigerend bestemmingsplan is het niet nodig om te voorzien in planologische bescherming van de peilbuis.
Afbeelding 6.2: Huidige locatie peilbuis (driehoek) in het plangebied (Dinoloket, 2021)
Waterlichamen
In het plangebied zijn twee A-watergangen aanwezig: De Nieuwe Leij en de Oude Leij.
Nieuwe Leij
Via de Nieuwe Leij watert het gehele (landelijke) gebied gelegen ten zuidwesten van Goirle af. Bij extreem hoge afvoeren treedt de Nieuwe Leij buiten haar oevers, waardoor de lager gelegen delen langs de beek overstromen. Om de overlast tegen te gaan zijn reeds diverse maatregelen, waaronder de realisatie van extra waterberging, genomen. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is in de Nieuwe Leij een stuw aanwezig waarmee het peil in de Nieuwe Leij en de bovenstrooms gelegen gestuurde waterberging (Vloeder-zuid) gereguleerd kan worden. Deze stuw is voorzien van een vispassage.
Oude Leij
De Oude Leij verzorgt de afwatering van het landelijk gebied, gelegen ten zuidenoosten van Goirle. Diverse B-wateren en een A-watergang wateren af op de Oude Leij. Ter hoogte van het plangebied is de Oude Leij een smal stroompje door de weilanden heen. Bij de kruising met de Goirlesedijk is in de Oude Leij een stuw aanwezig waarmee het peil van de bovenstrooms gelegen gestuurde waterberging (Beekse dijk/Vosreyt) gereguleerd kan worden.
Waterberging
Het zuidelijke deel van het plangebied is gelegen in een natuurlijk overstromingsgebied, zie afbeelding 6.3. Dit gebied dient als regionale waterberging om wateroverlast tegen te gaan. Het zuidoostelijke deel van het plangebied is aangewezen als reserveringsgebied voor waterberging.
In het kader van de planvorming voor de voorgenomen ontwikkeling is in samenspraak met Waterschap De Dommel de waterhuishoudkundige opgave en compensatie ten aanzien van de regionale waterberging in beeld gebracht met modellen (SOBEK) en uitgewerkt. Uitgangspunt is dat ruimtelijke plannen niet mogen leiden tot een afname van regionale waterberging. Dit geldt ook voor het reserveringsgebied voor waterberging.
Afbeelding 6.3: Waterbergingsgebieden (Interimverordening Noord-Brabant)
Riolering
De daken in het plangebied alsmede de bestaande terreinverharding in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd rioolstelsel onder de Bergstraat. Het rioolstelsel transporteert het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Biest-Houtakker. In het rioolstelsel zijn overstorten (noodoverlopen) aanwezig die uitkomen op de Nieuwe Leij. In het plangebied liggen een dergelijke overstort en twee hemelwateruitlaten (ter plaatse van de Vloeidijk en de Watermolenstraat). De locaties van deze voorzieningen worden getoond door afbeelding 6.4.
Afbeelding 6.4: Huidig rioolstelsel met overstort en hemelwateruitlaten (Antea Group, 2019)
Ten zuiden van het plangebied liggen twee leidingen van het gemengde stelsel welke onder de Nieuwe Leij doorlopen. Op één van de twee aftakkingen loost het vuil- en hemelwater vanaf Huize Anna. Op de andere aftakking was eerder de fabriekslocatie (HaVeP, ofwel Van Puijenbroek) aangesloten, het vuilwater is reeds vervallen. Via dit stelsel wordt in de huidige situatie alleen nog hemelwater afgevoerd.
Wateropgave
Gelegen op de overgang van dorp naar beekdal is de locatie Van Puijenbroek een belangrijke schakel in het watersysteem van de Zuidrand en Goirle. Naar verwachting veroorzaakt de klimaatverandering in de toekomst zwaardere regenbuien afgewisseld met periodes van grotere droogte. De dynamiek leidt tot meer piekafvoer en meer periodes met zeer weinig water. Om met deze dynamiek om te kunnen gaan moet de voorgenomen ontwikkeling hydrologisch neutraal plaatsvinden.
Om een robuust watersysteem te creëren bestaat er ook een opgave om de afwatering van de verharde delen van het plangebied los te koppelen van het riool en de infiltratie en berging van water op te lossen binnen het plangebied.
Water in het plangebied moet trapsgewijs hergebruikt, vastgehouden, geïnfiltreerd, geborgen en afgevoerd worden. Zo wordt het water zichtbaar van de woning naar wadi’s gebracht.
In wadi's moet het het water infiltreren en mogelijk bij piekbuien overlopen naar het beekdal van de Nieuwe Leij. Door het watersysteem zichtbaar te integreren in de inrichting van de openbare ruimte wordt klimaatbewustwording van de bewoners gestimuleerd. Bovendien creëert de verbinding van water aan groen een aangenaam en bijzonder woonmilieu. Het zichtbaar maken van water is reeds uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan.
Compensatieopgave
Voor het bepalen van de waterbergingsopgave geldt het uitgangspunt dat bij een toename van het verhard oppervlak 60 millimeter water per vierkante meter toename aan verhard oppervlak gecompenseerd moet worden.
Compensatie verhard oppervlak
Overzicht totaal verhard oppervlak in huidige en nieuwe situatie:
In de nieuwe situatie is er sprake van een groter verhard oppervlak in het plangebied dan in de huidige situatie het geval is. Als gevolg van die toename in verhard oppervlak moet voorzien worden in extra waterberging in het plangebied. De benodigde waterberging is hiermee 2.992 m3 (zie voor de totstandkoming hiervan: paragraaf 3.2 in bijlage 52)
Compensatiemaatregelen
Om de toename aan verhard oppervlak te compenseren wordt in de toekomstige situatie 2.992 m3 aan nieuwe waterberging gerealiseerd. Dat is nog exclusief de extra capaciteit voor waterinfiltratie in de landschappelijke achtertuinen van de woningen in de deelgebieden 'Aan de Vloed' en 'De Tuin'. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om het in gehele plangebied een bergingscapaciteit van 60 millimeter water per vierkante meter te realiseren.
De totale capaciteit aan waterberging is als volgt verdeeld over verschillende bergingslocaties in het plangebied:
![]() |
Riolering
In het plangebied wordt een vuilwaterriool (diameter 250 millimeter) aangelegd voor het afvoer van het huishoudelijk afvalwater. Het vuilwaterriool stroomt onder vrij verval naar het nieuw te realiseren gemaal nabij Kerklaantje.
In de toekomstige situatie wordt het hemelwater niet langer via het riool afgevoerd, dit water wordt opgevangen in de wadi's in het plangebied. In die wadi's kan het water infiltreren in de bodem en/of getrapt worden afgevoerd naar de Nieuwe Leij.
In het plan is ruimte voor een ondergronds hemelwaterriool, grofweg tussen deelgebied de Fabriek en het Dorps Buurtje, zie paragraaf 2.4. Verwezen wordt naar het waterhuishoudkundig plan van 2019 (bijlage 49). Specifiek is ruimte voor deze hemelwaterafvoerleiding aanwezig vanaf de Bergstraat, naar een deel van de bestemming 'Groen' en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en een deel van de bestemming Water. Deze hemelwaterafvoer dient om buitenplans water (afkoppeling andere wijken) af te voeren. De afvoer heeft enerzijds een in/uitstroom voorziening in de centrale wadi en ook een uitstroomvoorziening op de beek. Aangezien sprake is van een ondergrondse leiding zonder planologische relevantie, is deze hemelwaterafvoer niet op de verbeelding aanwezig.
Drooglegging
Bij de keuze voor de weg- en vloerpeilen in het plangebied is rekening gehouden met de hoogteligging van het maaiveld. De wegpeilen komen minimaal 200 millimeter boven de waterstand T=100 (een waterstand die statistisch gezien één maal per honderd jaar optreedt) van de Nieuwe Leij gelegd. Hiermee wordt voorkomen dat water uit de Nieuwe Leij het plangebied in kan stromen. Bij de keuze voor de wegpeilen is overigens rekening gehouden met een grondpakket van minimaal 1,2 meter dik tussen de verharding van de weg en het ondergrondse vuilwaterriool.
De vloerpeilen van de nieuwe woningen worden 200 tot 300 millimeter boven het wegpeil gelegd zodat de kans op wateroverlast in de woningen nog verder verkleind wordt.
Verder wordt geadviseerd om ten opzichte van de hoogste gemiddeld hoogste grondwaterstand de volgende ontwateringsdiepte aan te houden:
Afbeelding 6.5 toont schematisch de gemiddeld hoogste grondwaterstand in relatie tot de voornoemde ontwateringsdiepten. Deze ontwateringsdiepten worden in het grootste deel van het plangebied in de huidige situatie al behaald. Een uitzondering hierop zijn de gronden die worden opgehoogd voordat er woningbouw op plaatsvindt. De ophoging vindt zodanig plaats dat er op deze gronden na ophoging ook sprake is van de bovengenoemde ontwateringsdiepten.
Afbeelding 6.5: Schematische weergave ontwateringsdiepten (Antea Group, 2019)
Conclusie
Het plangebied kent in de toekomstige situatie een robuust watersysteem met voldoende bergingscapaciteit om neerslag in het plangebied op te vangen en te verwerken. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Het Waterschap De Dommel heeft op 29 mei 2019 een positief wateradvies over de voorgenomen ontwikkeling gegeven. Dit advies is als bijlage 51 bij deze toelichting gevoegd. Ook op de aanvullende notitie als gevolg van het gewijzigde stedenbouwkundige plan heeft het Waterschap De Dommel een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 53). De waterbelangen zijn volgens het waterschap op een goede manier verankerd in de plannen, zodat een klimaatrobuuste nieuwe wijk ontstaat. Voor de aanleg van de nieuwbouwwijk is een watervergunning nodig. Het opgestelde waterhuishoudingsplan vormt de basis voor de onderbouwing van de watervergunningaanvraag en de verdere uitwerking van het regenwaterstelsel, wat in een latere fase gebeurt. De opmerkingen die het waterschap in het advies van 29 mei 2019 maakte, zijn verwerkt in diverse onderzoeken of in privaatrechtelijke afspraken. De opmerking van het waterschap over de omgevingsvergunning voor het realiseren van de groenblauwe zone rond de Nieuwe Leij wordt in dit bestemmingsplan verwerkt als deze omgevingsvergunning voor vaststelling van dit bestemmingsplan verleend is. Zo niet, dan wordt deze opmerking verwerkt bij de eerstvolgende actualisatie van het planologisch regime voor de groenblauwe zone.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels die van toepassing zijn op de aanwezige bestemmingen en andere bepalingen.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen over de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze van meten.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Als gebruikte begrippen niet in artikel 1 voorkomen dan geldt de uitleg/interpretatie die daaraan in het dagelijkse taalgebruik wordt gegeven.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
De standaardopbouw van de bestemmingsregels conform de SVBP bestaat uit:
Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken. In voorliggend bestemmingsplan zijn de hierna te noemen bestemmingen opgenomen:
De structuurdragende groenvoorzieningen in het plangebied hebben de bestemming 'Groen' gekregen. De bestemming biedt tevens ruimte om bouwwerken en verhardingen aan te leggen die normaal gesproken voor kunnen komen in het openbaar groen. Het gaat dan bijvoorbeeld om in- en uitritten, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, waterlichamen, straatmeubilair en hondenuitlaatplaatsen. Op grond van deze bestemming en/of de dubbelbestemmingen in dit plan kan een vergunning voor de bouw van een dergelijk bouwwerk of de aanleg van een voorziening nodig zijn.
In de bestemming mogen bouwwerken worden gebouwd. Het bouwen van gebouwen in deze bestemming is voorbehouden aan nutsvoorzieningen en ondergrondse bouwwerken (ook op andere plekken dan onder bebouwd oppervlak). De regels voor de bouw van ondergrondse bouwwerken maken de realisatie van een eventueel distributienet met bijbehorende voorzieningen (zoals pompkelders) voor het transport en de opwekking van duurzame energie mogelijk.
Tevens bevat deze bestemming de aanduiding 'oever'. Deze aanduiding is opgenomen om de gronden rondom de Nieuwe Leij te vrijwaren van bebouwing. Dit is nodig ten behoeve van het onderhoud van de watergang. Op gronden met deze aanduiding mogen ook geen oppervlakteverhardingen aangebracht worden om het water voldoende mogelijkheden te bieden om in de bodem te infiltreren.
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de toekomstige bouw van een deel van een zorgcomplex van Thebe. Deze bestemming vervangt de bestaande bedrijfsbestemming op deze locatie, daarmee wordt milieuhinder als gevolg van die bedrijfsbestemming voorkomen. Paragraaf 5.1 gaat in op de milieuhinder van de maatschappelijke bestemming. Het bouwvlak in de bedrijfsbestemming had een oppervlak van circa 400 vierkante meter. In de bestemming 'Maatschappelijk' is ook een bouwmogelijkheid van circa 400 vierkante meter opgenomen, passend bij de beoogde ontwikkeling van het zorgcomplex. De regels voor deze bestemming maken een hoofdgebouw met een oppervlak van maximaal 400 vierkante meter en een maximale bouw- en goothoogte van 6,75 meter mogeljk. In het bouwvlak mogen tevens bijgebouwen gebouwd worden, waarbij de som van het bebouwde oppervlakte voor hoofd- en bijgebouwen niet meer dan 400 vierkante meter bedragen. De maximale goothoogte van bijgebouwen is 3,65 meter en de maximale bouwhoogte van deze bijgebouwen bedraagt 5 meter.
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de ontwikkeling en het beboud van natuurwaarden in de collectieve natuurtuin tussen de bestemmingen 'Water' en 'Woongebied'. De bouw- en gebruiksmogelijkheden van deze gronden zijn nagenoeg gelijk aan die van de bestemming 'Natuur - 2'. Het enige verschil is dat in de bestemming 'Natuur - 1' de bouw van de eerdergenoemde vloedvlotjes toegestaan is. De bestemming 'Natuur - 2' staat de bouw van die kleinschalige recreatieve voorziening niet toe. Een tweede verschil is dat de gronden met de bestemming 'Natuur - 2' (gedeeltelijk) onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Brabant. De gronden in de bestemming 'Natuur - 1' zijn geen onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant.
Buiten de genoemde vloedvlotjes (en eventuele vlonderpaden tussen het vloedvlotje en de bijbehorende woning) mogen er in deze bestemming geen nieuwe bouwwerken gebouwd worden. Bestaande bouwwerken zijn toegestaan mits hun oppervlakte en hoogte niet worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte en hoogte. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het voorgaande en kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van maximaal 10 meter gebouwd worden.
In de bestemmingen 'Natuur - 1' en 'Natuur - 2' zijn behoud, bescherming en ontwikkeling van natuur de belangrijkste toegestane activiteiten. Om die reden zijn beperkingen gesteld aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van deze gronden. Eén van die beperkingen heeft betrekking op het realiseren van nieuwe wegen en paden. In de bestemmingen zijn in de huidige situatie wegen en paden aanwezig. Die wegen en paden worden toegestaan door dit bestemmingsplan. Daarnaast zijn de paden tussen de woningen en de vloedvlotjes toegestaan. De toegestane wegen en paden zijn ingetekend op een bijlage bij de regels, het zogenoemde 'Padenplan'. De wegen en paden in deze bijlage zijn toegestaan. Om ruimtebeslag op de natuur te voorkomen zijn andere wegen en paden alsmede het verbreden en/of verharden van bestaande paden slechts toegestaan nadat hier een omgevingsvergunning voor verleend is. Het vervangen van bestaande half-/onverharde paden door een nieuw pad op dezelfde locatie vereist een omgevingsvergunning en mag niet leiden tot een toename in de oppervlakte van het pad/de weg. Een omgevingsvergunning is ook nodig voor het vervangen van een bestaand pad door op een nieuwe locatie een pad aan te brengen. Dit mag, maar het vereist wel het opbreken van het bestaande pad zodat zich daar natuur kan ontwikkelen.
De regels voor de paden tussen de vloedvlotjes en de bijbehorende woningen zijn verdeeld over de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. De bouwregels maken de bouw van een eventueel vlonderpad tussen de vloedvlotjes en de woningen mogelijk, want vlonders zijn bouwwerken. De specifieke gebruiksregels staan de aanleg van half- en onverharde paden naar de vloedvlotjes toe. Deze paden zijn geen bouwwerken en zijn derhalve niet in de bouwregels mogelijk gemaakt. De indicatieve locatie van de paden is ingetekend op het 'Padenplan'. Binnen de regels die het bestemmingsplan stelt kan een pad naar een vloedvlotje zowel uit een vlonderpad, half- en/of onverhard pad bestaan.
Het 'Padenplan' toont welke nieuwe paden toegestaan worden in de bestemmingen 'Natuur - 1' en 'Natuur - 2'. Waar het tracé van deze paden bekend is, is dit ingetekend. Van de paden naar de vloedlotjes is wel bekend dat zij gerealiseerd worden, maar het tracé van deze paden is nog niet bekend. Om die reden worden zij toegestaan in een specifiek aangeduid gebied op het 'Padenplan' (BSEB Natuur - 1). Dit gebied komt overeen met de bestemming 'Natuur - 1'. Ook het tracé van het pad dat dient als achterontsluiting van de woningen aan de Bergstraat is nog niet geheel bekend. Dit pad wordt al wel toegelaten door dit 'Padenplan' maar komt in de bestemming 'Woongebied' te liggen waar dergelijke paden sowieso toegestaan zijn. Omdat het een nieuw pad is dat door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is het voor de volledigheid ingetekend.
Waar bekend is ook het type pad bepaald in het 'Padenplan'. Zo maakt het 'Padenplan' onderscheid in onverharde paden (zoals een onderhoudspad of een zandpad), halfverharde paden (zoals (een deel van) de paden naar de vloedvlotjes) en verharde paden (zoals een fietspad). Waar bekend is ook aangegeven of een pad wel of niet openbaar toegankelijk is. Op het 'Padenplan' zijn ook bestaande wegen en paden ingetekend en voor de volledigheid is een verwijderd pad ingetekend. Dit verwijderde pad ligt in de bestemming 'Natuur - 2' en mag niet meer teruggebracht worden. Voor het overige geldt dat alleen de wegen en paden die op het 'Padenplan' staan toegelaten zijn op de wijze waarop zij op het gebied van verhardingstype en openbare toegankelijkheid in het padenplan omschreven zijn.
Deze bestemming heeft betrekking op de gronden ten zuiden van de Nieuwe Leij. De gronden in deze bestemming zijn onderdeel van het NNB en daarom zijn de regels van deze bestemming primair gericht op het behouden, ontwikkelen en beschermen van natuurwaarden. Hier is geen ontwikkeling van vloedvlotjes toegestaan. De mogelijkheid die de bestemming 'Natuur - 1' tot de bouw van deze voorzieningen biedt deze bestemming niet. De gronden ten zuiden van de Nieuwe Leij krijgen, na uitvoering van het compensatie- en inrichtingsplan immers een primaire natuurfunctie. De realisatie en het behoud van deze functie wordt geborgd door de bestemming 'Natuur - 2'. Ten behoeve van de compensatie worden verschillende natuurbeheertypen ontwikkeld. Om de juiste natuurbeheertypen op de juiste plek mogelijk te maken is door middel van gebiedsaanduidingen in deze bestemming bepaald waar welk natuurbeheertype gerealiseerd moet worden.
In beginsel bieden natuurbestemmingen geen/weinig mogelijkheden voor de bouw van nieuwe bouwwerken/gebouwen. Dat geldt ook voor deze natuurbestemming. De in paragraaf 5.7 genoemde ontheffing vraagt wel om de bouw van twee uilentillen in deze bestemming. Om die reden is op twee specifiek aangeduide locaties in de bestemming 'Natuur - 2' de bouw van één uilentil per locatie mogelijk gemaakt. Verder is het bouwen in deze bestemming niet mogelijk.
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
Wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en waar een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De gronden met deze bestemming hebben tevens een verblijfsfunctie. Op deze gronden is, naast de ontsluitingsfunctie, ruimte voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, parkeerplaatsen, rijwielstalvoorzieningen en beeldende kunst. In deze bestemming zijn evenementen ook toegestaan.
In deze bestemming is de bouw van gebouwen in de vorm van rijwielstallingen en nutsvoorzieningen toegestaan en daarbij zijn regels gesteld aan hun maximale omvang. Tevens zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan in de vorm van bijvoorbeeld speelvoorzieningen, kunstwerken, licht- en vlaggenmasten. Tevens is de bouw van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die in een verkeersbestemming voor kunnen komen toegestaan. Dit artikel bevat een nadere-eisenregeling die het mogelijk maakt om, waar het gaat om de concrete inrichting van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', met behulp van door het bevoegd gezag te stellen voorwaarden tot een goede ruimtelijk ordening in deze bestemming te komen.
In de regels van deze bestemming zijn ook evenementen toegestaan zodat de toekomstige bewoners bijvoorbeeld een buurtbarbecue of vrijmarkt kunnen organiseren. Bij dergelijke evenementen mag geen sprake zijn van versterkte muziek en er moet voldaan worden aan het gemeentelijk evenementenbeleid. Deze regels zijn gesteld om hinder van het evenement te voorkomen.
Verder is de bouw van tankstations en het gebruik van bouwwerken en gronden als tankstation verboden om gevaar te voorkomen.
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de Nieuwe Leij in het plangebied. Deze A-watergang, conform de voorschriften van het waterschap bestemd als 'Water'. In de regels van deze bestemming is bepaald dat uitsluitend waterbouwkundige kunstwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd mogen worden.Het gaat dan bijvoorbeeld om duikers, bruggen enzovoorts. De bouwregels zijn beperkt om de watergang en oevers vrij te houden van objecten die de doorstroming van het water kunnen beperken en/of het onderhoud belemmeren. Vanuit dat oogpunt is ook een maximale hoogte gesteld aan de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die wel gebouwd mogen worden in deze bestemming. Dit artikel bevat een nadere-eisenregeling die het mogelijk maakt om, waar het gaat om de concrete inrichting van de bestemming 'Water', met behulp van door het bevoegd gezag te stellen voorwaarden tot een goede ruimtelijk ordening in deze bestemming te komen.
Voor de nieuwe woongebieden in het plangebied is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. Op deze gronden zijn maximaal 190 woningen en openbaar gebied beoogd, hiervan is het precieze bouwplan nog niet tot in de details duidelijk. Het betreft daarom een flexibele bestemming waarbinnen, naast de functie wonen, onder meer verkeersvoorzieningen, speel-, groen- en nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogelijk zijn. Daarnaast zijn in de woningen en in bijgebouwen onder voorwaarden aan huis verbonden beroepen en bedrijven als ondergeschikte nevenfunctie toegestaan.
Deze bestemming kent meerdere aanduidingen. Enkele daarvan zijn bouwaanduidingen. De navolgende alinea's beschrijven het doel en de werking van die aanduidingen. In verschillende delen van het plangebied is de bouw van gestapelde woningen mogelijk. Door middel van de aanduiding 'gestapeld' is bepaald waar deze gestapelde woningen gebouwd mogen worden. Ter plaatse van de aanduiding gestapeld - 1' is niet alleen de bouw van gestapelde woningen toegestaan, maar ook de bouw van een parkeerkelder ten behoeve van die woningen. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld - 2' is de bouw van appartementen in een voormalig kantoor van de textielfabriek toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld - 3' is de bouw van zogenoemde beneden-bovenwoningen toegestaan.
Delen van het plangebied vertegenwoordigen cultuurhistorische waarden als relicten van de ontwikkeling van de textielproductie van huisnijverheid tot een grootschalig productieproces. Die ontwikkeling is terug te zien in de behoudenswaardige bebouwing van het plangebied. Met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' wordt deze bebouwing beschermd omdat de regels het uitvoeren van activiteiten pas toestaan nadat daar een omgevingsvergunning voor verleend is. Daarnaast zijn bouwvlakken zo gesitueerd dat de vorm van (voormalige) fabrieksgebouwen teruggebracht wordt door de nieuwe woningen in het plangebied. Een nadere toelichting op het aspect cultuurhistorie is opgenomen in paragraaf 4.2.2.
In de gemeente Goirle is het gebruikelijk om het bouwen van bijgebouwen voor de voorgevel van hoofdgebouwen te verbieden. Dit verbod geldt ook voor het grootste deel van de woningen in het plangebied. De woningen aan Het Vloed en achter de tuin van Huize Anna staan echter achter op de percelen om ze optisch te verbinden met de collectieve natuurtuin of de Nieuwe Leij. Dit beperkt hier de mogelijkheden om bijgebouwen te realiseren achter de woning. Daar is immers onvoldoende ruimte voor en/of het is verboden door de aangrenzende bestemmingen. Het volledig bebouwen van het zijerf is niet gewenst vanwege de ruimtelijke effecten die dit heeft. Om die reden bevat lid 9.2.3 een uitzondering op het verbod van het bouwen van bijgebouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw. Deze uitzondering is door middel van de aanduiding 'woongebied' gekoppeld aan de woningen Aan het Vloed en achter de tuin van Huize Anna en geldt niet voor andere woningen in het plangebied. De aanduiding 'woongebied' wordt in dit bestemmingsplan tevens gebruikt om in artikel 5 te bepalen dat er per woning in dit aanduidingsvlak één vloedvlotje gebouwd mag worden in de bestemming 'Natuur - 1'.
De eerdergenoemde functiemenging is in deze bestemming mogelijk gemaakt met behulp van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1'. Om een te grote milieubelasting van dit gemengd(ere) gebied te voorkomen zijn in lid 9.4.2 regels gesteld die de milieubelasting beperken. Dit artikel bevat bepalingen die de grenzen stellen aan de zwaarte van horeca en andere bedrijven die zich in het gebied waar de functiemenging voorzien is (specifieke vorm van gemengd - 1') mogen vestigen. Dit stellen van grenzen gebeurt door versterkte muziek te verbieden aan de bedrijven in het gebied specifieke openingstijden op te leggen.
De bestemming 'Woongebied' bevat vier specifieke bouwaanduidingen waarvan de naamgeving en het doel als volgt is:
Om te borgen dat het onderhoud en het beheer van de collectieve natuurtuin vastgelegd is voor de woningen aan Het Vloed in gebruik genomen worden bevat deze bestemming een voorwaardelijke verplichting (lid 16.4 tot het opstellen van een natuurbeheerplan voor de collectieve natuurtuin. Als gevolg van deze voorwaardelijke verplichting mogen deze woningen direct na vaststelling van het bestemmingsplan gebouwd worden. De woningen mogen echter pas gebruikt worden als woning op het moment dat de beheer- en onderhoudsovereenkomst gesloten is. De eigenaren worden immers gezamenlijk verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de collectieve natuurtuin en derhalve is het van belang om hier gezamenlijk afspraken over te maken.
Ten behoeve van bouw van bouwwerken in het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dat beeldkwaliteitsplan maakt als bijlage onderdeel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Dit beeldkwaliteitsplan fungeert als aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota. In de regels van de bestemming 'Woongebied' zijn bepalingen opgenomen die naleving van het beeldkwaliteitsplan afdwingen zodat voorzien wordt in de bouw van bouwwerken die voldoen aan de in het beeldkwaliteitsplan gestelde criteria.
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de bescherming van de hogedrukaardgastransportleidingen in het plangebied. Op gronden met deze dubbelbestemmingen mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de gasleiding gebouwd worden en geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van werkzaamheden. Een eventuele vergunning wordt pas verleend nadat het bevoegd gezag advies ingewonnen heeft bij de leidingbeheerder.
Artikel 11 Leiding - Leidingstrook
De leidingstrook betreft een reservering voor de aanleg van toekomstige leidingen. Om de leidingstrook vrij te houden van ontwikkelingen die de aanleg of het gebruik van de toekomstige leidingen belemmeren, zijn deze regels gesteld. Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de toekomstige aanleg en de instandhouding van ondergrondse leidingen ten behoeve van het gastransport en daarmee samenhangende doeleinden. De bouwmogelijkheden op deze gronden zijn in beginsel beperkt. Ter bescherming van het leidingbelang is daarnaast een aanlegvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden op deze gronden opgenomen.
Artikel 12 Waarde - Archeologie
Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de grond is over de enkelbestemming 'Maatschappelijk' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor het bouwen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport van een archeologisch onderzoek over te leggen, waaruit moet blijken dat de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate veilig worden gesteld.
Niet voor iedere bodemingreep is archeologisch onderzoek verplicht. In artikel 12 zijn de volgende uitzonderingen van de onderzoeksplicht opgenomen:
Artikel 13 Waterstaat - Regionale waterberging
De gronden met de bestemming 'Waterstaat - Regionale waterberging' zijn mede bestemd voor de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sedimenten en ijs. De dubbelbestemming maakt het vergroten van de afvoercapaciteit van het waterysteem mogelijk, dit komt ten goede aan de waterhuishouding. In beginsel mag op deze gronden alleen worden gebouwd ten dienst van de waterbergende functie.
Dit hoofdstuk bevat artikelen, waarin bepalingen zijn opgenomen die gelden voor het gehele plangebied, te weten de anti-dubbeltelbepaling, algemeen geldende bouw-, gebruiks-, aanduidings-, procedure-, afwijkings- en wijzigingsregels.
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.
Artikel 15 Algemene bouwregels
Deze regels bevatten een regeling voor een beperkte overschrijding van bouwgrenzen. Daarnaast is een regeling opgenomen voor de ruimte tussen bouwwerken. Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen, indien het bestemmingsplan dat toestaat, als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning hiervan afwijken, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een opening in de zijgevel van het gebouw. Tenslotte is in de algemene bouwregels de parkeernorm en de bepaling over de laad- en losmogelijkheid bij gebouwen opgenomen.
Lid 15.2 bevat een bepaling die het mogelijk maakt om bouwwerken (dus gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde) over bouw- en bestemmingsgrenzen (beperkt) uit te laten kragen. Deze bepaling is alleen van toepassing op de woningen aan het Vloed (aangeduid met behulp van de aanduiding 'woongebied'). Zoals reeds beschreven in de toelichting op artikel 9 staan deze woningen achter op hun percelen om ze te verbinden met de collectieve natuurtuin (bestemming 'Natuur - 1'). Bij de ontwikkeling van deze woningen wordt de mogelijkheid geboden om een veranda of bijgebouw aan het hoofdgebouw toe te voegen. Deze bouwwerken komen aan de achterzijde van de woningen en kunnen dienen als overdekt terras, extra slaapkamer of extra werkkamer. De bouw van deze bouwwerken aan de achterzijde van de woningen betekent dat het bouw- en bestemmingsgrens overschreden worden. Om dit mogelijk te maken is dit lid opgenomen. De overschrijding is alleen toegestaan voor de aangeduide woningen, de overschrijding mag niet meer dan vier meter bedragen en de bebouwing mag niet gefundeerd worden in een talud dat in de bestemming 'Natuur - 1' ligt. Dit talud is namelijk meegerekend in de waterbergingscapaciteit van het Vloed en moet daarom gevrijwaard worden van funderingen. Het verbod om het aanbrengen van funderingen in dit talud leidt ertoe dat bouwwerken beperkt uitkragen boven het talud.
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
Deze regels bevatten de voor het plan geldende algemene gebruiksbepalingen voor wat betreft strijdig gebruik en parkeerregels.
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
Vanwege de ligging nabij de Leij en het buitengebied van Goirle gelden er binnen het plangebied enkele aanduidingen op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant. Gezien de stedelijke ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt, betekent dat enkele aanduidingen moeten worden toegevoegd, verwijderd of aangepast. De onderbouwing hiervoor is beschreven in paragraaf 3.2. Het betreft de volgende aanduiding: overige zone - behoud en herstel watersystemen: Deze aanduiding is van toepassing op de bestemming 'Water' ten behoeve van de Nieuwe Leij. Na vatstelling van dit bestemmingsplan is de Nieuwe Leij verlegd en is de ecologische functie van die watergang versterkt. Met de aanduiding wordt uitvoering gegeven aan het provinciala beleid voor, in dit geval, het behoud van de ecologische functie van de watergang. Anders dan gebruikelijk reikt de aanduiding niet tot 25 meter rondom een watergang, maar is de aanduiding in overleg met de provincie beperkt tot de loop van de Nieuwe Leij zelf.
Artikel 18 Algemene procedureregels
Dit artikel bepaalt welke regels in acht genomen moeten worden als gebruik wordt gemaakt van de regels over het stellen van nadere eisen zoals die in dit bestemmingsplan opgenomen zijn.
Artikel 19 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Artikel 20 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het corrigeren van de bestemmingsgrenzen ten behoeve van een praktische uitvoering van het plan. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan te wijzigen ten aanzien van de wettelijke regels.
Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen. Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Gebruik dat strijdig was met het vorige bestemmingsplan blijft strijdig. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds worden gehandhaafd. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal. Het overgangsrecht volgt uit het Besluit ruimtelijke ordening, dat verplicht (artikel 3.2.1) tot het opnemen van een standaard overgangsregel voor bouwwerken (artikel 3.2.1) en gebruik (artikel 3.2.2).
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom de grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro bepaald.
Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van de kosten bij de grondexploitatie. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet een expliciet besluit worden genomen dat het niet noodzakelijk is om een exploitatieplan vast te stellen. Met de ontwikkelaar wordt een privaatrechtelijke overeenkomst en een planschadeverhaalovereenkomst gesloten.
Naar aanleiding van bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.
Het plan is onderworpen aan inspraak en is ter inzage gelegd voor ingezetenen van de gemeente Goirle en belanghebbenden. Tijdens deze periode konden zij schriftelijk een zienswijze indienen bij het college van burgemeester en wethouders van Goirle. Van de gevoegde inspraakprocedure is een eindverslag opgesteld dat als bijlage 54 bij deze toelichting is opgenomen. Van het gevoerde overleg op grond van artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening is een verslag gemaakt dat als bijlage 55 bij deze toelichting is opgenomen.
Zienswijzen
Op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp-bestemmingsplan met ingang van 18 november 2021 gedurende zes weken (tot en met 29 december) ter visie gelegen. Er zijn twee schriftelijke zienswijzen ontvangen. Van de mogelijkheid om mondeling zienswijzen naar voren te brengen is geen gebruik gemaakt.