direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Bedrijvenpark H2O
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenten Hattem, Heerde en Oldebroek werken aan de ontwikkeling van een gezamenlijk bedrijventerrein: Bedrijvenpark H2O. Het bedrijventerrein ligt op het grondgebied van de gemeenten Oldebroek en Hattem.

Voor het deel van het bedrijventerrein dat is gelegen in het grondgebied van de gemeente Oldebroek (plandeel Oldebroek) is in 2005 een bestemmingsplan vastgesteld. In de jaren daarna tot en met de crisis van 2008 hebben een paar bedrijven zich op het terrein gevestigd. Na de crisis vestigen zich steeds meer bedrijven op het terrein. De rest van het bedrijvenpark ligt nog braak, maar is wel bouwrijp gemaakt. Ook de wegen- en waterstructuur is al aangelegd.

Voor het deel van het bedrijventerrein dat is gelegen in het grondgebied van de gemeente Hattem (plandeel Hattem) is in 2005 ook een bestemmingsplan vastgesteld, maar dat is destijds door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd.

Door de economische omstandigheden en tegenvallende kavelverkoop heeft een heroriëntatie op de positie van het bedrijventerrein plaatsgevonden. Op basis van marktonderzoek is door de betrokken gemeenteraden in 2013 een Vernieuwd Perspectief (VP) vastgesteld. Het VP vormt de aanleiding voor het opstellen van de twee nieuwe bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.3).

Voor plandeel Hattem was het opstellen van een nieuw bestemmingsplan ook noodzakelijk, omdat bestemmingsplannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) eens in de 10 jaar moesten worden geactualiseerd. Het bestemmingsplan moest zo spoedig mogelijk worden herzien. Voor plandeel Oldebroek is in juni 2016 een beheersverordening voor het Bedrijvenpark H2O vastgesteld om te kunnen voldoen aan de plicht van de Wro. Inmiddels is deze actualisatieplicht niet langer opgenomen in de Wro. Voor Bedrijvenpark H2O zijn er nu twee actuele bestemmingsplannen.

1.2 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied bevindt zich in de gemeenten Oldebroek en Hattem. In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied weergegeven. In totaal gaat het om circa 50 hectare netto bedrijventerrein. Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van de A28 ter hoogte van het knooppunt Hattemerbroek. De A50 snijdt het plangebied in een zuidelijk en een noordelijk deel. Het zuidelijk deel bevindt zich in de gemeente Oldebroek en het noordelijk deel in de gemeente Hattem. De zuidgrens van het plangebied wordt gevormd door de gronden gelegen achter de bebouwing langs de Zuiderzeestraatweg van de kern Hattemerbroek. In het westen sluit het plangebied aan op het bedrijventerrein ten noorden van de kern Wezep. Het noordoostelijke gedeelte van het plangebied wordt begrensd door het tracé van de Hanzelijn. Het plangebied van deze bestemmingsplannen is hieronder weergegeven en voorzien van de nummers 1 en 2. Voor het plangebied dat is voorzien van nummer 3, de verplaatsing van de aansluiting op de A28, is een apart bestemmingsplan opgesteld, zie ook paragraaf 1.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1: Plandeel Hattem

2: Plandeel Oldebroek

3: Plandeel Aansluiting A28

1.3 Vernieuwd Perspectief

Vertrekpunt voor de nieuwe bestemmingsplannen is het Vernieuwd Perspectief (VP) dat in 2013 is vastgesteld door de gemeenten Oldebroek, Hattem en Heerde. De uitgangspunten van het VP zijn:

  • Herprofilering bedrijventerrein: van intergemeentelijk (lokaal) naar bovenregionaal bedrijventerrein.
  • Ontwikkeling naar een logistieke toplocatie, met verbeterde ontsluiting naar de A28.
  • Daarnaast mogelijkheden voor lokale bedrijvigheid en voor zwaardere bedrijvigheid. Dit betekent het toestaan van hogere categorieën (milieucategorie 4 en waar mogelijk 5).
  • Mogelijkheden voor uitgifte grotere kavels (maximale omvang 7.500 m2 laten vervallen) en grotere bouwhoogtes.

In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op het VP.

1.4 Twee bestemmingsplannen en één mer-procedure

Voor zowel plandeel Hattem als plandeel Oldebroek is een bestemmingsplan in procedure gebracht waarin de uitgangspunten van het VP zijn vertaald. Uitgangspunt is een gelijkluidende juridisch-planologische regeling voor het bedrijvenpark, maar gezien de verschillende grondgebieden moet uiteraard per gemeente één bestemmingsplan worden vastgesteld door de betreffende gemeenteraad. De toelichtingen van beide plannen zijn inhoudelijk gelijk, maar met name in de plansystematiek toegespitst op de individuele plangebieden. De verbeelding en regels van dit bestemmingsplan verschillen hierdoor op onderdelen, maar bij de inhoud en opzet van beide plannen wordt zoveel mogelijk op elkaar aangesloten.

In de voorbereidingsprocedure zijn de plannen gelijk op gegaan; er is één plan-projectmer-procedure doorlopen voor beide plangebieden. De planmer-plicht vloeit voort uit het feit dat de bestemmingsplannen kaderstellend zijn voor mer-(beoordelings)plichtige activiteiten. Daarnaast is er sprake van een planmer-plicht omdat in het kader van de Natuurbeschermingswet (inmiddels vervangen door de Wet Natuurbescherming) een passende beoordeling moest worden opgesteld.

Parallel aan dit project loopt het project Aansluiting A28. De huidige op- en afrit bij Wezep wordt verplaatst. Hierdoor kan het Bedrijvenpark H2O goed ontsloten worden. Voor de verplaatsing van de aansluiting is een aparte bestemmingsplanprocedure doorlopen. Vanwege de samenhang tussen beide projecten is één plan-projectmer opgesteld waarin de ontwikkelingen zijn opgenomen. Tot slot is er één beeldregieplan opgesteld met daarin het kader voor de bebouwing op het bedrijvenpark en de landschappelijke inpassing aan de randen van het terrein.

1.5 Opzet toelichting

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie, wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het geldende beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan de orde en wordt ingegaan op de plan-/projectmer-procedure die parallel aan dit bestemmingsplan doorlopen is. In hoofdstuk 5 worden de planuitgangspunten van dit bestemmingsplan beschreven. De toelichting op de plansystematiek (verbeelding en regels) is opgenomen in hoofdstuk 6. Er wordt afgesloten met hoofdstuk 7 waarin de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt beschreven. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop het plan economisch uitvoerbaar is en hoe het kostenverhaal plaatsvindt. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de voorbereidings- en vaststellingsprocedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ligging plangebied

Plandeel Oldebroek 

Het plangebied in Oldebroek bestaat uit een bouwrijp gemaakt bedrijventerrein. Er zijn vier kavels gevuld met lichte bedrijvigheid. Een groot deel van de ontsluitingsstructuur en de waterstructuur is aangelegd overeenkomstig het hiervoor geldende bestemmingsplan. Nabij het plangebied bevindt zich een afvalverwerkingsbedrijf. De begrenzing van plandeel Oldebroek is weergeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0002.png"

Figuur 2.1 Ligging plandeel Oldebroek

Plandeel Hattem

Plandeel Hattem is voornamelijk in gebruik als agrarische grond. Inmiddels is er geen bebouwing meer op het terrein afwezig. Het terrein grenst aan de zuidwestzijde aan een kwekerij waarvoor in februari 2014 een apart bestemmingsplan is vastgesteld. De begrenzing van het plandeel Hattem is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0003.png"

Figuur 2.2 Ligging plandeel Hattem

2.2 Huidige situatie plangebied

2.2.1 Geomorfologie

Het plangebied, waar het bedrijventerrein Hattemerbroek wordt ontwikkeld, is gelegen op de overgang van stuwwallengebied naar het IJsseldal en de lager gelegen veen- en zeekleigebieden. De plaatsen Wezep en Hattemerbroek zijn ontstaan op de flanken van de stuwwal de Veluwe. De overgang tussen het hoger en lager gelegen gebied is vanaf de Oude Weg goed zichtbaar: richting het zuiden is het gebied besloten en kleinschalig door de op de hogere gronden aanwezige bebouwing en beplanting, naar het noorden toe is het gebied open en grootschalig, met een duidelijke strokenverkaveling. In de onderstaande figuur is de hoogte van het maaiveld in het plangebied en omgeving weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0005.png"

Figuur 2.3 Hoogte van het maaiveld (www.ahn.nl)

2.2.2 Landschap

Het plangebied valt onder het overgangsgebied tussen het Centraal Veluws Natuurgebied en de IJsselvallei enerzijds, en anderzijds de zeekleigebieden en de broeklanden van de voormalige Zuiderzee. Het landschap wordt gekenmerkt door kleinschaligheid, beslotenheid op de hogere delen en grootschaligheid, openheid in de lager gelegen gebieden. Het landschap ter plaatse van het plangebied kenmerkt zich door een rationele strokenverkaveling. Duidelijk zichtbaar zijn de "ontginningsdijkjes”: zoals de Voskuilerdijk, de Middeldijk en de Oosterse dijk. Langs deze dijkjes is in de loop van de tijd wat lintbebouwing ontstaan. De dijkjes met bebouwing vormen structurerende elementen in het plangebied.

2.2.3 Bodemopbouw en waterhuishouding

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in de omgeving van de locatie uit verschillende bodemtypen, namelijk: veengronden, podzolgronden, moerige gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0006.png"

Figuur 2.4 Bodemopbouw en waterhuishouding

De veengronden in het lager gelegen oostelijk deel van het plangebied bestaan uit waard- en koopgronden. De bovengrond van de waardgronden is 30 à 40 cm dik en bestaat uit matig humeuze, kalkloze overwegend zware rivierklei. De bovenste 15 à 30 cm van de koopveengronden bestaat uit zandig, veraard kleiig broekveen.

De podzolgronden op de hogere delen bestaan uit laarpodzolgronden en veldpodzolgronden. Veldpodzolgronden hebben een 10 à 40 cm dikke bovengrond, bestaande uit humeuze, leemarm en zwak lemig fijn zand. Laarpodzolgronden hebben een bovenlaag van 30 à 50 cm humusrijk fijn zand. Hieronder ligt grindrijk grof zand, dat binnen 120 cm -mv aanwezig is.

De moerige gronden vormen de overgang tussen de veengronden en de minerale gronden. Moerige gronden hebben een moerige bovenlaag van minder dan 40 cm of een moerige tussenlaag van 15 à 40 cm. Onder de moerige laag is zand aangetroffen. Op circa 80 cm-mv wordt leemarm matig grof zand aangetroffen.

2.2.4 Ontsluiting

Het plangebied wordt op dit moment ontsloten door de Zuiderzeestraatweg, de Voskuilerdijk, de Middeldijk en de Oosterse dijk. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een tweetal oude dijkweggetjes die aansluiten op de Zuiderzeestraatweg (Hanewende en Oudeweg). De interne ontsluiting van het Oldebroekse deel wordt gevormd door de Duurzaamheidstraat. Er is in de bestaande situatie geen rechtstreekse ontsluiting op de rijkswegen A28 en A50. De ontsluiting op de A28 vindt momenteel plaats via de op- en afrit bij Wezep.

2.2.5 Feitelijk situatie plandeel Oldebroek

In de bestaande situatie bestaat het plangebied uit een bouwrijp gemaakt bedrijventerrein. Er zijn vier kavels gevuld met lichte bedrijvigheid. Een groot deel van de ontsluitingsstructuur en de waterstructuur is aangelegd overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. In onderstaande figuren zijn luchtfoto's opgenomen van plandeel Oldebroek. Inmiddels is op een aantal andere locaties nieuwe bebouwing in aanbouw dan op de luchtfoto is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0007.png"

Figuur 2.5: Luchtfoto westelijk deel plandeel Oldebroek (rho.maps.arcgis.com)

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0008.png"

Figuur 2.6: Luchtfoto middendeel plandeel Oldebroek (rho.maps.arcgis.com)

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0009.png"

Figuur 2.7: Luchtfoto oostelijk deel plandeel Oldebroek (rho.maps.arcgis.com)

2.2.6 Feitelijke situatie plandeel Hattem

Plandeel Hattem is grotendeels in gebruik als agrarische grond. De bebouwing die op het terrein aanwezig was is inmiddels gesloopt. Het terrein grenst aan een kwekerij waarvoor in februari 2014 een apart bestemmingsplan is vastgesteld. In onderstaand figuur is een luchtfoto opgenomen van plandeel Hattem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0010.png"

Figuur 2.8: Luchtfoto plandeel Hattem (rho.maps.arcgis.com)

2.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen en beheersverordening:

Plandeel Oldebroek:

  • bestemmingsplan Buitengebied Oldebroek - Zuid, vastgesteld 17 februari 2004;
  • bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek, vastgesteld 13 december 2005;
  • bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek, eerste herziening, vastgesteld 27 september 2011;
  • bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek, tweede herziening, vastgesteld 27 september 2011;
  • beheersverordening Bedrijventerrein Hattemerbroek, vastgesteld 2 juni 2016.

De eerste herziening is inmiddels herzien door de beheersverordening. Op basis van de laatste drie genoemde bestemmingsplannen en de beheersverordening geldt voor het grootste deel van het plangebied de bestemming 'Bedrijventerrein', met een aanduiding van de toegestane milieucategorie. Daarnaast zijn de verkeer-, water- en groenstructuur vrij specifiek bestemd met daarop toegesneden bestemmingen.

Plandeel Hattem:

  • bestemmingsplan Clearwater, vastgesteld 10 mei 1980: de vigerende bestemming is 'Agrarische doeleinden klasse A, met grote landschappelijke waarde en water'.
  • bestemmingsplan Buitengebied 2007, de Zuiderzeestraatweg is hierin opgenomen en heeft een verkeersbestemming.

Voor plandeel Hattem is in 2005 een bestemmingsplan voor het Bedrijvenpark H2O vastgesteld. Dat plan is weliswaar goedgekeurd door Gedeputeerde Staten, maar later vernietigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In 2009 is het plan opnieuw opgepakt en een voorontwerp ter inzage gelegd, maar daarna is de planvorming stil komen te liggen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden de nationale ruimtelijke belangen van afgebakend. Hoofdlijnen uit de SVIR zijn:

  • 1. de bemoeienis van het Rijk met de ruimtelijke ordening wordt teruggebracht tot een beperkt aantal opgaven van nationaal belang (selectiviteit);
  • 2. de blik van het Rijk (beleidsmatig en qua inzet van financiële middelen) wordt gericht op het vestigingsklimaat in gebieden met de hoogste verdiencapaciteit (de zogenaamde mainports, brainports en greenports);
  • 3. er wordt afgestapt van het concept van de Nationale Stedelijke Netwerken;
  • 4. overheveling van taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de ruimtelijke ordening naar provincies (regierol) en gemeenten. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt. Hierdoor ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • 1. een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • 2. over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • 3. een onderwerp provincie- of landgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking, Besluit ruimtelijke ordening

De ladder voor duurzame verstedelijking is als proces-vereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betekent dat overheden bij het toestaan van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen:

  • de behoefte moeten beschrijven;
  • de locatiekeuze moeten motiveren, indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.


Beschrijving behoefte en motivering locatiekeuze

Er is sprake van regionale behoefte aan bedrijventerrein. Op dit moment is inmiddels 34,0% van de 33,2 netto hectare Bedrijvenpark H2O, plandeel Oldebroek verkocht. De circa 17 hectare netto hectare in plandeel Hattem is nog beschikbaar. Regionaal is afgestemd dat deze hectaren noodzakelijk zijn om te kunnen voorzien in de behoefte. De (regionale) behoefte naar bedrijventerrein is nader onderbouwd in paragraaf 5.1. Hieruit blijkt dat vraag en aanbod in de regio in de periode nagenoeg op elkaar zijn afgestemd. Door een groot deel van het Bedrijvenpark H2O te benutten voor logistiek en bedrijven in hogere milieucategorieën, is er vrijwel geen sprake meer van het tot voor kort bestaande overaanbod aan gemengd bedrijventerrein in de regio.

Voor plandeel Oldebroek is in 2005 een bestemmingsplan vastgesteld waarin de gronden zijn bestemd als Bedrijventerrein en aangemerkt als bebouwd gebied. Het terrein is bovendien al bouwrijp gemaakt. Voor Oldebroek is een nadere motivering van de locatiekeuze niet aan de orde.

Voor Hattem is er nog niet een onherroepelijk bestemmingsplan waarmee het bedrijvenpark is bestemd. Vanuit het Bro is daarom een nadere toets voor die locatie noodzakelijk. Het gaat hier immers om een locatie buiten het bestaande bebouwde gebied. De locatiekeuze wordt als volgt gemotiveerd.

Al geruime tijd is beleidsmatig verankerd dat op deze plek bedrijventerrein wordt gerealiseerd. Ook de provincie en de regionaal samenwerkende gemeenten hebben ontwikkeling van deze locatie meermaals bekrachtigd (zie hoofdstuk 3).

In het kader van het geldende bestemmingsplan heeft eerder een locatie-afweging plaatsgevonden. Deze locatie afweging is nog steeds relevant. Belangrijkste redenen zijn de volgende:

  • Uit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik hebben de gemeente Oldebroek, Hattem en Heerde gekozen voor de ontwikkeling van één gezamenlijk bedrijventerrein, in plaats van drie verschillende bedrijventerreinen;
  • Het Centraal Veluws Natuurgebied (EHS, Natura 2000) en de Uiterwaarden van de IJssel (Ruimte voor de Rivier, EHS en Natura 2000) worden vrij gehouden van ontwikkeling;
  • Het plangebied is gunstig gelegen ten opzichte van nationale infrastructuur (de A28 en A50) en is daardoor geschikt als locatie voor logistieke bedrijvigheid.

Realisatie van bedrijventerrein is niet geheel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Naast plandeel Oldebroek is ook plandeel Hattem noodzakelijk om in de behoefte te kunnen voorzien. Herstructurering en betere benutting van bestaande terreinen levert onvoldoende ruimtewinst op.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en realisatie van bedrijventerrein op een logische plek rond knooppunt Hattemerbroek, waarvan het overgrote deel al een bedrijfsbestemming heeft.

3.1.3 Convenant bedrijventerreinen 2010-2020

Eind 2009 is het convenant bedrijventerreinen ondertekend door het Rijk, het IPO (InterProvinciaal Overleg) en de VNG (Vereniging voor Nederlandse Gemeenten). Het convenant is een uitwerking van de aanbevelingen van de Taskforce (Her)ontwikkeling Bedrijventerreinen (commissie Noordanus). Het doel van dit convenant is om gezamenlijk een succesvol, duurzaam en economisch verantwoord bedrijventerreinenbeleid af te spreken dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke kwaliteit van Nederland.

In het convenant zijn afspraken gemaakt over de rolverdeling tussen gemeenten, provincies en Rijk. Daarin staan de volgende afspraken:

  • Het Rijk heeft in bedrijventerreinenbeleid een kaderstellende rol voor het economische vestigingsklimaat en de ruimtelijke basiskwaliteit en een faciliterende rol bij de herstructurering.
  • De provincies zijn regisseur van het provinciale en interregionale bedrijventerreinenbeleid (voor zowel nieuwe als bestaande bedrijventerreinen) en stellen hiervoor de provinciale beleidskaders vast in hun structuurvisie en hanteren indien nodig hun juridisch instrumentarium op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
  • De gemeenten zijn de initiator, opsteller en uitvoerder van het (inter)gemeentelijke regionale bedrijventerreinenbeleid binnen regionale verbanden en binnen de gestelde provinciale kaders.
3.1.4 Conclusie rijksbeleid

De realisatie van het bedrijvenpark H2O vindt plaats binnen de kaders van het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.

3.2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Deze structuurvisie geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. De visie is in januari 2018 voor het laatst geactualiseerd.

Noord Veluwe

De dynamiek van het afwisselend landschap is kenmerkend voor de Noord-Veluwe. Het landschap bestaat uit drie onderdelen: het water van de beken, de randmeren en de IJssel, de bossen van de Veluwe en het gebied daartussen voor werken, wonen en welzijn met daarbij een rijke cultuurhistorie. Centraal staat de zorg voor mens, omgeving en economie. Inwoners en bezoekers voelen zich thuis en welkom. Rust en reuring zijn in evenwicht, mensen zien om naar elkaar en zijn ondernemend. Ondernemers zijn pro-actief en krijgen de ruimte.


De economische ontwikkeling is de motor van de regio. Het gaat daarbij om: versterking van de recreatieve en toeristische sector, de innovatie van het bedrijfsleven, het vasthouden en versterken van zorgondernemers en een toekomstbestendige agrarische sector. Het goud van de regio, de leefbaarheid in de kernen, de natuurgebieden en het waterlandschap, zijn in 2030 met elkaar verbonden.


Dat begint bij het behouden, versterken en benutten van de natuur en de landschappen, het water en de gemeenschap, de steden en de dorpen. Langs vier lijnen krijgt de ambitie verder gestalte: gastvrij, zorgzaam, duurzaam en bereikbaar.

Het plangebied is aangemerkt als harde voorraad bedrijventerrein. Op de visiekaart heeft bedrijvenpark H2O een regionale status, zie figuur . Het terrein is aangeduid als regionaal terrein voor de sectoren logistiek en zware industrie (zie paragraaf 3.2.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0011.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Regionale programmeringsafspraken bedrijventerreinen

Het plangebied van het bedrijvenpark heeft geen bijzondere status als nationaal landschap en is ook niet aangemerkt als landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0012.png"

Figuur 3.2 uitsnede kaart Nationaal Landschap (groen gearceerd)

De locatie waar de nieuwe aansluiting van de A28 is gepland, ligt wel binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap Veluwe (zie figuur 3.2). Een Nationaal Landschap is een gebied in Nederland waarvan is aangegeven dat er zich een unieke combinatie van agrarisch gebied, natuur en cultuurhistorie bevindt. Natuur en oude cultuurelementen zijn er bewaard gebleven en daarnaast biedt het landschap plaats voor wonen, landbouw en kleinschalige bedrijven.

Hoewel het Rijk het Nationaal Landschap niet meer als beleidsinstrument hanteert, heeft de Provincie Gelderland hier wel verschillende doelstellingen voor opgenomen. De Veluwe is aangewezen voor de volgende kernkwaliteiten:

  • Sterk contrast tussen gesloten en open landschap, groot hoogteverschil, bos-stad;
  • IJssel op zeer korte afstand;
  • Hattem pittoresk;
  • Oriëntatie op Zwolle.

Beoordeling van het feit van de ligging van het plangebied in en nabij het Nationaal Landschap is in de PlanMER rapportage meegenomen. Gezien de omschreven kernkwaliteiten, de relatief beperkte wijziging en de inbedding van die wijziging in het landschap en de omgeving door middel van een landschappelijk inpassingsplan en een beeldregieplan, leidt tot de conclusie dat de ontwikkeling geen strijd oplevert met het Nationaal Landschap Veluwe.

3.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening is in januari 2018 voor het laatst geactualiseerd en beschikbaar gesteld.

De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.

Bedrijventerreinen (paragraaf 2.3.3 Verordening)

In de verordening is voorgeschreven dat bij bestemmingsplannen de bestemming tot bedrijventerreinen alleen mogelijk kan worden gemaakt indien dit past in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraken ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen). Hierbij gelden nog enkele voorwaarden ten aanzien van de programmering, de milieucategorieën en andere functies.

Het Bedrijvenpark H2O voor zover gelegen in plandeel Oldebroek is al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. De genoemde voorwaarden zijn dus niet op dat plandeel van toepassing. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt in plandeel Hattem een nieuw bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Hiervoor zijn zowel op provinciaal als regionaal niveau afspraken gemaakt. Realisatie van een bedrijventerrein als zodanig is daarmee voorzien in het provinciaal beleid.

Type bedrijventerrein

Met betrekking tot de categorisering van het bedrijventerrein kent de verordening drie verschillende typen:

Type bedrijventerrein   Omschrijving  
Regionaal bedrijventerrein   Bedrijventerrein dat een regionale opvangfunctie heeft en als zodanig is vastgelegd in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionale Programma Bedrijventerreinen.  
Intergemeentelijk bedrijventerrein   Bedrijventerrein ten behoeve van meer gemeenten waarop bedrijven zich kunnen vestigen die qua aard, schaal en functie passen bij, of een goede aanvulling zijn op, het bestaande productiemilieu en de werkgelegenheidstructuur.  
Lokaal bedrijventerrein   Bedrijventerrein waarop kleinschalige bedrijven met een lokale functie en een milieucategorie van ten hoogste categorie 3 kunnen worden geaccommodeerd.  

Het Bedrijvenpark H2O is op basis van het actuele Regionaal Programma Bedrijventerreinen Noord-Veluwe inmiddels ingedeeld als een regionaal bedrijventerrein voor de sectoren logistiek en zware industrie, zie figuur 3.1.

Milieucategorie 1 en 2

Voor een regionaal bedrijventerrein is in de Omgevingsverordening nog de regel opgenomen dat bedrijfsfuncties uit milieucategorie 1 en 2 en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden met andere functies in principe zijn uitgesloten. In afwijking van deze hoofdregel zijn deze bedrijfsfuncties wel toegestaan wanneer wordt aangetoond dat:

  • 1. deze bedrijven en bedrijfsfuncties een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het regionale bedrijventerrein; of
  • 2. de vestiging van deze bedrijven vanwege milieuzonering of op grond van overwegingen van ruimtelijke kwaliteit gewenst is.

In beide bestemmingsplannen voor het Bedrijvenpark H2O is de mogelijkheid opgenomen om bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 te vestigen. Enerzijds is dit noodzakelijk om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen voor omwonenden. Anderzijds draagt het toestaan van bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 langs de rand van het plangebied bij aan een hogere ruimtelijke kwaliteit.

3.2.4 Van intergemeentelijk naar regionaal bedrijventerrein

Naar aanleiding van het Vernieuwd Perspectief hebben Provinciale Staten op 26 juni 2013 een motie aangenomen om verruiming van de mogelijkheden toe te staan. Door Gedeputeerde Staten is deze motie uitgewerkt in een notitie d.d. 3 september 2013. Hierin is opgenomen dat de provincie stimulering van de Gelderse economie van belang vindt. GS willen ook de vestigingsmogelijkheden van Bedrijvenpark H2O verruimen in die zin dat de status van het bedrijvenpark van intergemeentelijk wordt verruimd naar regionaal voor wat betreft de sectoren logistiek en zware industrie. Dit is inmiddels verwerkt in de Omgevingsvisie. De randvoorwaarden die daarbij zijn gesteld betreffen een verbeterde ontsluiting van Bedrijvenpark H2O op de A28 en het zoeken van consensus met de regio Noord Veluwe. Aan deze randvoorwaarden kan worden voldaan. Het aanpassen van de ontsluiting wordt inmiddels voorbereid (hiervoor is een bestemmingsplan vastgesteld) en de regiogemeenten hebben door middel van een convenant ingestemd met het Vernieuwd Perspectief, zie hiervoor paragraaf 3.3.3.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt in plandeel Oldebroek geen nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Het bedrijventerrein is namelijk al als zodanig bestemd en bouwrijp gemaakt. Ook is het bedrijventerrein meegerekend in de voorraad bedrijventerreinen. Ingezet wordt op het optimaal gebruik maken van het bestaande bedrijventerrein door de vaststelling van het Vernieuwd Perspectief (zie paragraaf 3.4). Hiermee past de ontwikkeling binnen de structuurvisie.


Voor het plandeel Hattem geldt dat feitelijk een nieuw bedrijventerrein wordt aangelegd. Aanleg van het bedrijventerrein is al geruime tijd gepland en is uitgebreid afgestemd met de provincie Gelderland en regionale partners (zie paragraaf 3.3.1). De afspraken zijn gewaarborgd in het 'Convenant Vestigingscriteria Bedrijventerreinen Noord-Veluwe' dat op 11 juli 2014 is ondertekend door acht Veluwse gemeenten (zie paragraaf 3.3.3). Uit marktonderzoek blijkt dat de aanleg van bedrijventerrein economisch haalbaar is, wanneer wordt ingezet op de herprofilering volgens het Vernieuwd Perspectief (zie paragraaf 3.3.2). De realisatie van dit bedrijventerrein past daarom binnen de voorwaarden van de omgevingsvisie.

Met het aannemen van een motie (d.d. 26 juni 2013) door de Provinciale Staten en de reactie van de Gedeputeerde Staten (d.d. 3 september 2013) heeft de Provincie Gelderland de intentie uitgesproken om beleidsmatig ruimte te creëren voor de ontwikkeling van Bedrijvenpark H2O als regionaal bedrijventerrein overeenkomstig het Vernieuwd Perspectief. Deze Vernieuwde Status is inmiddels geborgd in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen en de Provinciale Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal programma bedrijventerreinen Noord Veluwe (2016)

De provincie Gelderland wil dat gemeenten samenwerken bij het plannen en programmeren van bedrijventerreinen. Dit is in het belang van de economische ontwikkelingsmogelijkheden, het bevordert de ruimtelijke kwaliteit en het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte. Provinciale bemiddeling is noodzakelijk om op regionale schaal tot afstemming van vraag en aanbod te komen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Er moet voldoende aanbod zijn van passende bedrijfslocaties en het beschikbare aanbod moet aansluiten op de vraag van ondernemers.

Over de planning en programmering van nieuwe bedrijventerreinen maakt iedere regio afspraken met de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. De gemaakte afspraken zijn opgenomen in het Regionaal programma bedrijventerreinen Noord Veluwe (2011 met jaarlijkse update).

In het programma is regionaal afgestemd dat terrein Hattemerbroek (Hattem, Heerde en Oldebroek) met 50 hectare deel uitmaakt van het regionale programma waarmee invulling moet worden gegeven aan de behoefte. Op de behoefte is nader ingegaan in paragraaf 5.1. Voor Bedrijvenpark H2O is in het programma bepaald dat ruimte wordt geboden aan milieuhinderlijke bedrijven uit de regio zelf.

Het RBP wordt jaarlijks gemonitord en geactualiseerd wat betreft vraag (gerealiseerde uitgiften worden afgetrokken van de vraag) als aanbod (verkochte kavels worden afgetrokken van het beschikbare aanbod). Het verslag hiervan wordt gerapporteerd aan de gemeenten en aangeboden aan de provincie.

3.3.2 Het Vernieuwd Perspectief (2013)

Vertrekpunt voor de nieuwe bestemmingsplannen is het Vernieuwd Perspectief (VP) dat in 2013 is vastgesteld door de gemeenten Hattem, Heerde en Oldebroek. Doel van het VP is om naast de gemengde lokale markt in te zetten op de logistieke markt.

De uitgangspunten van het VP zijn:

  • Herprofilering bedrijventerrein: van intergemeentelijk (lokaal) naar bovenregionaal bedrijventerrein.
  • Ontwikkeling naar een logistieke toplocatie, via een verplaatsing van de huidige aansluiting Wezep op de A28 naar een nieuwe af- en oprit nabij de Voskuilerdijk.
  • Daarnaast mogelijkheden voor lokale bedrijvigheid en voor zwaardere bedrijvigheid. Dit betekent het toestaan van hogere categorieën op plandeel Oldebroek (milieucategorie 4 en waar mogelijk 5).
  • Mogelijkheden voor uitgifte grotere kavels (maximale omvang 7.500 m2 laten vervallen).
  • De kavelvormen zo mogelijk aan te passen, al dan niet door het omleggen van de infrastructuur.
  • De bouwhoogtes in het bestemmingsplan te verruimen.
  • Om dynamisch in te kunnen spelen op de markt is er behoefte aan zoveel mogelijk flexibiliteit voor de plangebieden.
3.3.3 Convenant Vestigingscriteria Bedrijventerreinen Noord-Veluwe (2014)

Acht gemeenten in de Regio Noord-Veluwe hebben op 11 juli 2014 een gezamenlijk convenant getekend waarbij ze afspraken maken over de vestiging van nieuwe bedrijven in de regio. Naast de gemeenten Ermelo, Elburg, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten heeft ook VNO-NCW ingestemd met de aangepaste criteria.

De belangrijkste wijziging in het convenant zijn de verruimde vestigingsmogelijkheden op het Bedrijvenpark H2O. De wijziging houdt onder meer in dat bedrijven uit zwaardere milieucategorieën, die op dit moment gevestigd zijn in de gemeenten Hattem, Heerde of Oldebroek, zich nu kunnen verplaatsen naar het intergemeentelijke bedrijvenpark. Ook bovenregionale bedrijven zijn welkom en de maximale kavelgrootte is verruimd.

Door de gemaakte afspraken, hebben ook de regiogemeenten ingestemd met het Vernieuwd Perspectief dat eerder al door gemeente Oldebroek, Hattem en Heerde was vastgesteld.

3.3.4 Conclusie regionaal beleid

De ontwikkeling van het Bedrijvenpark H2O is regionaal afgestemd. Daarnaast heeft er afstemming plaatsgevonden met de provincies Gelderland en Overijssel en de gemeente Kampen en Zwolle. Het resultaat van dit proces, dat ook is bekrachtigd met een overeenkomst tussen de genoemde partijen in oktober 2017, staat beschreven in paragraaf 5.1.

3.4 Gemeentelijk beleid Oldebroek

3.4.1 Structuurvisie 2030 (2013)

De Structuurvisie 2030 bevat het beleid voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Oldebroek. In onderstaand figuur zijn voor plandeel Oldebroek de ontwikkellocaties gearceerd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0013.jpg"

Figuur 3.3 Ontwikkellocaties in Hattemerbroek

Qua bedrijvigheid is in de structuurvisie rekening gehouden met een uitbreiding van het bedrijventerrein (lichtroze arcering), en een zoekgebied voor het intergemeentelijke bedrijventerrein met de gemeenten Hattem en Heerde (paarse arcering). Daarnaast is rekening gehouden met een uitbreiding van het dorp Hattemerbroek op de lange termijn (gele lijnen). Het zoekgebied voor deze woningbouwontwikkelingen is omvangrijk en omvat het gehele gebied tussen de bebouwing aan de Zuiderzeestraatweg en het zoekgebied voor het bedrijventerrein.

Bedrijventerrein

In de structuurvisie wordt nader ingegaan op de locatie van het intergemeentelijke bedrijventerrein ten noorden van het dorp Hattemerbroek. Het gaat om de omgeving van het knooppunt Hattemerbroek. Deze omgeving biedt goede mogelijkheden voor de vestiging van bedrijven die niet inpasbaar zijn in de schil rond Wezep en Hattemerbroek vanwege de minimaal vereiste kavelafmetingen en/of een relatief hoge milieubelasting. Op het moment van vaststelling van de structuurvisie was over de termijn van realisatie van het intergemeentelijke bedrijventerrein nog niets bekend. Wel wordt aangegeven dat na 2012 de ontwikkeling van de schil ten noorden van Hattemerbroek tot stand komen. Voor zwaardere bedrijven zal volgens de visie binnen niet al te lange tijd ruimte beschikbaar moeten komen in het gebied rond de oksel A28-A50.

In 2005 is het bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek vastgesteld waarin ter uitvoering van de structuurvisie het nieuwe bedrijventerrein mogelijk werd gemaakt. In het bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek (vastgesteld 13 december 2005) is uiteindelijk een iets andere grens aangehouden. Voorliggend plan voorziet enerzijds in een actualisatie van dat plan, anderzijds zijn de uitgangspunten van het Vernieuwd perspectief, zoals besproken in paragraaf 3.3, hierin verwerkt.

Woningbouw

De woningbouwplannen tussen het dorp Hattemerbroek en Bedrijvenpark H2O zijn tot op heden niet tot ontwikkeling gekomen. Om het Vernieuwd Perspectief op de gewenste wijze tot uitvoering te brengen is het noodzakelijk om de omvang van het toekomstige woongebied te heroverwegen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de gevolgen van dit bestemmingsplan voor de uiterste grenzen van het woongebied. Overigens moet bij de realisatie van de woningbouwlocatie sowieso rekening worden gehouden met de toekomstige invulling van het perceel waar nu nog een afvalverwerkingsbedrijf is gevestigd.

3.4.2 Omgevingsvisie Oldebroek

In het voorjaar van 2018 werd het ontwerp van de Omgevingsvisie Oldebroek bekendgemaakt. De Omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De Visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De Visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners.

De Omgevingsvisie bouwt voort op de Toekomstvisie 2030. Voor de invulling van het document is gebruik gemaakt van bestaande beleidsdocumenten zoals het 'Vernieuwd Perspectief voor het bedrijvenpark H2O'. Omdat er sprake is van gebiedsoverstijgende trends en opgaven is de visie opgesteld is samenwerking met de gemeenten Nunspeet en Elburg. De Omgevingsvisie is vorm gegeven in de geest van de Omgevingswet die in 2021 van kracht zal zijn.

In de Visie wordt ingezet op de volgende punten:

  • 1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving;
  • 2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart;
  • 3. Een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied;
  • 4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente:
  • 5. Goede bereikbaarheid is een noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit;
  • 6. Oldebroek klimaatneutraal.

Het waar mogelijk versterken van de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinen en daarnaast het voortzetten van gerichte acquisitie voor de ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein H2O en de nieuwe aansluiting op de A28 voor het Bedrijvenpark H2O worden hierbij als kernpunten geformuleerd

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0014.png"

Figuur 3.4 Fragment ontwerp Omgevingsvisie Oldebroek (bron: www.broplan.nl)

3.4.3 Welstandsnota (2004)

In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid van onder andere het buitengebied. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.

Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit.

Voor ontwikkelingsgebieden wordt vaak een vervangend welstandskader vastgesteld dat specifiek op die locatie is toegesneden: een beeldkwaliteitsplan. Ook voor het Bedrijvenpark H2O is in 2005 een beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Voor de nieuwe bestemmingsplannen wordt dit beeldkwaliteitskader geactualiseerd in de vorm van een beeldregieplan. Het nieuwe beeldregieplan wordt nader beschreven in paragraaf 5.4 en is opgenomen als Bijlage 1.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan Oldebroek (2006)

De gemeente Oldebroek kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan landschappen. Grenzend aan het Drontermeer gaat het gebied via een uitgebreid polderlandschap en een tussengebied over in het bosrijke gebied van de Veluwe. Met het LOP is een plan vastgesteld dat tot doel heeft het waardevolle in de gemeente te behouden en via een aantal projecten een versterking aan het landschap te geven. In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur, zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden.

Hattemerbroek valt binnen het kampenlandschap, plandeel Oldebroek valt binnen het deelgebied kleinschalig landschap. Het kampenlandschap wordt gekenmerkt door verscheidenheid in beeldvormende elementen en afwisseling in hoogte, bodemgebruik en openheid. Bebouwing komt in verschillende vorm verspreid in het gebied voor. Het ruimtelijke beeld wordt verder bepaald door een breed scala aan begroeiingselementen.

Omdat voor plandeel Oldebroek al voor de inwerkingtreding van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) een bestemmingsplan voor het Bedrijvenpark H2O was vastgesteld heeft het LOP geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

3.5 Gemeentelijk beleid Hattem

3.5.1 Structuurvisie gemeente Hattem 2025 (2008)

De visie bestaat uit een ruimtelijk ontwikkelingsplan en een uitvoeringsparagraaf. Het doel van het ruimtelijk ontwikkelingsplan is om in grote lijnen en op integrale wijze de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Hattem tot 2025 te verwoorden. Deze visie beschrijft de kernkwaliteiten, de ambitie en de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Hattem. In onderstaand figuur is de visiekaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0015.png"

Figuur 3.5 Ruimtelijk ontwikkelingsplan Hattem

In de visie wordt Bedrijvenpark H2O genoemd als een van de ontwikkelingen die spelen in regionaal verband. Bedrijvenpark H2O is aangemerkt als een economische drager van de gemeente en aangewezen als nieuw bedrijventerrein. Voor dit bedrijventerrein is destijds samen met Heerde en Oldebroek en in nauwe samenwerking met de provincie Gelderland een Ruimtelijk Economisch Ontwikkelingsplan opgesteld. Onderdelen hiervan waren de ontwikkeling van een gezamenlijk intergemeentelijk bedrijventerrein, de revitalisering van bestaande bedrijventerreinen, de verplaatsing van bedrijven (ook uit kernen, randzones van kernen en het buitengebied) en de herontwikkeling van vrijkomende bedrijfslocaties met andere functies.

De ontwikkeling van Bedrijvenpark H2O past dus in de structuurvisie. De uitgangspunten hiervan zijn inmiddels door het Vernieuwd Perspectief aangepast.

3.5.2 Welstandsnota (2005)

In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid van onder andere het buitengebied. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.

Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit.

Voor ontwikkelingsgebieden wordt vaak een vervangend welstandskader vastgesteld dat specifiek op die locatie is toegesneden: een beeldkwaliteitsplan. Ook voor het bedrijvenpark H2O is in 2005 een beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Voor de nieuwe bestemmingsplannen wordt dit beeldkwaliteitskader geactualiseerd in de vorm van een beeldregieplan. Het nieuwe beeldregieplan wordt nader beschreven in paragraaf 5.4.

3.5.3 Landschapsontwikkelingsplan Hattem (2011)

Hattem ligt landschappelijk gezien op een bijzondere plek. Hier ontmoeten het Veluwemassief en de IJsselvallei elkaar. Dat is zichtbaar door een variatie in landschapstypen. Bossen, open (polder)gebied, kleinschalig kampen- en oeverwallenlandschap en uiterwaarden wisselen elkaar af. Het landschap is erg belangrijk voor Hattem. Daarnaar is Hattem volop ruimtelijk in ontwikkeling. Ten oosten van plandeel Hattem ligt de Hanzelijn. En in het plangebied wordt het Bedrijvenpark H2O ontwikkeld. In de structuurvisie is aangegeven dat natuur en landschap één van de kernwaarden van de gemeente vormt, die versterkt moet worden. De structuurvisie zelf beschrijft weliswaar de landschappelijke kwaliteiten op hoofdlijnen, maar geeft nog onvoldoende tegenwicht aan de druk vanuit de rode functies. Om dit tegenwicht vanuit groen en landschap te bieden is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het LOP geeft de visie op het behoud en de ontwikkeling van het landschap in Hattem weer voor de komende 10 jaar. De visie is uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma met concrete projecten.

In het buitengebied van de gemeente Hattem worden in het LOP vijf deelgebieden te onderscheiden: uiterwaarden, landschappelijk te versterken zone, poldergebied, uitloopgebied Assenrade en gebied ten zuiden van kern Hattem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0016.png"

Figuur 3.6 De vijf deelgebieden uit het LOP

Plandeel Hattem valt niet binnen één van de deelgebieden, maar grenst aan de noordzijde aan het poldergebied en aan de zuidoostzijde aan de landschappelijk te versterken zone. Eén van de opgaven van het LOP is de landschappelijke inpassing van het Bedrijvenpark H2O. Er moet naast een inpassing van het bedrijventerrein aandacht worden besteed aan de uitstraling ervan. Hierbij dienen de lijnen van de Zuiderzeestraatweg en de Oostersedijk duidelijk zichtbaar te blijven. Bij de uitbreiding van het bedrijventerrein dient daarom voldoende afstand te worden aangehouden tot deze lijnen. Bij de uitwerking van het bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Bij de voorbereidingen van ruimtelijke plannen moet de uitvoerbaarheid in relatie tot de wet- en regelgeving op het gebied van milieu, water, ecologie en archeologie worden aangetoond. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze sectorale toetsing. Daarbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de informatie in het milieueffectrapport (MER) dat parallel aan de bestemmingsplanprocedure is opgesteld. De genoemde onderzoeksrapporten zijn opgenomen als bijlage bij dit MER, zie Bijlage 6.

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Mer-plicht

Mer-plicht

Parallel aan de bestemmingsplanprocedure is een planmer-procedure doorlopen. Er zijn twee aanleidingen om een planMER op te stellen:

  • 1. De eerste aanleiding is dat in het Vernieuwd Perspectief (VP) bedrijven uit milieucategorie 4 (en in plandeel Hattem 5) zijn voorzien. Er kunnen daardoor in de toekomst omgevingsvergunningen worden aangevraagd voor bedrijven die voorkomen op de C-lijst en de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Het bestemmingsplan is het kaderstellende plan voor deze aanvragen en is daarom planmer-plichtig;
  • 2. Een tweede aanleiding om een milieueffectrapport op te stellen is het feit dat voor het plan een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet moet worden opgesteld. Voor plannen waarbij niet is uitgesloten dat zij significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden hebben, moet namelijk een passende beoordeling worden gemaakt. Omdat bedrijvigheid uit de hoge milieucategorieën en het extra verkeer kunnen leiden tot nieuwe stikstofdepositie op Natura 2000-gebied Veluwe kunnen deze effecten niet op voorhand uitgesloten worden. Het opstellen van een passende beoordeling bij een bestemmingsplan leidt automatisch ook tot een planmer-plicht.

Mer-beoordelingsplicht voor aanleggen bedrijventerrein

De bestemmingsplannen voor het Oldebroekse en Hattemse deel van bedrijvenpark H2O voorzien gezamenlijk in een oppervlakte van iets meer dan 75 hectare bedrijventerrein (bruto). Omdat op het Oldebroekse deel al een paar bedrijven zijn gerealiseerd, ligt de werkelijke oppervlakte iets lager. Op basis van categorie D11.3 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is het vaststellen van een bestemmingsplan voor de aanleg van 75 hectare bedrijventerrein een mer-beoordelingsplichtig besluit.

Of de drempelwaarde wel of niet precies wordt overschreden doet niet echt ter zake. Gezien de omvang van het bedrijventerrein, de samenhang met de verplaatsing van een op- en afrit en het feit dat het plan ook planmer-plichtig is, wordt tevens uitgegaan van een mer-beoordelingsplicht voor het plan.

Verplaatsing op- en afrit niet mer-plichtig

De verplaatsing van de op- en afrit A28 is op zichzelf niet mer(beoordelings)-plichtig, omdat het onder de drempelwaarden voor de aanpassing van snelwegen blijft. Categorie D1.1 van Besluit milieueffectrapportage heeft namelijk betrekking op de wijziging of uitbreiding van een autosnelweg bij een tracélengte van 5 kilometer of meer. De tracélengte blijft daar ruimschoots onder. Wel is er sprake van de noodzaak voor een vormvrije mer-beoordeling. Het project heeft een dusdanig sterke samenhang met de bestemmingsplannen voor Bedrijvenpark H2O, dat het wenselijk is om in het MER rekening te houden met de verplaatsing van de op- en afrit van de A28. Dit is gedaan door alternatieven op te nemen mét en zonder verplaatsing van de op- en afrit A28.

Conclusie

Omdat de bestemmingsplannen voor het Bedrijvenpark H2O zowel planm.e.r.plichtig als m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn, het verplaatsen van de op- en afrit A28 vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig is en er een duidelijke samenhang is tussen de ontwikkeling van Bedrijvenpark H2O en de realisatie van een nieuwe aansluiting op de A28, is voor deze projecten een gecombineerde plan- en projectMER opgesteld. Daarmee wordt in één rapport gelijktijdig invulling gegeven aan de verschillende typen m.e.r.-plicht.

4.1.2 Mer-procedure

De procedure van milieueffectrapportage is grotendeels parallel met het bestemmingsplan doorlopen. De procedure voor milieueffectrapportage is wettelijk vastgelegd en bevat een aantal vaste stappen:

  • 1. Kennisgeving van het opstellen van het MER, inclusief het raadplegen van betrokken overleg- en adviesorganen.
  • 2. Opstellen van het MER.
  • 3. Publicatie van het MER, tezamen met een (voor)ontwerpbestemmingsplan;
  • 4. Toetsing van het MER door de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) en zienswijzen door een ieder.
  • 5. Vaststelling van het plan, waarbij wordt gemotiveerd op welke wijze de resultaten van het MER zijn verankerd.
  • 6. Evaluatie van milieueffecten.

De mer-procedure loopt voor een groot deel gelijk op met de bestemmingsplanprocedure. Tegelijk met de bestemmingsplannen is het MER vastgesteld, het MER is opgenomen als Bijlage 5, het bijlagenboek als Bijlage 6. Het MER is met de twee ontwerpbestemmingsplannen voor het Bedrijvenpark H2O in het najaar van 2016 ter inzage gelegd. De Commissie m.e.r. (stap 4) heeft op 15 december 2016 haar toetsingsadvies uitgebracht dat als Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. De aanvulling op het MER is tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan voor de aansluiting op de A28 in december 2017 ter inzage gelegd, zie hiervoor Bijlage 8.

4.1.3 Opzet van het MER en inspraak

Reacties op de NRD

Voorafgaand aan het MER is een notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) ter inzage gelegd waarin de opzet van het MER is beschreven. De NRD is opgenomen als Bijlage 3. Door een tweetal insprekers is expliciet gereageerd op de inhoud van de Notitie reikwijdte en detailniveau. In een notitie bij het MER is verantwoord wat er met deze inspraakreacties in het MER is gedaan. Deze notitie is als bijlage opgenomen bij het MER.

Alternatieven (reikwijdte)

In het MER staat de vergelijking tussen de referentiesituatie, de autonome ontwikkeling, het voornemen en verschillende alternatieven centraal. In het MER worden de volgende alternatieven en scenario's beschreven.

Naam alternatief   Omschrijving   Programma  
Referentiesituatie   De huidige feitelijke situatie + autonome ontwikkelingen   Geen nieuwe programma  
Voornemen   Maximale invulling van bouwmogelijkheden uit twee nieuwe bestemmingsplannen, gebaseerd op het Vernieuwd Perspectief   75 hectare bedrijventerrein, waarvan 50 hectare uitgeefbaar.  
Alternatieven      
Eerdere bestemmingsplannen   Maximale invulling van het gelden bestemmingsplan voor Oldebroek en het in procedure gebrachte bestemmingsplan voor Hattem   75 hectare bedrijventerrein, waarvan 50 hectare uitgeefbaar  
Alternatief geluidszoneringsplichtige inrichtingen   Voor het aspect geluid wordt rekening gehouden met een milieuzonering die is geoptimaliseerd voor het aspect geluid   Geluidszoneringsplichtige inrichtingen toestaan  
Variant risicovolle inrichtingen   Bij de nieuwe ontsluiting van de A28 wordt de realisatie van een LPG-tankstation toegestaan   Hetzelfde als het voornemen  
Scenario's      
Ontsluitings-
scenario  
Hetzelfde programma als bij het voornemen, waarbij de bestaande ontsluiting blijft bestaan   Hetzelfde als het voornemen  

Tabel 4.1 Onderzochte alternatieven

Reacties op het MER

Door een aantal insprekers zijn expliciete reacties op het MER ingebracht in de procedures voor de bestemmingsplannen bedrijventerrein H2O. Deze reacties zijn beantwoord in de reactienota's overleg en inspraak van de verschillende bestemmingsplannen, maar hebben niet geleid tot aanpassingen in het MER.

De Commissie m.e.r. heeft in haar advies aangegeven dat naar haar oordeel goed onderzoek is gedaan naar de milieugevolgen van het voornemen. “Het hoofdrapport is goed opgebouwd en bevat veel waardevolle informatie. Door de enorme omvang van het bijlagenbestand is de achtergrondinformatie echter beperkt toegankelijk voor besluitvormers en een breed publiek. Uit de samenvatting valt niet meteen de essentie van het voornemen en van de milieueffecten daarvan op te maken. In zijn algemeenheid is het onderzoek naar de gevolgen van het voornemen op beschermde soorten gebaseerd op goede en actuele gegevens, en is het op juiste wijze uitgewerkt en geïnterpreteerd. Om de uitvoerbaarheid van Bedrijvenpark H2O in relatie tot stikstof zeker te stellen, is het aangemeld als prioritair project onder het PAS. De gekozen locatie is een logische keuze vanwege de nabijheid van de A50 en de A28 en het reeds aanwezige (beperkt ingevulde) bedrijventerrein."

De Commissie signaleert bij de toetsing van het MER desondanks een aantal tekortkomingen. Zij acht het opheffen ervan essentieel voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over de drie bestemmingsplannen. De tekortkomingen betreffen:

  • Geluid: In het MER wordt beschreven dat een aantal woningen een hoge geluidbelasting gaan ondervinden. Onderbouwd moet worden waarom die geluidbelasting aanvaardbaar is en onderzocht moet worden of deze effecten mogelijk kunnen worden verminderd met maatregelen.
  • Geur: Het plan maakt in principe bedrijven mogelijk met een aanzienlijke uitstoot van geur. Ook is sprake van geurbelasting vanuit de omgeving op het plangebied. In het MER dient ingegaan te worden op de cumulatie van geur en mogelijke mitigerende maatregelen en de effecten daarvan. Op die manier wordt duidelijk wat de gevolgen van het voornemen zijn voor de geursituatie voor omwonenden en voor personen die in het plangebied werken.
  • Flora en Fauna: Door het voornemen wordt de bestaande vliegroute van streng beschermde vleermuizen over de Voskuilerdijk verbroken. Een mogelijke vervangende vliegroute is niet uitgewerkt; zo is niet bekend waar deze route komt te liggen, hoe deze wordt ingericht en of deze effectief is voor het in stand houden van de vliegroutes voor vleermuizen in het gebied. Hiermee is in het MER wel aangetoond dat verbodsbepalingen uit de Flora- en Faunawet (vanaf 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming) worden overtreden, maar zijn maatregelen om dit te voorkomen onvoldoende onderbouwd.

Deze reactie heeft geleid tot een aanvulling op het MER. Het MER van 27 september 2016 en deze aanvulling vormen samen het totale MER voor Bedrijvenpark H2O en de nieuwe aansluiting op de A28. De aanvulling op het MER is opgenomen als Bijlage 8.

4.1.4 Resultaten uit het MER

Voor elk milieuaspect is in het MER een beschrijving van de referentiesituatie opgenomen en een effectbeschrijving voor het voornemen en alternatieven ten opzichte van de referentiesituatie.

Vergelijking alternatieven

Voor de aspecten industrielawaai en externe veiligheid zijn in het MER twee aanvullende alternatieven onderzocht. Voor het alternatief geluidszonering geldt dat deze zeer negatief scoort , de geluidsbelastingen zijn ook hoger dan bij het voornemen. Geconstateerd wordt dat op deze locatie onvoldoende milieuruimte beschikbaar is om geluidszoneringsplichtige inrichtingen te vestigen.

Voor de variant LPG/LNG-tankstation geldt dat een LPG/LNG-tankstation niet inpasbaar is in het voorgenomen zoekgebied, omdat de PR 10-6-risicocontour dan over bestaande bebouwing heen valt. Er wordt daarom voorgesteld om geen LPG/LNG-tankstation toe te staan.

Op basis van het MER wordt geconstateerd dat de alternatieven eerdere bestemmingsplannen en het ontsluitingsscenario leiden tot een onacceptabel verkeersknelpunt bij de aansluiting op de A28 bij Wezep.

Voor effecten die samenhangen met de verkeersafwikkeling, zoals geluidsbelasting en luchtkwaliteit, is sprake van een gemengd beeld. Bij het voornemen is op een aantal wegvakken sprake van een afname, van de geluidsbelasting en de concentraties luchtverontreinigende stoffen, terwijl op andere wegvakken sprake is van een toename. Bij het alternatief eerdere bestemmingsplannen en het ontsluitingsscenario is op alle plekken sprake van een toename, omdat de bestaande verkeersstructuur intact blijft.

Het alternatief eerdere bestemmingsplannen scoort gunstiger ten aanzien van de aspecten geur en industrielawaai. Het ontsluitingsscenario scoort op deze punt vergelijkbaar met het voornemen.

Ten aanzien van aspecten op het gebied van bodem, landschap en ecologie is bij het voornemen sprake van (iets) negatievere effecten dan bij de eerdere bestemmingsplannen en het ontsluitingsscenario. De fysieke ingrepen ten behoeve van de nieuwe aansluiting brengen namelijk een paar effecten met zich mee (die overigens gemitigeerd kunnen worden).

Aangezien het voornemen uitvoerbaar is en het best aansluit bij de vastgestelde doelstellingen van de betrokken gemeenten, wordt het voornemen als uitgangspunt voor het voorkeursalternatief gehanteerd.

4.1.5 Mitigerende maatregelen en voorkeursalternatief

Mitigerende maatregelen

In het MER zijn verschillende mitigerende maatregelen afgewogen die negatieve effecten kunnen voorkomen of reduceren. Daarbij is rekening gehouden met aspecten als kosten(effectiviteit), de (wettelijke) noodzaak en de effectiviteit van de maatregel. Deze zijn verwerkt in het voornemen tot een voorkeursalternatief, op basis waarvan de bestemmingsplannen worden opgesteld.

Voorkeursalternatief

In het MER en de aanvulling hierop zijn verschillende mitigerende maatregelen afgewogen die negatieve effecten kunnen voorkomen of reduceren. Daarbij is rekening gehouden met aspecten als kosten, de noodzaak en de effectiviteit van de maatregel.

Het voorkeursalternatief bestaat uit het voornemen, het realiseren van circa 50 hectare netto bedrijventerrein volgens het Vernieuwd Perspectief (VP):

  • bovenregionaal bedrijventerrein.
  • logistieke toplocatie, met verbeterde ontsluiting naar de A28.
  • mogelijkheden voor lokale bedrijvigheid en voor zwaardere bedrijvigheid. Dit betekent het toestaan van hogere categorieën (milieucategorie 4 en waar mogelijk 5).
  • Mogelijkheden voor uitgifte grotere kavels en grotere bouwhoogtes.

In de bestemmingsplannen zijn de volgende mitigerende maatregelen opgenomen:

  • Opwaarderen van de rotonde Rondweg - Duurzaamheidstraat (plandeel Oldebroek)
  • Opwaarderen kruispunt Zuiderzeestraatweg - Oostersedijk (plandeel Hattem)
  • Gescheiden fietspad Voskuilerdijk (op- en afrit A28)
  • Oversteekbaarheid Duurzaamheidstraat (plandeel Oldebroek)
  • Niet toestaan geluidszoneringsplichtige inrichtingen (Oldebroek en Hattem)
  • Geluidsreducerende maatregelen bedrijventerrein (met name voor 4.2 bedrijven in de nachtperiode)
  • Geluidreducerende maatregelen toeleidende wegen. (of er maatregelen nodig zijn voor de A28 wordt uitgezocht in de procedure voor de Geluidproductieplafonds)
  • Geen LPG/LNG-tankstations toestaan
  • Bodemsaneringen uitvoeren (Oldebroek en Hattem)
  • Aanvullende waterberging plandeel Hattem
  • Aanmelding als prioritair project in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) (drie plannen)
  • Vervangende nestgelegenheid (plandeel Hattem)
  • Fourageerroute vleermuizen (op- en afrit A28)
  • Dubbelbestemming archeologie (plandeel Hattem)
  • Uitvoeren nader archeologisch onderzoek aansluiting A28
  • Geurrelevante bedrijven zijn niet toegestaan binnen een afstand tot woningen van 2 maal de richtafstand voor geur, tenzij blijkt dat (met maatregelen) aan het geurbeleid kan worden voldaan en een plaatselijke aanscherping van het geurbeleid om rekening te houden met eventuele cumulatie.

De mitigerende maatregelen leiden op een aantal punten tot een gewijzigde effectscore, van negatief naar licht negatief , met name ten aanzien van de oversteekbaarheid voor langzaam verkeer, de geluidsbelasting, de stikstofdepositie op natuurgebieden en voor nest- en verblijfsplaatsen van beschermde soorten.

Borging van de resultaten

Waar mogelijk en noodzakelijk zijn de mitigerende maatregelen uit het MER juridisch gewaarborgd. Hiervoor zijn de volgende besluiten in voorbereiding:

  • De realisatie van een nieuwe aansluiting op de A28 hangt nauw samen met de realisatie van het Bedrijvenpark H2O. Daarom zijn alle drie de bestemmingsplan nagenoeg gelijktijdig vastgesteld.
  • Voor de ingreep en de realisatie van maatregelen met betrekking tot beschermde soorten is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming verkregen.
  • het plan Bedrijvenpark H2O (inclusief het verplaatsen van de Aansluiting A28) is aangemeld als prioritair project in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland hebben in 2016, 2017 en 2018 ingestemd met plaatsing op de prioritaire lijst. Dit betekent dat in het PAS ontwikkelruimte wordt gereserveerd voor de uitvoering van de bestemmingsplannen.
  • Daarnaast zal een monitoringsplan worden opgesteld, waarin met name het monitoren van de verkeerseffecten en het ecologisch veldonderzoek een plaats krijgt.
4.1.6 Resultaten uit de aanvulling op het MER

In de aanvulling op het MER worden ten aanzien van geluid en geur een aantal aanvullende maatregelen noodzakelijk geacht. Deze betreffen de aspecten geluid en geur.

Ten aanzien van geluid is In de aanvulling op het MER het volgende opgenomen:

“Bedrijven op de kavels geschikt voor milieucategorie 4.2 mogen in de nachtperiode (tussen 23:00 en 07:00 uur) niet meer geluid produceren dan 55 dB(A)/m2. Indien aangetoond kan worden dat andere bedrijven binnen dezelfde milieucategorie minder geluidruimte hebben in de nachtperiode (vastgelegd in de omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift), dan kan dit met maximaal 5 dB worden verhoogd zolang de gemiddelde geluidemissie binnen deze milieucategorie per saldo niet meer bedraagt dan de genoemde waarden. Dit moet in de bestemmingsplannen worden geborgd. Concreet betekent dit dat in de bestemmingsplannen een geluidverkavelingsregeling moet worden opgenomen. Normaal gesproken kan dit alleen bij gezoneerde industrieterreinen, maar omdat dit gegeven een uitkomst van het MER is, kan op grond van artikel 7.35 lid 3 Wet milieubeheer een dergelijke regeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. “

Ten aanzien van geur is In de aanvulling op het MER het volgende opgenomen:

“Voorgesteld wordt om een variant .... te koppelen aan het bestemmingsplan, waarbij van tevoren duidelijk wordt welke bedrijven een geuronderzoek moeten uitvoeren en hoe bij de toetsing rekening wordt gehouden met cumulatie. Dit houdt in dat geurrelevante bedrijven die zijn gelegen tussen de richtafstand en de dubbele richtafstand tot woningen gelegen buiten het plangebied, vooraf moeten onderzoeken of vestiging mogelijk is zonder dat onaanvaardbare geurhinder door cumulatie optreedt.

De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • 1. Een geurrelevant bedrijf is een bedrijf waarbij geur (mede)maatgevend is voor de richtafstand, dus als de richtafstand gelijk is aan de richtafstand voor geur. Hiervan kan worden afgeweken op grond van een beoordeling door het bevoegd gezag conform de Handleiding geur van InfoMil .
  • 2. Een geurrelevant bedrijf draagt in potentie bij aan de gecumuleerde geurbelasting bij woningen rondom het bedrijventerrein als de afstand tot woningen kleiner is dan 2 maal de richtafstand voor geur (dus een bedrijf met een geur-richtafstand van 100 meter moet onderzoek doen bij kleinere afstand dan 200 meter tot een woning). Hiermee wordt voorkomen dat bedrijven met een beperkte geurcomponent die op grote afstand van woningen zijn gelegen onnodig onderzoek moeten laten uitvoeren.
  • 3. Bij woningen buiten het plangebied (categorie A uit het provinciale geurbeleid) wordt in principe geen hogere geurbelasting toegestaan dan de streefwaarde.
  • 4. Bij uitzondering kan gemotiveerd worden afgeweken tot de richtwaarde, waarbij in afwijking van het provinciale beleid, rekening moet worden gehouden met cumulatie van geurcontouren van hetzelfde type (bijvoorbeeld groencompostering wat op verschillende plaatse in de omgeving voorkomt).
  • 5. Het toestaan van een geurbelasting tot de grenswaarde is voor een individueel bedrijf niet mogelijk.

Deze aanvullende maatregelen zijn verder uitgewerkt in de regels van het bestemmingsplan. Deze worden nader toegelicht in paragraaf 6.3.

4.2 Verkeer en parkeren

Algemeen

Een adequate en veilige verkeersontsluiting is een voorwaarde voor een goede ruimtelijke ontwikkeling. Inzet van het Vernieuwd Perspectief is de verplaatsing van de op- en afrit naar de A28. In het MER zijn de verkeerseffecten van Bedrijvenpark H2O én het verplaatsen van deze op- en afrit in beeld gebracht. Onderstaand worden de uitkomsten in hoofdlijnen beschreven. Voorafgaand daaraan een aantal opmerkingen over het verkeersmodel.

Verkeersmodel

In het kader van het MER is voor de verplaatsing van de aansluiting op de A28 onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai. Op basis daarvan zijn ontwerpbesluiten hogere waarden in procedure gebracht door de gemeente Oldebroek en de provincie Gelderland. Hiermee is voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Een bestemmingsplan mag namelijk pas worden vastgesteld door de gemeenteraad als de benodigde hogere waarden besluiten zijn genomen door het bevoegd gezag, in dit geval het college van B&W en Gedeputeerde Staten. Met de procedure tot nu toe en de uitgevoerde onderzoeken is aan de wettelijke plicht voldaan. Hierbij is gebruik gemaakt van het geactualiseerde verkeersmodel.

Mede naar aanleiding van zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied, Aansluiting A28 en de ontwerpbesluiten hogere waarden van zowel de gemeentelijke als de provinciale wegen is besloten het verkeersmodel te actualiseren. De actualisering van het model laat geen onverwachte verkeersstijgingen zien voor de situatie 2030 inclusief volledige realisatie van het Bedrijvenpark H2O, waardoor er geen ongewenste hoeveelheden sluipverkeer gaat ontstaan. Het geactualiseerde verkeersmodel voor het verleggen van de aansluiting A28 is toegevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting.

Het geactualiseerde verkeersmodel heeft er tevens toe geleid dat het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is gevolg van de verplaatsing van de aansluiting op de A28 opnieuw is uitgevoerd en dat gewijzigde besluiten hogere waarden van de provincie en de gemeente Oldebroek ter inzage zijn gelegd en vastgesteld. Deze procedures zijn dus separaat doorlopen en hebben betrekking op de verplaatsing van de aansluiting op de A28.

Bereikbaarheid autoverkeer

Bestaande verkeerssituatie en autonome ontwikkeling

In het verleden is onderzoek uitgevoerd naar de ontsluiting van de kern Wezep-Noord (BVA, 2013). Uit dit onderzoek blijkt dat de bereikbaarheid en de verkeersafwikkeling in het plangebied en de directe omgeving met een nieuwe ontsluiting aanzienlijk verbeterd ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie is op bepaalde momenten van de dag (in de spits) namelijk sprake van overbelasting en verkeershinder bij de aansluiting op de A28 bij Wezep.

Ook uit de modelberekeningen in het kader van het MER is in de huidige situatie sprake van filevorming op het Rijkswegennet en rond de op- en afrit bij Wezep. Op het lokale wegennet speelt dit vooral tijdens de avondspits op de Zuiderzeestraatweg en Stationsweg, waarbij de problematiek tot 2030 toeneemt.

Effecten voornemen (Vernieuwd Perspectief)

Met realisatie van het voornemen nemen de verkeersintensiteiten in en rond en plangebied verder toe, maar is ook sprake van een verbeterde verkeersstructuur. De belangrijkste effecten worden veroorzaakt door de verschoven aansluiting op de A28. Er vindt daardoor een verschuiving plaats van verkeer die met de bestaande wegenstructuur via de Zuiderzeestraatweg naar Zwolle reed en nu via de Duurzaamheidstraat en de Rondweg naar de nieuwe aansluiting gaat rijden. Op de wegen die naar de nieuwe aansluiting leiden is daarom een toename van de verkeersdruk aan de orde. Op deze wegen is echter nog voldoende restcapaciteit beschikbaar om het aanvullende verkeer te verwerken. Er is geen sprake van een onaanvaardbare verkeerssituatie. Effecten op het gebied van luchtkwaliteit blijven beneden de grenswaarden en de Wet geluidhinder geeft voldoende beschermingsmogelijkheden om het akoestisch klimaat aanvaardbaar te houden. Wel moet de bestaande rotonde worden aangepast om het aanvullende verkeer te kunnen verwerken.

Uit het model blijkt dat als de aansluiting op de A28 wordt verplaatst en de nieuwe verbindingsweg N308 er komt, het aanzienlijk rustiger wordt op de Zuiderzeestraatweg tussen de bestaande N308 en de Stationsweg. Afhankelijk van de locatie neemt het verkeer hier met circa 2.000 mvt/etmaal af ten opzichte van het basisjaar. Het (zuid)westelijke deel van Wezep krijgt met de voorgenomen plannen naar de toekomst toe (2030) fors minder verkeer te verwerken.

Door het voornemen ontstaat een extra verkeerstoename op het hoofdwegennet (met name de A28). Hier is in de autonome situatie al sprake van verzadiging, waardoor op termijn behoefte bestaat aan maatregelen vanuit de wegbeheerder (Rijkswaterstaat). Het voornemen maakt deze problematiek niet wezenlijk anders.

Effecten alternatieven

Bij het alternatief eerdere bestemmingsplannen en het ontsluitingsscenario blijft sprake van dezelfde wegenstructuur. Dit leidt ertoe dat het bestaande knelpunt bij de op- en afrit Wezep onacceptabel wordt belast. Hierdoor is in de toekomst dusdanige filevorming aan de orde, dat de lokale wegenstructuur als overbelast kan worden beschouwd. Dit leidt tot meer sluipverkeer en overlast voor onder andere de kern Wezep. Onder andere de Zuiderzeestraatweg en de aansluiting van de bestaande aansluiting op de A28 met de N308 zijn knelpunten, maar ook de Rondweg. Hier is dan structureel filevorming in de spits te verwachten en veel vrachtverkeer gedurende de dag door de kern.

Bereikbaarheid OV

De effecten voor de bereikbaarheid van het openbaar vervoer zijn vergelijkbaar met de bereikbaarheid van de auto. Beide maken gebruik van dezelfde route (Zuiderzeestraatweg).

Bereikbaarheid langzaam verkeer

Voor langzaam verkeer is bij het voornemen en de alternatieven sprake van een verminderde oversteekbaarheid op de Duurzaamheidstraat, omdat hier veel extra verkeer wordt toegevoegd. Een verbeterde oversteek op deze straat is daarom wenselijk.

Verkeersveiligheid

De verkeersveiligheid verbetert in het voornemen, omdat de routes in de kernen Wezep en Hattemerbroek minder zwaar belast worden. Wel neemt de verkeersdruk op de Duurzaamheidstraat en Rondweg toe in verband met de nieuwe aansluiting op de A28. Een maatregel is noodzakelijk om de verkeersveiligheid op de fietsroute Voskuilerdijk te borgen.

Bij het alternatief eerdere bestemmingsplannen en het ontsluitingsscenario leidt de ontwikkeling van Bedrijvenpark H2O tot een versterking van de knelpunten die in de autonome situatie optreden. Het risico bestaat dat de verkeersongevallenconcentraties zoals op de Zuiderzeestraatweg ter hoogte van de Rondweg en Stationsweg door de hoge verkeersdruk toenemen.

Parkeren

Voor het bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat parkeren van bedrijven op eigen terrein plaatsvindt. Daarmee wordt parkeeroverlast in de openbare ruimte voorkomen. In de strook onder de hoogspanningsverbinding is ook parkeren mogelijk.

4.3 Milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk dat bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies zoals woningen goed op elkaar worden afgestemd. Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (editie 2009) gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een 'rustige woonwijk'. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Voor afwijkende gebiedstypes ('gemengd gebied') kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Daarnaast kan de feitelijke emissies(geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Plandeel Oldebroek

Voor het plangebied is op basis van een Staat van Bedrijfsactiviteiten een milieuzonering uitgewerkt om overlast tussen milieuhinderlijke en milieugevoelige functies te voorkomen. Voor de kern Hattemerbroek en de lintbebouwing langs de Zuiderzeestraatweg wordt daarbij uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Ten opzichte van de agrarische bedrijfswoning aan de Middeldijk 12 wordt rekening gehouden met een afwijkende milieuzonering ten opzichte van 'gemengd gebied'. Hier is sprake van omdat:

  • er is sprake van solitair gelegen bedrijfswoning, geen aaneengesloten woonbebouwing;
  • op korte afstand van de woning reeds een afvalverwerkingsbedrijf is gevestigd;
  • door de ligging nabij de A28 is sprake van een verhoogd hinder niveau.

Op grond van de milieuzonering zijn ter plaatse van het bedrijventerrein, afhankelijk van de locatie, bedrijven toegestaan uit milieucategorie 1 t/m 4.2 (zie onderstaande figuur). Door de gehanteerde milieuzonering wordt zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0018.png"

Figuur 4.1 Milieuzonering van plandeel Oldebroek

Plandeel Hattem

Voor het plangebied is op basis van een Staat van Bedrijfsactiviteiten een milieuzonering uitgewerkt om overlast tussen milieuhinderlijke en milieugevoelige functies te voorkomen. Voor de kern Hattemerbroek en de lintbebouwing langs de Zuiderzeestraatweg wordt daarbij uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Ten opzichte van de bedrijfswoning aan de Zuiderzeestraatweg 34 is rekening gehouden met 'gemengd gebied'. Hier is sprake van omdat:

  • er is sprake van solitair gelegen bedrijfswoning, geen aaneengesloten woonbebouwing;
  • door de ligging nabij de A28, A50 en de Zuiderzeestraatweg sprake is van een verhoogd hinder niveau.

Op grond van deze milieuzonering zijn ter plaatse van het bedrijventerrein, afhankelijk van de locatie, een maximale toelaatbaarheid van bedrijven uit milieucategorie 3.1 t/m 5.1. Door de gehanteerde milieuzonering wordt zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd. In de bedrijvenlijst zijn 5.1-bedrijven die niet passend zijn op Bedrijvenpark H2O voorzien van een blauwe kleur en in de regels van de bestemming Bedrijventerrein worden deze 5.1-bedrijven uitgesloten. Voor de duidelijkheid zijn bedrijven uit een hogere categorie dan 5.1 oranje gearceerd, deze zijn niet bij recht toegestaan. De overige 5.1-bedrijven zijn wel toegestaan binnen de bestemming (voor zover aangeduid als ‘bedrijf tot en met categorie 5.1’) en zijn geel gearceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0020.jpg"

Figuur 4.2 Milieuzonering van het plandeel Hattem

4.4 Agrarische bedrijven

Toetsingskader en beleid

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel. De gemeente Oldebroek is aangewezen als concentratiegebied I uit de Meststoffenwet. De gemeente Hattem is geen concentratiegebied.

    concentratiegebied   niet-concentratiegebied  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³
   
max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 meter t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 meter t.o.v. geurgevoelig object  
buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 meter t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 meter t.o.v. geurgevoelig object  

Tabel 4.2 Overzicht geurnormen Wgv

Voor geurgevoelige objecten die deel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 meter binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. Een geurgevoelig object is in de wet gedefinieerd 'een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent, of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.'

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Gebiedstype

Bij het vormgeven van de geurhindercirkels wordt uitgegaan van het gebiedstype 'buiten de bebouwde kom'. In de Memorie van de Toelichting op de Wet geurhinder en veehouderij is aangegeven dat de grens van de bebouwde kom zoals bedoeld in de Wgv niet wordt bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur. Als bebouwde kom wordt beschouwd: het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven.


In het kader van de geurregelgeving worden beide delen van het plangebied gekenmerkt als gebied buiten de bebouwde kom:

  • Omdat het plangebied betrekking heeft op een bedrijvenpark en op het terrein geen woon- of verblijfsfuncties worden gerealiseerd;
  • Het gebied grenst aan vrijwel alle zijden aan agrarisch gebied. De afstand tot overige aanwezige geurgevoelige objecten is hierdoor groot. Er is dan ook geen sprake van een concentratie van bebouwing binnen een samenhangende structuur;
  • bij vrijwel alle bedrijfsfuncties zijn niet 24-uur per dag mensen aanwezig. Bedrijven worden daarom gezien als minder hindergevoelig dan woningen en recreatieve functies.

Plandeel Oldebroek

Het agrarische bedrijf aan de Hanewende 9 komt door de realisatie van het bedrijventerrein te vervallen. Het bedrijf wordt met het nieuwe bestemmingsplan wegbestemd.

In de directe omgeving van het plangebied is een aantal agrarische bedrijven gevestigd aan de Zuiderzeestraatweg, de Hanewende, de Oude Weg en de Middeldijk. De aard van de activiteiten van enkele van deze agrarische bedrijven kan geurhinder met zich meebrengen. Voor de grondgebonden bedrijven aan de Hanewende en de Zuiderzeestraatweg geldt een afstand van 50 meter (op basis van het Activiteitenbesluit).

Voor het vergunningplichtige bedrijf aan de Middeldijk 12 gelden de vastgestelde normen en niet de afstanden. Doordat het bedrijventerrein wordt beschouwd als een gebied buiten de bebouwde kom en de gemeente Oldebroek binnen een concentratiegebied is gelegen geldt ten opzichte van dit bedrijf een geurnorm van 14 ouE/m3. Om dit juridisch-planologisch goed te regelen is in het bestemmingsplan een gebiedsaanduiding opgenomen ('milieuzone - geurzone'). De geurhindercirkels zijn gebaseerd op de vergunde situatie (milieuvergunning). Binnen deze geurhindercirkels zijn geen geurhindergevoelige bedrijfsactiviteiten mogelijk.

Plandeel Hattem

De agrarische bedrijven binnen het plangebied die nog zijn opgenomen in het oude bestemmingsplan zijn wegbestemd ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijvenpark. Het betreft het bedrijf aan de Zuiderzeestraatweg 26a en de Zuiderzeestraatweg 28. De bebouwing van deze bedrijven is ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijvenpark al gesloopt.

Aan de overzijde van het plangebied bevinden zich een melkveehouder en een hobbymatige schapenhouderij. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt een vaste afstandseis van 50 meter tot een gevoelig object buiten de bebouwde kom. Deze afstand van 50 meter valt op de Zuiderzeestraatweg. Binnen deze 50 meter worden dus geen geurgevoelige functies mogelijk gemaakt. Voor het plandeel Hattem is het daarom niet nodig om een regeling ter voorkoming van geurhinder in het bestemmingsplan op te nemen.

4.5 Geluid

Toetsingskader

Wet geluidhinder

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Industrielawaai

Voor de toetsing van de geluidsbelasting wordt gebruik gemaakt van de systematiek uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). Daarbij wordt een geluidsbelasting van 50 dB(A) gehanteerd als richtwaarde en 55 dB(A) als uiterste grenswaarde.

Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg. Omdat op het bedrijventerrein geen nieuwe (dienst)woningen worden toegelaten en ook geen andere geluidsgevoelige bestemmingen, is wegverkeerslawaai voor de invulling van het bedrijventerrein geen beperkende factor. Voor spoorweglawaai geldt hetzelfde.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt in de zin van de Wet geluidhinder. Wel worden in het voornemen nieuwe wegen aangelegd of kruispunten gereconstrueerd en zal het Bedrijvenpark H2O verkeer genereren. Om inzichtelijk te maken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, zal het effect van deze verkeerstoename en gewijzigde verkeersstromen ten aanzien van geluidhinder inzichtelijk worden gemaakt. Deze berekeningen zijn uitgevoerd met een het model Geomilieu versie 3.11. Dit model is gebaseerd op de Standaard Rekenmethode II (SRM II). Daarbij zijn verschillende toetsingskaders aan de orde:

  • Uitstralingseffecten verkeerstoename op het omliggende wegennetwerk.
  • Realisatie van een nieuwe weg in de nabijheid van bestaande woningen.
  • Aanpassing (reconstructie) van een bestaande weg of kruispunt in de nabijheid van bestaande woningen.
  • Aanleg of reconstructie van hoofdinfrastructuur, zoals de A28.
  • In het onderstaande figuur zijn de relevante onderzoekskaders per wegdeel weergegeven. Deze toetsingskaders worden nader toegelicht in het akoestisch onderzoek dat is opgenomen als Bijlage 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0021.png"

Figuur 4.3 Onderzoekskaders per wegdeel

Gecumuleerde geluidsbelasting

Ook wordt de gecumuleerde geluidsbelasting van verschillende bronnen (industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai) beoordeeld. Omdat hiervoor geen wettelijk kader van toepassing is, wordt hiervoor de methode Miedema gebruikt. Daarbij wordt op basis van de gecumuleerde geluidsbelasting een MilieuKwaliteitsMaat (MKM) toegekend.

Gecumuleerde geluidsbelasting Lden   Classificering milieukwaliteit  
< 50   Goed  
50 – 55   Redelijk  
55 – 60   Matig  
60 – 65   Tamelijk slecht  
65 – 70   Slecht  
> 70   Zeer slecht  

Tabel 4.3 Classificatie milieukwaliteit voor de geluidsbelasting (MKM-methodiek)

Industrielawaai

In het MER zijn de verschillende alternatieven op basis van kentallen doorgerekend wat betreft industrielawaai.

Bij het voornemen en het voorkeursalternatief is sprake van een toename van de geluidsbelasting als gevolg van bedrijvigheid. Daarbij is voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau sprake van een aantal overschrijdingen van de voorkeurswaarde van 50 dB(A). Deze overschrijdingen worden aanvaardbaar geacht. Bij het voornemen is voor elf woningen een totale geluidsbelasting van meer dan 55 dB(A) verwacht, dit is een niet aanvaardbare maatregel. Daarom zijn in de aanvulling op het MER (zie Bijlage 8) nadere berekeningen uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat als de geluidproductie in de nachtperiode, bij de bedrijven die zich vestigen op de terreindelen geschikt voor bedrijvigheid t/m categorie 4.2, wordt beperkt tot maximaal 55 dB(A)/m2 bij alle woningen aan de uiterste grenswaarde van 55 dB(A) kan worden voldaan. Bij 25 woningen direct ten zuiden van de planlocatie worden geluidniveaus tussen 50 en 55 dB(A) verwacht, bij de overige woningen wordt aan de voorkeursgrenswaarde voor gemengd gebied voldaan.

Daarnaast is in de aanvulling onderbouwd dat de berekeningen, bij gebrek aan concrete bedrijfssituatie, op meerdere onderdelen van een worst-casescenario uitgaan. Op basis van praktijkervaringen wordt verwacht dat de daadwerkelijk te verwachten geluidniveaus ten minste 2 à 3 dB lager zullen liggen dan berekend (dus maximaal 52 a 53 dB(A). Er zijn geen generieke bron- en overdrachtsmaatregelen mogelijk om de geluidniveaus verder te reduceren gezien de grote omvang van het terrein en de onzekerheid over de te vestigen bedrijven en bijbehorende bronnen. In de aanvulling op het MER is per woning overwogen waarom het geluidniveau boven de voorkeursgrenswaarde acceptabel is, rekening houdend met de onzekerheden in het rekenmodel, de onevenredige zware administratieve belasting van bedrijven en beperking van de gebruiksmogelijkheden van de kavels als op voorhand overal aan de voorkeursgrenswaarde moet worden voldaan. Wel is belangrijk dat bij alle woningen aan de eisen voor het binnenniveaus van 35 dB(A kan worden voldaan.

Alleen het bij alternatief Eerdere bestemmingsplannen is een lagere geluidbelasting berekend, bij slechts 2 woningen is sprake van overschrijding van de grenswaarde van 50 dB(A), maar blijft de geluidsbelasting onder de 55 dB(A). Dit alternatief heeft echter op andere milieuaspecten en mindere score, zodat dit geen doorslaggevend argument is om voor dit alternatief te kiezen nu uit de aanvulling op het MER is gebleken dat het voorkeursalternatief uitvoerbaar is.

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

In het MER is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van de verkeerstoenames op de omliggende wegen, de effecten van nieuwe wegen en de effecten van het aanpassen van wegen (wegreconstructie).

Ten aanzien van het wegverkeerslawaai is in de huidige situatie sprake van een hoge geluidsbelasting langs de Rijkswegen (A28 en A50). Deze geluidsbelasting neemt toe door de verkeersgroei in de autonome situatie en bij realisatie van de verschillende alternatieven. De mate waarin de geluidsbelasting toeneemt verschilt per wegvak en hangt samen met de verdeling van verkeersintensiteiten (zie onderdeel verkeer). Bij het voornemen neemt de geluidsbelasting vooral toe op de Duurzaamheidstraat en op de wegen die naar de nieuwe op- en afrit A28 leiden (Rondweg-zuid, Nieuwe ontsluitingsweg en een deel van de Zuiderzeestraatweg). Bij het alternatief eerdere bestemmingsplannen en het ontsluitingsscenario is sprake van een geluidstoename op Duurzaamheidstraat, de Zuiderzeestraatweg en op de wegen die naar de bestaande op- en afrit A28 leiden (Rondweg-noord, Stationsweg).

Een deel van deze negatieve effecten kunnen met (financieel) doelmatige maatregelen gereduceerd worden. Daarbij wordt gedacht aan de volgende maatregelen:

  • een dunne deklaag type B op drie delen van de Zuiderzeestraatweg, met een totale lengte van 2500 meter.
  • een dunne deklaag type B op de Rondweg over een lengte van 450 meter.

Om aan de Wet geluidhinder te voldoen, moet de exacte vormgeving van de geluidsreducerende maatregelen verder worden uitgewerkt in het kader van de vergunningverlening en het ontwerp van de nieuwe op- en afrit A28.

In 2017 (Rho,najaar 2017) is onderzoek gedaan naar de geluideffecten van de ontwikkeling op gemeentelijke en provinciale wegen. Mede naar aanleiding van zienswijzen is het verkeersmodel geactualiseerd. Deze actualisering maakte het ook nodig, het akoestisch onderzoek opnieuw tegen het licht te houden en als gevolg daarvan door de gemeente en de provincie gewijzigde hogere waarde-besluiten ter inzage te leggen en vast te stellen.

Op basis van het geactualiseerde onderzoek wegverkeerslawaai is het volgende maatregelpakket opgesteld voor het onderliggend wegennet:

  • het toepassen van geluidreducerend asfalt in de vorm van SMA-NL 8 G+ op de nieuwe provinciale ontsluitingsweg vanaf de rotonde met de N308 in noordoostelijke richting over een lengte van 220 meter;
  • het toepassen van geluidreducerend asfalt in de vorm van SMA-NL 8 G+ op de Rondweg over een lengte van 300 meter vanaf de rotonde met de Duurzaamheidstraat in zuidelijke richting;
  • het toepassen van geluidreducerend asfalt in de vorm van SMA-NL 8 G+ op de Duurzaamheidstraat over een lengte van 280 meter vanaf de rotonde met de Duurzaamheidstraat in oostelijke richting.

Voor verschillende woningen blijft het vaststellen van een hogere waarde noodzakelijk. Ten behoeve van de afwegingen in het kader van de hogere waardenprocedure is ook de gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek conform artikel 110 Wgh, van alle wegen (inclusief de A28) met de gekozen maatregelen bepaald. Deze geluidbelasting dient betrokken te worden bij de onderbouwing voor het verlenen van de hogere waarden. In de onderstaande tabel zijn de benodigde hogere waarden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0022.png"

Figuur 4.4 Overzicht vastgestelde hogere waarden

Voor de verschillende vast te stellen hogere waarden heeft toetsing plaatsgevonden aan het provinciaal en gemeentelijk geluidbeleid. Hieruit blijkt dat aan de voorwaarden uit beide beleidsstukken kan worden voldaan. Verder is geconcludeerd dat op de Zuiderzeestraatweg tussen de Veluwelaan en de Hildijk, de Rondweg tussen de Duurzaamheidstraat en Zuiderzeestraatweg en de Hanesteenseweg tussen de Zuiderzeestraatweg en Keizersweg voor een redelijk aantal woningen (56) sprake is van een relevante geluidtoename als gevolg van de toename van het verkeer aldaar. Toepassen van een geluidreducerend asfalt leidt hier tot een afname van het aantal woningen waar sprake is van deze relevante geluidtoename. Voor de woningen waar dan nog wel sprake is van een relevante toename (9 in totaal langs de Hanesteenseweg en Rondweg) kan voorgesteld worden onderzoek uit te voeren naar het eventueel toepassen van gevelmaatregelen om aan de wettelijke binnenwaarde zoals gesteld in de Wgh te kunnen voldoen. Kostenefficiënter zou kunnen zijn om voor alle 56 woningen waar sprake is van een relevante geluidtoename direct gevelmaatregelen toe te passen. Hierover worden nog keuzes gemaakt.

Invloed ontwikkeling op de GPP's langs de A28

In de Wet milieubeheer is bepaald, dat het geluid van rijkswegen wordt beheerst door middel van geluidproductieplafonds (GPP's). Het geluidproductieplafond is de maximaal toegestane geluidproductie op een referentiepunt. Referentiepunten zijn denkbeeldige punten langs een rijksweg. De punten zijn op regelmatige afstand van elkaar gelegen.

Door de provincie Gelderland wordt, in overleg met Rijkswaterstaat, nader onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de ontwikkeling op de GPP's langs de A28. Wanneer blijkt, dat op basis van dit onderzoek maatregelen of voorzieningen nodig zijn, dan worden die door de provincie uitgevoerd. Uitgangspunt is, dan kan worden geborgd dat voor alle woningen de geluidbelasting vanwege de A28 niet toeneemt.

Gecumuleerde geluidsbelasting

Algemeen

Voor de gecumuleerde geluidsbelasting is het wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai bij elkaar opgeteld. De beoordeling van de gecumuleerde geluidsbelasting vindt plaats op basis van de cumulatiemethode van Miedema, met als doel het bepalen van de MilieuKwaliteitMaat (MKM).

Wettelijk gezien worden alleen geluidsbronnen waarvoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden meegenomen. Formeel is er alleen een voorkeursgrenswaarde van industrielawaai als het een geluidgezoneerd industrieterrein betreft, dus alleen in de variant 'zoneringsplichtige inrichtingen'. Aangezien het maatregelonderzoek zich nu heeft gericht op het voornemen, wordt deze systematiek hier toch op toegepast: dit betekent dat voor de 25 woningen waar de grenswaarde van 50 dB(A) vanwege industrielawaai wordt overschreden na maatregelen, wordt gekeken naar cumulatie.

Onderzoek

Het volledige onderzoek is te vinden in paragraaf 2.3 van de Bijlage 8 Aanvulling plan-/projectMER.

Uit de berekeningen blijkt:

  • Bij 9 van de 25 woningen is de geluidbelasting vanwege het bestaande wegverkeer maatgevend, maar de gecumuleerde geluidbelasting neemt door het nieuw toegevoegde industrielawaai wel met maximaal 1 dB toe. In de Wet geluidhinder is een reconstructie criterium opgenomen van 1,50 dB: als de geluidbelasting met minder dan 1,50 dB toeneemt is geen onderzoek naar maatregelen nodig, aangezien een dergelijke toename voor een mens niet waarneembaar is. Het is redelijk hier bij aan te sluiten.
  • Voor 9 woningen neemt de gecumuleerde geluidbelasting met maximaal 2 (<2,50) dB toe.
  • Voor 5 woningen neemt de gecumuleerde geluidbelasting met maximaal 3 dB toe.
  • Voor 1 woning bedraagt de toename van de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 4 dB.
  • Voor 1 woning bedraagt de toename van de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 5 dB.

In het onderzoek worden de toenames van 2 dB(A) nader geanalyseerd.

Conclusies

De gecumuleerde waarde voor geluid neemt bij 16 woningen met 2 dB of meer toe door de extra geluidbelasting vanwege industrielawaai. Toch is industrielawaai niet overal maatgevend, vaak levert wegverkeerslawaai de grootste bijdrage aan de gecumuleerde waarde. Er zijn slechts enkele woningen die een geluid-beoordelingsklasse opschuiven, meestal van 'redelijk (51-55 dB)' naar 'matig (56-60 dB).'

Toenames lager dan 2 dB zijn niet waarneembaar en binnen de Wet geluidhinder uitgezonderd van nader onderzoek.

De toenames van 2 à 3 dB voor de gecumuleerde waarde, waarbij de geluidbelasting van iedere geluidbron voldoet aan de maximale grenswaarde, is aanvaardbaar geacht omdat wordt verwacht dat de geluidbelasting industrielawaai in werkelijkheid ten minste 2 à 3 dB lager zal zijn, door afscherming, bodemdemping en de bijdrage van niet-continue bedrijven. Dit is op dit schaalniveau echter niet te modelleren. Wel blijkt dat met name de bedrijven in milieucategorie 4.2 maatgevend zijn voor de berekeningen, met de huidige aannames over bronvermogen, gemiddelde bronhoogte en oppervlakte.

Rekening houdend met de gekozen maatregelen voor wegverkeerslawaai (geluidreducerend asfalt op verschillende wegvakken) en industrielawaai (geen geluidzoneringsplichtige bedrijven toestaan en beperking aan toelaatbaar bronvermogen 4.2 bedrijven in de nacht), resteert bij slechts bij 2 woningen een toename van de gecumuleerde geluidbelasting van 4 en 5 dB. De geluidbelasting bij Hanewende 8 is aanvaardbaar omdat de geluidhinderklasse 'redelijk' niet wijzigt. De geluidbelasting bij Middeldijk 12 neemt met 5 dB toe tot 57 dB. Dit is een worst-case-waarde, er zijn reeds maatregelen genomen en verwacht wordt dat o.a. afscherming, daadwerkelijke invulling en bodemabsorptie in de praktijk tot lagere geluidbelastingen industrielawaai zullen leiden. Daarnaast betreft dit een bedrijfswoning waarbij over het algemeen 5 dB hogere geluidniveau zijn toegestaan. Daar tegenover staat ook dat nadere maatregelen ingrijpende gevolgen hebben (grote administratieve last voor alle bedrijven, hogere kosten).

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en beleid

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling wanneer:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

Grenswaarden

In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen ten aanzien van een aantal luchtverontreinigende stoffen. In de ruimtelijke ordening zijn met name de stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) van belang. De grenswaarden van deze stoffen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³  
  uurgemiddelde concentratie
max. 18 keer per jaar  
200 ìg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer per jaar  
50 ìg/m³  

Tabel 4.5 Grenswaarden Wet milieubeheer

Besluit 'Niet in betekende mate'

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

 

Luchtkwaliteitsberekeningen

De bijdrage luchtverontreinigende stoffen als gevolg van bedrijvigheid op het bedrijvenpark H2O en als gevolg van de verkeersaantrekkende werking is apart in beeld gebracht. Uit de berekeningen blijkt dat de maximale bijdrage op een andere plek plaatsvindt. De rechtstreekse bijdrage van bedrijvigheid ligt vooral op het bedrijventerrein en in de directe omgeving daarvan, terwijl de bijdrage van het verkeer het grootst is op wegvakken met de grootste verkeerstoename. De maximale toenames van de concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Voornemen    
  Concentratie in de referentiesituatie   Toename wegverkeer   Maximale toename van bedrijvigheid   Maximale concentratie luchtverontreinigende stoffen  
  NO2 (µg/m3)        
A28: Wezep – Knp. Hattemerbroek   14,8   0,4   4   19,2  
Duurzaamheidstraat: Rondweg – inprikker H2O   10,9   1,4   4   16,3  
Zuiderzeestraatweg: Duurzaamheidstraat – Oostersedijk   12,4   0,6   4   17,0  
  PM10 (µg/m3)        
A28: Wezep – Knp. Hattemerbroek   18,5   0,1   2,2   20,8  
Duurzaamheidstraat: Rondweg – inprikker H2O   17,6   0,6   2,2   20,4  
Zuiderzeestraatweg: Duurzaamheidstraat – Oostersedijk   18,0   0,1   2,2   20,3  
  PM10 (overschrijdingsdagen)        
A28: Wezep - Knp. Hattemerbroek   7   0   1   8  
Duurzaamheidstraat: Rondweg - inprikker H2O   7   0   0   7  
Zuiderzeestraatweg: Duurzaamheidstraat – Oostersedijk   7   0   1   8  
  PM2,5 (µg/m3)        
A28: Wezep - Knp. Hattemerbroek   10,2   0,1   2,2   12,5  
Duurzaamheidstraat: Rondweg – inprikker H2O   10,0   0,1   2,2   12,3  
Zuiderzeestraatweg: Duurzaamheidstraat – Oostersedijk   10,1   0,1   2,2   12,4  

Tabel 4.6 Uitkomsten luchtkwaliteitsberekeningen voor het voornemen

Uit de berekeningen blijkt dat de opgetelde bijdrage aan de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het voornemen, het alternatief eerdere bestemmingsplannen en het ontsluitingsscenario ruimschoots onder de daarvoor geldende grenswaarden blijven. De bestemmingsplannen zijn daarmee uitvoerbaar ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Aanvullend op deze berekeningen is in mei 2018 een onderzoek gedaan dat de effecten voor de concentraties stikstofdioxide en fijn stof beschrijft van de totale beoogde ontwikkeling rondom het bedrijvenpark H2O, te weten de bestemmingsplannen:

  • 1. bestemmingsplan Bedrijvenpark H2O, plandeel Hattem;
  • 2. bestemmingsplan Bedrijvenpark H2O, plandeel Oldebroek;
  • 3. bestemmingsplan Buitengebied, Aansluiting A28.

Dit aanvullend onderzoek is te vinden in Bijlage 10. Het onderzoek is gebaseerd op verkeerstellingen en het verkeersmodel van begin 2018. Uit de resultaten van dit luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat de hiervoor opgenomen conclusie dezelfde blijft.

4.7 Geur

Normstelling en beleid

Voor geur bestaan er twee aparte toetsingskaders: een voor industriële emissies en een voor veehouderijen.

Voor industriële bedrijven is het toetsingskader opgenomen in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit, in de BBT-conclusies voor IPPC-bedrijven, in de online 'handleiding geur industrie' op www.informil.nl en in lokaal geurbeleid, in casu het Gelders geurbeleid (vastgesteld op 28 februari 2017).

Huidige situatie

In de huidige situatie is er sprake van verschillende geurbronnen in en nabij het plangebied. Woningen in de omgeving ondervinden potentiële geuroverlast vanwege veehouderijen. Er zijn enkele woningen die geuroverlast kunnen ondervinden van bestaande bedrijvigheid (Van Werven, Veluwekamp en RWZI).

Het geuraspect van de industriële en agrarische bedrijven valt onder separate wetgeving (provinciaal beleid enerzijds en Wet geurhinder en veehouderij anderzijds) en ook zijn beide geuren karakteristiek verschillend. In de huidige situatie zijn er geen woningen die zowel een significante geurbelasting van industriële bedrijven als van veehouderijen ondervinden.

Potentiële geurhinderlijke situaties

Binnen de vaste afstandseis van grondgebonden veehouderijen en binnen de geurcontour van het agrarisch bedrijf aan de Middeldijk 12 worden geen geurgevoelige bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Dit is in het bestemmingsplan geborgd door middel van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone'. Binnen het plangebied is slechts beperkte geurhinder als gevolg van de omliggende agrarische bedrijven. Bestaande geurgevoelige objecten (onder andere woningen) zijn op korte afstand van de veehouderijen gelegen en zijn maatgevend voor de bedrijfsvoering van deze bedrijven. Het planvoornemen zal hiermee geen beperkingen voor bestaande veehouderijen opleveren.

De bestaande geurcontouren van Van Werven, Veluwekamp en de RWZI overlappen met het plangebied, zodat nader onderzocht moet worden of de bedrijven onderling elkaar kunnen hinderen. Uit het onderzoek in de aanvulling op het MER volgt dat er zowel nabij Van Werven als nabij Veluwekamp in een klein gebied waar nieuwe bedrijfsbebouwing van maximaal milieucategorie 3 bedrijven mogelijk is (categorie C uit het provinciale geurbeleid), sprake is van een overschrijding van de streefwaarde. De richtwaarde wordt nergens overschreden. Gezien het feit dat het bestaande geurbronnen betreft is er ook bij de nieuwbouw sprake van een aanvaardbaar geurhinderniveau.

Door het toepassen van milieuzonering wordt reeds rekening gehouden met de hindercontouren van verschillende bedrijfsactiviteiten vanuit het plangebied op de omgeving. Door het mogelijk maken van bedrijven uit relatief hoge milieucategorieën (milieucategorie 4 en 5) kunnen dit bedrijven zijn met een aanzienlijke geuremissie. De geurhinder wordt zoveel mogelijk tegengegaan door toepassing van technische maatregelen op grond van het wettelijke BBT-principe (best beschikbare technieken).

Binnen het plangebied kunnen zich bedrijven vestigen met een aanzienlijke geuremissie, maar in het milieuspoor wordt een aanvaardbaar hinderniveau per bedrijf gewaarborgd. De cumulatie van de verschillende geurcontouren is daarmee nog niet beoordeeld. Het effect hiervan is echter niet op voorhand te berekenen omdat zowel het type bedrijf, type geur, de mogelijke maatregelen als de omvang en de exacte locaties onbekend zijn. Om deze reden is ervoor gekozen geen fictieve berekeningen vooraf te maken, maar de toetsing achteraf te laten plaatsvinden. Wel wordt vooraf bepaald welke geurhinder acceptabel is bij omliggende woningen en hoe met cumulatie van geur wordt omgegaan. Hier wordt een regeling in dit bestemmingsplan aan gekoppeld: bedrijven die potentieel geurhinder kunnen veroorzaken worden in principe uitgesloten. Nadat vooraf een geuronderzoek is uitgevoerd kan van dit verbod met een omgevingsvergunning worden afgeweken, getoetst aan de voorwaarden in het bestemmingsplan, rekening houdend met cumulatie.

De volgende regeling is opgenomen zodat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd blijft:

  • Geurrelevante bedrijven zijn niet toegestaan binnen een afstand tot woningen van 2 maal de richtafstand voor geur, tenzij blijkt dat (met maatregelen) aan het geurbeleid kan worden voldaan.
  • Voor het geurbeleid wordt aangesloten bij het provinciale geurbeleid met dien verstande dat, om rekening te houden met eventuele cumulatie, hier op de volgende punten van wordt afgeweken:
    • 1. Bij woningen en andere geurgevoelige bestemmingen buiten het plangebied wordt in principe geen hogere geurbelasting toegestaan dan de streefwaarde voor wonen.
    • 2. Bij uitzondering kan gemotiveerd worden afgeweken tot de richtwaarde voor wonen, waarbij rekening moet worden gehouden met cumulatie van geurcontouren van hetzelfde type (bijvoorbeeld groencompostering wat op verschillende plaatse in de omgeving voorkomt).
    • 3. Het toestaan van een geurbelasting tot de grenswaarde is voor een individueel bedrijf niet mogelijk.

4.8 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Het beleid op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij kan het niet alleen gaan om ongevallen die te maken hebben met bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan (stationaire bron), maar ook om een ongeval veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor nieuwe situaties een harde grenswaarde van 10-6. Voor bestaande situaties geldt een tijdelijke grenswaarde van 10-5 (tot 3 jaar na het vaststellen van een bestemmingsplan). Voor sommige bedrijven - bijvoorbeeld met koelinstallaties met ammoniak als koudemiddel - zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) vaste afstanden tot gevoelige functies vastgelegd. Ten aanzien van het groepsrisico zijn geen grenswaarden vastgesteld, maar gelden richtwaarden gekoppeld aan een verantwoordingsplicht.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In april 2015 is het 'Basisnet Vervoer gevaarlijke stoffen' voorzien van een wettelijke basis door het in werking treden van het Besluit externe veiligheid transportroutes. Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. In het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen zijn dezelfde normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico opgenomen als in het besluit externe veiligheid inrichtingen.

Inrichtingen

In het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Door middel van een alternatief in het MER is onderzocht of nabij de ontsluiting op de A28 een LPG/LNG-tankstation inpasbaar is. Omdat een dergelijk tankstation een plaatsgebonden risicocontour van 60 meter met zich meebrengt, is deze inrichting niet in te passen op de beoogde voorkeurslocatie. In het bestemmingsplan is een specifieke gebruiksregel opgenomen dat risicovolle inrichtingen (waar een LPG-LNG-tankstation onder valt) niet zijn toegestaan.

Spoorlijn Weesp-Hattem (Hanzelijn)

Het plaatsgebonden risico is berekend ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit de opgestelde berekeningen blijkt dat het plaatsgebonden risico op 0 meter van het spoor gelegen is.

Het invloedsgebied van het spoor is opgenomen conform de 1% letaliteitsafstand van de maatgevende stof, voor D4 -transporten bedraagt dit invloedsgebied meer dan 4.000 meter. Binnen de 1 % letaliteitsafstand is de bevolking geïnventariseerd. Het groepsrisico is berekend voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Weesp-Hattem, ter hoogte van het plangebied.

Met een RBM II-berekening is het risico van deze route inzichtelijk gemaakt. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico zowel in de huidige situatie als de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Het GR is zelfs lager dan 1% van de oriëntatiewaarde. Wel is bij deze toelichting een verantwoording van het GR opgenomen.

Rijkswegen A28/A50

Uit de opgestelde berekeningen blijkt dat het plaatsgebonden risico op 0 meter van de beide wegen is gelegen.

Het invloedsgebied is opgenomen conform de 1% letaliteitsafstand van de maatgevende stof, voor GF3 -transporten bedraagt dit invloedsgebied 355 meter. Binnen de 1 % letaliteitsafstand is de bevolking geïnventariseerd. Het groepsrisico is berekend voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de beide rijkswegen, ter hoogte van het plangebied.

Met een RBM II-berekening is het risico van deze route inzichtelijk gemaakt. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico zowel in de huidige als de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Het GR is zelfs lager dan 1% van de oriëntatiewaarde. Wel is bij deze toelichting in Bijlage 12 een verantwoording van het GR opgenomen.

Buisleidingen

Er loopt een gastransportleiding (N-570-20- deel-1, diameter 12 inch, werkdruk 40 bar) door het plangebied. Daarnaast loopt een aardgasleiding op enige aftand van plandeel Hattem (A-655-deel-1). De PR 10-6-contour is 0 m. Uit oogpunt van beheer en onderhoud is in het stedenbouwkundig ontwerp rekening gehouden met een bebouwingsafstand van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Deze zogenaamde zakelijk recht-strook is opgenomen met een dubbelbestemming op de verbeelding.

Uit groepsrisicoberekeningen met het programma Carola blijkt dat er geen relevant groepsrisico valt te verwachten (GR < 0,1 x OW). Wel is bij deze toelichting in Bijlage 12 een verantwoording van het GR opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0023.png"

Figuur 4.5 Ligging projectgebied (rood omlijnd) nabij aardgasleidingen A-655-deel-1 (oranje) en N-570-20-deel-1 (licht roze)

Hoogspanningsleiding

In het plangebied ligt een tracé van een hoogspanningsleiding. In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van 30 meter aan weerszijden van het hart van de leiding. Binnen deze strook zijn uitsluitend werkzaamheden, anders dan het normale gebruik toegestaan, nadat toestemming van de leidingbeheerder is verkregen. In het stedenbouwkundig ontwerp van het geldende en het nieuwe bestemmingsplan is rekening gehouden met dit tracé door hier de bestemming 'Groen' op te nemen. Binnen de magneetveldzone van het hoogspanningstracé zijn geen gevoelige functies geprojecteerd.

Verantwoording groepsrisico

Voor het voorliggende bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Bij deze verantwoording is aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid van calamiteiten en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg is advies gevraagd aan de Brandweercluster Veluwe Noord. Dit advies is opgenomen als Bijlage 11.

De verantwoording van het groepsrisico is opgenomen als Bijlage 12. De verantwoording van het groepsrisico bevat een aantal aanbevelingen en maatregelen die bij de realisatie van bouwplannen kunnen worden geëffectueerd. Ook na het treffen van maatregelen resteert een resteffect. Het bevoegd gezag (de gemeentebesturen) dient kennis te nemen van dit effect. Met de aangereikte informatie is een afgewogen besluit genomen over het vaststellen van het bestemmingsplan.

Conclusie

Uit risicoberekeningen ten behoeve van de bestemmingsplannen en het MER blijkt dat het plaatsgebonden risico en het groepsrisico de vaststelling van de bestemmingsplannen niet in de weg staan. Daarnaast heeft een verantwoording van het groepsrisico plaatsgevonden, waarbij Brandweercluster Veluwe Noord een advies heeft uitgebracht over aspecten als zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid van calamiteiten en bereikbaarheid van het plangebied. Daarmee is een afgewogen besluit genomen over het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.9 Kabels en leidingen

Behoudens de aardgastransportleiding en de hoogspanningsverbinding die is beschreven in de voorgaande paragraaf, lopen er door het plangebied geen planologisch relevante kabels of leidingen die de vaststelling in het de weg staan.

4.10 Bodem

Toetsingskader en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Plandeel Oldebroek

Door middel van een historisch bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het beoogde bedrijvenpark vastgesteld aan de hand van reeds bekende gegevens (Royal Haskoning DHV, Historisch onderzoek actuele bodemkwaliteit deelgebied Oldebroek, MD-DE20130215, d.d. 14 oktober 2013). In het verleden zijn ter plaatse van het plangebied diverse verkennende en aanvullende bodemonderzoeken uitgevoerd. De algehele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldeed volgens deze onderzoeken aan het geplande gebruik van het gebied als bedrijventerrein. In verband met het verstrijken van een periode van 5 jaar is opnieuw de bodemkwaliteit onderzocht.

Op basis van een locatiebezoek (juni 2013) is vastgesteld dat het grootste gedeelte van het bedrijventerrein nog in gebruik is als grasland of agrarisch gebruik. Op het voormalige agrarische perceel Hanewende 9 zijn een tweetal gronddepots aanwezig. Ook bevinden zich op het perceel nog een puininrit en de funderingen van de voormalige opstallen. Ten zuidwesten van de Middeldijk en ten noorden van de Duurzaamheidstraat vindt opslag van grond, gravel en gefreesd asfalt plaats.

Conclusie uit het historisch bodemonderzoek is dat voor het grootste deel van het bedrijvenpark geldt dat de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het bedrijvenpark. Alleen ter plaatse van het perceel Hanewende 9 en op de percelen waar opslag van grond e.d. plaatsvindt dient nader onderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek wordt in een latere fase van de planontwikkeling uitgevoerd.

Plandeel Hattem

Door middel van uitgevoerde bodemonderzoeken (Grontmij, 10 februari 2005 en 12 juni 2006) is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de planlocatie.

Binnen de planlocatie zijn gedempte sloten aanwezig. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de mengmonsters van de bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan zink, EOX en minerale olie zijn aangetroffen. Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt dat hierin een licht verhoogd gehalte aan chroom is aangetroffen. Plaatselijk is daarnaast een sterk verhoogd gehalte aan PAK aanwezig. Aanbevolen wordt deze verontreinigingen te saneren.

Buiten de gedempte sloten is tevens een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. Hiervoor is geen saneringsnoodzaak. Ook zijn zink- en loodverontreiniging aangetroffen. Deze verontreinigingen zijn van een zeer beperkte omvang. Aanbevolen wordt deze verontreinigingen te saneren. Verder is op geen enkele locatie een asbestgehalte boven de interventiewaarde aangetroffen. Maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Ter plaatse van de woningen aan de Zuiderzeestraatweg 26, 26a, 28, 30 en 32 is ook bodemonderzoek uitgevoerd.

  • Zuiderzeestraatweg 26 en 26a (Mateboer Milieutechniek B.V., 102022/PK, d.d. 20 mei 2010): Plaatselijk zijn er sterke verontreinigingen met barium, zink, PAK en asbest aangetoond. Er zijn bij het huidige gebruik geen onaanvaardbare humane, ecologische blootstellingsrisico's en onaanvaardbare verspreidingsrisico's te verwachten. Er zijn gevallen van ernstige bodemverontreiniging, maar de locatie hoeft niet met spoed te worden gesaneerd.
  • Zuiderzeestraatweg 28 (Boluwa Eco Systems BV, 11172/eva, d.d. 4 oktober 2011; Provincie Gelderland, 2011-009320, d.d. 28 juni 2011): Ter plaatse was een verontreiniging met asbest bekend. Deze verontreiniging is gesaneerd. Uit de analyseresultaten van de controlemonsters van de putbodem en putwanden van de ontgraving van de verontreiniging met asbest blijkt dat de streefwaarde is bereikt. De met asbest verontreinigde locatie is voldoende gesaneerd, er zijn geen gebruiksbeperkingen meer. De provincie stemt in met het evaluatieverslag (er is gesaneerd volgens het BUS).
  • Zuiderzeestraatweg 30 en 32 (Mateboer Milieutechniek B.V., 112085/MH, d.d. 16 augustus 2011): Plaatselijk zijn sterke verontreinigingen met zink aangetroffen. Er is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Deze bodemverontreiniging zijn gesaneerd.

Conclusie

Op dit moment worden op het gebied van bodemkwaliteit geen belemmeringen verwacht. Van urgente saneringslocaties is geen sprake.

4.11 Water

Toetsingskader en beleid

Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets een wettelijk verplicht instrument bij gemeentelijke, provinciale en regionale structuurvisies, bij bestemmingsplannen en bij afwijkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de vermelde ruimtelijke plannen en besluiten.

Afvalwaterketenplan

Het Afvalwaterketenplan (AWP) is één integraal plan voor de gemeenten Hattem, Heerde, Oldebroek en het waterschap Vallei en Veluwe (de kring H2OW). Het AWP is een integraal beleidsplan voor riolering en zuivering in de kring H2OW. Hiermee wordt beoogd het beleid op vier zorgplichten in het gebied op elkaar af te stemmen met als neveneffect winst op het gebied van kwetsbaarheid, kwaliteit en minder meerkosten (de opgaven uit het Bestuursakkoord Water 2011).

In het AWP zijn beleidskaders opgenomen die zich richten op verschillende thema's. Beleidskaders zijn opgenomen voor een doelmatig rioolbeheer en omgang met regenwater, afvalwater en grondwater. De beleidskaders zijn verder uitgewerkt in verschillende beleidsscenario's. In de scenario zijn kenmerken beschreven voor afvalwater, hemelwater, grondwater en RWZI. De beleidskaders en kenmerken geven geen specifieke aanwijzingen voor de gewenste ontwikkeling van de nieuwe aansluiting op de A28 en dit bestemmingsplan. Bij de uitvoering van de werkzaamheden is het wel van belang rekening te houden met het AWP.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Voor het bedrijventerrein is een Waterstructuurplan (DHV, ON-H 20060484, d.d. december 2006) en een Riolerings- en afwateringsplan gemaakt. De toekomstige waterhuishouding is erop gericht om de negatieve effecten te beperken.

Door de voorgenomen ontwikkeling wordt een deel van het plangebied verhard. Om de afvoer uit het gebied niet te versnellen wordt het hemelwater dat op de verharde oppervlakken valt lokaal geborgen. Op het Bedrijvenpark H2O wordt het hemelwater als volgt afgevoerd:

  • de daken wateren middels een schoonwaterstelsel af op het oppervlaktewater;
  • water van de wegen en de terreinverhardingen is verdacht ten aanzien van verontreinigingen en wateren af op een VGS. Het voordeel van een VGS is dat het eerste afstromende water met straatvuil ('first flush') naar het DWA-stelsel wordt afgevoerd. Het overige, relatief schone hemelwater, komt niet tot afvoer naar de RWZI.

Het aanwezige oppervlaktewatersystemen beschikt over voldoende bergend vermogen om de afvoer op te vangen. De berging is gebaseerd op het te verharden oppervlak en de bergingseis van het waterschap. Hemelwater wordt geborgen door een peilstijging in het oppervlaktewatersysteem toe te staan.

Uit eerder onderzoek blijkt dat de locatie ten opzichte van de huidige situatie met circa 0,7 meter dient te worden opgehoogd. Op basis hiervan wordt verwacht dat er bij de genoemde peilstijgingen geen wateroverlast op zal treden.

Watertoets

Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Het resultaat van dit overleg is opgenomen in hoofdstuk 7. Het waterschap heeft geen opmerkingen die leiden tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Wel vraagt zij om enige verduidelijking van de gegevens. Hierover is ondertussen contact geweest.

Conclusie

Het aspect waterhuishouding staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.12 Ecologie

Toetsingskader en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de instandhoudingsdoelen binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Soortenbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn deze voorwaarden zeer streng.

Plandeel Oldebroek

Natura 2000

In een passende beoordeling (bijlage 24 bij het MER) is onderzoek gedaan naar de effecten van het bestemmingsplan Bedrijvenpark H2O voor de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Daarbij is tevens gelet op de samenhang met het bestemmingsplan voor de aansluiting op de A28. In de onderstaande figuur worden Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied weergegeven. Er is gekeken naar verzuring/vermesting en verstoring van deze gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0024.png"

Figuur 4.6 Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied

Uit depositieberekeningen blijkt dat bij verschillende habitats sprake is van een extra depositie op habitats die reeds overbelast zijn (de achtergronddepositie is hoger dan de kritische depositie). Op voorhand zijn significant negatieve effecten op deze habitats (of de kwalificerende soorten die daarvan afhankelijk zijn) daarom niet uit te sluiten, ondanks de zeer geringe toename.

Het plan Bedrijvenpark H2O (inclusief het verplaatsen van de Aansluiting A28) is aangemeld als prioritair project in het kader van het PAS. Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland hebben op 7 juni 2016 ingestemd met plaatsing op de prioritaire lijst. Deze aanvraag is in september 2018 vernieuwd op basis van de meest recente gegevens en de meest recente versie van het rekenmodel AERIUS, zie Bijlage 13. Dit betekent dat in het PAS ontwikkelruimte wordt gereserveerd voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Daarmee kan worden gesteld dat de bestemmingsplannen voor Bedrijvenpark H2O en de Aansluiting A28 binnen de kaders van de Natuurbeschermingswet en het Programma Aanpak Stikstof kunnen worden uitgevoerd.

Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied is niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (zie figuur 4.12). Wezenlijke kenmerken of waarden van het nabijgelegen NNN worden niet aangetast. Ook is het plangebied niet gelegen in aangewezen foerageergebied voor ganzen en smienten of weidevogelgebied. Deze gebieden worden daarom in het vervolg buiten beschouwing gelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0025.png"

Figuur 4.7 Gelders Natuurnetwerk in de omgeving van het plangebied

Soortenbescherming plandeel Oldebroek

In het voorjaar 2015 is ter plaatse van het plangebied een actualiserende quickscan flora- en fauna uitgevoerd (Adviesbureau Mertens BV, Actualiserende Quick Scan Flora- en Faunawet Bedrijventerrein H2O, rapportnr. 2015.1962, d.d. april 2015). Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies voor het Oldebroekse deel.

Flora

Het plangebied van plandeel Oldebroek van Bedrijvenpark H2O is na het onderzoek uit 2009 (Reimerink, 2009) vergraven en er is infrastructuur aangelegd ten behoeve van het bedrijventerrein. De percelen die voor de bedrijven zijn bedoeld zijn duidelijk herkenbaar en bestaan uit gras- en weiland die ten tijde van onderhavig onderzoek voor een klein deel werden begraast door schapen. Het voorkomen van beschermde soorten op deze percelen is uitgesloten.

Tussen de bedrijfspercelen zijn watergangen gelegen met veelal verlaagde oevers ten behoeve van waterberging en natuur. De watergangen en de oevers zullen niet worden beïnvloed gedurende de realisatie van de plannen. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde plantensoorten uitgesloten.

Vogels

Op de graslanden en direct langs watergangen kunnen verschillende algemene broedvogelsoorten voorkomen. Daarom wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen, op een manier dat de vogels niet tot broeden komen of door te zorgen dat nesten en eieren niet nadelig worden beïnvloed. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden

In plandeel Oldebroek is een kolonie van roeken aanwezig die niet beïnvloed wordt door de plannen. Effecten op de roek worden derhalve uitgesloten. Verder komen er geen jaarrond beschermde vogelnesten voor.

Vleermuizen

De aanwezigheid van verblijfplaatsen zoals kolonie-, paar- en overwinteringsplaatsen van vleermuizen kan worden uitgesloten. De aanwezigheid van migratieroutes wordt uitgesloten omdat grootschalige landschapselementen zoals dijken en rivieren niet aansluiten op het plangebied van het Oldebroeks deel van Bedrijventerrein H2O. Mogelijk foerageert er sporadisch gewone dwergvleermuis als gevolg van het open karakter van het gebied. Het plangebied is nu niet van waarde als essentieel foerageergebied en in de toekomst zal deze functie niet veranderen. Effecten op de foerageermogelijkheden van vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Overige zoogdieren

Het is mogelijk dat ter plaatse van het plangebied de bosmuis, veldmuis, haas en huisspitsmuis voorkomen. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Wet natuurbescherming. Het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten wordt, gelet op de aanwezige ecotopen en de ligging daarvan uitgesloten.

Amfibieën

In het gebied van plandeel Oldebroek van Bedrijvenpark H2O zijn diverse wateren gelegen met natuurlijke oevers. Deze wateren met natuurlijke oevers zijn in meer of mindere mate gerealiseerd ten behoeve van dit bedrijventerrein. Deze wateren en haar oevers zullen ook niet worden beïnvloed door de bouw van de bedrijven. Effecten op amfibieën worden derhalve uitgesloten.

Vissen

De wateren en oevers in het plangebied zullen niet worden beïnvloed door de bouw van de bedrijven. Effecten op (beschermde) vissen worden derhalve uitgesloten.

Reptielen

Gezien de huidige inrichting van het plangebied en de aanwezige ecotopen, worden effecten op reptielen uitgesloten.

Conclusie flora- en fauna

Op basis van de bestaande onderzoeksgegevens is voor plandeel Oldebroek geen vervolgonderzoek of een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. Wel moet rekening worden gehouden met de genoemde randvoorwaarden ten aanzien van (potentiële) broedvogels. Werkzaamheden worden daarom buiten het broedseizoen gestart (het broedseizoen is soortafhankelijk, maar in elk geval in de periode van 15 maart - 15 juli).

 

Soortenbescherming plandeel Hattem

In de actualiserende quickscan zijn ook de bestaande natuurwaarden ter plaatse van plandeel Hattem in beeld gebracht (Adviesbureau Mertens BV, Actualiserende Quick Scan Flora- en Faunawet Bedrijventerrein H2O, rapportnr. 2015.1962, d.d. april 2015). Op basis van dit onderzoek is nog nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuis- en vogelsoorten (Adviesbureau Mertens BV, Vleermuizen en huismussen ter plaatse van en direct rond het Hattems deel van Bedrijventerrein H2O, rapportnr. 2015.2026, d.d. oktober 2015). De resultaten van beide onderzoeken worden onderstaand beschreven.

Flora

Het plangebied is volledig in cultuur gebracht. Gedurende het veldonderzoek zijn geen beschermde plantensoorten vastgesteld. Deze zijn ook niet te verwachten.

Vleermuizen

In het plangebied zijn boerderijen gelegen met de daarbij horende bebouwing. In deze bebouwing zijn gaten of openingen vastgesteld die in potentie geschikt zijn als kolonie- en/of paarplaats van gebouwbewonende vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuis of laatvlieger. Het ontbreekt verder aan bomen waarin vleermuizen zich kunnen ophouden. Gelet op het feit dat zich in en langs het gebied geen doorgaande en opgaande landschapselementen bevinden waarop vleermuizen zich kunnen oriënteren, ontbreken vliegroutes. Ook is er geen sprake van essentieel foerageergebied.

Met betrekking tot de mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek komt naar voren dat in het gebied gewone en ruige dwergvleermuizen foerageren en een gewone dwergvleermuis een baltsplaats heeft. Voor het verstoren van deze verblijfplaats is een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd en verkregen op 28 november 2016 (destijds nog Flora- en faunawet). Deze ontheffing is opgenomen als Bijlage 14 bij de toelichting.

Overige zoogdieren

Het is mogelijk dat ter plaatse van het plangebied de beschermde soorten bosmuis, veldmuis, haas en huisspitsmuis voorkomen. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene provinciale vrijstelling van de Wet natuurbescherming . Het voorkomen van zwaar beschermde soorten wordt, gelet op de aanwezige ecotopen en de ligging hiervan uitgesloten.

Vogels

Tijdens veldonderzoek zijn binnen het plangebied nestplaatsen van de huismus, de boeren- en huiszwaluw vastgesteld. Daarnaast zijn nesten aangetroffen van algemene vogels als de merel en spreeuw. Nestplaatsen van de huismus zijn jaarrond beschermd. Voor het verstoren van deze verblijfplaats is een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd en verkregen op 28 november 2016 (destijds nog Flora- en faunawet). Deze ontheffing is opgenomen als Bijlage 14 bij de toelichting. Daarnaast geldt de zorgplicht voor alle overige soorten. Deze komt er op neer dat wordt gewerkt op een manier dat in gebruik zijnde nesten en eieren van vogels niet worden beïnvloedt. Daarom wordt aangeraden om te werken op een manier dat de vogels niet tot broeden komen of door te zorgen dat nesten en eieren niet nadelig worden beïnvloed. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.

Amfibieën

Binnen het plangebied zijn (waterhoudende) greppels en sloten gelegen. In het plangebied komen licht beschermde soorten voor zoals gewone pad, bruine kikker en groene kikker. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Wet natuurbescherming. Zwaarder beschermde soorten zijn bij veldonderzoek niet waargenomen.

Vissen

Doordat er werkzaamheden gaan plaatsvinden aan de watergangen, kunnen effecten niet op voorhand worden uitgesloten. Zodoende is een aanvullende inventarisatie gedaan naar het voorkomen van vissen in het plangebied (Adviesbureau Mertens BV, Visonderzoek ter plaatse van en direct rond het Hattems deel van Bedrijventerrein H2O, rapportnr. 2015.2118, d.d. februari 2016). Uit deze aanvullende inventarisatie is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde vissoorten voorkomen.

Overige soorten

Gezien de huidige aanwezige ecotopen in het plangebied, kan de aanwezigheid van beschermde reptielen, vlinders libellen etc worden uitgesloten.

4.13 Cultuurhistorie en archeologie

Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de archeologische waarden (onder de grond) en de zichtbare archeologische waarden (boven de grond).

Archeologische waarden

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Op dat moment is een deel van de Monumentenwet 1988 opgegaan in de Erfgoedwet. Alleen het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

De Erfgoedwet regelt, dat bij ingrepen onder de 100 m2 waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd geen verplichtingen ten aanzien van archeologie worden opgelegd.

Omdat de grens van 100 m2 in het buitengebied aan de lage kant is, maar in een binnenstad te hoog kan zijn, is in het artikel ook opgenomen dat de gemeenteraad een afwijkende oppervlakte kan vaststellen. Dit artikel is ook opgenomen om particulieren niet voor onredelijke kosten voor archeologie te plaatsen, bovendien is archeologisch (voor)onderzoek met een zeer klein oppervlak ook voor de archeologie weinig zinvol.

Plandeel Oldebroek

In het kader van het bestemmingsplan 2005 is een quickscan verricht naar de archeologische waarden in het plangebied. Uit de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) blijkt dat er een lage tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde gold voor het plangebied. Uit het Archeologisch bureauonderzoek knooppunt Hattemerbroek (Grontmij, 9 februari 2005) bleek dat een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) door middel van een inventariserend archeologisch karterend booronderzoek, noodzakelijk was. Er waren namelijk archeologische resten te verwachten uit het Mesolithicum, Neolithicum en de Bronstijd.

Naar aanleiding van dit bureauonderzoek is in het plandeel Oldebroek Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd (Tol, A. (2006), Toekomstig bedrijventerrein Hattemerbroek (gemeente Oldebroek), een inventariserend veldonderzoek fase 1 en fase 2. RAAP-rapport 1416) en hebben verschillende opgravingen plaatsgevonden. De opgravingen zijn in de afgelopen jaren in verschillende rapporten verantwoord. Voorbeeld daarvan is het rapport Bronstijd opgespoord (Archol rapport 142 & ADC rapport 2627, d.d. 2011). Na de opgravingen is het terrein vrijgegeven voor het bouwrijp maken.

In 2008 heeft de toenmalig Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RAMC) kenbaar gemaakt dat aan de verplichtingen inzake archeologisch onderzoek is voldaan (Brief RACM, Uitvoeringsbegeleiding Hattemerbroek Oldebroek, d.d. 1 februari 2008). Daarmee is het plandeel Oldebroek vrijgegeven voor werkzaamheden. In het bestemmingsplan wordt dan ook geen planologische bescherming voor archeologische waarden opgenomen.

Plandeel Hattem

Het plangebied ligt in een archeologisch gevoelige zone. In de laatste jaren heeft uitgebreid archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het plangebied zelf en in de directe omgeving (ADC ArcheoProjecten, ADC Rapport 680, d.d. januari 2008). Alle archeologische onderzoeken binnen het Bedrijvenpark H2O en ter hoogte van Knooppunt Hattemerbroek hebben resten van menselijke activiteiten in het verleden opgeleverd. Deze zijn grofweg in vijf perioden te dateren: laatpaleolithicum, mesolithicum, neolithicum, bronstijd en middeleeuwen.

Door Team Archeologie gemeente Zwolle is het archeologisch onderzoek beoordeeld. Mede op basis van deze 'second opinion' wordt vastgesteld dat er nog twee deelgebiedjes over zijn waar nog nader archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Het gaat daarbij om de hoek Zuiderzeestraatweg-Oostersedijk en het gebied aan de Zuiderzeestraatweg (tot aan een fictief door te trekken lijn die halverwege kadastraal perceel 387 loopt).

Om de nog aanwezige archeologische resten te beschermen, is voor deze delen van het plangebied een dubbelbestemming opgenomen (Waarde - Archeologie). Dit betekent dat graaf- en bouwwerkzaamheden in deze gebied pas kunnen worden uitgevoerd nadat het archeologisch onderzoek is afgerond en er vanuit mag worden gegaan dat er geen behoudenswaardige archeologische resten meer zullen worden verstoord door de grondwerkzaamheden. Begin november 2018 wordt gestart met nader archeologisch onderzoek (proefsleuven) in plandeel Hattem.

Zichtbare cultuurhistorische waarden

In het plangebied is de ontginningsgeschiedenis van het landschap nog te herkennen in de rationele strokenverkaveling, de "ontginningsdijkjes” zoals de Voskuilerdijk, de Middeldijk en de Oostersedijk. De ontginningsdijken blijven in de toekomstige situatie bestaan, omdat deze van belang zijn voor de ontsluiting van het achterliggende gebied. In de opgenomen verkeersbestemmingen is deze bescherming al besloten. Van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het plangebied is geen sprake.

Gelet op het voorgaande is planologische bescherming van cultuurhistorische waarden niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk wordt allereerst aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking gekeken naar de nut en noodzaak voor een nieuw bestemmingsplan, de locatiekeuze en de mogelijkheden voor multimodale ontsluiting. Daarna wordt ingegaan op de beoogde stedenbouwkundige structuur en de beeldkwaliteit (beeldregie).

5.1 Nadere onderbouwing behoefte bedrijventerrein

5.1.1 Inleiding

De gemeenten Hattem, Heerde en Oldebroek die gezamenlijk het Bedrijvenpark H2O realiseren, behoren tot de regio Noord-Veluwe. Voor de regio Noord-Veluwe is een raming van de vraag naar bedrijventerreinen opgesteld in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen Noord-Veluwe (RPB). Zoals bekend wil de provincie Gelderland dat gemeenten samenwerken bij het plannen en programmeren van bedrijventerreinen. Dit is naar de mening van de provincie in het belang van de economische ontwikkelingsmogelijkheden, het bevordert de ruimtelijke kwaliteit en het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte. De provincie bemiddelt om op regionale schaal tot afstemming van vraag en aanbod te komen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Er moet voldoende aanbod zijn van passende bedrijfslocaties en het beschikbare aanbod moet aansluiten op de vraag van de ondernemers, aldus de provincie.

Om nadrukkelijk aan te geven wat de kansen zijn van en voor het Bedrijvenpark H2O heeft het internationaal opererende onderzoeks- en adviesbureau Buck Consultants International (BCI) in 2015 een marktonderzoek uitgevoerd. Daarbij is nadrukkelijk geredeneerd vanuit de wensen van de bedrijven. De wensen van de bedrijven zijn vervolgens gekoppeld aan de kwaliteiten van het bedrijvenpark. BCI geeft overduidelijk aan dat enerzijds vanwege de kwaliteiten van het bedrijvenpark en anderzijds gezien de ontwikkeling van onze economie, de belangrijkste doelgroep voor het bedrijvenpark de logistieke bedrijven zijn. Voordat deze bedrijven daadwerkelijk tot vestiging overgaan is het essentieel dat het vigerende bestemmingsplan wordt aangepast. Het betreft met name ruimere kavels, hogere bouwhoogten en het verruimen van de toegestane milieu categorieën. Van de in totaal nog uit te geven hectares op het bedrijvenpark zal naar verwachting circa 28 hectare uitgegeven worden aan logistieke bedrijven.

5.1.2 Logistieke bedrijven

De regio staat al jaren prominent op de Logistieke Kaart van Nederland. Dit vooral omdat de regio vooral sterk is voor bedrijven die Noord en Midden Nederland (willen) beleveren. De sector logistiek is echter zeer divers. Zo kunnen daarbinnen onderscheiden worden vervoerende verladers, logistieke dienstverleners, logistiek georiënteerde groothandel en logistiek gerelateerde zakelijke dienstverlening. De logistieke bedrijven die gericht zijn op het beleveren van Noord en Midden Nederland vragen door de bank genomen een kavelomvang van tussen de 10.000 m2 en 50.000 m2 en een bouwhoogte van minimaal 13 meter. Bedrijven die via een webshop bestelde producten leveren vragen zelfs kavels tot 100.000 m2. Het bedrijvenpark is zowel voor grotere ruimtevragers als voor middelgrote spelers aantrekkelijk. Dit vooral door de ligging aan de A28 en A50 en het grote bereik vanuit het bedrijvenpark voor same/next day delivery. Vooral e-fulfilment is een sterk groeiend segment binnen de logistiek met een behoorlijke dynamiek.

Uitgaande van de unique selling points van het Bedrijvenpark H2O en van de vestigingseisen van logistieke bedrijven is het bedrijvenpark voornamelijk aantrekkelijk als vestigingsplaats voor een drietal logistieke doelgroepen, namelijk:

1) Transportbedrijven:

Het betreft zowel in de regio gevestigde bedrijven met een verplaatsings- en uitbreidingsbehoefte als bovenregionale bedrijven die Noord en Midden Nederland (willen) bedienen. Het wegvervoer neemt in volume toe door het aantrekken van de export, maar ook door een hogere bedrijvigheid in consumentgerichte sectoren. Samenwerking, schaalvergroting en verdere internationalisering blijven actueel. Thema's als Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en duurzaamheid worden steeds belangrijker. Hoogwaardige ICT en automatisering zijn een must door de toenemende complexiteit van het verloop van logistieke processen en interne routing. Mede als gevolg hiervan neemt de vraag naar kwalitatief hoogstaand logistieke vastgoed toe. Vooral het aantal vierkante meters en de bereikbaarheid zijn hierbij van belang.

2) Sectorspecifieke bedrijven:

Het betreft hoofdzakelijk bedrijven die gericht zijn op de distributie van voedings- en genotmiddelen. Deze markt wordt gekenmerkt door een hoge mate van stabiliteit. Essentieel voor groothandelaren in food zijn flexibiliteit en snelheid, efficiency en toegevoegde waarde. Een centrale ligging is dan ook cruciaal. De trend van vers zet naar verwachting door, wat maakt dat snelheid aan belang wint. Het bedrijvenpark is dan ook vooral aantrekkelijk voor Regionale Distributie Centra (RCDC's) en voor bedrijven die onderdeel zijn van e-fulfilment bedrijven. Als voorbeelden kunnen genoemd worden: DHL, DB Schenker, Kuhne+Nagel, Simon Loos, Nabuurs, etc.

3) E-fulfilment bedrijven:

Hierbij moet gedacht worden aan bedrijven uit verschillende sectoren met een sterk ontwikkelde e-fulfilment afdeling (m.n. fashion, elektronica en food). E-commerce groeit sterk, het online winkelen neemt ieder jaar met vele procenten toe. Ook worden er online meer grote, verse, zware en goedkope producten gekocht. De grootste productgroepen binnen e-fulfilment zijn telecom, IT en kleding, gevolgd door elektronica en witgoed en boeken en muziek. Deze bedrijven bedienen een groeiende markt van internetaankopen (en retourstromen). Logistieke ketensamenwerking is belangrijk. Door efficiëntie mogelijkheden neemt logistieke bundeling en samenwerking toe. Het bedrijvenpark ligt gunstig als het gaat om de bediening van de markt in Noord en Midden Nederland.

Binnen e-fulfilment kunnen verschillende doelgroepen onderscheiden worden aan de hand van hun belangrijkste activiteiten. Als het gaat om logistieke activiteiten dan zijn vooral express service bedrijven als UPS en FedEx en e-fulfilment service providers als Docdata, TopPak en Arvato interessant en relevant. Bij dit type bedrijvigheid ligt de nadruk op het fysiek organiseren van de logistieke stromen, inclusief distributiecentrum, en op het afhandelen van klachten, vragen en, steeds belangrijker, het retourneren van bestellingen/zendingen.

5.1.3 De vraag naar bedrijventerreinen

Conform de provinciale aanpak moet iedere onderscheiden regio dus zelf beschikken over voldoende aanbod van passende bedrijfslocaties om aan de eigen vraag te kunnen voldoen. In deze bestemmingsplantoelichting is dan ook uitgegaan van het RPB Noord-Veluwe, waarin het Bedrijvenpark H2O is opgenomen als regionaal bedrijventerrein en zoals dat door de provincie wordt overgenomen in haar Verordening. Zoals blijkt uit de onderstaande confrontatie van vraag en aanbod is het Bedrijvenpark H2O noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de vraag vanuit de sector logistiek en in mindere mate vanuit bedrijven in hogere milieu categorieën. Dit omdat in de regio Noord Veluwe sprake is van een tekort aan dit type bedrijventerrein. Alleen in de gemeente Harderwijk is aanbod beschikbaar voor het huisvesten van deze doelgroepen, maar dit is onvoldoende om aan de vraag te kunnen voldoen.


In de regio Noord-Veluwe is op 6 juni 2011 het Regionaal Programma Bedrijventerreinen Noord-Veluwe (RPB) vastgesteld en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland. De vraagraming is gebaseerd op het Transatlantic Market scenario van het Centraal PlanBureau (CPB) zoals dat is overeengekomen in het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 dat is afgesloten tussen Rijk, IPO en VNG. Hieruit blijkt dat de regio rekening moet houden met een uitbreidingsvraag van 87 hectare tot 2025. Daarnaast moet de regio rekening houden met een vervangingsvraag van 57 hectare tot 2025. Dit omdat de gemeenten actief inzetten op het verplaatsen van bedrijven vanuit het buitengebied en/of vanuit stads- en dorpskernen naar bedrijventerreinen. Door beleidsinvloeden houdt de regio rekening met een additionele behoefte van 15 hectare voor de vestiging van installaties in het kader van de biobased economy. In totaal gaat de regio dus uit van een vraag naar bedrijventerreinen van 159 ha in de periode 2010 tot 2025. In de periode 2010 t/m 2017 is in totaal 50,5 hectare uitgegeven, waardoor een vraag resulteert van 108,5 hectare voor de periode 2018 - 2025.

De provincie Gelderland gaat er bij haar ramingen vanuit dat het leeuwendeel van de uitbreidingsvraag komt van en ingevuld zal gaan worden door de sector logistiek en transport. Dit is conform de scenario's van het Centraal PlanBureau (CPB). Hier wordt eer van uitgegaan dat circa 50% van de vraag door de sector logistiek wordt uitgeoefend. Dit is mede gebaseerd op de uitkomsten van de onderzoeken die in 2013 (Stec), 2014 en 2015 (BCI) zijn uitgevoerd. Stec gaat er in haar rapport van uit dat circa 50% van het bedrijventerrein aan logistieke bedrijven wordt uitgegeven en BCI verwacht dat de uitgifte aan logistieke bedrijven rond de 55% zal liggen.

De regio Noord-Veluwe moet rekening houden met een totale vraag van 108,5 ha in de periode 2018 - 2025. Hiervan zal meer dan de helft worden ingevuld door logistieke bedrijven.

5.1.4 Het aanbod aan bedrijventerreinen

De regio Noord-Veluwe beschikt over een aanzienlijk aanbod aan lokale bedrijventerreinen die vallen onder het segment gemengd bedrijventerrein. Alleen de gemeente Harderwijk beschikt over regionaal bedrijventerrein (Lorentz II + III) dat geschikt is voor de vestiging van logistieke bedrijven en bedrijven in hogere milieu categorieën (HMC). De status van Bedrijvenpark H2O is inmiddels ook gewijzigd naar regionaal bedrijventerrein, zie hier voor ook paragraaf 3.2.

Tabel 1: In de praktijk uitgeefbare bedrijfskavels en plancapaciteit in de regio Noord-Veluwe in netto hectare en onderscheiden naar segment (zie IBIS 23 oktober 2018).

  Terstond uitgeefbaar   Niet terstond uitgeefbaar  
gemengd   7,2   33,1  
logistiek / HMC   56,6   18,5  
Totaal   63,8   51,6  
5.1.5 De vraag - aanbod confrontatie

Als we kijken naar de kwantitatieve situatie in de regio dan ontstaat het volgende beeld.

Tabel 2: Confrontatie vraag-aanbod in de regio Noord-Veluwe in netto hectare en onderscheiden naar segment.

  Vraag 2018/2025   Aanbod tot 2025   Overaanbod  
gemengd   54,0   40,3   -13,3  
logistiek / HMC   54,5   75,1   20,6  
Totaal   108,5   115,4   6,9  

Uit de tabel blijkt dat er sprake is van een overaanbod van 20,6 hectare aan regionale bedrijventerreinen voor logistieke bedrijven en bedrijven in hogere milieu categorieën. Omdat het Bedrijvenpark H2O nu is aangemerkt als regionaal bedrijventerrein en geschikt wordt voor het huisvesten van logistieke bedrijven en bedrijven in hogere milieu categorieën is er geen sprake meer van een tekort en kan aan de vraag worden voldaan.

Voor de periode 2018-2025 zien we dat er sprake is van een tekort aan gemengde bedrijventerreinen van 13,3 hectare. Omdat het Bedrijvenpark H2O nu is aangemerkt als regionaal bedrijventerrein is het overaanbod omgeslagen in een tekort (naar 13,3 ha). Hiermee is een bijdrage geleverd aan het terugdringen van overcapaciteit in regulier gemengd bedrijventerrein. Tevens is de afspraak gemaakt dat indien blijkt dat er geen vraag naar bedrijfsgrond is, er door de gemeente Hattem voor het plandeel Hattem van Bedrijvenpark H2O een bestemmingsplanwijziging zal worden doorgevoerd. Komt bij dat er geen voornemens zijn in de regio voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Met andere woorden: met dit aanbod zullen we het in de regio ook na 2025 moeten doen.

5.1.6 Toetsing aan artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening

Met ingang van 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de ladder dient voor een stedelijke ontwikkeling de behoefte te worden beschreven en de locatie te worden gemotiveerd indien niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

Beschrijving behoefte

De behoefte is aangetoond in het Regionale Programma Bedrijventerreinen (RPB). De vraag naar bedrijventerrein in de Regio Noord Veluwe is op basis van dit rapport berekend en komt uit op 108,5 hectare netto over de periode 2018-2025. Dit is inclusief vervangingsvraag als gevolg van transformatie en additionele behoefte. Daarnaast onderscheidt de regio vraag naar lokale gemengde bedrijventerreinen en vraag naar regionale bedrijventerreinen en vanuit specifieke doelgroepen.

Het terstond en niet terstond uitgeefbaar aanbod is per januari 2018 in totaal 115,4 hectare netto.

Er is een klein overschot aan bedrijventerreinen voor logistieke bedrijven en bedrijven in hogere milieu categorieën en een tekort aan lokale, gemengde terreinen. Het regionaal Bedrijvenpark H2O was dan ook noodzakelijk om aan de vraag naar bedrijfskavels van logistieke bedrijven en bedrijven in hogere milieu categorieën te kunnen voldoen. Bovendien is zo het overaanbod aan lokaal gemengd bedrijventerrein in de regio teruggedrongen.

Motivering locatiekeuze

Het is binnen de regio niet mogelijk en niet wenselijk om regionale bedrijvigheid te accommoderen binnen bestaand stedelijk gebied. Er is fysiek geen ruimte en de beoogde bedrijfsfuncties zijn niet gewenst in de nabijheid van de woonfunctie. Het betreft voornamelijk logistieke bedrijven met relatief veel verkeers- en vervoersbewegingen en bedrijven in hogere milieu categorieën. De gekozen locatie voor de ontwikkeling van het Bedrijvenpark H2O die aan de A28 en de A50 ligt, sluit hier goed op aan.

5.1.7 Noodzaak van plandeel Hattem

Uit het voorgaande blijkt dat de noodzaak van bedrijvenpark H2O ook deels voortvloeit uit een kwalitatieve behoefte (tekort aan bedrijventerreinen voor logistieke bedrijven en bedrijven in hogere milieu categorieën). Voor plandeel Hattem geldt dit met name, omdat de grootschalige bedrijven en hoge milieu categorieën zich vooral vestigen op het Hattemse plandeel en in beperkte mate op het Oldebroekse plandeel. Dit komt vooral door de aanwezigheid van omliggende woningen, de beperkte breedte c.q. diepte van het deel van het terrein, de aanwezigheid van hoogspanningsleidingen en de hogedruk gasleiding die bepalend zijn voor de ruimtelijke inrichting en verkaveling van het Oldebroekse plandeel. Mede om die reden is in nauw overleg overleg met de Provincie Gelderland ingezet op verplaatsing van het bedrijf Van Werven naar het Hattemse plandeel (en niet het Oldebroekse deel).

5.1.8 Samenwerking met Zwolle en Kampen

De gemeenten Hattem, Heerde en Oldebroek maken deel uit van de Regio Zwolle die in totaal 20 gemeenten omvat, verdeeld over vier provincies. De afgelopen jaren heeft deze samenwerking een natuurlijk groeiproces doorgemaakt. Gemeenten herkennen de gemeenschappelijke vraagstukken die hen samen bezig houden. Samenwerking leidt tot erkenning van deze vraagstukken en een gezamenlijke aanpak om deze op te lossen. Zo ontstaat geleidelijk regionaal partnerschap.

Gemeenten in de Regio Zwolle werken ook in kleiner verband samen. In 2013 is het overleg gestart tussen de portefeuillehouders Economische Zaken van de gemeenten Hattem, Heerde, Oldebroek, Kampen en Zwolle. Dit mede naar aanleiding van het Vernieuwd Perspectief dat door de H2O-gemeenten in juni 2013 is vastgesteld en op basis waarvan het Bedrijvenpark H2O als regionaal bedrijventerrein kan worden aangeduid.

Eind 2014 hebben alle vijf de gemeenten de zogenoemde routekaart vastgesteld. Het betreft de verkenning van samenwerking tussen de vijf gemeenten op het gebied van regionale bedrijventerreinen en het verkennen van de mogelijkheden voor informatie-uitwisseling, het op elkaar afstemmen of integreren van uitgifte strategieën, acquisitie en organisatie. Onderzocht wordt of men zich in gezamenlijkheid als aantrekkelijke vestigingsplaats zou kunnen profileren. Het betreft vooral de (boven)regionale profilering van de bedrijventerreinen Hessenpoort in Zwolle, Zuiderzeehaven in Kampen en het Bedrijvenpark H2O.

Bestuurlijk traject

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen op het bestemmingsplan Bedrijvenpark H2O (zowel plandeel Hattem als plandeel Oldebroek) zijn de H2O-gemeenten in overleg gegaan met de provincies Gelderland en Overijssel en de gemeenten Kampen en Zwolle. Dit om te komen tot een actuele en adequate planning en programmering van regionale bedrijventerreinen in de marktregio Zwolle gericht op het huisvesten van logistieke bedrijven. Dit aanvullend op de afspraken die binnen de eigen bestuurlijke regio's hierover zijn gemaakt. In het bestuurlijk overleg van 12 oktober 2017 zijn hierover afspraken gemaakt tussen alle betrokken partijen. Dit heeft geleid tot de volgende tekst die ook als beantwoording op de zienswijzen is opgenomen.

De bestemmingsplannen waarop de zienswijzen zijn ingediend voegen per saldo 16,3 hectare netto bedrijventerrein toe dat potentieel geschikt is voor kleine en middelgrote logistieke bedrijven. Dit betreft het Hattemse plandeel van Bedrijvenpark H2O. Vertrekpunt voor de nieuwe bestemmingsplannen is het Vernieuwd Perspectief (VP) dat in 2013 is vastgesteld door de gemeenten Oldebroek, Hattem en Heerde. Het Oldebroekse plandeel van Bedrijvenpark H2O is al sinds 2005 bestemd als bedrijventerrein. Het nieuwe bestemmingsplan betreft dan ook een herprofilering naar (boven)regionaal bedrijventerrein, zodat ruimte geboden wordt aan logistieke bedrijven maar ook aan bedrijven in hogere milieu categorieën.

Naar aanleiding van het Vernieuwd Perspectief hebben Provinciale Staten van Gelderland op 26 juni 2013 een motie aangenomen om verruiming van de mogelijkheden toe te staan. Door Gedeputeerde Staten is deze motie verder uitgewerkt. Randvoorwaarde was wel dat er consensus was in de regio Noord Veluwe. Aan deze randvoorwaarde is voldaan door middel van een convenant (2014). In de Omgevingsvisie van Gelderland is deze verruiming inmiddels opgenomen.

De provincie Gelderland wil dat gemeenten samenwerken bij het plannen en programmeren van bedrijventerreinen. De gemaakte afspraken zijn opgenomen in het Regionaal programma bedrijventerreinen Noord Veluwe (2011) dat jaarlijks wordt gemonitord en geactualiseerd. Conform de provinciale aanpak moet iedere onderscheiden regio zelf beschikken over voldoende aanbod van passende bedrijfslocaties om aan de eigen vraag te kunnen voldoen. In dit kader wordt in beide bestemmingsplannen dan ook uitgegaan van het vigerende RPB Noord-Veluwe.

Uit de confrontatie van vraag en aanbod blijkt dat het Bedrijvenpark H2O noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de vraag vanuit de sector logistiek en in mindere mate vanuit bedrijven in hogere milieu categorieën. Dit omdat in de regio Noord Veluwe sprake is van een tekort aan dit type bedrijventerrein. Alleen de gemeente Harderwijk beschikt op dit moment over regionaal bedrijventerrein dat geschikt is voor de vestiging van logistieke bedrijven en bedrijven in hogere milieu categorieën. Uit de vraag-aanbod confrontatie blijkt dat er sprake is van een tekort aan regionale bedrijventerreinen voor logistieke bedrijven en bedrijven in hogere milieu categorieën. Indien het Bedrijvenpark H2O wordt aangemerkt als regionaal bedrijventerrein en geschikt wordt voor het huisvesten van kleinschaligere en middelgrote logistieke bedrijven (0,5 tot 3 hectare) en bedrijven in hogere milieu categorieën dan is er geen sprake meer van een tekort en kan aan de vraag worden voldaan. De door ons gevolgde procedure en bijbehorende onderbouwing voldoet dan ook aan de vereisten in de wet- en regelgeving in het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Marktregio centraal

In 2013 is het overleg gestart tussen de portefeuillehouders Economische Zaken van de gemeenten Hattem, Heerde, Oldebroek, Kampen en Zwolle. Dit mede naar aanleiding van het Vernieuwd Perspectief dat door de H2O-gemeenten in juni 2013 is vastgesteld en op basis waarvan het Bedrijvenpark H2O als regionaal bedrijventerrein is aangeduid.

Eind 2014 hebben alle vijf de gemeenten de zogenoemde routekaart vastgesteld. Het betreft de verkenning van samenwerking tussen de vijf gemeenten op het gebied van regionale bedrijventerreinen en het verkennen van de mogelijkheden voor informatie-uitwisseling, het op elkaar afstemmen of integreren van uitgifte-strategieën, acquisitie en organisatie. Onderzocht wordt of men zich in gezamenlijkheid als aantrekkelijke vestigingsplaats kan profileren. Het betreft hier vooral de (boven)regionale profilering van de bedrijventerreinen Hessenpoort in Zwolle, Zuiderzeehaven in Kampen en het Bedrijvenpark H2O. Dit vooral in het belang van zowel de ruimtelijke en economische ontwikkeling van de regio als van het bedrijfsleven.

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is het overleg met de gemeenten Zwolle en Kampen geïntensiveerd en uitgebreid met de provincies Gelderland en Overijssel. Uitgangspunt van betrokken partijen is dat bestaande bestuurlijke afspraken over de programmering van bedrijventerreinen in de bestuurlijke regio's Noord Veluwe en West-Overijssel overeind blijven staan. Deze afspraken vormen het vertrekpunt voor meer specifieke afspraken over afstemming binnen de marktregio Zwolle. Met marktregio Zwolle worden hier de gemeenten Hattem, Heerde, Oldebroek, Kampen en Zwolle bedoeld. Mede vanwege de aantrekkende conjunctuur is nu het moment daar om met het oog op een evenwichtige ontwikkeling van de marktregio Zwolle kwalitatieve afspraken te maken over de segmentering van bedrijventerrein in de regio, in het bijzonder die langs de transportas A28.

Reeds ten tijde van het opstarten van het routekaarttraject was immers geconstateerd dat het noordelijk deel van de bestuurlijke regio Noord Veluwe op ruimtelijk-economisch gebied onderdeel uitmaakt van de marktregio Zwolle, zeker als het gaat om het huisvesten van logistieke bedrijven. Het merendeel van de bedrijfsmigratie vindt immers over korte afstand plaats. Op regionale schaal willen bedrijven, vanwege met name afzetmarkt en personeel, vaak niet over een grote afstand verhuizen. Voor het 'afbakenen' van de regio Zwolle moet hier dan ook rekening mee worden gehouden. Daarnaast moet rekening gehouden worden met fysieke barrières en de snelwegstructuur (de A50 en A28). En er bestaat in de regio Noord Veluwe een scheiding tussen de gebieden boven en onder de Hierdense Beek. Ten zuiden van de beek zijn de gemeenten vooral gericht op Harderwijk en Amersfoort. De gemeenten ten noorden (Nunspeet, Elburg, Oldebroek, Hattem, Heerde) van de beek richten zich juist op Zwolle. Binnen deze subregio's is ook sprake van een ander politiek en cultureel klimaat (Atzema et al., 2017).

Binnen de marktregio zijn slechts drie regionale bedrijventerreinen aantrekkelijk voor het huisvesten van logistieke bedrijven en deze terreinen zijn nadrukkelijk complementair aan elkaar. Zo zijn voor de markt van grootschalige logistieke bedrijven (> 3 hectare) de bedrijventerreinen Hessenpoort in Zwolle en Zuiderzeehaven in Kampen de aangewezen vestigingslocaties. Waarbij moet worden opgemerkt dat Zuiderzeehaven zich richt op watergebonden water gerelateerde bedrijven. Voor de kleinschaligere en middelgrote logistieke bedrijven (0,5 tot 3 hectare) komen zowel Bedrijvenpark H2O, Hessenpoort als Zuiderzeehaven in aanmerking. In alle gevallen is de vestigingsplaatsvoorkeur van het bedrijf leidend voor de uiteindelijke locatiekeuze. Voor dit laatste segment geldt dat bedrijven vaak een duidelijke locatievoorkeur hebben voor vestiging aan de noord- dan wel zuidzijde van de gemeente Zwolle. Voor bedrijven die een voorkeur hebben voor de zuidzijde kan het Bedrijvenpark H2O voorzien in die behoefte.

Bestuurlijke samenwerking

In het onderzoek 'De Kracht van Oost-Nederland' (2016) is in opdracht van de provincies Gelderland en Overijssel door diverse wetenschappers de economische concurrentiepositie van Oost-Nederland geanalyseerd. Hieruit blijkt dat Oost-Nederland (en met name de Noordrand van de Veluwe en de omgeving Zwolle) economisch beter heeft gepresteerd dan Nederland. In de periode 2000-2015 is de werkgelegenheid in de Noordrand van de Veluwe en de omgeving Zwolle ondanks de crisis met 19% gestegen (jaarlijks ca. 1,2%).

Omdat de conjunctuur overduidelijk aantrekt is nu het momentum daar om met het oog op een evenwichtige ontwikkeling van de marktregio Zwolle, kwalitatieve afspraken te maken over de segmentering van de regionale bedrijventerreinen in de marktregio. Een goed functionerende marktregio vraagt immers om een heldere segmentering. Zoals hierboven aangegeven heeft de marktregio Zwolle het Bedrijvenpark H2O nodig om (ook) in de toekomst de regionale vraag, vanuit de sector logistiek, adequaat te kunnen accommoderen. Dit met name vanwege de ligging van het terrein binnen de marktregio, de bereikbaarheid en het aanbod aan kleinschaligere bedrijfskavels.

Hierdoor kan beter worden ingespeeld op de actuele vraag vanuit de markt, wat de economie van de marktregio Zwolle ten goede komt. Dit wordt vraaggericht ontwikkelen genoemd. Dit betekent dat de economie niet op slot gaat en dat nieuwe plannen met een actuele marktvraag doorgang krijgen.

Door het Bedrijvenpark H2O te kwalificeren als (boven)regionaal bedrijventerrein ontstaat er een optimale balans tussen vraag en aanbod aan bedrijventerreinen in de regio Noord Veluwe. En dan met name voor het huisvesten van het kleinschaligere en middelgrote logistieke segment (0,5 tot 3 ha). Kwalitatief schept dit ook een balans in het aanbod binnen de marktregio Zwolle.

Voor het geval de geprognosticeerde vraag tegenvalt waardoor de balans binnen de regio Noord Veluwe dreigt te worden verstoord door de toevoeging van het plandeel Hattem, worden afspraken gemaakt met de provincie Gelderland. Het betreft een regeling voor het plandeel Hattem waar sprake is van aantoonbare langjarige vraag. Voor deze locatie met een bovenregionale functie en met een marktpotentie voor een lange termijn wordt een ijskastregeling in de vorm van een fasering van de uitgifte toegepast. De H2O-gemeenten zullen hierover een overeenkomst sluiten met de provincie Gelderland. Centraal hierin zal staan de afspraak dat de H2O-gemeenten binnen drie jaar nadat het bestemmingsplan voor het Hattemse plandeel onherroepelijk is geworden, aan moeten tonen, op basis van concrete uitgiften, dat vanuit de markt behoefte/vraag is naar de bedrijfskavels op dit deel van het Bedrijvenpark H2O. Deze insteek komt overeen met hetgeen is afgesproken in West Overijssel (Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering West Overijssel 2017-2020).

Tevens gaan de partijen in de marktregio Zwolle nauw samenwerken op het gebied van marketing, promotie en acquisitie. Het betreft een verdere uitwerking van het traject dat reeds in het kader van de eerder genoemde routekaart is ingezet. Er wordt een protocol opgesteld die de uitgangspunten van de samenwerking schraagt. Belangrijke elementen zijn onder andere het elkaar actief informeren, het gezamenlijk monitoren van ontwikkelingen in de markt, het bespreken van leads die niet logisch in de segmentering vallen.

5.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Bebouwingsbeeld

Het bebouwingsbeeld in het plangebied wordt geregeld door de bouwregels in het bestemmingsplan en de beeldrichtlijnen uit het beeldregieplan (zie paragraaf 5.4). Deze instrumenten vullen elkaar aan.

De bebouwingshoogte in het plangebied loopt stapsgewijs op van 8 meter aan de zijde van de woonbebouwing tot 20 (zijde Oldebroek) en 25 meter (zijde Hattem) aan de kant van de snelweg. Met een grondwal aan de westzijde en een boomsingel rond het overige deel wordt het bedrijvenpark in het landschap ingepast. Vanaf de Oude Weg ontstaat hierdoor het onderstaande beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0026.png"

Figuur 5.1 Visualisatie van gebouwen van 10 meter hoogte vanaf de Oude weg

De kavels langs de A28 en de A50 liggen (behoudens het deel met de bestaande bomen) in een goed zichtbare zone. De kavels en gebouwen aan deze zijde van het bedrijventerrein zijn groter van maat . Hier wordt een hoge representativiteit van de gebouwen verwacht. Dit kan ook door de meest representatieve delen van een bepaald bedrijfspand aan deze zijde te oriënteren. De bouwhoogte is aan deze zijde het hoogst: tot 20 meter (en 25 in het Hattemse deel) aan de rand.

Het zicht vanaf het klaverblad (A28 / A50) op het bedrijventerrein is redelijk beperkt door de bestaande opgaande beplanting. Wel is een representatief beeld naar de snelweg ook hier gewenst (tussen de bomen door zullen de kavels ook zichtbaar zijn). De locatie precies in de oksel van het klaverblad (A28-A50) aan de westzijde ligt op een cruciale plek. Hier is een markant gebouw gewenst dat recht doet aan deze belangrijke en goed zichtbare plek. Voor het bedrijventerrein zelf is geen hoge mate van representativiteit nodig. Hier volstaat een aantal basisafspraken voor maat, schaal en situering van bebouwing.

De grootte van de bedrijfskavels en de korrelgrootte van de bedrijfsbebouwing zal kleiner worden naarmate deze dichter bij het bestaande woongebied ligt.

Verkeerskundige structuur

De Rondweg Wezep is doorgetrokken in oostelijk richting (Duurzaamheidstraat), buigt  even voor de A50 af in zuidoostelijke richting en takt even voor het bestaande viaduct van de A50 op de Zuiderzeestraatweg aan. De 'velden' met de bedrijfskavels zijn ontsloten door ontsluitingswegen vanaf de Duurzaamheidstraat. Door twee velden te combineren, ontstaat een lus. Het oostelijke kwadrant wordt in principe ontsloten via de Oostersedijk. De interne ontsluitingsweg takt vervolgens weer aan op de Zuiderzeestraatweg, waardoor een lus ontstaat. Door dit ontsluitingsprincipe ontstaan drie velden die flexibel kunnen worden ingevuld.

Voor het Hattemse deel is nog geen definitieve verkeerskundige structuur ontworpen. Voor dit plandeel kan worden gewerkt met één of twee aansluitingen op de Zuiderzeestraatweg.

Voor de verdere ontsluiting van het bedrijventerrein is met name de A28 van belang. Op dit moment kan het verkeer vanaf de Duurzaamheidstraat via de aansluiting Wezep de A28 oprijden. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de realisatie van een nieuwe aansluiting ter hoogte van het plangebied.

Parkeren vindt grotendeels plaats op eigen terrein. Eventueel is het mogelijk om voor bezoekers-parkeren de strook, gelegen onder de hoogspanningslijn, te benutten. Deze strook kan als reservecapaciteit dienen, mits aangetoond dat er geen negatieve gevolgen optreden voor de waterhuishouding.

Waterstructuur

Het water is een belangrijke structuurdrager in het ontwerp. De hoofdontwatering deelt het gebied in tweeën: een deel met een zuidwest - noordoost - gerichte verkaveling en een deel met de verkavelingsrichting juist dwars daarop. De strokenverkaveling is karakteristiek voor de lager gelegen en natte veengebieden.

De nieuwe watergang (parallel aan de Zuiderzeestraatweg) vormt een blauwgroene grens tussen het bedrijventerrein en het overgangsgebied naar de bestaande woonbebouwing. Dit komt ook in de oever tot uitdrukking: een harde oever aan de zijde van het bedrijventerrein en een zachte/natuurlijke oever aan de zijde van het overgangsgebied. Vanuit deze hoofdwatergang liggen watergangen die het terrein velden verdelen en die mogelijk ook kunnen vervallen bij opschaling van de kavelgroottes zonder afbreuk te doen aan de basisstructuur. Langs de Zuiderzeestraatweg in het Hattemse deel ligt een watergang om ruimte en representativiteit te scheppen richting het bedrijventerrein.

Aan de noordzijde van de hoofdontsluitingsweg wordt eveneens gebruik gemaakt van de structuur van de bestaande watergang door aan de voorzijde van de bedrijven een watergang te projecteren. Er is afdoende oppervlaktewater om in de benodigde bergingscapaciteit te voorzien. Daarnaast vormen de waterpartijen een kans om de bedrijven extra uitstraling te geven.

Groenstructuur

De groenstructuur levert een bijdrage aan de hoofdopzet van het terrein. Langs de hoofdontsluiting worden bomen geplaatst om de structuur te versterken. Aan de buitenzijde van het terrein richting Hattemerbroek wordt het groen vooral ingezet voor de afscherming van het zicht. Door een groene wal aan deze rand van het bedrijventerrein ten zuiden van de Middeldijk ontstaat een groen beeld naar de dorpsbebouwing toe. Bedrijven kunnen er zelf voor kiezen om in dit beeld mee te gaan door bijvoorbeeld de bebouwing van grasdaken te voorzien. Ten noorden van de Middeldijk (Oldebroek) zorgt een beplantingszone  aan de zijde van de Zuiderzeestraatweg voor een groene overgang vanuit het bedrijventerrein.

5.3 Landschappelijke inpassing plandeel Hattem

Het streven is om Bedrijvenpark H2O een samenhangend en hoogwaardig karakter te geven, met respect voor het huidige landschap. De oostelijke zone van Bedrijvenpark H2O (het Hattemse plandeel) ligt ingeklemd tussen knooppunt Hattemerbroek, de spoorlijn naar Kampen en de Zuiderzeestraatweg.

De landschappelijke inpassing van het Hattemse plandeel is gebaseerd op een passende vormgeving bij de beleving vanuit de omgeving. De locatie ligt in het polderlandschap met de rechtlijnige verkaveling volgens een geometrische structuur. Even ten zuidoosten ligt de overgang naar het kampenlandschap met meer gebogen lijnen en blokvormige verkavelingen. De ligging aan de snelweg (knooppunt Hattemerbroek) en de spoorlijn maken dat het gebied geen directe relatie heeft met de noordoostelijk gelegen open polder. De overgang naar deze infrastructurele lijnen wordt daarom zakelijk vormgegeven. Langs het knooppunt ligt een voor een deel dichte groenstrook en een bermstrook die zullen worden gehandhaafd. Dit geldt ook voor de bermstrook langs het spoor. Deze stroken bieden genoeg afstand tot het nieuwe bedrijvenpark. Door de efficiënte oplossing aan deze zijde is er voldoende ruimte voor landschappelijke inpassing bij het tuincentrum in de vorm van een groen en waterstrook, en een brede inpassingszone langs de Zuiderzeestraatweg.

Vooral het zicht langs en de representativiteit aan de Zuiderzeestraatweg is belangrijk. Dit heeft ook een historische achtergrond. De Zuiderzeestraatweg is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de dorpen en de steden langs de voormalige Zuiderzeekust. Veel van de historische bebouwing is gericht op deze weg, zoals een groot aantal landgoederen, kazernecomplexen, boerderijen, villa's, woonhuizen en fabrieken. De route verbindt verschillende tijdsbeelden, landschappen, oude stadjes, dorpen en woongebieden langs de rand van de Veluwe. Om deze reden is er extra aandacht nodig voor de situering van een bedrijvenpark aan deze zijde.

De landschappelijke inpassing aan de oostzijde van H2O gaat uit van een zachte overgang tussen de historische lijn van de Zuiderzeestraatweg en Bedrijvenpark H2O. Hiervoor zijn drie onderdelen belangrijk:

  • Herstel van de bomenlaan door langs de Zuiderzeestraatweg bomen toe te voegen die een doorlopend profiel maken.
  • Een groene inpassing van het bedrijvenpark door middel van het aanbrengen van een groene zone tussen het bedrijvenpark en de Zuiderzeestraatweg. Daarvoor is een principe-profiel ontwikkeld voor de zuidoostelijke rand van het bedrijvenpark, met daarin drie belangrijke ruimtelijke onderdelen voor het landschap: een brede waterpartij met natuurvriendelijke oevers en rietbeplanting, een natuurinclusieve zone waarbij natuurpergola's met nestkasten een natuurlijke habitat biedt aan verschillende diersoorten, en een visuele inpassing van de bedrijfsgebouwen door middel van opgaande beplanting.
  • Een ruimtelijke bebouwingsrand die bij voorkeur getrapt wordt vormgegeven zodat de schaal van de bebouwing visueel wordt verkleind.

Conclusie

De landschappelijke inpassing van bedrijvenpark H2O gaat bij het Hattemse plandeel vooral over een zorgvuldige omgang met het tuincentrum (aan de zuidzijde) en een landschappelijke zone met aangepaste bebouwingsrand langs de Zuiderzeestraatweg.

5.4 Beeldregieplan

Voor het Bedrijvenpark H2O wordt gestreefd naar een aantrekkelijk en goed functionerend terrein. Mede om dit te bereiken is een beeldregieplan opgesteld. Het beeldregieplan is opgenomen als Bijlage 1. Het beeldregieplan heeft als doel een samenhangende ruimtelijke kwalitatieve inrichting voor de locatie te realiseren. In het beeldregieplan zijn richtlijnen opgesteld over na te streven beeldkwaliteit van de uit te geven percelen, de architectuur en de openbare ruimte en de samenhang daartussen.

De richtlijnen zijn gericht op stimuleren in plaats van voorschrijven en sluiten aan bij de ruimtelijke opzet van het stedenbouwkundig plan. Voor de stedenbouwkundige opzet is gekozen voor een zonering van snelweg naar dorp en lintbebouwing Hattemerbroek. In de zone langs de snelweg krijgen de grotere bedrijven een plek. In de richting van het dorp nemen de kavels in grootte en schaal af. Dit geldt eveneens voor de massa en hoogte van de bebouwing. De Duurzaamheidstraat is de drager van het Oldebroekse deel van het plan van het bedrijvenpark. De Zuiderzeestraatweg is voor een groot deel bepalend voor de oriëntatie op het Hattemer deel. Op basis van deze opbouw worden vijf zones onderscheiden, elk met hun eigen karakteristieken.

Het beeldregieplan draagt het ambitieniveau van het Bedrijvenpark H2O uit. Het biedt kopers houvast bij het ontwerpen van hun pand en inrichting van het perceel. Het ontwerpproces start doorgaans lang voordat er een vergunning wordt aangevraagd. Het beeldregieplan kan dat proces ondersteunen, zonder onnodig regels voor te schrijven. In het beeldregieplan worden per zone eerst de belangrijkste regels uit het bestemmingsplan samengevat, waarop de gemeente als vergunningverlener zal toetsen. Het betreft dan de bouwhoogte, rooilijnen en dergelijke. Aanvullend daarop zijn per zone beeldregierichtlijnen en inspiratie in beeld en tekst opgenomen. Deze dienen als handreiking voor onder meer de architectuur. Zo wordt het mogelijk om voldoende aandacht te besteden aan de beeldkwaliteit zonder daar in het kader van vergunningverlening op te toetsen.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

6.1 Toelichting op de plansystematiek

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeenten vastgestelde beleid wordt omschreven.

In dit hoofdstuk zijn alle bestemmingen van het Bedrijvenpark H2O beschreven. De bestemmingen verschillen echter per plandeel.

In plandeel Oldebroek zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

- Bedrijventerrein

- Groen

- Verkeer

- Water

- Leiding - Gas

- Leiding - Hoogspanningsverbinding

en gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone'

In plandeel Hattem zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

- Bedrijventerrein

- Groen

- Verkeer

- Leiding - Gas

- Waarde - Archeologie

6.2 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Bestemmingsomschrijving. Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
  • 2. Bouwregels. Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • 3. Nadere eisen. Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • b. de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • d. de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    • e. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
    • f. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
  • 4. Afwijken van de bouwregels. In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • 5. Specifieke gebruiksregels. In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels. Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

6.3 Bestemmingen

Bedrijventerrein

Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Het Bedrijvenpark is in totaal bruto 70 hectare, waarvan 52 hectare zich bevindt in plandeel Oldebroek en 18 hectare in plandeel Hattem.

De bestemming in plandeel Oldebroek sluit grotendeels aan op de opzet van het geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek. Naast de bestemming Bedrijventerrein is een deel van het plandeel bestemd als Groen, Verkeer en Water. Naast de doorgaande wegen zijn bestaande groen- en waterstructuren voorzien van een eigen bestemming.

De bestemming in plandeel Hattem is iets globaler van opzet. De groene afscherming rondom het bedrijventerrein is bestemd als Groen. Naar aanleiding van de studie naar de landschappelijke inpassing van plandeel Hattem (zie ook de beschrijving hiervan in paragraaf 5.3 en Bijlage 2) is ook een zone grenzend aan de Zuiderzeestraatweg en een stuk grond naast de bestaande kwekerij bestemd als groen.

Binnen de bestemming is geen maximale kavelgrootte opgenomen. Dat geldt niet voor het deel tussen het dorp Hattemerbroek en plandeel Oldebroek. Op dat deel van het bedrijventerrein is de kavelgrootte van 0,75 hectare overgenomen uit het hiervoor geldende bestemmingsplan. Het niet opnemen van een maximale kavelgrootte betekent een verruiming ten opzichte van het geldende bestemmingsplan en betekent dat Bedrijvenpark H2O ook interessant is voor andere bedrijven, zoals transport- en logistieke bedrijven die grotere kavels nodig hebben voor de bedrijfsvoering. Dit sluit ook aan op de status van regionaal bedrijventerrein van Bedrijvenpark H2O.

Vanaf het hart van de rijbanen van de A28 en de A50 die het dichtst bij het Bedrijvenpark zijn gelegen is een afstand van 30 meter aangehouden. Voor zover deze zone valt binnen de bestemming Bedrijventerrein mogen op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd. In de andere bestemmingen binnen deze zone zijn gebouwen al niet toegestaan, dus de bebouwingsvrije zone is niet opgenomen binnen de bestemmingen Groen, Verkeer en Water.

Bij het bepalen van de maximaal mogelijke bouwhoogtes is enerzijds rekening gehouden met het zicht vanaf het dorp Hattemerbroek op het bedrijventerrein anderzijds met de minimaal benodigde bouwhoogtes voor logistieke en andere bedrijven. Met name op de locaties waar de afstand tot het dorp erg groot zijn mag tot maximaal 20 meter worden gebouwd. Voor plandeel Hattem is rekening gehouden met het zicht vanaf de bestaande bebouwing ten zuiden van het plangebied. In beide plandelen kan met name in de zone in en rond de oksel A28-A50 tot 20 meter worden gebouwd. Voor het deel van het Bedrijvenpark H2O dat grenst aan bedrijventerrein Wezep Noord zijn de maximale bouwhoogtes overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. De randen aan de zuidoostzijde van plandeel Oldebroek hebben in het geldende bestemmingsplan nog een bouwhoogte van 8 meter. In voorliggend plan is die bouwhoogte vergroot naar 10 meter, omdat dat voor bedrijfsgebouwen naar de stand van de huidige techniek gewenst is. In onderstaande figuren zijn de toegestane bouwhoogtes in Oldebroek en Hattem weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0027.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0028.jpg"

Figuur 6.1: Toegestane maximale bouwhoogte op plandeel Oldebroek

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0029.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpBTHattemerbroek-0003_0030.jpg"

Figuur 6.2: Toegestane maximale bouwhoogte op plandeel Hattem

Het deel van een bouwperceel dat maximaal bebouwd mag worden bedraagt 80%. Hierdoor blijft er voldoende ruimte over voor groenvoorzieningen, waterberging en parkeren. Door toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kan omgevingsvergunning worden verleend voor het bebouwen van maximaal 90% van het bouwperceel.

De gebruiksregels laten het gebruik van een grotere oppervlakte dan 3 hectare per bedrijf door logistieke- en transportbedrijven niet toe. Hiervan kan onder voorwaarden worden afgeweken. Er dient in ieder geval afstemming plaats te vinden in regioverband.

Parkeren

Om te voorkomen dat er opslag plaatsvindt op zichtlocaties, is bepaald dat deze niet voor de voorgevel mag plaatsvinden. Parkeren door medewerkers en bezoekers van de bedrijven moet op het eigen bedrijfsperceel plaatsvinden. Ondergeschikt parkeren is ook binnen de bestemming Groen mogelijk, bijvoorbeeld in de zone onder de hoogspanningsverbinding.

Milieucategorieën

Om voor de bestaande woningen en het toekomstige nieuwe woongebied in de omgeving (zie hiervoor paragraaf 3.4) van het plangebied ook in de toekomst een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen, is een inwaartse zonering toegepast. Op de verbeelding zijn de toegestane categorieën bedrijven weergegeven. Deze categorieën corresponderen met de bij de voorschriften behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1). De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de uitgave van de VNG “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009.

Bij elke categorie is een minimale afstand ten opzichte van hindergevoelige objecten voorgeschreven. Deze afstanden horen bij gevoelige functies die zijn te kwalificeren als een rustige woonwijk. Indien wordt uitgegaan van een gemengd gebied mag een afstandstap lager worden gehanteerd.

  • milieucategorie 1: grootste afstand 10 meter
  • milieucategorie 2: grootste afstand 30 meter
  • milieucategorie 3.1: grootste afstand 50 meter
  • milieucategorie 3.2: grootste afstand 100 meter
  • milieucategorie 4.1: grootste afstand 200 meter
  • milieucategorie 4.2: grootste afstand 300 meter
  • milieucategorie 5.1:grootste afstand 500 meter
  • milieucategorie 5.2: grootste afstand 700 meter
  • milieucategorie 6.1: grootste afstand 1.000 meter

Bij toepassing van de VNG-brochure is in dit bestemmingsplan uitgegaan van een 'rustige woonwijk', met uitzondering van de bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf aan de Middeldijk 12, hierbij is uitgegaan van 'gemengd gebied'. In plandeel Oldebroek zijn bedrijven van categorie 2 tot en met categorie 4.2 toegestaan. Categorie 4.2 is alleen toegestaan in het gebied in de oksel van de A28 en de A50. In plandeel Hattem is daarnaast nog een deel van het plangebied waar bedrijven tot en met categorie 5.1 zijn toegestaan. Het betreft het meest noordelijke deel van het plangebied dat grenst aan de A28 en de Hanzelijn. Zie voor een uitleg en kaartjes met de indeling in milieucategorieën paragraaf 4.3.

In de regels is de mogelijkheid opgenomen om omgevingsvergunning te verlenen voor de vestiging van bedrijven die niet zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten maar qua aard en invloed wel vergelijkbaar zijn. Daarmee kan met het bestemmingsplan worden ingespeeld op nieuwe typen bedrijfsactiviteiten die ontstaan, maar nog niet op de bedrijvenlijst voorkomen.

Daarnaast kan op basis van een omgevingsvergunning worden meegewerkt aan de vestiging van bedrijven die zijn vermeld in een hogere milieucategorie dan toegelaten, wanneer de activiteiten, wat hinder, aard en omvang betreft, toelaatbaar zijn op de gewenste locatie en geen grotere en/of onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu.

Bedrijvenpark H2O is aangemerkt als regionaal bedrijventerrein. Volgens de RVG zijn regionale bedrijventerreinen in beginsel niet bedoeld voor lichte bedrijvigheid, namelijk categorie 1 en 2. Omdat op plandeel Oldebroek in het vigerende bestemmingsplan ook de lagere milieucategorieën en een aanzienlijk deel van het bedrijventerrein niet geschikt is voor zwaardere milieucategorieën, zijn deze mogelijkheden overgenomen in dit bestemmingsplan. In beide bestemmingsplannen voor het bedrijvenpark H2O is de mogelijkheid opgenomen om bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 te vestigen. Enerzijds is dit noodzakelijk om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen voor omwonenden. Anderzijds draagt het toestaan van bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 langs de rand van het plangebied bij aan een hogere ruimtelijke kwaliteit.

Aanvullende regeling geluid en geur

Vanuit de aanvulling op het MER (zie paragraaf 4.1.6) zijn in de bestemming specifieke regels over de geluid- en geuremissie van bedrijven opgenomen.

Geluid

Voor de geluidemissie geldt de volgende regeling: bedrijven van categorie 4.2 mogen niet een hogere kavelemissie dan 55 dB(A)/m2 hebben in de nachtperiode, indien het betreft 4.2 bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2'. In Bijlage 2 bij de regels is een rekenprotocol voor de kavelwaarden opgenomen. Eventueel kan van deze regeling worden afgeweken met omgevingsvergunning waarmee een kavelemissie van maximaal 60 dB(A)/m2 kan worden toegestaan. Of dit kan worden toegestaan hangt af van de situatie van de andere bedrijven in de buurt, met andere woorden of er nog genoeg geluidsruimte is.

Geur

Voor de geuremissie geldt de volgende regeling: bedrijven die in de kolom Geur van de bedrijvenlijst (Bijlage 1) zijn aangemerkt met een geurafstand (dit zijn geurrelevante bedrijven), en waarbij door het bedrijf niet wordt voldaan aan een factor 2x deze afstand tot de meest nabijgelegen woning buiten het plangebied, zijn niet toegestaan. Deze regel is niet van toepassing op bestaande bedrijven. Eventueel kan van deze regeling worden afgeweken met omgevingsvergunning indien wordt voldaan aan het toetsingskader voor geur dat is opgenomen in Bijlage 3 bij de regels. De geurafstand wordt hierbij gemeten tot het punt waar de gevel van deze woning volgens het geldende bestemmingsplan zou kunnen worden gebouwd.

Volumineuze detailhandel

Naast bedrijven in de op de verbeelding aangegeven categorieën is ook volumineuze detailhandel toegestaan. Conform het vigerende bestemmingsplan van plandeel Oldebroek is uitsluitend detailhandel in auto's, boten en caravans (de zogenaamde ABC-goederen) toegestaan. De totale oppervlakte is beperkt tot maximaal 20.000 m2 bvo. In plandeel Hattem is geen volumineuze detailhandel toegestaan.

Groen

De groenstroken rondom het bedrijventerrein zijn opgenomen om voldoende ruimte te bieden voor de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein. In plandeel Oldebroek zijn ook de bestaande groenstructuren en de groene zone onder de hoogspanningsverbinding voorzien van een groenbestemming. In plandeel Hattem is de zone langs de Zuiderzeestraatweg en de bestaande kwekerij voorzien van een groenbestemming. In ondergeschikte mate mag er binnen de bestemming Groen worden geparkeerd. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat er voor de definitieve invulling van de kavels nog wat flexibiliteit bestaat.

Verkeer

Allen de wegen met een doorgaand karakter, in plandeel Oldebroek zijn de Duurzaamheidstraat en de Rondweg bestemd als Verkeer. Dit geldt ook voor de Zuiderzeestraatweg en het kruispunt met de Oostersedijk in plandeel Hattem. Voor plandeel Oldebroek zijn de bestaande wegen ook bestemd als Verkeer. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat er voor de definitieve invulling van de kavels nog wat flexibiliteit bestaat. Binnen de verkeersbestemming zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersfunctie mogen wel worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 12 meter.

Water

De bestaande watergangen op het Bedrijvenpark H2O in plandeel Oldebroek zijn onder deze bestemming gebracht.

6.4 Dubbelbestemmingen

Leiding - Hoogspanningsverbinding

Voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding in het plangebied is deze dubbelbestemming opgenomen. Ten opzichte van de onderliggende bestemmingen geldt er een aantal beperkingen voor wat betreft bouwen van gebouwen. Eventueel kan in afwijking van het bestemmingsplan wel gebouwd worden, mits hiervoor positief advies van de leidingbeheerder is ontvangen.

Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de hoofdgastransportleiding in het plangebied. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een belemmeringenstrook op de verbeelding.

Binnen de aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de gastransportleiding. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leiding, is een omgevingsvergunning verplicht. Voordat deze kan worden verleend is advies nodig van de leidingbeheerder.

Waarde - Archeologie

Plandeel Hattem heeft op grond van het archeologiebeleid van de gemeente Hattem een hoge vondstkans. In het gebied is een omgevingsvergunning vereist wanneer de bodemverstorende activiteiten groter zijn dan 50 m2 en dieper zijn dan 30 cm onder maaiveld. Daarnaast kan aan de omgevingsvergunning (zowel voor bouwen als aanleggen) voorwaarden worden verbonden ter bescherming van archeologische waarden. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het doen van opgravingen of het treffen van technische maatregelen om archeologische waarden veilig te stellen.

6.5 Gebiedaanduidingen

Milieuzone - geurzone

Rondom het plangebied is een aantal agrarische bedrijven aanwezig. Om deze bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden te beperken is de 'milieuzone - geurzone' opgenomen. Binnen deze gebiedsaanduiding zijn stankhindergevoelige bedrijven niet toegestaan. Daarbij gaat het om kantoren, om bedrijfsruimten waar werknemers langdurig verblijven.

6.6 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels. Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

6.7 Overgangsrecht

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

6.8 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Dat geldt ook voor de gemeente Hattem.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.

Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid van het plan

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de realisatie van het bedrijvenpark H2O is een berekening van de grondexploitatie (GREX) gemaakt. Daarbij worden investeringen in het plangebied gefinancierd door de verkoop van kavels. De GREX wordt elk jaar geactualiseerd. Op dit moment is de grondexploitatie sluitend. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende gegarandeerd.

7.2 Kostenverhaal

Het bestemmingsplan Bedrijvenpark H20 maakt het mogelijk dat op deze gronden bedrijfsruimten worden gebouwd. Binnen het gebied zijn al meerdere bedrijven aanwezig, maar deze kunnen veelal nog uitbreiden. Beide bestemmingsplannen maken het dus mogelijk dat ter plaatse bedrijfsruimten worden gebouwd. Dit kunnen nieuwe bedrijven zijn, maar ook de uitbreiding van bestaande bedrijven is veelal mogelijk. Het realiseren van nieuwe hoofdgebouwen en het uitbreiden van bestaande gebouwen met meer dan 1000 m² bruto-vloeroppervlakte zijn zogenaamde ‘aangewezen bouwplannen’. Dit zijn bouwplannen die zijn vermeld in artikel 6.2.1 van het Besluit Ruimtelijke ordening (Bro).

Vanwege het feit dat beide bestemmingsplannen ‘aangewezen bouwplannen’ mogelijk maken, is artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing. Dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat dergelijke bouwplannen mogelijk maakt, ook een exploitatieplan vaststelt. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien (samengevat):

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorzien, anderszins is verzekerd;
  • 2. er geen noodzaak is om eisen te stellen aan het tijdvak, fasering danwel andere regels over de inrichting van het gebied.

De gronden in beide plannen zijn in handen van verschillende partijen, namelijk de gemeente Hattem, de gemeente Oldebroek, de Ontwikkelingsmaatschappij Hattemerbroek B.V. en een aantal private partijen. Met een aantal private partijen zijn overeenkomsten gesloten waarbij deze partijen in het (recente) verleden gronden hebben gekocht voor de realisatie van bedrijven. De gronden zijn gekocht voor een marktconforme prijs en tegen de achtergrond van de nieuwe bestemmingsplannen voor het Bedrijvenpark. Dit betekent dat het kostenverhaal voor deze gronden is verzekerd omdat de te verhalen kosten zijn verwerkt in de verkoopprijs van de bouwrijpe kavels. Dit neemt niet weg dat een paar kavels desondanks in het exploitatieplan is opgenomen omdat op deze kavels nog aangewezen bouwplannen mogelijk zijn.

Tussen de gemeente Oldebroek, de Ontwikkelingsmaatschappij en een private partij is een overeenkomst gesloten die betrekking heeft op meerdere gronden die zijn gelegen binnen en buiten het gebied. Alle partijen hebben de intentie om uitvoering te geven aan deze overeenkomst. Op dit moment bestaat er nog geen zekerheid dat deze overeenkomst ook volledig zal worden uitgevoerd. Deze onzekerheid raakt ook een van de percelen binnen het gebied. Indien de overeenkomst niet wordt uitgevoerd, ontstaan er vanwege het nieuwe bestemmingsplan toch mogelijkheden voor aangewezen bouwplannen. Tegen deze achtergrond is het nodig om maatregelen te treffen waardoor het kostenverhaal ook over dit perceel wordt geregeld in het geval de overeenkomst in het geheel niet of niet voor dit perceel wordt uitgevoerd. De conclusie is dan ook dat het kostenverhaal nog voor de realisatie van het Bedrijvenpark H2O niet anderszins is verzekerd. Om deze redenen is dit exploitatieplan opgesteld en wordt voldaan aan de verplichting van artikel 6.12 Wro.

Het exploitatieplan is als ontwerp ter inzage gelegd. Op het plan is bij beide gemeenten een zienswijze ingediend. Naar aanleiding hiervan is het plan op onderdelen gewijzigd. Het exploitatieplan is door de raden van zowel Hattem als Oldebroek vastgesteld op dezelfde dag dat de bestemmingsplannen voor het Bedrijvenpark H2O en de nieuwe aansluiting op de A28 ook zijn vastgesteld, namelijk op 17 respectievelijk 27 september.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Informatietraject plandeel Hattem

Tijdens de terinzageligging van het voorontwerpbestemmingsplan is op 5 november 2015 in het stadhuis in Hattem een informatiebijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze avond zijn presentaties gegeven over het voorontwerpbestemmingsplan, het beeldregieplan en de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). De gemeente Hattem heeft de omwonenden van plandeel Hattem voor de zomervakantie tussentijds op de hoogte gebracht van de stand van zaken met betrekking tot de bestemmingsplan- en planmerprocedure. Tijdens verschillende informatietafels kon men informatie verkrijgen over het planMER en de uitgevoerde onderzoeken, de bestemmingsplannen en de wijzigingen ten opzichte van het voorontwerp, de reacties op de ingediende inspraakreacties, het concept-beeldregieplan en de stand van zaken m.b.t. het voorontwerpbestemmingsplan voor de verplaatsing van de aansluiting op de A28. Op 9 juni 2016 is een extra informatieavond georganiseerd bij kwekerij Souman. Het verslag van deze avond is opgenomen als Bijlage 16.

7.3.2 Oldebroek voor mekaar

De gemeente Oldebroek hecht grote waarde aan het vroegtijdig betrekken van burgers bij de planvorming. Om dat te bewerkstelligen is voor dit bestemmingsplan een klankbordgroep (KBG) ingesteld. De klankbordgroep bestaat uit inwoners van het dorp Hattemerbroek en uit een vertegenwoordiging van bedrijven die zijn gevestigd op het Bedrijvenpark H2O.

Voordat een concept van het bestemmingsplan is gemaakt zijn in drie sessies, op 18 september en op 9 en 30 oktober 2014, de belangrijkste uitgangspunten voor het bestemmingsplan en het beeldregieplan aan de klankbordgroep voorgelegd. Tijdens deze bijeenkomsten zijn de volgende onderwerpen aan de orde geweest:

  • milieucategorieën op het bedrijventerrein
  • bouwhoogtes bedrijfsgebouwen
  • verkeersafwikkeling bedrijventerrein
  • zicht op bedrijventerrein
  • groene afscherming bedrijventerrein

Vanaf de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan is het overleg met de KBG voortgezet. Voor de inhoud van de reactie van de KBG op het bestemmingsplan en de beantwoording daarvan door de gemeente Oldebroek wordt verwezen naar de Reactienota Overleg en Inspraak, deze is als Bijlage 17 opgenomen.

Het beeldregieplan heeft niet apart ter inzage gelegen, maar is wel voorgelegd aan de KBG en de zittende ondernemers op het Bedrijvenpark. De binnengekomen reactie en de beantwoording daarvan door de gemeente Oldebroek is opgenomen in Bijlage 15.

Tijdens een informatiebijeenkomst op 10 november 2015 zijn de omwonenden en andere belangstellende geïnformeerd over het voorontwerpbestemmingsplan, de NRD en de stand van zaken met betrekking tot de verplaatsing van de aansluiting op de A28.

Leefbaarheidsconvenant

Voor aspecten die de leefbaarheid van het dorp Hattemerbroek betreffen, maar die niet kunnen worden geregeld in het bestemmingsplan voor het Bedrijvenpark H2O of al zijn geregeld in de milieuwet- en regelgeving sluit het college een leefbaarheidsconvenant met het dorp Hattemerbroek.

7.3.3 Bestemmingsplanprocedure

Om burgers en overheden vroegtijdig bij de planvorming te betrekken is een voorontwerpversie van het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Daarbij kon een ieder op de inhoud van het bestemmingsplan reageren. Tegelijk met het voorontwerpbestemmingsplan is de notitie reikwijdte en detailniveau voor het planMER ter inzage gelegd. De voorontwerpbestemmingsplannen en de NRD hebben in de periode van 22 oktober 2015 tot en met 2 december 2015 ter inzage gelegen. In deze periode van zes weken zijn ook de overleginstanties in de gelegenheid gesteld om een overlegreactie in te dienen.

De ingediende overleg- en inspraakreacties zijn door de gemeenten beantwoord en verwerkt in de ontwerpbestemmingsplannen. De reactienota Overleg en Inspraak is opgenomen in Bijlage 17. In deze periode is ook het planMER opgesteld en zijn de benodigde onderzoeken naar omgevingsaspecten uitgevoerd. Er is een tweetal reacties binnen gekomen op de NRD. De reactienota NRD is opgenomen als bijlage bij het planMER, zie Bijlage 6.

De ontwerpbestemmingsplannen en het planMER zijn vervolgens gedurende zes weken van 19 oktober 2016 tot en met 29 november 2016 ter inzage gelegd. Daarbij konden zienswijzen worden ingediend door een ieder. Deze zienswijzen zijn door de gemeenteraden van Oldebroek en Hattem betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Het planMER is ook voorgelegd aan de Commissie mer.

De ingediende zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan zijn van een reactie voorzien in de bijgevoegde Bijlage 18 Reactienota zienswijzen Oldebroek en Bijlage 19 Reactienota zienswijzen Hattem. Het bestemmingsplan Bedrijvenpark H2O is door de raad van Hattem vastgesteld op 17 september 2018 en door de raad van Oldebroek op 27 september 2018.

Amendement gemeenteraad Hattem

De gemeenteraad van Hattem heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan een amendement aangenomen voor bedrijven waarbij op voorhand een relevante geluidstraling wordt verwacht. Deze bedrijven moeten voordat zij zich vestigen een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. Op basis van dit onderzoek kan het college eventueel maatwerkvoorschriften stellen. De bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen vloeit overigens niet voort uit het bestemmingsplan, maar is een bevoegdheid die is opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit amendement is aangenomen vanwege de bescherming van de gezondheid van omwonenden en moet ervoor zorgen dat de cumulatieve geluidsbelasting in de omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt.

7.3.4 Relatie met project Aansluiting A28

Ten tijde van de terinzagelegging van de ontwerpbestemmingsplannen voor Bedrijvenpark H2O werd ook voor de verplaatsing van de aansluiting op de A28 ten noorden van Wezep een bestemmingsplan voorbereid. Vanaf half juni 2016 heeft het voorontwerp van dat bestemmingsplan ter inzage gelegen. Daarna is verder gewerkt aan het VO+ van de nieuwe aansluiting. Het ontwerpbestemmingsplan voor de aansluiting op de A28 is van 6 december 2017 tot en met 16 januari 2018 ter inzage gelegd. De ingediende zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan zijn van een reactie voorzien. De bestemmingsplannen voor het Bedrijvenpark H2O en het bestemmingsplan voor de aansluiting A28 zijn in september 2018 vastgesteld door de gemeenteraden van Oldebroek en Hattem. Daarnaast is door diverse partijen, zoals H2O-gemeenten, Bedrijvenpark H2O en provincie Gelderland, budget gereserveerd voor de nieuwe aansluiting. Daarmee is de uitvoerbaarheid van het verplaatsen van de aansluiting A28 voldoende gewaarborgd.

7.3.5 Crisis- en Herstelwet

Het project Bedrijvenpark H2O is opgenomen in bijlage II van de Crisis- en Herstelwet (CHW) onder Aa. Overige ruimtelijke projecten. Op grond van artikel 1.1 lid 1 en 2 van de CHW zijn op dit project de procedurele bepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de CHW van toepassing op het bestemmingsplan. Met name in de beroepsfase levert dit tijdwinst op, omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak doet. De CHW is van toepassing op alle besluiten bij het project. Voor het Bedrijvenpark H2O gaat het om het bestemmingsplan en het exploitatieplan.