Plan: | Zuidrand Goirle, locatie Van Besouw |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0785.BP2019001Zuidbesou-vg01 |
Zuidrand Goirle
Ten zuiden van de dorpskern van Goirle zijn sinds jaar en dag onder meer twee grote fabrieksterreinen aanwezig van de firma Van Besouw, waar vloerbedekking werd geproduceerd en van de firma Van Puijenbroek, waar textiel werd geproduceerd. De werkzaamheden van de firma Van Besouw zijn enige tijd geleden gestaakt. Op het terrein van Van Puijenbroek vinden nog opslag en distributie plaats, maar ook dit wordt in de toekomst verder teruggebracht. De Nederlandse Bouw Unie (eigenaar van het Van-Besouwterrein) en VP Exploitatie BV (eigenaar van het Van-Puijenbroekterrein) willen de locaties herontwikkelen tot woningbouwlocaties.
Naast de genoemde partijen participeert ook Thebe (eigenaar van het tussen beide fabrieksterreinen gelegen verpleegtehuis) in de herontwikkelingsplannen. Op het terrein van Thebe is een ontwikkeling met zorgwoningen voorzien. De totale herontwikkeling heeft de titel 'Zuidrand Goirle'. Naast de bovengenoemde 'rode ontwikkelingen' vormt de herinrichting van de 'groenblauwe zone' ten zuiden van de terreinen van Van Puijenbroek, Thebe en Van Besouw tevens een onderdeel van de Zuidrand. In deze zone bevindt zich de watergang Nieuwe Leij. Onderdeel van de plannen is een (gedeeltelijke) herinrichting van deze zone. Het doel is om zowel de rode als groen/blauwe ontwikkelingen goed op elkaar af te stemmen en zo tot een integrale gebiedsontwikkeling te komen. Dit vormt een gedeelde verantwoordelijkheid.
In afbeelding 1.1 is de ligging van de Zuidrand Goirle ten opzichte van de dorpskern Goirle aangegeven en zijn de hierboven beschreven deellocaties opgenomen. De deellocatie Van Besouw, waar dit bestemmingsplan op toegespitst is, is met blauw aangeduid op de navolgende afbeelding (meest oostelijke locatie).
Afbeelding 1.1: Deellocaties binnen de Zuidrand Goirle (Antea Group, 2019), de locatie van Van Besouw is rechts aangegeven in blauw, de locatie van Van Puijenbroek is links in paars aangegeven, tussen deze locaties ligt Thebe (aangegeven in geel)
Van Besouw
Voorliggend bestemmingsplan richt zich op de locatie Van Besouw. Dit terrein van circa 5,5 hectare wil de Nederlandse Bouw Unie transformeren naar een woongebied met aandacht voor de cultuurhistorische elementen. De transformatie van het terrein wordt - vanwege de beschikbare contingenten - gefaseerd uitgevoerd. Deze fasering is in dit bestemmingsplan verwerkt in twee bestemmingen: 'Woongebied' en 'Bedrijf'. De gronden met de bestemming 'Woongebied' komen direct na vaststelling van dit bestemmingsplan in aanmerking voor woningbouw. In totaal mogen op deze gronden 155 woningen gebouwd worden. Op gronden met de bestemming 'Bedrijf' is geen ruimte voor woningbouw. Op termijn wordt deze bestemming, via een separate bestemmingsplanprocedure, gewijzigd in een woonbestemming. Na die omvorming is op deze gronden ruimte voor de bouw van circa 35 woningen.
Het plangebied ligt in de zuidrand van de kern Goirle aan de Kerkstraat. Het plangebied kent globaal de volgende begrenzing: aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Kerkstraat. De oostelijke begrenzing wordt gevormd door de Beeksedijk. De zuidelijke en westelijke begrenzing van het plangebied bestaat uit respectievelijk het beekje de Nieuwe Leij en de bebouwing en een waterpartij gelegen aan de Hoogen Dries. De navolgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied.
Afbeelding 1.2: Globale ligging plangebied (rood omlijnd) en directe omgeving
Tot het moment waarop voorliggend bestemmingsplan in werking treedt, geldt in het plangebied het bestemmingsplan dat genoemd wordt in onderstaande tabel.
Bestemmingsplan | Vastgesteld | In werking | Onherroepelijk | ABRvS |
Wildackers-Abcoven | 04-03-2008 | 21-08-2008 | 21-08-2008 | n.v.t. |
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en deze toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook de inhoud van het vigerend beleid beschreven en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
Deze toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. De thematische beleidskaders komen aan de orde in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. De opzet van de planregels wordt in hoofdstuk 7 besproken, gevolgd door de uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. Dit hoofdstuk beschrijft deze situatie door de historische ontwikkeling, de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en (brede) omgeving toe te lichten. Voor een beschrijving van deze onderdelen is onder meer gebruik gemaakt van het Cultuurhistorisch onderzoek (maart 2015) van onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv. Vervolgens wordt de voorgestane ontwikkeling besproken. Vervolgens wordt de voorgenomen ontwikkeling besproken.
De oorsprong
De naam Goirle is samengesteld uit de woorden "goer" (goir) en "loo". Het eerste betekent moeras of drassige grond, het tweede bos of open plek in het bos. Als plaatsnaam wordt Goirle voor het eerst genoemd in een charter uit 1298, waarin sprake is van de Ludensvoirt te Goirle. Voorts wordt de naam gebruikt in een oorkonde uit 1312 betreffende het goed Ter Loo op Abcoven aan de Leij en in een charter van 1315 als het goed Ter Venne genoemd wordt. Opgravingen die zijn gedaan bij de afbraak van de oude parochiekerk in 1896, toonden de aanwezigheid van een kerkje in de 12e eeuw. In die tijd maakte het kleine kerkdorpje deel uit van de heerlijkheid Tilburg. Reeds in 1795 bestonden er plannen om Goirle van Tilburg te scheiden, maar hiertegen werd door beide plaatsen geprotesteerd. Pas in 1803 werd Goirle een zelfstandige gemeente.
Afbeelding 2.1: kaart van de gemeente Goirle uit 1866 (Atlas van J. Kuiper)
18e eeuw: ontwikkeling vanuit de Grootte Akkers richting De Leij
De gemeente Goirle heeft een oppervlakte van ruim 2.544 ha en wordt begrensd door de gemeenten Alphen en Riel, Tilburg, Hilvarenbeek en Poppel (B). Zeer bepalend voor de ontwikkeling en vorming van het gebied waren de verschillende waterlopen. Vanaf de tijd dat Goirle nog deel uitmaakte van het hertogdom Brabant, tot aan de totstandkoming van de rijksweg Tilburg-Turnhout in 1853 zou er weinig veranderen in het straten- en wegenplan van het dorp. De waarschijnlijk oudste bebouwing is aangetroffen in het gebied van de vrij hoog gelegen Grootte Akkers. Door de verschuiving in de richting van de Leij ontstaan de wijken of herdgangen Abcoven en Kerk, en ten westen van de Grootte Akkers de herdgangen Dorp en Ven. In 1753 telde het dorp 132 woningen "daeronder begrepen kleijne hutten en keten" en maar een paar "stadsgewijze getimmerde huijzen". Met de aanleg van de rijksweg Tilburg-Turnhout verbeterde de infrastructuur in het dorp.
19e eeuw: groei van Goirle begint
Als na 1850 de bevolking van Goirle flink begint te groeien, wordt voornamelijk gebouwd langs de oude kerkwegen en langs de nieuw aangelegde Tilburgseweg. Vooral het aantal arbeiderswoningen nam sterk toe. De voornaamste initiatiefnemers tot de bouw waren de fabrikanten en de landbouwers. Op het einde van de 19e eeuw is ook begonnen met de bouw van woningen langs bestaande akkerwegen, zoals de Molenstraat (achter de heuf), Groeneweg en Koude Pad.
20e eeuw: planmatige woningbouw
Aan de woningbouw werd een nieuwe impuls gegeven door de Woningwet, die in 1901 tot stand kwam en waardoor het mogelijk werd om met rijkssteun woningen te bouwen en de volkshuisvesting te verbeteren. Dit resulteerde onder andere in de Kalverstraat, om de arbeiders dicht bij de fabriek te kunnen huisvesten, de Hoogstraat en de St. Jansstraat. In die periode vindt ook het Oranjeplein haar oorsprong. Het werd aangelegd als groot kermisterrein, met de verwachting dat het centrum van Goirle zich daar zou ontwikkelen. De oorspronkelijk grote maat van het plein is te verklaren doordat er ruimte werd gemaakt voor een parochiekerk die op de plaats van het huidige groene deel zou komen. Rondom het plein is op planmatige manier woningbouw gerealiseerd. Tot in het midden van de 20e eeuw is het dorp binnen de grenzen van het huidige centrumgebied gebleven.
Afbeelding 2.2: kaart van de gemeente Goirle uit begin 20e eeuw
Na de Tweede Wereldoorlog heeft Goirle grote groei gekend. Met de uitvoering van de bestemmingsplannen begon de groei van Goirle. Achtereenvolgens kwamen tot stand de woningen ten noorden van de Van Malsenstraat, plan West, de wijk Hoogeind, plan Abcoven en de wijken Grobbendonk, De Hellen en de Grootte Akkers. Tegelijkertijd begon rond 1970 de grootschalige sanering van de oudere wijken en straten. Een voorbeeld daarvan is de aankoop van de terreinen en opstallen van de voormalige Pijnenburg's Weverijen met woningen aan de Tilburgseweg, Groeneweg en Molenstraat in 1969. Op één villa na zijn alle gebouwen die bij de verkoop betrokken waren, verdwenen om plaats te maken voor de uitvoering van het centrumplan. Later zijn de wijken De Nieuwe Erven en De Hoge Wal tot stand gekomen. De woonwijk Boschkens, aan weerszijden van de Tilburgseweg (ten noorden van de Rillaersebaan is aan het einde van de 20ste eeuw en in het begin van de 21ste eeuw gerealiseerd.
Gerard van Besouw was rond het midden van de negentiende eeuw een handelaar die garen inkocht voor thuiswevers. Deze wevers leverden vervolgens tegen een vaste prijs weefsels aan Van Besouw, die de weefsels vervolgens in de markt zette. In 1876 werden er door Van Besouw wevers in dienst genomen en aan het werk gezet in een machinale weverij aan de Molenstraat. Dat de zaken goed gingen, mag blijken uit het grote huis dat Van Besouw in 1880 aan de Kerkstraat voor zichzelf en zijn gezin liet bouwen (Kerkstraat 10, een Rijksmonument). In 1884 kocht Van Besouw (landbouw)gronden aan de Kerkstraat om daar, vermoedelijk na ophoging van het terrein, een nieuwe machinale weverij te laten bouwen. Er werden in deze fabriek 40 weefgetouwen opgesteld, aangedreven door een stoommachine van 40pk. Bij de opening van de fabriek was deze met 69 wevers de grootste in Goirle (er waren daarnaast nog thuiswevers bij Van Besouw in dienst). Hoe de fabriek er aanvankelijk uit heeft gezien, is min of meer bekend van een foto van omstreeks 1890. De fabriek heeft een machinehuis met schoorsteen aan de Kerkstraat. Daarachter zijn evenwijdig aan de straat twee bouwdelen met zadeldaken en getuite topgevels te zien, vermoedelijk ververijen. Daar weer achter bevindt zich de werkplaats/weverij die onder zeven sheddaken is gebracht. Deze fabrieksopzet is gangbaar in die tijd.
Afbeelding 2.3 Uitsnede van de kadastrale kaart van 1832 met daarop de begrenzingen van het terrein dat wordt aangeduid als het Van Besouw terrein. De kiem van Van Besouw ligt op het perceel linksboven (Kadasterkaart 1811-1832). Bron afbeelding en tekst: BAAC bv, Cultuurhistorisch onderzoek, maart 2015)
Op 30 januari 1895 breekt er brand uit in de fabriek. De Tilburgse Courant van 2 februari meldt daarover het volgende: “In den nacht van Woensdag op Donderdag brandde de linnenfabriek van de firma van Besouw te Goirle af. De weverij en het ketelhuis bleven gespaard. De felle vuurgloed was tot in de morgen alhier zichtbaar”. De schade kon vrij makkelijk worden hersteld, waarschijnlijk mede doordat productie door thuiswevers voort kon worden gezet en er getouwen konden worden gebruikt in de fabrieken van Van de Lisdonk en Van Puijenbroek. Kort na de brand was de fabriek weer in bedrijf. In 1901 is er sprake van fabrieksgebouwen, een bleekveld, magazijn, stoommachine en 63 ijzeren weefstoelen. Na de Eerste Wereldoorlog groeide de fabriek in omvang exponentieel. Eén van de oorzaken was het einde van de thuisweverij (de thuiswevers konden niet opboksen tegen het tempo van de machinaal aangedreven getouwen), een andere de groeiende vraag, mede als gevolg van prijsdaling. Het fabriekscomplex werd uitgebreid in de richting van de Nieuwe Leij, maar ook in oostelijke richting. Dit ging ten koste van weidegronden. In oostelijke richting is het fabrieksterrein vergroot, áchter woonhuizen aan de Kerkstraat. Op de luchtfoto’s is ook goed de dan nog vrij scherpe overgang te zien van de achtertuinen van de panden aan de Kerkstraat en de weiden daarachter. Tenslotte zijn langs de Nieuwe Leij bomen te zien, vermoedelijk rond 1900 aangeplant als weer- en windscherm.
In de jaren twintig werd er bijna doorlopend gebouwd op het terrein, vooral gebouwen voor de productie van garen. In 1929 werden de oorspronkelijke machinekamer en fabrieksschoorsteen aan de Kerkstraat gesloopt. Een nieuwe machinekamer wordt midden op het fabrieksterrein opgericht. Een jaar daarvoor heeft het complex een installatie voor centrale verwarming gekregen, waarvan het ketelhuis blijk geeft. Op luchtfoto’s uit omstreeks 1930 is te zien dat delen van het fabriekscomplex al tot aan de Nieuwe Leij reiken. Aan de straat liggen de oudste gebouwen met direct daarachter de productiehallen met hun typische sheddaken. Magazijnen zijn éénlaags onder plat dak met lichtstraten en vooral aan de westzijde van het fabrieksterrein te vinden. Eén van de luchtfoto’s laat zien dat op het terrein achter de productiehallen stoffen werden gebleekt. In de jaren dertig werd er op het complex vooral verbouwd. Tijdens de oorlog vonden relatief kleine bouwactiviteiten plaats. Het gaat dan om de bouw van een schansmuur, een transformatorhuisje en een brandweerlokaal.
Na de Tweede Wereldoorlog werd het fabriekscomplex nauwelijks nog uitgebreid. Ontwikkelingen die zich na de oorlog voordoen, staan vooral in het teken van vernieuwing en aanpassing. Zo werd er in 1952 aan de Kerkstraat een nieuw, tweelaags kantoorgebouw opgericht naar ontwerp van de Eindhovense architect C.G. Geenen. Dit gaat ten koste van oudere, deels laat negentiende-eeuwse fabrieksgebouwen.
Afbeelding 2.4 Opname vanuit de lucht omstreeks 1925, vanuit het zuidoosten. De meeste bebouwing is aan de westzijde van de fabrieksstraat te vinden. Uitbreiding vond aanvankelijk vooral in de richting van de Nieuwe Leij plaats. Magazijnen en kantoren hebben platte daken, productiehallen hebben sheddaken. Bij de Nieuwe Leij een bleekveld (Regionaal Archief Tilburg 2014).
Afbeelding 2.5 Opname vanuit de lucht omstreeks 1960, gemaakt in zuidelijke richting. Op de foto uitbreidingen aan de oostzijde van de fabrieksstraat en aan de Kerkstraat het kantoorgebouw uit 1951-1952. Op het terrein is de huidige fabrieksschoorsteen verrezen. Rondom de fabriek nog vooral weide (Regionaal Archief Tilburg 2014).
Het plangebied bestaat uit het terrein aan de Kerkstraat, waar Van Besouw in het verleden een textielfabriek is gestart. Onderstaande afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Afbeelding 2.6: Huidige situatie plangebied
Bebouwing
Zonering
Een structuurbepalend onderdeel van het Van Besouw complex is de fabrieksstraat die van de Kerkstraat tot aan de Nieuwe Leij leidt (zie afbeelding 2.6). Aan de westzijde (links of figuur 2.6) van deze fabrieksstraat bevindt zich een zone waar de fabriek ontstaan is en waar de historische functie van de verschillende bouwdelen nog goed blijkt uit de vorm van de bouwmassa’s. De oudste bebouwing is vooral aan de kant van de Kerkstraat te vinden, direct achter het kantoorgebouw dat in 1952 daar werd opgetrokken. Aan de kant van de Nieuwe Leij zijn nog vrij recent drie nieuwe fabriekshallen opgericht, daar waar in de jaren dertig nog op een veld werd gebleekt.
De zone ten oosten van de fabrieksstraat (rechts op figuur 2.6) heeft bebouwing die teruggaat tot de late jaren twintig van de vorige eeuw. In deze zone is de functionele samenhang tussen de verschillende, vooral blokvormige bouwmassa’s, minder sterk. Dat komt ook door de grotere differentiatie in functies. Hier zijn onder andere een kantoorgebouw, een expeditie gebouw, een garage, een voormalig brandweerlokaal, het verwarmingshuis en de machinekamer te vinden. De meest recente nieuwbouw, de laatste uitbreiding aan de oostzijde, wordt hier buiten beschouwing gelaten. Deze nieuwbouw behoudt in dit bestemmingsplan de reeds bestaande bedrijfsbestemming.
Korrel/volume (bouwmassa en grondvorm)
Van alle gebouwen die deel uitmaken van het complex kan gesteld worden dat ze groot van korrel zijn, sterk in contrast met de meeste woningen aan de Kerkstraat. Dit contrast was aanvankelijk minder groot omdat de laat negentiende-eeuwse fabrieksgebouwen aan de Kerkstraat relatief klein waren en het zicht op de grote productiehallen daarachter deels ontnamen. Kleine gebouwen zijn niet op het terrein aanwezig, de portiersloge en twee bergingen aan de Nieuwe Leij uitgezonderd. Zelfs het ketelhuis en de machinekamer zijn groot. Nagenoeg alle gebouwen zijn ontworpen op een rechthoekig grondplan met bakstenen gevels, gesloten en sober van karakter.
In de westzone kunnen op basis van de bouwmassa’s globaal drie bouwtypen worden onderscheiden. Kantoor- en administratiegebouwen (al dan niet met gecombineerde magazijnfunctie) zijn tweelaags, voorzien van een plat dak en met relatief veel vensters in de gevels. De productiehallen zijn éénlaags en hebben alle karakteristieke sheddaken die voor het benodigde daglicht op de werkvloer zorgden. De lage, éénlaags bouwmassa’s onder plat dak die aan de westrand van het terrein zijn te vinden, werden als magazijnen gebouwd. Hier zijn nauwelijks vensteropeningen aanwezig. De meeste van de lichtstraten in de dakvlakken zijn verdwenen als gevolg van herstel en vernieuwing van het dak of de dakbedekking. Bij eerste beschouwing gaat het om bouwdelen die tegen elkaar aan zijn gebouwd, waardoor een massief bouwsel is ontstaan. Dat is niet overal het geval. Er zijn ook overdekte binnenstraten tussen de gebouwen aanwezig en de meeste gebouwen hebben eigen gevels.
In de oostzone is de variatie aan bouwtypen en bouwvormen groter. De gebouwen lijken minder met elkaar verweven te zijn, waardoor de eigenheid van de gebouwen aan de fabrieksstraat iets beter tot uiting komt. Toch worden ook hier verschillende gebouwen door overdekte fabrieksstraten samengesmolten en is er ten minste één voorbeeld van een gebouw dat door verbouwing geheel in een nieuw bouwwerk is opgegaan. Dit betreft het voormalige brandweerlokaal, dat in een nieuwe situatie omgevormd werd tot kantine. In deze zone bevindt zich ook de laatste in opdracht van Van Besouw (ver)bouwde productiehal; de grootste ‘doos’ van het complex, opgeleverd kort voor het faillissement van de textielfabriek aan het einde van de vorige eeuw. Het gebouw herbergt nog spanten uit de jaren twintig ten behoeve van inmiddels verdwenen sheddaken.
Water
Binnen het plangebied is geen water aanwezig. Wel grenst het plangebied aan de zuidkant aan een A-waterloop, namelijk de Nieuwe Leij. Via de Nieuwe Leij watert het gehele (landelijke) gebied gelegen ten zuidwesten van Goirle af.
Groen
In het plangebied is in de noordoosthoek een intensief onderhouden grasveld (buurtgroen) aanwezig. Een klein deel bestaat uit een parkeerterrein dat verhard is door middel van een klinkerbestrating. Op het parkeerterrein is onder andere een border met struikkamperfoelie aanwezig. In deze border staat één volwassen Hollandse linde. Aan de rand van het grasveld langs de Kerkstraat staat een haag van veldesdoorn. Achter deze haag aan de zijde van het grasveld staat een rij met kleinbladige lindes. Verder staan op het grasveld nog twee solitaire moeraseiken. Aan de Beeksedijk staat een groep met 5 watercipressen en langs het fietspad staan enkele gewone essen en een aantal zomereiken.
Daarnaast is langs de gehele westzijde van het gebied een groenstrook met bomen aanwezig. Deze strook kan grofweg in 2 delen verdeeld worden. Het voorste deel (naast de woning van Kerkstraat 37) bestaat geheel uit zomereiken. Het achterste deel bestaat uit verschillende boomsoorten. Er worden onder andere zomereiken, ruwe berken, boomhazelaar en wilgen aangetroffen.
Tot slot bevinden zich aan de zuidkant, ter hoogte van de Nieuwe Leij, een groenstrook met bomen. Dit deelgebied wordt gekenmerkt door de grote Canadese populieren. Aan de noordzijde van het gebied staan de bomen in een groep in het gras of tussen de bestrating. Aan de zuidoostzijde van het gebied staan de bomen als een lijnvormig element bovenaan het talud langs de beek Nieuwe Leij.
De gemeente Goirle beschikt over een groenstructuurplan (zie ook paragraaf 4.4), waarin het waardevol groen binnen de gemeente is beschreven. Het plan beschrijft dat onder andere de Kerkstraat en de Beeksedijk een mooie groenstructuur met grote bomen hebben. Deze blijven grotendeels behouden. Een deel van het buurtgroen op de hoek Kerkstraat-Beeksedijk wordt in de toekomstige situatie bebouwd. Een deel krijgt de functie van wadi. Ter compensatie van het te verwijderen buurtgroen staat het realiseren van nieuw buurtgroen binnen het toekomstig woongebied. Dit groen heeft een openbaar en functioneel karakter en is daarmee van meerwaarde voor het gebied en de omgeving.
In het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie.
Voor de totale ontwikkeling is een stedenbouwkundige verkaveling opgesteld. Het stedenbouwkundige plan is opgedeeld in twee fases. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van fase 1 mogelijk.
Onderstaande afbeelding toont het stedenbouwkundig plan voor de locatie Van Besouw. Het bevat het totale herontwikkelingsplan. Fase 2 die later wordt ontwikkeld, is rood omlijnd.
Afbeelding 2.7: Stedenbouwkundig plan met fase 1 rood gearceerd (Buro Lubbers, Bedaux De Brouwer architecten en Mulleners + Mulleners architecten, oktober 2018)
Vanuit het aspect woningbouwbehoefte kan binnen de planperiode van onderhavig bestemmingsplan slechts invulling worden gegeven aan de eerste 155 woningen. Voor de resterende gronden wordt ervoor gekozen om de huidige bedrijfsbestemming te handhaven. Om geen milieuhinder te ondervinden van de eventueel aanwezige of nog te realiseren bedrijfsactiviteiten wordt de bedrijfsbestemming hier teruggebracht naar milieucategorie 1. Hierdoor is binnen de woonbestemming sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Woningtypes en programma
Onderstaand zijn de programma's van de twee fases zoals opgenomen in afbeeldingen 2.9 tot en met 2.13 toegelicht.
Fase 1 van de ontwikkeling van de locatie van Van Besouw bestaat uit de bouw van maximaal 155 wooneenheden, waarvan 19 sociale huurwoningen. In fase 2 (geen onderdeel van dit bestemmingsplan) worden circa 35 wooneenheden, waarvan 9 sociale huurwoningen, gerealiseerd. Met deze fasering ontstaat na afronding van fase 1 een (tijdelijke) eindsituatie. In die situatie hoeft - na realisatie van een nieuwe aansluiting op de Beeksedijk - het bouwverkeer voor fase 2 geen gebruik te maken van de wegen in fase 1.
Omdat dit bestemmingsplan uitsluitend de realisatie van fase 1 mogelijk maakt, is het maximale aantal woningen dat in fase 1 gebouwd mag worden (155) ook vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 2.8: Fasering van het stedenbouwkundig plan (Buro Lubbers, Bedaux De Brouwer architecten en Mulleners + Mulleners architecten, oktober 2018)
Afbeeldingen 2.9 tot en met 2.13 geven een overzicht van het totale woningbouwprogramma op de locatie van Van Besouw (inclusief fase 2) en toont welke woningtypen waar gerealiseerd worden. De bouw van deze woningtypen in fase 1 (dit bestemmingsplan) wordt mogelijk gemaakt door de regels van dit bestemmingsplan, daarbij is in de regels voorzien van een specifieke aanduiding voor de locatie waar appartementen voorzien zijn.
Van het totale aantal (fase 1 en fase 2) van circa 190 woningen die in het plangebied gebouwd kunnen worden, zal circa 24% uitgevoerd worden met een gelijkvloers programma. Nog eens minimaal 26 wooneenheden kunnen naar behoefte (en eventueel tegen meerprijs) ook met een gelijksvloers programma uitgevoerd worden. De woningen in fase 2 worden niet op basis van dit bestemmingsplan gerealiseerd, fase 2 is daarom in de navolgende figuren grijs gearceerd. De woningen zonder grijze arcering (fase 1) worden wel mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan, deze woningen zijn in de navolgende figuren niet gearceerd.
Afbeelding 2.9: Woningbouwprogramma, rij- en hoekwoningen (44 stuks in fase 1, paars gearceerd)
Afbeelding 2.10: Woningbouwprogramma, twee-onder-een-kapwoningen (32 stuks in fase 1, paars gearceerd)
Afbeelding 2.11: Woningbouwprogramma, geschakelde woningen en/of vrijstaande woningen (17 stuks in fase 1, paars gearceerd)
Afbeelding 2.12: Woningbouwprogramma, appartementen (39 stuks, paars gearceerd)
Afbeelding 2.13: Woningbouwprogramma, huurwoningen in het sociale segment (18 stuks in fase 1, paars gearceerd)
Het stedenbouwkundig plan van oktober 2018 is op 8 januari 2019 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Goirle. Het vastgestelde stedenbouwkundig plan is - inclusief een reactietabel met aangepaste plankaart - als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Dit hoofdstuk geeft een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 zou moeten uitzien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarbij streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft.
De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor onderhavig bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Goirle.
Conclusie
Dit rijksbeleid werkt niet direct door in onderhavig plan. De afweging vindt voor onderhavige planontwikkeling decentraal plaats.
AMvB Ruimte
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels voor die betrekking hebben op de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.
Conclusie
Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben betrekking op onderhavig bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame ontwikkeling
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conclusie
In paragraaf 4.3 wordt beschreven in hoeverre met onderhavig plan wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Crisis- en herstelwet
Met de Crisis- en herstelwet (Chw) wil het kabinet de procedures voor grote projecten versnellen. Hiermee wordt een stap gezet om de gevolgen van de economische crisis te bestrijden. De Chw beoogt onder andere een impuls aan integrale gebiedsontwikkeling te geven. De regels uit de Chw hebben overwegend betrekking op het bestuursprocesrecht en hebben als doel om proceduretijden van bij wet aangewezen projecten te verkorten. In Bijlage I van de Chw zijn de categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waar de stroomlijning van procedures voor geldt. Artikel 3.1 van deze bijlage noemt daarin de bouw van 11 of meer woningen als een van de ruimtelijke projecten, waarop de procedurele versnellingen van toepassing zijn.
Conclusie
Omdat dit bestemmingsplan (na vaststelling) moet worden aangemerkt als een besluit dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een ruimtelijk project zoals genoemd in Bijlage I van de Crisis- en herstelwet zijn de regels uit die wet van toepassing. De regels uit de Crisis- en herstelwet betreffen in dezen met name het bestuursprocesrecht waardoor de doorlooptijd van procedures voor in de wet aangewezen projecten kan worden verkort.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met de Brabantse Omgevingsvisie sluit de provincie met de hoofdopgaven aan bij rijksbeleid, Europese en mondiale doelstellingen. Het streven is dat de omgevingsvisie, hoewel formeel alleen zelfbindend, Noord-Brabant samenbindt. Want één ding is zeker; samenwerking is meer dan ooit nodig om de Noord-Brabantse omgevingskwaliteit te bewaken en door te ontwikkelen. Waarbij ruimtelijke ordening dienend is aan maatschappelijke doelstellingen. Of het nu gaat om het verkleinen van sociale verschillen, het verbeteren van welvaart, of het gezonder, veiliger en duurzamer maken van onze leefomgeving.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant heeft de provincie vier hoofdopgaven benoemd: werken aan de Brabantse energietransitie, werken aan een klimaatproof Brabant, werken aan de slimme netwerkstad, werken aan een concurrerende, duurzame economie. Hieraan ten grondslag ligt één basisopgave; de provincie streeft naar een veilige en gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit.
De vier hoofdopgaven hebben een grote ruimtelijke impact. Noord-Brabant is te klein als alles naast elkaar plaatsvindt. Het wordt dus passen en meten, met opgaven naast, onder, boven en met elkaar. Meerwaardecreatie en meervoudig slim ruimtegebruik is noodzaak. De opgaven moeten we daarom altijd in onderlinge samenhang bezien. Diep, rond en breed bekijken, dus.
Als doel voor 2050 heeft de provincie het volgende gesteld: Noord-Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat de provincie op alle aspecten beter presteert dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Noord-Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal.
Voor 2030 streeft de provincie naar het volgende: Noord-Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat de provincie voor alle aspecten voldoet aan de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in de toekomstige situatie in de bouw van woningen. De bestemming 'bedrijven' vervalt hiermee in een groot deel van het plangebied. Negatieve effecten op ecologische waarden als gevolg van bedrijvigheid worden met de beoogde ontwikkeling geminimaliseerd. De plannen voor de herontwikkeling zijn daarbij zo opgezet dat zij bijdragen aan het behouden en waar mogelijk versterken van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Het bestemmingsplan past in de kaders die gesteld worden door de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 24 mei 2019 is voor een periode van vier weken het ontwerp de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ter inzage gelegd. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking.
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening komen de structuren die de Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie van 1 januari 2019) in het plangebied voorzag inhoudelijk terug in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
In de navolgende alinea's is voor het plangebied geanalyseerd met welke regels uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant rekening gehouden moet worden. In de onderstaande omschrijving wordt beschreven welke aanduidingen op het plangebied van toepassing zijn. Hierbij zijn de themakaarten 1 t/m 8 van toepassing op het plangebied.
Kaart 1 Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen
Diep grondwaterlichaam
Deze aanduiding is van toepassing de groenblauwe zone in het plangebied. Op basis van artikel 3.26 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant mogen op gronden met deze aanduidingen geen activiteiten toegestaan worden die een negatief effect kunnen hebben op de natte natuurparels die binnen deze aanduiding gelegen zijn. Concreet houdt dit artikel in dat er in een bestemmingsplan voorzien moet worden in een vergunningplicht voor activiteiten die een negatief effect kunnen hebben op de grondwaterstand in/onder een navulling daarop geldt dat in een bestemmingsplan dat in deze aanduiding gelegen is geen bestemmingen of regels opgenomen mogen worden die fysieke ingrepen met een negatief effect op de waterhuishouding in/onder een natte natuurparel mogelijk maken. In dit bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die een negatief effect hebben op diepe grondwaterlichamen/natte natuurparels. Daarmee vormt deze aanduiding geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Kaart 2: Rechtstreeks werkedende regels landbouw
Stedelijk gebied
De regels behorende bij deze aanduiding stellen randvoorwaarden aan veehouderijen binnen stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling uit dit bestemmingsplan voorziet in hoofdzaak in woningbouw en maakt geen veehouderijen mogelijk. Deze aanduiding vormt geen belemming voor de uitvoerbaaheid van dit bestemmingsplan.
Stalderingsgebied
Op gronden met de aanduiding 'stalderingsgebied' gelden op basis van artikel 3.52 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant extra randvoorwaarden voor de ontwikkeling van veehouderijen. De aanduiding geldt voor geheel Oost- en Midden-Brabant en daarmee dus voor het gehele plangebied. Dit bestemmingsplan maakt geen veehouderijen mogelijk. Uit deze aanduiding vloeien daarom geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan voort.
Landelijk gebied
Deze aanduiding stelt diverse regels aan de ontwikkeling van veehouderijen in het landelijk gebied. Deze regels hebben geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Beperkingen veehouderij
De regels die bij deze aanduiding (geborgd in artikel 3.51 van de Interim omgevingsverordening) horen, gelden voor alle veehouderijen. In artikel 1.1 van de verordening is veehouderij als volgt gedefinieerd “agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren”. Het doel van de regels die bij deze aanduiding horen is om een verdere intensivering van de veehouderij tegen te gaan. Voor grondgebonden veehouderijen gelden uitzonderingen op deze regels.
Omdat de regels bij deze aanduiding voor alle veehouderijen gelden, is deze aanduiding van toepassing op de gehele provincie Noord-Brabant. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwvestiging of vergroting, verplaatsing of omschakeling van veehouderijen mogelijk. De regels die bij deze aanduiding horen zijn dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed
Concentratiegebied en stedelijk gebied
Het stedelijk gebied is krachtens artikel 3.6 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant bedoeld voor het bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Stedelijke ontwikkelingen moeten waar mogelijk plaats vinden in het bestaand stedelijk gebied (concentratiegebied). In gebieden met deze aanduiding is er ruimte voor verdere verstedelijking en dus voor nieuwe stedelijke functies, mits daar behoefte aan is. Gemeenten zijn, binnen de grenzen van wet- en regelgeving, vrij om in deze zone te voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Met dit bestemmingsplan krijgen de gronden met deze aanduiding een woonbestemming teneinde woningbouw mogelijk te maken. Op de behoefte aan de voorgenomen woningbouw is in paragraaf 4.3 van de plantoelichting ingegaan.
In de verordening is het stedelijk gebied niet gedefinieerd. Wat een stedelijke functie is volgt uit (de toepassing van) het Besluit ruimtelijke ordening. Een stedelijke functie bestaat uit de ontwikkeling van bedrijventerreinen, zeehaventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Gelet op het voorgaande wordt het fabriekscomplex samen de de overige gronden in het plangebied gezien als een stedelijke voorziening. In de huidige situatie wordt dit deel van het bestaand stedelijk gebied dus ingezet voor stedelijke functies. In de toekomstige situatie blijft dat het geval. Deze aanduiding uit de verordening verzet zich derhalve niet tegen de ontwikkelingen die op gronden met deze aanduiding voorzien zijn.
De volledige stedelijke ontwikkeling (de voorziene woningbouw voor fase 1 van de herontwikkeling van de locatie van Van Besouw en de exploitatie van de bedrijfsbestemming, waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft) vindt plaats in het bestaand stedelijk gebied. De bedrijfsbestemming wordt daarbij niet fysiek vergroot en de maximaal toegestane milieucategorie wordt zelfs teruggebracht. Omdat de stedelijke ontwikkeling volledig in het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, is er geen sprake van een strijdigheid met deze aanduiding uit de verordening.
Kaart 4: Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden
Behoud en herstel van watersystemen
In gebieden die zijn aangeduid als 'Behoud en herstel watersystemen' (artikel 3.27 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) is het beleid gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang en de ruimte die daarvoor nodig is. Er is geen onderscheid gemaakt naar gebieden waar al maatregelen zijn uitgevoerd. Het blijft immers van belang om deze gebieden te beschermen en de ruimte beschikbaar te houden. Een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Behoud en herstel van watersystemen' strekt mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen waarbij het gebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.
Gelet op het voorgaande gelden dan ook regels om te voorkomen dat een gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Artikel 3.27 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant stelt derhalve beperkingen aan:
Uit hoofdstuk 6 van deze toelichting blijkt dat er sprake is van een positieve bergingscapaciteit van het plangebied. Dat houdt in dat het hemelwater dat in het plangebied valt in het plangebied geborgen kan worden. Bij het ontwerp van de toekomstige situatie is rekening gehouden met de regionale waterberging zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, zodat de functionaliteit van die waterberging gewaarborgd is in die situatie. Uit hoofdstuk 6 blijkt daarmee dat het waterbergend vermogen van de gronden gewaarborgd is en daarmee dat deze aanduiding uit de omgevingsverordening zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling. Dit geldt temeer omdat er geen ingrepen aan de Nieuwe Leij meer voorzien zijn. Artikel 3.27 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant spreekt over het opleggen van beperkingen aan de mogelijkheden om gronden te bebouwen, te verharden en op te hogen. Het artikel voorziet niet in een verbod op dergelijke werkzaamheden. In het ontwerp van de nieuwe situatie is terdege rekening gehouden met deze beperkingen. Benadrukt wordt dat het plangebied in de huidige situatie sterk verhard is en er geen ruimte is voor herstel van het watersysteem. In de toekomstige situatie wordt dit beter door de groenvoorziening (tevens waterberging) tussen de Fabrieksstraat in het plangebied en de Beeksedijk. Ter plaatse van de woningen aan de Nieuwe Leij (tussen de Hoogen Dries en de Fabrieksstraat) wordt de Nieuw Leij verruimd en ontstaat een plasdrassituatie, ook dit draagt bij aan het verbeteren van de ecohydrologische kwaliteit van de Nieuwe Leij.
Afstemming met waterschap De Dommel
Volgens de keur van het waterschap geldt er een verbod op bouwwerken binnen 25 meter (profiel van vrije ruimte) vanuit de insteek van de watergang. Voor bouwen kan vergunning worden verleend als wordt aangetoond dat de ruimte niet nodig is voor beekherstel. Waterschap De Dommel heeft aangegeven dat op de gronden waar de toenmalige Verordening ruimte Noord-Brabant de aanduiding 'behoud en herstel watersystemen' (voorganger van de gelijknamige aanduiding in de omgevingsverordening) op legt geen meanders of grootschalige ingrepen meer nodig zijn en dat de 25 meter dus niet volledig vrij hoeft te blijven. Omdat hier een natuurlijke beek wordt nagestreefd, is het uitgangspunt dat een zo groot mogelijke groene/blauwe zone aan de noordzijde van de beek wordt gerealiseerd voor natuurlijke processen. Het waterschap gaat hierbij uit van minimaal 5 meter (dit valt dan samen met de beschermingszone vanuit de Keur). In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat deze strook van 5 meter vrij moet blijven van bebouwing. Verder wordt het noordelijke talud van de Nieuwe Leij flauwer afgegraven, zodat hier extra waterbergend vermogen in het plangebied gerealiseerd wordt. Ook hieruit blijkt dat het aspect water een integraal onderdeel is in de planvorming voor de voorgenomen ontwikkeling en dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling geen onevenredig negatieve effecten op het watersysteem heeft.
Vanuit bovenstaand oogpunt bestaat er geen bezwaar om de voorgenomen plannen te realiseren binnen de gronden met de aanduiding en 'behoud en herstel watersysteem' en 'regionale waterberging' (zie verder).
Kaart 5: Instructieregels gemeenten: grondwaterbeschermingsgebieden
Regionale waterberging
In gebieden die zijn aangeduid als 'Regionale waterberging' is het beleid gericht op het tegengaan van activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. De aanduiding 'regionale waterberging' maakt stedelijke ontwikkeling op gronden met deze aanduiding niet zonder meer mogelijk. Omdat deze aanduiding voor vaststelling van het bestemmingsplan van toepassing is op gronden met de bestemming 'Woongebied', waar woningbouw (stedelijke ontwikkeling) plaats gaat vinden was herbegrenzing van deze aanduiding noodzakelijk. Uit hoofdstuk 6 blijkt dat voorzien wordt in voldoende compensatie van het verhard oppervlak en het waterbergend vermogen van de gronden in het plangebied gewaarborgd blijft. Dit maakt herbegrenzing mogelijk. Deze herbegrenzing heeft dan ook voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan plaatsgevonden.
Kaart 6: Instructieregels gemeenten: basiskaart landelijk gebied
Landelijk gebied en groenblauwe mantel
Zoals eerder beschreven hebben de regels die opgenomen zijn in de aanduiding 'Landelijk gebied' niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling uit dit bestemmingsplan.
Het uiterst oostelijke gedeelte van het plangebied valt deels binnen de aanduiding groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel (artikel 3.32 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) vormt de overgang tussen het Natuurnetwerk Brabant en het landelijk/stedelijk gebied. De mantel beschermt het natuurnetwerk en zorgt voor de verbinding tussen de omliggende gebieden. Het beleid voor de gronden met de aanduiding groenblauwe mantel is gericht op het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden, het watersysteem en het landschap. Op gronden met deze aanduiding wordt ruimte geboden voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties mits deze gebruiksfuncties bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap.
In artikel 3.32 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant staan de randvoorwaarden omschreven voor ontwikkelingen in de Groenblauwe mantel. Een ontwikkeling in de Groenblauwe mantel:
Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. De groenblauwe mantel biedt in beginsel geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal-)intensieve vormen van recreatie en landbouw (zoals de bouw van kassen, (bezoekers-)intensieve recreatie, of concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties).
In de huidige situatie is in het plangebied een bedrijf uit milieucategorie 3.1 aanwezig. Dergelijke bedrijven leiden tot hinder voor hun omgeving en hebben ook negatieve effecten op ecologische waarden, bijvoorbeeld door emissie van geluid, stof, geur of licht. In de toekomstige situatie verdwijnt de bedrijfsbestemming in een groot deel van het plangebied. Hier komt een woonbestemming voor in de plaats. De resterende bedrijfsbestemming wordt afgewaardeerd tot een bedrijf uit milieucategorie 1, zodat er uitsluitend bedrijvigheid mogelijk is die weinig tot zeer minimale hinder voor de omgeving veroorzaakt. Daarmee verbetert de situatie op de gronden met de aanduiding 'groenblauwe mantel' ten opzichte van de huidige situatie, dit blijkt ook uit paragraaf 5.7 van deze toelichting.
In het gedeelte van het plangebied waar de aanduiding'groenblauwe mantel' op van toepassing is, worden - behoudens de aanleg van een ontsluitingsweg - geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. De aanduiding reikt weliswaar tot in de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Verkeer - Verblijfsgebied', maar op deze gronden zijn, behoudens de afwaardering van de milieucategorie en de aanleg van een ontsluitingsweg, geen ontwikkelingen voorzien met een grotere impact op de omgeving dan in de huidige / planologische situatie het geval is. In de huidige situatie reikte de aanduiding 'groenblauwe mantel' immers ook tot in de bestemming 'Bedrijf', waarbinnen naast bedrijfsfuncties ook de aanleg van verharding/wegen toegestaan is. Dit bestemmingsplan maakt het bebouwen van de gronden met de bestemming 'Bedrijf' met woningen niet mogelijk. Om die reden verzet de aanwezigheid van deze aanduidingen zich niet tegen dit bestemmingsplan.
Voor de aanleg van een natuurvriendelijke oever van de Nieuwe Leij wordt een deel van de duidelijke grens van het plangebied bestemd als 'Groen', hiermee wordt tegemoet gekomen aan de ecologische waarde van de Nieuwe Leij. In het bestemmingsplan wordt daarmee ruimte gegeven aan de ecologische potenties van deze gronden.
Kaart 8: Instructieregels voor waterschappen: watersystemen, -veiligheid en -berging
Aanduiding norm wateroverlast buiten stedelijk gebied
Deze aanduiding is van toepassing op het gedeelte van het plangebied dat in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant tevens aangewezen is als 'groenblauwe mantel' en waar derhalve geen woningbouw voorzien is. In de regels die bij deze aanduiding horen (artikel 4.4 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) zijn normen gesteld voor de overstromingskans van gebieden. Deze normen zijn als volgt:
De gronden met deze aanduiding liggen buiten het stedelijk gebied zoals dat in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant aangeduid is. Voor gronden buiten het stedelijk gebied geldt op basis van artikel 4.4, lid 2 de norm van het omringend landgebruik. Dat landgebruik bestaat grasland. Deze gronden mogen ten hoogste 1 maal per 10 jaar overstromen. De normen (en het behalen daarvan) zijn inspanningsverplichtingen. Deze normen worden in acht genomen bij het maken van plannen voor nieuwe bebouwing. Deze aanduiding en regels vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Aanduiding norm wateroverlast stedelijk gebied
Deze aanduiding is van toepassing op de delen van het plangebied waar de stedelijke functies (woningbouw en bestaande bedrijfsbestemming) voorzien zijn. In de regels die bij deze aanduiding horen (artikel 4.2 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) zijn normen gesteld voor de overstromingskans van gebieden. Deze normen zijn als volgt:
Dit gebied mag op basis van de normen uit de verordening een maal per honderd jaar overstromen. De normen (en het behalen daarvan) zijn inspanningsverplichtingen. Deze normen worden in acht genomen bij het maken van plannen voor nieuwe bebouwing. Deze aanduiding en regels vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Zoals in deze paragraaf omschreven is, voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de randvoorwaarden en regelgeving van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Daarbij geldt wel dat een herbegrenzing van de aanduiding 'regionale waterberging' noodzakelijk was om te voorkomen dat de voorziene woningbouw strijdig is met de regels van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Hiertoe is een verzoek ingediend bij Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.
Aan de hand van de in deze paragraaf en in bijlage 27 opgenomen onderbouwing met betrekking tot de waterhuishouding in het plangebied heeft het college van burgemeester en wethouders op basis van artikel 6.2 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant een verzoek tot herbegrenzing van de aanduiding 'regionale waterberging' gedaan aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.
Conform artikel 6.2 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het conceptverzoek tezamen met het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd voor zienswijzen. Tegen het voornemen tot wijziging van de begrenzing van de structuren zijn 3 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn tezamen met het verzoek (samen met eventuele bijbehorende stukken) en het gemeentelijk standpunt ten aanzien van de zienswijzen aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant verzonden. Eveneens conform artikel 6.2 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant heeft het college van gedeputeerde staten ingestemd met de wijziging van de begrenzing van de aanduiding 'regionale waterberging'. Als gevolg van dit besluit is er geen sprake van strijdigheid tussen dit bestemmingsplan en de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Structuurvisie
De structuurvisie, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juli 2010, biedt het kader voor het te voeren ruimtelijk beleid tot 2020. Het omvat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid.Opgaven in de kern van Goirle zijn om de woonfunctie uit te breiden binnen de begrenzingen van het bestaand stedelijk gebied en om ruimte in het bestaand stedelijk gebied nog beter te benutten door ruimte te bieden aan inbreidings- en herstructureringsopgaven. Voorwaarde bij inbreidings- en herstructurerings- opgaven is dat zij passen bij het karakter van Goirle.
Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen voor het beheer en de intensivering van het stedelijk gebied.
Afbeelding 3.6: structuurvisiekaart met globale ligging plangebied (witte stip)
Conclusie
Volgens de structuurvisie is er op de locatie van het plangebied ruimte voor herstructurerings- en inbreidingsinitiatieven. De voorgestane ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door dit bestemmingsplan past in het ruimtelijk beleid zoals dat in de structuurvisie vastgelegd is.
Visie 'Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee....'
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Goirle de visie 'Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee....' vastgesteld. De visie bevat het ontwikkelingsperspectief op de ontwikkeling van het gedeelte van de zuidrand van Goirle tussen de Kerkstraat-Bergstraat en de Nieuwe Leij.
De visie beschrijft de kaders waarin de zuidrand Goirle een kwaliteitsimpuls gaat krijgen. Bestaande waarden worden daarbij behouden en verrijkt met nieuw toe te voegen waarden. In de toekomst is er in de zuidrand ruimte voor wonen, werken, recreëren en natuur. De monumentale delen van de fabrieken van Van Puijenbroek en Van Besouw blijven daarbij behouden en gaan ruimte bieden voor woonfuncties. De Nieuwe Leij vormt een groenblauwe ader in het plangebied.
Een belangrijk onderdeel van de visie is dat de landschappelijke kwaliteiten en de ligging van de zuidrand als een belangrijke bouwsteen verwerkt moeten worden in het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan.De visie op de toekomst van de zuidrand van Goirle is op verzoek van de gemeente tot stand gekomen in een samenwerking tussen de grondeigenaren in het gebied, de gemeente Goirle, Waterschap de Dommel, de provincie Noord-Brabant, Brabants Landschap, de gemeentelijke monumentencommissie, het Biodiversiteitsteam Goirle en de Stichting Steengoed.
De kaders uit de visie op de zuidrand Goirle zijn vertaald naar een stedenbouwkundig plan (bijlage 1 bij deze toelichting) zoals dat op 8 januari 2019 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld is. Dat stedenbouwkundig plan heeft weer ten grondslag gelegen aan dit bestemmingsplan.
Conclusie
De visie 'Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee....' werkt via het stedenbouwkundig plan voor de locatie van Van Besouw door in dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan sluit daarmee aan op de visie. De visie 'Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee....' is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
Bestemmingsplan
Tot het moment waarop het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, is op het plangebied het bestemmingsplan 'Wildackers-Abcoven' van toepassing. Ingevolge dit plan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' met de aanduidingen 'kunstofproducten' en 'textiel'. Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de gewenste stedenbouwkundige ontwikkeling te realiseren. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze wens.
De gronden die onderdeel uitmaken van de tweede fase van de ontwikkeling van de locatie van Van Besouw behouden in dit bestemmingsplan een bedrijfsbestemming. Het bouwvlak van de bedrijfsbestemming uit het bestemmingsplan 'Wildackers-Abcoven' wordt overgenomen. Daarnaast wordt de maximaal toegestane milieucategorie afgewaardeerd tot categorie 1.
Afbeelding 3.7: uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan 'Wildackers-Abcoven'
Toekomstvisie
In 2013 is door de gemeenteraad de “Toekomstvisie gemeente Goirle 2020” vastgesteld onder de titel “Thuis in Goirle: groen, sociaal, ondernemend”. Kortweg werd aan dit document de subtitel “Toekomstvisie 2020” gegeven. Deze visie - gebaseerd op de drie kernbegrippen 'groen, sociaal en ondernemend' – dient als leidraad voor de toekomstige beleidsontwikkeling. De ambitie voor Goirle in 2020 luidt: Onze inwoners voelen zich thuis in de gemeente Goirle, want Goirle is een groene, sociale en ondernemende gemeente.
Goirle is Groen
De gemeente Goirle wordt gekenmerkt door het dorpse en landschappelijke karakter en is een prettige en groene woonomgeving, gelegen in het prachtige groen (bossen, beken, Regte Heide) en nabij de grote stad.
Goirle is Sociaal
De gemeente Goirle is een dynamische en levendige gemeente. De onderlinge sfeer is goed, open en positief. Ieder handelt vanuit zijn of haar verantwoordelijkheid. Problemen worden door onze inwoners zoveel als mogelijk zelf opgelost. In laatste instantie biedt de gemeente een vangnet voor diegenen die daarop zijn aangewezen. We denken en handelen vanuit de ´menselijke maat´. De inwoners kennen elkaar en zijn betrokken bij hun directe naaste omgeving maar zijn ook betrokken bij hun buurten en wijken. We zijn er voor elkaar en zorgen voor elkaar als dat nodig is. Goirle heeft een actief verenigingsleven en er zijn veel vrijwilligers. We zijn trots op ons eigen karakter en onze eigen identiteit en houden deze graag in stand.
Goirle is Ondernemend
Binnen de gemeente Goirle zijn voldoende voorzieningen voor wonen, leven, onderwijs, recreatie en zorg aanwezig voor jong en oud, voor ieder wat wils. Economische ontwikkelingen in dat kader worden waar mogelijk ondersteund. In onze afwegingen maken we een verantwoorde keuze gericht op duurzaamheid. Daarbij wegen we economische en ecologische argumenten in samenhang en zorgen we voor balans. We staan open voor nieuwe initiatieven van burgers, organisaties en ondernemers; soms initiëren we deze initiatieven zelf als we kansen zien of iets willen bereiken. Als gemeente kiezen we hierbij bij voorkeur een regierol.
Conclusie
Concreet voorziet het plan in de bouw van een woongebied met maximaal 155 woningen, waarbij de inpassing van bestaand en nieuw groen aandacht heeft. Door de voorgenomen ontwikkeling te faciliteren, geeft de gemeente Goirle uiting aan de regierol zoals de toekomstvisie die omschrijft.
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van de kaders. De relevante milieuaspecten en water komen aan bod in de volgende hoofdstukken.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Cultuurhistorie
Ten behoeve van de herontwikkeling van de zuidrand zijn een bouwhistorisch onderzoek en een transformatiekader opgesteld om te bepalen welke cultuurhistorische elementen in de zuidrand behouden moeten worden. Deze onderzoeken hebben weer ten grondslag gelegen aan het stedenbouwkundig plan.
Ten behoeve van de integrale ontwikkeling van de zuidrand Goirle is op 15 december 2015 de visie 'Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee....'vastgesteld (zie bijlage 3 bij deze plantoelichting). In dat document zijn de kaders bepaald die leidend zijn in de ontwikkeling van de zuidrand. Behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteit van de zuidrand is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Op basis van die visie is vervolgens het stedenbouwkundig plan voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied vastgesteld (zie separate bijlage 1 bij deze plantoelichting). Dit stedenbouwkundig plan bestaat uit het stedenbouwkundig plan zoals dat in oktober 2018 opgesteld is, een reactie van de gemeente Goirle op het stedebouwkundig plan uit oktober 2018 en toelichting op de aanpassingen die naar aanleiding van die reactie in het stedenbouwkundig plan gedaan zijn. Al deze stukken zijn te vinden in de eerdergenoemde separate bijlage 1.
De landschappelijke en industriële cultuurhistorie zijn belangrijke uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan. Zo krijgen enkele architectonische relicten - het accu- en pomphuis, een kantoor (voorgevel), de schoorsteen en de portiersloge - een nieuwe bestemming voor de toekomst. Ook verhardingsmaterialen worden zoveel mogelijk hergebruikt voor de straten en pleinen. De fabrieksstraat en aansluitend het plein bieden een venster op het landschap. Het industriële verleden vertaald in een eigentijds plan kijkt hier uit op een duurzaam watersysteem van de toekomst. Op basis van de visie Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee.... (zie separate bijlage 3 bij deze plantoelichting) worden verschillende facetten van de textielproductie zichtbaar gemaakt rond de fabrieksstraat. De combinatie van cultuurhistorisch waardevolle elementen en nieuwe bebouwing (die in uitstraling naar de fabrieksbebouwing verwijst) geven uitdrukking aan de textielindustrie.
In het stedenbouwkundig plan zijn verschillende buurten in het plangebied voorzien. Die buurten reageren op het cultuurhistorisch karakter van de locatie Van Besouw. Dit cultuurhistorisch karakter is als volgt uitgewerkt in de buurten (zie ook figuur 4.2):
Bijzondere cultuurhistorische waarden zijn op de verbeelding aangeduid. In de regels van dit bestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen om deze waarden te beschermen.
Landschap
Afbeelding 4.1 toont een uitsnede van het landschapsbeleidsplan van de gemeente Goirle. Uit dat figuur blijkt dat de locatie van Van Besouw op de overgang van de bebouwde kom van Goirle naar het beekdal van de Nieuwe Leij ligt. Een zorgvuldige vormgeving van deze overgang alsmede het verbeteren van de toegankelijk van het beekdal vanuit de kern van Goirle is van belang.
Afbeelding 4.1 Uitsnede landschapsbeleidsplan Goirle met locatie van Van Besouw (rode ovaal) op de overgang van kern naar beekdal
In het stedenbouwkundig plan wordt, in lijn met de Visie Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee...., ingezet op het versterken van de bestaande lijnstructuur van de Beeksedijk. Door het plangebied loopt in de vorm van de Fabrieksstraat een route die de Kerkstraat in de kern van Goirle verbindt met de Nieuwe Leij. De Fabrieksstraat versterkt tevens het industriële karakter van het plangebied doordat die straat aansluit op diverse karakterstieke fabriekspanden en de schoorsteen van de voormalige textielfabriek. Zoals beschreven in de visie op de zuidrand van Goirle ontstaat daarmee een route die beeldbepalende elementen in Goirle (zoals de Molen en de schoorsteen van de voormalige fabriek) verbindt met het landelijk gebied.
In de toekomstige situatie ontstaat ten noorden van de Nieuwe Leij een groene dorpsrand met natuurvriendelijke oevers en een wandelpad. Ook de Fabrieksstraat en de Beeksedijk krijgen een functie als wandelroute. Deze routes zorgen voor een fijnmazig netwerk van wandelroutes tussen dorpskern en buitengebied en maken het industriële verleden van het gebied beleefbaar. De locatie van de voormalige fabriek gaat daarmee ook meer dan nu onderdeel uitmaken van de kern van Goirle. Conform de Visie Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee...., levert dit bestemmingsplan daarmee een bijdrage aan de ontwikkeling van een gedeelte van het gewenste wandelpad tussen de Vloeidijk en de Beeksedijk.
De huidige groene dorpsrand met populieren wordt vervangen door een meer gevarieerde, natuurlijke inrichting van de Nieuwe Leij met flauwe oevers en bomen.
Wateropgave
In de nieuwe situatie krijgt de Nieuwe Leij meer ruimte. De noordelijke oever ter hoogte van het plangebied wordt flauwer gemaakt en aangevuld met een laagte (zoals eerder al met de zuidoever gedaan is). Op die manier ontstaat een waterbergingsgebied waar eventueel overvloedig regenwater in opgevangen kan worden. Met de herinrichting van de Nieuwe Leij worden ook de ecologische en recreatieve waarden versterkt. Conform de visie op de zuidrand van Goirle ontstaat daarmee ook een groene overgang tussen de nieuwe woonbuurt en de Nieuwe Leij.
In het gedeelte van het plangebied waar woningen gebouwd gaan worden, worden maatregelen genomen om water vast te houden, te bergen en de infiltreren. Wadi's in de lanen houden het water vast. Daarnaast is in de Fabrieksstraat een plein voorzien waar indien nodig water tijdelijk geborgen kan worden.
Stedenbouwkundig raamwerk en buurten
Als de voorgaande uitgangspunten gecombineerd worden, dan ontstaat het volgende raamwerk voor het plangebied:
Binnen dat raamwerk worden verschillende buurten ontwikkeld. Iedere buurt heeft een eigen sfeer:
Navolgend figuur toont de verschillende buurten en de wijze waarop die buurten verwijzen naar de cultuurhistorie van het plangebied.
Afbeelding 4.2: Buurten in het stedenbouwkundig plan (bron: stedenbouwkundig plan Van Besouw, Mulleners + Mulleners architecten, Bedaux De Brouwer architecten & Buro Lubbers, oktober 2018)
Het Lint
In het lint wordt het karakter van de bestaande bebouwing langs de Kerkstraat doorgezet. De Kerkstraat is een historisch bebouwingslint en de bebouwing aan dit lint heeft een wisselende verschijningsvorm. Deze diversiteit vormt de basis voor de nieuwe bebouwing die in het plangebied aan het lint voorzien is.
De Fabriek
Hier ontstaan, conform de Visie Zuidrand Goirle met de tijdstroom mee...., een ensemble van nieuwe en oude (cultuurhistorisch waardevolle bebouwing). De opbouw van de volumes rondom de Fabrieksstraat en de architectuur en openbare ruimte vormen in alles een verwijzing naar de historische textielfabriek met een compositie van grote en kleine panden en de schoorsteen. Oud en nieuw staan hier bij elkaar en vertellen één verhaal. Alles is geformeerd rondom de historische Fabrieksstraat.
Achter het bestaande hoofdkantoor en de Fabrieksstraat is een besloten binnenterrein voorzien. Op dit binnenterrein wordt een verwijzing naar de voormalige weverij aangebracht.
Net als bij de HaVep-fabriek domineren nu de hoge gevels van fabriekshallen van de Van Besouw-fabriek het beeld vanuit het beekdal. Deze vormen ook hier de inspiratie voor een kloek appartementencomplex. In de architectuur van dit gebouw komt, in samenspel met de te handhaven schoorsteen, een duidelijke verwijzing naar het silhouet van de voormalige textielfabriek.
Ook andere waardevolle architectonische en bouwkundige details uit de bestaande fabriekscomplexen worden geïntegreerd in de nieuwbouw of inrichting van de openbare ruimte en helpen om de identiteit van deze plek te versterken.
De Lanen
Dit deelgebied wordt een kleinschalig buurtje met een dorps/landelijk karakter. Het buurtje wordt gerealiseerd op de locatie van de nieuwste hallen van Van Besouw (dus nabij de Beeksedijk). De inspiratie voor dit buurtje bestaat uit de groene kamers (groengebieden tussen bebouwing) die vroeger tussen de Kerkstraat en de Nieuw Leij te vinden waren. Vanaf de Kerkstraat lopen twee laantjes/woonstraatjes tussen de nieuwe bebouwing naar de Nieuwe Leij. Aan de zijde van de Kerkstraat wordt het historische lint afgemaakt, met een afwisseling van dorpse woningen langs de straat. Aan de zijde van de Nieuwe Leij vormt een royale flauwe, groene oever een mooie overgang naar de beek. Hier ligt ook de hoofdontsluiting, die aansluit op de Beeksedijk.
Overgang naar het landschap
De industriële en landelijke buurten verschieten op de grens van het beekdal enigszins van kleur. Passende beplanting, minimale verharding en natuurlijke erfafscheidingen creëren hier een landschappelijke overgang die zorgt voor een afronding van dit deel van de zuidrand van Goirle.
Voor een uitgebreide beschrijving van de invulling van de verschillende deelgebieden wordt verwezen naar paragraaf 2.4 en bijlage 1 (het vastgestelde stedenbouwkundig plan) bij deze toelichting. In bijlage 1 bij deze toelichting is tevens verwoord hoe de uitgangspunten uit de visie op de zuidrand (bijlage 3) vertaald zijn naar de stedenbouwkundige visie.
Welstand
Bouwplannen moeten onder meer worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', aldus de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de bouwplannen die in de gemeente worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. In Goirle is dat gebeurd op 11 maart 2014. De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa's in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa's passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hiertoe in verschillende soorten gebieden, ieder met hun eigen gebiedsgerichte criteria. Voor de gedetailleerde regeling wordt verwezen naar de welstandsnota. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld.
Beeldkwaliteitsplan
In opdracht van de Nederlandse Bouwunie Projectontwikkeling IV is door Bedaux de Brouwer Architecten en Mulleners + Mulleners in januari 2019 het beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 2 bij deze plantoelichting en zie bijlage 2 bij de planregels). Een belangrijk uitgangspunt van dit plan is het scheppen van eenheid voor de beeldkwaliteit van de woningen en appartementen. Hierbij moet zichtbaar zijn dat het begin van het plan bij het einde hoort, alsook de fabriek in het verleden één terrein was. Het gaat er dus om dat deelplannen voor de woningbouwontwikkeling in het grote geheel van de gehele herontwikkeling van het plangebied passen.
De cultuurhistorische betekenis van de plek biedt mogelijkheden voor een architectuur die zich richt op de eigenheid van de locatie Van Besouw. Ook de historische relatie tussen het beekdal van de Nieuwe Leij en Van Besouw kan opnieuw tot uitdrukking worden gebracht door de architectuur. Het beeldkwaliteitsplan is op basis van een aantal thema's opgesteld. Deze thema's worden onderstaand toegelicht.
Het beeldkwaliteitsplan doorloopt dezelfde procedure als dit ontwerpbestemmingsplan Zuidrand Goirle, locatie Van Besouw waar het betrekking op heeft en zal deel uit gaan maken van de planregels van dit bestemmingsplan. Daarnaast vormt het een direct toetsingskader voor te zijner tijd te verlenen omgevingsvergunningen voor bouwactiviteiten.
Onderstaand volgt een korte toelichting op de belangrijkste elementen van het beeldkwaliteitsplan. Het volledige beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 2 bij deze plantoelichting en als bijlage 2 bij de planregels.
Eenheid van architectuur en morfologie
Het doel ten aanzien van architectuur en de morfologie is het scheppen van een eenheid in het plangebied en tegelijkertijd de diversiteit en eigenheid te bewaren van de industriële, dorpse en landelijke buurten. De drie buurten (De fabriek, Het Lint en De Lanen) of woonsferen zijn individueel herkenbaar én onafscheidelijk verbonden door het concept van het totaalplan. Hierin beweegt de architectuur planbreed tussen modern en klassiek.
Ontwerpuitgangspunten om eenheid te creëren:
Om verscheidenheid te creëren:
Beeldkwaliteit planbreed
Evenals de basiselementen van de openbare ruimte vormt de architectuur zich naar enkele elementen die steeds op eigen wijze binnen het totaalplan voorkomen. Het voornemen is om deze basis aan te vullen met nieuwe elementen die passend zijn bij de specifieke identiteit en woonsfeer. Het herhalen van vorm, materialen en details zorgt vervolgens voor planbrede uniformiteit.
Materialisatie
Planbreed is de nieuwbouw geïnspireerd door het verleden van Van Besouw. Hiermee kunnen de nieuwe woonbuurten voortborduren op de eigenheid van de plek en een unieke en boeiende identiteit krijgen. Gericht op de materialisatie resulteert dit in een ambachtelijk gebruik van baksteen door middel van bijzondere metselwerkverbanden, rollagen, staand metselwerk en spiegelstukken. Hierbij is er ook aandacht voor het voegwerk.
De Fabriek
Het plandeel De Fabriek is leidend in het in steen vertellen van het verleden van de textielfabrieken. Passend hierin zijn kloeke, statige en heldere bouwvolumes die samen lange gevelwanden vormen met sterke koppen. Voortbordurend op de planbrede materialisatie is hier één kleur baksteen toepasbaar in verscheidende bijzondere metselwerkverbanden. Elementen van beton of metaal kunnen hier het industriële karakteraanvullen en versterken.
Het Lint
Plandeel het Lint maakt deel uit van de historische ‘ruggengraat’ van Goirle en dient zich hiernaar te vormen. De bebouwing sluit aan op de typologieën van een dorpsstraat, zoals aan het noordelijke deel van de Kerkstraat aan zijde tussen de kerk en de portierloge. De nieuwbouw werkt helend voor historische continuïteit van lintbebouwing.
Dorpse vriendelijkheid en verscheidenheid kan hier ter uiting komen door een afwisseling van roodbruine, roodpaarse en gekeimde gevels, al dan niet beëindigd in een donkere dakpan. Elementen als een Frans balkon kunnen in de gevel een openheid creëren, om zo de vriendelijkheid en relatie binnen-buiten te benadrukken. Ten alle tijden dienen de zonnepanelen op het achtervlak te liggen, om geen afbreuk te doen aan het historische lint. Gezien de oriëntatie op zuid is dit ook de meest voordelige plaatsing.
De Lanen
De woningen in het gebied kennen een hoogwaardige architectuur met bijzondere aandacht voor detaillering en materialen. De architectuur kenmerkt zich door een eigentijds landelijke uitstraling met een ingetogen modern karakter, waarbij de diverse woningen meer uitdrukking geven aan individuele woonwensen. De materialisatie hier kan gezien worden als een doorzetting van plandeel Het Lint, waarbij elementen als houten luiken en omlijstingen de landelijke sfeer kunnen benadrukken.
Algemeen
Omdat in groeiende mate het Europese archeologische erfgoed werd bedreigd, is in 1992 het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologische belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen plaats te laten vinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, in casu de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
In wetgeving is de omgang met archeologisch erfgoed geregeld en zijn enkele uitgangspunten en doelstellingen gesteld. Zo kan iedere initiatiefnemer van projecten waarbij de bodem verstoord wordt, verplicht worden gesteld om een rapport over te leggen waaruit de archeologische waarde van het te verstoren terrein (het plangebied) blijkt. Voor een dergelijk rapport is archeologisch onderzoek vereist. Dit bestaat in de eerste plaats uit vooronderzoek: het bureauonderzoek en/of inventariserende veldonderzoek, elk met bijbehorende standaardrapportages. Tijdens het bureauonderzoek wordt gekeken naar wat er in historisch, archeologisch en aardwetenschappelijk opzicht al bekend is over het plangebied. De volgende fase bestaat in veel gevallen uit een veldonderzoek. Dergelijk onderzoek heeft als doel kansrijke en kansarme zones te karteren. Hierbij kan booronderzoek plaatsvinden alsmede proefsleuvenonderzoek. De resultaten dienen vervolgens te worden gewaardeerd. Tijdens de waarderende fase wordt van de aangetroffen vindplaatsen, ook wel site genoemd, de omvang, aard, datering en fysieke kwaliteit vastgesteld om zo tot een oordeel over de behoudenswaardigheid te komen. Op basis van dit oordeel neemt de betrokken overheid een (selectie)besluit hoe met eventueel aanwezige vindplaatsen dient te worden omgegaan.
Onderzoek
In het kader van de ontwikkeling Zuidrand Goirle heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd voor de totale planontwikkeling Zuidrand Goirle. Onderstaand worden de conclusies behandeld. Het complete onderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Archeologie
Op basis van het bureauonderzoek is aan het plangebied grotendeels een middelhoge tot hoge verwachting toegekend voor archeologische waarden uit de steentijd tot en met de nieuwe tijd. In hoeverre het archeologisch niveau verstoord zal raken door de geplande herinrichting van het gebied en of het gebied al verstoord is door de huidige inrichting, is afhankelijk van de dikte van het ophoogdek. Derhalve wordt geadviseerd om in de nog niet onderzochte gebieden met een middelhoge tot hoge verwachting voor archeologische waarden uit de steentijd tot en met de volle middeleeuwen bij bodemverstoringen dieper dan 30 cm –mv (normale ploegdiepte) een verkennend booronderzoek uit te voeren om de aard en intactheid van de bodem nader in kaart te brengen.
Op basis van het bureauonderzoek is in oktober 2018 een verkennend booronderzoek uitgevoerd door Vestigia Archeologie en Cultuurhistorie (bijlage 5 bij deze toelichting). Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw van het plangebied gekenmerkt wordt door een diep verstoorde bouwvoor op (verspoeld) dekzand. De kans op het aantreffen van archeologische waarden is daardoor zeer klein. In het verkennend booronderzoek wordt derhalve geadviseerd om geen nader onderzoek naar archeologische waarden uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor werkzaamheden.
Het Monumentenhuis Brabant heeft op 13 december 2018 ingestemd met het advies om geen nader onderzoek naar archeologische waarden uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor werkzaamheden. Naar aanleiding daarvan heeft het bevoegd gezag op 9 april 2019 ingestemd met dit selectieadvies. Het plangebied is daarmee vrijgegeven voor de realisatie van de plannen en nader onderzoek naar archeologie derhalve niet noodzakelijk. Bijlage 7 bij deze toelichting bevat het selectiebesluit.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt gelet op het voornoemde selectieadvies geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. Ondanks dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden in het plangebied nihil is, bestaat altijd de kans dat er een toevalsvondst gedaan wordt. Voor toevalsvondsten geldt op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht. Voor aanvang van de werkzaamheden in het plangebied wordt de uitvoerder van de werkzaamheden op deze meldingsplicht gewezen. Bij een toevalsvondst wordt de vondst zo spoedig mogelijk gemeld bij het bevoegd gezag, de gemeente Goirle en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Algemeen
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet 1988, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
Gemeentelijke monumenten
In het vigerende bestemmingsplan zijn het kantoorgebouw (gebouw 2), het ketelhuis (gebouw 15) en de schoorsteen (gebouw 14) benoemd als gemeentelijk monument. De monumentale status zal in samenhang met de te ontwikkelen woningbouw worden afgewogen. In de nieuwbouwontwikkeling heeft initiatiefnemer in overleg met o.a. gemeente, provincie (De Erfgoedfabriek), Het Monumentenhuis, Stichting Steengoed, BAAC, Rothuizen Architecten en Stedenbouwkundigen en Bedaux de Brouwer bekeken hoe met de monumentale/karakteristieke gebouwen om te gaan. Op 28 mei 2019 heeft de Monumentencommissie een advies gegeven over de omgang met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Dit advies is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. Op hoofdlijnen is de commissie akkoord met de wijze waarop cultuurhistorische elementen verwerkt worden in het plangebied. De commissie hoopt verder betrokken te worden bij de uitwerking van detailpunten op het gebied van cultuurhistorie.
Onderzoek
In het plangebied komt cultuurhistorisch waardevolle bebouwing voor. In de rapporten van onderzoeks- en adviesbureau BAAC BV (zie bijlage 4) is een uitgebreide analyse van de historische geografie en bouwhistorie weergegeven. Deze analyse vormde de basis voor het opstellen van een transformatiekader (bijlage 9). Het transformatiekader (Rothuizen Architecten en Stedenbouwkundigen, 2015) duidt het cultuurhistorisch potentieel dat voldoende waardevol is om te behouden voor de herontwikkeling van het plangebied. Het plan duidt het potentieel als gebouwde lijnen en ruimte, meer specifiek: gevels en massa's, alsmede stedelijke structuren en ruimte. De navolgende figuur toont de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
Afbeelding 4.3: Cultuurhistorische relicten (bron: stedenbouwkundig plan Van Besouw, Mulleners + Mulleners architecten, Bedaux De Brouwer architecten & Buro Lubbers, oktober 2018)
De herbestemming en inpassing van cultuurhistorische structuren, bebouwing en relicten op de locatie Van Besouw sluiten aan op de richtlijnen van het Transformatiekader en worden hierna beschreven:
Gebouw 1 (transformatorhuis en controlegang (personeelsingang))
Met name van betekenis vanwege de poortvorming in combinatie met gebouw 2. Het gebouw is bouwtechnisch in slechte staat en zal nagebouwd worden, gebruik makend van authentieke elementen. Reconstructie vindt plaats met inachtneming van gebouwcontour, gevelcompositie en materialisatie. Het gebouw kan geschakeld worden aan de naastgelegen woning.
Gebouw 2 (kantoor met export- en inpakruimte (gedeeltelijk))
Het hoekgebouw, bestaande uit 3 bouwlagen inclusief toegang export- en inpakruimte, vormt samen met gebouw 1 de 'poort' naar de fabrieksstraat van het voormalige fabriekscomplex. In ieder geval de gevel zal behouden en gerestaureerd worden. Ingrepen aan de gevel zullen subtiel zijn. Achter deze gerestaureerde gevel zullen nieuwbouwwoningen gerealiseerd worden.
Behoud van de gevel en de gevelcompositie zowel aan de Kerkstraat als deels aan de Fabrieksstraat (zie verder) is van belang door de visuele relatie tussen de oude industrie en het dorp(s lint). Het hoekgebouw op hoek Kerkstraat-Fabrieksstraat kan worden opgedeeld in drie wooneenheden, waarvan één loftwoning in de hal en het gebouwdeel aan de Kerkstraat. Aansluitend biedt de langsgevel aan de Kerkstraat mogelijkheden om rijwoningen bestaande uit 2 beuken te realiseren. De woningen aan de langsgevel beschikken over een extra dakverdieping. Deze is ondergeschikt aan de beeldbepalende langsgevel van de fabriek.
Gebouw 3 (kalanderkamer en magazijnen)
De noordgevel vanaf de knik in de Kerkstraat zal eveneens behouden en gerestaureerd worden. Ingrepen aan de gevel zullen subtiel zijn. Achter deze gerestaureerde gevel zullen nieuwbouwwoningen gerealiseerd worden met een dakopbouw.
Behoud van de gevel en de gevelcompositie aan de Kerkstraat is van belang door de visuele relatie tussen de oude industrie en het dorp(s lint). De langsgevel aan de Kerkstraat biedt mogelijkheden om rijwoningen bestaande uit 2 beuken te realiseren. De woningen beschikken over een extra dakverdieping. Deze zal ondergeschikt zijn aan de beeldbepalende langsgevel van de fabriek.
Gebouw 14 (schoorsteen)
De schoorsteen is een historisch relict uit een voor Goirle belangrijk industrieel verleden. Het is een baken in het landschap en een icoon van het gebied dat behouden wordt. De schoorsteen zal onderzocht worden, zodat bepaald kan worden of de schoorsteen in de huidige staat overgedragen kan worden aan de gemeente Goirle als onderdeel van de openbare ruimte of dat er eerst nog herstelwerkzaamheden uitgevoerd dienen te worden.
Gebouw 16 (accu- en pompgebouw)
Het accu- en pompgebouw is ingepast in de stedenbouwkundige opzet. De gevel en gevelcompositie zijn behouden evenals het ingetogen architectonisch beeld. In het gebouw kan een klein aantal wooneenheden worden gerealiseerd.
Fabrieksstraat
Een belangrijk uitgangspunt bij de transformatie van de voormalige textielfabriek Van Besouw is het herkenbaar houden van de fabrieksstraat in de nieuwe stedenbouwkundige opzet.
Symbolen en materiaal- en kleurgebruik
Waar mogelijk worden waardevolle en karakteristieke elementen en gebruikte kleuren uit de bestaande bebouwing behouden. Dit geldt ook voor elementen in de buitenruimte. Elementen in de buitenruimte zoals kolommen, technische elementen, bustes en bestratingsmateriaal (klinkers en stelconplaten) zullen waar mogelijk een nieuwe betekenis krijgen in de toekomstige woonbuurt, zodat deze de historische en toekomstige identiteit van het gebied helpen vormgeven.
Ter bescherming van de te behouden cultuurhistorische elementen/ relicten is in de planregels een beschermingsregime opgenomen. Het beschermingsregime regelt dat niet zonder meer werken en/of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd ter plaatse van de cultuurhistorische elementen. Hiermee is de bescherming van de cultuurhistorische elementen/relicten in het plangebied gewaarborgd. Opgemerkt wordt dat sloop-herbouw van (delen van) deze bebouwing is toegestaan, mits de waardevolle elementen in ere worden hersteld.
Conclusie
Door het opnemen van een beschermingsregime voor de aanwezige cultuurhistorische waarden/gebouwen staat het aspect cultuurhistorie de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij de afweging tussen de verschillende locaties moet in de eerste plaats worden gekeken naar de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is een vereiste uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Eén van de voorwaarden die de gemeente heeft gesteld bij het vaststellen van de visie voor de Zuidrand Goirle is dat er gebouwd wordt naar behoefte, zowel kwantitatief en kwalitatief.
Bestaand stedelijk gebied
De locatie van Van Besouw ligt in het bestaand stedelijk gebied van Goirle. Dit blijkt uit de wijze waarop het plangebied getypeerd is in het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Goirle.
In aanvulling op het voorgaande geldt dat artikel artikel 1.1.1, lid 1, sub h van het Besluit ruimtelijke ordening het bestaand gebied als volgt definieert:
bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
In het plangebied is sprake van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van (bedrijfs)bebouwing. Deze bebouwing ligt in een raamwerk dat bestaat uit wegen en (stedelijke) groenstructuren. Ook hieruit blijkt dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.
Kwantitatief
De gemeente heeft binnen haar woningbouwprogramma een woningcontingent van 190 woningen toegewezen aan het project Zuidrand Goirle. In de op 24 maart 2016 ondertekende intentieovereenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaars van de Zuidrand Goirle zijn onder andere afspraken gemaakt over de verdeling van de woningcontingenten. Hierbij is overeengekomen dat aan de locatie Van Besouw 105 woningen worden toegedeeld. De overige 50 woningen komen beschikbaar naar aanleiding van een grenscorrectie tussen de gemeente Goirle en de gemeente Tilburg. Hierbij is afgesproken dat Goirle in 10 jaar 100 woningen van de Tilburgse opgave realiseert in de Zuidrand van Goirle. Van de 100 woningen zijn er 50 woningen voor Van Besouw. In totaal zijn er 155 woningen beschikbaar voor de locatie Van Besouw. Voorliggend bestemmingsplan maakt maximaal 155 woningen mogelijk en voldoet daarmee aan de kwantitatieve behoefte.
Kwalitatief
In het plangebied zal een mix van woningtypologieën worden ontwikkeld. De definitieve invulling is momenteel nog niet volledig bekend, maar er komen onder andere aaneengebouwde woningen, twee-onder-een-kap woningen en appartementen. In de regels van dit bestemmingsplan zijn voor de verschillende woningtypen minimaal te realiseren aantallen opgenomen.
Sociale eenheden maken ook onderdeel uit van de kwalitatieve behoefte. Woonstichting Leystromen heeft voor haar gehele bezit een portefeuillestrategie opgesteld. Hierin is bepaald wat de toekomstige behoefte is aan sociale eenheden. Op basis hiervan is gekeken naar het gewenste aantal sociale eenheden voor de gehele Zuidrand Goirle. In de notitie "Sociaal woonprogramma Zuidrand Goirle" van woonstichting Leystromen is dit aantal onderbouwt en toegedeeld aan de deellocaties Van Besouw en Van Puijenbroek. Binnen de portefeuillestrategie past een toevoeging van circa 50 DAEB (Diensten van Algemeen Economisch Belang) huurwoningen in de totale Zuidrand. Voor de verdeling van de 50 woningen zijn er 28 sociale woningen toegedeeld aan Van Besouw. Daarvan maken er 18 deel uit van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Deze zijn in de planregels vastgelegd. Tevens is voor de overige typologieën een minimaal percentage opgenomen dat binnen het plangebied gerealiseerd dient te worden. Daarmee kan worden gestuurd in het woningaanbod binnen het plangebied.
Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Woonvisie gemeente Goirle 2019-2022
Het gemeentelijk woonbeleid volgt uit de vierjaarlijkse woonvisie. Op 2 juli 2019 is de Woonvisie gemeente Goirle 2019-2022 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de volgende ambities benoemd:
De woonvisie is tot stand gekomen op basis van een kwalitatief woonbehoefteonderzoek uit 2018 en twee bijeenkomsten (1 in Goirle en 1 in Riel) waar inwoners aan konden geven wat zijn belangrijk vinden in hun woonplaats.
Ten aanzien van de kwantitatieve woningbehoefte geldt dat de gemeente Goirle in de jaren 2018-2028 gemiddeld 100 woningen per jaar wil realiseren. 80-90% van dit aantal wordt gerealiseerd in Goirle en 10-20% van dit aantal wordt gerealiseerd in Riel. De woningen die op de locatie Bakertand gerealiseerd mogen worden vallen buiten deze ambities. De gemeentelijke bouwopgave wordt jaarlijks in regioverband berekend.
Bij voorkeur voegt de gemeente Goirle woonmilieus toe waar op lange termijn een tekort aan ontstaat en waarvan er onvoldoende vrijkomen door doorstroming. Aanvullend voegt de gemeente woonmilieus toe die al in relatief ruimte mate beschikbaar zijn. Concreet zet de gemeente de komende jaren in op de toevoeging van koopwoningen in middeldure en dure categorieën om een verhuisstroom op gang te brengen. De afspraken over de woningbouw in de Zuidrand zijn getoetst aan de bepalingen uit de woonvisie over de woningen die in specifieke categorieën gerealiseerd moeten worden en voldoen aan die afspraken en de woonbehoefte.
Conclusie
Onderhavig plan bevat een gedifferentieerd woningaanbod dat aansluit op de vraag naar woningen binnen de gemeente. Het te realiseren programma voldoet aan de afspraken uit de woonvisie. De nieuw te bouwen woningen worden zo energiezuinig mogelijk uitgevoerd. Daarnaast is de woningbouwlocatie na ontwikkeling te kenmerken als een prettige en groene omgeving. Met deze ontwikkeling wordt aangesloten bij de ambities van de gemeente Goirle.
Notitie prioritering woningbouwlocaties 2016-2021
De notitie prioritering woningbouwlocaties is de gemeentelijke uitwerking / invulling van de regionale woningbouw afspraken (aantal). Van deze notitie wordt jaarlijks een 'stand van zaken' gemaakt. Hierin worden de nieuwe afspraken genoemd, wordt gekeken of er wat veranderd is en gekeken of er aanpassing nodig is.
Om de afweging te maken welke potentiële woningbouwlocaties prioriteit moeten krijgen, zijn 3 stappen gezet.
Stap 1: Kan op de potentiële bouwlocatie worden voorzien in de woonbehoefte?
Stap 2: Past een ontwikkeling binnen de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame Stedenbouw?
Stap 3: Zijn er andere beleidsdoelen waardoor de ontwikkeling van de locatie voor de gemeente van belang is?
Het doorlopen van deze stappen leidt tot de prioritering. Voorgesteld wordt om de komende tien jaar de volgende nieuwe locaties prioriteit te geven bij ontwikkeling:
Conclusie
De gemeente heeft de Zuidrand Goirle aangemerkt als geprioriteerde locatie die in de periode 2016-2021 voor herontwikkeling in aanmerking komt. Voor de Zuidrand zijn in de 'Notitie prioritering woningbouwlocaties 2016-2021' 190 woningen opgenomen. Deze 190 woningen zijn in de ondertekende intentieovereenkomst verdeeld, waarbij er 105 woningen zijn toegedeeld aan Van Besouw. De overige 50 contigenten komen beschikbaar naar aanleiding van een grenscorrectie tussen de gemeente Goirle en de gemeente Tilburg. Hierbij is afgesproken dat Goirle in 10 jaar 100 woningen van de Tilburgse opgave realiseert in de Zuidrand van Goirle. Van de 100 woningen zijn er 50 voor Van Besouw. De behoefte van maximaal 155 woningen voor fase 1 tot en met 3 is passend binnen de woningbouwafspraken en het gemeentelijk beleid
De gemeenteraad heeft op 11 maart 2014 het Groenstructuurplan vastgesteld. Dit plan bevat de langetermijnvisie op het gemeentelijk groen binnen de bebouwde kom.
Het openbaar groen van de gemeente Goirle fungeert als visitekaartje van de gemeente en is bepalend voor de sfeer en beleving van de openbare ruimte.
De wijken in de kernen in de gemeente Goirle hebben allemaal hun eigen karakteristieken. Het plangebied ligt volgens het groenstructuurplan in de wijk 'Abcoven'.
Het groenstructuurplan beschrijft dat onder andere de Kerkstraat en de Beeksedijk een mooie groenstructuur met grote bomen hebben. Deze kwaliteit heeft een relatie met het plangebied. Een andere kwaliteit van de groenstructuur die een relatie met het plangebied heeft is de groene dorpsrand die gevormd wordt door het beekdal van de Nieuwe Leij.
De nieuwe wijk krijgt voldoende bomen en openbaar groen in de straat om de buurt aantrekkelijk en leefbaar te houden.
Afbeelding 4.4: Uitsnede uit de groenstructurenkaart van Abcoven in Goirle (plangebied rood omlijnd)
De groenstructurenkaart van Goirle (afbeelding 4.4) laat verder zien dat binnen het plangebied, op de hoek Kerkstraat-Beeksedijk, buurtgroen gesitueerd is. Het plangebied wordt gekenmerkt door de groene randen. Het middengebied is dicht bebouwd. In de nieuwe situatie blijven de groene randen grotendeels behouden. Wel worden er bomen gekapt en wordt de oever van de Nieuwe Leij flauwer gemaakt. In de nieuwe situatie komen nieuwe bomen terug in de openbare ruimte en tuinen. Het buurtgroen bestaat uit groenvlakken in de wijken die een belangrijke functie hebben op buurtniveau. Ze zijn niet bepalend voor de geleiding van de wijk. Buurtgroen heeft een functie in afscherming en aankleding maar vooral ook in klimaatadaptatie om hittestress tegen te gaan en water op te vangen. Buurtgroen is medebepalend voor de sfeer en leefbaarheid van de buurt. Hierbij is het belangrijk dat de inrichting van het groen is afgestemd op deze functie en dat het een rustige en open uitstraling heeft. Het buurtgroen dient te worden behouden en waar mogelijk versterkt.
Een deel van het buurtgroen op de hoek Kerkstraat-Beeksedijk wordt in de toekomstige situatie bebouwd. Een deel krijgt de functie van wadi. Tegenover het deels bebouwen van betreffend buurtgroen staat het realiseren van nieuw buurtgroen binnen het toekomstig woongebied. Dit groen heeft een openbaar en functioneel karakter en is daarmee van meerwaarde voor het gebied en de omgeving.
Afbeelding 4.5: In blauw de te handhaven bomen locatie Van Besouw (bron: stedenbouwkundig plan Van Besouw, Mulleners + Mulleners architecten, Bedaux De Brouwer architecten & Buro Lubbers, oktober 2018)
Ten behoeve van het opstellen van het stedenbouwkundig plan is een tweetal zogenoemde boomeffectanalyses (BEA) uitgevoerd. Op basis van deze BEA's is bepaald welke bomen in het plangebied behoudenswaardig zijn en in het verlengde daarvan, welke komen gekapt of gehandhaafd (al dan niet na verplanting) kunnen worden. Afbeelding 4.5 toont de te handhaven bomen in het plangebied. De uitgevoerde BEA's zijn als bijlage 10 en bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd.
Conclusie
In het plan wordt een aantal waardevolle en bestaande bomen ingepast. Er gaan bestaande bomen verloren, echter komen er in de nieuwe wijk veel nieuwe bomen in de openbare ruimte voor terug. In de Kerkstraat worden de bestaande lindes en meidoornhagen behouden zoals ook is opgenomen in het groenplan van de gemeente. Aan de Beeksedijk blijft de rij eiken langs de weg behouden. Het groene profiel van de Beeksedijk biedt straks ruimte aan tijdelijke waterberging. De zuidrand (langs de Nieuwe Leij) krijgt een breed en flauw talud. Daarin komen ook weer bomen te staan. Dat wordt een nieuwe groene dorpsrand. In het plan worden ook hagen en plantvakken aangelegd en er wordt gestreefd naar groene erfscheidingen in de vorm van hagen. Er is ruimte opgenomen voor drie 'informele speelplekken'. Het aspect groen is hiermee voldoende onderzocht en geïntegreerd in het plangebied.
Verkeer
Door Antea Group (juni 2020) is een verkeersonderzoek uitgevoerd. In het verkeersonderzoek is onderzocht wat de verkeerseffecten zijn als het plan Zuidrand Goirle volledig is ontwikkeld. Hierbij is uitgegaan van het jaar 2030. Aan de hand van kencijfers is de verwachte verkeersgeneratie bepaald. Vervolgens is bekeken of het netwerk het extra verkeer kan verwerken. Daarbij is een worstcasebenadering toegepast waarbij uitgegaan is van de woningbouwaantallen uit de visie op de zuidrand (zie paragraaf 3.3). Deze woningbouwaantallen liggen hoger dan de aantallen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. De verkeersgeneratie van het nieuwbouwproject zal daarom in de praktijk lager liggen dan in het onderzoek. Aan de hand van kencijfers is de verwachte verkeersgeneratie bepaald. Vervolgens is bekeken of het netwerk het extra verkeer kan verwerken. Het complete onderzoek is als bijlage 12 bijgevoegd. Onderstaand is de conclusie van het onderzoek weergegeven. Tevens worden in de navolgende paragrafen kort de huidige en toekomstige verkeerssituatie geschetst.
Huidige situatie
In de huidige situatie wordt het fabrieksterrein ontsloten vanaf de Kerkstraat en de Beeksedijk.
Nieuwe situatie
De auto-ontsluiting voor de locatie Van Besouw verloopt in de toekomstige situatie via de Kerkstraat ter hoogte van de Groeneweg en de Beeksedijk. Ruimtelijk gezien wordt de nieuwe woonwijk doorsneden door de Fabrieksstraat die in het verlengde van de Groeneweg ligt. De woningen ten westen van deze Fabrieksstraat worden ontsloten via de Kerkstraat. De woningen ten oosten van de Fabrieksstraat worden ontsloten door de Kerkstraat en Beeksedijk.
Verkeersafwikkeling
Door de ontwikkeling van de Zuidrand Goirle neemt het verkeer in de omgeving van het plangebied toe. Onderstaand zijn de toename door het deelgebied Van Besouw en de volledige ontwikkeling weergegeven.
Verkeersverdeling Van Besouw
Het verkeer vanuit Van Besouw verplaatst zich hoofdzakelijk over drie richtingen, namelijk:
Daarnaast is er nog een behoorlijk aandeel lokaal verkeer en verkeer richting Hilvarenbeek via de Beeksedijk. In tabel 4.1 is weergegeven hoe het verkeer zich grofweg op hoofdlijnen verdeelt over het wegennet in de directe omgeving van de ontwikkeling Van Besouw en rondom Goirle. Deze verdeling van het verkeer is met behulp van het verkeersmodel bepaald. De volledige ontwikkeling genereert circa 1.460 voertuigverplaatsingen per werkdagetmaal.
Tabel 4.1: Verdeling etmaalintensiteiten Van Besouw
Verkeersontwikkeling door ontwikkeling Zuidrand Goirle
Door de ontwikkeling van de Zuidrand neemt het verkeer op diverse wegen in Goirle toe, hierdoor neemt ook de I/C-waarde (intensiteit/capaciteit) toe. De verkeerscijfers zijn weergegeven in tabel 4.2.
Tabel 4.2: Verkeerscijfers Zuidrand plansituatie (2030)
Het extra verkeer zorgt niet voor nieuwe verkeersknelpunten in Goirle. Op alle wegen nemen wel de intensiteiten toe door het extra verkeer dat de Zuidrand genereert. De Rillaersebaan tussen de Turnhoutsebaan en de Kempenlaan is in de avondspits een aandachtspunt. De toename van verkeer leidt daar tot een beperkte stijging van de I/C-waarde, namelijk van 0,83 in de autonome situatie naar 0,84 in de plansituatie. Op de erftoegangswegen rondom het plangebied nemen de verkeersintensiteiten ook toe, echter leidt de ontwikkeling van de locatie Van Besouw niet tot overschrijding van de grenswaarde van 6.000 mvt/etm. Mede doordat de locatie Van Besouw op meerdere locaties ontsloten is, wordt het verkeer beter verspreid.
Verder geldt dat met het verdwijnen van de grootschalige bedrijvigheid die op basis van het vigerend bestemmingsplan mogelijk is in het plangebied de Kerkstraat en Beeksedijk ontlast worden van vrachtverkeer.
Effecten op de belangrijkste kruispunten
Een drietal kruispunten is nader onderzocht, omdat in het GVVP 2013 wordt vermeld dat deze drie kruispunten tegen hun capaciteitsgrens aanlopen.
Rillaersebaan – Turnhoutsebaan
Net als in het GVVP wordt geconcludeerd zal ook in de plansituatie het kruispunt Rillaersebaan – Turnhoutsebaan overbelast zijn. Hierbij is beoordeeld met de inrichting van het kruispunt van voor 2017 (gelijk aan beoordeling in GVVP). In 2017/2018 is het kruispunt heringericht en zijn meer opstelstroken gerealiseerd. Door voor de drukste richtingen meer opstelcapaciteit te creëren, kan het verkeer beter doorstromen. Bij het uitvoeren van de berekeningen met het verkeersmodel is rekening gehouden met de aanpassingen aan dit kruispunt.
Turnhoutsebaan – Tijvoortsebaan
Op het voorrangskruispunt Turnhoutsebaan – Tijvoortsebaan is de wachttijd in de plansituatie naar verwachting groot. De gemeente werkt aan plannen om een enkelstrooksrotonde te realiseren. Een dergelijke rotonde biedt meer capaciteit en leidt tot een betere doorstroming. De realisatie van deze route is opgenomen in de gemeentelijke planning. Omdat de realisatie voorzien is voor 2030 is er bij de berekeningen met behulp van het verkeersmodel rekening gehouden met de realisatie van deze rotonde.
Rillaersebaan – Tilburgseweg
Ook in de plansituatie kan de rotonde Rillaersebaan – Tilburgseweg het verkeer goed verwerken. De rotonde heeft nog voldoende capaciteit over en hierdoor zijn voor dit kruispunt geen noodzakelijke verkeersmaatregelen nodig.
Conclusie
Door de ontwikkelingen van de Zuidrand krijgt het verkeersnetwerk van Goirle meer verkeer te verwerken. Dit extra verkeer zorgt niet voor nieuwe of grotere verkeersproblemen in Goirle ten opzichte van de autonome situatie. De aandachtspunten die in de autonome situatie zijn te verwachten bij bovengenoemde kruispunten komen ook als aandachtspunt naar voren als het plangebied wordt ontwikkeld.
Het aantal vrachtwegenbewegingen neemt, door het verdwijnen van de grootschalige bedrijvigheid, af en dit zorgt voor beperking van de hinder van dat verkeer op de Kerkstraat.
Parkeren
Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan was het uitgangspunt dat de auto in het plangebied te gast (maar niet onzichtbaar) moet zijn. Daarbij gold wel als voorwaarde dat de auto niet overheersend aanwezig mag zijn in het straatbeeld. Om die reden zijn de meeste parkeervoorzieningen op eigen terrein of in parkeerclusters georganiseerd.
Het parkeren is bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan op basis van het woningbouwprogramma uitgewerkt op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid. Omdat het inrichtingsplan na vaststelling van het stedenbouwkundig plan is doorontwikkeld, is de parkeertelling nogmaals uitgevoerd. Deze telling is als bijlage 13 bij deze plantoelichting gevoegd. De parkeertelling is tot stand gekomen op basis van CROW-publicatie 317. Vergelijking met de meer recente CROW-publicatie 381 leert echter dat voor de woningtypen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden er in CROW-publicatie 381 geen nieuwe kentallen geïntroduceerd zijn. De parkeertelling voldoet daarmee aan CROW-publicatie 381.
Uit de parkeertelling blijkt dat er sprake is van een totale parkeerbehoefte van 359,6 parkeerplaatsen. In de totale herontwikkeling worden er 373 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er worden in het totale plan dus circa 13 parkeerplaatsen meer gerealiseerd dan strikt genomen noodzakelijk is. Dit betekent dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en het plan voldoet aan de parkeernormen.
Voor fase 1 (waar dit bestemmingsplan de woningbouw voor mogelijk maakt) geldt dat er sprake is van een totale parkeerbehoefte van 285,6 parkeerplaatsen, zo blijkt uit bijlage 13. Ten behoeve van fase 1 worden circa 295 parkeerplaatsen gerealiseerd. In deze fase (bestemd als 'Woongebied') is dus sprake van een overschot van circa 9 parkeerplaatsen.
Ten behoeve van fase 2 (nu nog bestemd als 'Bedrijf') is sprake van een behoefte aan 78 parkeerplaatsen en worden 74 parkeerplaatsen gerealiseerd. In beide fase worden, onafhankelijk van elkaar, dus voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om de parkeerbehoefte in het plangebied op te vangen.
Bij de vestiging van nieuwe functies, zoals het geval in dit bestemmingsplan, worden de parkeernormen gehanteerd zoals deze zijn opgenomen in de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Dit is in de planregels opgenomen.
Afbeelding 4.6: Parkeren in het stedenbouwkundig plan (bron: stedenbouwkundig plan Van Besouw, Mulleners + Mulleners architecten, Bedaux De Brouwer architecten & Buro Lubbers, oktober 2018)
Conclusie
Ten aanzien van parkeren wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van dit plan.
Openbaar vervoer
Het woongebied is gelegen op een gemiddelde loopafstand van tien minuten van de meest nabijgelegen bushaltes naar Riel en Hilvarenbeek.
Conclusie
Het plangebied is met het openbaar vervoer goed te bereiken met het openbaar vervoer.
Dit hoofdstuk gaat in op de relevante milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op de planontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Algemeen
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
De VNG-handreiking hanteert richtafstanden die in acht moeten worden genomen tussen gevoelige bestemmingen en milieubelastende functies. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Voor onderhavig plangebied wordt - gezien de toekomstige functies in de Zuidrand en de omgeving - uitgegaan van een rustige woonwijk. De te hanteren richtafstanden zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel 5.1: Richtafstanden uit de VNG-handreiking (VNG, 2009)
Onderzoek
Invloed van de omgeving op het voornemen
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen (agrarische) bedrijven waarvan de milieuzonering van invloed is op de plannen voor het plangebied. Daarnaast bestaat de directe omgeving van het plangebied uit hoofdzakelijk woningen. Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn enkel de volgende functies in de nabijheid gelegen:
Het plangebied ligt buiten de richtafstand van deze inrichtingen. Deze inrichtingen zijn daarmee niet van invloed op het planvoornemen.
Invloed van het voornemen op de omgeving
Binnen het plangebied geldt momenteel op grond van het bestemmingsplan 'Wildackers-Abcoven' een bedrijfsbestemming tot en met milieucategorie 2. Daarnaast heeft het plangebied de aanduiding 'kunstofproducten' en 'textiel', waarmee zwaardere milieucategorieën zijn toegestaan. Gezien de ontwikkeling van de eerste fasen van de woningbouw en het handhaven van de bedrijfsbestemming voor de meest oostelijk gelegen gronden (zie afbeelding 2.7) is het noodzakelijk dat de bedrijfsbestemming wordt aangepast. Immers, indien de mogelijkheid blijft bestaan om kunstof- en textielproducten te blijven vervaardigen, kan hinder ontstaan voor de toekomstige woningen die op korte afstand van de te handhaven bedrijfsbestemming kunnen worden gerealiseerd. Derhalve wordt in de planregels van dit bestemmingsplan vastgelegd dat maximaal bedrijven uit milieucategorie 1 (Bijlage 1 bij de regels) is toegestaan zonder nadere aanduiding 'kunstofproducten' en 'textiel' (die opgenomen zijn in het vigerend bestemmingsplan en ruimte geven voor bedrijven uit maximaal milieucategorie 4.1). Om te zorgen dat er voldoende afstand zit tussen de eventuele toekomstige bedrijfsbebouwing en de nieuwe woningen, is tussen de bestemmingsgrens van bedrijven en het bouwvlak van woningen een afstand van 10 meter aangehouden (vergelijkbaar met de richtafstand voor milieucategorie 1 in een rustige woonwijk). Daarmee kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en zijn er geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.
Conclusie
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Beleid en regelgeving
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
Onderzoek
Nabij het plangebied bevinden zich twee hogedrukaardgastransportleidingen van Gasunie (afbeelding 5.1).
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart met de ligging van het plangebied (blauw) ten opzichte van de gasleidingen (rood)
Enkele kenmerken van de leidingen zijn weergegeven in tabel 5.2, waaronder het invloedsgebied. De personendichtheid hierbinnen is bepalend voor de hoogte van het groepsrisico.
Tabel 5.2: Leidinggegevens Gasunie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling neemt het groepsrisico binnen het invloedsgebied van de leidingen niet toe. Een verantwoording van het groepsrisico is daarmee niet noodzakelijk.
Ten aanzien van de hogedrukaardgastransportleidingen dient conform het Bevb in het bestemmingsplan een belemmeringenstrook aangehouden te worden van vijf meter (aan weerszijden van de buisleiding) waarbinnen geen bebouwing mag worden geprojecteerd. Binnen deze belemmeringenstrook zijn wel andere functies (exclusief bebouwing) toegestaan.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de invloedsgebieden van deze leidingen. De meest nabijgelegen leiding ligt op een afstand van circa 445 meter en daarmee buiten de grootste afstand van het invloedsgebied.
Uit afbeelding 5.2 blijkt verder dat de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 ten zuiden van het plangebied een buisleidingtracé voorziet. De afstand tussen dit tracé en het plangebied is circa 450 meter. Dit voorziene buisleidingentracé ligt in de zone waar ook de eerdergenoemde hogedrukaardgastransportleidingen in liggen.
Afbeelding 5.2: Buisleidingtracé uit de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035, de indicatieve ligging van het plangebied is met een rode lijn aangegeven
Uit paragraaf 8.2.1 van de Structuurvisie Buisleidingen blijkt dat ten behoeve van nieuwe buisleidingtracé rekening gehouden met worden met een ruimtebeslag waarin geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) gerealiseerd mogen worden. Dit om de aanleg van het tracé niet onmogelijk te maken. Voor de beoordeling van de mogelijke nadelige gevolgen van nieuwe leidingen in deze strook is het belangrijk om te weten welke stoffen door welk soort leidingen vervoerd gaan worden. Dit is echter nog onbekend, het betreft immers een reservering voor de toekomst.
In het ‘Handboek buisleiding in het bestemmingsplan’ (2016) wordt voor deze situaties aangegeven om de nadelige gevolgen te benaderen via één of meer fictieve leidingen. Voor de onderhavige situatie is hiervoor het risico en effect van de bestaande buisleidingen genomen. Het betreft hier grote hogedrukaardgastransportleidingen, met een verhoudingsgewijs groot invloedsgebied. In de leidingstrook is ruimte voor meerdere leidingen van dit kaliber. In de omgeving is voldoende ruimte voor de bijbehorende risicocontouren. De herontwikkeling van de locatie Van Besouw heeft daarnaast geen negatieve invloed op de gebruiksmogelijkheden van deze zone.
Samenvattend geldt dat de voorgenomen geen beperkingen oplevert van de gebruiksmogelijkheden van de reserveringsstrook voor toekomstige leidingen. Daarnaast zijn er als gevolg van eventuele toekomstige leidingen geen beperkingen voor de geplande woningbouw binnen deze locatie vanuit het aspect externe veiligheid.
Overleg Brandweer Midden- en West-Brabant
In het kader van het overleg op grond van het Bro heeft onder meer overleg plaats gevonden met de Brandweer Midden- en West-Brabant. Deze organisatie heeft aangegeven dat het standaardadvies externe veiligheid van toepassing is. Dit standaardadvies is als bijlage 14 bij de plantoelichting opgenomen.
Conclusie
Ten aanzien van externe veiligheid en voorziene buisleidingtracés zijn er geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling en de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In of nabij het plangebied liggen behoudens in de in paragraaf 5.2 beschouwde buisleidingen geen andere planologisch relevante buisleidingen. Daarnaast liggen in of nabij het plangebied geen planologische relevante kabels of straalpaden. Op dit vlak is er daarmee geen spake van belemmeringen in de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, industriële activiteit en railverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarbij met behulp van een geluidrekenmodel per zone (weg) geluidcontouren zijn berekend in het plangebied. De geluidcontouren zijn weergegeven vanaf 48 dB (voorkeursgrenswaarde) in stappen van 5 dB. De maximaal toelaatbare hogere waarde bedraagt 63 dB.
Voor geluidgevoelige bestemmingen die worden geprojecteerd in het gebied waar de geluidbelasting ten hoogste 48 dB bedraagt, gelden vanuit de Wet geluidhinder geen voorwaarden. Indien geluidgevoelige bestemmingen in het gebied met een geluidbelasting tussen 49 en 63 dB worden gerealiseerd, dienen hiervoor hogere waarden te worden vastgesteld. Indien de geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd in een gebied met een geluidbelasting hoger dan 63 dB, is het vaststellen van een hogere waarde niet mogelijk. Deze situatie is alleen mogelijk als de geluidgevoelige bestemmingen worden uitgevoerd met een bouwkundige voorziening, zoals een dove gevel of vliesgevel. Indien een hogere waarde wordt vastgesteld of een dove gevel wordt toegepast, dient bovendien met deze hoge geluidbelasting rekening te worden gehouden in het bouwkundig ontwerp, door het realiseren van een geluidluwe buitenruimte, verblijfsruimtes aan de geluidluwe gevel, etc.
Het complete akoestisch onderzoek is als bijlage 15 bijgevoegd. Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies.
Onderzoek
Wegverkeer
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Beeksedijk die ten oosten van het gebied is gelegen. Deze weg vervolgt aan de noordkant als Abcovenseweg. Aan de noordkant van het plangebied ligt de 30-km/uurweg Kerkstraat.
Beeksedijk
Afbeelding 5.3: Geluidcontouren locatie Van Besouw op 7,5 meter hoogte ten gevolge van de Beeksedijk (incl. aftrek ex art. 110g Wgh)
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidcontour van 48 dB voor de derde bouwlaag van het appartementengebouw op circa 75 meter uit de as van de Beeksedijk ligt. Op de rand van het plangebied bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 60 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt hiermee niet overschreden. Voor woningen die in het gebied met een geluidbelasting tussen 49 en 63 dB worden geprojecteerd, dient het college hiervoor hogere waarden vast te stellen. Woningen binnen de 48dB-contour voldoen aan de Wgh.
De hogere geluidbelastingen ten gevolge van de Beeksedijk gelden voor de gronden waarop in onderhavig plan de bedrijfsbestemming rust. Aangezien bedrijfsfuncties niet geluidgevoelig zijn, geldt er geen beperking voor onderhavig bestemmingsplan als gevolg van de Beeksedijk.
Kerkstraat
Afbeelding 5.4: Geluidcontouren locatie Van Besouw op 1,5 meter hoogte ten gevolge van de Kerkstraat (excl. aftrek ex art. 110g Wgh)
Voor de Kerkstraat ligt de geluidcontour van 53 dB (excl. aftrek ex art. 110g Wgh) op circa 14 meter uit de as van de weg. De geluidbelasting bedraagt op de rand van het plangebied ten hoogste 60 dB. Omdat geen sprake is van een gezoneerde weg kunnen geen hogere waarden worden verleend. Gezien de hoogte van de geluidbelasting en het feit dat vanuit het Bouwbesluit eisen worden gesteld aan de minimale geluidwering van de gevel is sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied.
Omdat als gevolg van de gezoneerde wegen geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde hoeven in het kader van onderhavig bestemmingsplan geen hogere waarden te worden vastgesteld.
Industrie
Het plangebied ligt geen in een zone/contour van een ingevolge de Wgh gezoneerd industrieterrein. Ook zijn er in of in de directe omgeving van het plangebied geen nieuwe industrieën voorzien. In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van andere geluidhinderlijke inrichtingen die van invloed zijn op de ontwikkelingen binnen het plangebied.
Binnen het bestemmingsplan worden de meest oostelijk gelegen gronden voorzien van een bedrijfsbestemming. De invloed hiervan op de toekomstige woningen is beschreven in paragraaf 5.1.
Railverkeer
In de gemeente Goirle bevinden zich geen spoorwegen. Ook laat het bestemmingsplan geen nieuwe spoorwegen toe. Een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is niet aan de orde.
Conclusie
Vanuit het aspect akoestiek bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Algemeen
De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:
Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit Gevoelige bestemmingen.
Grenswaarden
De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt. In onderstaande tabel zijn de desbetreffende grenswaarden weergegeven.
Tabel 5.3: Vastgestelde grenswaarden (concentraties in µg/m3)
Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2 5) in Nederland over het algemeen het meest kritisch. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Hierbij moet opgemerkt worden dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m3) in Nederland nergens meer dan 18 keer per jaar wordt overschreden. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor en uit metingen over de afgelopen 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is.
Overige luchtverontreinigende stoffen
Voor de overige luchtverontreinigende stoffen, waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen), geldt dat deze grenswaarden niet worden overschreden en de concentraties vertonen eveneens een dalende trend. Het is dan ook aannemelijk dat een overschrijding van de voor die stoffen vastgestelde grenswaarden, als gevolg van een besluit, redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Onderzoek
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekenende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Volgens deze regeling is geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’. De voorgenomen ontwikkeling blijft ruimschoots onder deze aantallen zoals genoemd in de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen’.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.
Afbeelding 5.5: NSL-monitoring nabij plangebied
Conclusie
Er bestaan voor het onderhavige bestemmingsplan geen belemmeringen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet -ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening- worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie.
Verkennend Onderzoek
Er zijn in het verleden diverse onderzoeken uitgevoerd binnen de voorgenomen ontwikkelingslocatie. De onderzoeksresultaten zijn samengevat in een memo (Antea Group, 13 januari 2017). Deze memo is als bijlage 16 toegevoegd.
Grond
Op de locaties Kerkstraat 51 en 53 zijn verdachte deellocaties onderzocht waarbij diverse verontreinigingsspots (PAK, zware metalen en minerale olie) aangetoond zijn waarvoor nog nader onderzoek noodzakelijk is om vast te stellen op welke manier de bodem het beste gesaneerd kan worden. Nader onderzoek is tevens noodzakelijk omdat een aantal onderzoeken ouder dan drie jaar is en daarom geactualiseerd dient te worden.
Voor een aantal onverdachte deelgebieden is nog geen bodemonderzoek uitgevoerd en is nog een eindsituatieonderzoek noodzakelijk voor diverse huidige activiteiten.
In de grond zijn daarnaast diverse bijmengingen aan puin aangetoond. Ook zijn verhardingslagen met puin aangetoond welke niet als bodem worden aangemerkt. Zowel de grond als de verhardingslagen zijn verdacht vanuit het oogpunt van asbest. Specifiek onderzoek naar asbest heeft nog niet plaats gevonden.
Grondwater
Op de locaties Kerkstraat 51 en 53 zijn concentraties aangetoond aan VOCL, ftalaten en chloorbenzenen waar op basis van concentraties en/of voorkomen (alleen onderzoek freatisch grondwater) nader onderzoek naar de omvang en/of aanwezigheid noodzakelijk is.
Conclusie verkennend bodemonderzoek
Op basis van de beschikbare bodemgegevens voor het plangebied is geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor bodembedreigende activiteiten en/of de aanwezigheid van bodemverontreiniging ter plaatse. Op basis van aanvullend bodemonderzoek dient te worden nagegaan wat de milieuhygiënische kwaliteit en/of exacte omvang van de bodemverontreiniging is.
Aanvullend bodemonderzoek
Van 15 juni 2018 tot en met 8 oktober 2018 is naar aanleiding van bovenstaande conclusie een gecombineerd verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij is ook een verhardings- en infiltratieonderzoek uitgevoerd. Uit die onderzoeken (bijlage 17 bij deze toelichting) blijkt dat de bodem van het plangebied plaatselijk verontreinigd is met PAK en koper. De bovengrond is daarnaast licht verontreinigd met look, kwik, cadmium PCB en lood. De ondergrond is behoudens de verontreiniging met PAK en koper niet verontreinigd. De bodem voldoet indicatief aan de eisen voor de achtergrondwaarde grond.
Het onderzochte grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium, nikkel, zink, naftaleen, benzeen, tetrachlooretheen en zeer plaatselijk (bij 1 peilbuis) licht verontreinigd met som dichloorethenen, tetrachlooretheen en 1,1,1-trichloorethaan. De gehaltes aan VOCl in het grondwater zijn vermoedelijk in het verleden veroorzaakt door de activiteiten op het terrein. De resultaten geven geen aanleiding voor nader onderzoek.
Uit bijlage 17 bij deze toelichting blijkt verder dat het asfalt in het plangebied niet teerhoudend is en dat het gebruikte funderingsmateriaal niet verontreinigd is met asbest. Uit het infiltratieonderzoek volgt verder dat de bodem goed doorlatend is.
In het kader van de uit te voeren sloop- en graafwerkzaamheden in het plangebied is reeds een saneringsplan voor de sanering van de bodem onder de locaties Kerkstraat 49-53 opgesteld door de initiatiefnemer (bijlage 18 bij deze toelichting). Naar aanleiding hiervan heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant op 17 december 2019 een positieve beschikking afgegeven (zie bijlage 19 bij deze plantoelichting).
Met de beschikking stemt de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant in met de te saneren locaties. Deze sanering moet binnen vier jaar na inwerkingtreding van de beschikking uitgevoerd worden. Initiatiefnemer is voornemens om de sanering binnen de gestelde termijn uitgevoerd te hebben.
Aanvullend onderzoek en beoordeling bodemkwaliteit Kerkstraat 49-53 Goirle
In juni tot en met oktober 2019 is door Wematech een gecombineerd verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Kerkstraat 49-53 te Goirle (bijlage 16). Aanleiding van dit onderzoek (bijlage 19) vormen de memo's van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (zaaknummer 19051510), waarin de rapportage van het door Wematech uitgevoerde uitgevoerde onderzoek is beoordeeld.
In de memo van 28 mei 2019 van de Omgevingsdienst wordt gesteld dat niet bekend is of de sterke verontreiniging met ftalaten in het grondwater al dan niet het bodemvolume van 100 m3 overschrijdt. Dit dient onderbouwd te worden met een nader onderzoek. Verder dient de koper- en zinkverontreiniging ter plaatse van J10 nader ingekaderd te worden. Tevens zal een nadere onderbouwing gegeven moeten worden of de antropogene bijmengingen in de bodem al dan niet asbestverdacht zijn. Door de OMWB is gesteld dat de verschillende verontreinigingen in de bodem zijn veroorzaakt tijdens de bedrijvigheden van een en hetzelfde bedrijf en eigenaar, waardoor er een technische, ruimtelijke en organisatorische samenhang geldt voor de verontreinigingen. Op grond van die conclusie zou ingevolge de gevalsdefinitie uit de Wbb sprake zijn van een geval van bodemverontreiniging. In de memo van 6 juni 2019 van de omgevingsdienst wordt nog aangegeven dat ingestemd wordt met het asfaltonderzoek, doch er hadden meer analyses op PAK 10 VROM moeten plaatsvinden. Deze conclusie was echter gebaseerd op een oudere versie van de CROW 210. Het uitgevoerde asfaltonderzoek voldoet aan de thans meest recente CROW 210.
Onderzoek
Naar aanleiding van de memo van 28 mei 2019 is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 20 bij deze plantoelichting). Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies van dit aanvullend onderzoek.
Ftalaten in het grondwater
Geconcludeerd kan worden dat de in 2018 aangetroffen sterke verontreiniging met ftalaten in het grondwater niet wordt bevestigd. Opvallend is de afwijkende grondwaterstand ten opzichte van 2018. De grondwaterstand is nu significant lager gemeten dan in 2018. Verder is de troebelheid lager en de pH enigszins hoger. Mogelijk dat wel enige verontreiniging met ftalaten in de bodem aanwezig is, welke gemobiliseerd is na plaatsen van de peilbuis waardoor er tussen de tijd van plaatsen van en bemonsteren van het grondwater geen volledig evenwicht is ontstaan. Er is middels voorgaand en onderhavig onderzoek geen geval van ernstige bodemverontreiniging met ftalaten aangetoond.
Koper en zink in grond bij J10
Geconcludeerd kan worden dat bij de verticale inkadering van de verontreiniging met koper en zink in de bodemlaag 200-250 cm-mv nog een sterke verontreiniging met koper en zink is aangetoond. In de laag 250-300 cm-mv is nog een sterke verontreiniging met zink en een lichte verontreiniging met koper aangetoond. De zinkconcentratie overschrijdt juist de interventiewaarde. Gezien de concentratie afname van zink in een traject van 50 cm zal de verontreiniging niet of nauwelijks dieper dan 3 m-mv aanwezig zijn.
Ter aanvullende horizontale inkadering is bij boring 156 in de aangetroffen koolaslaag nog een matige koperverontreiniging en een lichte zinkverontreiniging aangetroffen. Bij de boringen 157 en 158 is deze koolaslaag ook aangetroffen.
Hoewel de verontreiniging in verticale zin nog net niet tot onder de interventiewaarde is aangetroffen, kan worden gesteld dat de verontreiniging in voldoende mate in beeld is. De sterke verontreiniging is aanwezig over een oppervlakte van circa 35 m2 in een laagdikte van gemiddeld 1,5 m, wat resulteert in een sterk verontreinigd bodemvolume van circa 55 m3. Derhalve is hier sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging
Antropogene bijmengingen
Op basis van het nader onderzoek kan geconcludeerd worden dat in voldoende mate onderbouwd is dat de aangetroffen antropogene bijmengingen niet als asbestverdacht aangemerkt behoeft te worden.
Conclusie
In het aanvullend bodemonderzoek werd geadviseerd een saneringsplan op te stellen. Zoals uit de voorgaande delen van deze paragraaf volgt, is dit saneringsplan opgesteld. De resultaten van het aanvullend bodemonderzoek zijn daarbij betrokken. Na uitvoering van de bodemsanering bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De bescherming van natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, die waardevolle gebieden en soorten beschermt. Deze wet is een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Algemeen
Ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er dient onderzocht te worden of het plan effect heeft op beschermde soorten of beschermde gebieden (Wet natuurbescherming; Wnb en Natuurnetwerk Brabant). Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties. Dit wordt gedaan op basis van een natuurtoets. Deze natuurtoets is als bijlage 21 bij deze toelichting gevoegd.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming en Natuur Netwerk Brabant (NNB, voorheen de Ecologische hoofdstructuur) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. De Wnb kent tevens een zogenaamde "externe werking", wat betekent dat ook projecten buiten beschermde gebieden vergunningplichtig kunnen zijn wanneer zij een negatief effect hebben op deze gebieden.
Natuur Netwerk Brabant (NNB)
Het plangebied ligt niet in het NNB. Wel ligt het plangebied tegen het NNB aan. Het NNB is aangewezen voor de natuurdoeltypen Moeras N05.01 en N03.01 Bron en Beek. Zie afbeelding 5.6 voor de aanduiding van de natuurdoeltypen.
Afbeelding 5.6: Ligging plangebied (rood omrand) t.o.v. NNB (gekleurde gebieden). Bron: Ontwerp natuurbeheerplan, juni 2015, Provincie Noord-Brabant.
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op circa 1,7 kilometer ten westen van de deellocatie (zie afbeelding 5.7). Het betreft hier het gebied Regte Heide & Riels Laag.
Afbeelding 5.6: Ligging plangebied (rood omrand) t.o.v. Natura 2000-gebied. Blauw gestreept = Habitatrichtlijngebied. Bron: Natura 2000 viewer, EEA.
Soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming vindt bescherming van soorten plaats via de Wnb. In de Wnb is soortenbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Onderzoek
In het kader van de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van aantasting van beschermde soorten en/of gebieden. De complete natuurtoets is als bijlage 21 bijgevoegd. Onderstaand zijn de bevindingen van de natuurtoets weergegeven.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Brabant (NNB; voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden.
Natuur Netwerk Brabant
In de huidige situatie is het plangebied bestemd voor bedrijvigheid uit maximaal milieucategorie 4.1 (SBI-codes 252 en 1751). Die bedrijvigheid veroorzaakt milieubelasting in de vorm van de uitstoot van met name geur en geluid. Daarnaast kent de bedrijvigheid een grote verkeersaantrekkende werking door het aankomen en vertrekken van personeel, bezoekers en transport van grondstoffen/eindproducten. Al deze zaken leiden tot een milieubelasting op bijvoorbeeld het aan de zuidzijde van de Nieuwe Leij gelegen natuurgebied (bestaande uit het Natuur Netwerk Brabant en het Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant).
Door de bestaande bedrijfsbestemmings deels om te vormen tot een woonbestemming en voor het overige de maximaal toegestane milieucategorie terug te brengen tot 1 (met name bedoeld voor lichte bedrijvigheid zoals kantoorfuncties), worden de milieueffecten van het plangebied op de omgeving teruggebracht. Dit zorgt voor een verbetering van de situatie ter plaatse van het natuurgebied. Dat ondervindt in de toekomstige situatie immers geen hinder van bedrijvigheid of een groot aantal vervoersbewegingen als gevolg van die bedrijvigheid. Daarnaast moeten nieuwe woningen gasloos gebouwd worden, waardoor ook de emissies van luchtverontreinigende stoffen richting het natuurgebied afnemen. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, ontstaat dus een verbetering van de situatie in het natuurgebied.
Natura 2000
Op basis van de aard van het voornemen in combinatie met de afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied zijn effecten als gevolg van vrijwel alle verstoringsfactoren (zoals geluid- en lichtverstoring) op voorhand uitgesloten.
Wel kan het plan, onder andere door een toename in verkeersstromen, bijdragen aan de stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitattypen in de omgeving. Zo herbergt het Natura 2000-gebied ‘Regte Heide & Riels Laag’ dergelijke gevoelige habitattypen. Een toename van stikstofdepositie kan een negatieve invloed hebben op dergelijke habitattype.
Stikstofdepositie
Ten aanzien van het aspect stikstofdepositie is er stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd om de depositie gedurende de bouw- en gebruiksfase te bepalen. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in de memo '20200626-407072-mem-Zuidrand_Goirle_van_Besouw-dep-rev00' (d.d. 26 juni 2020). Deze memo is als bijlage 23 opgenomen aan deze plantoelichting. De conclusie is de volgende:
Uit de met AERIUS Calculator uitgevoerde berekeningen blijkt dat, als gevolg van het voornemen geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie. Derhalve kan worden uitgesloten dat het voornemen een verslechterend of significant verstorend effect heeft op Natura 2000-gebieden en vormt het aspect stikstofdepositie geen belemmering voor verdere besluitvorming.
Soortbescherming
Natuurtoets
Uit de natuurtoets (bijlage 21 bij deze toelichting) blijkt dat het plangebied een functie als kraam- en verblijfsgebied voor vleermuizen. Daarnaast bestaat in het plangebied de kans op het aantreffen van uilen, gierzwaluwen en marterachtigen. Uit de natuurtoets blijkt dat deze soorten het plangebied mogelijk als vaste rust- en verblijfplaats gebruiken.
Nader onderzoek
Naar aanleiding van de voorgaande conclusies uit de natuurtoets is in 2017 nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen, uilen, gierzwaluwen en marterachtigen in het plangebied uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 22 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het nader onderzoek blijkt dat er in het plangebied geen vaste rust- en verblijfsplaatsen van uilen aangetroffen. Ook van de gierzwaluw zijn tijdens het nader onderzoek geen verblijfplaatsen aangetroffen. Uit het nader onderzoek blijkt dat er in het plangebied ook geen verblijfplaatsen van marterachtigen aanwezig zijn.
Uit het nader onderzoek blijkt verder dat het terrein een belangrijke functie heeft voor gewone dwergvleermuizen. Die dieren gebruiken het plangebied als kraamgebied (tot circa 80 vleermuizen), als zomerverblijfplaats en als paarverblijfplaats. De aanwezigheid van vleermuizen betekent dat de sloop- en bouwwerkzaamheden kunnen leiden tot verstoring van de gewone dwegvleermuis. Als gevolg van de aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis in het plangebied kunnen de werkzaamheden in het plangebied pas uitgevoerd kunnen worden nadat een ontheffing van de Wet natuurbescherming verleend is.
Ontheffing en mitigerende maatregelen
Op 22 maart 2018 is de aanvraag van een ontheffing ingevolge artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag heeft onderzoek plaatsgevonden naar mitigerende maatregelen om negatieve effecten op de aanwezige vleermuizen weg te nemen. Op 27 september 2018 is door het bevoegd gezag de gevraagde ontheffing verleend (bijlage 24 bij deze toelichting). In de ontheffing zijn mitigerende maatregelen en aanvullende voorschriften gesteld om eventuele onevenredige negatieve effecten op vleermuizen weg te nemen.
Omdat uit het nader onderzoek blijkt dat er alleen vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn, is het uitsluitend voor deze dieren nodig om een ontheffing aan te vragen en mitigerende maatregelen te nemen. In en om het plangebied zijn reeds mitigerende maatregelen getroffen. Zo zijn voor de mitigatie van de kraamverblijfplaatsen en de zomer- en paarverblijfplaatsen op 5 maart 2018 de volgende maatregelen genomen:
De locaties van de voornoemde kasten worden getoond op afbeelding 5.8. Die afbeelding is afkomstig uit de verleende ontheffing.
Afbeelding 5.8: Locaties vleermuiskasten in en nabij het plangebied
In de nieuwbouw komen in de toekomstige situatie ruimschoots (inbouw)voorzieningen terug die de verblijfplaatsen van de vleermuizen permanent mitigeren. Het zal hier gaan om 12 inbouwkasten (8 kraamkasten en 4 zomer-/paarkasten). Door de kasten inwendig te voorzien kunnen de voorzieningen hiermee dienen voor meerdere functies voor de gewone dwergvleermuis. Deze vleermuiskasten zijn reeds opgehangen. Uit de monitoring van de verleende ontheffing (bijlage 25 bij deze plantoelichting) blijkt dat de uitgevoerde mitigerende maatregelen in 2019 al (beperkt) gebruikt worden door vleermuizen.
Gelet op de verleende ontheffing vormt de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan, mits de voorschriften uit de ontheffing nageleefd worden.
De aanwezigheid van vleermuizen vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan, ervan uitgaande dat voor de verdere planuitwerking wordt geaccepteerd dat de voorwaarden zoals gesteld in de verleende ontheffing nageleefd worden bij het uitvoeren van werkzaamheden in het plangebied. Naast het voorkomen van vleermuizen moet in de toekomst tijdens de werkzaamheden rekening gehouden worden met algemene broedvogels (artikel 3.1 en 3.5 van de Wet natuurbescherming).
Conclusie
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan onder de voorwaarden zoals genoemd in de verleende ontheffing en de overige voorwaarden (bijvoorbeeld met betrekking tot algemene broedvogels) zoals genoemd in deze paragraaf. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is reeds een ontheffing (bijlage 24 bij deze toelichting) voor het uitvoeren van handelingen met effect op vleermuizen verleend.
Vanuit het Natuur Netwerk Brabant kan worden gesteld dat door de integrale aanpak van het project Zuidrand Goirle en de mogelijkheden die hierdoor ontstaan, het Natuur Netwerk Brabant een kwaliteitsimpuls krijgt.
Algemeen
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan) of besluit (bijvoorbeeld de omgevingsvergunning) planmer-plichtig, projectmer-plichtig of vormvrij of niet vormvrij mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het bevoegd gezag dient bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die zouden moeten noodzaken tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Hierbij dient het bevoegd gezag rekening te houden met de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Wetswijziging per 16 mei 2017
Op 16 mei 2017 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat (ook) voor een vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig plan een apart m.e.r.-beoordelingsbesluit door het bevoegd gezag noodzakelijk is en dat de informatie hiervoor in een zogenaamde aanmeldingsnotitie gegeven moet worden (voor 16 mei 2017 was dit nog vormvrij en kon de informatie en het besluit onderdeel uitmaken van het moederbesluit). Het uitgangspunt (”geest van de wet”) van een m.e.r.-beoordeling is dat er in beginsel geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden, tenzij er sprake is van wezenlijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder categorieën D9, D11.2 en D16.1. De omschrijving van de drempelwaarden behorend bij deze categorieën zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel 5.4: M.e.r-(beoordelingsplichtige) activiteiten uit categorie D11.2 van het Besluit m.e.r.
Voor alle categorieën uit het Besluit m.e.r. die op dit bestemmingsplan van toepassing zijn geldt dat zijn onder de ondergenzen uit dat besluit vallen. De totale oppervlakte van de gronden die geheel of gedeeltelijk heringericht wordt is circa 30 hectare. Er worden in totaal 344 woningen gerealiseerd. De ontgronding ten behoeve van de groenblauwe zone die buiten het plangebied van dit bestemmingsplan ligt, heeft een oppervlakte van 5,85 hectare. Omdat er geen drempelwaarden overschreden worden, moet voor de onderhavige bestemmingsplannen een aanmeldnotitie opgesteld worden. Deze aanmeldnotitie is als bijlage 26 bij deze plantoelichting gevoegd.
De aanmeldnotitie is gebaseerd op de gebaseerd op de onderzoeken en toetsen die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan. Aanvullende informatie over een bepaald onderdeel van de aanmeldnotitie kan worden gevonden in de paragraaf waar het desbetreffende onderdeel uitgebreider beschreven is.
Uit de aanmeldnotitie blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De milieugevolgen zijn beoordeeld op:
Conclusie
De in het plangebied voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit hoofdstuk geeft daar uitvoering aan.
Rijk en provincie
Het nationale en provinciale waterbeleid is beschreven in het Nationaal Waterplan en in het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021.
Nationaal Waterplan
Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.
Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 18 december 2015, geeft de hoofdlijnen van het milieu- en waterbeleid in de provincie. Hoofddoelen van dit plan zijn:
Structuurvisie
De provincie gaat ervan uit dat de wateroverlast in de regionale watersystemen in 2015 aangepakt is waarbij de trits "vasthouden, bergen, afvoeren" als uitgangspunt geldt. Het vasthouden van het water vindt zoveel als mogelijk bovenstrooms op de hoger gelegen gebieden plaats in de zogenaamde brongebieden. Hier liggen kansen voor de koppeling met natuurontwikkeling en droogtebestrijding. Ook in de nabijheid van de grote steden liggen kansen voor het bovenstrooms vasthouden en bergen van het water. Hier liggen mogelijkheden voor de koppeling met bijzondere woon- en werkmilieus, de vergroting van het recreatief uitloopgebied en bestrijding van de verdroging in het omliggende landelijk gebied.
Waterschap De Dommel
Waterschap De Dommel is waterbeheerder in het plangebied en is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Het beleid van het waterschap is verwoord in de volgende documenten en wordt hierna kort besproken:
Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016 - 2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu- en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
De belangrijkste uitdagingen zijn:
Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl
Handreiking watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De initiatiefnemer verwoordt in een waterparagraaf zijn afweging van de waterhuishoudkundige aspecten. Het waterschap geeft hierover een wateradvies. De Handreiking watertoets, die door het waterschap De Dommel is opgesteld, is een middel om te komen tot een evenwichtige watertoets.
De handreiking is te vinden op de website van het waterschap www.dommel.nl
Keur
Een van de instrumenten van het waterschap om zijn taken uit te oefenen is de Keur. De Keur kent gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsverplichting op. Daarnaast mag men zonder vergunning geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen, die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een vergunning bij het waterschap moet worden gevraagd.
Voor een aantal werkzaamheden is een vergunning vereist van het waterschap op grond van de Keur. Wanneer aan de bepalingen van de algemene regels van de Keur wordt voldaan, is geen vergunning vereist. Voorbeelden van situaties waarbij de Keur van toepassing is, zijn:
Gemeente
Verbreed gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019
Als antwoord op de zorgplicht voortkomend uit de Wet milieubeheer, is door de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019 (VGRP) vastgesteld. Doelstellingen van het VGRP zijn:
De gemeente Goirle en waterpartners streven naar een integrale en duurzame benadering van het watersysteem en de afvalwaterketen. Hierbij wordt nadrukkelijk samenwerking tussen de ketenpartners gezocht. Integraliteit en samenwerking zijn hierbij geen doelen op zich, maar essentiële randvoorwaarden om kosten en kwetsbaarheid te verminderen en de kwaliteit en kennisuitwisseling te verbeteren.
Door klimaatverandering wordt het bestaande rioolstelsel steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Het blijven verruimen van de ondergrondse riolering is geen optie, de afvoercapaciteit zal tijdens extreme neerslagomstandigheden niet toereikend zijn en het is bovendien te kostbaar. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden niet afgewenteld op het bestaande watersysteem en rioolstelsel.
Om droge voeten te houden en schade te voorkomen wordt ruimte gecreëerd in het groen, oppervlaktewater en/of de openbare ruimte. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater, aanpassing van waterpartijen en/of bovengrondse waterregulerende constructies (bovengrondse waterslimme oplossingen). Indien doelmatig draagt de perceelseigenaar een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave. Afkoppelen is hierbij een van de middelen.
Nieuwe ontwikkelingen en reconstructies worden hydrologisch neutraal ingepast. Gestreefd wordt om de menselijke activiteiten zo veel mogelijk af te stemmen op de natuurlijke (grond)waterfluctuaties.
Op basis van het programma van eisen met 190 wooneenheden hebben Mulleners + Mulleners Architecten en Bedaux de Brouwer Architecten een eerste stedenbouwkundig ontwerp gemaakt. Dit ontwerp is in samenwerking met Buro Lubbers en Civil Support verder uitgewerkt tot waterhuishoudkundig plan met aandacht voor een klimaatbestendig watersysteem. De complete rapportage is als bijlage 27 bijgevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste aspecten uit het rapport weergegeven.
Huidige situatie
De huidige situatie wordt gekenmerkt door een hoog percentage (68%) aan bebouwing en verharding. De afwatering van het verhard oppervlak vindt volledig plaats op het gemengd riool van Goirle. Dit gemengd rioolstelsel verwerkt zowel het vuil- als het hemelwater dat afkomstig is van het plangebied.
De gronden rondom de bestaande bedrijfsbestemming bestaan uit groenvoorzieningen (en worden in dit bestemmingsplan conserverend bestemd) deze gronden wateren (via infiltratie) af op de Nieuwe Leij.
Een gedeelte van het plangebied was door de provincie Noord-Brabant aangewezen als regionaal waterbergingsgebied (zie ook paragraaf 3.2). Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is dit regionaal waterbergingsgebied herbegrensd. Het deel van de waterberging dat herbegrensd is, is gecompenseerd door het aanbrengen van nieuwe waterberging. In de regels van dit bestemmingsplan is door middel van een voorwaardelijke verplichting bepaald dat deze waterberging in stand moet blijven. Daarnaast wordt de compenserende waterberging beschermd door een dubbelbestemming.
In de huidige situatie is op de Beeksedijk regelmatig sprake van wateroverlast. Deze wateroverlast ontstaat door de afstroming van regenwater uit de hogere delen van Goirle richting het plangebied. Het plangebied ligt namelijk in een 'kuil' en het water stroomt naar die plek. Deze wateroverlast mag in ernst en omvang niet toenemen.
De opgave is om de afwatering los te koppelen van het riool en het water op te lossen binnen het plangebied. Daarnaast biedt de laagte aan de Beeksedijk ruimte om het water van piekbuien uit de kern van Goirle op het maaiveld te bufferen. Deze ruimte dient weer geborgd te worden in het plan.
In de huidige situatie ligt rondom het plangebied een gemengd rioolstelsel. Dat stelsel is een onderdeel van het rioolgebied Centrum-Laag. Aan de Beeksedijk (ten oosten van het plangebied) staat het waterschapsgemaal (capaciteit 1.630 kubieke meter/uur) van het rioolgebied Centrum-Laag. Al het vuilwater en het hemelwater dat afkomstig is uit het plangebied wordt via het gemengd rioolstelsel afgevoerd.
Het riool ten westen van het plangebied vormt in de huidige situatie de afvoer richting een gemengde overstort. Dit riool is voorzien van een extra berging in de bergingszak in de vijver aan de Hoogen Dries. De bergingszak functioneert niet naar behoren en wordt op termijn verwijderd.
Wateropgave
Gelegen op de overgang van dorp naar beekdal is de Van Besouw-locatie een belangrijke schakel in het watersysteem van de Zuidrand en Goirle. Naar verwachting veroorzaakt de klimaatverandering in de toekomst zwaardere regenbuien afgewisseld met periodes van grotere droogte. De dynamiek leidt tot meer piekafvoer en meer periodes met zeer weinig water. Het waterhuishoudingsplan voorziet het stedenbouwkundig plan van een robuust watersysteem en een klimaatadaptieve inrichting van het bebouwde gebied. Een belangrijke opgave in het plangebied is dan ook om meer ruimte te creëren voor waterberging. Dit is mede van belang gelet op de eerdergenoemde aanwijzing van een gedeelte van het plangebied als regionaal waterbergingsgebied.
Om een robuust watersysteem te creëren bestaat er ook een opgave om de afwatering van de verharde delen van het plangebied los te koppelen van het riool en de infiltratie en berging van water op te lossen binnen het plangebied. De laagte aan de Beeksedijk in het plangebied biedt daarnaast ruimte om het water van piekbuien uit de kern van Goirle op te vangen.
Water in het plangebied moet trapsgewijs hergebruikt, vastgehouden, geïnfiltreerd, geborgen en afgevoerd worden. Zo wordt het water zichtbaar van de woning naar wadi’s gebracht.
In wadi's moet het het water infiltreren en mogelijk bij piekbuien overlopen naar het beekdal van de Nieuwe Leij. Door het watersysteem zichtbaar te integreren in de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte wordt klimaatbewustwording van de bewoners gestimuleerd. Bovendien creëert de verbinding van water aan groen een aangenaam en bijzonder woonmilieu.
Compensatieopgave
Voor het bepalen van de waterbergingsopgave gelden de volgende uitgangspunten:
Om risico’s op wateroverlast te beperken is vanuit de gedachte klimaatrobuuste inpassing meer waterberging gewenst en mag de nettowateraanvoer naar de Nieuwe Leij (afwatering) als gevolg van het bestemmingsplan niet toenemen. Om de toename van de wateraanvoer te voorkomen is extra waterberging gewenst.
Aanvullend op het voorgaande geldt dat een extreme bui waarbij in 60 minuten 70 millimeter regenwater per vierkante meter valt geen waterschade bij gebouwen of gebiedsontsluitingswegen op mag leveren.
Compensatie verhard oppervlak
Overzicht totaal verhard oppervlak in huidige en nieuwe situatie:
In de nieuwe situatie wordt er minder m² verhard oppervlak in het plan voorzien dan in de huidige situatie.
Compensatiemaatregelen
In totaal wordt er in het plangebied 1.382 m3 bergingscapaciteit gerealiseerd in de openbare ruimte. In totaal is er 35.859 m2 verhard oppervlak op deze waterberging aangesloten. Deze bergingscapaciteit geeft ruimte voor 39 millimeter waterberging per vierkante meter in het plangebied. Wanneer de bergingsvijver aan de Hoogen Dries meergerekend wordt, is er in het plangebied sprake van 94 millimeter waterberging per vierkante meter in het plangebied.
Aanvullend op de bovengenoemde waterbergingscapaciteit is er in het plangebied ruimte voor 132 m3 extra waterberging in het plangebied. De compensatie van deze berging vindt plaats boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bijlage 28 toont hoe deze waterberging gerealiseerd wordt. Deze extra waterberging is bedoeld als calamiteitenberging in situaties waarin er extreem veel neerslag in korte tijd valt. In totaal is er daarmee 1.776 m3 waterbergingscapaciteit in het plangebied beschikbaar. Deze waterbergingscapaciteit is te vertalen naar gemiddeld 50 millimeter waterberging per vierkante meter in het plangebied. Als hier dan ook nog gebruik wordt gemaakt van de bergingsvijver aan de Hoogen Dries, dan is er in totaal 105 millimeter waterberging per vierkante meter in het plangebied aanwezig.
De oever van de Nieuwe Leij wordt in de toekomstige situatie vormgegeven als een flauwe en natuurvriendelijke oever zodat deze oever als één van waterbergingen in het plangebied kan functioneren. Op die manier wordt expliciet rekening gehouden met de aanwijzing van het plangebied als regionaal waterbergingsgebied. Het westelijk gedeelte van de plas-drasoever komt in particulier eigendom bij de aangrenzende woningen. Hier zullen vlonders in de tuinen worden gerealiseerd boven de oever. Onderhoud van de oever komt te liggen bij bewoners. Het is hierbij niet gewenst dat de oever van de Nieuwe Leij steiler wordt gemaakt, ter voorkoming van een plaatselijke versmalling van het profiel dat gevoeliger is voor erosie. Ook is het voorkeur dat er geen bestaande oever aan bestaande profiel wordt verbonden, ter voorkoming van wegspoeling van de bestaande oever. Om instandhouding en de beheer- en onderhoudswensen te garanderen wordt in overleg met het waterschap een kettingbeding opgenomen in de verkoopovereenkomsten van de woningen. Deze plas-drasoever wordt uitgewerkt in het inrichtingsplan op basis waarvan de woningen in dit deel van het plangebied gerealiseerd worden. Afbeelding 6.1 toont een principeprofiel van de plas-drasoever.
Afbeelding 6.1: Principeprofiel plas-drasoever (Civil Support, 2019)
In een deel van het plangebied waar woningbouw voorzien is, ligt een waterbergingsgebied dat in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant aangeduid was als 'regionale waterberging'. Uit het waterhuishoudkundig plan blijkt dat met de voorziene woningbouw het plangebied voldoende ruimte blijft bieden voor waterberging. Evenwel maakt de aanduiding 'regionale waterberging' uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant woningbouw op gronden met deze aanduiding niet zonder meer mogelijk. Om die reden is de aanduiding voorzien van een andere begrenzing. In paragraaf 3.2 van deze plantoelichting is hier nader op ingegaan. De waterbergingscapaciteit zoals die in het plangebied opgenomen was in de aanduiding regionale waterberging uit Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is echter niet vervallen. Met dit plan is voorzien in compenserende waterberging. Deze waterberging is opgenomen in de oever van de Nieuwe Leij die in het plangebied ligt en wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. Een voorwaardelijke verplichting in de regels borgt de aanleg en instandhouding van de waterberging. Zoals eerder benoemd voorziet deze compenserende waterberging in 132 m3 meer bergingsruimte dan de waterberging dan de regionale waterberging zoals die aangeduid werd door de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Neerslag
Met uitzondering van de woningen aan de Kerkstraat (zie onder afvalwater) wordt regenwater afkomstig van daken, inritten en verhardingen in de voortuinen geloosd op de weg. Regenwater afkomstig uit achtertuinen wordt bovengronds afgevoerd naar bergings-/infiltratievoorzieningen of (bij grote kavels) verwerkt op eigen terrein.
Het waterysteem dat in het plangebied voorzien is, is doorgerekend voor drie neerslagsituaties:
Uit de doorrekening van deze neerslagsituaties (zie ook bijlage 27) blijkt dat buien L08 en L10 zonder overlast verwerkt kunnen worden door het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied. Bui L08 kan grotendeels lokaal geborgen worden. Bij bui L10 vindt via de wadi's in het plangebied afstroming plaats naar de waterbergingen aan de randen van het plangebied. Daarbij kan er tijdelijk op enkele plekken water op straat staan.
2D-modellering neerslagbestendigheid
Op 4 juni 2020 is er een 2D-modellering van de neerslagbestendigheid van het plangebied uitgevoerd. Uit deze modellering blijkt dat het plangebied in de toekomstige situatie neerslagbestendig is. Een extreme regenbui waarbij in één uur 70 millimeter neerslag per vierkante meter valt, kan verwerkt worden zonder dat het water woningen of schuren inloopt en zonder dat er meer dan 30 centimeter water op straat komt te staan. De volledige modellering is als bijlage 29 bij deze plantoelichting gevoegd.
Eventuele extreme neerslag kan samenvallen met hoogwater in de Nieuwe Leij dat opgestuwd wordt door de wind. In die uitzonderlijke situatie ontstaat geen wateroverlast ter plaatse van de woningen aan de Nieuwe Leij. Dit omdat de woningen circa 40 centimeter boven het hoogste waterpeil gerealiseerd worden, hierdoor is er altijd een veiligheidsmarge.
Afvalwater
In de toekomstige situatie wordt in het plangebied een vijftrapsstrategie op het gebied van water gehanteerd:
Uit deze vijftrapsstrategie volgt dat afvoeren naar de riolering de laatste stap. Hiermee moet overbelasting van het rioolstelsel voorkomen worden. Water wordt in de toekomstige situatie zoveel mogelijk vastgehouden in het plangebied zodat het ter plaatse in de bodem kan infiltreren. De nieuw te bouwen woningen aan de Kerkstraat vormen een uitzondering op dit uitgangspunt. Deze woningen grenzen direct aan het bestaande trottoir waardoor er geen ruimte is voor het vasthouden en laten infiltreren van water. Het afval- en regenwater afkomstig van deze woningen wordt separaat aangeboden aan het gemengd rioolstelsel. Wanneer hier in de toekomst een gescheiden rioolstelsel gerealiseerd wordt, kunnen de regenwater- en afvalwaterafvoeren op dit stelsel aangesloten worden.
Voor de overige woningen in het plangebied geldt dat regen- en afvalwater afkomstig van deze woningen gescheiden aangeboden wordt aan het bestaande gemengde rioolstelsel. De gemeente Goirle is voornemens in de toekomst een gescheiden rioolstelsel in het centrum aan te leggen, de zogeheten Blauwe Ader. Deze zal afwateren richting de Nieuwe Leij. De ontwikkeling van Van Besouw biedt kansen om het gedeelte van de Blauwe Ader tussen de Kerkstraat en Nieuwe Leij alvast aan te leggen. Hiertoe wordt een ondergrondse betonnen leiding met een diameter van 80 centimeter aangelegd door de Fabrieksstraat met een uitmonding op de grote wadi in het Fabrieksplein. Als het gescheiden stelsel functioneel wordt, kunnen de woningen in het plangebied op dat stelsel aangesloten worden.
Conclusie
Het plangebied kent in de toekomstige situatie een robuust watersysteem met voldoende bergingscapaciteit om neerslag in het plangebied op te vangen en te verwerken. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Op 22 oktober heeft het Waterschap De Dommel ingestemd met het waterhuishoudkundig plan zoals dat bij deze plantoelichting gevoegd is.
Ter bescherming van de Nieuwe Leij is binnen de bestemming 'Woongebied' op de verbeelding een strook van 5 meter vanaf de watergang opgenomen. Deze strook is ter bescherming van de watergang en hierbinnen mag, behoudens vlonders, niet worden gebouwd. Daarnaast is in het waterhuishoudingsplan rekening gehouden met het regionale bergingsgebied uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Hierdoor blijft de functionaliteit van het waterbergingsgebied geborgd, dit blijkt ook uit het feit dat er in het plangebied voldoende ruimte voor waterberging aanwezig is.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels die van toepassing zijn op de aanwezige bestemmingen.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen over de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze van meten.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Als gebruikte begrippen niet in artikel 1 voorkomen dan geldt de uitleg/interpretatie die daaraan in het dagelijkse taalgebruik wordt gegeven.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
De standaardopbouw van de bestemmingsregels conform de SVBP bestaat uit:
Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken. In voorliggend bestemmingsplan zijn de hierna te noemen bestemmingen opgenomen:
Fase 2 van het ontwikkelingsplan voor de locatie Van Besouw is bestemd als 'Bedrijf'. De regels en verbeelding bij deze bestemming zijn dusdanig opgezet dat geen hinder ontstaat voor de omliggende (nieuwe) woonfuncties. Op termijn kan deze bestemming, door middel van een separate procedure, gewijzigd worden om de ontwikkeling van fase 2 mogelijk te maken. Die ontwikkeling maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan.
De zone langs de Nieuwe Leij heeft deze bestemming gekregen. Naast groen zijn hier ook in-, uitritten, voet- en rijwielpaden, nutsvoorzieningen, bermen en bermsloten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, vijvers en watergangen, hondenuitlaatplaatsen en hondentoiletten, speelvoorzieningen, voorwerpen van beeldende kunst en straatmeubilair toegestaan. Binnen de bestemming mogen bouwwerken worden gebouwd. Het bouwen van gebouwen in deze bestemming is niet toegestaan.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en waar een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De gronden met deze bestemming hebben tevens een verblijfsfunctie. Op deze gronden is, naast de ontsluitingsfunctie, ruimte voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, parkeerplaatsen, rijwielstalvoorzieningen en beeldende kunst. In deze bestemming deze bestemming zijn evenementen ook toegestaan. Binnen deze bestemming is de Fabrieksstraat aangewezen als cultuurhistorisch waardevol.
Voor het grootste gedeelte van het plangebied is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. Binnen deze gronden zijn maximaal 155 woningen en openbaar gebied beoogd, maar hiervan zijn de exacte bouwplannen nog onvoldoende duidelijk. Het betreft een flexibele bestemming waarbinnen, naast de functie wonen, onder meer verkeersvoorzieningen, speel-, groen- en nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogelijk zijn. Daarnaast zijn in de woning en in bijgebouwen onder voorwaarden aan huis verbonden beroepen en bedrijven als ondergeschikte nevenfunctie toegestaan.
Om binnen de flexibiliteit die deze bestemming biedt te waarborgen dat het voorziene stedenbouwkundig plan gerealiseerd wordt zijn in de planregels eisen gesteld aan de minimale hoeveelheid woningen die van een bepaald type gebouwd moeten worden. Alle minimumaantallen bij elkaar opgeteld zijn minder dan het maximale aantal woningen van 155. De marge tussen het maximale aantal woningen en de optelsom van het minimale aantal woningen is vrij in te delen naar woningtype. De gehele marge kan bijvoorbeeld benut worden voor de bouw van extra aaneengebouwde woningen of voor de bouw van vrijstaande woningen. Een mengvorm van meerdere woningtypen is ook mogelijk.
Binnen de bestemming Woongebied zijn de cultuurhistorische gronden en bebouwing aangeduid als 'cultuurhistorische waarden'. Hiermee is het niet zonder meer mogelijk om deze gronden en bouwwerken te bewerken. Voor deze gronden is een omgevingsvergunning vereist voor werken, geen bouwwerk zijnde, of (sloop)werkzaamheden. Een nadere toelichting op het aspect cultuurhistorie is opgenomen in paragraaf 4.2.2.
Artikel 7 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
De gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' zijn mede bestemd voor de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sedimenten en ijs. Alsmede het vergroten van de afvoercapaciteit en de waterhuishouding. In beginsel mag binnen deze gronden alleen worden gebouwd ten dienste van de waterstaatkundige functie.
Dit hoofdstuk bevat artikelen, waarin bepalingen zijn opgenomen die gelden voor het gehele plangebied, te weten de anti-dubbeltelbepaling, algemeen geldende bouw-, gebruiks-, procedure-, afwijkings- en wijzigingsregels.
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.
Deze regels bevatten een regeling voor een beperkte overschrijding van bouwgrenzen. Daarnaast is een regeling opgenomen voor de ruimte tussen bouwwerken. Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen, indien het bestemmingsplan dat toestaat, als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning hiervan afwijken, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een opening in de zijgevel van het gebouw. Tenslotte is in de algemene bouwregels de parkeernorm en de bepaling over de laad- en losmogelijkheid bij gebouwen opgenomen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Deze regels bevatten de voor het plan geldende algemene gebruiksbepalingen voor wat betreft strijdig gebruik.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het corrigeren van de bestemmingsgrenzen ten behoeve van een praktische uitvoering van het plan. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan te wijzigen ten aanzien van de wettelijke regels.
Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen. Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Gebruik dat strijdig was met het vorige bestemmingsplan blijft strijdig. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds worden gehandhaafd. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal. Het overgangsrecht volgt uit het Besluit ruimtelijke ordening, dat verplicht (artikel 3.2.1) tot het opnemen van een standaard overgangsregel voor bouwwerken (artikel 3.2.1) en gebruik (artikel 3.2.2).
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom de grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.
Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van de kosten bij de grondexploitatie. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet een expliciet besluit worden genomen dat het niet noodzakelijk is om een exploitatieplan vast te stellen. Met de ontwikkelaar wordt een privaatrechtelijke overeenkomst en een planschadeverhaalovereenkomst gesloten.
Met het afwaarderen van het bedrijventerrein kan er planschade optreden. Echter is de eigenaar van het bedrijventerrein tevens de initiatiefnemer van voorliggend plan is en is planschade daarmee niet aan de orde. Er zal een planschadeovereenkomst met de initatiefnemer worden gesloten.
Naar aanleiding van bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.
Het plan is onderworpen aan inspraak en heeft ter inzage gelegen voor ingezetenen van de gemeente Goirle en belanghebbenden. Tijdens deze periode kunnen zij schriftelijk een zienswijze indienen bij het college van burgemeester en wethouders van Goirle. Van de gevoerde inspraakprocedure is een eindverslag opgesteld dat als bijlage 30 in deze toelichting is opgenomen. Van het gevoerde overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is een verslag gemaakt dat eveneens in de bijlagen is opgenomen (bijlage 31).
Zienswijzen
Op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp-bestemmingsplan met ingang van 12 maart gedurende zes weken (tot en met 22 april) ter visie gelegen. Er zijn zes schriftelijke zienswijzen ontvangen. Van de mogelijkheid om mondeling zienswijzen naar voren te brengen is geen gebruik gemaakt.