direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Doctor A.D. Sacharovlaan 2 en 2a (blok 34), Alphen aan den Rijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Sacharovlaan Alphen B.V is voornemens om op de locatie aan de Doctor A.D. Sacharovlaan 2 en 2A maximaal 190 woningen te realiseren op de percelen die kadastraal bekend staan als A - 8246, A – 8247, B – 10896, B – 10897 en B - 10989 in de kadastrale gemeente Alphen aan den Rijn. De huidige bebouwing op de kavel bestaat uit een leegstaand kantoorgebouw. De voorgenomen herontwikkeling naar wonen is in strijd met het vigerende bestemmingsplan “Alphen Stad”. Derhalve dient het vigerende bestemmingsplan "Alphen Stad" te worden gewijzigd.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het stationsgebied van Alphen aan den Rijn en wordt globaal begrensd door:

  • een dubbelspoor aan de zuidwestzijde;
  • de Laan der Continenten aan de noordwestzijde;
  • de Doctor A.D. Sacharovlaan aan de noordoostzijde;
  • Q-Park P+R Sacharovlaan aan de zuidoostzijde.

De globale ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: luchtfoto projectlocatie (bron: QGIS, eigen bewerking)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De geldende planologische regelingen binnen het plangebied zijn:

  • Alphen Stad, vastgesteld op 26 maart 2020;
  • Geluidszone industrieterrein Oude Rijn, vastgesteld op 13 oktober 2016;
  • Parapluplan Parkeren, vastgesteld op 21 september 2017;
  • Parapluplan Archeologie, vastgesteld op 28 maart 2019.

1.3.1 Bestemmingsplan "Alphen Stad"

Het bestemmingsplan "Alphen Stad" is het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied. Het bestemmingsplan is door de raad van gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld op 26 maart 2020.

Het plangebied kent de volgende bestemmingen:

  • de enkelbestemming 'Gemengd';
  • de enkelbestemming 'Verkeer';
  • de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3';
  • de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning';
  • de functieaanduiding 'kantoor';
  • de functieaanduiding 'wonen uitgesloten'
  • de gebiedsaanduiding 'overige zone – parkeren';
  • de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – leiding gas';
  • de gebiedsaanduiding 'overige zone – evenementen'.

Er geldt een bouwvlak, waarbinnen gebouwd mag worden tot een maximale goot- en bouwhoogte van 17 meter. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: vigerend bestemmingsplan ter hoogte van de projectlocatie (bron: QGIS, eigen bewerking)

Relatie tot ontwikkeling

Op basis van de vigerende bestemmingen is het ter hoogte van de projectlocatie niet toegestaan om woningbouw te realiseren. Bovendien is de beoogde ontwikkeling niet te realiseren binnen het huidige bouwvlak. Derhalve is sprake van strijd met het bestemmingsplan "Alphen Stad".

1.4 Opzet van het plan

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande ruimtelijke en -functionele structuur van het plangebied. Door eerst in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel verklaard. Ook wordt een beschrijving gegeven van het nieuwbouwplan.

In hoofdstuk 3 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue.

Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig artikel 3.1.6 Bro.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten waarbij een toelichting wordt gegeven op de planregels, bedrijvenlijst, verbeelding, waarderingskaart en de regels voor bebouwing.

In hoofdstuk 6 en 7 wordt de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn opgenomen in paragraaf 8.2 van deze toelichting.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is in het plangebied een voormalig kantoorpand gevestigd, welke momenteel leeg staat. De huidige situatie voorziet tevens in ruime parkeermogelijkheden en groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0003.png"

Figuur 2.1: luchtfoto projectlocatie (bron: EVA architecten)

Het plangebied bevindt zich zowel aan een doorgaande weg als aan het spoor. Het treinstation van Alphen aan den Rijn is gemakkelijk per voet te bereiken (circa 5 minuten wandelafstand). Het plangebied bevindt zich dan ook in de stationsomgeving van Alphen aan den Rijn, in de nabije omgeving van het centrum.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Programma

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 190 woningen, waarbij de woningen variëren in grootte van 40 tot 120 vierkante meter. Voor elk segment komen appartementen beschikbaar, waarbij de meeste appartementen voor de vrije sector worden ontwikkeld. 25% van de te realiseren woningen wordt bestemd voor de sociale verhuur. Deze woningen dienen gedurende een periode van minimaal 20 jaar, ingaande bij de eerste verhuur, als sociale huurwoning te worden aangeboden. Daarnaast wordt minimaal 10% van de te realiseren woningen bestemd voor het middeldure huursegment of middeldure koopsegment. De resterende 65% betreffen vrije sector huur of koopwoningen. Hierdoor ontstaat een gevarieerde bewonersmix.

In totaal worden er 122 woningen voor de vrije sector gerealiseerd, 20 woningen voor middenhuursector en 48 woningen voor sociale huursector. De woningen worden over twee blokken verdeeld, waarbij het grotere woonblok 145 woningen bevat en het kleinere woonblok 45 woningen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de grootte van de woningen en de woningdifferentiatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0004.png"

Tabe; 2.1 Woonprogramma Doctor A.D. Sacharovlaan 2-2a te Alphen aan den Rijn.

De woningen zijn voornamelijk gericht op één- en tweepersoonshuishoudens. De belangrijkste doelgroep daarbinnen betreft senioren. De locatie, dicht bij het station en dicht bij het centrum, maakt dit project hiervoor een ideale plek. De luxe opzet en het gevarieerde aanbod biedt echter ook mogelijkheden voor andere doelgroepen, variërend van starters tot stellen zonder kinderen of met jonge kinderen.

2.2.2 Ontwerp

Het ontwerp bestaat uit twee losse bouwvolumes, met één lange zijde. De bouwvolumes verschillen van formaat, waarbij het westelijk bouwvolume groter is dan het oostelijk bouwvolume. Elk bouwvolume wordt voorzien van één hoogteaccent, waarbij het westelijk bouwvolume van een maximale bouwhoogte van 39 meter wordt voorzien en het oostelijk bouwvolume van een maximale bouwhoogte van maximaal 23 meter wordt voorzien. De lagere bebouwing heeft een maximale bouwhoogte van 17 meter. De entrees van het pand zijn gericht naar de Doctor A.D. Sacharovlaan. Binnen het plangebied worden op maaiveld 23 parkeerplaatsen gerealiseerd. Ook wordt de beoogde ontwikkeling voorzien van een ondergrondse parkeergarage, waarbinnen 160 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarnaast worden voor de bewoners drie fietsenstallingen gerealiseerd, waarvan twee op de begane grond en één in de kelder. Voor bezoekers wordt ruimte gereserveerd op het maaiveld bij de entrees middels fietsnietjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0005.png"

Figuur 2.2: Impressie ontwerp, perspectief vanaf Molenwerfstraat (bron: REALES)

De bouwblokken worden in het groen gerealiseerd. De groenzone tussen de bebouwing en het spoor is als een glooiend landschap met informele wandelpaden uitgewerkt. Hoogtes en laagtes wisselen elkaar af en vormen een interessante plek voor speelaanleidingen, kunst of zelfs waterberging. De glooiingen worden ter plaatse van de bergingen tegen de bebouwing opgeworpen waardoor een sterke relatie met het landschap wordt aangegaan. Deze sfeer wordt doorgezet tot aan de parkeerzijde van de gebouwen. Het binnenterrein wordt een prettig ingericht verblijfsgebied voor de bewoners en de buurt.

Tussen het spoor en de bebouwing wordt een geluidscherm (bv Kokowall) voorgesteld. Deze kan aan de spoorzijde worden voorzien van klimplanten terwijl aan de woningzijde een talud met heesterbeplantingen en meerstammige bomen wordt voorgesteld. Ook wordt de gevel van de parkeergarage voorzien van een groene aankleding als zichtbuffer naar het spoor.

De entrees van het complex krijgen een chique uitstraling met hoogwaardige bestratingsmaterialen zoals natuursteen in verschillende formaten en afwerkingen of sierstenen zoals de Parksteen.

Parkeerplaatsen worden waar mogelijk ingepast in een stevige haagstructuur, verrijkt met bomen. Constructief dient onderzocht te worden waar bomen een plek kunnen krijgen (i.v.m. parkeergarage).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0006.png"

Figuur 2.3: Impressie ontwerp, perspectief vanaf rotonde Dr. A.D. Sacharovlaan / Laan der Continenten (bron: REALES)

In en rondom de ontwikkeling zullen natuurwaarden worden gestimuleerd. Het uitgangspunt hierbij is dat beschermde soorten en soorten die op de rode lijst staan ruimte krijgen in de nieuwe situatie. Het advies van De Bouwecoloog voor natuurinclusief bouwen voor onderhavig plan wordt hierbij als leidraad gehanteerd. Dit advies is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012).

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0007.png"

Figuur 3.1 Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

Relatie tot ontwikkeling

Geen van de in de NOVI benoemde nationale belangen worden geraakt met voorliggend project. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt daarom overgelaten aan de provincie en de gemeente.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

Relatie tot ontwikkeling
Het Barro legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 6, waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:
Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.  


Relatie tot ontwikkeling
De projectlocatie maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling omvat de realisatie van maximaal woningen en kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, wel worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.

In paragraaf 3.4.2. zal blijken dat er tot het jaar 2040 behoefte is aan de realisatie van 22.110 extra woningen in de regio Holland Rijnland. Voor de gemeente Alphen aan den Rijn is de gewenste woningvoorraad toename tot aan 2028 5.140 woningen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 190 woningen en sluit daarmee aan bij de recente en toekomstige woningbehoefte in Alphen aan den Rijn.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 190 woningen verdeeld over twee bouwblokken. De woningen variëren in groottes van circa 40 m² tot circa 120 m², waardoor er binnen het gebouw een verscheidenheid aan type huishoudens en inkomensgroepen zal ontstaan. De woningen zijn voornamelijk gericht op één- en tweepersoonshuishoudens. De belangrijkste doelgroep daarbinnen betreft senioren. De locatie, dicht bij het station en dicht bij het centrum, maakt dit project juist hiervoor een ideale plek. Het toevoegen van woningen voor senioren vergroot de doorstroming binnen andere segmenten. De luxe opzet en het gevarieerde aanbod biedt echter ook mogelijkheden voor andere doelgroepen, variërend van starters tot stellen zonder kinderen of met jonge kinderen.

Het programma bestaat uit 48 sociale huurwoningen, 20 middeldure huurwoningen of middeldure koopwoningen en 120 woningen in de vrije sector huurwoningen of koopwoningen. Deze diversiteit in het woonprogramma zal tevens een hoge mate aan diversiteit in prijs en aanbod tot gevolg hebben, waardoor er een levendige mix van bewoners kan ontstaan. Er is in de kern van Alphen behoefte aan een gevarieerd woonprogramma met accent op betaalbare huur- en koopappartementen. Een en ander is in lijn met de behoefte zoals verwoord in de De Alphense Woonagenda (paragraaf 3.4.2).

Conclusie
Het aspect 'Ladder voor duurzame verstedelijking' voorziet in de behoefte aan woningen in de regio Holland Rijnland. Tevens voldoet de beoogde ontwikkeling aan de het regionale en gemeentelijke woonbeleid en vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.

Richtinggevende ambities 
In de Omgevingsvisie zijn de volgende zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta 
    Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
    De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
    De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied wordt ingezet op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.
  • 4. Energievernieuwing
    Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.
  • 5. Best bereikbare provincie
    De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
    Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

Beleidsopgaven
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Hieronder zijn de voor onderhavig project relevante beleidsopgaven nader toegelicht, te weten het behouden en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de energietransitie in de gebouwde omgeving en stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

  • 1. Behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit. Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
  • De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

  • Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  • Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0008.png"

Tabel 3.1: Transformeren, aanpassen of inpassen

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebied specifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

  • 2. Energietransitie in de gebouwde omgeving

De provincie zet zich in voor energiebesparing en -opwekking in bestaand stedelijk gebied, zoals bij beheer en renovatie van woningen (verduurzaming voorraad), woningbouw en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw. Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk, cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie.

Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. In deze tijd is het ondenkbaar dat er niet energiezuinig of zelfs energieneutraal wordt gebouwd al dan niet in combinatie met een decentrale hernieuwbare energievoorziening. De provincie is een groot voorstander van aardgasloze wijken, zowel bij nieuwbouw als renovatie.

  • 3. Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie wil bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), ofwel de bebouwde ruimte, beter benutten. De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.

Relatie tot ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de gebiedsidentiteit van het stationsomgeving, waar wordt ingezet op een combinatie van meerdere functies. De voorgenomen ontwikkeling is conform de tabel in tabel 3.1, aan te merken als een inpassingsontwikkeling. Er is immers sprake van een plan dat aansluit bij de gebiedsidentiteit en zich in de bestaande structuur voegt. De voorziene woonfunctie op de projectlocatie heeft tot gevolg dat een impuls wordt gegeven aan de stedelijke c.q. ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Zo wordt aangesloten op het aantrekkelijk maken van de stationsomgeving. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in lijn met de gebiedsopgave 'behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit' (ad. 1).

Tevens is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de gebiedsopgave 'energietransitie in de gebouwde omgeving', daar de voorgenomen ontwikkeling gasloos wordt uitgevoerd. In paragraaf 6.14 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de te treffen duurzaamheidsmaatregelen op de projectlocatie. Met de sloop-nieuwbouw van het bestaande kantoorpand naar wonen, waarbij de functies gasloos worden uitgevoerd, wordt een grote energie-efficiency slag geslagen.

Tot slot is met de voorgenomen ontwikkeling sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stads en dorpsgebied (gebiedsopgave onder ad. 3). De projectlocatie is gelegen in een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.1.4 reeds de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling aangetoond.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ambities en relevante beleidsopgaven uit de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit 
1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
    • 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:

a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):

1° duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
2° wegnemen van verharding;
3° toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
4° andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfd plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;

c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Stedelijke ontwikkelingen 
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD.

Relatie tot ontwikkeling
Hierboven zijn de voor de onderhavige ontwikkeling relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening weergegeven. Zoals in paragraaf 3.2.1 reeds is beschreven, is met de voorgenomen ontwikkeling sprake van een 'inpassing' ex artikel 6.9, onder a van de Omgevingsverordening. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau en past bij de aard en schaal van het gebied. De ontwikkelingsstrategie voor het stationsgebied bestaat uit de combinaties van meerdere functies bij elkaar, waaronder wonen. Conform de kwaliteitskaart is de projectlocatie gelegen in de laag 'steden en dorpen', zie onderstaande figuur. Bij deze laag behoren steden, dorpen, hoogbouw, historische kernen en centra, en bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kwaliteitskaart ‘laag van steden en dorpen' (bron: provincie Zuid-Holland)

De richtpunten voor deze laag luiden als volgt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp;
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur;
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur;
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden);
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd;
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt;
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied;
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

Met een maximale bouwhoogte van 39 meter sluit de voorgenomen ontwikkeling goed aan op de hoogteaccenten van in de gehele spoorzone en de direct omgeving van het plangebied. Hierbij te denken aan de bouwhoogte van 35 meter voor het vooramlige hotel Toor, de bouwhoogte van 37 meter van het DaVinci complex en de bouwhoogte van 48 meter van de nog te realiseren woontoren in blok 23 van de Stationsomgeving. De gewenste stedelijke structuur rondom het station wordt met de voorgenomen ontwikkeling versterkt. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur door te voorzien in de realisatie van veel (stedelijk) groen, wat eveneens een waterbergende functie heeft. Aan de relevante richtpunten behorend bij de 'laag van steden en dorpen' wordt voldaan.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening is.

3.2.3 Omgevingsbeleid Provincie Zuid-Holland

Provincie Zuid-Holland benoemt in haar Omgevingsbeleid vier provinciale milieubelangen. Hieronder leest u welke dit zijn en hoe de voorgenomen ontwikkeling zich verhoudt tot deze belangen:

  • Bescherming van stiltegebieden 
    De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een stiltegebied.
  • Windenergie stimuleren
    De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een plaatsingsgebied voor windmolens.
  • Beschermen bedrijventerreinen voor Hogere Milieu Categorie-bedrijven
    De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een HMC-bedrijventerrein. Afname van HMC-locaties is derhalve niet aan de orde.
  • Beschermen van grote groepen mensen
    De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in een invloedsgebied Groepsrisico van een EVrelevante risicobron, de verantwoording van het groepsrisico is onderbouw in paragraaf 6.7.3.2.
3.2.4 Provinciale Woonvisie 2011 - 2020

De provincie Zuid-Holland werkt aan een aantrekkelijke leefomgeving in de dichtstbevolkte provincie van Nederland. Een leefomgeving waarin ruimte voor wonen, werken, reizen en recreëren in balans is. De provincie weegt wensen en belangen, verbindt partijen en geeft ruimte. Voor de provincie hoort bij zo'n leefomgeving een deskundig geordende ruimte met kwaliteit. Daar draagt zij aan bij door haar Provinciale Structuurvisie in overleg met anderen actueel te houden en te realiseren. De Woonvisie 201 1-2020 sluit naadloos aan op deze structuurvisie.

De Provinciale Woonvisie Zuid-Holland onderscheidt vier trends die invloed hebben op de woningmarkt, namelijk economische-, politiek-bestuurlijke-, demografische- en technische ontwikkelingen. Deze vier trends resulteren in de volgende knelpunten omtrent de Zuid-Hollands woningmarkt:

  • Niet overal is balans op de woningmarkt;
  • Er is meer plancapaciteit voor nieuwbouwwoningen nodig;
  • De kwaliteit van de bestaande woonvoorraad is niet altijd voldoende;
  • Er wordt nog onvoldoende ingespeeld op nieuwe vraagstukken.

Uitgangspunt is dat goed wonen en een goede woonomgeving essentieel zijn voor een krachtige provincie: een 'Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel', een 'Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie', een 'Divers en samenhangend stedelijk netwerk', een 'Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap' en 'Stad en land verbonden'. Om sturing te geven aan deze knelpunten heeft de provincie Zuid-Holland de volgende ambities geformuleerd:

  • Voldoende goed woningaanbod voor iedereen;
  • Niet meer woningen plannen dan nodig zijn;
  • Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid;
  • Provincie stelt kaders voor de lange termijn, waardoor innovatie mogelijk wordt;
  • Regionale verscheidenheid moet worden behouden en benut.

Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling zal voorzien in de realisatie van maximaal 190 woningen. Het plan bevordert de plancapaciteit van nieuwbouwwoningen, maar ook de kwaliteit van de woningvoorraad. Zoals in paragraaf 3.1.4 reeds is beschreven, is in de regio Holland Rijnland tot het jaar 2040 behoefte aan de realisatie van 22.110 extra woningen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet derhalve niet in de realisatie van meer woningen, dan waar behoefte aan is. Het draagt juist bij aan de opgave tot het realiseren van voldoende woningen in de regio. Doordat de voorgenomen ontwikkeling tevens gepaard gaat met de herinrichting van de openbare ruimte binnen het plangebied, wordt eveneens bijgedragen aan het verbeteren van de leefbaarheid ter plaatse. De voorgenomen ontwikkeling wordt geacht in lijn te zijn met de Provinciale Woonvisie 2011 - 2020.

3.2.5 Programma ruimte

De Visie Ruimte Mobiliteit kende het 'Programma ruimte', welke de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken beschreef. Het Programma ruimte (20 februari 2019) is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Delen van dit programma zijn naar het visiedeel omgezet en het resterende deel is onderdeel geworden van het Omgevingsbeleid per 1 april 2019. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid.

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of zij ook behoefte hebben aan regionale visies ter afstemming van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen en detailhandel, of aan regionale ruimtelijke visies. De provincie laat die keus aan hen.

Bij het bepalen van de regionale behoefte voor wonen gelden de totale kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van de actuele behoefteraming per gebied die worden beschreven in paragraaf 2.2.3 van het Programma ruimte.

Relatie tot ontwikkeling
Alphen aan den Rijn behoort tot de regio Holland-Rijnland. De Gewenste Woning Voorraad (GWV), die wordt uitgedrukt in de woningbehoefteraming, laat zien dat voor de regio Holland-Rijnland in de periode 2020-2030 de GWV 16.440 woningen bedraagt en in de periode 2030-2040 bedraagt de GWV 5.670 woningen. Voor de gemeente Alphen aan den Rijn bedraagt de procentuele groei van de GWV in de periode van 2019-2040 meer dan 15%.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0010.png"
Figuur 3.2: Gewenste Woning Voorraad Provincie Zuid-Holland (bron: Staat van Zuid-Holland)

Naast dat de provincie het bestaand stads- en dorpsgezicht beter wil benutten, is gebleken dat tot 2040 de GWV binnen de regio Holland Rijnland, waartoe het plangebied hoort, 22.110 woningen (16.440 + 5.670) bedraagt. Met de realisatie van maximaal 190 woningen wordt voorzien in de woningbehoefte voor zowel de regio Holland Rijnland als de provincie Zuid-Holland. Dit betekent dat er vanuit de provincie geen beperkingen worden opgelegd aan voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020

Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst. De eerste partiële herziening is vastgesteld op 28 maart 2012.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • Holland Rijnland is een top woonregio;
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
  • Twee Speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  • Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling van maximaal 190 woningen in Alphen aan den Rijn. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de kernbeslissing die voorziet in concentratie van stedelijke ontwikkeling. Daarnaast levert de beoogde ontwikkeling een bijdrage vanuit de Regionale Structuurvisie door mensen te binden aan de regio door een goed woonklimaat te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de relevante kernbeslissingen uit de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020.

3.3.2 Regionale Woonagenda 2017

Holland Rijnland ligt centraal tussen de belangrijke economische kerngebieden Amsterdam en Den Haag. Er bestaat een grote verwevenheid tussen de Haagse, Leidse en Amsterdamse agglomeraties. Dit resulteert in een hoge druk op de ruimte in Holland Rijnland: voor bedrijfsterreinen, kantoren en wonen. De druk blijft hoog omdat het lastig blijkt om in dit deel van de Randstad de woningproductie gelijke tred te laten houden met de behoefteontwikkeling.

In de periode tot 2030 moeten er volgens de provinciale verstedelijkingsagenda “Samen waarmaken en versnellen” in de zuidelijke Randstad 230.000 woningen toegevoegd worden. De
verstedelijkingsagenda constateert dat deze ontwikkeling niet gaat lukken zonder tempoversnelling. Volgens de verstedelijkingsagenda ligt er ook een belangrijke opgave in de regio Holland Rijnland, vanuit de agglomeratie Amsterdam en de as Leiden-Katwijk.

Volgens de prognoses is er tussen 2017 en 2030 een toename van de woningbehoefte van 22.100 tot ruim 28.000 woningen. Dat komt neer op 1.700 à 2.200 woningen per jaar. De eerste jaren is de geprognosticeerde groei relatief groot, waardoor de urgentie van de woningbouwopgave in deze periode groot is. Om deze doelstellingen waar te maken heeft zijn er binnen de regio Holland-Rijnland tien opgaven opgesteld:

  • Opgave 1: om in te spelen op de woningbehoefte blijft de komende jaren een forse bouwproductienoodzakelijk: tot 2030 in totaal minimaal 1.600 extra woningen per subregio;
  • Opgave 2: gelet op het langetermijnperspectief van verminderde groei, vergt de nieuwbouw de komende jaren extra zorgvuldigheid: gericht op de ruimtelijke afronding van de stedelijke kernen;
  • Opgave 3: inbreiding krijgt prioriteit boven inbreiding als gevolg van ruimtegebruik en veranderende vraag in de toekomst. Dit betekent dat plannen worden afgewogen op basis van de regionale kernwaarden: compleet, sterk, open en mooi.
  • Opgave 4: de regionale ontwikkeling vraagt om samenhang tussen economische ontwikkeling, bereikbaarheid, landschap en wonen;
  • Opgave 5: de regio kent een palet aan woonmilieus. Inspelen op de behoefte vraagt dan ook toevoegingen in deze verschillende milieus: stedelijk, suburbaan en dorps; met een bijpassend product.
  • Opgave 6: binnen de woningbouwplanning moet ruimte zijn voor een gegarandeerd contingent sociale huur-, middeldure huur- en goedkope koopwoningen.
  • Opgave 7: in de regio is aanbod nodig van kleine woonvormen inzetbaar voor bijzondere doelgroepen en spoedzoekers.
  • Opgave 8: het bevorderen van doorstroming van (jongere) ouderen op de woningmarkt moet resulteren in aanbod voor gezinnen.
  • Opgave 9: woningbouwontwikkeling in de regio kan niet los gezien worden van de duurzaamheidsopgave, mobiliteit/bereikbaarheid, bodemdaling, etc.
  • Opgave 10: alle gemeenten zullen hun redelijke bijdrage moeten leveren om de druk op de woningmarkt te beperken en verdringing te voorkomen.

Daarnaast heeft de regio heeft samen met de Provincie de Kantorenvisie uitgewerkt. Een van de aspecten die hierin aan de orde komt is het hergebruik van leegstaande kantoren voor wonen. Het is zaak dat hergebruik en transformatie makkelijker mogelijk worden, door het wegnemen van belemmerende regelgeving.woonpgrammma

Relatie tot ontwikkeling
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt - in meer of mindere mate - een bijdrage geleverd aan alle tien opgaven zoals benoemd in de Regionale Woonagenda.

Door de realisatie van maximaal 190 woningen in het plangebied wordt bijgedragen aan de opgave om per subregio minimaal 1.600 woningen te realiseren tot het jaar 2030. Het plangebied is daarnaast aan te merken als een inbreidingslocatie, waar in de huidige situatie een leegstaand kantoorpand aanwezig is. Door de centrale ligging in de nabije omgeving van het treinstation van Alphen aan den Rijn en de omliggende uitvalswegen, heeft het plangebied een uitstekende bereikbaarheid. De toevoeging van een divers woonprogramma welke met name gericht is op één- en tweepersoonshuishoudens, maar ook voorziet in een aanbod voor andere doelgroepen zoals starters en gezinnen, draagt bij aan het bevorderen van doorstroming op de woningmarkt. De initatiefnemer verplicht zich daarnaast tot het realiseren van 25% van het totale woningaanbod in het sociale segment en 10% in het middeldure huur- en koopsegment. Tot slot wordt sterk ingezet op de aspecten duurzaamheid, (duurzame) mobiliteit en een groene inrichting. In hoofdstuk 6 van deze toelichting komt dit nader aan de orde.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de opgaven uit de Regionale Woonagenda.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031

De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ambities en wensen voor de gemeente Alphen aan den Rijn weer voor de periode 2013 - 2031, verdeeld in de visie en de uitvoeringsstrategie. Met deze visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkelingen van de Stad van Morgen. De gemeente Alphen aan den Rijn is een gemeente die zich onderscheid door middel van het samenspel tussen de intense stedelijkheid van Alphen aan den Rijn, de bijzondere leefmilieus in haar vitale dorpse kernen en het grote economische en recreatieve potentieel van een waardevol landschap. De Structuurvisie heeft onderscheid gemaakt in een drie-eenheid, bestaande uit de Intenste Stad, de Vitale Dorpen en Waardevol Landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0011.png"

Figuur 3.3: Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031, projectlocatie oranje omcirkeld.

Intense Stad
Alphen aan den Rijn is de hoofdstad van het Groene Hart en het natuurlijke centrum van de gemeente. Alle voorzieningen zijn aanwezig in centrum van Alphen aan den Rijn, waar de openbare ruimte hoogwaardig is ingericht en tevens gebruiksvriendelijk en sociaal veilig. De intense stad heeft een regionale functie voor stedelijke voorzieningen. Deze voorzieningen zijn geconcentreerd in de integrale ontwikkelzone, welke zich kenmerkt door samenhangende stedelijke leefmilieus met een grote diversiteit aan woon-, werk-, winkel-, horeca-, culturele en groenvoorzieningen. Vier gebieden zijn in de intense stad te onderscheiden:

  • Het Stadshart is het bruisende regionale winkelcentrum dat inzet op specialistische winkelvoorzieningen en horeca in combinatie met stedelijke woonvormen;
  • Rijnhaven kent door de combinatie van wonen en werken met een passantenhaven, leisurefaciliteiten en waterrecreatie een attractieve uitstraling. De passantenhaven is een gewild en druk bezocht knooppunt in het nautische netwerk;
  • De Stationsomgeving is een boeiende plek voor wonen, werken en onderwijs in een hoogstedelijke omgeving. De uitstekende openbaar vervoerverbindingen naar omliggende (grotere) steden maakt dit de plek voor regionale (onderwijs)voorzieningen. Bedrijven die met leerwerkplekken de onderwijsfunctie ondersteunen, vinden hier hun plek;
  • Het Bospark, Park Rijnstroom en het Zegerslootgebied zorgen tenslotte voor de nodige onthaasting en ontspanning in de hectiek van alledag. Het Bospark vormt als stedelijk park de natuurlijke overgang tussen de Rijnhaven en het Stadshart. Park Rijnstroom is het stedelijk park voor ontspanning en evenementen. Het Zegerslootgebied is als stedelijk recreatiegebied de plek voor (water)sport, recreatief verblijf en evenementen.

Ten noorden en zuiden van de integrale ontwikkelzone zijn levendige, groene en veilige wijken, met voor elke wijk een eigen prominente ontmoetingsplek. De wijken kennen een duurzaam woningbestand, welke is gevarieerd en gemakkelijk aan te passen aan veranderende huisvestingseisen. De herkenbare randen en entrees van de stad vormen het visitekaartje voor de gebruiken en zorgen tevens voor een goede presentatie van en oriëntatie in de stad.

Relatie tot ontwikkeling
Het plangebied bevindt zich binnen de eenheid 'Intense Stad', in de Stationsomgeving welke behoort tot de integrale ontwikkelzone. Uit de uitvoeringsagenda blijkt dat binnen de Intense Stad wordt gestreefd naar het creatief omgaan met leegstand, renovatie, herstructurering, transformatie en herprogrammering. De integrale ontwikkelingszone moet een aantrekkelijk centrumgebied worden bestaande uit gevarieerde stedelijke leefmilieus met een variëteit aan woon-, werk- winkel-, horeca- en culturele voorzieningen. De stationsomgeving zal in de toekomst een combinatie van stedelijke woning typologieën, werkgelegenheid, onderwijsfaciliteiten en goede verbindingen met de rest van de Randstad beslaan.

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het tegengaan van leegstand in de Stationsomgeving. Daarnaast sluit het project aan bij de realisatie van een aantrekkelijk centrumgebied met een variëteit aan verschillende functies, in dit geval de toevoeging van maximaal 190 woningen. Binnen het plangebied wordt gestreefd naar een luxe, stedelijk woonmilieu met een gevarieerd woningaanbod. Met de onderhavige ontwikkeling wordt aansluiting gezocht bij de reeds in ontwikkeling zijnde spoorzone in Alphen aan den Rijn. Langs het gehele spoor nabij het treinstation van Alphen aan den Rijn ontstaat een nieuwe woonwijk, aan het spoor en dichtbij het station, in een groene setting en in de nabijheid van voorzieningen en het centrum van Alphen aan den Rijn. Het plangebied ligt optimaal tussen station en stad. De connecties met het station en de stad kunnen met name versterkt worden door een betere aansluiting te zoeken richting het station. De onderhavige ontwikkeling voorziet hierin.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031.

3.4.2 De Alphense Woonagenda

De Alphense Woonagenda 'Alphen ademt woonkwaliteit' legt de woonvisie voor de periode tot en met 2025 vast. De Woonagenda vloeit voort uit de Contourennotitie (2015/34368), waarin zeven woonkwaliteiten onderscheidend zijn voor prettig wonen in Alphen aan den Rijn; nu en in de toekomst. De zeven woonkwaliteiten betreffen:

  • 1. zichtbare parels;
  • 2. krenten in de pap;
  • 3. gewaardeerde schoonheid;
  • 4. woonlasten op orde;
  • 5. toekomstwaarde en maatschappelijke waarde;
  • 6. duurzaam het nieuwe normaal;
  • 7. meer beschutting.

De volgende vijf thema's vormen de rode draad bij de uitwerking van de bovenstaande zeven woonkwaliteiten:

  • 1. wijken en kernen met identiteit;
  • 2. keuzemogelijkheden door variatie;
  • 3. een veilige en gezonde leefomgeving;
  • 4. zelfredzame bewoners investeren in zichzelf en hun omgeving;
  • 5. woningvoorraad met toekomstwaarde.

Bovenstaande thema's vormen dan ook de speerpunten van de woonvisie van de gemeente Alphen aan den Rijn.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0012.png"

Figuur 3.4: De Alphense Woonagenda

Relatie tot ontwikkeling
De vijf thema's c.q. speerpunten uit de Alphense Woonagenda hebben als uitgangspunt gediend voor de onderhavige ontwikkeling. In lijn met de speerpunten wordt een gevarieerd woningaanbod gerealiseerd. De woningen variëren qua oppervlak tussen de 40 m2 GBO tot 120 m2 GBO en qua woningconfiguratie van studio's tot vierkamerwoningen. De woningen worden zoveel als mogelijk levensloopbestendig uitgevoerd. Hierdoor zijn de woningen zowel geschikt voor senioren als voor starters en stellen zonder of met kinderen. Primair zijn de woningen gericht op de één- en tweepersoonshuishoudens. Van het totale woningaanbod wordt 25% in het sociale segment en 10% in het middeldure huur- en koopsegment gerealiseerd. Daarbij geldt dat deze woningen gedurende een periode van minimaal 20 jaar, ingaande bij de eerste verhuur, als sociale huur- of middeldure huur- of koopwoning dient te worden aangeboden zoals vastgesteld in de doelgroepenverordening.

Het plangebied wordt daarnaast ingericht als een stedelijke groene omgeving. Deze groene omgeving heeft eveneens een waterbergende functie. Daarnaast worden in het plangebied duurzaamheidsmaatregelen getroffen, waardoor sprake is van een veilige en gezonde leefomgeving. Ook op woningniveau worden duurzaamheidsmaatregelen getroffen. Zo worden de woningen onder andere gasloos uitgevoerd.

Vorenstaande tezamen beschouwd kan gesteld worden dat sprake is van de realisatie van een woningvoorraad in het plangebied met toekomstwaarde.

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de speerpunten uit de Alphense Woonagenda.

3.4.3 Alphense Woningmarktstrategie 2019-2022

De druk op de woningmarkt loopt snel op, waardoor steeds meer inwoners zichzelf niet meer kunnen redden op de woningmarkt. Mede door een laag inkomen en onvoldoende zelfredzaamheid zijn bepaalde inwoners niet in staat om langer zelfstandig te wonen. De woningmarktstrategie moet een oplossing bieden om weer enige dynamiek op de Alphense woningmarkt te krijgen. In deze strategie wordt middels de volgende drie lijnen het verschil tussen vraag en aanbod op de korte en lange termijn verkleind:

  • 1. vergroten van het aanbod sociale huurwoningen;
  • 2. vergroten van de voorraad seniorenwoningen;
  • 3. ruimte voor woningbouw creëren.

Van 2019 tot 2022 is er behoefte aan ten minste 560 woningen per jaar. Een belangrijk deel van deze behoefte landt in de kern Alphen aan den Rijn. Om dit aantal te realiseren is een plancapaciteit van 760 woningen per jaar nodig, omdat in de praktijk niet alle plannen gerealiseerd worden. In totaal hebben we voldoende plannen, maar niet in de kern Alphen. Echter loopt de behoefte aan nieuwe woningen na 2022 flink op. Voorlopige cijfers ramen in de hele gemeente een behoeftegroei van 5.000 woningen tot 2030 en ten minste 6.600 woningen tot 2040.

Behalve de kwantitatieve behoefte is er ook een duidelijke kwalitatieve behoefte te beschrijven binnen de Alphense woningmarkt. De druk op de sociale huurmarkt loopt op, mede door de huisvesting van bijzondere groepen die een groter beroep op betaalbare huurappartementen doen. Daarnaast groeit de inkomensdoelgroep voor sociale huurwoningen. Naast meer behoefte aan sociale huurwoningen is er binnen de gemeente Alphen aan den Rijn meer behoefte aan woningen voor:

  • senioren;
  • koopstarters (koopprijs tussen € 180.000 en € 250.000);
  • doorstromers op de koopwoningmarkt (koopprijs vanaf € 250.000 à € 300.000).

Het tekort aan soorten woningen in de kern van Alphen is als volgt:

Huur

  • Sociale huurwoningen, met name eengezinswoningen;
  • Vrije-sector-appartementen, levensloopgeschikt, tot € 900.

Koop

  • Luxe(re) koopappartementen vanaf € 200.000;
  • Goedkope eengezins-koopwoningen tot € 200.000;
  • Eengezins-koopwoningen < € 350.000.

Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 25% sociale huurwoningen en 10% sociale huur- en koopwoningen. De overige 65% zal bestaan uit woningen in de vrije sector. De woningen zijn voornamelijk gericht op één- en tweepersoonshuishoudens. De belangrijkste doelgroep daarbinnen betreft senioren. Het woonprogramma van 188 woningen is dan ook als volgt gecategoriseerd:

  • 48 sociale huurwoningen;
  • 20 middeldure huurwoningen of middeldure koopwoningen;
  • 120 woningen in de vrije sector huurwoningen of koopwoningen.

Het voorgenomen initiatief draagt daarmee bij aan het realiseren van meer sociale huurwoningen, meer seniorenwoningen en meer koopwoningen in verschillende segmenten.

3.4.4 Verordening doelgroepen woningbouw Alphen aan den Rijn 2018

De doelgroepenverordening van de gemeente Alphen aan den Rijn heeft betrekking op de verschillende inkomensgroepen in relatie tot een huur- of koopwoning. De doelgroepenverordening legt relaties met het Besluit ruimtelijke ordening, met name artikel 1.1.1., eerste lid. Binnen de doelgroepenverordening worden concepten met betrekking tot huishoudens, inkomen, soorten huur en soorten koop gedefinieerd. Een sociale huurwoning wordt dan ook gedefinieerd als 'een huurwoning met een huur tot €737,14 per maand. Middeldure huur wordt gedefinieerd als een bedrag tussen € 737,14 en de € 900,-. Een sociale koopwoning wordt gedefinieerd als 'een koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste € 200.000. De doelgroep voor middeldure huurwoningen wordt aangemerkt huishoudens met een inkomen tot €52.000. De doelgroep voor goedkope koopwoningen wordt aangemerkt huishoudens met een inkomen tot €44.000. Tevens dienen sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen gedurende een termijn van 20 jaar na de eerste ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar te blijven.

Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 25% sociale huurwoningen en 10% middeldure huur- en koopwoningen. Dit is eveneens geborgd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

3.4.5 Welstandsnota

Op 10 december 2015 is de Welstandsnota van Alphen aan den Rijn in werking getreden. Op 30 juni 2020 is een Addendum toegevoegd binnen de regeling. Hierin zijn beoordelingskaders opgenomen voor objecten en deels ook voor gebieden. Met de herziening van 2015 wil de gemeente daarnaast het welstandsbeleid waar mogelijk vereenvoudigen en meer afstemmen op de beleving van de burger. De wens is een praktische, goed leesbare en uitnodigende nota. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten.

Volgens de wet moet een plan voldoen aan redelijke eisen van welstand. Deze eisen betreffen het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving. In deze nota is dit vertaald in een nadruk op de beleving van de bebouwing vanuit de openbare ruimte en het landschap. Bouwdelen in het zicht zijn belangrijker voor het algemeen belang dan bouwdelen die aan het oog onttrokken zijn. De gemeente heeft in het welstandsbeleid met name het algemeen belang op het oog.

De gemeente hanteert beoordelingskaders, waarin deze aspecten zijn verwerkt in beschrijvingen en criteria. De nota maakt onderscheid in gebieden en objecten. Ter ondersteuning van het beleid zijn er drie kaarten gemaakt. Allereerst is de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente in beeld gebracht. Deze kaart is vervolgens vertaald in een niveaukaart en een gebiedenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0013.png"

Figuur 3.5: Uitsnede kwaliteitskaart Alphen aan den Rijn

Daarnaast is voor elk gebied het minimale welstandsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Het minimale welstandsniveau is onder te verdelen in:

  • bijzonder: hier is inspanning ten behoeven van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De welstandsnota bevat voor gebieden met een bijzonder welstandsniveau veelal een uitgebreide set criteria
  • regulier: gebieden als weide en akker, boomteelt en kleinere woongebieden hebben veelal een regulier welstandsniveau. De welstandsnota bevat voor gebieden met een regulier welstandsniveau veelal een overzichtelijke set criteria.
  • soepel: de meeste bebouwing ligt in gebied met een soepel welstandsniveau. Dit betreft de meeste woongebieden en de bedrijventerreinen. De welstandsnota bevat voor gebieden met een soepel welstandsniveau veelal een overzichtelijke set criteria.
  • vrij: in een aantal gebieden wordt een deel van de bouwplannen niet getoetst aan redelijke eisen van welstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0014.png"

Figuur 3.6: Uitsnede welstandsgebieden Alphen aan den Rijn

Uit bovenstaande figuur blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen een gebied met een bijzonder welstandsniveau. Uit onderstaande afbeelding is af te leiden dat het plangebied zich bevindt binnen het gebied 'Station en omgeving 1B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0015.png"

Figuur 3.7: Uitsnede gebiedenkaart Alphen aan den Rijn

Relatie tot ontwikkeling
Het gebied Station en omgeving kent een aantal criteria met betrekking tot de ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur. Bij het ontwerpen van de beoogde ontwikkeling zijn de criteria met betrekking tot het gebied Station en omgeving nauwkeurig door EVA architecten ingepast, daarmee is de beoogde ontwikkeling in lijn met de Welstandsnota 2015 van Alphen aan den Rijn.

Hoofdstuk 4 Inventarisatie plangebied

4.1 Ruimtelijke structuur

In onderstaande paragraaf worden de wegenstructuur, groen- en waterstructuur en de bebouwingsstructuren besproken.

4.1.1 Wegenstructuur

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. De Doctor A.D. Sacharovlaan vindt aansluiting op de doorgaande weg de Laan der Continenten door middel van de rotonde ten noorden van het plangebied. De Laan der Continenten sluit zowel via de Australiëlaan en Aziëlaan aan op de Goudse Schouw als via de Prins Bernhardlaan. Via de Goudse Schouw is de N11 te bereiken, waarnaar de A4 en de A12 te bereiken zijn. Zowel de Laan der Continenten, Australiëlaan, Aziëlaan, Prins Bernhardlaan als de Goudse Schouw betreffen drukkere 50 km/h wegen. Daaretegen is de Doctor A.D Sacharovlaan een rustige wijkontsluitingsweg.

In de toekomstige situatie zal het wegennet niet worden gewijzigd ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast betreft het plangebied een centrumlocatie, dichtbij het Centraal Station van Alphen aan den Rijn. De locatie is daarom niet alleen goed bereikbaar per auto, maar is tevens zeer goed bereikbaar met het openbaar vervoer.

4.1.2 Groen- en Waterstructuur

Het plangebied is overwegend omringd door stedelijk gebied. Aan de westzijde van het plangebied ligt Weteringpad, een langgerekt natuurgebied dat richting het zuidwesten loopt. Ten noorden van de Laan der Continenten bevindt zich het Bospark, waar een kinderboerderij gevestigd is en verscheidene beekjes lopen. De Oude Rijn loopt op hemelsbreed 500 meter van de projectlocatie. Ten zuiden van het plangebied en het spoor is het Europapark gevestigd, met meerdere waterstructuren in en nabij het park.

Binnen het plangebied is in de huidige en toekomstige situatie geen oppervlaktewater aanwezig. In de toekomstige situatie is de groenzone tussen de bebouwing en het spoor als glooiend landschap met informele wandelpaden voorzien. Hoogtes en laagtes wisselen elkaar af en vormen een interessante plek voor speelaanleidingen, kunst of zelfs waterberging. De glooiingen worden ter plaatse van de bergingen tegen de bebouwing opgeworpen waardoor een sterke relatie met het landschap wordt aangegaan. Deze sfeer wordt doorgezet tot aan de parkeerzijde van de gebouwen. De beoogde ontwikkeling voorziet in meer groen dan de huidige situatie, waarbij aandacht is besteed aan het ontwikkelen van de gebouwen in het groen.

4.1.3 Bebouwingsstructuren

De nabije omgeving van de projectlocatie kan gekenmerkt worden als een gemengd gebied, waar meerdere functies naast elkaar bestaan. De maximale hoogte van deze gebouwen bedraagt circa 30 meter. De bouwhoogte in de Spoorzone, waar het plangebied op aansluit, bedraagt gemiddeld 35 meter.

In de huidige situatie is binnen het plangebied één groot bouwvolume met diverse hoogtes gesitueerd en bestaat het bouwwerk uit meerdere tegen elkaar aan geprojecteerde blokken van minimaal drie en maximaal vijf bouwlagen.

Doordat in de huidige situatie sprake is van één groot bouwvolume zijn doorzichten in het plangebied beperkt. In de toekomstige situatie is daarom de voorkeur gegeven aan twee losse bouwvolumes van verschillende vormen, om de doorzichten te accentueren en tevens ruimte te scheppen naar de buurt. De opbouw van de blokken in de toekomstige situatie is in lijn met de structuur van de wijk. De keuze voor twee bouwblokken schept meer lucht in het plan en voorziet in de realisatie van twee accenten. De richting van de bouwing is georienteerd op het noordwesten, richting de Doctor A.D. Sacharovlaan waar tevens de gezamenlijke entree is gevestigd. Direct naast de entree is ook een informele parkeervoorziening, welke is ingepast in het entreegebied.

4.2 Functionele structuur

Het plangebied is gelegen in een gemengd gebied, waar voornamelijk woningen, kantoren en maatschappelijke functies aanwezig zijn. Het kantoorpand dat momenteel is gevestigd binnen het plangebied staat leeg. Daarnaast zijn er enkele andere kantoren in de nabije omgeving van het plangebied reeds getransformeerd of gesloopt.

Binnen de directe omgeving van het plangebied zijn ten oosten woningen gesitueerd. Op een iets groter afstand van het plangebied zijn zowel in het noorden en zuiden woningen gevestigd. De bestaande woningen in de directe omgeving van het plangebied bestaan vooral uit grondgebonden ééngezinswoningen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een gevarieerd aanbod aan woningen. De onderhavige ontwikkeling vormt daarmee een toevoeging aan de woningmarkt van de directe omgeving.

Ten oosten van de Prins Bernardlaan en aan beide zijden van de Oude Rijn is op circa 500 meter van de projectlocatie het centrum van Alphen aan den Rijn gevestigd. Zowel aan de oostzijde als de westzijde van de Oude Rijn is een grote diversiteit aan horecavoorzieningen, winkels en supermarkten gevestigd. Ook aan het Stationsplein, op korte afstand van het plangebied, bevinden zich verschillende centrumvoorzieningen. Daarnaast zijn ten westen van het plangebied, aan de overzijde van het spoor, onder andere een supermarkt, fitnesscentrum en bouwmarkt gesitueerd. In de directe omgeving van het plangebied zijn derhalve alle gewenste centrumvoorzieningen voor de toekomstige bewoners van de woningen reeds aanwezig.

Hoofdstuk 5 Stedenbouwkundige visie

Tussen initiatiefnemer en de (stedenbouwkundige van de) gemeente Alphen aan den Rijn zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten geformuleerd voor het plan:

  • oppakken van de orthogonale structuur van naastgelegen wijk;
  • circa 18 meter van het spoor vrijhouden;
  • circa 20 meter van rotonde vrijhouden;
  • accent aan rotonde van 12 lagen (ca. 36 meter) hoog;
  • accent aan stationszijde van 7 lagen (ca. 21 meter) hoog;
  • het toepassen van het concept 'paviljoens in het groen', ofwel zo min mogelijk parkeren en verstening op maaiveldniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0016.png"

Figuur 5.1: visualisatie stedenbouwkundige uitgangspunten

Het oorspronkelijke plan bestond uit een laagbouwdeel van 4 tot 5 lagen en kende twee hoogteaccenten van 7 en 12 lagen. Naar aanleiding van buurtparticipatie en een verzoek van de raadscommissie om te onderzoeken of een planaanpassing mogelijk is, is het plan aangepast. De aanpassingen worden hieronder nader toegelicht:

  • Een deel van het plan is teruggelegd. Dit betreft blok '2B' welke aan de zuidoostzijde van het plangebied is gelegen (zijde van het station). Het gevolg hiervan is dat de afstand tussen het bouwblok en het woongebouw aan de Sacharovlaan is toegenomen van 17 naar 20 meter.
  • Blok 2B is daarnaast met één verdieping verlaagd van 26 naar 23 meter.
  • Blok 1a (het hoogteaccent aan de rotonde) is verhoogd met twee verdiepingen om de wijziging van het metrage van blok 2A te compenseren. Dit resulteert in een bouwhoogte van 39 meter in plaats van 32 meter.

Stedenbouwkundig gezien volgen, ook na bovengenoemde planaanpassingen, de accenten en een deel van de onderbouw de stedenbouwkundige, orthogonale verkaveling van de wijk. De rest van de laagbouw ligt evenwijdig aan het spoor en de Sacharovlaan. Zo voegt het plan zich op een natuurlijke manier in het stedenbouwkundig weefsel van de directe omgeving. Het plangebied is immers gelegen in de Stationsomgeving. De nabijheid van de goede openbaar vervoersvoorzieningen leent zich goed voor het benutten van verdichtingskansen en transformatiemogelijkheden, om daarmee te kunnen voorzien in de vraag naar goed ontsloten woningen in het woonmilieutype “binnenstedelijk wonen”. Tot de Stationsomgeving rekenen wij het gebied aan weerszijden van het spoor, waaronder ook de planlocatie. Gelet op de verdichtingsopgave, wordt in de stationsomgeving ruimte gezien voor een meer dan gemiddelde bouwhoogte, ook aan de noordwestelijke (stads)zijde van het spoor. Dit is reeds ingezet met onder meer de ontwikkeling en bouw van de voormalige hotel Toor locatie. De Stationsomgeving is daarmee een gebied in transitie, waarin nieuwe hogere bouwhoogtes worden geïntroduceerd ten opzichte van bestaande bouwhoogtes. Niettemin wordt op het niveau van de planlocatie aansluiting gezocht op de bouwhoogte van de overzijde van de straat met een vijflaagse vleugel. De twee hoogteaccenten zoeken op hun beurt de aansluiting met bouwhoogtes binnen het bredere gebied van de Stationsomgeving.

Om het onderscheid tussen onder- en bovenbouw te accentueren zullen deze in twee verschillende materialen / kleuren uitgevoerd worden. De accenten staan aan de rotonde en aan de zuidkant van het plan zodat deze als blikvanger dienen vanaf zowel ontsluitingswegen als spoor / station. Er wordt in het plan aan alle zijdes gewoond en parkeren is op een aantal bezoekersparkeerplaatsen volledig ondergronds. Dit zorgt voor een levendige, sociaal veilige plint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0017.png"

Figuur 5.2: Situatie doorsnede 3D (bron: hfb)

Het concept van paviljoen in het groen is in samenwerking met Buro Beuk (landschapsarchitect) verder uitgewerkt in een inrichtingsschets, waarbij de volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:

  • entrees worden voorzien van hoogwaardig bestratingsmateriaal;
  • realisatie van een glooiende groenzone met informele wandelpaden (mogelijk ruimte voor infiltratie/spelen);
  • privé-buitenruimten worden ingepast in beplanting;
  • een evt. noodzakelijk geluidsscherm wordt begroeid aan de nieuwbouwzijde en heeft een keerwand aan de spoorzijde;
  • binnen het plangebied worden verhoogde borders met kleine bomen, heesters en vaste planten op een glooiend substraatdek gerealiseerd.

In bijlage 2 zijn bovenstaande uitgangspunten gevisualiseerd.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

6.1 Archeologie en Cultuurhistorie

6.1.1 Wettelijk kader

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2021 in werking treedt.

Nota Belvedère (1999)
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in de Nota Belvedère beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.

6.1.2 Archeologie in relatie tot ontwikkeling

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft op 28 maart 2019 het paraplubestemmingsplan “Parapluplan Archeologie” vastgesteld. Met het parapluplan wordt voor het gehele gemeentelijke grondgebied voorzien in een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst aan het archeologisch beleid. In 2014 zijn de gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude gefuseerd waardoor het de archeologische waardenkaarten geactualiseerd dienden te worden. Het parapluplan legt dan ook de koppeling tussen de archeologische waardenkaarten van deze (voormalige) gemeenten.

Ter hoogte van de projectlocatie geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Een omgevingsvergunning is vereist indien werkzaamheden dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte groter dan 100 vierkante meter worden uitgevoerd. De beoogde ontwikkeling voorziet in een bebouwd oppervlak van meer dan 100 vierkante meter, waarbij dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld wordt gegraven ten behoeven van een parkeergarage. Derhalve is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door Bureau voor Archeologie.

Op 17 april 2020 heeft Bureau voor Archeologie een archeologisch bureau- en inventarisend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van boringen in de verkennende en karterende fase. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. De resultaten worden hierna nader toegelicht.

Uit het bureauonderzoek kwam naar voren dat het plangebied waarschijnlijk op oever- en crevasseafzettingen van de Oude Rijn ligt, waardoor archeologische resten uit het Laat Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd aanwezig kunnen zijn. In de Romeinse tijd ligt het plangebied ongeveer 250 meter ten westen van castellum Albania.

In het plangebied zijn acht boringen gezet tot 300 cm -mv. Eén boring (nummer 5) is doorgezet tot 400 cm -mv. De oorspronkelijke bodem bestaat uit oever- en crevasseafzettingen en komafzettingen. De top van de oorspronkelijke bodem lijkt deels te zijn afgegraven en er is circa één meter aangevuld met opgebracht zand en puin. Deze verstoring is waarschijnlijk veroorzaakt door bouwwerkzaamheden in 1991. Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische lagen of indicatoren waargenomen.

6.1.3 Cultuurhistorie in relatie tot ontwikkeling

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in april 2018 een interactieve Cultuurhistorische waardenkaart Alphen aan den Rijn vastgesteld. In onderstaande figuur is zichtbaar dat in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0018.png"
Figuur 6.1: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Alphen aan den Rijn (Geraadpleegd op 22 april 2020)

6.1.4 Conclusie

Uit het archeologisch bureau- en inventarisend veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem in het plangebied blijkt te zijn verstoord. Er zijn geen archeologische lagen of indicatoren aangetroffen. Ook kent het plangebied geen cultuurhistorische waarden. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.2 Water

6.2.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

6.2.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap van Rijnland.

Waterkwaliteit
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Waterkwantiteit
Het totale verharde oppervlak in de bestaande situatie betreft 4.246 m². In de toekomstige situatie zal het verhard oppervlak bestaan uit 3.737 m², waardoor er dus sprake is van een afname van het verhard oppervlak met 509 m². Om deze reden legt het Hoogheemraadschap geen restricties op ten behoeven van de waterkwantiteit en heeft de voorgenomen ontwikkeling een positief effect op de buffering van hemelwater.

Daarnaast wordt ingezet op het aspect duurzaamheid. Blauwe daken zullen worden aangelegd met een oppervlak van 1.780 m², met een buffercapaciteit van 50 mm. Het dak van de parkeerkelder, met een oppervlak van 1.377 m², wordt voorzien van een groen dek.Het uitgangspunt is dat het groene dek bestaat uit beplanting met een substraat laag van 150 mm. Het uitgangspunt is dat de porositeit van het substraat ca. 30% is. Dit houdt in dat de substraat een buffercapaciteit van ca. 45 mm heeft. De totale waterberging van het blauwe dak en het groene dek bedraagt 151 m³.

Beschermde gebieden
Het Hoogheemraadschap Rijnland kent een vijftal interactieve kaarten, namelijk:

  • legger oppervlaktewater vigerend;
  • legger regionalekering vigerend;
  • baggerwerkzaamheden;
  • dereguleren;
  • peilbesluiten.

Het plangebied bevindt zich binnen een zone van de interatieve kaart 'peilbesluiten', waarmee het plangebied binnen een peilgebied ligt. In een peilbesluit legt Rijnland het oppervlaktewaterpeil voor een begrensd gebied vast. De vaststelling van het oppervlaktewaterpeil vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Riolering
Middels blauwe daken en een groen dek op de parkeerkelder wordt hemelwater gebufferd. Dit zorgt voor een gezamenlijke buffercapaciteit van 151 m3, wat op zijn beurt weer zorgt voor een aanzienlijke afnamecapaciteit van het hemelwater aan het gemeentelijk riool. De afvoer van de blauwe daken kan gedimensioneerd worden op een manier dat de buffer niet binnen 24 uur leeg is en dat na maximaal 48 uur de volledige buffercapaciteit beschikbaar is. Een en ander is nader toegelicht in de notitie 'Waterberging Hemelwater' van Huygen, welke is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. De te realiseren riolering wordt gescheiden aangeboden aan het bestaande rioleringstelsel.

Klimaatadaptie
In Bijlage 5 is de notitie van Huygen toegevoegd met betrekking tot klimaatadaptie. In het convenant Klimaatadaptief bouwen is opgenomen dat een groot deel van de neerslag (50mm) van een korte hevige bui (1/100 jaar, 70 mm in 1 uur) op privaat terrein wordt opgevangen en vertraagd afgevoerd, waarbij een range van 40-70mm wordt aangegeven. De toelichting vanuit het covenant, op deze eis, is om zorg te dragen dat extreme neerslag niet geheel op het openbaar gebied afgevoerd wordt. De berging van 50 mm is afgeleid van de bui 70 mm in een uur bij het klimaat in 2050.

In het ontwerp is rekening gehouden met hevige neerslag door toepassing van blauwe daken met een vertraagde afvoer en een bufferlaag van 50mm. Eveneens worden groenvoorzieningen opgenomen met substraat om het hemelwater dat op het dek van de ondergrondse parkeergarage valt op te nemen en te vertragen. Tevens heeft deze groenvoorziening(Bomen en struiken) een positief effect op hittestress. In de beperkte open grond naast de ondergrondse parkeergarage worden door de opdrachtgever groenvoorzieningen (bomen, struiken, gazon en hagen) en een speellocatie aangebracht ten behoeve van een prettige leefomgeving voor mens en dier. Ook heeft dit een positief effect op de hittestress en het hemelwater wordt hierin op natuurlijke wijze geïnfiltreerd in de bodem. Als bijlage is een ontwerptekening opgenomen van de invulling van het terrein op maaiveld. Dit geeft inzicht in de uitwerking van de maatregelen.

Het aanbrengen van een infiltratievoorziening tussen de ondergrondse parkeergarage en de perceelsgrens naast het spoor is niet toepasbaar vanwege de ligging van een hoogspanningsleiding en de daaruit voortvloeiende beperking van grondwerkzaamheden. Aan de zijde van de Doctor. A.D. Sacharovlaan is een bestaand kabel- en leidingtrace aanwezig, waar een minimale afstand tot bewaard moet blijven.

Grondwater
Door CRUX Engineering BV is een notitie opgesteld met betrekking tot grondwater. De notitie is toegevoegd in Bijlage 6. De beoogde ontwikkeling bestaat uit twee woonblokken en een éénlaagse kelder. Door de veranderende situatie ontstaat een grondwaterbarrière tot een niveau van NAP -4,4 meter. De realisatie van obstakels in de bodem kan de grondwaterstroming beïnvloeden en tot gevolg hebben dat de doorstroming van grondwater op kavelniveau wordt beperkt. Zonder maatregelen treedt een permanente grondwaterstandverlaging onder het spoor op. Om het barrière effect te mitigeren worden de volgende maatregelen geadviseerd:

  • een grondwaterpassage onder de kelder/fundering;
  • een grondwaterpassage rondom de kelder.

Middels de uitvoering van één van de twee mitigerende maatregelen kan de kelder grondwaterneutraal worden gerealiseerd. De notitie met betrekking tot het grondwater en de voorgestelde mitigerende maatregelen is eveneens onderdeel van de omgevingsvergunningaanvraag. De daadwerkelijke keuze voor een van deze twee maatregelen kan pas worden gemaakt indien een aannemer is geselecteerd.

6.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

6.3 Verkeer en parkeren

6.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

6.3.2 Relatie tot ontwikkeling

Parkeren
Auto

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft op 21 september 2017 het paraplubestemmingsplan “Parapluplan Parkeren” vastgesteld. Met het verdwijnen van de grondslag voor het toetsen aan stedenbouwkundige aspecten in de gemeentelijke bouwverordeningen, is het wenselijk op een andere wijze te voorzien in een toetsingskader voor parkeren. Met het parapluplan wordt voor het gehele gemeentelijke grondgebied voorzien in een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst op parkeeraspecten. Het parapluplan legt de koppeling met de gemeentelijke nota voor parkeren. Een nieuwe ontwikkeling dient aan de regels uit deze uitvoeringsnota te voldoen. Dit betreft de nota 'Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn'.

Door Goudappel Coffeng is de parkeerbehoefteberekening uitgevoerd. Het volledige onderzoek van 5 november 2020 is opgenomen in bijlage 7. De parkeerbehoefteberekening is uitgevoerd aan de hand van het Beleid Parkeernormen en parkeervoorzieningen gemeente Alphen aan den Rijn 2020. De ongewogen parkeervraag is berekend door het programma te vermenigvuldigen met de parkeernorm en bedraagt in totaal 209,5 parkeerplaatsen. Middels de aanwezigheidspecentages van het CROW is berekend dat op het drukste moment van de week (werkdag, avond) 183 parkeerplaatsen benodigd zijn. De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van in totaal 183 parkeerplaatsen, waarvan er 23 op maaiveld worden gerealiseerd. De te realiseren parkeerkelder is overigens ook toegankelijk voor bezoekers die zich middels een intercomsysteem aan kunnen melden. Met de realisatie van de 183 parkeerplaatsen wordt voorzien in de berekende parkeerbehoefte.

De initiatiefnemer onderzoekt daarnaast of deelauto's ingezet kunnen worden om bij te dragen aan de mobiliteitstransitie.

Fiets

Voor de bewoners worden drie fietsenstallingen gerealiseerd, waarvan twee op de begane grond en één in de kelder. Voor bezoekers wordt ruimte gereserveerd op het maaiveld hoofdzakelijk bij de entrees middels fietsnietjes. De fietsparkeernorm voor bezoekers bedraagt 0,25 per woning. In totaal zijn er 48 (0,25 * maximaal 190 woningen) fietsparkeerplaatsen benodigd. Op eigen terrein wordt voorzien in 50 fietsparkeerplaatsen in de vorm van fietsnietjes.

Inrichtingstekening

In Bijlage 8 Inrichtingstekening maaiveld zijn de (fiets)parkeerplaatsen op maaiveld weergegeven.

Verkeersgeneratie en ontsluiting
Door Goudappel Coffeng is een berekening uitgevoerd ten behoeve van de verkeersgeneratie. De volledige berekening is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. Uit de studie blijkt dat ten opzichte van de huidige situatie het aantal verkeersbewegingen met 394 verkeersbewegingen per werkdagetmaal toeneemt. Met behulp van het rekenprogramma OMNI-X is een kruispuntanalyse uitgevoerd om te beoordelen of het verkeer op de rotonde Laan der Continenten - Doctor J.M. den Uylsingel - Doctor A.D. Sacharovlaan op een acceptabele wijze verwerkt kan worden. Uit deze analyse volgt dat de wachttijd van de referentievariant en de planvariant hetzelfde zijn, respectievelijk 5 tot 6 seconden wachten gedurende de ochtendspits en 4 seconden wachten gedurende de avondspits. Er kan geconcludeerd worden dat er sprake zal zijn van een zeer goede doorstroming.

De ontsluiting vanaf de projectlocatie vindt verder plaats via de Doctor A.D. Sacharovlaan, welke grenst aan doorlopende weg de Laan der Continenten. Via de Aziëlaan en de Goudse Schouw is de N11 te bereiken, waarnaar de A4 richting Amsterdam en Den Haag en tevens de A12 richting Den Haag en Utrecht te bereiken zijn.

6.3.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

6.4 Bedrijven en milieuzonering

6.4.1 Wettelijk kader

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.

In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0019.png"

Tabel 6.1: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

6.4.2 Milieuzonering

Het plangebied kent in het vigerend bestemmingplan de bestemming 'Gemengd'. De beoogde ontwikkeling zal echter voorzien in woningbouw, waarvoor de huidige bestemming wordt omgezet naar 'Wonen'. Omliggende bestemmingen betreffen overwegend 'Maatschappelijk', 'Gemengd', 'Wonen', 'Verkeer', 'Groen' en 'Water'. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat sprake is van gemengd gebied.

In de nabije omgeving van de projectlocatie zijn kantoren gevestigd op circa dertig meter ten westen van de projectlocatie en circa veertig meter ten zuiden van de projectlocatie. Ten westen van de projectlocatie betreft het BDO Accountant & Belastingadviseur en ten zuiden van de projectlocatie betreft het een bedrijfsverzamelgebouw met onder andere Wolters Kluwer (juridische dienstverlening) en Alfa Commercial Finance. Kantoren vallen onder milieucategorie 1 (SBI-2008 code 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82) waarvoor binnen gemengd gebied een richtafstand van 0 meter geldt. De afstand tot de beide kantoorgebouwen leidt derhalve niet tot gevaar of hinder.

Ten noorden van de projectlocatie is een Scala College gevestigd. Een school dient een richtafstand te hanteren van dertig meter tot woningbouw. Echter is er geconcludeerd dat de projectlocatie is gelegen binnen een gemengd gebied. De milieucategorie kan dan met één categorie worden verlaagd, waardoor een richtafstand van tien meter aangehouden dient te worden. De minimale afstand tussen de twee percelen bedraagt twaalf meter. De richtafstand tussen de bestemmingsgrens van het Scala College tot de gevel van de nieuwe woningen bedraagt 18,5 meter. Het stemgeluid van kinderen op het schoolplein reikt verder dan de richtafstand van tien meter. Echter worden de appartementen voorzien van maatregelen ten behoeve van spoor- en wegverkeerslawaai, waardoor het stemgeluid van spelende kinderen tevens teniet wordt gedaan. De afstand tot aan het Scala College zal daarom niet leiden tot gevaar of hinder.

6.4.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.5 Bodem

6.5.1 Wettelijk kader

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

6.5.2 Inventarisatie bodemkwaliteit

De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is een verkennend bodemonderzoek, een nader ondezoek en een nader bodemonderzoek asbest uitgevoerd door onderzoeksbureau APS Milieu. De rapportages zijn opgenomen in bijlage 9, 10 en 11 van deze toellichting. De resultaten worden hieronder samenvattend besproken.

6.5.3 Beoordeling bodemkwaliteit

Verkennend bodem onderzoek
De belangrijkste resultaten uit het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:

  • de bovengrond (MM01, zand, zwak puin) is licht verontreinigd met PCB, waarmee de grond indicatief als toepasbaar wordt geclassificeerd;
  • overige bovengrond (MM02 en MM03, zand, zwak puin) is niet verontreinigd en daarmee indicatief als toepasbaar geclassificeerd;
  • de ondergrond (MM04, zand) is niet verontreinigd en daarmee indicatief als toepasbaar geclassificeerd;
  • de ondergrond (MM05, klei) is matig verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met kwik, lood en minerale olie. Ter plaatse van boring 12 is de ondergrond sterke verontreinigd met PAK;.
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen.

De hypothese waarbij werd gesteld dat de projectlocatie kon worden aangemerkt als een verdachte locatie is daarmee bevestigd. De bodem is ter hoogte van de projectlocatie licht verontreinigd. Onderhavig bodemonderzoek heeft niet met zekerheid vast kunnen stellen of er sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Om deze reden wordt een nader bodemonderzoek naar de ernst en omvang van de aangetroffen sterke verontreiniging met PAK ter plaatse van boring 12 aangeraden.

De belangrijkste resultaten uit het verkennend asbest onderzoek zijn als volgt:

  • De laboratoriumresultaten van VMM01 tot en met VMM03 tonen aan dat in deze grond geen asbest aanwezig is;
  • De laboratoriumresultaten van VMM04 geven een gewogen concentratie van hechtgebonden en niet hechtgebonden asbest van 5,2 mg/kg d.s., bestaand uit chrysotiel;
  • Het asbestverdachte materiaal bevond zich in asbestgat 16 en betrof goed hechtgebonden chrysotiel met een asbestconcentratie tussen de 10 en 15 % en amosiet met een asbestconcentratie tussen 2 en 5%;
  • De toetsing aan de concentratienorm voor asbest - Serpentijn 100 mg/kg d.s., wijst uit dat de asbestconcentratie de norm overschrijdt;
  • In de ondergrond is geen asbestverdachtmateriaal aangetroffen;

De hypothese waarbij werd gesteld dat de projectlocatie kon worden aangemerkt als verdachte locatie is daarmee tevens voor asbest bevestigd. Asbesthoudend materiaal is aangetroffen in de grond en in VMM04. Een nader bodemonderzoek naar asbest ter plaatse van inspectiegat 16 wordt daarom aangeraden.

Nader bodemonderzoek
Geconcludeerd kan worden dat in de ondergrond op verschillende dieptes variërend van 0,6 tot 2,8 m-mv sterke verontreinigingen met PAK aanwezig zijn. De aangetroffen verontreinigingen zijn te relateren aan de in de betreffende lagen aangetroffen antropogene bijmengingen (teer / kolen). De verontreinigingen met PAK in de ondergrond zijn niet volledig uitgekarteerd. Tevens zijn deze niet aaneengesloten in de bodem aanwezig. Met het oog op de zeer heterogene verdeling van de verontreinigde bodemlagen en de sterke correlatie tussen de mate van bijmenging en de verontreinigingsgraad, wordt een aanvullend nader bodemonderzoek naar de exacte verontreinigingscontour niet zinvol geacht. Op basis van de organisatorische samenhang van de PAK-verontreinigingen, kan geconcludeerd worden dat op de onderzoekslocatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (>25 m3 sterk verontreinigd bodemvolume) met PAK.

Indien ten behoeve van de voorgenomen werkzaamheden grond moet worden afgevoerd/herschikt van een diepte groter dan 0,6 m-mv, dient een saneringsplan te worden opgesteld

Nader bodemonderzoek (asbest)

De resultaten van het laboratoriumonderzoek tonen aan dat geen asbest aanwezig is in de grond. In de kleiige ondergrond is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Opgemerkt wordt dat de eerder aangetroffen asbestverontreiniging vermoedelijk het gevolg is van het aantreffen van een stuk zwerfasbest op de locatie. In onderhavig bodemonderzoek is deze verontreiniging niet meer teruggevonden.

Sanering
Conform het advies uit het nader bodemonderzoek is voor de geconstateerde verontreiniging een saneringsplan opgesteld. Het saneringsplan is reeds ingediend bij het bevoegd gezag en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

6.5.4 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

6.6 Geluid

6.6.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen;
  • verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

In het kader van de Wet geluidhinder is door Cauberg Huygen een akoestisch onderzoek wegverkeer- en spoorweglawaai uitgevoerd, welke is opgenomen in de bijlage 12 bij dit bestemmingsplan. De resultaten uit dit onderzoek worden in de volgende paragrafen nader weergegeven.

6.6.2 Verkeerslawaai en spoorweglawaai

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het plangebied zich binnen de geluidzones van het wegverkeer langs de Laan der Continenten en de Doctor J.M. Den Uylsingel bevindt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de invloed van de nabijgelegen 30 km/uur wegen inzichtelijk gemaakt (Doctor A.D. Sacharovlaan). Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen de geluidzone van het spoortracé Alphen aan den Rijn - Leiden.

De geluidbelastingen vanwege wegverkeer zijn berekend conform de Standaardrekenmethode 2 uit bijlage III van het ‘Reken- en meetvoorschrift geluid 2012’. De berekende geluidbelastingen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Voor stedelijke wegen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB en de maximale grenswaarde 63 dB. Voor het spoorweglawaai is de geluidbelasting berekend conform de methode 2 uit bijlage IV. Voor spoorwegen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB en de maximale grenswaarde bedraagt 68 dB.

Uit de berekeningen blijkt dat:

  • De voorkeurgrenswaarde ten gevolge van het railverkeer wordt overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 63 dB, waarmee de maximaal te ontheffen waarde van 68 dB niet wordt overschreden.
  • De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de Laan der Continenten wordt overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 58 dB, waarmee de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB niet wordt overschreden.
  • De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de Doctor J.M. Den Uylsingel niet wordt overschreden.
  • Ten gevolge van wegverkeer op de Doctor A.D. Sacharovlaan is sprake van een verhoogde geluidbelasting (> 53 dB), ten hoogste 55 dB zonder aftrek. Hierdoor is extra aandacht noodzakelijk voor de geluidwering van de gevel. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting meegenomen in de cumulatie van het omgevingsgeluid.

De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van weg- en railverkeer bedraagt omgerekend naar wegverkeerslawaai (Lvl,cum) ten hoogste 64 dB zonder aftrek, omgerekend naar spoorweglawaai (Lrl,cum) bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 68 dB. Bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren tot onder de voorkeursgrenswaarden zijn niet doelmatig. Derhalve wordt geadviseerd om hogere waarden aan te vragen voor de woningen in Blok A ten gevolge van het wegverkeer op de Laan der Continenten. De aan te vragen hogere waarden bedraagt 58 dB. Eveneens dient hogere waarden aangevraagd te worden voor de woningen in Blok A en Blok B ten gevolge van het spoorweglawaai. De aan te vragen hogere waarden bedragen respectievelijk 63 dB en 62 dB.

Bij circa 98 woningen wordt de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de Laan der Continenten en/of vanwege het spoorweglawaai met meer dan 5 dB overschreden. Conform het hogere waarden beleid dienen deze woningen aan de aanvullende eisen uit het gemeentelijk beleid te voldoen:

  • Een aantal woningen beschikken direct over een geluidluwe zijde met daaraan de buitenruimte en een verblijfsruimte.
  • Voor de overige woningen moeten aanvullende geluidwerende maatregelen getroffen worden om een geluidluwe gevel/buitenruimte te creëren. Hiervoor zijn maatregelen nodig aan de buitenruimten van deze woningen, te denken aan een gesloten (eventueel verhoogde) balustrade of een verglaasde buitenruimte afhankelijk van de positie van de buitenruimte en hoogte van de geluidbelastingen. Andere genoemde voorwaarden uit het akoestisch onderzoek omvatten de realisatie van een gesloten borstwering, absorberende plafonds.

De hierbovengenoemde woningen zijn weergegeven in bijlage IV van het akoestisch onderzoek (Bijlage 12 Akoestisch onderzoek wegverkeer- en spoorweglawaai). Daarnaast is een besluit hogere waarden Wet geluidhinder afgegeven door de Omgevingsdienst Midden-Holland. Dit ontwerpbesluit is opgenomen in bijlage 13 van deze toelichting.

Voor alle woningen (met hogere waarden) is het noodzakelijk om een aanvullend onderzoek naar de gevel geluidwering uit te voeren en te toetsen aan de eisen conform artikel 3.1 t/m 3.3 uit het Bouwbesluit. Dit onderzoek zal deel uitmaken van de omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit bouwen en staat niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

6.6.3 Industrielawaai

Industrielawaai is niet van toepassing op het plangebied.

6.6.4 Vliegverkeerlawaai

Onderstaand figuur maakt zichtbaar dat de projectlocatie zich buiten de 20 Ke-contour van Schiphol bevindt. Het aspect vliegverkeerlawaai hoeft daarom niet nader bekeken te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0020.png"

Figuur 6.2: 20 Ke-contour Schiphol, projectlocatie rood omcirkeld (Provincie Zuid-Holland).

6.6.5 Bestaande woningen

Naar aanleiding van vragen van omwonenden van het plangebied heeft Cauberg Huygen een notitie opgesteld naar het geluidseffect van de verkeersaantrekkende werking op bestaande woningen ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. De notitie is bijgevoegd in Bijlage 14 Notitie geluidseffect verkeersaantrekkende werking van deze toelichting.

De geluidbelastingen op de gevels van de school en woningen aan de Doctor A.D. Sacharovlaan zijn berekend voor de situatie zonder bouwplan en voor de toekomstige situatie met bouwplan. De rekenresultaten voor beide situaties zijn bijgevoegd in bijlage II van het onderzoek. Dit betreffen de gecumuleerde geluidbelastingen wegverkeers- lawaai (alle omliggende wegen tezamen).

Zowel ter hoogte van de school als het woongebouw wordt de streefwaarde van 53 dB overschreden in de huidige situatie zonder bouwplan en de toekomstige situatie met bouwplan. Op deze geluidgevoelige functies wordt een toename van de geluidbelasting ten gevolge van de realisatie van het nieuwbouwplan berekend van ten hoogste 1,19 dB. Een toename van (afgerond) 1 dB is niet of nauwelijks waarneembaar, in lijn met de beoordelingssystematiek voor reconstructies volgens de Wet geluidhinder.

Ook wordt opgemerkt dat door de realisatie van de nieuwe appartementencomplexen de bestaande school en woningen meer afgeschermd worden ten opzichte van de Laan der Continenten (relevante afname 1 tot 2 dB bij de school) en het spoor (relevante afname ca. 5 dB bij de woningen) in vergelijking met de huidige situatie. De gecumuleerde geluidbelasting (weg en rail) ter hoogte van de woningen en school varieert tussen een toename van 0,9 dB en een afname van 0,9 dB in de toekomstige situatie met plan ten opzichte van de situatie zonder plan.

Concluderend kan worden gesteld dat als gevolg van de realisatie van het nieuwbouwplan geen noemenswaardige toename van het geluidniveau zal optreden op de gevels van de omliggende school en woningen gelegen aan de Doctor A.D. Sacharovlaan.

6.6.6 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

6.7 Externe veiligheid

6.7.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang

  • Plaatsgebonden risico (PR): Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan 1 op de miljoen. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een gedegen verantwoording, kan afwijken. Dit betreft de zogeheten verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.

6.7.2 Inventarisatie risicobronnen

Door Cauberg Huygen is een onderzoek in het kader van het aspect externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 15 van deze toelichting. Aanleiding voor dit onderzoek is dat het plangebied op korte afstand van een hogedruk gasleiding is gelegen. Daarnaast is er ook sprake van een toename in de populatie. Een berekening van de hoogte van het groepsrisico ten gevolge van de hogedruk gasleiding is noodzakelijk.

Het onderzoek is gericht op het in kaart brengen van belemmeringen en randvoorwaarden ten aanzien van de risicobron gasleidingen. Ook zijn eventuele andere risico’s met betrekking tot externe veiligheid in kaart gebracht. Deze risicobronnen luiden als volgt:

  • Mavom B.V.: inrichting gelegen op circa 800 meter van de projectlocatie en bevat diverse opslaglocaties van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied reikt tot maximaal 675 meter en vormt hiermee geen risico voor de ontwikkeling;
  • Kluthe Benelux BV: inrichting gelegen op circa 880 meter van de projectlocatie ten behoeven van de opslag van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied reikt tot maximaal 320 meter en vormt hiermee geen risico voor de ontwikkeling;
  • Avery Dennison Materials Nederland B.V.: inrichting gelegen op circa 920 meter van de projectlocatie ten behoeven van de opslag van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied reikt tot maximaal 1.700 meter en overschrijdt hiermee de ontwikkellocatie. Echter met deze omvang van een contour wordt een groot deel van Alphen aan de Rijn overlapt. De hoogte van het groepsrisico is niet bekend, maar wel is bekend dat deze de oriëntatie waarde niet overschrijdt. Naar het oordeel van Cauberg en Huygen vormt deze inrichting geen risico voor de ontwikkeling;
  • N11: op circa 1.700 meter is de provinciale weg N11 gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Met een GR-plafond van 48 meter vormt deze weg geen risico voor de ontwikkeling;
  • Buisleidingen: op circa 1.700 meter zijn ook nog diverse buisleidingen gelegen, met deze afstand worden deze niet als risico voor de ontwikkeling beschouwd;
  • Spoor: volgens de risicokaart vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats over het naastgelegen spoor.

De resultaten van het onderzoek naar e hogedruk gasleiding worden in paragraaf 6.7.3 nader toegelicht.

6.7.3 Beoordeling risico's
6.7.3.1 Risicoberekening hogedruk gasleiding

Nabij het plangebied is een aardgasleiding van N.V. Nederlandse Gasunie gelegen. In onderstaande tabel zijn de gegevens van de leiding weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0021.png"

Het plangebied is op circa 40 meter afstand gesitueerd en daarmee binnen het invloedsgebied van de leiding gelegen.

Resultaten plaatsgebonden risico
De berekeningen hebben niet geleid tot een plaatsgebonden risicocontour 10-6, zichtbaar in figuur 6.4 in het groen. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling. De PR 10-7 contour is in blauw weergegeven en de PR 10-8 contour is in paars weergegeven. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0022.png"
Figuur 6.3 PR-contouren relevante aardgasleiding (Cauberg Huygen)

Resultaten groepsrisico
Uit de berekeningen van Cauberg Huygen blijkt dat er maximaal 96 slachtoffers vallen bij een frequentie van 7,5E-008. De maximale overschrijdingsfactor bedraagt 0,069, waarmee het groepsrisico in de toekomstige situatie gelijk is aan de huidige situatie. Ook in de huidige situatie wordt de maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding gevonden bij 96 slachtoffers en een frequentie van 7.50E-008. De hoogte van het groepsrisico blijft ongewijzigd en dus beneden de 0,1 maal de oriëntatie waarde.

In overleg tussen het bevoegd gezag is afgesproken het groepsrisico te verantwoorden. Caubergh Huygen heeft hiertoe de eerste aanzet gegeven. Hier wordt in paragraaf 6.7.3.2 nader op ingegaan.

6.7.3.2 Verantwoording groepsrisico

Zoals uit voormeld hoofdstuk blijkt, neemt het groepsrisico niet zichtbaar toe vanwege de voorgenomen plannen. In overleg tussen initiatiefnemer, Cauberg Huygen en het bevoegd gezag is afgesproken dat er een aanzet tot verantwoording wordt opgesteld. Daarvoor is door Caubergh Huygen de aanzet gegeven, gebaseerd op gemeentelijk beleid. In de aanzet tot verantwoording is ook het door de Veiligheidsregio Hollands Midden uitgebrachte advies verwerkt. Deze aanzet tot verantwoording is opgenomen in bijlage 15 van deze toelichting. Voor de inhoud daarvan wordt dan ook verwezen naar de bijlage. Uiteindelijk zal de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn het besluit over de definitieve verantwoording moeten nemen.

6.7.4 Conclusie

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. De verantwoording van het groepsrisico is beschouwd door Caubergh Huygen, waarbij geldt dat het bevoegd gezag (de raad van gemeente Alphen aan den Rijn) een besluit over de definitieve verantwoording moet nemen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.8 Luchtkwaliteit

6.8.1 Wettelijk kader

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

6.8.2 Beoordeling plan

In onderhavig geval is sprake van de realisatie van maximaal 190 woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt. Voor de volledigheid is op basis van de berekende verkeersgeneratie in paragraaf 6.3 de NIBM-rekentool gebruikt. Op basis daarvan kan eveneens geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en de ontwikkeling daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0023.png"

Tabel 6.2: NIBM-rekentool (geraadpleegd op 17 februari 2021)

Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentraties voor een bepaald jaar zijn ter plaatse van een projectgebied. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van een planlocatie.

De NSL Monitoringstool (geraadpleegd d.d. 22 april 2020) laat zien dat ter plaatse van het plangebied de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van stikstofdioxide NO2 19,3 µg/m3, van fijnstof PM10 19,0 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 11,2 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing van de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3. De maximale bijdrage van het extra verkeer is niet van zodanige omvang dat de concentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide de grenswaarden overschrijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0024.png"

Tabel 6.3: Achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM 2,5 ter plaatse van het plangebied (bron: nsl-monitoring.nl, geraadpleegd op 22 april 2020)

6.8.3 Conclusie

Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

6.9 Flora en fauna

6.9.1 Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de Regeling PAS (Programmatische aanpak Stikstof) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitstpraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden, en kan al sprake zijn van een negatief effect op het moment dat de rekenresultaten meer depositie dan 0,00 mol/ha/jr weergeven.

Natuurnetwerk Nederland
Het natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

6.9.2 Fauna in relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van de ontwikkeling is door de Bouwecoloog een quickscan uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten. De rapportage van 10 juni 2020 is bijgevoegd in de bijlage 17 van deze toelichting. Er zijn twee onderzoeken uitgevoerd, welke zijn samengevoegd in één rapportage. De resultaten worden in deze paragraaf per onderdeel beschreven.

Bronnenonderzoek
Uit het bronnenonderzoek komt naar voren dat er mogelijk meerdere typen vleermuizen, meerdere typen overige zoogdieren, de ringslag, meerdere typen amfibieë en vogels uit categorie 1 tot en met 5 binnen het plangebied aanwezig kunnen zijn. Echter dient tijdens het inventarisend onderzoek ook rekening gehouden te worden met soorten die op basis van het bronnenonderzoek niet binnen het plangebied voorkomen.

Locatiebezoek
Onderstaand worden de resultaten van het locatiebezoek van het plangebied samengevat:

  • beschermde planten worden binnen het plangebied niet verwacht op basis van de habitatkenmerken en de aangetroffen vegetatie.
  • tijdens het aanvullende locatiebezoek zijn de bomen aan de zuidzijde van het terrein tevens onderzocht op potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen. Op basis van de waarnemingen worden in deze wilgen geen verblijfplaatsen van vleermuizen verwacht. In de doorgeschoten beukenhaag zijn geen holtes waargenomen, waardoor verblijfplaatsen van vleermuizen zijn uit te sluiten. De bomenrij betreft echter wel een lijnvormig element, dat aan een spoorverbinding grenst. Het betreft echter een korte losstaande rij, die geen verdere verbinding met andere lijnvormige elementen vormt, waardoor het geen belangrijke vliegroute zal vormen. Op basis van het locatiebezoek worden vleermuizen niet verwacht.
  • beschermde grondgebonden zoogdieren zonder een vrijstelling worden op basis van het locatiebezoek niet verwacht.
  • vissen worden binnen het plangebied niet verwacht door de afwezigheid van water.
  • vogels met een jaarrond beschermd nest worden binnen het plangebied niet verwacht op basis van het locatiebezoek Wel zullen diverse soorten zonder een jaarrond beschermd nest in en om het plangebied broeden.
  • insecten of overige andere soorten zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen, waardoor wordt verwacht dat de voorgenomen werkzaamheden geen effect zullen hebben op beschermde overige soorten.

Op basis van het bronnenonderzoek en locatiebezoek wordt geconcludeerd dat nader onderzoek niet benodigd is. Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet wel altijd voldoende rekening gehouden worden met de zorgplicht en het broedseizoen.

6.9.3 Flora in relatie tot ontwikkeling

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied. De projectlocatie is gelegen op 6,5 kilometer van Natura 2000-gebied de Wick en op 6,3 kilometer van Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Het dichtsbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op 1,8 kilometer van de projectlocatie. Op onderstaande figuur zijn de NNN-gebieden en Natura 2000-gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0025.png"
Figuur 6.4: Uitsnede kaart NatuurNetwerk Nederland, Provincie Zuid-Holland (Geraadpleegd op 22 april 2020)

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Cauberg Huygen een stikstofdepositieberekening uitgevoerd naar de effecten op beschermde gebieden. De rapportage is bijgevoegd in bijlage 18 van deze toelichting. De resultaten worden in deze paragraaf beschreven.

Voor de invoer van de gegevens in het Aerius-model wordt onderscheid gemaakt in de aanlegfase en de gebruiksfase. Voor de aanlegfase zijn de benodigde verkeersbewegingen en het materieel beschreven in het onderzoek. Daarnaast is voor de gebruiksfase meegenomen dat de woningen gasloos worden opgeleverd en is uitgegaan van een worst case-scenario aan verkeersbewegingen.

Met voormelde uitgangspunten van het rekenmodel in respectievelijk de aanlegfase en gebruiksfase zijn de berekeningen uitgevoerd in Aerius. Uit de berekeningen blijkt dat in beide fases er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar.

6.9.4 Natuurinclusief bouwen

Het doel van de beoogde ontwikkeling is invulling te geven aan de wens natuurinclusief te bouwen. In en rondom de ontwikkeling zullen natuurwaarden worden gestimuleerd. Het uitgangspunt hierbij is dat beschermde soorten en soorten die op de rode lijst staan ruimte krijgen in de nieuwe situatie.

Op basis van onder andere habitatvoorkeuren en toekomstig gebruik is een bepaald welke soorten of soortgroepen kansrijk zijn voor duurzaam medegebruik binnen het plangebied, dit betreffen:

  • vleermuizen: gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis.
  • vogels: gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart, koolmees, pimpelmees, zwarte roodstaart en ringmus.
  • insecten: blauwe metselbij, gewone tubebij, kleine tuinmaskerbij

De planten op de rode lijst zouden eventueel ook in het plangebied kunnen komen. Om te zorgen dat geen vervuiling van het genetische materiaal van deze soorten op zal treden, kunnen deze echter niet gezaaid worden. Deze zouden wel uit de zaadbank op kunnen komen, als gebiedseigen grond toegepast wordt. Bij graafwerkzaamheden in het plangebied kunnen de bovenste grondlagen hiervoor tijdelijk in depot gezet worden, zodat deze later hergebruikt kunnen worden.

Vleermuizen
Voor vleermuizen kunnen kasten worden ingebouwd in muren, maar ook kunnen kasten aan gevels worden gehangen. Voor deze kasten moet een duurzaam materiaal gekozen worden, zoals houtbeton. In de nieuwbouw zijn de muurdelen van de zuid-, oost- en westgevels met het minste vensters geschikt om deze kasten op te hangen.

Gierzwaluw
Bij dit project worden platte daken toegepast, daarom zullen mogelijkheden aan de muren van de nieuwbouw gebruikt worden voor nestkasten. Voor gierzwaluwen kunnen, net zoals bij de vleermuizen, kasten van een duurzaam materiaal toegepast worden, zoals houtbeton. Voor deze kasten zijn in de nieuwe situatie de muurdelen van de noord- en oostgevels met het minste vensters geschikt.

Huismus
Bij de nieuwbouw in het plangebied kunnen aan blinde delen van muren rekken met groenblijvende planten gemonteerd worden. Ook kan aan de spoorzijde klimop aangeplant worden bij de geluidswal. Andere groenblijvende bomen en struiken zijn tevens toe te passen in het tuinontwerp.

Roodstaarten, mezen en ringmus
De gekraagde roodstaart, koolmees, pimpelmees, zwarte roodstaart en ringmus zijn minder kieskeurig dan de huismus, waardoor deze soorten ook gebruik kunnen maken van nestkasten voor de huismus. Wel heeft de gekraagde roodstaart de voorkeur voor groene terreindelen, terwijl de zwarte roodstaart de voorkeur heeft voor industrieterreinen. Eventueel kunnen wel speciale kasten voor de mezen en roodstaarten aangebracht worden. Deze kasten hebben een iets kleinere opening, waardoor de mussen hier niet in zullen gaan.

Insecten
Om het plangebied geschikt te maken voor verschillende bijensoorten zijn de volgende waardplanten en voorzieningen nodig:

  • vlinderbloemigen en lipbloemigen;
  • beemdkroon;
  • klokjesbloemen;
  • plantenstengels van riet, braam en vlier;
  • insectenhotels met nestblokken, met gaten van 4 tot 5 mm;
  • leemwanden.

Terreininrichting en onderhoud
Bij het inrichten van het terrein dient rekening te worden gehouden met het belang van onverlichte routes van en naar de verblijfplaatsen van vleermuizen. De mussen hebben beschutting, voedsel, (drink)water en mogelijkheden voor een zandbad nodig. De bijen hebben waardplanten en voorzieningen voor de voortplanting nodig. Daarnaast geldt dat vleermuiskasten niet schoongemaakt hoeven te worden. Daarentegen dienen nestkasten voor vogels eenmaal per jaar schoongemaakt te worden. De inhoud van insectenhotels hoeft niet vervangen te worden. Planten, struiken en bomen dienen op het meest geschikte moment gesnoeid te worden.

6.9.5 Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Het plangebied zelf is geen beschermd natuurgebied en de voorgenomen ontwikkeling heeft tevens geen negatief significant effect op omliggende beschermde natuurgebieden. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.10 Bezonning

6.10.1 Algemeen

Er bestaat geen landelijke wet- of regelgeving met betrekking tot minimale bezonningsduur of beschaduwing. Wel bestaat de TNO norm met daarin eisen en randvoorwaarden aan de minimale bezonningsduur. Er is een lichte en strenge TNO norm.

De TNO ‘lichte’ norm stelt dat moet worden voldaan aan tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag voor de periode 19 februari tot 21 oktober. De TNO ‘strenge’ norm stelt dat moet worden voldaan aan drie mogelijke bezonningsuren per dag voor de periode 21 januari tot en met 22 november. De TNO norm wordt getoetst op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer.

6.10.2 Relatie tot ontwikkeling

Door Cauberg Huygen is op basis van de lichte TNO-norm een bezonningsstudie uitgevoerd voor de onderhavige ontwikkeling. De volledige studie is opgenomen in bijlage 19 van deze toelichting.

Uit de bezonningsstudie volgt dat:

  • Het nieuwe plan heeft invloed op de bezonning van de woningen aan de Dr. Sacharovlaan 33-57. De afname in bezonningsduur op de rekenpunten op 19 februari ligt tussen de 51 minuten en de 2 uur 2 minuten. De afname in bezonningsduur is op 21 september het grootst. Op alle andere dagen binnen de toetsingsperiode zal het afnameverschil in bezonninguren kleiner zijn.
  • Het plan heeft een beperkte invloed op de bezonning van de woningen aan de Dr. Sacharovlaan 17-31. Op 19 februari ligt de afname van de bezonning tussen de 0 en 54 minuten. Gedurende juni is er nauwelijks tot geen afname in de bezonningsduur. De afname in bezonningsduur is het grootst in april en augustus en is 1 uur en 8 minuten en 1 uur en 7 minuten, respectievelijk.
  • Het plan heeft een zeer beperkte invloed op de bezonning van de woningen aan de Molenwerfstraat. Op 19 februari ligt de afname van de bezonning tussen de 0 en 6 minuten. Tussen april en augustus is nauwelijks tot geen afname in bezonningsduur. De afname in bezonningsduur is het grootst in maart en september en is 35 en 33 minuten, respectievelijk.
  • Deze afname in bezonningsduur vindt in de middag plaats na 15:00 uur (voor/najaar) of na 16:30 (zomer), dit is ook te zien in de slagschaduwafbeeldingen in bijlage I van het onderzoek.

Voor de beoordeling of het plan voldoet aan de lichte TNO-norm betekent bovenstaande het volgende:

  • Voor de meeste woningen voldaan wordt aan de lichte TNO-norm omdat hiervoor minimaal twee bezonningsuren worden behaald.
  • Voor een aantal woningen waaraan wel direct aan de lichte TNO-norm wordt voldaan, bedraagt de afname in bezonningsduur op de rekenpunten tussen de 51 minuten en de 2 uur 2 minuten.
  • Voor een aantal woningen geldt dat zowel in de huidige als de nieuwe situatie op de beschouwde rekenpunten op de gevel niet minimaal twee uur bezonning aanwezig is. Er wordt dus reeds in de huidige situatie niet voldaan aan de lichte TNO-norm. Het effect van de nieuwbouw is beperkt. Als gevolg van de nieuwbouw vindt voor deze woningen een afname in bezonningsduur plaats van 0 tot 14 minuten.
  • Op het meetpunt voor de woning Sacharovlaan 27-BG in de toekomstige situatie niet wordt voldaan aan de lichte TNO-eis.


Uit het onderzoek van Cauberg Huygen blijkt dat voor enkele woningen niet (direct) wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. Derhalve dient door het bevoegd gezag beoordeeld te worden of de mate van bezonning in de nieuwe situatie aanvaardbaar is. Hierbij dienen alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen te worden afgewogen. Bij deze belangenafweging hoeft echter geen doorslaggevende betekenis te worden toegekend aan het antwoord op de vraag of wordt voldaan aan bepaalde door TNO opgestelde normen voor bezonning, maar is de uitkomst van deze belangenafweging afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Voor onderhavig bestemmingsplan achten wij het van belang dat het plan voor de meeste woningen een beperkte invloed heeft op de bezonning. Voor een aantal woningen ligt de afname in bezonningsduur op de rekenpunten tussen de 51 minuten en de 2 uur 2 minuten. De afname in bezonningsduur is op de maatgevende dag (19 februari) het grootst. Op alle andere dagen binnen de toetsingsperiode zal het afnameverschil in bezonninguren kleiner zijn. Hierbij dient opgemerkt te worden dat als het aantal bezonningsuren op alle gevels van de woning worden opgeteld, de afname in bezonning kleiner is. Voor de woningen waar niet voldaan wordt aan de norm, wordt de minimaal 2 uur benodigde bezonning bij optelling van de bezonninguren wel gehaald. De afname tussen de 51 minuten en de 2 uur 2 minuten en de afname waarbij niet (direct) voldaan kan worden aan de norm worden in dit geval aanvaardbaar geacht, nu het bestemmingsplan leidt tot een aanzienlijke verbetering van het plangebied. Tevens mogen in een hoogstedelijke omgeving - waar de omliggende woningen ook in zijn gelegen - minder strenge eisen worden gesteld aan de mate van bezonning. De gemeente Alphen aan den Rijn staat voor een flinke verstedelijkingsopgave waarbij voorzien moet worden in de grote vraag naar woningen. Derhalve wordt geconcludeerd dat het belang van deze woningbouw- en verstedelijkingsopgave zwaarder weegt dan de afname in bezonning die een beperkt aantal woningen in de omgeving als gevolg van het plan ondervinden. Hierbij staat voorop dat voor alle woningen nog altijd sprake is van een goed woon- en leefklimaat, doordat direct of indirect voldaan wordt aan de normen die gelden voor bezonning.

6.10.3 Conclusie

Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

6.11 Windhinder

6.11.1 Wettelijk kader

De NEN 8100 norm 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' geeft richtlijnen voor de realisatie van gebieden met een goed windklimaat. Tevens mag zich in dergelijke gebieden volgens deze norm slechts een beperkt risico op windgevaar voordoen. De norm stelt dat de overschrijdingskans van de drempelsnelheid van de wind (5,0 m/s) bepaalt in welke kwaliteitsklasse het lokale windklimaat valt. De combinatie van de kwaliteitsklasse en de activiteiten die rond het gebouw plaatsvinden, levert een bepaalde waardering van dit windklimaat op. Voor gebouwen hoger dan dertig meter dient een windonderzoek uitgevoerd te worden.

6.11.2 Relatie tot ontwikkeling

Door ABT B.V. is met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) een windhinderonderzoek uitgevoerd. Het volledige windhinderonderzoek is opgenomen in bijlage 20 van deze toelichting. Het onderzoek is uitgevoerd om potentiële windhinder en windgevaar condities te duiden. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder weergegeven.

Met behulp van CFD is het windhinderonderzoek uitgevoerd volgens de bepalingsmethoden en beoordeling beschreven in de NEN 8100 normering en methodiek. Het windklimaat rond het gebouw op maaiveldniveau is beoordeeld op basis van het hoofdgebruik activiteitenniveau "doorlopen".

Tevens zijn de te verwachten windklimaat condities ter plaatse van de balkons onderzocht. Deze zijn indicatief beoordeeld daar dit buiten de NEN 8100 valt. Er zijn geen eisen of toetsingsnormen voor private buitenruimten als balkons.

Uit het onderzoek naar het te verwachten windklimaat op maaiveld rondom het gebouw is te concluderen dat:

  • Rond het gebouw op de beoordelingsactiviteit "doorlopen" een "goed" windklimaat heerst waarin een groot deel tevens geschikt is voor activiteitenniveau "slenteren" en "langdurig zitten".
  • Op de hoekpunten die zuidelijk zijn georiënteerd is er lokaal een "matig" doorloopklimaat te verwachten evenals in het tussengebied tussen de gebouwen. Dit is acceptabel daar er actief groenvoorziening op die plaatsen is voorzien om de condities verder te verbeteren.
  • Er treedt "geen" windgevaar bij en nabij het gebouw of de omliggende omgeving op.
  • De balkons zijn indicatief beschouwd waarin op verschillende hoogten (3e, 6e en 9e verdieping) het windklimaat is geduid. De resulterende windcondities signaleren dat er geen kritische gebieden te duiden zijn waar additionele aandacht voor nodig is.
6.11.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde windhinderonderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect windhinder geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.

6.12 Trillingen

6.12.1 Algemeen

Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming tegen trillingshinder door personen. Er kan ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). Trillingen ontstaan doordat een bron (bijvoorbeeld een machine), eventueel via een gebouw, een kracht uitoefent op de bodem. Net als bij geluid kunnen trillingen in relatie met trillingshinder beschreven worden in het volgende model: Bron, overdacht en ontvanger.

Anders dan bij geluid vindt de overdracht niet plaats via de lucht (gasvormig medium), maar via vaste materie (bodem, vloeren, wanden en dergelijke). Weg- of railverkeer en industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. De trilling verspreidt zich verder via de bodem. Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder of zelfs schade opleveren.

6.12.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plangebied bevindt zich in de nabije omgeving van de spoorweg tussen Leiden – Woerden en Leiden - Gouda. Doel van het onderzoek is om te bepalen of de trillingen als gevolg van het treinverkeer kunnen leiden tot hinder voor personen in de nieuw te bouwen woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevindt zich op circa 20 meter afstand van het dichtstbijzijnde spoor. Het spoor ligt op maaiveld. Op 20 meter afstand van de toekomstige bebouwing ligt een wissel, en op ongeveer 45 meter een spoorwegovergang.

Door Cauberg Huygen is een trillingsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 21 van deze toelichting. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder nader weergegeven.


Het trillingsonderzoek leidt tot de volgende conclusies:

  • 1. De prognose laat geen eenduidig beeld zien met betrekking tot de beoordeling van Vmax.
  • 2. Op basis van de metingen op maaiveld en uitgaande van een eigenfrequentie van 20 Hz voor de vloer geldt het volgende:
    • a. Vmax bedraagt afhankelijk van het meetpunt tussen de 0,35 en 0,38;
    • b. Vmax voldoet voor alle meetpunten aan de streefwaarde A2 uit SBR richtlijn B voor de dag- en avondperiode (0,4);
    • c. Vmax voldoet voor circa 3 treinpassages in de nachtperiode per week niet aan de streefwaarde A2 voor de nachtperiode (0,2).
  • 3. Op basis van de metingen op de fundering van het bestaande gebouw geldt voor de nieuwbouw dat:
    • a. voor Vmax op de bovenste verdieping een waarde van 0,17 wordt berekend;
    • b. daarmee voldaan wordt aan de streefwaarde A2 in alle periodes;
    • c. het uitgangspunt is dat de fundering van het toekomstige gebouw voor evenveel reductie zorgt als de fundering van het bestaande gebouw.
  • 4. Als Vmax voldoet aan de streefwaarde A2 dan zal Vper voldoen aan de streefwaarden A3.
  • 5. De mate van de overschrijding en het aantal mogelijke overschrijdingen per week zijn zo gering dat nog steeds gesproken kan worden van een goed woon- en leefklimaat.
  • 6. Om het risico op een overschrijding van de streefwaarden zo klein mogelijk te houden, dient met name aandacht te worden geschonken aan de fundering van het gebouw en de eigenfrequenties van de vloer. Hier wordt in de nadere uitwerking ten behoeve van de omgevingsvergunningaanvraag activiteit bouwen rekening mee gehouden.
6.12.3 Conclusie

Binnen het plangebied zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat, indien er bij de uitwerking van het plan rekening wordt gehouden met het voorkomen van trillingshinder. Om te bewerkstelligen dat er enkel gebouwd kan worden indien er maatregelen tegen trillingshinder worden genomen, is er in artikel 10.3 van de regels opgenomen dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - trillingshinder spoor' woningen slechts gebouwd mogen worden indien wordt voorzien in het nemen van maatregelen tegen trillinghinder, die ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de streefwaarden uit de SBR-Richtlijn B. . De gebiedsaanduiding 'miliuezone - trillingen' is opgenomen op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Het aspect trillingen vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

6.13 Niet Gesprongen Explosieven

6.13.1 Algemeen

In het “Vooronderzoek Conventionele Explosieven gemeente Alphen aan den Rijn” van Saricon met kenmerk 16S140VO-02, d.d. 12 juli 2016, is geconcludeerd dat binnen de projectlocatie een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog, te weten; raketten en afwerpmunitie. Het RA-gebied is geheel verdacht op raketten en afwerpmuntie. Spoorlijnen bij Alphen aan den Rijn werden met grote regelmaat gebombardeerd. Vooral spoorsplitsingen en bruggen vormden een geliefd doelwit. Helaas waren er ook veel misworpen. Bommen kwamen bijvoorbeeld neer op woonwijken. Tot grondgevechten in het onderzoeksgebied kwam het niet.

In de dagen van 17 tot en met 23 maart 1945 werd Alphen aan den Rijn herhaaldelijk getroffen door bombardementen die gericht waren op het spoor en het station. Helaas troffen de bommen ook de huizen in de directe omgeving van het station zoals het Hazeveld, de Van Dijkstraat, de Zaalbergstraat, de Stationsstraat en de Prins Hendrikstraat.

Gezien de uit te voeren werkzaamheden zijn er risico´s in relatie tot de mogelijk aanwezige CE. Geadviseerd is om in het RA-gebied voorafgaand aan de geplande werkzaamheden een opsporing uit te laten voeren daar waar grondwerkzaamheden worden uitgevoerd binnen het verticaal op CE verdachte gebied.

6.13.2 Relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is daarom door Saricon een vervolgonderzoek ingesteld naar Conventionale Explosieven ter hoogte van het plangebied. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 22 van deze toelichting.

Saricon heeft de gebeurtenissen binnen het RA-gebied geïnventariseerd en geëvalueerd in combinatie met luchtfoto’s van tijdens de Tweede Wereldoorlog. Door middel van luchtfoto-interpretatie zijn een aantal bominslagen ingetekend. Daarnaast komt uit het onderzochte archiefmateriaal naar voren dat er een spontane vondst gedaan is op 9 mei 1990, vermoedelijk tijdens de graafwerkzaamheden in voorbereiding op de bouw van het huidige kantoorpand.

In het verdachte gebied moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de volgende hoofd- en subsoorten CE:

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01_0026.png"

Door middel van verticale afbakening is beredeneerd dat de maximale indringingsdiepte van een 500 lb. GP brisantbom in een worst case scenario 10,10 meter beneden het maaiveld ten tijde van inslag is. Dit komt overeen met een maximale indringing van 10,40 meter onder NAP1. Voor dit onderzoek is in het vooronderzoek vastgesteld dat de indringingsdiepte voor raketten van 60 lb. bij een indringingshoek van 30 graden 3,40 meter minus het maaiveld tijdens de Tweede Wereldoorlog is, ook wel 3,70 meter onder NAP.

De verschillende invloedsfactoren, gevaarsfactoren en uitwerkingsfactoren kunnen resulteren in een ongewenste detonatie van een conventioneel explosief, met als resultaat:

Economische gevolgen. Dit betreft niet alleen directe schade aan gebouwen in de omgeving, maar ook gederfde inkomsten vanwege stilliggende werkzaamheden en herstelkosten voor de wederopbouw van bebouwing;

  • Milieuschade;
  • Gevolgen voor personen en levende have (letsel / slachtoffers) zowel als direct gevolg van de detonatie als door gevolgen van de hierboven genoemde milieuschade.

Het advies van Saricon luidt daarom als volgt:

  • De sloop van het kantoorpand en de bijgebouwen boven het huidige maaiveld kunnen op reguliere wijze worden uitgevoerd;
  • Stel de onderzijde van de fundering van het kantoorpand en de kleine gebouwtjes binnen het RA-gebied vast, om deze vervolgens zonder aanvullende maatregelen te verwijderen;
  • Bestrating, hekwerk en eventuele lantaarnpalen kunnen op reguliere wijze worden verwijderd.
  • Bij het verwijderen van bomen dienen de bomen afgezaagd te worden tot aan het maaiveld. Dit kan op reguliere wijze plaatsvinden. Bij het verwijderen van de volledige stobbe dient eerst een detectie uitgevoerd te worden om te voorkomen dat ongewild een CE wordt meegetrokken uit de bodem.
  • Wanneer bovenstaande werkzaamheden zijn uitgevoerd, dient er oppervlaktedetectie plaats te vinden binnen het RA-gebied tot 4,00 meter minus maaiveld (onderzijde van de nieuwe parkeergarage).
  • Voor het toepassen van verankerde damwanden rondom het RA-gebied, moeten zowel de damwandlijn als de anker locaties onderzocht worden.

Omdat niet bekend is op welke wijze de palen worden ingebracht, worden hieronder twee opties weergegeven:

  • Inbrengen van heipalen. Bij het inbrengen van heipalen ontstaan trillingen groter dan 1,0 m/s2 in de ondergrond. Het complete gebied waarbinnen deze trillingen optreden dient gedetecteerd te worden op aanwezigheid van CE. De detectie bestaat uit oppervlaktedetectie van de bovenlaag (dit kan gecombineerd worden met bovenstaande punt m.b.t. de parkeergarage) en vervolgens vlakdekkende dieptedetectie tot de maximale indringingsdiepte (10,40 meter onder NAP). Zonder aanvullende berekeningen wordt een te detecteren straal van 10,00 meter rondom de in te brengen palen geadviseerd. Binnen deze 10,00 meter zone vallen openbare wegen, bomen, kabels en leidingen die tot detectiebeperkingen zullen leiden.
  • Inbrengen van geschroefde palen. Indien geschroefde palen worden ingebracht is alleen detectie van de paallocatie noodzakelijk tot de maximale indringingsdiepte (10,40 meter onder NAP). De detectie dient te worden uitgevoerd tot 1,25 meter afstand van het middelpunt van een nieuw in te brengen funderingspaal om het object veilig te kunnen plaatsen. Dit indien deze funderingspalen geen afwijking hebben van meer dan 1,25 meter ten opzichte van de verticale lijn. Indien er kans is op een afwijking van meer dan 1,25 meter ten opzichte van de verticale lijn moet de detectie hierop worden aangepast. Om de oppervlakte van het dieptedetectiegebied te verkleinen kan gekozen worden voor deze funderingsmethode, waarbij geen trillingen ontstaan en waarbij enkel de paallocaties gedetecteerd moeten worden.
6.13.3 Conclusie

Uit het onderzoek naar Niet Gesprongen Explosieven blijkt dat oppervlaktedetectie plaats dient te vinden binnen het RA-gebied tot 4,00 meter minus maaiveld. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd en tevens zullen alle adviezen van Saricon worden overgenomen en uitgevoerd.

6.14 Duurzaamheid

6.14.1 Rijksbeleid

Het duurzame beleid van de Nederlandse overheid is vastgesteld in de Energieagenda (2016). Het doel van deze agenda is om de transitie naar een CO2-arme energievoorziening in 2050 te bewerkstelligen. In het Klimaatakkoord van Parijs is vastgelegd de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de twee graden Celsius, met het streven een maximale temperatuurstijging van anderhalve graad Celsius te realiseren. Dat vraagt om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie, tot dichtbij nul in het jaar 2050. Elektriciteit wordt dan duurzaam opgewekt, gebouwen worden voornamelijk verwarmd door aardwarmte en elektriciteit, bedrijven hebben hun productieprocessen aangepast, er wordt niet langer op aardgas gekookt en er rijden vrijwel alleen maar elektrische auto's.

Tot 2020 neemt de CO2-uitstoot fors af. Doorzetten van het huidige beleid is na 2020 echter onvoldoende om een geleidelijke transitie mogelijk te maken. Zonder aanvullend beleid zal de CO2-uitstoot zelfs weer kunnen toenemen. Voor de bestaande woningvoorraad betekent een geleidelijke transitie dat jaarlijks 170.000 woningen aangepast dienen te worden. Voor de nieuwbouw van woningen bepaalt de Europese EPBD-richtlijn de ambitie om tot bijna energie-neutrale gebouwen te komen. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan overeenkomstige wettelijke vereisten. Nieuwe woningen moeten worden voorzien van warmtepompen, zonnecollectoren en extra isolatie en eisen worden gesteld aan de maximum vervuiling van auto's.

6.14.2 Provinciaal beleid

Het duurzaamheidsbeleid voor de provincie Zuid-Holland is terug te vinden in de Omgevingsvisie. De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn aansluitend bij de groenblauwe structuur van Zuid-Holland. De provincie wil hierbij samen met de regio's tot maatwerk komen in de regionale woonvisies. Bestaande bebouwing wordt gereed gemaakt voor de energietransitie. En nieuwbouw (woningen én overige gebouwen) hoort energie neutraal of energie leverend te worden uitgevoerd.

6.14.3 Gemeentelijk beleid: Actieprogramma Duurzaamheid 2017-2020

In het Actieprogramma staan de ambities en acties van de gemeente tot het jaar 2020 beschreven. Om in 2050 CO2-neutraal te zijn en daarmee het Alphens beleid te behalen is een versnelling nodig. Het actieprogramma bestaat inhoudelijk uit zeven thema's:

  • Energie;
  • Duurzaam wonen;
  • Duurzame mobiliteit;
  • Duurzaam ondernemen;
  • Klimaatadaptie & Green City;
  • Duurzame scholen & verenigingen;
  • Duurzame gemeentelijke organisatie.

Voor elk van de zeven thema's zijn ambities en acties opgenomen, die middels communicatieve, financiële en juridische instrumenten worden nagestreefd.

6.14.4 Relatie tot ontwikkeling

De onderhavige ontwikkeling draagt door het inzetten van deelauto's bij aan een duurzame mobiliteit. Ook wordt met de (natuurinclusieve) inrichting van de openbare ruimte bijgedragen aan een klimaatadaptieve inrichting van het plangebied. Tevens worden op ontwerpniveau een aantal duurzaamsheidmaatregelen getroffen. Dit betreffen de de volgende duurzaamheidsmaatregelen:

  • Het toepassen van een warmte en koudeopslag (WKO) in de bodem in combinatie met een warmtepomp.
  • PV-installatie.
  • Waterbuffering hemelwater.
  • Balansventilatie met een Warmteterugwinning.
  • Scherpe energieprestatie coëfficiënt (EPC).

De maatregelen worden hieronder nader toegelicht.

WKO-installatie

In het ontwerp zijn een koude en warme bron opgenomen, welke gekoppeld worden op een centrale WKO-ruimte in de parkeergarage. In deze WKO-ruimte worden de technische componenten opgesteld zoals warmtepompen, verdelers, pompen e.d.. Vanaf dit centrale punt wordt de warmte en koude gedistribueerd naar de appartementen, waarbij de afgifte plaats vindt middels vloerverwarming/- koeling.

Een WKO-systeem slaat warmte en koude tijdelijk op in de bodem, met als doel om deze op een later moment nuttig te gebruiken voor de verwarming en koeling van het gebouw. In de winter wordt het gebouw verwarmd door middel van centraal opgestelde warmtepompen, waarbij via een warmtewisselaar warmte wordt onttrokken aan het grondwater. Doordat het grondwater hierdoor afkoelt ontstaat er een koude bron, die in de zomer kan worden benut om het gebouw te koelen. Tijdens het koelen wordt de warmte uit het gebouw via een warmtewisselaar afgegeven aan het grondwater. Hierdoor ontstaat er een warme bron, die in de winter kan worden gebruikt voor de verwarming van het gebouw. De uitwisseling van warmte en koude tussen het gebouw en het grondwater is een proces dat zich periodiek blijft herhalen. Bij toepassing van een WKO-systeem met warmtepompen in combinatie met vloerverwarming kan de ruimte worden verwarmd en gekoeld. Dit zal plaatsvinden met laagtemperatuurswarmte via de warmtepomp en met hoogtemperatuurskoeling direct uit de bron. Dit geeft een comfortabel binnenklimaat.

De toepassing van WKO zorgt voor een besparing op het energiegebruik en leidt tot minder CO2-uitstoot vergeleken met conventionele installaties voor koelen en verwarmen. De voorgenomen ontwikkeling beschikt dan ook over aardgasloze woningen.

PV-installatie

Een fotovoltaïsch paneel of PV-paneel is een paneel dat een deel van de fotonen uit het zonlicht omzet in elektriciteit. De elektriciteit, welke op deze manier wordt omgezet is duurzaam opgewekt. Deze elektriciteit kan worden gebruikt door de centrale installaties zoals de warmtepompen e.d. of kan worden geleverd aan de appartementen om te voorzien in een deel van de energiebehoefte. Indien er meer elektriciteit wordt opgewekt dan verbruikt wordt dit terug geleverd aan het elektriciteitsnet.

Voor de onderhavige ontwikkeling wordt het beschikbaar dakvlak gebruikt voor 725 PV-panelen, zodat het aandeel duurzaam opgewekte elektriciteit zo groot mogelijk is. Vooralsnog is het uitgangspunt dat panelen worden toegepast met 195 Wp/m2 in een Oost-West oriëntatie. Door middel van de positionering en vormgeving van de gebouwen zal optimaal gebruik gemaakt worden van de zon. De installatie betreft zeer hoogwaardige zonnepanelen van 400WP.

Waterbuffering hemelwater

Extreme regenbuien komen tegenwoordig vaker voor dan vroeger. Vooral deze extreme buien hebben een grote impact op het Gemeentelijk Riool. Door de verharding vloeit regenwater snel af en hierdoor raakt het Gemeentelijk Riool overbelast, waardoor hemelwater op straat blijft staan. Dit leidt regelmatig tot overlast.

Voor de onderhavige ontwikkeling worden diverse maatregelen getroffen om de piekbelasting op het Gemeentelijk Riool te beperken, zoals minder verharding, blauwe daken en een groen parkeerdek. In de bestaande situatie is er een bouwvolume met behoorlijk veel verharding voor parkeerplaatsen en dergelijke.

Echter in de nieuwe situatie wordt minder verharding toegepast door de toepassing van een groen parkeerdek en blauwe daken. Op de groen delen van het parkeerdek wordt een substraat toegepast, dat een deel van het hemelwater vertraagd. Op de daken wordt, waar mogelijk, een blauw dak gecreëerd, dit betekent dat het hemelwater wordt gebufferd (50mm bufferlaag) op het dak en vertraagd wordt geloosd op het Gemeentelijk Riool. Het effect van deze duurzame maatregelen is dat de piekbelasting op het Gemeentelijk Riool lager zal zijn dat in de bestaande situatie.

Balansventilatie met warmteterugwinning

Tegenwoordig worden woningen standaard vrij luchtdicht gebouwd zodat het belangrijk is om goed te ventileren. Door te ventileren worden schadelijke stoffen en vocht afgevoerd.

Elk appartement zal volgens het Bouwbesluit geventileerd worden met verse buitenlucht. Voor de onderhavige ontwikkeling is de keuze gemaakt om de buitenlucht mechanisch en gefilterd toe te voeren en mechanisch af te voeren middels balansventilatie met warmteterugwinning (WTW). Het voordeel van een dergelijke manier van ventileren is dat de warmte uit de retourlucht wordt teruggewonnen en wordt afgegeven aan de verse buitenlucht. Dit betekent een aanzienlijke besparing op het opwarmen van de buitenlucht door de verwarming ten opzichte van natuurlijke ventilatieconcepten. Het toepassen van balansventilatie met WTW is hierdoor een duurzamere oplossing.

Scherpe EPC

Door de toepassing van bovenstaande duurzaamheidsmaatregelen zoals een WTW-unit, WKO-systeem, een zeer hoogwaardige PV-installatie en bouwkundige maatregelen zoals zonwerende beglazing (afh, van orientatie), RC- waarden, luchtdichtheid wordt een energieprestatie coëfficiënt berekend op 0,238. Daarmee is de EPC-score van de beoogde ontwikkeling ver onder de norm van 0,4 uit het Bouwbesluit. Hiermee zal ook worden voldaan aan de toekomstige BENG-eisen die per 1 januari 2021 gelden. Tot slot wordt een GPR-berekening uitgevoerd.

Circulair slopen

Bij het slopen van de bestaande kantoorpanden streeft de ontwikkelaar er naar de principes van circulair slopen te hanteren, waarbij de voorkeur van bouwmateralen uit gaat naar gerecyclede materialen. Het sloopbedrijf zal daartoe een portaal bijhouden met zaken die hergebruikt kunnen worden. Bij de nieuwbouw van de beoogde ontwikkeling gaat de voorkeur van de initiatiefnemer uit naar het gebruik van gerecyclede materialen boven het gebruik van nieuwe materialen, mits deze materialen eveneens kwalitatief hoogwaardig zijn.

Voor eventuele betonnen elementen voor de bestrating kan gebruik worden gemaakt van circulair beton. Lokale leveranciers hebben zich verenigd in het Netwerk betonketen Groene Hart en er zijn standaard bestekregels voor circulair beton beschikbaar. Daarbij wordt voorts de toepassing van circulair beton in met name de reguliere elementen van de beoogde ontwikkeling onderzocht, zoals de bestrating. Echter is dit een streven van de initiatiefnemer en daarmee geen verplichting.

Tot slot zal de initiatiefnemer tijdens de realisatie van de beoogde ontwikkeling de aannemer stimuleren en de ruimte bieden om duurzame bouwmaterialen te gebruiken en daar ook op duurzame wijze mee om te gaan.

Positionering nieuwbouw, terreininrichting en klimaat adaptief bouwen

De inrichting van het terrein houdt rekening met klimaatbestendigheid, gezondheid en biodiversiteit. Behalve de natuur-inclusieve inrichting en het blauwe dak, voorziet de inrichting in waterpartijen of wadi’ voor verkoeling en bomen en pergola’s voor schaduw. Bomen worden zo geplaatst dat er zo min mogelijk schaduw op daken valt (i.v.m. de zonnepanelen). Waterlopen worden zo ontworpen dat langdurig stilstaand water wordt tegengegaan.

Het gebouw is zoveel als mogelijk optimaal georiënteerd ten opzichte van de zon, voor zover mogelijk binnen de stedelijke context. Daarnaast is bij het ontwerp/de architectuur van de voorgenomen ontwikkeling de bezonning van de woningen in het plan in ogenschouw genomen.

Elektrische deelauto's en laadinfrastructuur

In de parkeergarage die onderdeel is van de voorgenomen ontwikkeling wordt laadinfrastructuur voor elektrische auto's aangelegd, dan wel worden voorbereidingen getroffen waardoor oplaadpunten voor elektrische auto's eenvoudig gerealiseerd kunnen worden. Daarmee wordt het plan toekomstigbestendig uitgevoerd voor wat betreft elektrisch rijden. Dit geldt ook voor de fietsen en andere vormen van elektrisch vervoer.

Thans wordt nog onderzocht of deelauto's binnen het plan worden toegepast. Indien dat het geval is, dan zullen deze deelauto's elektrisch aangedreven zijn en zullen er laadvoorzieningen voor deze deelauto's worden gerealiseerd. Door het gebruik van deelauto's wordt het autogebruik teruggebracht, wat bevorderlijk is voor de verlaging van broeikasgassen en daarmee bijdraagt aan het terugdringen van klimaatverandering.

6.14.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de duurzaamheidsdoelstellingen zoals deze zijn verwoord in het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid.

6.15 Besluit m.e.r.

6.15.1 Wettelijk kader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

6.15.2 Relatie tot ontwikkeling

De ontwikkeling omvat de realisatie van 190 woningen. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld. De aanmeldnotitie met daarin opgenomen de vormvrije m.e.r.-beoordeling van 12 november 2020 is toegevoegd in Bijlage 23 bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Inleiding

De regels en de plankaart vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar bevat een uitleg van de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken die hebben geleid tot de gewenste ontwikkeling binnen het plangebied.

Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart met het Plan identificatie nummer NL.IMRO.0484.Astationsomgblok34-VA01 zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer', Wonen' en 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen.

De bestemming wordt op de verbeelding zichtbaar gemaakt door middel van een kleur. Deze op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een artikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden.

7.2 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en uit de regels. Deze elementen zijn direct bindend en vormen o.a. de toetsingsgrond voor een aanvraag om omgevingsvergunning. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van de onderhavige toelichting, die niet bindend is.

Bij het opstellen van de regels is rekening gehouden met de Wet ruimtelijke ordening. Om te voorkomen dat de planregels niet mogelijk maken wat achteraf gezien toch eigenlijk wel aanvaardbaar is bevat het bestemmingsplan de nodige flexibiliteit. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012.

Leeswijzer bestemmingsregels

De bestemmingsregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. In de inleidende regels zijn in artikel 1 de definities van de verschillende in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen en in artikel 2 de wijze van meten. De wijze van meten geeft aan hoe de oppervlakte, inhoud, goothoogte, nokhoogte e.d. van een bouwwerk moet worden bepaald.

Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het tweede hoofdstuk bevat de bestemmingsregels voor de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer', Wonen' en 'Leiding - Hoogspanning'. In deze regels zijn het toelaatbare gebruik van gronden en bouwwerken aangegeven (doeleindenomschrijving) en zijn diverse bepalingen inzake het bouwen opgenomen. Hieronder worden de bestemmingen van een nadere toelichting voorzien.

' Groen '

Het groen met een meer structureel karakter (structuurgroen) is vastgelegd in de bestemming “Groen”. Daarin zijn opgenomen grasvelden, opgaande beplanting, diverse in het groen aanwezige voet- en fietspaden en de mogelijkheid tot (fiets)parkeren.

'Verkeer'

De wegen met een overwegende stroomfunctie zijn bestemd tot “Verkeer”. Dit betreft Laan der Continenten die overgaat in de Doctor A.D. Sacharovlaan. Behalve de weg vallen binnen deze bestemming ook groenvoorzieningen, trottoirs, fiets- en voetpaden en eventuele geluidwerende voorzieningen.

'Wonen'

Het woongebouw is bestemd tot “Wonen”. De bestemming is voorzien van een bouwvlak. De hoofdbebouwing moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd, met in achtneming van de maximale goothoogte en de hoogte zoals op de verbeelding weergegeven.

'Leiding - Hoogspanning'

De hoogspanning heeft een beschermingszone. Het artikel met de bestemming "Leiding - Hoogspanning" geeft hiervoor de in acht te houden regels.

Overige regels

Het derde hoofdstuk bevat algemene regels die gelden voor alle in het plangebied voorkomende bestemmingen. De antidubbeltelregel (artikel 7) is opgenomen conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. In de artikelen 8, 9 en 10zijn de voor het plan geldende algemene bouw-, gebruiks- en aanduidingsregels opgenomen. Deze bepalingen gelden voor alle in het plan opgenomen bestemmingen. Artikel 11 bevat de algemene afwijkingsregels.

In het vierde hoofdstuk zijn de overgangs- en slotregels opgenomen. In dit hoofdstuk is onder andere bepaald hoe om te gaan met het gebruik en het bouwen voor thans nog aanwezige functies die niet in overeenstemming zijn met het plan. Deze regels volgen uit de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In de slotbepaling is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald: het bestemmingsplan 'Doctor A.D. Sacharovlaan 2 en 2a (blok 34), Alphen aan den Rijn'.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro dient de gemeenteraad bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Het doel van een exploitatieplan is om bijkomende kosten te verhalen op ontwikkelaars in het plangebied. Op grond van artikel 16, tweede lid Wro kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Middels het sluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente, zijn de kosten anderszins verzekerd.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied heeft de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst georganiseerd, teneinde de plannen met de buurt te bespreken en de buurtbewoners in de gelegenheid te stellen op de plannen te reageren. Deze informatiebijeenkomst zou plaatsvinden op 4 maart 2020. Als gevolg van de Corona-crisis en de door de overheid voorgeschreven maatregelen was de initiatiefnemer genoodzaakt de informatiebijeenkomst te annuleren.

Vervolgens is ervoor gekozen om de buurt op een alternatieve wijze te informeren over haar plannen en in staat te stellen daarop te reageren. Daartoe heeft initiatiefnemer een digitale presentatie en een reactie formulier opgesteld, alsmede een videopresentatie waarin de plannen door de architect worden toegelicht.

De presentaties en het reactie formulier zijn per e-mail van 22 maart jl. toegezonden naar de 43 buurtbewoners die zich voor de inloopavond hebben aangemeld met het verzoek om uiterlijk op 3 april 2020 het reactieformulier te retourneren. Daarnaast heeft initiatiefnemer de presentatie toegestuurd naar en/of de plannen besproken met het Scala College, City Side Apartments, Prorail, Nederwoon en Brandweer Hollands Midden.

Reales heeft in totaal 27 ingevulde reactie formulieren ontvangen van 22 verschillende buurtbewoners. Naar aanleiding van deze reactie formulieren is door initiatiefnemer een verslag opgesteld met een samenvatting van de belangrijkste zorgpunten uit de buurt, alsmede de reactie van initiatiefnemer daarop.

Vooroverleg

Het conceptbestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1. Bro toegezonden aan de bestuurlijke instanties, waarbij de gelegenheid wordt geboden om een reactie te geven op het plan. De resultaten van het vooroverleg zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. In bijlage 24 is een samenvatting van de binnengekomen vooroverlegreacties gegeven.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning hebben voor zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn vijf zienswijzen ingediend, waarvan één zienswijze is ingetrokken. De zienswijzen zijn voorzien van beantwoording en een aantal zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. De nota van zienswijzen en de nota van wijzigingen zijn opgenomen als respectievelijk bijlage 25 en bijlage 26 van deze toelichting.