Plan: | IGVO |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP00082-2001 |
In het door de gemeenteraad van Delft vastgestelde Integraal HuisvestingsPlan 2020-2036 (IHP) is voorzien in de realisatie van een nieuw schoolgebouw op het voormalige Gele Scheikunde terrein aan de Prins Bernardlaan 6. Met dit bestemmingsplan wordt het beoogde nieuwe schoolgebouw mogelijk gemaakt dat zal dienen voor de permanente huisvesting van 440 leerlingen van de International School Delft Secondary ofwel Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs van Stichting Lucas Onderwijs (IGVO).
De locatie aan de aan de Prins Bernardlaan 6 is gelegen tegenover basisschool ‘International School Delft Primary’ op de TU Campus. De beoogde (her)ontwikkellocatie betreft het zuidelijke deel van het voormalige universiteitscomplex ‘Gele Scheikunde’ in Delft. Het betreffende terreindeel staat bekend als Kramerslaboratorium en Witte Olifant en is in de huidige staat grotendeels verhard, waarbij binnen de locatie alleen de toren van het Kramerslaboratorium en halfverdiepte kelder van het Witte Olifant gebouw resteren. De locatie is vormgegeven als een driehoekig plot welke aan de zuidzijde grenst aan de Prins Bernhardlaan.
Deze ontwikkeling is op grond van de bouwregels (toegelaten metrage bebouwing) niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan IGVO voorziet in het benodigde juridisch-planologische kader om de ontwikkeling te kunnen faciliteren. Hierbij wordt de huidige bestemming 'Maatschappelijk' voortgezet onder aanpassing van de bouwregels.
Het bestemmingsplan voor de IGVO locatie loopt hierbij procedureel (min of meer) parallel op met de afzonderlijke planvorming voor de woningbouwlocatie Gele Scheikunde. Het verschil hierbij is dat het bestemmingsplan voor de IGVO locatie gebruik maakt van de WRO coördinatieregeling en het bestemmingsplan voor Gele Scheikunde hiervan geen gebruik maakt. In onderstaande is in dit verband een impressie opgenomen, waarin de realisatie van beide ontwikkelplannen is verbeeld.
Figuur 1.1: Globale ligging plangebied in Delft (omkaderd)
Figuur 1.2: Ligging plangebied in Delft meer en detail op basis van plattegrondschets Atelierpro 2021.
Figuur 1.3: Impressie (met als oriëntatie de feitelijke noordzijde aan zuidzijde van deze impressie) van de toekomstige situatie. Hierbij is de woningbouwlocatie Gele Scheikunde aan zuidzijde van de impressie te zien en is aan de bovenzijde van de impressie grenzend aan de Prins Bernhardlaan de IGVO locatie te zien. Bron: Stedenbouwkundig DO Gele Scheikunde.
Het plangebied bevindt zich op een driehoekig plot welke aan de zuidzijde wordt begrensd door de Prins Bernhardlaan en aan overige zijden wordt begrensd door de nieuw te ontwikkelen woningbouwlocatie Gele Scheikunde.
Op wijkniveau ligt de locatie in het zuidelijk deel van Delft binnen de wijk Wippolder. Het terrein ligt hierbij op het scharnierpunt van de Zeeheldenbuurt, BK-City en de TU Delft Campus.
Figuur 1.3: Ligging plangebied in haar directe omgeving. Bron: luchtfoto Delft 2021
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'TU Midden en Noord', dat op 25 april 2013 is vastgesteld. Op de gronden in het plangebied zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen van kracht:
Figuur 1.4: Uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan (met indicatieve duiding plangebied IGVO). Bron: ruimtelijkeplannen.nl (bewerking gemeente Delft).
Daarnaast is de 'Facetherziening parkeren' (vastgesteld op 31 mei 2018) van toepassing in het plangebied. In dit parapluplan zijn regels opgenomen voor parkeren, stallen, laden en lossen.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft Hoofdstuk 2 de huidige situatie en toekomstige ontwikkeling van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, 'Omgevingsaspecten en onderzoek', beschrijft de voor bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken en relevante omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. In Hoofdstuk 7 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
In de bijlage bij de toelichting is opgenomen een Cultuurhistorisch onderzoek dat ziet op het gebouwencomplex Gele Scheikunde, het Kramerslaboratorium en Witte Olifant en de buitenruimte behorende bij deze gebouwen. Hierin is een uitgebreide beschrijving opgenomen over de voorgeschiedenis van de locatie. In onderstaande is een beknopte beschrijving van deze voorgeschiedenis van de locatie opgenomen. Het IGVO terrein komt hierbij grotendeels overeen met het terrein van het voormalige Kramerslaboratorium en Witte Olifant.
Gele Scheikunde terrein: gebouwencomplex Gele Scheikunde
In 1912 was door de TU Delft ( tot 1 September 1986 nog Technische Hogeschool Delft genoemd) besloten om voor de faculteit Scheikundige Technologie een nieuw onderkomen te bouwen. De beoogde locatie hiervoor was de locatie van het huidige Rode Scheikunde gebouw. Door een tekort aan financiële middelen werd de bouw van dit complex echter stilgelegd en in 1935 werd besloten dat op de huidige locatie van het Gele Scheikunde gebouw een nieuw, goedkoper en soberder faculteitsgebouw gebouwd moest worden. In 1938 werd begonnen met de bouw, maar tijdens de tweede wereldoorlog lag deze weer stil. Hierdoor is de faculteit pas in 1946 in het Gele Scheikunde gebouw getrokken.
In 1949 was het gebouw al te klein voor het aantal studenten dat aan de faculteit studeerden en daarom werd er op de twee zijvleugels en in het centrale stuk grenzend aan de collegezalen een tweede verdieping gebouwd.
Gele Scheikunde terrein: Kramerslaboratorium en Witte Olifant
Op 13 februari 1946 besloten de Directie en Commissarissen van de N.V. De Bataafsche Petroleum Maatschappij (later opgegaan in N.V. Koninklijke Shell) een bedrag van drie miljoen gulden te schenken aan de Staat der Nederlanden. Vanwege de snelle groei van wetenschap en techniek, werden vernieuwingen in het Hoger Onderwijs noodzakelijk geacht. Een miljoen was bestemd voor de bouw van een natuurkundig laboratorium voor de Rijks Universiteit in Leiden ter modernisering van het beroemde Kamerlingh Onnes Laboratorium. De andere twee miljoen was bestemd voor de oprichting en uitbreiding van twee Proeffabrieken voor de Technische Hogeschool in Delft. Het ene miljoen diende voor de bouw en inrichting van een Proeffabriek voor Physische Technologie, een fysisch-technologisch laboratorium voor de aardolie en de chemische industrie. Het overige bedrag was voor de uitbreiding en inrichting van een Proeffabriek bij het Laboratorium voor Chemische Technologie. Hier leerden studenten de praktijk van de belangrijkste chemisch technologische bewerkingen van de chemische industrie. In overleg met de T.H. werd bepaald dat de Proeffabrieken op een driehoekig terrein, gelegen tussen de bestaande Laboratoria voor Chemische Technologie (het Gele Scheikundegebouw), de Prins Bernhardlaan en de
toenmalige Kanaalstraat (de huidige Michiel de Ruyterweg) kwamen te liggen. Dit nog onbebouwde terrein resteerde na het gereedkomen van het Gele Scheikundegebouw.
Al snel na de opening bleken de Proeffabrieken te klein om het groeiende team wetenschappers en promovendi te huisvesten. In 1959 werd daarom in de tuin tussen de beide Proeffabrieken enerzijds en het laboratorium voor Scheikundige Technologie anderzijds een kantoorgebouw neergezet. Vanwege de kleur, kreeg dit gebouw de naam de Witte Olifant. Om het pand te kunnen plaatsen werd de werkplaats deels afgebroken en in het gebouw opgenomen.
Figuur 2.1: Gele Scheikunde terrein waarvan onderdeel uitmaakt het gebouwencomplex Gele Scheikunde en het Kramerslaboratorium (bron: Cultuurhistorisch onderzoek).
Zoals eerder benoemd ligt het plangebied aan de zuidkant van de historische binnenstad, tussen de Zeeheldenbuurt en TU Delft. De Zeeheldenbuurt is in de jaren '30 gebouwd. Verder ligt het plangebied tegen de rand van het rijksbeschermd stadsgezicht Delft-TU Noord. Het omliggende gebied is karakteristiek door de afwisseling van laagbouw in de Zeeheldenbuurt, grootschalige gebouwen (o.a. Rode Scheikunde/Aula en Congrescentrum) op de campus van de TU en de groene omgeving die onder andere wordt gecreëerd door de Botanische Tuin, het De Vries van Heijstplantsoen en de begraafplaats Jaffa met daaromheen het Zuidplantsoen. In het Rode Scheikunde gebouw bevindt zich momenteel de faculteit Bouwkunde.
In de huidige situatie zijn op het IGVO terrein nog uitsluitend aanwezig:
Figuur 2.2. Duiding locatie resterende bebouwing met op voorterrein Kramerstoren en op middenterrein halfverdiepte kelder als restant na sloop Witte Olifant
Figuur 2.3. Kramerstoren die als onderdeel van het Kramerslaboratorium is behouden. Aan rechterzijde is het poortwachtersgebouw te zien dat tevens behouden blijft, maar onderdeel uitmaakt van het belendende plangebied voor Gele Scheikunde
De ontsluiting van het plangebied vindt in de huidige situatie plaats via de Prins Bernhardlaan waaraan het plangebied aan zuidzijde grenst. De Prins Bernhardlaan wordt voor wat betreft autoverkeer via de Michiel de Ruyterweg weer verbonden met de Jaffalaan/ Rotterdamseweg in zuidelijke richting en in nooroostelijke richting met het Zuidplantsoen. Dit vormen belangrijke routes in het autoverkeerssysteem.
Figuur 2.4. Overzicht van auto- (groen), ov- (geel) en fietssysteem (blauw) uit Mobiliteitsprogramma 2040
In onderstaande afbeelding het beeld van de Prins Bernhardlaan en aan overzijde gelegen Jaffalaan.
Figuur 2.5 Wegprofiel Prins Bernhardlaan ter hoogte van IGVO (bron: Cyclomedia 29-06-2021).
Parkeren
De Prins Bernhardlaan valt niet onder het gereguleerde gebied voor betaald parkeren. Op het voorterrein van de IGVO locatie is in de huidige situatie sprake van een beperkt aanbod van parkeerplaatsen. Aan de Jaffalaan en aanpalende parkeerkoffers is er op loopafstand een uitgebreider parkeeraanbod. Per 1 mei 2022 wordt op de TU Campus betaald parkeren ingevoerd. Het gebied Jaffalaan maakt hier onderdeel vanuit.
Het voormalig faculteitscomplex heeft zijn oorspronkelijke onderwijsfunctie verloren. Om deze reden is in 2017 door de gemeente Delft en de TU Delft in een convenant bekrachtigd dat deze locatie opnieuw ontwikkeld moet worden waarbij het gebied als schakel functioneert tussen de oude binnenstad en de TU Delft campus.
In het ruimtelijk-programmatische kader zijn 12 heldere ontwerpprincipes opgenomen die samen de contouren van de herontwikkeling van Gele Scheikunde en het IGVO terrein tezamen bepalen. Het geeft een vertrekpunt voor de verdere planvorming. Hieronder worden de 12 principes kort beschreven, het volledige kader is meegenomen in Ruimtelijk-programmatisch kader.
A. Openbare ruimte, groen en blauw
1. Groen-blauw: ''Door toevoegen van veel en goed verbonden groen en water draagt het gebied bij aan de ambities van project groen blauw Delft-Zuidoost''.
2. Verbreding profiel Michiel de Ruyterweg: ''De plannen voor de locatie Gele Scheikunde moeten ruimte laten voor een mogelijke verbreding van het profiel van de Michiel de Ruyterweg''.
B. Ruimtelijke bouwenvelop
3. Maximale bouwhoogtes: ''De hoogte van de bouwenvelop is zo gedefinieerd, dat de hoogtes van het te realiseren bouwvolume goed aansluiten bij de omgeving''.
4. Maximale bouwenvelop: ''De bouwenvelop is zo gedefinieerd, dat het te realiseren bouwvolume goed aansluit bij de omgeving''.
C. Programma
5. Binnenstedelijk woonmilieu: ''Om optimaal bij te dragen aan de behoefte aan binnenstedelijke woonmilieus wordt op Gele Scheikunde een buurt ontwikkeld met een hoge gemiddelde woningdichtheid''.
6. Diversiteit woonprogramma: ''Binnen het plangebied wordt voor een diverse doelgroep gebouwd. Er worden kleine appartementen (40 tot 60 m2 bvo), middelgrote woningen (60 tot 90 m2 bvo) en grote woningen (>130 m2 bvo) gerealiseerd''.
7. Inpassen IGVO school: ''De gemeente heeft een deel van de locatie verworven om een internationale middelbare school (IGVO) te ontwikkelen. Dit vraagt om goede en vroegtijdige afstemming van de plannen voor de ontwikkeling van de school en de rest van het gebied.''
8. Activering plint Michiel de Ruyterweg: ''De plint langs de Michiel de Ruyterweg biedt ruimte aan actieve functies die de route tussen binnenstad en campus aangenamer maken''.
D. Bereikbaarheid en parkeren
9. Ontsluiting: ''Het gebied dient goed bereikbaar te zijn voor voetgangers, fietsers en auto's. De ontsluiting sluit aan op het bestaande netwerk, rekening houden met knelpunten en indien mogelijk deze oplossen''.
10. Parkeren: ''Om een openbaar gebied te krijgen met hoge kwaliteit, veel groen en ruimte voor voetgangers en fietsers wordt bewonersparkeren buiten het zicht opgelost.''
E. Architectuur en beeldkwaliteit
11. Beeldkwaliteit: ''Een hoge beeldkwaliteit van zowel de architectuur als de openbare ruimte in het gebied moet bewaakt worden ten behoeve van de zorgvuldige inpassing in de omgeving''.
12. Cultuurhistorische waarde: ''Het gebouwencomplex van Gele Scheikunde heeft cultuurhistorische waarde, waar in de verdere planvorming zorgvuldig mee moet worden omgegaan''.
Op de IGVO locatie is voorzien in een nieuwe vestiging van de International School Delft Secondary. Deze internationale school voor voortgezet onderwijs is in 2019 opgericht en tijdelijk ondergebracht aan in een bestaand schoolgebouw aan de Colijnlaan. Het beoogde nieuwe schoolgebouw biedt ruimte voor groei en kan aan 440 leerlingen ruimte bieden.
Gekozen is voor een compacte opzet van de school , waardoor de loopafstanden kort zijn en er veel open ruimtes in het gebouw zijn. In het internationaal onderwijs is er veel nadruk op leeractiviteiten die niet taalgebonden zijn als sport, muziek, beeldende vorming, dans en dramatische expressie. Dit is terug te zien in het voorzieningenniveau en de faciliteiten voor deze vakken en activiteiten. Zo zijn er, bijna zonder uitzondering, een theater, vaak voorzien van een tribune, sportvoorzieningen, zijn er oefenruimtes voor muziek en zijn er kunstateliers.
Een deel van de ruimtes van de internationale VO-school zullen ook door de internationale basisschool worden gebruikt. Denk daarbij aan een community room waar ouders van zowel de Primary (basisschool) als de Secondary school (VO-school) bij elkaar komen en ondersteunende ruimtes, waaronder een media resource centre en een aula/ theater.
Op basis van het Ruimtelijk Programmatisch Kader is een uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp op gebouwenniveau en buitenruimte gerealiseerd UIt onderstaande impressies van het gebouwencomplex en de buitenruimte kan een beeld worden verkregen van de beoogde ontwikkeling.
Figuur 2.6: Vogelvlucht impressie vanuit Noord Oost (boven) en Zuid Oost (onder) (bron: AtelierPro 19 November 2021).
Figuur 2.7: 3D impressie Noord West gericht (voor het beeld op het gebouw deels zonder bestaande te handhaven bomen) (bron: AtelierPro)
Figuur 2.8: 3D impressie Noord West gericht (gebouw inclusief opgaande groenelementen) (bron: AtelierPro)
Figuur 2.9: 3D impressie Noord Oost gericht (voor het beeld op het gebouw deels zonder opgaande groenelementen) (bron: AtelierPro)
Figuur 2.10: 3D Impressie van de buitenruimte IGVO met zicht op een poort aan achterzijde van het IGVO terrein, bezien vanuit de te realiseren fietsstraat die de IGVO locatie en Gele Scheikunde verbindt. (bron: Oase Landschapsarchitecten)
Autoverkeer en parkeren
Conform het beleid van de gemeente zijn bij Secondary School 12 parkeerplaatsen nodig: deze zijn hoofdzakelijk voor personeel van de school. Hiervoor worden 5 parkeerplaatsen bij de ingang van de school aan de Prins Bernhardlaan gerealiseerd. De intentie is dat de overige personeelsleden een parkeervergunning (7 benodigd) krijgen, zodat zij overdag in de omgeving kunnen parkeren. De parkeeroplossing is uitgewerkt aan de hand van Bijlage 7 Verkeer en parkeeronderzoek en nader toegelicht in paragraaf 4.1.
Langzaam verkeer en OV
Het gebied ligt op een strategische locatie tussen het centrum van de stad en de TU. Daarbij bevindt zich aan de Michiel de Ruyterweg een tram- en bushalte. Om deze reden wordt er ingezet op een prominente rol voor de fiets en het OV. Aan de achterzijde van de IGVO locatie wordt voorzien in een fietsstraat. Zowel aan de achter als voorzijde van de IGVO locatie wordt voorzien in een toegang voor fietsers en voetgangers.
Met het voornemen blijven monumentale bomen binnen het plangebied aan de zijde van de Prins Bernhardlaan beschermt met een aanduiding op de verbeelding een een aanlegstelsel dat onder andere ziet op de bescherming van het wortelstelsel van de monumentale bomen. Binnen het plangebied wordt verder ter uitwerking van het Ruimtelijk-programmatisch kader, het vastgestelde gemeentelijke beleidskader voor Natuurinclusief bouwen en het vastgestelde gemeentelijke beleidskader voor Klimaatadaptatie voorzien in de aanleg van groen- en waterelementen. Door de beperkte ruimte binnen het plangebied zal hierbij een deel van het te realiseren oppervlakte water in de vorm van ondergrondse danwel op dakniveau voorziene waterberging worden gerealiseerd. Voor wat betreft de totale waterberging geldt er vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie een opgave van 147 m3 aan waterberging. De uitwerking van het maatregelenpakket vindt momenteel nog plaats.
De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De belangrijkste keuzes zijn:
De NOVI heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt het Rijk een aantal regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen onder andere project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, gronden van defensie, grote rivieren en Waddenzee en waddengebied. Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.
Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte werd de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard gemotiveerd te worden met behulp van drie opeenvolgende treden. Deze treden borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 van het Bro gewijzigd. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een functie of dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de (economische) behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en tot slot afwegen of de ontwikkeling negatieve ruimtelijke gevolgen tot gevolg kan hebben.
De toetsing aan de hierboven aangehaalde Ladder voor duurzame verstedelijking is alleen aan de orde indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Geen nieuwe stedelijke ontwikkeling:
De ontwikkeling betreft een schoolgebouw te gebruiken voor internationaal voortgezet onderwijs door International School Delft Secondary. De huidige bestemming 'Maatschappelijk' maakt de realisatie van onderwijsvoorzieningen, onderzoeksvoorzieningen, kennisintensieve bedrijven, kennisintensieve kantoren en restauratieve voorzieningen reeds mogelijk. Onderhavig bestemmingsplan vergroot de bouwmogelijkheden met ca. 175 m2 ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Vanaf de uitbreiding van meer dan 500 m2 oppervlakte is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit geval betreft de ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de laddertoets van artikel 3.1.6. lid 2 Bro niet te worden doorlopen.
Ontwikkeling International School Delft Secondary voorziet in een behoefte:
Wel is er sprake van navolgende onderbouwing van de behoefte in het kader van 'goede ruimtelijke ordening'. De International School Delft Secondary ging in augustus 2019 van start in tijdelijke huisvesting op de Colijnlaan 2 te Delft. Op basis van de te verwachten stijging van het aantal leerlingen in de komende tien jaar op basis van de leerlingenprognoses, voorziet de onderhavige ontwikkeling in een duidelijke behoefte.
De stijging van het aantal leerlingen heeft te maken met het feit dat de groep internationals breder is geworden en ook steeds meer internationale werknemers omvat die een lokaal contract hebben met dezelfde arbeidsvoorwaarden als Nederlandse werknemers.
Daarnaast is de komst van de internationale VO-school van groot belang voor de bestaande internationale basisschool. Door de ontwikkeling ontstaat een doorstroommogelijkheid vanuit het basisonderwijs en kunnen afspraken worden gemaakt om tot één samenhangende voorziening te komen. De VO-school wordt om die reden ook tegenover de internationale basisschool ontwikkeld, waardoor ruimtes gedeeld kunnen worden en een deel van het capaciteitsprobleem van de internationale basisschool kan worden opgevangen. De ontwikkeling voorziet daarmee in de ruimtebehoefte voor internationaal (VO-)onderwijs in Delft.
In de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie d.d. 25 oktober 2022 is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving op visieniveau samengevoegd. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
Richtinggevende ambities
In de Omgevingsvisie zijn de volgende zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.
De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.
De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied wordt ingezet op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.
Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.
De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.
Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
Beleidsopgaven
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Hieronder zijn de voor onderhavig project relevante beleidsopgaven nader toegelicht, te weten het behouden en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de energietransitie in de gebouwde omgeving en stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.
Figuur 3.1 Soorten ruimtelijke ontwikkelingen
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
Ontwikkeling in het licht van de beleidsopgave behouden en versterken ruimtelijke kwaliteit:
De bescherming van ruimtelijke kwaliteit is ook geborgd in de omgevingsverordening, hier wordt aan getoetst in paragraaf 3.2.2.
Energietransitie in de gebouwde omgeving
De provincie zet zich in voor energiebesparing en -opwekking in bestaand stedelijk gebied, zoals bij beheer en renovatie van woningen (verduurzaming voorraad), woningbouw en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw. Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk, cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie.
Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. In deze tijd is het ondenkbaar dat er niet energiezuinig of zelfs energieneutraal wordt gebouwd al dan niet in combinatie met een decentrale hernieuwbare energievoorziening. De provincie is een groot voorstander van aardgasloze wijken, zowel bij nieuwbouw als renovatie.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in een energiezuinige bouw met gebruik van decentrale hernieuwbare energievoorzieningen.
Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
De provincie wil bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), ofwel de bebouwde ruimte, beter benutten. De provincie verstaat daaronder: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet de nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
De ontwikkeling is volgens de ladder voor duurzame verstedelijking niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling aan te merken. De ontwikkeling vindt evenwel plaats binnen het BSD.
De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van Provinciale Staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen die worden gesteld aan gemeentelijke bestemmingsplannen, met als doel het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Voor onderhavig bestemmingsplan wordt uitgegaan van de geconsolideerde versie van de omgevingsverordening d.d. 25 oktober 2022.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Ontwikkeling van IGVO bezien in het licht van artikel 6.9 betreffende ruimtelijke kwaliteit:
De onderhavige ontwikkeling omvat de realisatie van een nieuw schoolgebouw dat zal dienen voor de permanente huisvesting van 440 leerlingen van de International School Delft Secondary ofwel Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs van Stichting Lucas Onderwijs (IGVO). Bij de realisatie van het schoolgebouw gaat het om de een ruimtelijke ontwikkeling in de categorie inpassen zoals bedoeld in artikel 6.9 van de omgevingsverordening.
De school was functioneel al mogelijk binnen de geldende bestemming 'Maatschappelijk', zoals deze nu tevens is voorzien, maar kon niet in zijn huidige vorm worden gebouwd binnen geldende bouwregels. In dit verband is voorzien in een gecoördineerde planprocedure.
Het plangebied is binnen de 'laag van stedelijke occupatie' gelegen in een 'stedelijk centrum gebied' binnen 'steden en dorpen'. Met de realisatie van het schoolgebouw wordt voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. De geldende bestemming Maatschappelijk blijft hierbij met relatief kleine wijzigingen van toepassing. De ontwikkeling voorziet verder niet in een wijziging op structuurniveau, voorziet niet in hoogbouw, integreert en behoudt de bestaande cultuurhistorische waardevolle Kramerstoren en past hiermee bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan relevante richtpunten. De ontwikkeling is met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit in lijn met de omgevingsverordening.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Ontwikkeling van IGVO bezien in het licht van artikel 6.10 betreffende stedelijke ontwikkelingen:
De ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. De ontwikkeling betreft echter geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Zie hiervoor paragraaf 3.1.3.
Artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.
Ontwikkeling van IGVO bezien in het licht van artikel 6.27a betreffende stedelijke ontwikkelingen:
In de paragrafen 3.3.9 en 4.12 is een project specifieke toelichting gegeven op de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op klimaatverandering. Hieruit blijkt dat met dit plan rekening is gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering op genoemde aspecten.
De gemeenteraad van Delft heeft op 15 juli 2021 de Omgevingsvisie Delft 2040 vastgesteld. De visie geeft richting aan de gewenste ontwikkeling van de leefomgeving en loopt vooruit op de Omgevingswet. Binnen het huidige wettelijke stelsel vervangt de omgevingsvisie de Stadsvisie en de Ruimtelijke Structuurvisie Delft 2030.
De kwaliteiten die van Delft een aantrekkelijke stad maken behouden we door ze verder te verrijken en te versterken. De Delftse kernwaarden zijn: historie, technologie, innovatie, creativiteit en de verbonden stad. Het Delftse erfgoed (oud en nieuw) speelt een grote rol in de aantrekkelijkheid, identiteit en het vestigingsklimaat van de stad.
Delft voorziet tot 2040 in een groei van 10.000 banen. Delft maakt gebruik van de substantiële kansen van kennisintensieve bedrijven en van een kennisgedreven en ambachtelijke ‘maakindustrie’. Deze nieuwe maakindustrie biedt arbeidskansen voor een brede doelgroep in Delft en de regio. Het feit dat in Delft technisch onderwijs op mbo, hbo en academisch niveau aanwezig is maakt Delft uniek en versterkt de kansen van het Delftse bedrijfsleven. Delft koestert de huidige bedrijven, kleinschalige economie en biedt waar mogelijk groeiruimte aan bestaande bedrijvigheid. De TU is en blijft een belangrijke partner en is in 2040 zowel sociaal als fysiek beter met de stad verbonden. De visie wijst verder op het belang van energieneutraal en klimaatbestendig ontwikkelen, de mobiliteitstransitie, gezondheid en natuurinclusiviteit.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de vestiging van de International School Delft Secondary. Met deze vestiging tegenover de de International School Delft Primary wordt voorzien in een versteviging van het diverse onderwijsaanbod. De voorgenomen ontwikkelng is in lijn met de omgevingsvisie.
In de Kadernota zijn de ambities ('opgaven') voor de stad geformuleerd. Delft zet onder meer in op het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven (meer ruimte voor innovatieve maakindustrie) en kennisinstellingen, het voorzieningenniveau en de woningvoorraad. Voor een goed en aantrekkelijk economisch ecosysteem is een blijvende stimulerende omgeving nodig: van een passend aanbod van bedrijfsvastgoed, excellente dienstverlening van de gemeente, goede verbindingen voor OV, auto en fiets, vergroten van gelijke kansen in het onderwijs en ruimte voor onderwijsfaciliteiten, tot bereikbaarheid van sport en een aanbod van verschillende typen woningen voor verschillende doelgroepen. Verder heeft Delft in 2040 hoogwaardige en moderne voorzieningen voor alle inwoners van de stad. Het gaat hierbij om toekomstvaste en bij de tijd behorende voorzieningen die inwoners van alle leeftijden en met alle levensstijlen kunnen bedienen.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in het benodigde voorzieningenaanbod op onderwijs en is in lijn met de Kadernota.
Deze nota bevat een analyse en onderbouwing van de maximaal toelaatbare bouwhoogten in Delft. Daarbij is rekening gehouden met onder andere het stadsbeeld van Delft en het zicht op de kerktorens in de historische binnenstad. De nota is niet bedoeld als absolute norm voor hoogbouw, maar als leidraad bij het ontwikkelen van hoogbouw in Delft.
Het bestemmingsplan maakt geen bouwhoogtes mogelijk boven de 40 meter. Voor de onderhavige ontwikkeling is geen Hoogbouw Effect Rapportage benodigd. Voorts betreft de maximale bouwhoogte van de bouwhoogte van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle Kramerstoren 20 meter en heeft de nieuwbouw van de IGVO locatie een gelaagde opbouw tot maximaal 16 meter hoog. Deze bouwhoogten zijn generiek passend binnen de consolidatiegebieden waarvan de IGVO locatie onderdeel uitmaakt.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk. In paragraaf 3.3.9 wordt ingegaan op de manier waarop natuurinclusief en klimaatadaptief gebouwd en ontwikkeld wordt.
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2021 definitief ingestemd met het Mobiliteitsprogramma Delft 2040. De stad wil de komende jaren groeien in aantal inwoners en arbeidsplaatsen wat leidt tot meer mobiliteit en extra drukte op de beschikbare ruimte. Om een gezonde doorgroei van de stad mogelijk te maken met een goede bereikbaarheid, is een nieuwe balans nodig tussen de toenemende mobiliteitsvraag en de schaarse openbare ruimte in de stad.
Het mobiliteitsprogramma toont de visie voor de komende 20 jaar, tot 2040, om de stad bereikbaar en leefbaar te houden. Om dit mogelijk te maken wordt ingezet op een mobiliteitstransitie waarbij de infrastructuur in de stad beter benut wordt door voorrang te geven aan ruimte efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit. Het openbaar vervoer en de fiets moeten in snelheid, gemak en veiligheid een meer aantrekkelijk alternatief worden voor de auto. Ook de deelauto kan als alternatief voor de particuliere auto bijdragen aan efficiënter autogebruik.
Concreet zijn de belangrijkste pijlers van het beleid:
De verkeersaspecten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden behandeld in paragraaf 4.1.
Het parkeernormenbeleid van de gemeente Delft is erop gericht om bij bouwontwikkelingen in voldoende parkeercapaciteit voor zowel de auto als de fiets te voorzien. Parkeernormen zijn er niet voor om bestaande tekorten aan parkeerplaatsen op te lossen.
De gemeente Delft kiest als basis voor haar autoparkeernormen de parkeerkencijfers uit CROW publicatie 317: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. De parkeerkencijfers van het CROW hebben tevens de input gevormd voor de oude Nota Parkeernormen 2013. Bij het toepassen van de parkeerkencijfers van het CROW zijn de onderstaande uitgangspunten gehanteerd:
Er kan voor één of meerdere functies binnen een bouwontwikkeling sprake zijn van bijzondere omstandigheden op basis waarvan een alternatieve toepassing van parkeernormen wenselijk is. Voor deze alternatieve toepassing is in de Facetherziening Parkeren (artikel 5.3 onder a) een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Via bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van de normatieve parkeerbehoefte.
Wanneer verwacht wordt dat een bouwontwikkeling vergezeld zal gaan met een relatief hoog fietsgebruik, en er derhalve meer fietsparkeerplaatsen gerealiseerd worden dan de norm voorschrijft, kan een reductie op de parkeernorm voor de auto toegepast worden. De hoogte van deze reductie is locatieafhankelijk en verschilt per situatie.
De parkeerbehoefte als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt behandeld in paragraaf 4.1.
Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.
Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen.
Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.
Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.
De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan het vigerende waterbeleid in paragraaf 4.12.
De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 92 m² per hectare. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen.
De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan het vigerende waterbeleid in paragraaf 4.12.
Delft Energieneutraal 2050
Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:
Beleid duurzaam bouwen
Het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.
De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan.
De gemeentelijke GPR ambities worden conform RPK periodiek aangescherpt als gevolg van landelijke ontwikkelingen en aanscherping van wet- en regelgeving en de doelstellingen per ruimtelijke ontwikkeling zijn in een anterieure overeenkomst vastgelegd. Voor de te ontwikkelen gebouwen geldt voor alle functies een GPR Gebouw Score, waarbij minimaal de volgende scores behaald moeten worden:
* DPG staat voor Duurzaamheids-Prestatie-Gebouwen en omvat zowel Energie als Milieu.
Besluit bodemenergiesystemen
De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en de Verordening en Beleidsregel gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft 2015. Het plangebied ligt binnen de gemeente in het interferentiegebied van de TU.
Klimaatadaptatiestrategie
De klimaatadaptatiestrategie moet Delft helpen om haar gedrag aan te passen en Delft klimaatadaptief in te richten. Het is daarbij belangrijk dat de gemeente samenwerkt met bedrijven en inwoners. Met de strategie geeft Delft ook invulling aan de landelijke doelen uit het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie. Om Delft klimaatadaptief te krijgen, pakt de gemeente de volgende opgaves aan:
De strategie bestaat uit een probleemanalyse, een risicoanalyse, een verkenning van oplossingsrichtingen en een agendaklimaatadaptatie. De agenda is een uitvoeringsprogramma om in de komende jaren met Delftse inwoners, bedrijven en organisaties samen uit te voeren.
Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen
Om een gezonde, toekomst-bestendige leefomgeving voor mens, plant en dier te creëren en te behouden, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen in ontwikkeling van de stad. Door natuurinclusieve maatregelen mee te nemen in (gebieds)ontwikkelingen kan de stad zich gezond ontwikkelen en draagt elk project bij aan de biodiversiteit in de stad, een prettig woonmilieu en een gezond functioneel stedelijk ecosysteem.
Door de verdere stedelijke verdichting en de sterke landelijke afname van biodiversiteit is deze opgave extra actueel. Door te zorgen voor een samenhangend ecosysteem wordt ook overlast door eventuele plaaginsecten verminderd.
Klimaatadaptatieve en natuurinclusieve maatregelen
Een toekomst-bestendige stad is ook een klimaatadaptieve stad. Natuurinclusieve maatregelen zoals vergroening en watergerichte maatregelen dragen ook bij aan het klimaatadaptief maken van de stad. Het toevoegen van beplanting op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte draagt, naast positieve effecten voor biodiversiteit, ook bij aan bijvoorbeeld het vasthouden van water en het verminderen van wateroverlast of hittestress. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van het convenant Klimaatadaptief bouwen dat de gemeente, samen met partners heeft ondertekend.
Borging van de natuurinclusieve maatregelen
Tot nu toe werd natuurinclusief bouwen op projectniveau geregeld met behulp van een kavelpaspoort of anterieure overeenkomst. Om groen en natuur inclusief bouwen structureel te verankeren is een puntensysteem opgesteld. Daarbij wordt tegelijkertijd een relatie gelegd tussen natuur inclusieve- en klimaatadaptieve maatregelen om dit proces te bevorderen voor bouwprojecten. De toe te passen natuurinclusieve maatregelpakketten worden per project uitgewerkt en de realisatie en instandhouding hiervan wordt geborgd in de planregels van het bestemmingsplan. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de in het bestemmingsplan vastgelegde maatregelpakketten.
Duurzaamheidsambities onderhavige ontwikkeling
De strategie voor IGVO is om het plan zo groen mogelijk te maken en goed te verankeren in de huidige groenstructuur. Waar nodig wordt de huidige groenstructuur aan de Prins Bernhardlaan en op het buitenterrein van IGVO aangevuld met nieuwe bomen en heesters die voorzien van beschutting en voedsel voor diverse insecten en vogels. Zie hiervoor ook de impressie van de buitenruimte als opgenomen in paragraaf 2.2.3.
In het plangebied wordt specifiek gekozen voor de inheemse plant- en boomsoorten zodat de biodiversiteit wordt versterkt; bloemmengsels in de wadi’s, heesters en bomen die droge en nattige omstandigheden kunnen dragen en rijke geveltuinen met klimplanten. De taluds van de in het plangebied aan westelijke zijde te realiseren wadi is flauw, zodat verschillende waarden voor flora en fauna kunnen ontstaan.
Niet alleen de bestaande groene structuren maar ook de monumentale Kramerstoren biedt kansen voor nestvoorzieningen voor de soorten zoals vleermuizen, gierzwaluwen en mussen. Deze kunnen ook worden opgenomen in de nieuw te bouwen gebouwen van de school waar o.a. muurflora en beebricks toegepast kunnen worden. Bij het verlichtingsplan wordt er rekening gehouden met fauna door o.a. verlichting altijd naar beneden te richten en een laag lichtniveau in de nacht om het natuurlijk dag- en nachtritme van doelsoorten zo min mogelijk te verstoren.
Naast zichtbaar groen speelt integrale, hoogwaardige duurzaamheid een belangrijke rol in het realiseren van de IGVO locatie. Onderhavige ontwikkeling wordt aardgasloos gerealiseerd. Daarnaast wordt het IGVO gebouw aangesloten op bodemenergie.
Een volledige weergave van de uitgewerkte klimaatadaptieve maatregelen is opgenomen in de bijlagen 15, 16, 17 en 18 van deze toelichting.
Een volledige weergave van de uitgewerkte natuurinclusieve maatregelen is opgenomen in de bijlagen 11, 12 en 13 van deze toelichting.
Een belangrijk onderdeel in het gemeentelijke monumentenbeleid zoals opgenomen in de beleidsnota Monumentenbeleid 2007-2017 is het in de ruimtelijke planvorming benoemen en waar mogelijk beschermen van cultuurhistorische waarden: van gebouwen, objecten en (deel)structuren. Het beleid voor de periode vanaf 2017 moet nog opgesteld worden, maar zal wat betreft ruimtelijke ordeningsaspecten zoveel mogelijk het huidige beleid voortzetten.
De toetsing met betrekking tot cultuurhistorie wordt gedaan in paragraaf 4.11.
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:
Daarnaast zijn algemene regels opgenomen voor bijvoorbeeld het verrichten van handelingen in waterstaatswerken, het water brengen in of onttrekken aan oppervlaktelichamen, het onttrekken van grondwater en natuurvriendelijke oevers. Op het moment dat aan de van toepassing zijn regels wordt voldaan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd, maar kan worden volstaan met een melding.
Daarnaast beschikt het hoogheemraadschap over beleidsregels die het hoogheemraadschap Delftland als toetsingskader voor het wel of niet verlenen van een vergunning.
Watertoets
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het hoogheemraadschap van Delfland.
De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.
Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig,
bijvoorbeeld:
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:
In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 4.12.
De beoogde ontwikkeling past binnen de relevante ruimtelijke beleidskaders vanuit het rijk, de provincie, de gemeente en het Hoogheemraadschap.
Door de realisatie van de IGVO locatie verandert in vergelijking met de huidige situatie de parkeervraag en de verkeersgeneratie. De verandering in de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkellocatie heeft ook effect op de omliggende wegen. Ten behoeve van de realisatie van de IGVO locatie is het effect hiervan voor wat betreft de aspecten verkeer en parkeren beschouwd door Goudappel (2022) in het Verkeer en parkeeronderzoek.
Het plangebied ligt in het gebied 'schil binnenstad', hierbij worden de minimale parkeerkencijfers aangehouden. De beoogde ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van de International School Delft Secondary.
Autoparkeren
Conform het beleid van de gemeente zijn bij Secondary School 12 parkeerplaatsen nodig: deze zijn hoofdzakelijk voor personeel van de school. Hiervoor worden 5 parkeerplaatsen bij de ingang van de school aan de Prins Bernhardlaan gerealiseerd. De intentie is dat de overige personeelsleden een parkeervergunning (7 benodigd) krijgen, zodat zij overdag in de omgeving kunnen parkeren.
Voor de Secondary School is aanvullend een berekening opgesteld om de behoefte aan parkeerplaatsen te kunnen bepalen voor het brengen en halen van leerlingen. Uit de verkeersrapportage van Goudappel blijkt dat in de directe omgeving voldoende mogelijkheden zijn om hierin te voorzien.
Figuur 4.1: Parkeeroplossing aan de voorzijde van de IGVO locatie
Volgens de berekeningen genereert de Secondary School (inclusief brengen en ophalen met de auto) maximaal iets meer dan 700 autoritten per werkdagetmaal hetgeen gelijk staat aan iets meer dan 500 autoritten per weekdagetmaal. Deze ritten verdelen zich over het omliggende wegennet. Hierbij krijgt de Michiel de Ruyterweg (bij de school) het meeste te verwerken met circa 300 autoritten per etmaal; dit betekent een toename van circa 5%. Procentueel is er ook een merkbare toename op de Christiaan Huygenweg (circa 4%); op alle andere wegen zijn de effecten aanzienlijk lager. De merkbare effecten zijn hierbij overigens beperkt in omvang. Er worden geen verkeersknelpunten verwacht.
Zie hiervoor ook onderstaande afbeelding voor wat betreft de verdeling van de verkeersstromen uit het verkeersrapport.
In het Verkeer en parkeeronderzoek is aangegeven hoe aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan. De parkeernormen zijn daarnaast geborgd in de regels. De verkeersafwikkeling is aanvaardbaar. Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:
Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.
Grenswaarden
De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt.
Tabel 4.1: Grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor NO2, PM10 en PM2,5.
Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) maatgevend. Voor deze stoffen is de kans het grootst dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Overschrijding van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m³) is, in relatie tot wegverkeer, redelijkerwijs uitgesloten. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor langs wegen en uit metingen over een periode van 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is .
Net als voor de jaargemiddelde concentratie PM10 is voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ook een grenswaarde vastgesteld (25 µg/m³). PM2,5 is een deelverzameling van PM10 , de PM10- en PM2,5-concentraties zijn dan ook sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over emissies en concentraties van PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarden voor PM2,5 zal worden voldaan.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een plan/project niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de jaargemiddelde concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de jaargemiddelde concentraties met 1,2 µg/m3. Plannen of projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, die onder het gelijknamige Besluit hangt, zijn categorieën van gevallen opgenomen die per definitie 'niet in betekenende mate' zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Deze ontwikkelingen hoeven dan niet nader onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hiervoor hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Het Besluit gevoelige bestemmingen schrijft voor dat scholen tenminste 50 meter van provinciale en 300 meter van rijkswegen verwijderd moeten zijn als sprake is van (dreigende) overschrijding van normen voor luchtkwaliteit. Onderhavige locatie voldoet hieraan. Er is geen aanvullend gemeentelijk beleid van kracht voor gevoelige bestemmingen.
Deze ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied.
NIBM-toets
Het voorgenomen plan voorziet in de ontwikkeling van een internationale school met 440 leerlingen. De omvang van dit plan past niet binnen een in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen aangegeven categorie van gevallen die standaard niet in betekenende mate bijdraagt. Deze ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied.
In het kader van het verkeersonderzoek voor de onderhavige ontwikkeling is door Goudappel een verkeersgeneratie bepaalt van 510 motorvoertuigbewegingen per etmaal bepaald voor een weekdag. Voor de verdeling van het verkeer is uitgegaan van 1,2% (middel)zwaar verkeer.
Met de NIBM-tool (versie 23 april 2022) zijn vervolgens de maximale toenames van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het extra verkeer. De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. In onderstaande figuur is de berekening met de NIBM-tool opgenomen.
Tabel 4.2: NIBM-berekening.
Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 minder is dan 1,2 µg/m3. Op basis hiervan is aannemelijk dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg.
Gevoelige bestemmingen
De A13 ligt op ca. 900 meter van het plangebied, hier wordt dus ruim voldaan aan de afstandsnorm van 300 meter t.o.v. rijkswegen. De N473 ligt op ca. 780 meter van het plangebied en de N470 op meer dan 1,1 km. Er wordt ook voldaan aan de eis van 50 meter tussen de school en een provinciale weg. De afstandsnormen voor scholen uit het Besluit gevoelige bestemmingen staan verdere besluitvorming niet in de weg.
Beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2,5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2020). Met de Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de verkeersgegevens voor de rijkswegen en de wegen in beheer van provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2,5.
Tabel 4.3: Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in µg/m3 en toetsing aan de grenswaarden bij de dichtstbijzijnde rekenpunten aan de Julianalaan (ID 114407, 114408, 114409, 114410, 114391, 114393, 114394, 237125 en 237126).
Op basis van de resultaten uit de NSL Monitoringstool kan worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe verder dalen.
De ontwikkeling draagt niet in betekende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg. De school ligt verder op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen, daarom vormt het Besluit gevoelige bestemmingen ook geen belemmering.
Daarnaast kan op basis van de NSL Monitoringstool worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe steeds verder dalen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect luchtkwaliteit staat verdere besluitvorming niet in de weg.
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidsgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek is in het kader van de Wgh daarom alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg, spoor en gezoneerd industrieterrein en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen.
Buiten de ligging van een wettelijk vastgestelde zone op grond van de Wgh kan een akoestisch onderzoek in verband met niet gezoneerde wegen eveneens noodzakelijk zijn om vast te stellen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij geluidgevoelige bestemmingen en derhalve kan worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van een geluidsgevoelige functie (schoolgebouw met leslokalen) en het plangebied ligt binnen de geluidszone van gezoneerde wegen en een gezoneerde trambaan. Het betreft de navolgende wegen: Michiel de Ruyterweg/ Mekelweg (incl. busbaan) en Jaffalaan. Daarnaast betreft het Trambaan Michiel de Ruyterweg/ Mekelweg (lijn 19).
In Bijlage 9 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai bij deze toelichting is het akoestisch onderzoek vanwege wegverkeerslawaai met als titel 'Internationale school Prins Bernhardlaan, Delft, wegverkeerslawaai' opgenomen.
Doel van het akoestisch onderzoek is om de geluidbelasting op de te projecteren school vanwege nabijgelegen wegen en tram-/busbaan in beeld te brengen en aan de hand hiervan te bepalen of wordt voldaan aan de grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder en aan eventuele vereisten die volgen uit het gemeentelijk geluidbeleid. Ook heeft het akoestisch onderzoek tot doel om (voor wegen waarvoor geen wettelijk toetsingskader geldt zoals 30 km/uur wegen) aan de hand van de berekende geluidbelasting te bepalen of sprake is van goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is in het akoestisch onderzoek in beeld gebracht wat de akoestische gevolgen zijn van verkeer van en naar het plangebied. Hiertoe is de geluidbelasting op bestaande woningen langs de weg waarop het grootste deel van het planverkeer rijdt in beeld gebracht voor de plansituatie 2032 en de autonome situatie 2032 (= toekomstige situatie waarin het plan geen doorgang vindt) en zijn de geluidbelastingen vervolgens met elkaar vergeleken.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Michiel de Ruyterweg en trambaan (incl. aftrek) hoogstens 53 dB bedraagt. De geluidbelasting vanwege de Jaffalaan bedraagt hoogstens 52 dB (incl. aftrek) en vanwege Zuidplantsoen hoogstens 43 dB (incl. aftrek).
Vanwege de beperkte etmaalintensiteiten op de Prins Bernhardlaan (30 km/uur), zal de geluidbelasting eveneens beperkt zijn. Derhalve is er sprake van een aanvaardbare geluidsituatie ten aanzien van de Prins Bernhardlaan. Gezien de overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege het geluid van de eerste twee wegen, dient te worden onderzocht of maatregelen ter beperkingen van het geluid mogelijk zijn.
Uit de maatregelenoverweging blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op bezwaren van financiële, technische, verkeerskundige en stedenbouwkundige aard. Onder voorwaarden (ingevolge het gemeentelijk geluidbeleid) is het mogelijk om hogere waarden vast te stellen:
In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat gezien het voorgaande, het college van burgemeester en wethouders kan overwegen om de volgende hogere waarden vast te stellen:
Michiel de Ruyterweg
Jaffalaan
Wat betreft het geluideffect van het verkeer van en naar het plan, blijkt uit de resultaten dat de hoogste geluidtoename lager is dan 1,5 dB. De geluidsituatie voor zover het verkeer van en naar het plan betreft wordt aanvaardbaar geacht.
In het verlengde van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, zoals opgenomen in Bijlage 9 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai bij deze toelichting is een besluit genomen betreffende het vaststellen van hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder.
Het besluit is opgenomen in Bijlage 28 Hogere grenswaardebesluit Wgh bij deze toelichting. Voor een integrale weergave van de overwegingen wordt hiernaar verwezen.
Het toetsingskader voor dit besluit bestaat uit de Wet geluidhinder (Wgh) en Besluit geluidhinder (Bg). De Wgh stelt dat een hogere grenswaarde kan worden verleend indien maatregelen om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het wettelijk kader schrijft daarbij voor dat ten behoeve van het terugdringen van de geluidsbelasting achtereenvolgens de volgende soorten maatregelen dienen te worden bezien:
Wanneer de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en geluidsreducerende maatregelen redelijkerwijs niet doelmatig of mogelijk zijn, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Het afwegingskader dat het College daarbij hanteert is opgenomen in de in april 2013 vastgestelde beleidsnota 'Beleid Hogere Waarden Wet Geluidhinder'.
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied en bij de ontvanger niet effectief zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van verkeerskundige, stedenbouwkundige of financiële aard. Aangezien op een deel van het onderwijsgebouw de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, dient voor het onderwijsgebouw een hogere grenswaarde te worden vastgesteld vanwege de Michiel de Ruyterweg/ Mekelweg (incl. busbaan en trambaan) en Jaffalaan.
Het uitgangspunt van het gemeentelijke hogerewaardenbeleid is dat hogere grenswaarden worden vastgesteld indien een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. Om dit doel te bereiken zijn in het hogerewaardenbeleid eisen geformuleerd. Zo dienen woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (zoals een school) te beschikken over een geluidsluwe zijde. Onder een geluidsluwe zijde wordt het volgende verstaan:
In geval van scholen dient het merendeel van de leslokalen (in aantal) aan de geluidsluwe zijde te zijn gelegen.
Op de zuidgevel na, zijn de gevels waar sprake is van leslokalen en theorie(vak)lokalen geluidsluw. De zuidgevel is op de begane grond geluidsluw (maximaal 55 dB), op de verdiepingen is de gecumuleerde geluidsbelasting ter hoogte van de leslokalen en theorie(vak)lokalen maximaal 57 dB. Het merendeel van de leslokalen in het onderwijsgebouw beschikken over een geluidsluwe gevel.
In verband met de realisatie van een internationale school aan de Prins Bernhardlaan dient dan ook een besluit hogere grenswaarden te worden genomen. De Wet geluidhinder, Besluit geluidhinder en het gemeentelijke hogerewaardenbeleid staan de vaststelling van hogere grenswaarden hierbij niet in de weg. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
De navolgende hogere grenswaarden worden met het besluit vanwege de in onderstaande tabel opgenomen geluidsbronnen vastgesteld:
Verdieping | Hogere grenswaarde Lday in dB (incl. art. 110g Wgh) |
Geluidsbron |
Begane grond | 51 | Michiel de Ruyterweg/ Mekelweg* |
1e | 53 | Michiel de Ruyterweg/ Mekelweg* |
2e | 53 | Michiel de Ruyterweg/ Mekelweg* |
3e | 53 | Michiel de Ruyterweg/ Mekelweg* |
4 e | 53 | Michiel de Ruyterweg/ Mekelweg* |
5e | 53 | Michiel de Ruyterweg/ Mekelweg* |
6e | 53 | Michiel de Ruyterweg/ Mekelweg* |
Begane grond | 49 | Jaffalaan |
1e | 51 | Jaffalaan |
2e | 52 | Jaffalaan |
3e | 52 | Jaffalaan |
4 e | 51 | Jaffalaan |
5e | 50 | Jaffalaan |
6e | 50 | Jaffalaan |
* inclusief busbaan en tramlijn
Uit het het akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai blijkt dat ter plaatse van de internationale school aan de Prins Bernhardlaan, in onderling verband met het besluit hogere grenswaarde Wet geluidhinder, sprake is van een akoestisch aanvaarbaar klimaat. Hierbij wordt de geluidsituatie voor zover het betreft geluid vanwege verkeer van en naar het plan aanvaardbaar geacht. Het aspect wegverkeerslawaai staat hiermee niet in de weg aan de totstandkoming van het bestemmingsplan en voorgenomen ontwikkeling.
Bij bestemmingsplannen moet een afweging gemaakt worden tussen de belangen van bedrijven en bewoners. Die belangen kunnen tegenstrijdig zijn. Bedrijven hebben (milieu)ruimte nodig om te kunnen functioneren. Bewoners hebben belang bij het voorkomen van hinder. Voor de afweging tussen deze belangen is milieuzonering een hulpmiddel. Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen). Het doel hiervan is om milieuhinder bij woningen (en andere gevoelige functies) zoveel mogelijk te voorkomen. Tegelijkertijd geeft milieuzonering aan bedrijven zekerheid over de (milieu)ruimte die het bedrijf heeft. Voor milieuzonering wordt landelijk gebruik gemaakt van de VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”.
In de VNG-handreiking worden indicatieve richtafstanden aangegeven ten opzichte van rustige woongebieden en gemengde gebieden. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere activiteiten (zoals bedrijven) voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging.
Gebiedstype
Het plangebied bevindt zich in de wijk Wippolder in Delft. Volgens de VNG-brochure behoren gebieden met een matige tot sterke functiemenging tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Gelet op de directe omgeving rondom het plangebied is er sprake van een duidelijke functiemenging van onderwijs, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen de driehoek Julianalaan-Prins Bernhardlaan-Michiel de Ruyterweg worden rondom het plangebied van IGVO nieuwe woningen gecombineerd met voorzieningen voorzien vanuit de gebiedsontwikkeling Gele Scheikunde. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen voor de voorziene nieuwe woningen rondom het plangebied van IGVO is voor de ontwikkeling van IGVO uitgegaan van de classificatie 'rustige woonwijk'.
Hinder vanuit omliggende functies
Een school met leslokalen is een gevoelige functie en dus dient bij een nieuw bestemmingsplan gekeken te worden naar de hinder van omliggende bedrijven t.o.v. de school. Rondom het plangebied bevinden zich enkele functies die bedrijvigheid mogelijk maken:
Op basis van de VNG-brochure worden scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs ingedeeld in milieucategorie 2, met een VNG-afstand van 30 meter (ten opzichte van een rustige woonwijk). De afstanden tussen de school en de universiteitsgebouwen bedragen circa 60 meter of meer. Er wordt daarmee voldaan aan de indicatieve VNG-afstand.
Op gronden van het vigerende bestemmingsplan 'TU Midden en Noord' kan ter plaatse van de universiteitsgebouwen geen nieuwe bedrijvigheid worden gevestigd die een hogere milieucategorie heeft dan de reeds gevestigde functies. Daarom wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van de omliggende bedrijvigheid sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er wordt voldaan aan de VNG-brochure voor 'bedrijven en milieuzonering'.
Hinder vanuit plangebied ten opzichte van omliggende functies
De internationale school is voorzien op gronden die in het vigerende bestemmingsplan 'TU Midden en Noord' al bestemd zijn als 'Maatschappelijk', ook ligt er al een bouwvlak. Het gewenste ontwerp van de nieuwe school past niet volledig binnen de bouwmogelijkheden van het vigerende plan, maar overschrijdt de grenzen van het bestemmingsvlak en het bouwvlak echter niet. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is enkel een verhoging van de bouwhoogte nodig. Op dit moment is het al planologisch mogelijk een school te huisvesten in het plangebied. De internationale school vormt daarom geen belemmering voor omliggende bedrijfsfuncties en er vindt geen verslechtering plaats van het woon- en leefklimaat voor omliggende gevoelige functies.
Transformatie Gele Scheikunde
Op het naastgelegen Gele Scheikunde Complex is een herontwikkeling voorzien. De voormalige universiteitsgebouwen worden getransformeerd naar een gebied met zowel woningen als commerciële voorzieningen. Hiervoor wordt separaat van de school een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
De afstand tussen de geprojecteerde woningbouw (gevel) bij de school en de school met schoolplein (grens bestemmingsvlak) voldoet naar verwachting niet aan de VNG-afstand. Op dit moment is een internationale school met het bijbehorende schoolplein al mogelijk binnen de bestemming 'Maatschappelijk'.
Bij het bestemmingsplan 'Gele Scheikunde' is nader in beeld gebracht wat de geluidhinder van de school inclusief schoolplein op de toekomstige woonvlakken is en of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 8 Akoestisch onderzoek geluid vanwege IGVO bij deze toelichting.
Samengevat gelden meer specifiek de navolgende conclusies op grond van voornoemd onderzoek:
Het doel van onderhavig onderzoek is om de verwachte geluidbelasting van de te ontwikkelen internationale school in beeld te brengen op de omliggende geluidgevoelige objecten (inclusief plan Gele Scheikunde) en deze te toetsen aan de kaders uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast is het doel om de verwachte geluidbelasting te duiden aan de hand van gangbare richt- en grenswaarden die volgen uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
Uit de resultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) hoogstens 49 dB(A) bedraagt (inclusief stemgeluid en laad- en losactiviteiten, hoewel formeel uitgesloten van toetsing). Dat is lager dan de grenswaarde van 50 dB(A) ingevolge het Activiteitenbesluit, maar hoger dan de streefwaarde van 45 dB(A) (in het kader van goede ruimtelijke ordening). Zonder het legen van de afvalcontainer maar inclusief stemgeluid bedraagt de geluidbelasting hoogstens 42 dB(A). Dan wordt wel voldaan aan de streefwaarde van 45 dB(A).
Vanwege het stemgeluid treden maximale geluidniveaus op van hoogstens 61 dB(A). Vanwege het sluiten van de portieren van personenwagens bedraagt het maximaal geluidniveau hoogstens 68 dB(A). Het maximaal geluidniveau bedraagt hoogstens 75 dB(A) als gevolg van het legen van de afvalcontainer.
Formeel gezien wordt het laatstgenoemde in het kader van het Activiteitenbesluit uitgesloten van toetsing. Dan wordt voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A) ingevolge het Activiteitenbesluit. In het kader van goede ruimtelijke ordening dient de afvalcollectie wel te worden meegewogen. Het legen van de afvalcontainer zal hoogstens 1 keer per dag voorkomen. Het maximaal geluidniveau als gevolg van die activiteit bedraagt hoogstens 75 dB(A). Gezien de beperkte frequentie van deze activiteit, kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie ten aanzien van het maximaal geluidniveau.
Het maximaal geluidniveau vanwege het dichtslaan van portieren is wel hoger dan de in stap 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' opgenomen grenswaarde van 65 dB(A). Echter, het sluiten van portieren doet zich niet frequent voor en tevens binnen beperkte tijdsintervallen. Gezien dit feit is ons inziens sprake van een aanvaardbare geluidsituatie.
De geluidbelasting (zowel het LAr,LT als het LAmax niveau) op overige bestaande geluidgevoelige objecten is lager dan de gestelde streef- en grenswaarden.
Kort samengevat is de conclusie dat de optredende geluidniveaus aanvaardbaar zijn, daarbij in
aanmerking genomen dat de hoogste niveaus in belangrijke mate worden bepaald door een activiteit die zich in principe slechts eenmaal per week kortdurend voordoet (namelijk het legen van de afvalcontainer). Van de overige activiteiten leidt alleen het sluiten van autoportieren bij de dichtstbijzijnde nieuwe woningen tot maximale geluidniveaus die hoger zijn dan de streefwaarde, maar lager dan de grenswaarde. Deze geluidniveaus treden doorgaans alleen op in de randen van de schooldag, terwijl het daarnaast gaat om een beperkt aantal auto's.
De internationale school ligt niet binnen de VNG-afstanden van nabijgelegen hinderveroorzakende functies. De school vormt eveneens geen belemmering voor de functies in de omgeving van het plangebied. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats onbeschermd aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: Lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): De afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Figuur 4.2: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals in onderstaand figuur weergegeven.
Figuur 4.3: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Het geeft aan dat je op alle verschillende schalen slecht (rood), gemiddeld (oranje/geel) tot goed (groen) kan scoren. De beoordeling van deze aspecten samen vormen de verantwoording van het groepsrisico door het bevoegd gezag.
Deze paragraaf bevat een beschouwing van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied: de Rijksweg A13, DSM Delft en de Rijksweg A4.
Rijksweg A13
De Rijksweg A13 bevindt zich ongeveer 850 meter ten oosten van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de weg (>4.000 meter op basis van stofcategorie LT3).
Plaatsgebonden risico
Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de Regeling basisnet.
Hierin is aangegeven dat er op de A13 ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 17 meter. Deze contour ligt ver buiten het plangebied. Het plaatsgebonden risico voldoet daarmee aan de grens- en richtwaarden.
Plasbrandaandachtsgebied
Voor de A13 geldt conform de Regeling basisnet een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Dit PAG reikt echter niet tot het plangebied. Het PAG is daarmee niet relevant voor het plangebied.
Groepsrisico
Het invloedsgebied van de weg bedraagt meer dan 4.000 meter conform de Handleiding risicoanalyse Transport (HART). Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de A13. Het berekenen van het groepsrisico is conform het Bevt en de HART niet nodig (plangebied bevindt zich op meer dan 200 meter afstand van de weg).
Aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen, is verantwoording van het groepsrisico conform het Bevt wel verplicht. Omdat het plangebied geheel buiten de 200 meter-zone van de weg is gelegen, is een zogenaamde beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).
DSM Delft Permit B.V.
De BRZO-inrichting DSM in Delft bevindt zich op circa 1,9 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied. Uit de QRA voor DSM (Antea Group, 2019) blijkt de PR 10-6/jaar-contour van DSM zich net buiten de eigen inrichtingsgrens te bevinden. De contour reikt daarmee niet tot het plangebied. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
Het invloedsgebied van DSM bedraagt circa 1.500 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van DSM. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de hoogte van het groepsrisico van DSM en verantwoording van het groepsrisico conform het Bevi is daarmee niet van toepassing.
Rijksweg A4
De Rijksweg A4 bevindt zich ongeveer 3.400 meter ten westen van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van de weg (880 meter op basis van stofcategorie LT2) reikt niet tot het plangebied.
De A4 is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van de Rijksweg A13. Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens beschreven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico en in algemene zin beschreven in hoofdstuk twee van deze handreiking. In dit hoofdstuk worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag (de gemeente Delft).
Algemene beschouwing veiligheidssituatie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A13. De afstand tussen het plangebied en deze transportroute gevaarlijke stoffen (circa 900 meter) maakt dat alleen het toxisch scenario relevant is. In deze paragraaf wordt het scenario verduidelijkt.
Toxisch scenario
Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagen lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Hoogte groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico van de weg is niet nader beschouwd (conform het Besluit externe veiligheid transportroutes), omdat de afstand tussen deze risicobron en het plangebied meer dan 200 meter bedraagt.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario. Voor het toxisch scenario is dat in principe schuilen.
Gerichte risicocommunicatie met bewoners en andere aanwezigen in de omgeving (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van een gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven. Op de website van de Veiligheidsregio Haaglanden staan onder 'Ken de risico's: Gevaarlijke stoffen' instructies wat iemand kan doen tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Mogelijkheden van zelfredzaamheid
Bij een calamiteit met toxische stoffen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus het algemene advies.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen is het van belang dat (ruimtes in) de geprojecteerde bebouwing bescherming biedt, nieuwbouwwoningen worden in ieder geval beschouwd als geschikte schuillocatie.
Hoge gebouwen zijn moeilijker te ontvluchten dan lage. Het toestaan van hoogbouw heeft daarom een negatief effect op de zelfredzaamheid van personen. Een goede bewijzering van de vluchtroutes biedt hiervoor uitkomst. Voor vluchtroutes geldt dat:
Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).
Beperkt zelfredzame groepen
In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die de langdurige aanwezigheid van grote groepen beperkt zelfredzame personen (zoals jonge kinderen) mogelijk maken.
Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door het bevoegd gezag (de gemeente Delft) in het kader van de ruimtelijke procedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Haaglanden.
Toxisch scenario
Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het ontwikkelscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
De gemeente Delft is voornemens om de vestiging van de internationale school aan de Prins Bernhardlaan te Delft mogelijk te maken.
Uit de analyse ten aanzien van het aspect externe veiligheid blijkt dat het invloedsgebied van de Rijksweg A13 reikt tot het plangebied. Er wordt voor deze transportroute voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico. De hoogte van het groepsrisico behoeft niet nader beschouwd te worden (afstand tot transportroutes bedraagt meer dan 200 meter).
Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de A13 zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Deze elementen kan het bevoegd gezag (de gemeente Delft) betrekken bij de besluitvorming in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling. De veiligheidsregio dient hierbij betrokken te worden als adviserend orgaan in het kader van de verantwoordingsplicht.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologisch beschermd dienen te worden. Met overige kabels en leidingen wordt rekening gehouden in de uitvoeringsfase.
Het aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Er is geen wettelijk kader in het ruimtelijk spoor dat lichtgevoelige functies definieert. De bescherming gaat via de invulling van een goede ruimtelijke ordening. Bij hinder door licht zal het feit dat mogelijk mensen langdurig aanwezig zijn, bepalend zijn of een bestemming als gevoelig kan worden beschouwd.
Bij het toepassen van verlichting dient evenwel rekening te worden gehouden met de richtlijnen van de Nederlandse stichting voor verlichtingskunde (NSVV) zodat hinder (voor mensen binnen de school of omwonenden) zoveel mogelijk wordt voorkomen/ beperkt.
Het bestemmingsplan maakt functies mogelijk die passen binnen een bestaand stedelijk gebied, daarom vormt 'lichthinder' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen).
In het kader van onderhavige ontwikkeling is een ontheffing verleend in het kader van de Wet Natuurbescherming voor het overtreden van de verbodsbepalingen zoals genoemd in:
- artikel 3.5, tweede lid, van de Wet natuurbescherming voor wat betreft het opzettelijk verstoren van de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus);
- artikel 3.5, vierde lid, van de Wet natuurbescherming voor wat betreft het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus).
De ontheffing is verleend voor de periode tot en met 31 december 2025 en onder de voorwaarden 1 tot en met 12 als bedoeld in de betreffende ontheffing.
De voornoemde ontheffing is opgenomen in Bijlage 1 Ontheffing soorten Wet Natuurbescherming. De ontheffing staat in onderling verband met Bijlage 2 Activiteitenplan soorten Wnb , Bijlage 3 Nader onderzoek soorten Wnb wn Bijlage 4 Quickscan soorten Wnb. De voorwaarden als genoemd in ontheffing zijn als voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
NNN
Voor wat betreft de NNN is bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevindt zich geen NNN binnen het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. In de omgeving van het plangebied liggen wel NNN-gebieden. De gebieden bevatten moerasgebied en weidevogelgrasland. Deze gebieden zijn onder andere gevoelig voor versnippering, geluidsoverlast, verstoring etc. De geplande ontwikkeling in het plangebied heeft, door de afstand, geen significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN geen belemmeringen. Het NNN-beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beschermde houtopstanden
De bomen binnen het plangebied vallen binnen de bebouwde kom van de gemeente Delft. Dit betekent dat er geen sprake is van houtopstanden zoals omschreven onder de Wnb. De gemeente Delft is het bevoegd gezag voor wat betreft de kap van bomen. De gemeente Delft heeft een actuele bomenkaart waarop alle monumentale bomen staan aangegeven. In het plangebied zijn betreffende bomen voorzien van een aanduiding en beschermende planregeling.
De bescherming van houtopstanden onder de Wnb vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen' ligt op circa 10 kilometer afstand ten westen van het plangebied. Vanwege de afstand worden geen effecten verwacht van enige storingsfactor (zoals geluid, licht, trilling of verdroging) op habitattypen of habitatsoorten. Er is geen effect op het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en daarom is er geen aanleiding om te verwachten dat er op Natura 2000-gebieden op grotere afstand nog effecten zullen optreden, behalve voor wat betreft het effect van vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie.
Stikstofdepositie
In het kader van de nieuwe ontwikkeling is door Antea Group (2023) een AERIUS-berekening uitgevoerd met Aerius Calculator 2022. Er is beoordeeld of er als gevolg van stikstofemissies van de voorgenomen activiteiten (realisatie en gebruiksfase), mogelijk sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en of de betreffende instandhoudingsdoelstellingen in gevaar worden gebracht. Het volledige stikstofonderzoek is meegenomen in Bijlage 5 Stikstofdepositie onderzoek.
Realisatiefase
Mobiele werktuigen:
Voor de doorrekening van de stikstofbijdrage vanwege de realisatiefase is voor mobiele werktuigen gebruik gemaakt van kengetallen, zoals beschreven in Bijlage 5 Stikstofdepositie onderzoek.
De emissies voor de onderhavige planontwikkeling die met de kentallen zijn bepaald zijn in AERIUS Calculator ingevoerd als vlakbron met sectorgroep "Anders", een emissiehoogte van 4 meter en een spreiding van 4 meter. Als Temporele variatie is "Continue Emissie" aangehouden.
Bouwverkeer:
Er komen werknemers naar het plangebied met licht verkeer ten behoeve van de bouw. Daarnaast worden er middels vrachtverkeer materialen aangeleverd tijdens de bouw. Tijdens de sloop wordt puin afgevoerd met vrachtwagens.
Voor de onderhavige ontwikkeling komt het bouwverkeer uit op 6.792 lichte verkeersbewegingen en 2.772 zware verkeersbewegingen. Gelet op de ligging t.o.v. de N470 en A13 wordt verwacht dat 65% richting de N470 beweegt en 35% richting de A13. Het verkeer is meegenomen tot het is opgenomen in het heersend verkeersbeeld. Voor de routing wordt verwezen naar Bijlage 5 Stikstofdepositie onderzoek.
Verkeersgeneratie gebruiksfase
Voor de gebruiksfase is het rekenjaar 2024 gehanteerd. In het kader van het verkeersonderzoek voor de onderhavige ontwikkeling is door Goudappel een verkeersgeneratie van 510 motorvoertuigbewegingen per etmaal bepaald voor een weekdag. Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een verdeling van 98,8%, 1% en 0,2% voor respectievelijk lichte, middelzware en zware motorvoertuigen. Dit leidt tot de onderstaande verkeersgeneratie (tabel 1).
Verkeersafwikkeling
De verspreiding van de motorvoertuigbewegingen in de gebruiksfase per wegvak is weergegeven in tabel 5. Alle wegvakken zijn gemodelleerd als type wegverkeer ‘binnen bebouwde kom’. Het verkeer wordt afgewikkeld richting de A13 (40%), de Kruithuisweg (20%), het centrum (20%) en de TU Campus (20%). Tabel 5 toont de gemodelleerde wegvakken in de gebruiksfase.
De maximaal berekende stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden bedraagt, blijkens Bijlage 5 Stikstofdepositie onderzoek op basis van voornoemde uitgangspunten, niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar tijdens de gebruiksfase. Hierdoor kunnen significante (negatieve) gevolgen op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat verdere besluitvorming niet in de weg.
In het plangebied zijn verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Door middel van mitigerende maatregelen is het plan uitvoerbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een verleende Wnb ontheffing. Verder wordt rekening gehouden met het broedseizoen van algemeen voorkomende vogels en wordt de zorgplicht in acht genomen. Er worden geen negatieve effecten verwacht op Natura 2000- en NNN-gebieden. Het aspect 'flora en fauna' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft volgens het Besluit bodemkwaliteit een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart maakt deel uit van de Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018. In de nota is berekend wat de gemiddelde bodemkwaliteit van de trajecten 0-0,5 m-maaiveld en 0,5-2,0 m-maaiveld in een bepaald gebied is. Ook is opgenomen wat de bodemfunctie is en welke toepassingseisen (dit is de kwaliteit van de toe te passen grond grond) gelden in geval van grondverzet.
Volgens artikel 3.1.6., van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie.
In het plangebied is door Antea Group (april 2020) een verkennend bodemonderzoek in combinatie met verkennend en nader asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 19 Verkennend bodem- en verkennend en nader asbestonderzoek gevoegd bij deze toelichting. De resultaten van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken zijn in dit onderzoek verwerkt.
Algemene bodemkwaliteit
Op het gehele terrein bevindt zich een stedelijke ophooglaag bestaande uit zand, klei, puin, bakstenen en kolen(gruis). De dikte van de stedelijke ophooglaag varieert tussen de 1 en 2 meter en is overwegend licht verontreinigd door zware metalen (cadmium, koper, kwik, lood en zink), minerale olie en PAK. Lokaal komt in de bovengrond (traject 0,2 -0,6 m-mv) koper en zink matig verhoogd voor. De verontreinigingen zijn diffuus in heterogeen verdeelde mate aanwezig. In het grondwater zijn ten hoogste lichte verontreinigingen met zware metalen en naftaleen aangetoond.
Loodgehalte
Op basis van de resultaten van eerder uitgevoerde onderzoeken op locatie (2014 en 2019) als ook de resultaten van het bodemonderzoek van Antea Group (2020) is het gemiddelde gehalte aan lood berekent. Hieruit volgt dat het gemiddelde loodgehalte voldoet aan een gezondheidskundig voldoende bodemkwaliteit in relatie tot het gebruik als buitenruimte voor scholieren. Hierbij wordt opgemerkt dat het gemiddelde gehalte als matige kwaliteit wordt gezien voor het gebruik als moestuin.
Bodemverontreinigingen
Binnen het plangebied bevinden zich twee bodemverontreinigingen die de interventiewaarde overschrijden (grenswaarde waarbij mogelijk sprake is van een gebruikersrisico):
Bodemsanering
De bodemverontreinigingen met koper en asbest zijn, onder toezicht van de Omgevingsdienst Haaglanden, in juni 2022 door middel van ontgraving verwijderd. Door het behoud van één boom is onder de boomkluit een kleine restverontreiniging achtergebleven met koper. Deze achtergebleven kleine spot aan verontreiniging vormt geen belemmering of risico's voor het toekomstige gebruik.
De Omgevingsdienst Haaglanden heeft in Wbb beschikking voor asbest, zoals opgenomen in Bijlage 20 Wbb beschikking asbest en Wbb beschikking voor koper, zoals opgenomen in Bijlage 22 Wbb beschikking koper, geconcludeerd dat beiden saneringen zijn uitgevoerd volgens de geldende richtlijnen en dat de sanering als afgerond kan worden beschouwd.
Wijziging bestemmingsplan
De actuele algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen het plangebied is voor de bestemmingsplanwijziging in voldoende mate vastgelegd. De in de grond en grondwater licht tot lokaal matige verhoogde waarden aan zware metalen, minerale olie, PAK en naftaleen vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied.
De aangetroffen sterke bodemverontreinigingen (koper en asbest) in het bodemonderzoek van april 2020 zijn beide in voldoende mate verwijderd, zodat er geen sprake meer is nazorg of risico's.
Wanneer er grond in de toekomst wordt toegepast op de locatie moet voldaan worden aan het Besluit bodemkwaliteit en de Nota bodembeheer. Voor lood geldt aanvullend het beleid van de provincie Zuid-Holland (“Beleidsregel diffuus lood in de bodem” van 14 januari 2020). Eventuele grond die op de locatie wordt toegepast moet voldoen aan een gezondheidskundig voldoende bodemkwaliteit in relatie tot het gebruik als buitenruimte voor scholieren (gemeten waarde 100 mg/kg ds).
Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
In de Bijlage 26 Inventarisatie Ontplofbare Oorlogsresten bij deze toelichting is een Inventarisatie Ontplofbare Oorlogsresten (hierna verkort tot Inventarisatie OO) opgenomen die als doel heeft om een eerste indicatie te geven van de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Dit document is niet geschikt om te worden gebruikt als historisch vooronderzoek OO (HVO-OO) voor het vrijgeven van een gebied op verwachting van OO. Wel is dit document geschikt om een inschatting te kunnen maken van de mogelijke te verwachten risico's. Het resultaat van de Inventarisatie OO is afhankelijk van een beperkt aantal beschikbare bronnen. De kans is echter aanwezig dat mogelijk belangrijke informatie niet is verwerkt in dit document.
Op basis van de VEO Bommenkaart en de bodembelastingkaart CE van Gemeente Delft wordt geconcludeerd dat het onderzoeksgebied niet verdacht is op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Mocht echter tijdens werkzaamheden spontaan een OO aangetroffen worden, dan dient het protocol 'Spontaan aantreffen Ontplofbare Oorlogsresten' aangehouden te worden. Deze is als bijlage bij het betreffende rapport gevoegd.
Indien OO worden aangetroffen binnen het werkgebied, is dit nieuwe feitelijke informatie. Als deze situatie zich voordoet, moet in overleg met een ter zake deskundige worden vastgesteld of sprake is van een incident of dat er aanleiding is de werkwijze aan te passen.
Het aspect 'bodem' vormt gelet op het uitgevoerde onderzoekde naar de milieuhygiënische toestand van de bodem en het onderzoek naar de NGE geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Hiervoor hanteert Archeologie Delft sinds 2012 een archeologische beleidskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Antea Group (2021) een archeologisch bureau en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen uitgevoerd. Het volledige rapport is meegenomen in Bijlage 25 Inventariserend Veldonderzoek Archeologie, hieronder worden de conclusies en aanbevelingen besproken.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek kunnen de onderzoeksvragen als volgt beantwoord worden:
De aangetroffen natuurlijke bodemopbouw is grotendeels conform de verwachting. Onder de recente ophooglaag van ca. 1 à 1,5 m ophoogzand is de natuurlijke opbouw in drie van de vier boringen intact aangetroffen. De andere boring is tot vrij grote diepte verstoord, mogelijk een oude slootvulling. Binnen de natuurlijke afzettingen zijn twee niveaus te onderscheiden. Het bovenste natuurlijke niveau (NAP hoogte top: ca. 0,8-1,2 m-NAP) bestaat uit matig siltige kleilagen (ca. 50-80 cm dik), waarop plaatselijk een dunne bouwvoor gevormd is. Onder deze kleilagen ligt tot de einddiepte van 3 m-mv overal een fijngelaagd pakket van kleiig zand. Binnen deze laag komen verspoelde veen en plantenresten voor.
Beide natuurlijke lagen zijn te interpreteren als de verwachte Gantelafzettingen (Formatie van Naaldwijk, laagpakket van Walcheren). De onderste zandige afzettingen zijn daarvan geulafzettingen, in een getijdeachtige omgeving. De bovenste kleilagen zijn de verlandingsfases van de Gantelgeul. Het verwachte vegetatieniveau met een hoge archeologische verwachting, de zogenaamde 'woudlaag' is in de boringen niet aangetroffen. De in het milieukundig booronderzoek aangetroffen 'veenlaag' wordt nu niet als in situ gelegen veenlaag geïnterpreteerd, maar eerder een slootvulling o.i.d.
Hiervoor zijn geen aanwijzingen gevonden en de kans hierop wordt voor het plangebied nu ook laag ingeschat.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Omdat er geen indicaties zijn voor een archeologische vindplaats en er sprake is van een ophoogpakket van 1-1,5 meter hoeft planaanpassing niet te worden overwogen. De geplande verstoringen gaan namelijk niet dieper dan 1 meter -mv.
Op basis van het bureauonderzoek werd rekening gehouden met een verstoord en/of opgehoogd bodemprofiel en de aanwezigheid van diverse getij-afzettingen. Ook werd rekening gehouden met de aanwezigheid van een woudlaag en de Gantel-afzettingen. Daarnaast werd rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten uit de Romeinse tijd en de (late) middeleeuwen / nieuwe tijd.
Het veldonderzoek heeft de verwachte bodemopbouw wel bevestigd. Het potentieel archeologisch kansrijk niveau (een mogelijke woudlaag dan wel de Gantel-afzettingen of getijdenafzettingen met een vegetatieniveau) is echter niet aangetroffen en ook zijn er geen andere aanwijzingen voor de aanwezigheid van een vindplaats binnen het plangebied aangetroffen.
Zie hiervoor onderstaand selectieadvies.
Selectie) advies
Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een archeologische vindplaats en de kans hierop wordt vanwege de bodemkundige opbouw van het plangebied laag ingeschat. Ook is er een ophoogpakket van 1-1,5 m aanwezig en gaan de verstoringen voor de geplande ontwikkeling niet dieper dan 1 meter -maaiveld.
Daarom wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven van aanvullend archeologisch onderzoek.
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
Het plangebied is vrijgegeven vanwege het ontbreken van het belang van bescherming van het archeologisch bodemarchief op basis van de conclusies van het archeologisch rapport. Het aspect 'archeologie' vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Cultuurhistorische waarden zijn beschermd onder de Erfgoedwet. Dit betreft onder meer monumentale panden, maar ook landschappelijke waarden. Het niveau van bescherming verschilt per soort erfgoed, zo komen in Delft zowel rijks- als gemeentelijk beschermde gebouwde monumenten voor. Landschappelijke waarden heeft de gemeente niet specifiek beschermd. De provincie Zuid-Holland heeft een cultuurhistorische hoofdstructuur waarin waardevolle gebieden, ensembles en elementen zijn weergegeven. Voor deze Cultuurhistorische hoofdstructuur streeft de provincie naar behoud en herkenbaarheid.
Bij de voorgenomen herontwikkeling blijft een deel van de bestaande bebouwing behouden. Dit betreft de Kramerstoren, welke onderdeel uitmaakte van het Kramerslaboratorium. In het naastgelegen plangebied van Gele Scheikunde behoudt de Kramerstoren hierbij zijn aansluiting op het Poortwachtersgebouw dat eveneens wordt behouden.
Beschermingsregimes
Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten in het plangebied. Aan de Prins Bernhardlaan zijn wel monumentale bomen gelegen.
Verder is de behouden Kramerstoren in het plangebied van cultuurhistorische waarde. De Kramerstoren heeft in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie.
Figuur: Vogelvluchtfoto van het gebouw, na sloop van het gebouw de Witte Olifant (Geoweb gemeente Delft)
Cultuurhistorisch onderzoek
SteenhuisMeurs heeft voor Gele Scheikunde Complex en het Kramerslaboratium de cultuurhistorische waarde van het terrein en de gebouwen onderzocht. Het volledige rapport is meegenomen in Bijlage 24 Cultuurhistorisch onderzoek.
De Prins Bernhardlaan ligt aan de oude waterloop van de Kloosterwetering, onderdeel van de middeleeuwse ontginningsstructuur vanaf de Schie. Deze wetering liep ooit ver door in het buitengebied, maar werd in 1930 onderbroken door de Aula van de tegelijk daarmee uitgebreide begraafplaats Jaffa. Met de vroege 20e-eeuwse stadsuitbreidingen werd, voor het eerst in het uitbreidingsplan van Hartman in 1908, het schuine verloop van de Julianalaan geïntroduceerd. Het verder uitgewerkte plan van 1915 hield rekening met aankoop door het Rijk van terreinen voor de geplande gebouwen van de Technische Hogeschool (hierna: TH). Als laatste deel daarvan startte in 1938 de aanleg van het complex voor Gele Scheikunde, dat voltooid werd na de Tweede Wereldoorlog.
De vorm van de driehoek Gele Scheikunde, in aanzet al bepaald door de Julianalaan, werd definitief begrenst met de verlengde Michiel de Ruyterweg, de hoofdtoegang naar de nieuwe TH-wijk om de Mekelweg. Het Kramerslab werd gelijktijdig met de vroeg-naoorlogse plannen voor deze TH-wijk ontwikkeld. De driehoek is zowel qua structuur, als qua bouwtijd van de complexen eind jaren '30 - eind jaren '40, de overgang tussen de vooroorlogse en naoorlogse universiteitsgebieden. Het Kramerslab werd als een complex van 'Proeffabrieken' gebouwd in 1946-1949 volgens ontwerp van architect C.A. Abspoel. De hoeksituatie bepaalde in samenhang met de functionele onderverdeling de L-vormig uitleg met twee haaks op elkaar staande 'fabriekshallen' verbonden door een toren en poortgebouw. In 1959 werd het lab uitgebreid met het met wit geglazuurde bakstenen beklede gebouw op het binnenterrein, de inmiddels gesloopte 'Witte Olifant'.
De Prins Bernhardlaan, die de middeleeuwse Kloosterwetering flankeert, heeft als structuur een hoge cultuurhistorische waarde. Dit wordt ondersteunt door de (groen)inrichting, vooral door de beeldbepalende rij van monumentale bomen.
Het gebouw is, samen met de recente gebiedsontwikkeling na 1900, onderzocht door SteenhuisMeurs (cultuurhistorisch onderzoek met waardestelling – november 2018). De cultuurhistorische waarden zijn:
Figuur: Het Kramerslab, ofwel de Proeffabrieken, rond 1950 kort na oplevering (Archief Delft)
Het cultuurhistorisch onderzoek geeft aan dat het behoud van cultuurhistorische waarden richting kan geven bij de planvorming, dit wordt ook gevraagd vanuit de aanwezige dubbelbestemming in het vigerende bestemmingsplan. Volgens het Ruimtelijk-Programmatisch Kader (RPK) voor Gele Scheikunde en het Kramerslaboratorium is de uiteindelijke keuze tussen behoud en transformatie, aanpassing of zelfs sloop is afhankelijk van een bredere, integrale afweging tussen diverse factoren, zoals financiële haalbaarheid, duurzaamheid, bruikbaarheid en stedenbouwkundige kwaliteit.
Vanwege de ongeschiktheid voor hergebruik van de hal van het Kramerslaboratorium is dit onderdeel inimddels met toestemming gesloopt. De Kramerstoren wordt, als beeldbepalend verticaal accent, wel in de planvorming geïntegreerd en hiermee behouden. De Kramerstoren blijft hierbij zijn verbinding houden met het Poortwachtsgebouw dat in het belendende plangebied voor Gele Scheikunde eveneens gehandhaafd blijft. De Kramerstoren krijgt een functionele invulling voor het IGVO.
De aansluitende nieuwbouw volgt de bestaande rooilijn aan de Bernhardlaan, zodat de karakteristieke terugsprong vanaf de toren, en de zachte overgang (als her in te richten 'groene kraag') behouden blijven. De nieuwbouw krijgt vorm als een in contour driehoekig bouwvolume, dat relatief smal en laag aanzet vanaf de toren, en aan de voorzijde van de Prins Bernhardlaan in hoogte is getrapt.
De architectuur zal aan deze beeldbepalende zijde passende aansluiting zoeken met die van de toren.
De monumentale bomen worden beschermt door middel van een aanduiding, deze wordt overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Het waardevolle gebouw, de Kramerstoren, die een plek krijgen in de toekomstige situatie wordt beschermt door middel van een dubbelbestemming. Deze ligt op het huidige gebouw. De dubbelbestemming borgt het behoud, herstel en benutten van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
De stedenbouwkundige opzet van de transformatie houdt rekening met de bestaande cultuurhistorische structuren en is afgestemd met de AOK. In het bestemmingsplan is een beschermingsregime opgenomen voor de behouden cultuurhistorisch waardevolle Kramerstoren. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.
In het kader van het onderhavige bestemmingsplan is door Antea Group (2021) een Watertoets opgesteld, het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 14 Watertoets.
Maaiveldhoogte
Om de maaiveldhoogtes in het plangebied te analyseren is de AHN-viewer geraadpleegd. Het maaiveld bevindt zich tussen NAP -0,3 m en NAP -0,5 m. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een klein grasveldje met een maaiveldhoogte van NAP -2,2 m.
Bodemopbouw
Om de bodemopbouw ter plaatse van de planlocatie te analyseren zijn grondboringen uit het DINOloket geraadpleegd. Binnen het plangebied is één boring tot 20,5 m -mv. uitgevoerd (B37E0453). De uitgevoerde sonderingen aan de Michiel de Ruyterweg direct ten oosten van het plangebied laten een zelfde beeld van de bodemopbouw zien. De geschematiseerde bodemopbouw is in de onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 4.5: Bodemopbouw. Bron: Dinoloket.
Grondwater
Om de grondwaterstand in het plangebied te kunnen analyseren zijn peilbuizen van DINOloket geraadpleegd. Op basis van de relevante peilbuis op circa 350 m ten noordoosten van het plangebied (B37E0646) blijkt dat de GHG NAP -0,85 m is en de GLG NAP -1,24 m.
De grondwaterstroming stroomt op basis van het uitgevoerde historische bodemonderzoek (kenmerk 0462769.100; d.d. 30 december 2020; door Antea Group) in noordwestelijke richting.
Op basis van de WKO-tool zijn in de directe omgeving van het plangebied meerdere grondwateronttrekkingen en bodemenergiesystemen aanwezig. Daarnaast is ook aan de westzijde van het plangebied een grondwateronttrekking aanwezig.
Watersysteem
Direct ten zuiden van het plangebied aan de overkant van de Prins Bernhardlaan bevindt zich een primaire watergang. Aan de oostzijde langs de Michiel de Ruyterweg is een secundaire watergang gelegen. Ten westen is een duiker gelegen die in verbinding staat met de zuidelijke primaire watergang en in het noorden met een inlaat dit in contact staat met de Schie.
Het plangebied is in een peilgebied gelegen. Het peilgebied betreft GPG2011ZPD 28-A en heeft een vast peil van NAP -1,49 m.
Vuil- en hemelwater
In zowel de Michiel de Ruyterweg als de Julianalaan ligt een HWA-riolering en een DWA-riolering. Het huidige plangebied voert af op deze riolering.
Waterveiligheid
Uit de legger van het hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszones van waterkeringen bevindt. Om deze reden zijn er geen effecten op de waterveiligheid.
Grondwater
De grondwaterstand in het plangebied staat circa 0,45 tot 0,85 m -mv. Hierbij is uitgegaan van een gemiddeld maaiveld van NAP -0,4 m, een gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) van NAP -0,85 m, een gemiddelde grondwaterstand (GG) van NAP -1,05 m en een gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) van NAP -1,25 m.
Binnen de gemeente Delft dient bij nieuwbouw een minimale ontwateringsdiepte van 0,7 m -mv. gehanteerd te worden voor stedelijk gebied inclusief wegen. Onder openbaar groen geldt een minimale ontwateringsdiepte van 0,35 m -mv.
Watersysteem
Verhard oppervlak
In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak met circa 600 m2 af en het onverharde oppervlak met circa 600 m2 toe.
Waterbergingsopgave
Om te bepalen of watercompensatie noodzakelijk is, is de watersleutel van het hoogheemraadschap ingevuld. Op basis van de watersleutel blijkt dat door de afname in verhard oppervlak het niet noodzakelijk is om watercompensatie uit te voeren en sprake is van een 'kruimelgeval'. In bijlage 1 bij Bijlage 14 Watertoets is de watersleutel van het hoogheemraadschap toegevoegd, hierin staat de benodigde watercompensatie als een negatieve waarde. Dit komt omdat de watersleutel met een formule werkt, waardoor bij afname van verharding een negatieve waarde ontstaat. In de praktijk betekent dit dat een overschot ontstaat.
Convenant Klimaatadaptief Bouwen
In het kader van klimaatadaptatie is het 'Convenant Klimaatadaptief Bouwen' opgesteld. Zowel het hoogheemraadschap als de gemeente hebben dit convenant ondertekend. Het convenant is geen beleid van de waterbeheerders, maar een ambitie. De genoemde eisen dienen te worden nagestreefd. In het convenant is ten aanzien van het voorkomen van wateroverlast opgenomen dat ten minste 50 mm/m2 van een korte hevige bui (70 mm in 1 uur) dient te worden vastgehouden op privaat terrein. De randvoorwaarde hierbij is dat dit water niet eerder dan 24 uur afgevoerd mag worden en de berging binnen 48 uur weer beschikbaar dient te zijn.
Hoewel watercompensatie niet noodzakelijk is op basis van de watersleutel, dient wel te worden nagestreefd aan het vasthouden van 50 mm/m2 bij een korte hevige bui. In eerste instantie dient dit te worden gedaan door het realiseren van open water op eigen terrein. Indien dit niet mogelijk is, kan worden uitgeweken naar een waterberging. Ten aanzien van een waterberging kan worden gedacht aan het realiseren van een groen dak boven op het gebouw. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de sterkte van de constructie. De bebouwing dient het gewicht van het groene dak aan te kunnen.
Daarnaast kan het regenwater worden opgevangen door middel van een grotere waterberging op eigen terrein. Het water uit de waterberging kan lokaal worden gebruikt binnen het terrein van de school (bewatering planten, speelwater in warme zomerdagen, etc.).
Omdat het om een school gaat, bestaat de mogelijkheid om van klimaatadaptieve maatregelen een educatief onderwerp te maken en de leerlingen in de praktijk uitleg te geven over de werking van dergelijke systemen.
De klimaatadaptieve maatregelen zijn overigens breder dan enkel het wateraspect. Een volledige weergave van de uitgewerkte klimaatadaptieve maatregelen is op genomen in de bijlagen 15, 16, 17 en 18 van deze toelichting.
Opgave Ruimtelijk Programmatisch Kader en match met Klimaatadaptief bouwen:
Uit het RPK als opgenomen in Bijlage 10 Ruimtelijk-programmatisch kader vloeit het uitgangspunt voort om 5,3% van het te ontwikkelen areaal in oppervlaktewater uit te voeren. Het plangebied bedraagt 5038 m2. 5,3% van 5038 m2 = 267 m2. In onderhavig plangebied is het niet doenlijk om kwalitatief hoogwaardig en goed ontsloten oppervlaktewater te realiseren. Derhalve is in samenspraak met het Hoogheemraadschap Delfland besloten dat het wordt toegestaan om af te wijken van het RPK, en dat de opgave gerealiseerd mag worden middels vasthoud-/waterbergingsmaatregelen.
Overeengekomen waterbergingsopgave:
In het peilvak wordt gerekend met een peilstijging van 0,55 m. Een peilstijging van 0,55 m over 267 m2 oppervlaktewater resulteert in een waterbergingsvolume en opgave van 147 m3. Er dient dus 147 m3 waterberging binnen de ontwikkeling te worden gerealiseerd, vanuit de overeengekomen aangepaste uitgangspunten volgend uit het RPK.
Deze eis komt in grote lijnen overeen met de eisen t.a.v. wateroverlast uit het convenant klimaatadaptief bouwen. Er is afgesproken dat aan het convenant op dit punt dan ook niet wordt vastgehouden, maar dat we uitgaan van de hierboven genoemde opgave.
Het verhard oppervlak (gebouwen en terreinverhardingen) dient te worden afgekoppeld, en moet afvoeren op de te realiseren waterberging. De beoordelingscriteria van het ontwerp en de vastlegging in het BP staan benoemd in de “Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces” van het HHD. De waterberging is niet eerder dan in 24 uur leeg en is in maximaal 48 uur weer beschikbaar, of wordt gestuurd. Een en ander is in het bestemmingsplan geborgd.
Een volledige weergave van de uitgewerkte klimaatadaptieve maatregelen is op genomen in de bijlagen 15, 16, 17 en 18 van deze toelichting.
Vuil- en hemelwater
De gemeente heeft aangegeven dat afhankelijk van de grondwaterstand het te ontwikkelen terrein waarschijnlijk dient te worden voorzien van DT-riolering (drainage-transport). Daarnaast moet het te ontwikkelen gebied gescheiden gerioleerd worden en dient tevens rekening te worden gehouden met kosten voor het aanpassen van het rioolgemaal Zuidplantsoen.
Waterkwaliteit
In de toekomstige situatie mag de waterkwaliteit niet verslechteren. Derhalve dient gewerkt te worden met materialen die geen uitloging veroorzaken.
Waterveiligheid
Uit de legger van waterschap Delfland blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszones van waterkeringen bevindt. Om deze reden zijn er geen effecten op de waterveiligheid.
Juridische borging
Het hoogheemraadschap verwacht dat de aanleg en instandhouding van de bergingsvoorzieningen in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd worden. Dit is ook als zodanig doorvertaald. Hierbij is voor wat betreft de bergingsvoorzieningen een norm van 147 m3 aangehouden teneinde rekening te houden met de klimaatadaptatie en eisen voortvloeiend uit het RPK.
De waterbergingsopgave is ingepast in het ontwerp en geborgd in de regels. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijk eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).
Tabel 4.6: Kolom D11.2 van m.e.r.-plichtige activiteiten uit Wet Milieubeheer en Besluit m.e.r.
Voor de activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst, of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het planvoornemen valt onder de in D gestelde drempelwaarde.
In het kader van de onderhavige ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, deze is meegenomen in Bijlage 27 Aanmeldingsnotitie vormvrije mer. Voor de getoetste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemming in het plangebied is aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemming zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden en de doorvoor uitgevoerde onderzoeken van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
Er is gekozen voor een op de ontwikkeling van het plangebied gericht bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de Delftse systematiek c.q. handboek.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals Gedeputeerde Staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Groen
Deze bestemming is gericht op groen en groenvoorzieningen, maar maakt onder andere ook langzaamverkeersroutes en ontsluitingen mogelijk.
Maatschappelijk
Deze bestemming is ingericht en afgestemd op de beoogde realisatie van de internationale school.
Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is gericht op verkeers en verblijfsvoorzieningen, maar maakt onder andere ook groenvoorzieningen mogelijk.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbesteming beschermt de gronden waar mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn.
Waarde - Cultuurhistorie
Deze dubbelbestemming beschermt de structuren met een cultuurhistorische waarde.
Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn nadere bepalingen ten aanzien van het parkeren opgenomen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Aangegeven is welk gebruik in ieder geval verboden is en welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het onderhavige bestemmingsplan opgenomen.
Toezicht en handhaving is iets dat door betrokkenen als onprettig wordt ervaren. De gemeente doet het omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's willen wij beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvan kan en wil inzetten.
De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.
De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.
Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de relevante overlegpartners. De overlegpartners zijn in de periode van 2 maart 2022 tot en met 22 maart 2022 in de gelegenheid gesteld op het concept ontwerpbestemmingsplan te reageren. Het betreft een informele procedure zonder een harde reactietermijn. De ontvangen ontvangen reacties zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 29 Nota vooroverleg. De ontvangen reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het ontwerp bestemmingsplan.
Participatie
De eerste participatieronde heeft plaatsgevonden tijdens een inloopavond tbv het VO bouwplan van IGVO op 28 oktober 2021.
Voorafgaand aan de inloopavond is een uitnodiging verstuurd aan alle bewoners van de Zeeheldenbuurt en aan ouders van de IGVO. De inloopavond was van 19:00 tot 21:00.
Op locatie in de International School Delft Primary aan de Jaffalaan zijn panelen opgehangen met het Voorlopig Ontwerp van de nieuwbouwplannen. Aanwezig waren de architect, schooldirecteur, adviseur Mobiliteit van goudappel Coffeng en adviseur van de gemeente delft om de plannen toe te lichten.
De opkomst was beperkt tot circa 25 personen waarvan de helft ouders betrof. Er zijn vragen gesteld over het ontwerp en de voorgenomen verkeersafwikkeling in de Prins Bernardlaan. Als reactie hierop is aangegeven dat in de omgeving van de Prins Bernhardlaan voldoende mogelijkheden zijn voor het brengen en ophalen. Veelvuldig werd gevraagd naar de uitwerking van de plannen van Gele Scheikunde. Hier is inhoudelijk niet op gereageerd aangezien dit om een andere ontwikkeling gaat. De algehele avond maakte een positieve indruk op de aanwezige vertegenwoordigers van de initiatiefnemer.
Zienswijze
Na het wettelijk vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd in de periode van 15 november 2022 tot en met 27 december 2022. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Naar aanleiding van de zienswijzenperiode zijn geen zienswijzen ontvangen.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt gewijzigd vastgesteld. De wijzigingen bij vaststelling zijn opgenomen in de Nota aanpassingen die onderdeel uitmaakt van het vaststellingsbesluit. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt daarna zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal anderszins geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening of door kostenverhaal via de grondprijs. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De gemeentelijke kosten bestaan voor deze wijzigingen onder andere uit de proces-, onderzoeks- en apparaatskosten ten behoeve van het wijzigingen van de bestemming op deze locaties.
De gemeentelijke kosten voor het wijzigingen van het juridisch-planologisch kader voor deze maatschappelijke voorziening worden uit gemeentelijke middelen voldaan.