direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Anna van Saksenweg 1 Vlaardingen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Willigen Partners Vastgoedexploitatie B.V. is voornemens om op een perceel gelegen aan de Anna van Saksenweg 1 te Vlaardingen woningbouw te realiseren. Op de beoogde locatie is momenteel restaurant/bowlingcentrum Dok99 gevestigd. Dok99 is echter voornemens zijn activiteiten op deze locatie te beëindigen waardoor ruimte ontstaat voor de realisatie van woningbouw.

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van circa 40 appartementen in een hoofdgebouw van vijf bouwlagen en een aanbouw van twee bouwlagen ten behoeve van 6 studio's.

Op de locatie geldt op grond van het vigerend bestemmingsplan 'Holy-Zuidwest' de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Het voornoemde bestemmingsplan laat woningbouw op deze locatie niet rechtstreeks toe. De gemeente staat echter positief tegenover de planontwikkeling. De ontwikkeling kan derhalve mogelijk gemaakt worden door middel van het volgen van een bestemmingsplanprocedure.

Coördinatieregeling

Artikel 3.31 van de Wet ruimtelijke ordening en de coördinatieregeling 2014 maken het mogelijk dat diverse procedures gezamenlijk kunnen worden doorlopen. De voorbereiding en de bekendmaking van verschillende besluiten worden dan tegelijk behandeld. Omdat voor de realisatie van het plan meerdere besluiten nodig zijn worden om die reden het bestemmingsplan en de aanvraag omgevingsvergunning gecoördineerd behandeld. De gemeenteraad is het bevoegde gezag voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegde gezag voor de omgevingsvergunning.

De gemeente Vlaardingen heeft besloten om de coördinatieregeling, zoals hiervoor bedoeld toe te passen. Dit betekent dat in ieder geval de volgende besluiten gecoördineerd worden voorbereid en bekendgemaakt:

  • bestemmingsplan Anna van Saksenweg 1 - op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • omgevingsvergunning(en) op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De voorbereiding en bekendmaking van de in het coördinatiebesluit aangewezen besluiten vinden gelijktijdig plaats volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Voorliggend document betreft het bestemmingsplan. Het aanvraagformulier van de omgevingsvergunning is als Bijlage 1 aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd. Als Bijlage 2 is de conceptbeschikking van de omgevingsvergunning opgenomen. De bijhorende stukken bij de omgevingsverguning worden via de gemeentelijke website beschikbaar gesteld gedurende de procedure.

1.2 Ligging van plangebied

Het plangebied is gelegen in het noordwesten van de kern Vlaardingen en ligt in de wijk Holy Zuid dat ten noorden van de Rijksweg A20 is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Maps)

Het plangebied behelst twee percelen. Het grootste deel betreft het perceel met het adres Anna van Saksenweg 1 te Vlaardingen. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Vlaardingen, sectie K, perceelnummer 1171. De oppervlakte van dit perceel bedraagt circa 3.003 m2. Het plangebied is daarnaast voor een deel gelegen binnen het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Vlaardingen, sectie K, perceelnummer 1158. Het gedeelte dat onderdeel uitmaakt van het plangebied heeft een oppervlakte van circa 410 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0002.png" Figuur 1.1 Kadastrale situatie plangebied (bron: kadastralekaart.com)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De planlocatie is gelegen binnen het bestemmingsplan “Holy-Zuidwest”. Dit bestemmingsplan is sinds 27 juli 2011 onherroepelijk.

De gronden ter plaatse zijn grotendeels bestemd als “Cultuur en ontspanning” met functieaanduiding 'bowlingbaan'. Het perceel is ter plaatse van het bestaande gebouw voorzien van een bouwvlak waarvoor een maximum bouwhoogte van 4,5 meter van toepassing is. Daarnaast kent een klein deel van de gronden de bestemming 'Groen'. Het gehele plangebied kent tevens een dubbelbestemming ''Archeologie 3''.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0003.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Holy-Zuidwest' (plangebied is blauw omlijnd).

Toets bestemmingsplan

De realisatie van woningen binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning' en 'Groen' is niet mogelijk. Daarnaast zal ook de maximale bouwhoogte overschreden worden. De nieuwbouw is voorzien in (deels) 5 bouwlagen met een hoogte van circa 16 meter. De maximale toegestane bouwhoogte op grond van het vigerend bestemming bedraagt 4,5 meter.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied beschreven als ook een beschrijving van de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en andere planologisch relevante aspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Omgeving

Het perceel bevindt zich in het noord-westen van Vlaardingen en grenst aan de Anna van Saksenweg, de Frederik Hendriklaan en de Louise de Colignylaan. Het plangebied ligt in een wijk met voornamelijk woningen. De wijk is herkenbaar als naoorlogse wijk en is daarmee qua opzet en structuur duidelijk en eenvoudig. De ruimtelijke opbouw kenmerkt zich globaal door hoogbouw langs de hoofdverkeerswegen zoals de Holysingel. Hier zijn dan ook enkele flats aanwezig met een hoogte van circa 30 meter.

De Frederik Hendriklaan, waar de locatie ook aan is gelegen, betreft een buurtontsluitingweg. Tussen de Frederik Hendriklaan en het plangebied is een water- en groenvoorziening aanwezig.

Naast woningbouw zijn ook andere functies in de wijk en nabij het plangebied aanwezig. Zo bevindt zich aan de oostelijke zijde van het perceel een tankstation. Aan de westzijde, aan de overzijde van de Holysingel, bevindt zich tennisvereniging Holy en de scholen St. Jozefmavo en het Lentiz Geuzencollege.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0004.png" Figuur 2.1 Situering nabijgelegen 'andere' functies

Plangebied

In het plangebied is momenteel bowlingcentrum/restaurant Dok99 aanwezig. Er is een éénlaags gebouw aanwezig met een oppervlakte van ruim 1.100 m2 (inclusief overdekt terras). Het pand is voorzien van een plat dak. Aan de zijde van de Anna van Saksenweg en de Louise de Colingnylaan zijn parkeerplaatsen gesitueerd op eigen terrein. De inrit van de parkeerplaats bevindt zich aan de Anna van Saksenweg. Het terrein is aan de Louise de Colingnylaan afgeschermd met groen waardoor zowel de parkeerplaatsen als het gebouw vanaf deze zijde nauwelijks zichtbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0005.png"

Figuur 2.2 aanzicht zijde Frederik Hendriklaan (bron: Google Maps, streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0006.png"

Figuur 2.3 aanzicht zijde Anna van Saksenweg (bron: Google Maps, streetview)

2.2 Nieuw situatie

Bebouwing

In de nieuwe situatie worden circa 40 appartementen en 6 studio's gerealiseerd. Het gebouw bestaat uit een hoofdgebouw van vijf bouwlagen (hierna te noemen hoogbouw) en een deel van twee bouwlagen (hierna te noemen laagbouw).

De appartementen in de hoogbouw hebben een oppervlak variërend van circa 89 GBO tot 131 m2 GBO. De studio's in de laagbouw hebben een oppervlakte van circa 39 m2 tot 47 m2 GBO.

De ondergrens voor appartementen is vanuit de gemeentelijke woonvisie vastgesteld op 50 m2 GBO. De 6 appartementen in de laagbouw (studio's) hebben een oppervlakte van maximaal 47 m2 en voldoen daarmee niet aan de ondergrens. De gemeente mag hier echter wel van afwijken. Na intern overleg zowel op ambtelijk niveau als op bestuurlijk niveau met wethouder RO/Bouwen en Wonen is de wens naar voren gekomen om deze appartementen voor een zo groot mogelijke doelgroep betaalbaar te maken. Kleinere appartementen zonder buitenberging komen aan deze wens tegemoet. Wel worden per appartement 2 fietsenstallingsplaatsen in de gezamenlijke fietsenberging toegewezen.

Op het hoge gedeelte worden zonnepanelen aangebracht. Hierdoor draagt het nieuwe ontwerp bij aan een verduurzaamde omgeving.

Er wordt niet ondergronds gebouwd zoals kelders of een ondergrondse parkeergarage.

Buitenruimte

Voor de buitenruimte is een groenplan opgesteld. Deze is als Bijlage 3 aan het bestemminsplan toegevoegd. In het ontwerp is het parkeergebied een overgangsgebied tussen gebouw en de openbare ruimte. Het parkeergebied wordt afgeschermd door een groene rand bestaande uit hagen (bestaand en nieuw) en bomen. De bestaande haag ter plaatse van de oprit naar het parkeerterrein zal worden behouden en worden verplaatst. De afvalcontainers worden op de binnenruimte, langs de oprit van de parkeerplaats, gesitueerd.

Op het terrein worden lichtarmaturen met een maximele hoogte van 4,5 meter geplaatst. Deze hoogte is gangbaar bij kleinere parkeerterreinen in stedelijk gebied. Deze maximale hoogte is vastgelegd in de planregels (4.2.2 onder a) en wordt ook als voorschrift opgenomen in de omgevingsvergunning.

Tussen het parkeergebied en de hoofdentree ligt een sfeervolle groene binnentuin. De inrichting, vormgeving, het materiaal is overwegend ingetogen en groen.

Door de nieuwbouw kunnen niet alle bomen gehandhaafd blijven. De bomen zijn geinventariseerd. Daarbij is de huidige kwaliteit vastgesteld en de toekomstverwachting. In de BomenEffectAnalyse (BEA) is het een ander nader uitgewerkt. Deze BEA is als Bijlage 4 toegevoegd aan het bestemmingsplan. op basis van deze informatie is een bomenplan opgesteld (Bijlage 5) welke vervolgens in het groenplan is geintegreerd.

Aan de noord- en noordoostzijde van het perceel wordt een parkeerterrein aangelegd met 42 parkeerplaatsen en inpandig worden nog eens 13 parkeerplaatsen gerealiseerd waarvan 3 stuks voor deelauto's. De onderbouwing ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen komt in paragraaf 3.3 (onder het kopje Beleidsregel Parkeernormen (2019)) aan bod.

De ontsluiting vindt plaats via de Anna van Saksenweg. Onder de verharding en het parkeerterrein wordt een aquaflow systeem aangelegd ten behoeve van de waterbergingsopgave.

Op eigen terrein wordt ook voorzien in afvalcontainers. De afvalcontainers zijn geprojecteerd nabij de ingang van het parkeerterrein aan de Anna van Saksenweg. Er worden drie afvalcontainers geplaatst, bestaande uit twee ondergrondse restafvalcontainers en één bovengrondse container voor Groen-, fruit-en etensresten. De te plaatsen containers hebben geluiddempende voorzieningen hetgeen ervoor zorgt dat er bij het deponeren van afval weinig geluid wordt gemaakt.

Bezonningsstudie

Nieuwbouw kan schaduw veroorzaken op de openbare ruimte, op de tuinen of op de gevels van omwonenden. Voorkomen moet worden dat de schaduw teveel toeneemt. Er bestaat geen wet- en regelgeving voor bezonning. Het bevoegd gezag wijst er ook op dat de gemeente Vlaardingen geen beleid heeft vastgesteld over bezonning. Er is dus ook geen beleid waaruit volgt dat de lichte TNO-norm voor bezonning moet worden gehanteerd. Ook is er geen lijn om deze norm in Vlaardingen toe te passen. Vanuit het standpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt bezonning meegenomen in de belangenafweging. In deze belangenafweging is wel aansluiting gezocht bij de lichte TNO-norm, om de schaduwwerking van nieuwbouw te kwantificeren en te kwalificeren.

Om inzichtelijk te maken wat de schaduwwerking is voortkomend uit het nieuw te bouwen appartementencomplex is door de initiatiefnemer een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze is als Bijlage 6 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Uitgangspunt hierbij zijn de maximale planologische mogelijkheden conform het bestemmingsplan geweest waardoor rekening is gehouden met de maximale bouwhoogte van 7 en 16 meter.

Hieruit blijkt dat er aan de lichte TNO-norm wordt voldaan wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Het is daarbij geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt.

Als gevolg van ingekomen zienswijzen heeft de gemeente aanvullend ook twee schaduwdiagrammen gemaakt voor de Louis de Collignylaan 40 t/m 48 en Willem Frederikstraat 62. Deze zijn als Bijlage 7 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

In zowel de bezonningsstudies als in gemeentelijke schaduwdiagrammen wordt uitgegaan van de maximaal planologische invulling en bouwhoogten (op basis van het bestemmingsplan).

De conclusie uit deze studies is dat, na realisatie van het appartementengebouw, geen nadelig effect optreedt op de lichte TNO-norm (minimaal 2 bezonningsuren op de gevels er dag) voor de omliggende woningen.

Voor wat betreft de bezonning van de tuinen behorende bij de omliggende woningen is de conclusie dat er geen onacceptabel nadelig effect optreedt.

De gevel van de woning Willem Fredrikstraat 62 wordt op geen enkel moment geconfronteerd met schaduwwerking van het beoogde appartementengebouw aan de Anna van Saksenweg. Dit heeft te maken met de schaduwwerking van de eengezins-huizenaan de Frederik Hendriklaan.

Op basis van de bezonningstudie kan worden geconcludeerd dat aan de TNO-norm kan worden voldaan.

Windhinder

Het voorgestelde ontwerp voor de toekomstige situatie bestaat uit een appartementen complex van maximaal 15,9m hoog. Gezien de hoogte van de ontwikkeling is conform de NEN-8100 gevraagd om een Deskundig Oordeel Windklimaat.

Het voorgestelde ontwerp van de toekomstige situatie steekt niet ver boven de omliggende woningen uit en daarnaast zorgen de bomen voor een vrij beschut windkarakter. Daarmee kan worden gesteld dat de ontwikkeling weinig effect zal hebben op het windklimaat op de omliggende fiets- en wandelpaden. Ook het windklimaat bij omliggende verblijflocaties, zoals het benzinestation, woningen en appartementen, zal weinig veranderen. Verwacht wordt dat er een windklimaat is voor klasse A tot C. Daarnaast wordt er geen windgevaar verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0007.png"

Figuur 2.4 Weergave nieuwe situatie (bron: Bijl Architecten, d.d. 11 april 2024. Deze maakt ook onderdeel uit van de omgevingsvergunning(aanvraag))

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0008.png"

Figuur 2.5 Aanzicht zijde Louise de Colignylaan met links de laagbouw (bron: Bijl Architecten, d.d. 17 april 2023, aan de art impressie kunnen geen rechten worden ontleend)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0009.png"

Figuur 2.6 Aanzicht zijde Anna van Sakseweg (bron: Bijl Architecten, d.d. 17 april 2023, aan de art impressie kunnen geen rechten worden ontleend)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0010.png"

Figuur 2.7 Aanzicht zijde Holysingel (bron: Bijl Architecten, d.d. 17 april 2023, aan de art impressie kunnen geen rechten worden ontleend)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0011.png"

Figuur 2.8 Aanzicht zijde Frederik Hendriklaan (bron: Bijl Architecten, d.d. 17 april 2023, aan de art impressie kunnen geen rechten worden ontleend)

Hoofdstuk 3 Beleid

Bij het maken van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:

  • 1. Concurrentiekracht
  • 2. Bereikbaar
  • 3. Leefbaar en veilig

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het zich tot het natuurdomein.

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van bovenvermelde is het Rijksbeleid niet direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een “Ladder voor duurzame verstedelijking” op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de 'ladder' vindt plaats verderop in deze paragraaf.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020 en komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in januari 2023 in werking zal treden.

De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonden steden en regio's
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van het onderhavige plangebied is een regel uit het Rarro van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot het radarverstoringsgebied (zoals weergegeven het Rarro, geconsolideerde versie 1 december 2020). Als gevolg van dit radarverstoringsgebied geldt een maximale hoogtemaat van 90 meter voor op te richten gebouwen en/of bouwwerken. In het onderhavige plan wordt deze hoogte niet gehaald. Het Rarro is derhalve niet van invloed voor voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0012.png" Figuur 3.1 Situering radarverstoringsgebieden

Besluit ruimtelijke ordening “Ladder voor duurzame verstedelijking”

In het Besluit ruimtelijke ordening is een Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.

De Ladder is van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Vervolgens is van belang of de ontwikkeling gerealiseerd wordt binnen of buiten het bestaand stedelijk gebied.

Uitgangspunt is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkelingen vinden daarom primair plaats binnen BSD.

Wanneer de ontwikkeling buiten het BSD wordt gerealiseerd dient te worden onderbouwd waarom het binnen het BSD niet past.

Ook wanneer de ontwikkeling binnen het BSD wordt gerealiseerd zal inzichtelijk gemaakt worden dat de ontwikkeling past binnen de behoefte van desbetreffende gemeente, regio en/of provincie.

Beoordeling

Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van 40 tot 46 nieuwe woningen. Er is dan ook sprake van een stedelijke ontwikkeling.

In de bestaande situatie is reeds sprake van ruimtebeslag (gebouw, incl overdekt terras) van circa 1.100 m2. In de nieuwe situatie bedraagt het ruimtebeslag (gebouw) circa 1.600 m2. Er is derhalve sprake van een toename van het ruimtebeslag. Daarnaast is er ook sprake van een functionele wijziging.

De Woningbehoefteraming 2019 (WBR2019) van de provincie Zuid Holland geeft voor elke regio inzicht in hoeveel extra woningen er nodig zijn, voor het huisvesten van nieuwe huishoudens. Vlaardingen maakt onderdeel uit van de regio Rotterdam. Uit de WBR2019 blijkt dat er in de regio Rotterdam in de periode van 2019-2030 behoefte is aan 54.600 woningen, waarvan 1.900 woningen in Vlaardingen.

Met de realisatie van 40 tot 46 woningen binnen bestaand stedelijk gebied wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte binnen de kern Vlaardingen.

Conclusie

De ontwikkeling betreft een "nieuwe" stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Vlaardingen en past binnen de woningbouwbehoefte.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 1 augustus 2020)

Op 20 februari 2019 heeft de provincie Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.

Verstedelijking en wonen en bestaand stads- en dorpsgebied

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend.

Uit de Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland is op te maken dat het plangebied is aangewezen als 'steden en dorpen'. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad of dorp, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek.

Conclusie

De ontwikkeling betreft de realisatie van 40 tot 46 appartementen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Hierbij wordt de reeds bebouwde ruimte benut voor de realisatie van nieuwe woningen en krijgt daarmee een nieuwe kwaliteitsimpuls. De laddertoets is reeds in paragraaf 3.1 beschreven.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Het appartementengebouw draagt bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Op het hoge gedeelte van het complex worden zonnepanelen aangebracht. Het aspect duurzaamheid wordt verder toegelicht in paragraaf 2.2.

Het provinciale beleid levert geen belemmeringen op.

Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 1 augustus 2020)

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen over onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang. In de verordening zijn voor voorliggend plan met name artikel 6.9 (ruimtelijke kwaliteit) en 6.10 (stedelijke ontwikkelingen) van belang.

Ruimtelijke kwaliteit (artikel 6.9)

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • 2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • a. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • 3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • a. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Uit de provinciale kwaliteitskaart blijkt dat de bestaande gebiedsidentiteit 'steden en dorpen' is. De realisatie van appartementen, in een bestaande woonwijk langs een buurtontsluitingsweg, past binnen de stedelijke omgeving van Vlaardingen. Aan de Holysingel staan flats met een hoogte van circa 30 meter. Met de nieuwbouw van circa 15 meter wordt een ruimtelijke overgang gerealiseerd met het achterliggende gebied welke voornamelijk bestaat uit grondgebonden woningen met een hoogte van circa 9 à 10 meter.

Er is geen sprake van een wijziging op structuurniveau. De structuur van de omgeving van het plangebied kan omschreven worden als stedelijk waarbij naast woningen ook ontsluitingswegen en diverse voorzieningen aanwezig zijn. De realisatie van nieuwe woningen is passend binnen een stedelijke structuur. Daarnaast is de ladder in paragraaf 3.1 reeds aan bod gekomen.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Vlaardingen 2020-2040: Koers op de toekomst (30 januari 2020)

Bestuur en ambtelijke organisatie hebben gesprekken gevoerd met heel veel mensen. Inwoners, ondernemers en organisaties gaven hun kijk op de toekomst van de stad. Een veelzijdige kijk, maar wat opvalt zijn juist ook de overeenkomsten. Mensen met heel verschillende achtergronden, leeftijden en levensstijlen bestempelden los van elkaar dezelfde onderwerpen als belangrijk.

Om het toekomstscenario te verwezenlijken zijn vier ambities geformuleerd waarop de gemeente zich de komende jaren richt. Samen vormen ze de koers van de gemeente Vlaardingen. Deze ambities zijn tot stand gekomen na een uitgebreid verkennings- en participatietraject met inwoners, ambtenaren, jongeren en andere stakeholders. Ze zijn gebaseerd op hun expertise, ideeën en gewenste toekomstbeelden.

Vier ambities

Elke ambitie start met een korte samenvatting van het toekomstbeeld in 2040. Vervolgens wordt een beeld geschetst van de huidige kwaliteiten van Vlaardingen die kansen bieden voor deze ambitie, en de uitdagingen die naar voren komen in deze ambitie. Tot slot volgt het toekomstbeeld voor Vlaardingen richting 2040. Elke ambitie is tevens voorzien van een infographic met relevante actuele cijfers. Als deze vier ambities in 2040 tot stand zijn gebracht, is daarmee ook het toekomstscenario voor Vlaardingen verwezenlijkt. De vier ambities zijn:

  • Ambitie 1: Vlaardingen is sociaal en veilig
  • Ambitie 2: Vlaardingen een woonstad voor iedereen
  • Ambitie 3: Vlaardingen als innovatieve opleider
  • Ambitie 4: De Vlaardingse binnenstad leeft Samen werken aan een mooie toekomst

De toekomstvisie vormt een uitnodiging aan onze inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties om samen met ons aan de slag te gaan om deze ambities waar te maken. Zo werken we samen aan een mooie toekomst van Vlaardingen. Voor sommige ambities zijn door de gemeente al eerste stappen gezet. En voor alle ambities geldt dat ze niet realiseerbaar zijn zonder samenwerking met inwoners, ondernemers en (maatschappelijke) partners.

Uitgangspunten

Visie hebben betekent keuzes durven maken, beschrijven vanuit welke uitgangspunten de gemeente Vlaardingen werkt. Uitgangspunten voor het realiseren van de ambities uit deze visie, maar ook uitgangspunten voor het werken aan het bestaande beleid en toekomstige opgaven en besluiten die niet in deze toekomstvisie aan bod komen. Zo vormt de toekomstvisie een belangrijke opmaat voor de Omgevingsvisie. De uitgangspunten spelen ook een rol als het gaat om de keuzes voor de inrichting van de fysieke leefomgeving.

  • 1. Sluit aan bij de Vlaardingse schaal en identiteit “We zijn geen Rotterdam, juist de kleinschaligheid is onze kracht”
  • 2. Houd de Vlaardingers in je vizier “Een deel van onze inwoners is echt aan het overleven, we moeten hen niet vergeten”
  • 3. Doe het samen “Regionale afspraken over wonen en onderwijs zijn belangrijk”
  • 4. Zorg voor brede maatschappelijke betrokkenheid “Mijn toekomstdroom is dat de gemeente en bewoners dichter bij elkaar komen te staan door te luisteren naar elkaar vanuit gelijkwaardigheid en respect.”

Woonvisie 2021-2030 ‘Samen bouwen aan Vlaardingen’

In 2021 heeft de gemeente Vlaardingen een nieuwe woonvisie vastgesteld.

Er is een grote vraag naar woningen in Vlaardingen door een gevarieerde groep woningzoekenden. Met de stijgende druk op de woningmarkt stelt het college voor om de woningbouwambitie tot 2030 te verhogen met bijna 1.000 woningen. Dit betekent dat er circa 4.500 woningen gebouwd moeten gaan worden tot 2030. Hiervan zijn ruim 2.900 inmiddels vastgelegd in overeenkomsten met marktpartijen. Ook de locatie van DOK99 is benoemd in de woonvisie als locatie met lopende ontwikkelingen.

Vlaardingen wil een aantrekkelijke woongemeente zijn voor alle inkomensgroepen met een mix van diverse soorten woningen. De huidige woningvoorraad is echter onevenredig verdeeld en er is schaarste op nagenoeg alle woningcategorieën. Hierdoor zijn de mogelijkheden om te starten op de woningmarkt, of om door te stromen naar een nieuwe woning, beperkt. Daarom gaat de gemeente bouwen en is er oog voor de bestaande woningvoorraad. Hierbij wordt rekening gehouden met het huidige tekort, de bevolkingsprognoses en variatie in aanbod. Ook nieuwe inwoners kunnen een plek vinden in de gemeente Vlaardingen.

Conclusie gemeentelijke visies

Doordat er aan de westkant van het gebied hoogbouw (30 meter) en aan de oost- en noordkant meer laagbouw aanwezig, vormt het appartementencomplex met een hoogte van 16 meter een overgang tussen de hoog- en laagbouw. Het pand wordt gerealiseerd in het groen waardoor de groenstedelijke uitstraling wordt versterkt. De appartementen worden gerealiseerd in het dure koopsegment. Hiermee wordt ingezet op doorstroming en wordt meer differentiatie in het koopwoningenaanbod gecreëerd.

Gebiedsgericht milieubeleid Vlaardingen (ambitiedocument, 2013)

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 19 maart 2013 het ambitiedocument gebiedsgericht milieubeleid vastgesteld. Dit ambitiedocument biedt de basis voor duurzame gebiedsontwikkeling in de gemeente Vlaardingen.

Beschreven is welke milieu en duurzaamheidsambities Vlaardingen heeft voor de verschillende deelgebieden in de gemeente en hoe deze ambities input zullen gaan vormen bij ruimtelijke planontwikkeling. Duurzame gebiedsontwikkeling draagt eraan bij dat milieu- en duurzaamheidsaspecten een zo optimaal mogelijke plaats in de ruimtelijke planvorming krijgen, zodat bij ruimtelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk kansen worden benut om milieu- en duurzaamheidambities te realiseren. Aan de basis van duurzame gebiedsontwikkeling ligt gebiedsgericht milieubeleid. Hierbij worden de milieuambities afgestemd op de specifieke kenmerken van de verschillende deelgebieden van Vlaardingen en de specifieke kansen en bedreigingen die zich daar voordoen.

Het project dient te voldoende aan de gestelde ambities. In de verschillende deelparagrafen van Hoofdstuk 4 is de ontwikkeling nader getoetst per milieuthema.

Groenplan - Vlaardingen blijvend groen (2012)

Het Groenplan heeft tot taak de kwaliteit en identiteit van het groen in de toekomst te waarborgen en, indien mogelijk, te verbeteren. Ondanks een bezuiniging op de beheerbudgetten. Het biedt kaders voor inrichting, gebruik en beheer. Hiermee legt zij de basis voor een duurzame en gezonde groenstructuur in de gemeente.

Vlaardingen is trots op haar groene imago en wil dat de komende jaren verder versterken: Vlaardingen blijvend groen! Groen is van groot belang voor de burgers. De aanwezigheid van groen draagt bij aan een prettige woon- en werkomgeving. Openbaar groen nodigt uit om te verblijven, ontmoeten, spelen en recreëren. Ecologisch groen heeft een waarde voor planten en dieren. Ook draagt het bij aan de belevingswaarde van groen en 'natuurbeleving' in de stad. De gemeente hecht belang aan het op een duurzame manier behouden van de kwaliteit van het groen. Alleen zo kan de continuïteit geboden worden waar de gebruikers om vragen.

De speerpunten zijn om gebruik en beleving te stimuleren, structuur en netwerk te versterken, ecologie te verrijken en duurzame instandhouding te garanderen. Prioriteit wordt gegeven aan duurzaamheid en kwaliteit.

Voor nieuwe ontwikkelingen of herinrichtingen zijn zowel voor het reeds aanwezige groen en voor het nieuw aan te leggen groen uitgangspunten geformuleerd. Om voldoende kritische massa te hebben streeft Vlaardingen naar een aandeel groen en water van minimaal 20% van het oppervlak in de groenstedelijke gebieden en minimaal 10% aan groen in de centrumstedelijke gebieden. Speciale aandacht is er voor bomen in bestaande en nieuwe situaties.

De kwaliteiten van het plangebied worden bepaald door de aanwezige beplanting

Beoordeling en conclusie

Voorliggende locatie is gelegen binnen een groenstedelijk gebied. De bestaande situatie is minder verhard. In de nieuwe situatie is verharding aanwezig en zal de openbare ruimte met meer groen ingericht worden.

Bomenbeleid

Het bomenbeleid is vastgelegd in het bomenverordering Vlaardingen 2010. De Bomenverordening geldt voor het gehele grondgebied van een gemeente dus zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

Met het vaststellen van deze gemeentelijke bomenverordening wordt bescherming van houtopstanden en behoud van monumentale of cultuurhistorische houtopstanden beoogd. Uitgangspunt daarbij is dat het bestaande groen zoveel als mogelijk duurzaam wordt behouden dan wel ingepast. Met andere woorden “duurzaamheid in inrichting en beheer”.

De gemeente Vlaardingen streeft naar een duurzaam ingerichte en te beheren buitenruimte. Voor het groen is een gezond en vitaal bomenbestand de basis. Hiervoor is onder andere voldoende ondergrondse en bovengrondse groeiruimte nodig, zodat de (groei)omstandigheden goed zijn en beheerproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen.

Beoordeling en conclusie

Er zijn geen monumentale bomen aanwezig op of nabij het plangebied. Er worden binnen het exploitatiegebied 11 bomen geveld en 27 nieuwe bomen aangeplant.

Beleidsregel Parkeernormen (2019)

De beleidsregel Parkeernormen 2019 voorziet in toegesneden parkeernormen en flexibiliteit om te komen tot een realistische parkeereis. Het beleid is volgend op de ontwikkeling van de behoefte en biedt daarnaast ruimte voor maatwerk zodat waar nodig vraagsturing kan worden toegepast. Het parkeerbeleid is daarmee ondersteunend aan algemene ambities op het gebied van duurzaamheid en biedt ruimte om gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en zorgvuldig ruimtegebruik mogelijk te maken. Het uitgangspunt blijft dat bij iedere nieuwe ontwikkeling op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

Parkeerbehoefte

In artikel 7 'Parkeerregel' van de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat de omgevingsvergunning voor het bouwen of het gebruik van gronden of bouwwerken slechts wordt verleend indien bij de aanvraag is aangetoond dat voorzien is in voldoende parkeergelegenheid, daar onder begrepen parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden, overeenkomstig de geldende beleidsregel Parkeernormen 2019 of de rechtsopvolger daarvan. Uit de aanvraag omgevingsvergunning komt naar voren dat wordt voldaan aan deze normen.

Er is de keuze gemaakt om parkeerplaatsen toe te wijzen aan de appartementen. Alle 40 appartementen krijgen één parkeerplaats toegewezen, evenals ook twee studio's van 45 m2. In totaal worden 42 parkeerplaatsen toegewezen. Voorstaande is vastgelegd in figuur 2.4 van deze toelichting, die ook onderdeel uitmaakt van de (gecoördineerde) omgevingsvergunning. Uitgaande van 46 wooneenheden in totaal met een bezoekersparkeernorm van 0,2 zijn er 9,2 openbare (niet toegewezen) parkeerplaatsen benodigd. Daarnaast worden 3 deelauto's ingezet om de restbehoefte van bewoners op te vangen.

In totaal betekent dit dat er (42 + 9,2 + 3 = 54,2)) afgerond 55 parkeerplaatsen benodigd zijn.


Parkeeraanbod

In de buitenruimte worden op eigen terrein 42 parkeerplaatsen aangelegd. Overdekt worden 'inpandig' op de begane grond 13 parkeerplaatsen aangebracht. In totaal is de beschikking over 55 parkeerplaatsen.

Door het feit dat door het gebruik van 3 deelauto's waardoor minder parkeerplaatsen aangelegd hoeven te worden is er wel een stalling voor 18 (6x3) fietsen in het plan opgenomen.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de parkeernorm. In de regels is een voorwaardelijke verplichting voor parkeren opgenomen en de (maximale mate van) toewijzing is vastgelegd in figuur 2.4 'Weergave nieuwe situatie (bron: Bijl Architecten, d.d. 11 april 2024) van deze toelichting, die ook onderdeel uitmaakt van de (gecoördineerde) omgevingsgevergunning. Ook is in de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat wanneer deelauto's in de toekomst komen te vervallen er wel extra parkeergelegenheid moet worden aangelegd ter voldoening aan de aanvullende parkeerbehoefte.

Richtlijn afvalcontainers gemeente Vlaardingen

Voor de afvalinzameling heeft de gemeente Vlaardingen richtlijnen/ontwerpeisen opgesteld:
Restafval:

  • uitsluitend ondergrondse containers in de openbare ruimte;
  • 1 container per 40 huishoudens;
  • maximale loopafstand 75 tot 125 meter (gemeten vanaf centrale uitgang appartementen).

Groen-, fruit- en etensresten (Gfe):

  • bij gestapelde woningen dienst sprake te zijn van opslag Gfe in een openbare bovengrondse afvalcontainer;
  • 1 per 50 huishoudens.

De ondergrondse containers moeten zo gesitueerd worden dat de containers geledigd kunnen worden zonder achteruit rijden van het inzamelvoertuig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0013.png"

Figuur 3.2 Weergave nieuwe situatie met situering afvalcontainers (bron: Bijl Architecten, d.d. 23 januari 2024)(voor parkeerplaatsen en de toewijzing ervan wordt verwezen naar figuur 2.4)


Beoordeling en conclusie

Er worden drie afvalcontainers geplaatst bij de ingang van het parkeerterrein. Er is sprake van maximaal 46 huishoudens. Er dienen dan ook twee ondergrondse restafvalcontainers aangebracht te worden en één bovengrondse container voor Groen-, fruit-en etensresten.

De afstand vanaf de hoofdingang van het complet tot aan de containers bedraagt circa 45 meter.

De te plaatsen containers hebben geluiddempende voorzieningen hetgeen ervoor zorgt dat er bij het deponeren van afval weinig geluid wordt gemaakt.

Hoofdstuk 4 Planologisch relevante aspecten

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

4.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Beoordeling

Omdat de functie van het plangebied wijzigt is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. De volledige rapportage is als Bijlage 9 aan het bestemmingsplan gevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

Deellocatie A: gehele onderzoekslocatie

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, heterogeen verdeeld " (VED-HE). 1 mengmonster (MM1), waarbij de grondmonsters inpandig in de kruipruimtes zijn genomen, is licht verontreinigd met kobalt. Verder zijn in de bodem geen verontreinigingen uitgenomen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm eveneens geen asbest aangetoond.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard. Echter, gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en zijn er géén milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Deellocatie B: PFAS-verbindingen

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, homogeen verdeeld" (VED-HO). Vooralsnog wordt, in afwijking tot de NEN 5740, het grondwateronderzoek, mede gelet op de aard van een mogelijke PFAS-verontreiniging niet noodzakelijk geacht. Verder beperkt het onderzoek zich tot de meest verdachte bodemlaag (tot 0,5 m -mv).

Uit de analyseresultaten van een tweetal monsters (MM5 en MM6) blijkt dat er geen sprake is van concentratie met PFAS-verbindingen boven de achtergrondwaarde. Getoetst aan het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecies” voldoet de onderzochte bovengrond met betrekking tot de parametergroep PFAS op indicatieve basis aan de toepassingsnorm in de functieklasse ‘landbouw/natuur’.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een homogene verontreiniging op schaal van monsterneming" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, verworpen. Er bestaan géén reden voor een nader bodemonderzoek en zijn er géén milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Deellocatie C: olie/vet-afscheider

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, plaatselijk" (VEP). Zintuiglijk zijn in de bodem, ter plaatse van de olie/vet-afscheider geen olie/water-reactie of afwijkende geur geconstateerd. Verder zijn in de bodem en in het grondwater analytisch geen verontreinigingen aangetoond. De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "plaatselijk verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie verworpen.

Aanvullend bodemonderzoek als gevolg van verschuiving bouwplan

Als gevolg van de verschuiving van het bouwplan richting het westen is een aanvullend onderzoek uitgevoerd voor de gronden die niet eerder zijn onderzocht. Deze rapportage is als Bijlage 10 aan het bestemmingsplan toegevoegd. De onderzoekslocatie betreft een groenstrook.

Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie. In het kader van de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie kan gesteld worden dat de milieuhygienische kwaliteit van de bodem bij ongewijzigd gebruik niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie" of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Conclusie

Er bestaan géén reden voor een nader onderzoek en zijn er géén milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Beoordeling

Omdat de locatie is gelegen binnen de geluidszones van de A20, Frederik Hendriklaan en de Holysingel is door Econsultancy een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn hierin ook nabijgelegen niet-gezoneerde wegen meegenomen. Het onderzoek is als Bijlage 11 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Om de verkeersgenaratie van zowel de huidige situatie als de nieuwe situatie inzichtelijk te krijgen, is door Goudappel Coffeng enerzijds een verkeersonderzoek (intensiteiten) uitgeveoerd en anderszijds is onderzocht wat de effecten zijn op de kwaliteit van de verkeersafwikkelingen uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn respectievelijk als Bijlage 15 en Bijlage 16 aan het bestemmingsplan toegevoegd en hebben als uitgangspunt gediend bij het akoestisch onderzoek.

Als gevolg van de Frederik Hendriklaan en de Holysingel treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Als gevolg van de Anna van Saksenweg en de Louise de Colignylaan is de geluidsbelasting ook hoger dan 48dB, maar dit zijn geen gezoneerde wegen in de zin van de Wet geluidhinder.

De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 55 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0014.png"

Figuur 4.1 Cumulatieve geluidsbelasting t.g.v. de wegen (dB, excl. aftrek)

Maatregelen

Appartementen in hoofdgebouw

Voor de buitenruimte van de appartementen in het hoofdgebouw aangegeven met rood in figuur 4.1 én waarvoor een hogere waarde nodig is, is het toepassen van een balkonbeglazing noodzakelijk om een geluidluwe buitenruimte te creëren.

Volgens de tekeningen grenzen de meeste slaapkamers aan een buitenruimte. Met de bovengenoemde maatregel wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeenlijk beleid. Met de juiste indeling van de appartementen en de bovengenoemde maatregel wordt slaapverstoring zoveel mogelijk voorkomen.

Appartementen in de laagbouw

In de aanbouw moet een hogere waarde vastgesteld worden voor vier studio’s. Deze studio’s voldoen niet aan de voorwaarde van een geluidluwe zijde en geluidluwe buitenruimte. De appartementen zijn aan alle zijden belast vanwege de Frederik Hendriklaan, Anna van Saksenweg en de Louise de Colignylaan. Om een geluidluwe zijde te creëren is het noodzakelijk dat de buitenruimtes moeten worden voorzien van een balkonbeglazing die (eventueel in gesloten toestand) voldoende geluidwerend moet zijn (53 dB Lcum) zodat de achterliggende gevel geluidluw is.

Binnen de studio is sprake van één verblijfsruimte. Het slaapgedeelte maakt onderdeel uit van de leefruimte. De voorwaarde dat de meeste slaapkamers aan de geluidluwe zijde is redelijkerwijs niet te stellen voor studio’s. In dit specifieke geval is al het mogelijke gedaan om voor de toekomstige bewoners een goede leefomgevingskwaliteit te creëren. Het gebouw is verder van de weg gesitueerd en er is in ieder geval een geluidluwe zijde en geluidluwe buitenruimte aanwezig.

Voor een buitenruimte geldt dat er sprake moet zijn van een sterk geventileerde buitenruimte die qua luchtkwaliteit gelijkwaardig moet zijn aan de buitenlucht. In het kader van de omgevingsvergunning moet dit nader onderzocht worden. Verder is een nader onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels noodzakelijk om aan het binnenniveau conform het Bouwbesluit 2012 te voldoen. Met de voorgenomen maatregelen is er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Cumulatieve geluidsbelasting

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en volgens het gemeentelijk geluidbeleid is inzicht in de gecumuleerde geluidsbelasting noodzakelijk. De cumulatieve geluidsbelasting (inclusief industrielawaai) bedraagt ten hoogste 62 dB en is lager dan de grenswaarde van 70 dB uit het gemeentelijk beleid. Er is sprake van een aanvaardbare gecumuleerde geluidsbelasting.

Aanvraag hogere waarden

Voor de Anna van Saksenweg en de Louise de Colignylaan kan vanwege het ontbreken van een zone formeel geen hogere waarden worden vastgesteld. Vanwege de Frederik Hendriklaan en de Holysingel dienen voor de volgende appartementen hogere waarden te worden aangevraagd:

  • begane grond: appartementen 1 tot en met 4
  • 1e verdieping: appartementen 6 tot en met 9
  • 2e verdieping: appartementen 15 tot en met 18
  • 3e verdieping: appartementen 23 tot en met 28
  • 4e verdieping: appartementen 32 tot en met 37
  • aanbouw: studio’s 41, 44, 45 en 46

Het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder is opgenomen als Bijlage 13 bij dit bestemmingsplan.

Reflectie

Als gevolg van een ingediende zienswijze heeft een kwantitatieve beschouwing plaatsgevonden van de verkeersgeneratie van de huidige en toekomstige functies én de huidige en toekomstige bebouwing in relatie tot de bestaande woningen aan de Frederik Hendriklaan 5 tot en met 29. Deze beschouwing (memo) is toegevoegd als Bijlage 12 van dit bestemmingsplan. Uit deze beschouwing kan worden geconcludeerd dat de toename van de geluidsbelasting op de bestaande woningen ten hoogste 0,06 dB is vanwege zowel de Anna van Saksenweg als de Frederik Hendriklaan.

Er is geen sprake van een relevante toename van 2 dB vanwege de nieuwbouwontwikkeling. De beperkte toename is niet of nauwelijks waarneembaar. Geconcludeerd wordt dat met het voorgenomen plan geen onevenredige nadelige geluidseffecten op zullen treden bij de bestaande woningen aan de Frederik Hendriklaan 5 tot en met 29.

Conclusie

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen voor het plan is niet doelmatig. Alleen vanwege de Frederik Hendriklaan en de Holysingel kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Voor meerdere appartementen/studio’s zijn aanvullende voorzieningen nodig om aan de eisen te voldoen uit het gemeentelijk geluidbeleid. Voor de appartementen dient het akoestisch klimaat in de appartement (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 35 dB voor een verblijfsruimte en 33 dB voor een verblijfsgebied te worden gegarandeerd. Middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels (artikel 8.3) wordt dit geborgd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 14 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Op grond van de berekeningen kan worden geconcludeerd dat de geluidwering van de gevels voldoet aan de eisen volgens het Bouwbesluit, indien de voorzieningen zoals in het onderzoek is omschreven, worden uitgevoerd.

4.3 Bedrijven en Milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

Beoordeling

Middels een quickscan bedrijven en milieuzonering is onderzocht of omliggende bedrijvigheid een belemmering vormt voor de geplande woningen en/of het plan een belemmering kan vormen voor de aanwezige bedrijvigheid. De quickscan is als Bijlage 18 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Uit de quickscan blijkt dat er geen belemmerende bestemmingen aanwezig zijn.

Ondanks dat er op basis van de quickscan geen aanleiding is om nader onderzoek uit te voeren is op advies van de Omgevingsdienst Midden-West Brabant alsnog een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd ten aanzien van het nabijgelegen tankstation. Het onderzoek is als Bijlage 17 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Dit akoestisch onderzoek is tweeledig:

  • ten eerste zoveel mogelijk beperken van geluidshinder voor woningen;
  • en ten tweede het bedrijf voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als ook het maximale geluidsniveau wordt voldaan aan de richtwaarde van de VNG-publicatie.

Het geludiniveau als gevolg van indirecte hinder bedraagt 46 dB(A) in de avondperiode. Er wordt derhalve niet voldaan aan de richtwaarde van stap 2 (45 dB(A)) uit de VNG-Brochure voor indirecte hinder. Er wordt wel voldaan aan stap 3 (60 dB(A)) uit de VNG-brochure. Indien de richtwaarden uit stap 2 niet toereikend zijn, kan het bevoegd gezag, na motivatie, de richtwaarden van stap 3 hanteren. De overschrijdingen worden veroorzaakt door langsrijdende personenwagens van en naar het tankstation, wasboxen en/of wasstraat.

De overschrijdingen vinden plaats bij een aantal studio’s. Een overschrijding van de richtwaarde kan acceptabel worden geacht, mits het woon- en leefklimaat in de woning (het binnenniveau) voldoende wordt gewaarborgd.

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Het woon- en leefklimaat in de appartementen (binnenniveau) als gevolg van de indirecte hinder worden, bij aansluiting op de grenswaarden voor aanpandige gevoelige gebouwen van respectievelijk 35 dB(A) etmaalwaarde, bij een geluidwering van de gevels van minimaal 20 dB gegarandeerd.

Omdat in het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai tevens aanvullende gevelmaatregelen worden geadviseerd ter plaatse van de studio’s aan de oostgevel van de aanbouw wordt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

4.4 Watertoets

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.

Ten behoeve van de watertoets is een waterparagraaf opgesteld waarin de effecten van voorliggend planvoornemen aan bod komen. De volledige waterparagraaf is als Bijlage 19aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder zijn enkel de meest relevante aspecten opgenomen.

Beleid Hoogheemraadschap Delfland

Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Daarnaast vindt Hoogheemraadschap van Delfland het belangrijk dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met hevigere neerslag door klimaatverandering. Om te bepalen hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd om bij ruimtelijke ontwikkelingen de effecten op het watersysteem te compenseren, hanteert Hoogheemraadschap van Delfland de watersleutel.

Gemeentelijk beleid

In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) heeft de gemeente Vlaardingen haar ambities voor de rioleringszorg naar concrete doelen, strategieën en benodigde activiteiten vertaalt. Met betrekking tot de omgang met hemelwater geldt dat de particulier primair zorgt draagt voor het hemelwater op eigen perceel. De compensatieregeling van de gemeente Vlaardingen is afgestemd met het beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Verordening afvoer hemel- en grondwater

De gemeente Vlaardingen heeft haar beleid omtrent de verwerking van hemel- en grondwater vastgelegd in de ‘Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen’. De verordening is overwegend opgesteld met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheren van afvalwater. In de verordening staan regels vastgesteld over het beëindigen van lozingen van grondwater en hemelwater op de vuilwaterriolering en een verplichte waterbergingscapaciteit bij nieuwbouw. De basis voor de inzet van de verordening is gelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan.

Waterbergingsopgave

Voor het planvoornemen is de watersleutel van Hoogheemraadschap van Delfland ingevuld. In de watersleutel wordt een wateropgave gegeven voor de aanleg van open water of een vasthoudvoorziening. De wateropgave voor waterberging bedraagt 32 m3.

Conform de Verordening afvoer hemel- en grondwater van de gemeente Vlaardingen dient 60 l per m2 bebouwd oppervlak (60 mm/m2) te worden opgevangen in een hemelwaterberging. Voor het planvoornemen komt dit neer op een hemelwaterberging met een minimale capaciteit van ca. 157 m3 (2.615 m2 x 0,06 m).

In samenspraak met de gemeente worden de gemeentelijke opgave en de watersleutel naast elkaar gehanteerd. Omdat maatregelen voor beide doelen effectief kunnen zijn, moet de grootste opgave gerealiseerd worden. Voor de planlocatie geldt derhalve een watercompensatie opgave van ca. 157 m3.

Hemelwatervoorziening

Binnen de planlocatie zelf is geen ruimte beschikbaar om hemelwater bovengronds te bergen. Hierdoor zal gezocht moeten worden naar een ondergrondse voorziening. Afhankelijk van het type voorziening en de belastbaarheid hebben ondergrondse systemen een bepaalde gronddekking nodig. De GHG en de benodigde gronddekking zijn bepalend of een ondergrondse bergingsvoorziening zonder verlies van berging kan worden aangelegd. Door de relatief hoge grondwaterstand zijn de toepassingsmogelijkheden beperkt.

Om hemelwater binnen de planlocatie te kunnen verwerken kan eventueel water worden geborgen in of onder de parkeervakken en bestratingen bijvoorbeeld in de fundering. Dergelijke systemen worden vaak toegepast in gebieden waar de infiltratiemogelijkheden beperkt zijn of waar sprake is van een hoge grondwaterstand. Voor de bestratingselementen en funderingslaag kunnen verschillende materialen worden toegepast zoals lava, (drain)zand en/of bergende bestratingselementen. Het vullen van het systeem kan op conventionele wijze middels kolken en verbuizing, waterdoorlatende verhardingsconstructies (steen of voeg), permeoblokken en/of lijn,- molgoten.

Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag die bij een (potentiële) voorziening hoort, is een alternatief uitgewerkt waarbij het hemelwater wordt geborgen middels toepassing van het Aquaflowsysteem.

Aquaflowsysteem

Op basis van de uitgangspunten en randvoorwaarden is door Geo Infra een advies opgesteld voor wat betreft het realiseren van de gewenste berging van 157 m3 binnen het te ontwikkelen plangebied. Dit advies is als Bijlage 20 toegevoegd.

Voor 157 m3 berging is circa 1.120 m2 waterbergende fundering benodigd. Er is 1.085 m2 verharding beschikbaar (rijbanen en parkeervakken). De waterbergende fundering steekt verder door onder de kantopsluitingen waardoor er een oppervlakte beschikbaar is van 1.138 m2. Met een fundering van 350 mm dikte wordt voldaan aan de benodigde waterberging.

Er dient door de hoge grondwaterstanden een waterdicht folie onder het Aquaflow pakket te worden toegepast en een geknepen afvoer op de bestaande watergang om interactie met grondwater te voorkomen. De waterbergende voorziening door middel van Aquaflow steenslag en waterdicht folie met afvoer is hiervoor geschikt en een bewezen constructie.

De waterberging (inclusief de put met de geknepen uitlaat naar de sloot) wordt volledig op eigen terrein gerealiseerd en het beheer en onderhoud is derhalve de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar.

Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen warmee wordt geborgd dat 60l/m2 verharding wordt geborgen. Bij de omgevingsvergunning zal dit worden getoetst. 

Bouwmaterialen

De gemeente streeft daarnaast naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. De emissies vanuit bouwmaterialen richting het oppervlaktewater dienen in verband met de waterkwaliteit zoveel mogelijk te worden beperkt door bij voorkeur gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.

4.5 Flora- en fauna

Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is door Blom ecologie in april/mei 2021 een quickscan flora en fauna opgesteld. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 21 bij dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Soortenbescherming

De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een Belangrijk weidevogelgebied of de Strategische reservering natuur en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Een Voortoets, 'nee, tenzij'-toets en/of AERIUS-stikstofberekening is niet noodzakelijk.

Houtopstanden

Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming. Er worden wel bomen geveld waarvoor bij de gemeente een omgevingsvergunning kappen zal worden aangevraagd.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb.

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient te allen tijden in het kader van de zorgplicht rekening te worden gehouden met algemene broedvogels.

4.6 Stikstofdepositie

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State betekent dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee komt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar te vervallen.

Derhalve dient aangetoond te worden dat een nieuwe ontwikkeling géén negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Oude Maas) bedraagt 6 km. Hier zijn geen stikstofgevoelige habitatten aanwezig. Het dichtstbijzijnde gebied met stikstof gevoelige habitatten is gelegen op 12 km.

Voor wat betreft stikstofdepositie dient voor nieuwe of gewijzigde plannen onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden. Met behulp van een rekenprogramma (Aerius Calculator, versie 2023.2, 4 april 2024) moet worden bepaald of een plan een bijdrage (>0,00 mol/ha/jaar) aan stikstofdepositie veroorzaakt ter plaatse van Natura 2000-gebieden. Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden. Voor zowel de gebruiks- als de aanlegfase is een berekening uitgevoerd welke als Bijlage 22 is toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.

Conclusie

Uit de uitgevoerde berekening kan geconcludeerd worden dat voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase de bijdrage 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Hierdoor kan het initiatief niet tot significante negatieve effecten leiden ter plaatse van de Natura 2000-gebieden. Voor wat betreft het aspect stikstofdepositie zijn er derhalve vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor de realisatie van het initiatief. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

4.7 Cultureel erfgoed

Archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. t op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied en is bepaald dat bij de vaststelling van bestemmingsplan archeologische waarden in acht moeten worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0015.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Cultuurhistorische atlas, Provincie Zuid-Holland (plangebied is blauw omcirkeld)

Het plangebied heeft op basis van de cultuurhistorische atlas van de Provincie Zuid-Holland een redelijk hoge trefkans op archeologisch sporen. Ook in het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied een archeologische dubbelbestemming. In deze gebieden is een onderzoeksplicht wanneer bodemingrepen plaatsvinden dieper dan 0,30 m-mv en groter dan 100 m2.

De grond zal hier over een grotere oppervlakte verstoord worden. Er is dan ook door Econsultancy een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.

Archeologisch onderzoek

Uit het bureau- en booronderzoek kan worden geconcludeerd dat er in het plangebied één potentieel archeologisch niveau aanwezig is. Dit is de top van de getijdeafzettingen uit de IJzertijd. Dit niveau heeft op basis van vondsten in de omgeving een hoge archeologische verwachting voor bewoningssporen, sporen van landgebruik en resten van begravingen uit de Romeinse tijd. Het archeologisch niveau ligt op een diepte van 45 tot 105 cm -mv en zal door de toekomstige bouwwerkzaamheden worden geroerd.

Er wordt geadviseerd een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Hieraan voorafgaand is een Programma van Eisen te worden opgesteld. Deze is als Bijlage 24 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Het proefsleuvenonderzoek is als Bijlage 25 toegevoegd, het evaluatieverslag als Bijlage 26. Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er een zeer lage dichtheid aan archeologische sporen in het plangebied is. Wel is er een vindplaats aangetroffen, bestaande uit slechts twee sporen, een greppel en een sloot uit de Midden of Late Nieuwe Tijd. Beide maken deel uit van een kavelsysteem dat al sinds de Middeleeuwen in gebruik was. Daarnaast is het plangebied deels flink verstoord, gemiddeld tot 1 m -mv. De bodemopbouw bestaat uit een recent ophogingspakket met daaronder getijdeafzettingen (Laagpakket van Walcheren), een geërodeerd veenpakket (Hollandveen) met daar weer onder meer getijdeafzettingen (Laagpakket van Wormer).

Volgens de waardering op de door de KNA voorgeschreven wijze krijgt de site een lage waardering en is niet behoudenswaardig. Het selectieadvies is daarom dan ook om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling en wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Het definitieve selectiebesluit zal worden genomen door de bevoegde overheid, de gemeente Vlaardingen.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan inzicht geven in de cultuurhistorische waarden.

Op basis van de cultuurhistorische atlas van de Provincie Zuid-Holland is te concluderen dat er in of direct nabij het plangebied geen sprake is van monumentale gebouwen of ander beeldbepalend erfgoed.

Conclusie

Het aspect cultureel erfgoed staat de uitvoering van het bestemmingsplan verder niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.

Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0016.png"

Figuur 4.1 Rekenpunten CIML

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0017.png"

Tabel 4.1 Concentraties rekenpunten CIML-kaart

Beoordeling

Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

Via de monitoringstool van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIML) zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2021 en 2030 afgelezen op de dichtstbijzijnde rekenpunten op de Holysingel, Frederik Hendriklaan, Anna van Saksenweg en de Louise de Colignylaan. Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2021 en 2030 niet worden overschreden.

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging “niet in betekende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.9 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Beoordeling

Met behulp van de risicokaart kan een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van een plangebied worden gemaakt. In de uitgevoerde quickscan externe veiligheid wordt hier nader op ingegaan. De quickscan is als Bijlage 27 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Doel van de quickscan is het identificeren van mogelijk relevante risicovolle activiteiten in de omgeving en de effecten van deze activiteiten op het plan.

Op basis van de quickscan wordt geconcludeerd dat de locatie gelegen is binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A20, welke gelegen is op een afstand van circa 680 meter. De locatie is daarnaast gelegen binnen het invloedsgebied van industriegebied Botlek-Vondelingenplaat. Er is derhalve sprake van een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Calamiteiten op de rijksweg A20 of op het industrieterrein kunnen leiden tot het ontstaan van toxische wolken.

Zelfredzaamheid 

Door omwonenden tijdig te waarschuwen kan het aantal slachtoffers worden beperkt. Via waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert worden bewoners in de omgeving gewaarschuwd. Voor personen binnen is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen. Bij voorkeur worden woningen uitgerust met ventilatievoorzieningen die eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.

Bestrijdbaarheid

Door een ongeval op de rijksweg A20 zullen alle vrijgekomen stoffen direct verdampen. Er ontstaat een giftige wolk die met de wind mee verspreidt. De brandweer kan door middel van waterscherm verspreiding van een gifwolk vertragen.

Voor de inrichtingen op het industrieterrein geldt dat er sprake is van een bestaande situatie. Er wordt verondersteld dat de primaire voorzieningen in de omgeving in orde zijn.

Aandachtsgebieden conform Omgevingswet

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Onderdeel van de Omgevingswet is het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het plaatsgebonden risico blijft gehandhaafd. Het groepsrisico wordt gekoppeld aan zogenaamde aandachtsgebieden en wordt een kwalitatieve beoordeling; de verplichte berekening verdwijnt. Er zijn drie soorten aandachtsgebieden:

  • Brandaandachtsgebied (voorheen plasbrandaandachtsgebied);
  • Explosieaandachtsgebied;
  • Gifwolkaandachtsgebied.

Aan de aandachtsgebieden kunnen voorschriftengebieden zijn verbonden waarvoor extra bouweisen gelden t.a.v. nieuwbouw. In de Atlas Leefomgeving is een kaart in ontwikkeling waarop de aandachtsgebieden zijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0319bpDk992022-0030_0018.png"

Figuur 4.2 In ontwikkeling zijnde kaart Atlas Leefomgeving t.a.v. aandachtsgebieden

De locatie is niet gelegen binnen een brandaandachtsgebied of explosieaandachtsgebied. De gifwolkaandachtsgebieden zijn nog niet in de Atlas Leefomgeving opgenomen. In het Besluit kwaliteits leefomgeving is aangegeven dat ten aanzien van een de afstand van een gifwolkaandachtsgebied uitgegaan moet worden van 1,5 km. Over de Rijksweg A20 gaan toxische stoffen welke een gifwolk kunnen veroorzaken in geval van een calamiteit. De afstand van de Rijksweg A20 tot het plangebied bedraagt 680 meter en is derhalve binnen het gifwolkaandachtsgebied gelegen. Gifwolkaandachtsgebieden kunnen niet als voorschriftengebied worden aangewezen. Om toch te komen tot voldoende bescherming tegen gifwolken gelden (voor nieuwbouw) generieke bouweisen zoals het meest geschikte ventilatiesysteem, zoals we deze nu kennen vanuit het Bouwbesluit 2012.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. Wel dient de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) om advies te worden gevraagd in verband met zelfredzaamheid en rampenbestrijding.

4.10 Beoordeling Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:

  • 1. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hiermee wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
    • a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
    • b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 ‘plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
    • c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er moet beoordeeld worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
    • d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
  • 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Beoordeling

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van 40/46 extra wooneenheden. Deze activiteit valt binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Er is geen definitie gegeven voor een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aard, de omvang en het ruimtebeslag van belang zijn.

In voorliggende situatie wordt woningen gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied en binnen een bestaande woonwijk. De activiteit blijft onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2. Er dient derhalve op grond van stap 1 een m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Hieruit zal blijken of alsnog sprake is van een m.e.r.-plicht. Op grond van de stappen 2 en 3 is geen directe aanleiding voor een m.e.r.-plicht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden beoordeeld of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Er is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. Deze is als Bijlage 28 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Op basis van de aanmeldnotitie heeft de gemeente Vlaardingen een m.e.r-beoordelingsbesluit genomen. Er dient geen MER te worden opgesteld omdat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is als Bijlage 29 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

5.2 Hoofdopzet

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).

In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.3 Bestemmingen

In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.

Groen

De op de verbeelding voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, voorzieningen van algemeen nut, kunstwerken, waterlopen en waterpartijen, plantsoenen, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De oppervlakte van de groenbestemming komt overeen met het vervallen van de groenstrook ter plaatse van de westzijde van het nieuwe pand.

Verkeer- Verblijfsgebied

De gronden op de verbeelding aangewezen voor ‘Verkeer‘ zijn bestemd voor wegen, straten, paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting, straatmeubilair en voorzieningen van algemeen nut. Tevens is binnen de bestemming Verkeer een gebouwde fietsenstalling toegestaan met een maximale oppervlakte van 60 m2.

Wonen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is een bouwvlak opgenomen voor het gebouw. De gronden buiten het bouwvlak kunnen worden ingericht als groen en parkeren.

Binnen het bouwvlak is gestapelde woningbouw toegestaan en zijn twee maatvoeringen opgenomen ten behoeve van de bouwhoogten. Hierbij is onderscheid gemaakt in de hoogbouw waar maximaal 16 meter is toegestaan en laagbouw waar maximaal 7 meter is toegestaan.

Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor bepaalde grondwerkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist waarbij aangetoond dient te worden (eventuele) archeologische waarden niet aangetast worden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Toepassing grondexploitatie

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Een exploitatieplan is enkel noodzakelijk als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Conclusie

Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Communicatie

7.1 Inleiding

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

7.2 Participatie / Omgevingdialoog

Participatie is een middel om de verschillende belangen en ideeën vroegtijdig in kaart te brengen en mee te nemen in de belangenafweging. Het draagt bij aan het draagvlak en tot betere besluitvorming. Gelet op de aanpassingen die zijn doorgevoerd in de besluiten naar aanleiding van de participatie is sprake van heroverweging en verbetering. De toegepaste participatie wordt hieronder omschreven.

Voorbereiding

  • 1. Nadat een concept van het plan is gepresenteerd aan de gemeente zijn door de verschillende disciplines, waaronder Stedenbouw, opmerkingen geplaatst en adviezen gegeven. Deze opmerkingen en adviezen zijn verwerkt in de plannen. De door de architect gemaakte voorlopige schetsplannen waarbij rekening is gehouden met stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn op 13 juli 2021 - tijdens een eerste informatieavond - aan de omwonenden gepresenteerd.
  • 2. Op 15 februari 2022 is een tweede informatiebijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst zijn de (naar aanleiding van eerste informatiebijeenkomst) aangepaste plannen gepresenteerd.
  • 3. Vervolgens zijn de plannen vertaald in een concept-ontwerpbestemmingsplan. In september 2022 zijn verschillende (overleg)instanties – waaronder de Provincie Zuid-Holland, de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR), Hoogheemraadschap van Delfland (HHD), de GGD, de Gasunie en het Havenbedrijf Rotterdam – benaderd voor advies over het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het wettelijk vooroverleg. De adviezen uit het wettelijk vooroverleg zijn verwerkt in de stukken en dit heeft geresulteerd in een ontwerpbestemmingsplan (met ontwerpbesluit hogere waarden) en een ontwerp-omgevingsvergunning.

Participatie

  • 4. Op verzoek van een aantal omwonenden hebben in het kader van participatie meerdere gesprekken plaatsgevonden over een mogelijk alternatief plan. Eén van deze gesprekken heeft plaatsgevonden op 4 april 2023 in het gemeentehuis van Vlaardingen. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft de gemeente in overleg met de ontwikkelende partij besloten het aanvankelijke plan met 8,25 meter op te schuiven van de Anna van Saksenweg in de richting van de Holysingel. Het aangepaste plan heeft een positief effect op de groene omranding, het privacy aspect, het aspect van bezonning en de stedenbouwkundige invulling.
  • 5. Dit aangepaste plan is vastgelegd in het ontwerpbestemmingsplan (met ontwerpbesluit hogere waarden) en de ontwerp-omgevingsvergunning die van 31 augustus 2023 tot en met 11 oktober 2023 voor een ieder ter visie hebben gelegen voor zienswijzen. Op maandag 18 september heeft in het Deltahotel een derde informatieavond plaatsgevonden waar de nieuwbouwplannen zijn gepresenteerd en waar er ruime gelegenheid is geboden tot het stellen van vragen en naar voren brengen van opmerkingen over de nieuwbouwplannen, het ontwerpbestemmingsplan, de ontwerp-omgevingsvergunning, de planning en de wijzen van indienen van zienswijzen.

7.3 Vooroverleg

Het conceptontwerpbestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg, gestuurd naar de verschillende vooroverlegpartners. Van de volgende vooroverlegpartners is een reactie ontvangen:

  • 1. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR);
  • 2. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 3. GGD Rotterdam-Rijnmond;
  • 4. Port of Rotterdam;
  • 5. Tennet;
  • 6. Gasunie.

De reacties zijn samengevat en voorzien van een reactie in de Nota van reacties (wettelijk) vooroverleg. Deze is als Bijlage 30 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

7.4 Zienswijzen

Artikel 3.31 van de Wet ruimtelijke ordening en de coördinatieregeling 2014 maken het mogelijk dat diverse procedures gezamenlijk kunnen worden doorlopen. De voorbereiding en de bekendmaking van verschillende besluiten worden dan tegelijk behandeld. Omdat voor de realisatie van het plan meerdere besluiten nodig zijn worden om die reden het bestemmingsplan en de aanvraag omgevingsvergunning gecoördineerd behandeld. De gemeenteraad is het bevoegde gezag voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegde gezag voor de omgevingsvergunning.

Het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning met bijbehorende stukken zijn gedurende zes weken tegelijkertijd ter visie gelegd (van 31 augustus t/m 11 oktober 2023). Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen zijn samengevat en van commentaar voorzien. De zienswijzen zijn beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen en de omgevingsvergunning verlenen. De Nota van Zienswijzen is als Bijlage 31 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

7.5 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.