direct naar inhoud van Regels

0230BPLGOWB (Laagraven-Oudwulverbroek)

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0321.0230BPLGOWB-VAST

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;

  2. opslag t.b.v. caravans en standbouwmaterialen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

  3. een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. extensief recreatief medegebruik;

  3. verkeer en verblijf, waaronder parkeren;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. agrarisch natuurbeheer.

 

3.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:

  1. Open erfafscheidingen ten behoeve van de afscheiding van agrarische percelen tot een maximale bouwhoogte van 1,2 meter;

  2. Schuilstal voor vee, met een maximale oppervlakte van 20 m2 per stal, een maximale bouwhoogte van 3 meter en maximaal 1 schuilstal per bedrijf;

  3. Veldschuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur', met een maximale oppervlakte van de bestaande oppervlakte en een maximale goot- en bouwhoogte van de bestaande goot- en bouwhoogte;

  4. Paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak'.

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits:

  1. de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd;

  2. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kwaliteiten daardoor niet onevenredig worden aangetast;

  3. de bouwhoogte van de lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 meter bedraagt;

  4. de voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig zijn in de periode 1 maart tot en met 31 oktober.

  5. geen onevenredige aantasting van het open landschap plaatsvindt.

  1. Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits:

  1. de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd;

  2. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kwaliteiten daardoor niet onevenredig worden aangetast;

  3. de bouwhoogte van de lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 10 meter bedraagt;

  4. de voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig zijn in de periode 1 maart tot en met 31 oktober.

  5. geen onevenredige aantasting van de openheid van het landschap plaatsvindt.

  1. Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van permanente teeltondersteunende voorzieningen, mits:

  1. de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd;

  2. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kwaliteiten daardoor niet onevenredig worden aangetast;

  3. de bouwhoogte van de permanente teeltondersteunende voorzieningen maximaal 10 meter bedraagt;

  4. de goothoogte van de permanente teeltondersteunende voorzieningen niet meer dan 6 meter bedraagt;

  5. geen onevenredige aantasting van de openheid van het landschap plaatsvindt.

  1. Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b voor het bouwen van schuilgelegenheden, veld- en opslagschuren onder de volgende voorwaarden:

  1. De rij-afstand van de schuilgelegenheden, veld- en opslagschuren tot aan het bebouwingsvlak van het agrarische bedrijf binnen de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' mag niet minder bedragen dan 500 meter;

  2. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat:

  • de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;

  • de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen;

  • de goothoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;

  • landschappelijke inpassing verzekerd moet zijn.

  1. Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de opslag van teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van de fruitteelt onder de volgende voorwaarden:

  1. de oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;

  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;

  3. de goothoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;

  4. landschappelijke inpassing verzekerd moet zijn.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het gebruiken, in gebruik geven en laten gebruiken van gronden voor:

  1. niet als bouwwerk aan te merken mestbassins;

  2. de opslag van fruitkisten buiten gebouwen;

  3. de opslag van hooirollen buiten gebouwen;

  4. de opslag van kuilvoer;

  1. Binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van woningen en bijbehorende tuinen en erven, alsook andere spuitgevoelige functies mag niet gespoten worden met gewasbeschermingsmiddelen en biociden, tenzij het een spuitgevoelige functie betreft die hoort bij de inrichting ten behoeve waarvan het spuiten plaatsvindt.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.1 voor het toestaan van een standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen per agrarisch bedrijf, mits:

  1. deze is gelegen binnen een afstand van maximaal 25 meter van de grens van een agrarisch bouwvlak;

  2. wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, door middel van afschermende beplanting;

  3. kampeermiddelen uitsluitend aanwezig zijn gedurende de periode van 1 maart en 31 oktober;

  4. de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast.

  1. het bepaalde in lid 3.5 sub b voor het toestaan van het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen en biociden , mits het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

 

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden

 

3.7.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Agrarisch' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel, het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen en het aanbrengen van drainage;

  2. het aanleggen of verharden van wegen of paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

 

3.7.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden die:

  1. behoren tot normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

3.7.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 3.7.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. geen onevenredige afbreuk gedaan wordt aan de aanwezige hydrologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

 

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.8.1 Vergroting en/of vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming van de gronden te wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak binnen een aangrenzende andere bestemming, met dien verstande dat:

  1. indien het bestaande bouwvlak kleiner is dan 1 ha het bouwvlak na vergroting maximaal 1 ha mag bedragen;

  2. indien het bestaande bouwvlak tussen de 1 ha en 1,5 ha bedraagt het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 ha mag bedragen;

  3. indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1,5 ha het bouwblok éénmalig met maximaal 15% mag worden uitgebreid;

  4. de (bedrijfseconomische) noodzaak voor de vergroting van het bouwvlak moet zijn aangetoond;

  5. de uitbreiding milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn;

  6. een landschappelijke inpassing van de vormverandering of vergroting moet plaatsvinden door middel van een beplantingsplan, dat is goedgekeurd door de landschapscoördinator of een andere deskundige op het gebied van landschap, flora en fauna;

  7. vergroting of vormverandering niet is toegestaan op de gronden die mede zijn bestemd voor 'Waarde - Landschappelijke openheid'.

 

 

 

Artikel 4 Agrarisch - Fruitteelt

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-Fruitteelt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarische bedrijfsactiviteiten ten behoeve van fruitteelt;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte streekeigen producten;

  2. horeca-activiteiten voor zover ten dienste aan de hoofdactiviteit en deze behoren tot de categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten tot maximaal 100 m2;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. tuinen, erven en terreinen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. verkeer en verblijf, waaronder parkeren;

  7. zelfstandig wonen, al dan niet in combinatie met beroepen en bedrijven aan huis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', al dan niet in combinatie met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  8. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen, voor zover daarmee de agrarische functie van de gronden niet onevenredig wordt aangetast;

  9. kleinschalig kamperen;

  10. activiteiten ten behoeve van de verbrede landbouw, met dien verstande dat;

  • het oppervlak ten behoeve van landelijke activiteiten ten hoogste 700 m2 bedraagt;

  • het oppervlak ten behoeve van binnenopslag maximaal 250 m2 bedraagt;

  • het oppervlak ten behoeve van overige activiteiten maximaal 100 m2 bedraagt;

  • het gaat om activiteiten tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

  • de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden danwel versterkt;

  • er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht;

  • omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;

  • de functiewijziging leidt niet tot een onevenredige toename van het gemotoriseerde verkeer;

  • er geen detailhandel ontstaat met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 100 m2.

  1. huisvesting piekwerkers t.b.v. fruitteelt;

  2. huisvesting vaste werknemers t.b.v. fruitteelt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting werknemers'.

 

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

4.2.1 Algemeen

Voor de 'Agrarisch-Fruitteelt' aangewezen gronden gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken worden uitsluitend toegestaan ten behoeve van het bepaalde in lid 4.1;

  2. bouwwerken, zowel bestaand als nieuw, moeten worden gebouwd binnen een agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de koelruimten ten behoeve van de fruitteelt:

  • maximaal 175 m2 bedraagt: bij omvang fruitteeltgronden tot en met 5 ha (categorie A);

  • maximaal 350 m2 bedraagt: bij omvang fruitteeltgronden tot en met 10 ha (categorie B);

  • maximaal 700 m2 bedraagt: bij omvang fruitteeltgronden tot en met 20 ha (categorie C);

  • maximaal 1.050 m2 bedraagt: bij omvang fruitteeltgronden tot en met 30 ha (categorie D);

  • maximaal 1.400 m2 bedraagt: bij omvang fruitteeltgronden meer dan 30 ha (categorie E);

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de overige bouwwerken ten behoeve van de fruitteelt:

  • maximaal 450 m2 bedraagt: bij omvang fruitteeltgronden tot en met 5 ha (categorie A);

  • maximaal 900 m2 bedraagt: bij omvang fruitteeltgronden tot en met 10 ha (categorie B);

  • maximaal 1.800 m2 bedraagt: bij omvang fruitteeltgronden tot en met 20 ha (categorie C);

  • maximaal 2.700 m2 bedraagt: bij omvang fruitteeltgronden tot en met 30 ha (categorie D);

  • maximaal 3.600 m2 bedraagt: bij omvang fruitteeltgronden meer dan 30 ha: (categorie E);

  1. de oppervlakte van bestaande koelruimten en overige bouwwerken ten behoeve van fruitteelt, mag in in afwijking van het bepaalde onder b, niet meer bedragen dan bestaand indien de oppervlakte op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedroeg dan de in b genoemde oppervlakte;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de fruitteelt bedraagt ten hoogste 10 meter;

  3. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van de fruitteelt, die uitsluitend mogen worden gebruikt als koelruimte, bedraagt ten hoogste 12 meter;

  4. de oppervlakte van kassen en hoge boogkassen bedraagt ten hoogste 300 m2;

  5. de afstand tussen gebouwen bedraagt maximaal 20 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze meer is;

  6. de bouw van een bedrijfswoning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  7. het aantal bedrijfswoningen per bedrijf bedraagt niet meer dan 1, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  8. de bedrijfswoning is georiënteerd op de voorgevelrooilijn;

  9. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,20 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  10. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 8,50 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  11. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 660 m3, indien de bestaande inhoud meer bedraagt geldt deze inhoud.

 

4.2.2 Erfbebouwing

 

4.2.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn;

  2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,2 meter;

  3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 meter;

  4. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 50 m2.

 

4.2.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot maximaal 1 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 meter.

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.2.1 sub b, met dien verstande dat bij telen van klein fruit één hogere categorie, zoals genoemd in het betreffende artikel, als maximum kan worden toegestaan;

  2. lid 4.2.1 onder m voor het vergroten van de inhoud van bedrijfswoningen tot maximaal 800 m3, mits:

  1. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad;

  2. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt;

  3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

  1. lid 4.2 voor het binnen het bouwvlak bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van kamperen, zoals sanitaire ruimten, en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamperen, mits:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer dan 50 m² bedraagt;

  2. de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;

  3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 6 meter bedraagt.

 

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van woningen en bijbehorende tuinen en erven, alsook andere spuitgevoelige functies mag niet gespoten worden met gewasbeschermingsmiddelen en biociden, tenzij het een spuitgevoelige functie betreft die hoort bij de inrichting ten behoeve waarvan het spuiten plaats vindt.

  2. Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 4.1 onder h, gelden de volgende regels:

  1. De woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden;

  2. Het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang;

  3. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van:

  • detailhandel in behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;

  • webwinkels, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m2 aan opslag en distributie van de te verhandelen goederen.

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  2. Ieder beroep of bedrijf aan huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;

  3. Ieder beroep of bedrijf aan huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid

  4. Er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning.

  1. Voor de huisvesting van piekwerkers ten behoeve van fruitteelt zoals genoemd in lid 4.1 onder m gelden de volgende regels:

  1. er mogen maximaal 35 piekwerkers gehuisvest worden;

  2. huisvesting mag uitsluitend plaatsvinden in kampeermiddelen en/of woonunits met een maximum aantal van 12 over een aaneengesloten periode van maximaal 12 weken.

  1. Voor de huisvesting van vaste werknemers ten behoeve van fruitteelt zoals genoemd in lid 4.1 onder n gelden de volgende regels:

  1. er mogen maximaal 15 werknemers gehuisvest worden;

  2. huisvesting is uitsluitend toegestaan in een bestaand bedrijfsgebouw over een aaneengesloten periode van maximaal 9 maanden.

 

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.1 voor het toestaan van tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders, mits:

  1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit een oogpunt van de tijdelijke arbeidsbehoefte op het betreffende agrarisch bedrijf;

  2. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;

  3. de huisvesting uitsluitend plaatsvindt ten tijde van piekwerkzaamheden in de periode 1 maart tot en met 31 oktober;

  4. de huisvesting uitsluitend betrekking heeft op arbeiders die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze tijdelijk zijn gehuisvest;

  5. er niet meer dan 15 werknemers per jaar worden gehuisvest;

  6. de huisvesting plaatsvindt in agrarische bedrijfsgebouwen die gesitueerd zijn binnen een bouwvlak;

  7. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;

  8. het woon- en leefklimaat in de omgeving niet wordt aangetast;

  9. er binnen het bouwvlak wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de huisvesting.

  1. het bepaalde in lid 4.5 sub a voor het toestaan van het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen en biociden , mits het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

  2. lid 4.1 sub k voor binnenopslag, met een maximum van 500 m2.

  3. lid 4.1 voor het toelaten van het gebruik van een deel van de bebouwing voor het stallen van caravans of voor de opslag van elders gevestigde bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, indien is komen vast te staan dat binnen een bouwvlak het agrarisch bedrijf gedeeltelijk is beëindigd;

  4. lid 4.1 voor het toestaan van een standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen per agrarisch bedrijf, mits:

  1. deze is gelegen binnen een afstand van maximaal 25 meter van de grens van een agrarisch bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden';

  2. wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, door middel van afschermende beplanting;

  3. kampeermiddelen uitsluitend aanwezig zijn gedurende de periode van 1 maart en 31 oktober;

  4. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, worden gebouwd tot een oppervlakte van maximaal 50 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter;

  5. de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast.

 

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

4.7.1 Vergroting en/of vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming van de gronden te wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak binnen een aangrenzende andere bestemming, met dien verstande dat:

  1. indien het bestaande bouwvlak kleiner is dan 1 ha het bouwvlak na vergroting maximaal 1 ha mag bedragen;

  2. indien het bestaande bouwvlak tussen de 1 ha en 1,5 ha bedraagt het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 ha mag bedragen;

  3. indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1,5 ha het bouwvlak éénmalig met maximaal 15% mag worden uitgebreid;

  4. de (bedrijfseconomische) noodzaak voor de vergroting van het bouwvlak moet zijn aangetoond;

  5. de uitbreiding milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn;

  6. een landschappelijke inpassing van de vormverandering of vergroting moet plaatsvinden door middel van een beplantingsplan, dat is goedgekeurd door de landschapscoördinator of een andere deskundige op het gebied van landschap, flora en fauna;

  7. vergroting of vormverandering niet is toegestaan op de gronden die mede zijn bestemd voor 'Waarde - Landschapswaarde openheid'.

 

 

4.7.2 Wijziging agrarisch functie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' ten behoeve van een gewijzigd agrarisch gebruik van de gronden, met dien verstande dat:

  1. de wijzigingsbevoegdheid alleen mag worden toegepast voor volwaardige agrarische bedrijven;

  2. door de aanvrager de volwaardigheid van het bedrijf dient te worden aangetoond;

  3. de oppervlakte van het agrische bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1 ha dan wel de bestaande oppervlakte indien meer dan 1 ha;

  4. de gebruikswijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn;

  5. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad.

 

4.7.3 Wijziging vrijkomende agrarisch bebouwing (vab)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, indien sprake is van een algehele

beëindiging van een agrarisch bedrijf, de bestemming Agrarisch te wijzigen in een op de

in bijlage 4 genoemde vervolgfuncties afgestemde bestemming, met inachtneming van

het volgende:

  1. de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;

  2. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;

  3. er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);

  4. 50% van de bedrijfsgebouwen dient gesloopt te worden, met dien verstande dat monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mogen worden gesloopt;

  5. indien de bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, mag ten hoogste 50% van het gesloopte bebouwingsoppervlak worden teruggebouwd tot een maximum van 300 m² in totaal;

  6. de bestaande bebouwing wordt aangemerkt als vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing;

  7. het bouwvlak dient verkleind te worden tot het bestaande in gebruik zijnde erf;

  8. er mag geen sprake zijn van buitenopslag;

  9. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties niet onevenredig groot mag zijn en de bestaande infrastructuur berekend dient te zijn op de nieuwe activiteit;

  10. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;

  11. het aantal woningen niet mag toenemen;

  12. stapeling van vervolgfuncties is niet toegestaan.

 

4.7.4 Huisvesting seizoenarbeiders

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de nadere aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting werknemers' op te nemen, met inachtneming van het volgende:

  1. de noodzaak van de tijdelijke huisvesting is noodzakelijk voor  een doelmatige bedrijfsvoering;

  2. er is sprake van een reëel agrarisch bedrijf;

  3. er is sprake van werknemers die werkzaam zijn in de fruitteelt;

  4. de huisvesting mag uitsluitend plaatsvinden gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 9 maanden;

  5. de huisvesting mag uitsluitend betrekking hebben op werknemers die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze worden gehuisvest;

  6. er mogen maximaal 15 vaste werknemers per jaar worden gehuisvest;

  7. de huisvesting dient plaats te vinden in agrarische bedrijfsgebouwen die gesitueerd zijn binnen een bouwvlak;

  8. er dient binnen het bouwvlak te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de huisvesting;

  9. het maximum aantal van 10 locaties voor de huisvesting van vaste werknemers binnen het gehele grondgebied van de gemeente Houten niet wordt overschreden.

 

Artikel 5 Agrarisch - Glastuinbouw

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarische bedrijfsactiviteiten ten behoeve van glastuinbouw;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte streekeigen producten;

  2. horeca-activiteiten voor zover ten dienste aan de hoofdactiviteit en deze behoren tot de categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Horeca-activiteiten' tot maximaal 100 m2;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. tuinen, erven en terreinen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. verkeer en verblijf, waaronder parkeren;

  7. zelfstandig wonen, al dan niet in combinatie met beroepen en bedrijven aan huis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', al dan niet in combinatie met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  8. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen, voor zover daarmee de agrarische functie van de gronden niet onevenredig wordt aangetast;

  9. kleinschalig kamperen;

  10. activiteiten ten behoeve van de verbrede landbouw, met dien verstande dat;

  • het oppervlak ten behoeve van landelijke activiteiten ten hoogste 700 m2 bedraagt;

  • het oppervlak ten behoeve van binnenopslag maximaal 250 m2 bedraagt;

  • het oppervlak ten behoeve van overige activiteiten maximaal 100 m2 bedraagt;

  • het gaat om activiteiten tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

  • de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden danwel versterkt;

  • er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht;

  • omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;

  • de functiewijziging leidt niet tot een onevenredige toename van het gemotoriseerde verkeer;

  • er geen detailhandel ontstaat met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 100 m2.

 

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

5.2.1 Algemeen

Voor de 'Agrarisch-Glastuinbouw' aangewezen gronden gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken worden uitsluitend toegestaan ten behoeve van het bepaalde in lid 5.1;

  2. bouwwerken, zowel bestaand als nieuw, dienen te worden gegroepeerd binnen het bouwvlak, waarbij kassen en hoge boogkassen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kas';

  3. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 6 meter;

  4. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 10 meter, dan wel de bestaande legale maatvoering;

  5. de bouwhoogte van kassen en hoge boogkassen bedraagt ten hoogste 5 meter;

  6. de afstand tussen gebouwen bedraagt maximaal 20 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze meer is;

  7. de bouw van een bedrijfswoning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  8. het aantal bedrijfswoningen per bedrijf bedraagt niet meer dan 1, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  9. de bedrijfswoning is georiënteerd op de voorgevelrooilijn;

  10. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,20 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  11. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 8,50 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  12. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 660 m3, indien de bestaande inhoud meer bedraagt geldt deze inhoud.

 

5.2.2 Erfbebouwing

 

5.2.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn;

  2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,2 meter;

  3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 meter;

  4. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 50 m2.

 

5.2.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot maximaal 1 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 meter.

 

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

5.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 5.2 voor het binnen het bouwvlak bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van kamperen, zoals sanitaire ruimten, en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamperen, mits:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer dan 50 m2 bedraagt;

  2. de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;

  3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 6 meter bedraagt.

  1. lid 5.2.1 onder c voor een grotere goothoogte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 7,5 meter;

  2. lid 5.2.1 onder l voor het vergroten van de inhoud van bedrijfswoningen tot maximaal 800 m3, mits:

  1. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad;

  2. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt;

  3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 5.1 onder h, gelden de volgende regels:

  1. De woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden;

  2. Het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang;

  3. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van:

  • detailhandel in behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;

  • webwinkels, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m2 aan opslag en distributie van de te verhandelen goederen.

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  2. Ieder beroep of bedrijf aan huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;

  3. Ieder beroep of bedrijf aan huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid

  4. Er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning.

 

5.6 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 5.1 sub k voor binnenopslag, met een maximum van 500 m2.

  2. lid 5.1 voor het toelaten van het gebruik van een deel van de bebouwing voor het stallen van caravans of voor de opslag van elders gevestigde bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, indien is komen vast te staan dat binnen een bouwvlak het agrarisch bedrijf gedeeltelijk is beëindigd;

  3. lid 5.1 voor het toestaan van een standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen per agrarisch bedrijf, mits:

  1. deze is gelegen binnen een afstand van maximaal 25 meter van de grens van een agrarisch bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden';

  2. wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, door middel van afschermende beplanting;

  3. kampeermiddelen uitsluitend aanwezig zijn gedurende de periode van 1 maart en 31 oktober;

  4. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, worden gebouwd tot een oppervlakte van maximaal 50 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter;

  5. de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast.

 

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.7.1 Vergroting en/of vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming van de gronden te wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak binnen een aangrenzende andere bestemming, met dien verstande dat:

  1. indien het bestaande bouwvlak kleiner is dan 1 ha het bouwvlak na vergroting maximaal 1 ha mag bedragen;

  2. indien het bestaande bouwvlak tussen de 1 ha en 1,5 ha bedraagt het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 ha mag bedragen;

  3. indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1,5 ha het bouwvlak éénmalig met maximaal 15% mag worden uitgebreid;

  4. de (bedrijfseconomische) noodzaak voor de vergroting van het bouwvlak moet zijn aangetoond;

  5. de uitbreiding milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn;

  6. een landschappelijke inpassing van de vormverandering of vergroting moet plaatsvinden door middel van een beplantingsplan, dat is goedgekeurd door de landschapscoördinator of een andere deskundige op het gebied van landschap, flora en fauna;

  7. vergroting of vormverandering niet is toegestaan op de gronden die mede zijn bestemd voor 'Waarde - Landschapswaarde openheid'.

 

 

5.7.2 Wijziging agrarisch functie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' of 'Agrarisch - Fruitteelt' ten behoeve van een gewijzigd agrarisch gebruik van de gronden, met dien verstande dat:

  1. de wijzigingsbevoegdheid alleen mag worden toegepast voor volwaardige agrarische bedrijven;

  2. door de aanvrager de volwaardigheid van het bedrijf dient te worden aangetoond;

  3. de oppervlakte van het agrische bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1 ha dan wel de bestaande oppervlakte indien meer dan 1 ha;

  4. de gebruikswijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn;

  5. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad.

 

5.7.3 Wijziging vrijkomende agrarische bebouwing (vab)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, indien sprake is van een algehele

beëindiging van een agrarisch bedrijf, de bestemming Agrarisch te wijzigen in een op de

in bijlage 4 genoemde vervolgfuncties afgestemde bestemming, met inachtneming van

het volgende:

  1. de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;

  2. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;

  3. er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);

  4. 50% van de bedrijfsgebouwen dient gesloopt te worden, met dien verstande dat monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mogen worden gesloopt;

  5. indien de bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, mag ten hoogste 50% van het gesloopte bebouwingsoppervlak worden teruggebouwd tot een maximum van 300 m² in totaal;

  6. de bestaande bebouwing wordt aangemerkt als vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing;

  7. het bouwvlak dient verkleind te worden tot het bestaande in gebruik zijnde erf;

  8. er mag geen sprake zijn van buitenopslag;

  9. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties niet onevenredig groot mag zijn en de bestaande infrastructuur berekend dient te zijn op de nieuwe activiteit;

  10. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;

  11. het aantal woningen niet mag toenemen;

  12. stapeling van vervolgfuncties is niet toegestaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 6 Agrarisch - Grondgebonden

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-Grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten met uitzondering van fruitteelt;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte streekeigen producten;

  2. horeca-activiteiten voor zover ten dienste aan de hoofdactiviteit en deze behoren tot de categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Horeca-activiteiten' tot maximaal 100 m2;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. tuinen, erven en terreinen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. verkeer en verblijf, waaronder parkeren;

  7. zelfstandig wonen, al dan niet in combinatie met beroepen en bedrijven aan huis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', al dan niet in combinatie met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  8. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen, voor zover daarmee de agrarische functie van de gronden niet onevenredig wordt aangetast;

  9. kleinschalig kamperen;

  10. activiteiten ten behoeve van de verbrede landbouw, met dien verstande dat;

  • het oppervlak ten behoeve van landelijke activiteiten ten hoogste 700 m2 bedraagt;

  • het oppervlak ten behoeve van binnenopslag maximaal 250 m2 bedraagt;

  • het oppervlak ten behoeve van overige activiteiten maximaal 100 m2 bedraagt;

  • het gaat om activiteiten tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

  • de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden danwel versterkt;

  • er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht;

  • omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;

  • de functiewijziging leidt niet tot een onevenredige toename van het gemotoriseerde verkeer;

  • er geen detailhandel ontstaat met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 100 m2.

 

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

6.2.1 Algemeen

Voor de 'Agrarisch-Grondgebonden' aangewezen gronden gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken worden uitsluitend toegestaan ten behoeve van het bepaalde in lid 6.1;

  2. bouwwerken, zowel bestaand als nieuw, dienen te worden gegroepeerd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het bedrijf maximaal 1 ha bedraagt (inclusief bedrijfswoning en de daarbij behorende bebouwing);

  1. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 6 meter;

  2. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 10 meter, dan wel de bestaande legale maatvoering;

  3. de afstand tussen gebouwen bedraagt maximaal 20 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze meer is;

  4. de bouw van een bedrijfswoning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  5. het aantal bedrijfswoningen per bedrijf bedraagt niet meer dan 1, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  6. de bedrijfswoning is georiënteerd op de voorgevelrooilijn;

  7. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,20 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  8. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 8,50 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  9. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 660 m3, indien de bestaande inhoud meer bedraagt geldt deze inhoud.

 

6.2.2 Erfbebouwing

 

6.2.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn;

  2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,2 meter;

  3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 meter;

  4. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 50 m2.

 

6.2.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot maximaal 1 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 meter.

 

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

6.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 6.2.1 sub b onder 1, indien de oppervlaktemaat van 1 ha wordt overschreden;

  2. lid 6.2 voor het binnen het bouwvlak bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van kamperen, zoals sanitaire ruimten, en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamperen, mits:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer dan 50 m² bedraagt;

  2. de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;

  3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 6 meter bedraagt;

  1. lid 6.2.1 onder k voor het vergroten van de inhoud van bedrijfswoningen tot maximaal 800 m3, mits:

  1. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad;

  2. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt;

  3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

 

6.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van woningen en bijbehorende tuinen en erven, alsook andere spuitgevoelige functies mag niet gespoten worden met gewasbeschermingsmiddelen en biociden, tenzij het een spuitgevoelige functie betreft die hoort bij de inrichting ten behoeve waarvan het spuiten plaatsvindt.

  2. Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 6.1 onder h, gelden de volgende regels:

  1. De woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden;

  2. Het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang;

  3. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van:

  • detailhandel in behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;

  • webwinkels, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m2 aan opslag en distributie van de te verhandelen goederen.

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  2. Ieder beroep of bedrijf aan huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;

  3. Ieder beroep of bedrijf aan huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid

  4. Er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning.

 

6.6 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 6.1 sub k voor binnenopslag, met een maximum van 500 m2;

  2. het bepaalde in lid 6.5 sub a voor het toestaan van het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen en biociden , mits het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

  3. lid 6.1, voor het toelaten van het gebruik van een deel van de bebouwing voor het stallen van caravans of voor de opslag van elders gevestigde bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, indien is komen vast te staan dat binnen een bouwvlak het agrarisch bedrijf gedeeltelijk is beëindigd;

  4. lid 6.1 voor het toestaan van een standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen per agrarisch bedrijf, mits:

  1. deze is gelegen binnen een afstand van maximaal 25 meter van de grens van een agrarisch bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden';

  2. wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, door middel van afschermende beplanting;

  3. kampeermiddelen uitsluitend aanwezig zijn gedurende de periode van 1 maart en 31 oktober;

  4. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, worden gebouwd tot een oppervlakte van maximaal 50 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter;

  5. de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast.

 

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

6.7.1 Vergroting en/of vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming van de gronden te wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak binnen een aangrenzende andere bestemming, met dien verstande dat:

  1. indien het bestaande bouwvlak kleiner is dan 1 ha het bouwvlak na vergroting maximaal 1 ha mag bedragen;

  2. indien het bestaande bouwvlak tussen de 1 ha en 1,5 ha bedraagt het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 ha mag bedragen;

  3. indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1,5 ha het bouwblok éénmalig met maximaal 15% mag worden uitgebreid;

  4. de (bedrijfseconomische) noodzaak voor de vergroting van het bouwvlak moet zijn aangetoond;

  5. de uitbreiding milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn;

  6. een landschappelijke inpassing van de vormverandering of vergroting moet plaatsvinden door middel van een beplantingsplan, dat is goedgekeurd door de landschapscoördinator of een andere deskundige op het gebied van landschap, flora en fauna;

  7. vergroting of vormverandering niet is toegestaan op de gronden die mede zijn bestemd voor 'Waarde - Landschapswaarde openheid'.

 

 

6.7.2 Wijziging agrarisch functie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Fruitteelt' ten behoeve van een gewijzigd agrarisch gebruik van de gronden, met dien verstande dat:

  1. de wijzigingsbevoegdheid alleen mag worden toegepast voor volwaardige agrarische bedrijven;

  2. door de aanvrager de volwaardigheid van het bedrijf dient te worden aangetoond;

  3. de oppervlakte van het agrische bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1 ha dan wel de bestaande oppervlakte indien meer dan 1 ha.;

  4. de gebruikswijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn;

  5. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad.

 

6.7.3 Wijziging vrijkomende agrarische bebouwing (vab)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, indien sprake is van een algehele

beëindiging van een agrarisch bedrijf, de bestemming Agrarisch te wijzigen in een op de

in bijlage 4 genoemde vervolgfuncties afgestemde bestemming, met inachtneming van

het volgende:

  1. de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;

  2. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;

  3. er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);

  4. 50% van de bedrijfsgebouwen dient gesloopt te worden, met dien verstande dat monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mogen worden gesloopt;

  5. indien de bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, mag ten hoogste 50% van het gesloopte bebouwingsoppervlak worden teruggebouwd tot een maximum van 300 m² in totaal;

  6. de bestaande bebouwing wordt aangemerkt als vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing;

  7. het bouwvlak dient verkleind te worden tot het bestaande in gebruik zijnde erf;

  8. er mag geen sprake zijn van buitenopslag;

  9. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties niet onevenredig groot mag zijn en de bestaande infrastructuur berekend dient te zijn op de nieuwe activiteit;

  10. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;

  11. het aantal woningen niet mag toenemen;

  12. stapeling van vervolgfuncties is niet toegestaan.

 

 

 

 

 

Artikel 7 Agrarisch - Niet-grondgebonden

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-niet-grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten met uitzondering van glastuinbouw;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte streekeigen producten;

  2. horeca-activiteiten voor zover ten dienste aan de hoofdactiviteit en deze behoren tot de categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Horeca-activiteiten' tot maximaal 100 m2;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. tuinen, erven en terreinen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. verkeer en verblijf, waaronder parkeren;

  7. zelfstandig wonen, al dan niet in combinatie met beroep/bedrijf aan huis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding;

  8. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen, voor zover daarmee de agrarische functie van de gronden niet onevenredig wordt aangetast;

  9. kleinschalig kamperen;

  10. activiteiten ten behoeve van de verbrede landbouw, met dien verstande dat;

  • het oppervlak ten behoeve van landelijke activiteiten ten hoogste 700 m2 bedraagt;

  • het oppervlak ten behoeve van binnenopslag maximaal 250 m2 bedraagt;

  • het oppervlak ten behoeve van overige activiteiten maximaal 100 m2 bedraagt;

  • het gaat om activiteiten tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

  • de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden danwel versterkt;

  • er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht;

  • omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;

  • de functiewijziging leidt niet tot een onevenredige toename van het gemotoriseerde verkeer;

  • er geen detailhandel ontstaat met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 100 m2.

 

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

7.2.1 Algemeen

Voor de 'Agrarisch-Niet-grondgebonden' aangewezen gronden gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken worden uitsluitend toegestaan ten behoeve van het bepaalde in lid 7.1;

  2. bouwwerken, zowel bestaand als nieuw, dienen te worden gegroepeerd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:

  3. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het bedrijf bedraagt maximaal 1 ha (inclusief bedrijfswoning en de daarbij behorende bebouwing);

  4. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 6 meter;

  5. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 10 meter, dan wel de bestaande maatvoering;

  6. de afstand tussen gebouwen bedraagt maximaal 20 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze meer is;

  7. de bouw van een bedrijfswoning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  8. het aantal bedrijfswoningen per bedrijf bedraagt niet meer dan 1, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  9. de bedrijfswoning is georiënteerd op de voorgevelrooilijn;

  10. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,20 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  11. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 8,50 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  12. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 660 m3, indien de bestaande inhoud meer bedraagt geldt deze inhoud.

 

7.2.2 Erfbebouwing

 

7.2.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn;

  2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,2 meter;

  3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 meter;

  4. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 50 m2.

 

7.2.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot maximaal 1 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 meter;

 

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

7.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 7.2.1 sub b onder 1, indien de oppervlaktemaat van 1 ha wordt overschreden;

  2. lid 7.2.1 onder k voor het vergroten van de inhoud van bedrijfswoningen tot maximaal 800 m3, mits:

  1. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad;

  2. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt;

  3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

  1. lid 7.2 voor het binnen het bouwvlak bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van kamperen, zoals sanitaire ruimten, en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamperen, mits:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer dan 50 m² bedraagt;

  2. de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;

  3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 6 meter bedraagt.

 

 

7.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van woningen en bijbehorende tuinen en erven, alsook andere spuitgevoelige functies mag niet gespoten worden met gewasbeschermingsmiddelen en biociden, tenzij het een spuitgevoelige functie betreft die hoort bij de inrichting ten behoeve waarvan het spuiten plaatsvindt.

  2. Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 7.1, gelden de volgende regels:

  1. De woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden;

  2. Het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang;

  3. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van:

  • detailhandel in behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;

  • webwinkels, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m2 aan opslag en distributie van de te verhandelen goederen;

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  2. Ieder beroep of bedrijf aan huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;

  3. Ieder beroep of bedrijf aan huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid;

  4. Er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning.

 

7.6 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 7.1 sub k voor binnenopslag, met een maximum van 500 m2.

  2. het bepaalde in lid 7.5 sub a voor het toestaan van het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen en biociden , mits het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

  3. lid 7.1 voor het toestaan van een standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen per agrarisch bedrijf, mits:

  1. deze is gelegen binnen een afstand van maximaal 25 meter van de grens van een agrarisch bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden';

  2. wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, door middel van afschermende beplanting;

  3. kampeermiddelen uitsluitend aanwezig zijn gedurende de periode van 1 maart en 31 oktober;

  4. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, worden gebouwd tot een oppervlakte van maximaal 50 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter;

  5. de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast.

 

 

7.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

7.7.1 Vergroting en/of vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming van de gronden te wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak binnen een aangrenzende andere bestemming, met dien verstande dat:

  1. indien het bestaande bouwvlak kleiner is dan 1 ha het bouwvlak na vergroting maximaal 1 ha mag bedragen;

  2. indien het bestaande bouwvlak tussen de 1 ha en 1,5 ha bedraagt het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 ha mag bedragen;

  3. indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1,5 ha het bouwvlak éénmalig met maximaal 15% mag worden uitgebreid;

  4. de (bedrijfseconomische) noodzaak voor de vergroting van het bouwvlak moet zijn aangetoond;

  5. de uitbreiding milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn;

  6. een landschappelijke inpassing van de vormverandering of vergroting moet plaatsvinden door middel van een beplantingsplan, dat is goedgekeurd door de landschapscoördinator of een andere deskundige op het gebied van landschap, flora en fauna;

  7. vergroting of vormverandering niet is toegestaan op de gronden die mede zijn bestemd voor 'Waarde - Landschapswaarde openheid'.

 

 

7.7.2 Wijziging agrarisch functie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Fruitteelt' of 'Agrarisch - Grondgebonden' ten behoeve van een gewijzigd agrarisch gebruik van de gronden, met dien verstande dat:

  1. de wijzigingsbevoegdheid alleen mag worden toegepast voor volwaardige agrarische bedrijven;

  2. door de aanvrager de volwaardigheid van het bedrijf dient te worden aangetoond;

  3. de oppervlakte van het agrische bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1 ha dan wel de bestaande oppervlakte indien meer dan 1 ha.;

  4. de gebruikswijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn;

  5. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad.

 

7.7.3 Wijziging vrijkomende agrarische bebouwing (vab)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, indien sprake is van een algehele

beëindiging van een agrarisch bedrijf, de bestemming Agrarisch te wijzigen in een op de

in bijlage 4 genoemde vervolgfuncties afgestemde bestemming, met inachtneming van

het volgende:

  1. de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;

  2. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;

  3. er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);

  4. 50% van de bedrijfsgebouwen dient gesloopt te worden, met dien verstande dat monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mogen worden gesloopt;

  5. indien de bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, mag ten hoogste 50% van het gesloopte bebouwingsoppervlak worden teruggebouwd tot een maximum van 300 m² in totaal;

  6. de bestaande bebouwing wordt aangemerkt als vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing;

  7. het bouwvlak dient verkleind te worden tot het bestaande in gebruik zijnde erf;

  8. er mag geen sprake zijn van buitenopslag;

  9. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties niet onevenredig groot mag zijn en de bestaande infrastructuur berekend dient te zijn op de nieuwe activiteit;

  10. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;

  11. het aantal woningen niet mag toenemen;

  12. stapeling van vervolgfuncties is niet toegestaan.

 

Artikel 8 Bedrijf

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven en bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen in de 'Tabel Bedrijven' met bijbehorende voorzieningen;

 

Tabel Bedrijven

Aan-
duiding

Adres

Huisnr.

Functie

'specifieke vorm van bedrijf – 1'

Binnenweg

23

kleinschalig ambachtelijk en/of dienstverlenende niet-agrarische bedrijven

'specifieke vorm van bedrijf – 2'

Oud Wulfseweg

9

verhuurbedrijf voor machines

'specifieke vorm van bedrijf - 3'

Utrechtseweg

15a

groothandel in groenten en fruit en be- en verwerking van aardappelen, groenten en fruit

 

'specifieke vorm van bedrijf – 4'

Utrechtseweg

15

hoveniersbedrijf/loodgietersbedrijf

'specifieke vorm van bedrijf – 5'

Fortweg

5

schadeherstelbedrijf

'specifieke vorm van bedrijf – 6'

Wayensedijk

27

aannemersbedrijf

'specifieke vorm van bedrijf – 7'

Wayensedijk

14

caravanstalling

'specifieke vorm van bedrijf – 8'

Wayensedijk

7

dakdekkersbedrijf

'specifieke vorm van bedrijf - 9'

Utrechtseweg

21

transportbedrijf

'specifieke vorm van bedrijf – 10'

Heemsteedseweg

36

transportbedrijf

'specifieke vorm van bedrijf – 11'

Heemsteedseweg

40

autospuiterij

'specifieke vorm van bedrijf – 12'

De Staart

5

rioolwaterzuiveringsbedrijf

'specifieke vorm van bedrijf – 13'

De Staart

3

depot Rijkswaterstaat

 

 

 

 

 

  1. bedrijfsactiviteiten voor zover deze behoren tot de categorieën 1 en 2 welke zijn opgenomen in bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten' met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor);

  2. zelfstandig wonen, al dan niet in combinatie met beroepen en bedrijven aan huis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', al dan niet in combinatie met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  3. productiegebonden detailhandel;

  4. kantoren die ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van de doeleinden als genoemd onder a en b, met dien verstande dat maximaal 30% van het totale bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 2.000 m² hiervoor gebruikt mag worden;

  5. afgeschermde buitenopslag voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn;

  6. een afsluiter voor een gasleiding ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';

  7. een zend-onvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- /ontvangstinstallatie';

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeren;

  4. groenvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;

  2. het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt maximaal het percentage dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximaal bebouwingspercentage (%)';

  3. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal de hoogtes die zijn aangegeven ter plaatse van de (maatvoerings)aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';

  4. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter, met dien verstande dat deze afstanden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 3' en specifieke vorm van bedrijf - 4' niet van toepassing zijn;

  5. parkeergelegenheid dient op eigen terrein gerealiseerd te worden;

  6. de bouw van een bedrijfswoning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  7. het aantal bedrijfswoningen per bedrijf bedraagt niet meer dan 1, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  8. de bedrijfswoning is georiënteerd op de voorgevelrooilijn;

  9. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,20 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  10. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 8,50 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  11. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 660 m3, indien de bestaande inhoud meer bedraagt geldt deze inhoud.

 

8.2.2 Erfbebouwing

 

8.2.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn;

  3. de oppervlakte bedraagt maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met een maximum van 50 m²;

  4. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,2 meter;

  5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 6 meter;

 

 

8.2.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot maximaal 1 meter;

  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 meter;

  4. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten bedraagt maximaal 10 meter;

  5. de bouwhoogte van een zend-onvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- /ontvangstinstallatie', bedraagt maximaal 45 meter;

  6. de bouwhoogte ten behoeve van een rioolwaterzuiveringsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 13', bedraagt maximaal 8 meter.

 

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

8.4 Afwijking van de bouwregels

 

8.4.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan via het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 8.2.1 sub d voor een kleinere afstand tot een perceelsgrens, met dien verstande dat de afstand minimaal 3 m bedraagt of, indien het een uitbreiding van bestaande bebouwing betreft, die reeds dichter bij de perceelsgrens is gelegen, die bestaande afstand.

  2. lid 8.2.1onder k voor het vergroten van de inhoud van woningen tot maximaal 800 m3, mits:

  1. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad;

  2. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt;

  3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

 

8.4.2 Voorwaarden afwijking

Afwijking als bedoeld in lid 8.4.1 is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de woonsituatie;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de milieusituatie;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

8.5 Specifieke gebruiksregels

  1. parkeergelegenheid dient op eigen terrein gerealiseerd te worden;

  2. voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 8.1, gelden de volgende regels:

  1. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden;

  2. het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang;

  3. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van:

  • detailhandel in behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;

  • webwinkels, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m2 aan opslag en distributie van de te verhandelen goederen.

  1. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  2. ieder beroep of bedrijf aan huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;

  3. ieder beroep of bedrijf aan huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid;

  4. Er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning;

  1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. detailhandel, met uitzondering van perifere detailhandel als bedoeld in lid 1;

  2. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor);

  3. horeca;

  4. prostitutiebedrijven;

  5. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn, met uitzondering voor bedrijven die aan drie zijden worden omsloten door wegen, waarbij opslag voor de voorgevel kan worden toegestaan, onder de voorwaarde dat de opslag door groen wordt afgeschermd;

  6. wonen, behoudens bedrijfswoningen.

 

 

8.6 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van:

  1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 8.1 en niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd; indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 8.1;

  2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 8.1, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd;

  3. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor);

 

 

onder de volgende voorwaarden:

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelasting componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 9 Groen

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bescherming van de landschappelijke en ecologische waarden van de landschapselementen;

  3. waterzuideringsdoeleinden ter plaatse van de aanduiding ‘waterzuiveringinstallatie’;

  4. een zend-onvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- /ontvangstinstallatie';

  5. behoud van de cultuurhistorische waarden;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. speelvoorzieningen;

  3. verkeer en verblijf, waaronder voet- en fietspaden, kunstwerken en straatmeubilair;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

9.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:

  1. terreinafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1 meter;

  2. lichtmasten tot een maximale hoogte van 10 meter;

  3. de bouwhoogte van een zend-onvangstinstallatie, ter plaatse van de aanduiding 'zend- /ontvangstinstallatie', bedraagt maximaal 45 meter;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 5 meter;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie':

  1. gebouwen, waarvan de bestaande oppervlakte met maximaal 50% mag worden uitgebreid;

  2. gebouwen tot een maximale goothoogte van 5 meter;

  3. gebouwen op een afstand tot de perceelsgrens van minimaal 5 meter.

  4. gebouwen op een afstand tot de as van de weg, van ‘ontsluitingswegen’, van minimaal 18 meter.

  5. terreinafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 2 meter.

  6. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 m.

  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een afstand tot de perceelsgrens van minimaal 5 m.

 

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

 

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden

 

9.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 9.1 van dit artikel bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel, het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen en het aanbrengen van drainage;

  2. het aanleggen of verharden van wegen of paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen voor zover deze niet ondergeschikt van omvang zijn.

 

9.4.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden die:

  1. behoren tot normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

9.4.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning sub 9.4.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. geen onevenredige afbreuk gedaan wordt aan de aanwezige hydrologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

 

9.5 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden binnen deze bestemming ten behoeve van parkeren is niet toegestaan.

 

 

 

Artikel 10 Gemengd - Landgoed

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. herstel en instandhouding van de cultuurhistorische waarden van het kasteel met de bijbehorende gebouwen en tuinen, waarbij de volgende functies zijn toegestaan:

  1. zelfstandig wonen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis;

  2. kantoren;

  3. horeca in categorie 1, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1';

  1. behoud van, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle laan-, singel-, houtwal- of bermbeplanting of andere groenvoorziening en van het bijzonder bij onverharde wegen;

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen

  4. parkeervoorzieningen;

  5. speelvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  1. herstel en instandhouding van de natuurwaarden;

  2. recreatief medegebruik;

  3. bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, en andere werken.

 

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal de hoogtes die zijn aangegeven ter plaatse van de (maatvoerings)aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

 

10.2.2 Erfbebouwing

 

10.2.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits deze noodzakelijk zijn voor de instandhouding en het herstel van de cultuurhistorische waarden van het kasteel Heemstede en de historische tuinen.

  2. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5 meter;

  3. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 8 meter.

 

10.2.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits deze noodzakelijk zijn voor de instandhouding en het herstel van de cultuurhistorische waarden van het kasteel Heemstede en de historische tuinen.

  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 5 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter, met uitzondering van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van welke de bouwhoogte maximaal 1 m bedraagt.

 

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

10.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2.1 onder e voor het vergroten van de inhoud van bedrijfswoningen tot maximaal 800 m3, mits:

  1. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad;

  2. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt;

  3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

 

10.5 Specifieke gebruiksregels

  1. voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 10.1, gelden de volgende regels:

  1. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden;

  2. het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang;

  3. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van:

  • detailhandel in behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;

  • webwinkels, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m2 aan opslag en distributie van de te verhandelen goederen.

  1. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  2. ieder beroep of bedrijf aan huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;

  3. ieder beroep of bedrijf aan huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid;

  4. Er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning;

  1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor activiteiten waardoor de cultuurhistorische waarden als bedoeld in lid 10.1 geheel of gedeeltelijk in gevaar kunnen worden gebracht.

 

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden

 

10.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 10.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het uitvoeren van grondboringen en/of het indrijven van voorwerpen;

  3. het beplanten van gronden met houtgewas;

  4. het aanleggen en verharden van (bedrijfs)wegen, paden, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, groter dan 200 m2, buiten agrarische bouwvlakken;

  5. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.

 

10.6.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden die:

  1. behoren tot normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

10.6.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning sub 10.6.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. geen onevenredige afbreuk gedaan wordt aan de aanwezige hydrologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

  2. advies is ingewonnen bij de verantwoordelijk waterbeheerder, voor zover de activiteiten betrekking hebben op het genoemde sub 10.6.2 onder a en b.

 

 

 

Artikel 11 Maatschappelijk

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. maatschappelijke voorzieningen, die zijn opgenomen in de 'Tabel Maatschappelijk' met bijbehorende voorzieningen;

 

Tabel Maatschappelijk

Aanduiding

straat

huis - nummer

aard van de huidige functie

toegestane doeleinden

'specifieke vorm van maat- schappelijk - 1'

Oud-Wulfseweg

1

Moluks kerkelijk centrum

  • congres- en kantoordoeleinden;

  • religieuze voorzieningen;

  • groenvoorzieningen.

'specifieke vorm van maat- schappelijk - 2'

Oud-Wulfseweg

3

Makeblijde, experimenteel en educatief architectuurpark met bijbehorende voorzieningen

  • educatieve voorzieningen;

  • culturele en maatschappelijke voorzieningen;

  • organiseren vergaderingen, recepties en workshops, voor zover ondergeschikt aan de hoofdfunctie/-gebruik; Uitgezonderd zijn zaalverhuur en feesten.

  • groenvoorzieningen.

'specifieke vorm van maat- schappelijk - 3'

Lobbendijk

7

Agrarisch opleidingscentrum Midden-Nederland

  • educatieve voorzieningen;

  • groenvoorzieningen.

'specifieke vorm van maat- schappelijk - 4'

Oud-Wulfseweg

6

begraafplaats

  • begraafplaats;

  • groenvoorzieningen.

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. kleinschalige kinderopvang;

  2. horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot de categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Horeca-activiteiten' tot maximaal 100 m2;

  3. verkeer en verblijf, waaronder parkeren ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

  4. parkeren;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. speelvoorzieningen;

  7. tuinen, erven en verhardingen;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

 

 

 

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de voorgevel van hoofdgebouwen moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn;

  3. het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt maximaal het percentage dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximaal bebouwingspercentage (%)';

  4. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal de hoogtes die zijn aangegeven ter plaatse van de (maatvoerings)aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';

  5. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt minimaal 2 meter.

 

 

11.2.2 Erfbebouwing

 

11.2.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn;

  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,2 meter;

  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 6 meter;

  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met een maximum van 50 m²;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 2' zijn naast het bepaalde in sub e tevens bouwwerken in de vorm van kunstwerken toegestaan waarbij het aantal kunstwerken niet meer dan 5 mag bedragen, de hoogte niet meer dan 4 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer dan 100 m2 mag bedragen.

 

11.2.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot maximaal 1 meter;

  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 meter;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.

 

 

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutiebedrijven;

  2. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn;

  3. wonen, met uitzondering van wonen in een bedrijfswoning.

 

Artikel 12 Natuur

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwaarden;

  2. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden;

  3. bos;

  4. groenvoorzieningen;

  5. water;

  6. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. bestaand agrarisch medegebruik;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. langzaam verkeer en verblijf, waaronder parkeren ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

  4. speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';

  5. een gebouw voor opslag ten behoeve van natuuronderhoud ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – opstal ten behoeve van natuuronderhoud'.

 

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 3 meter;

  2. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 1 meter.

  3. de bouwhoogte van een gebouw voor opslag ten behoeve van natuuronderhoud ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – opstal ten behoeve van natuuronderhoud' mag niet meer bedragen dan 4 meter;

  4. de oppervlakte van een gebouw voor opslag ten behoeve van natuuronderhoud ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – opstal ten behoeve van natuuronderhoud' mag niet meer bedragen dan 12 m2.

 

 

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

12.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van lid 12.2 voor:

  1. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4 meter, die noodzakelijk zijn met het oog op natuurbeheer, danwel ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik, mits de te beschermen natuurlijke waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;

 

12.5 Specifieke gebruiksregels

 

12.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten met uitzondering van opslag van hout afkomstig van houtoogst ter plaatse, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor de uitoefening van de bosbouw.

 

12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden

 

12.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 12.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel, het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen en het aanbrengen van drainage;

  2. het aanleggen of verharden van wegen of paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het vellen of rooien van houtgewas anders dan door bosbouwondernemingen die geregistreerd staan bij het Bosschap.

 

12.6.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden die:

  1. behoren tot normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

12.6.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning sub 12.6.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. geen onevenredige afbreuk gedaan wordt aan de aanwezige hydrologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

  2. advies is ingewonnen bij de verantwoordelijk waterbeheerder, voor zover de activiteiten betrekking hebben op het genoemde sub 12.6.1 onder a en b.

 

Artikel 13 Recreatie

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van:

  1. recreatieve voorzieningen, met specifiek recreatieve voorzieningen die zijn opgenomen in de 'Tabel Recreatie' met bijbehorende voorzieningen;

 

Tabel Recreatie

Aanduiding

straat

huis - nummer

aard van de huidige functie

toegestane doeleinden

'specifieke vorm van recreatie - 1'

Wayensedijk

ong.

recreatieplas

  • dagrecreatie;

  • evenementen: maximaal 3 per jaar, waarvan maximaal 1 evenement in categorie C en niet zijnde evenementen met gemotoriseerde sport;

  • groenvoorzieningen.

'specifieke vorm van recreatie - 2'

Wayensedijk

8

volktuinen

  • dagrecreatie in de vorm van volkstuinen;

  • verblijfsrecreatie, uitsluitend voor eigen, niet-commercieel gebruik in de periode van 15 maart tot 31 oktober;

  • groenvoorzieningen.

'specifieke vorm van recreatie - 3'

 

Wayensedijk

ong.

agrarisch

  • grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;

  • dagrecreatie;

  • groenvoorzieningen.

'specifieke vorm van recreatie - 4'

 

Heemsteedseweg

ong.

agrarisch

  • grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;

  • dagrecreatie;

  • groenvoorzieningen.

 

  1. zelfstandig wonen, al dan niet in combinatie met beroep/bedrijf aan huis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding;

  2. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. speelvoorzieningen;

  3. horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot de categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Horeca-activiteiten' tot maximaal 100 m2;

  4. nutsvoorziening;

  5. verkeer en verblijf, waaronder parkeren;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

13.2.1 Bebouwing volkstuinen

Voor het bouwen ten behoeve van volkstuinen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 2' gelden de volgende regels:

  1. de totale oppervlakte van gebouwen mag per volkstuin (perceel) maximaal 35 m² bedragen;

  2. in afwijking van lid a geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' op de plankaart de aangegeven oppervlakte als maximale toegestane oppervlakte;

  3. de goothoogte van gebouwen mag ten hoogste 3 meter bedragen, tenzij de bestaande goothoogte reeds meer bedraagt, dan geldt deze goothoogte als maximale goothoogte;

  4. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 3 meter bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte reeds meer bedraagt, dan geldt deze bouwhoogte als maximale bouwhoogte;

  5. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;

  2. de hoogte van overige bouwwerken mag niet meer mag bedragen dan 1 m;

 

13.2.2 Veldschuren

Een veldschuur is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur', met een maximale oppervlakte van de bestaande oppervlakte en een maximale goot- en bouwhoogte van de bestaande goot- en bouwhoogte.

 

13.2.3 Bebouwing overige recreatieve voorzieningen

Voor het bouwen ten behoeve van recreatieve voorzieningen op de overige bestemmingsvlakken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 meter.

 

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

13.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutiebedrijven;

  2. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;

  3. wonen;

  4. gemotoriseerde sporten, zoals motorcross, karting, jetskiën, schieten, modelvliegen enzovoort;

  5. bioscopen, discotheken, jongerencentra;

  6. verblijfsrecreatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 2' in de periode van 31 oktober tot 15 maart;

  7. evenement, met uitzondering van maximaal 3 evenementen per jaar ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1'.

 

Artikel 14 Sport

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van sportactiviteiten, met specifiek recreatieve voorzieningen die zijn opgenomen in de 'Tabel Sport' met bijbehorende voorzieningen;

 

Tabel Sport

Aanduiding

straat

huis - nummer

aard van de huidige functie

toegestane doeleinden

'specifieke vorm van sport - 1'

Oud Wulfseweg

2

voetbalclub

  • voetbalsport;

  • ondergeschikte horeca;

  • groenvoorzieningen.

'specifieke vorm van sport - 2'

Fortweg

ong.

hondentrainingsterrein

  • hondensport;

  • ondergeschikte horeca;

  • groenvoorzieningen.

'specifieke vorm van sport - 3'

Fortweg

13

manege

  • paardensport;

  • manege;

  • ondergeschikte horeca;

  • groenvoorzieningen.

'specifieke vorm van sport - 4'

Koppeldijk

1c

manege

  • paardensport;

  • manege;

  • ondergeschikte horeca;

  • groenvoorzieningen.

'specifieke vorm van sport - 5'

Heemsteedseweg

32a

golfbaan

  • golfbaan;

  • ondergeschikte horeca;

  • dagrecreatie;

  • groenvoorzieningen.

 

  1. een zend-onvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- /ontvangstinstallatie';

  2. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';

 

met daaraan ondergeschikt

  1. groenvoorzieningen;

  2. speelvoorzieningen;

  3. horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot de categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Horeca-activiteiten';

  4. nutsvoorzieningen;

  5. verkeer en verblijf, waaronder parkeren;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

14.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van de in lid 14.1 onder a genoemde doeleinden worden gebouwd;

  3. het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt maximaal het percentage dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximaal bebouwingspercentage (%)';

  4. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal de hoogtes die zijn aangegeven ter plaatse van de (maatvoerings)aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';

  5. de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 meter;

  6. in afwijking van het bepaalde onder a. tot en met e. mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - 2' de bebouwing tot maximaal 102 m2 worden uitgebreid, voor zover dit landschappelijk en ruimtelijk acceptabel is.

  7. de bouw van een bedrijfswoning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  8. het aantal bedrijfswoningen per bedrijf bedraagt niet meer dan 1, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  9. de bedrijfswoning is georiënteerd op de voorgevelrooilijn;

  10. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,20 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  11. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 8,50 meter, indien de bestaande hoogte meer bedraagt geldt deze hoogte;

  12. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 660 m3, indien de bestaande inhoud meer bedraagt geldt deze inhoud.

 

14.2.2 Erfbebouwing

 

14.2.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn;

  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,2 meter;

  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 6 meter;

  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met een maximum van 50 m2;

  6. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met d mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - 1' per bestemmingsvlak maximaal 3 gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd met een oppervlakte van in totaal maximaal 12 m2 en een hoogte van maximaal 2,5 meter.

 

14.2.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot maximaal 1 meter;

  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2,5 meter;

  4. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten bedraagt maximaal 10 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - 1' maximaal 20 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van ballenvanghekken bedraagt maximaal 9 meter;

  6. de bouwhoogte van een zend-onvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- /ontvangstinstallatie', bedraagt maximaal 45 meter;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 meter.

 

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

14.4 Specifieke gebruiksregels

 

14.4.1 Strijdig gebruik

Tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. prostitutiebedrijven;

  2. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;

  3. wonen;

  4. gemotoriseerde sporten, zoals motorcross, karting, jetskiën, schieten, modelvliegen enzovoort;

  5. het gebruik van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - 1' voor een kantine met een oppervlakte groter dan 100 m2;

  6. een kantine voor andere vormen van horeca;

  7. commerciële verhuur.

 

 

14.5 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 14.2.1 onder l voor het vergroten van de inhoud van woningen tot maximaal 800 m3, mits:

  1. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad;

  2. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt;

  3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

 

Artikel 15 Tuin - Voortuin

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Voortuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voortuinen, erven en verhardingen;

  2. erkers, voordeurluifels of kliko-ombouw behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.

 

 

15.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:

  1. Erkers, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw krijgt;

  2. de breedte maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming bedraagt;

  3. de erker buiten de hoek van 45 graden van de gevel van de naastgelegen woning blijft (de vrije uitzichthoek wordt uitgezet vanuit het snijpunt van voorgevel en erfgrens);

  4. de erker niet meer dan 1,20 meter vanaf de gevel van de naastgelegen woning strekt.

  1. Voordeurluifels, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw krijgt;

  2. de oppervlakte maximaal 2 m2 bedraagt;

  3. de luifel niet meer dan 1,20 meter vanaf de gevel van de naastgelegen woning strekt.

  1. Kliko-ombouwen, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte en de bouwhoogte maximaal 2 m2 respectievelijk 1.40 meter bedraagt;

  2. per woning maximaal 1 kliko-ombouw gerealiseerd mag worden.

 

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

 

15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 16 Verkeer - Railverkeer

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. railverkeer

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. geluidwerende voorzieningen.

  2. groenvoorziening;

  3. voorzieningen van algemeen nut;

  4. verkeer en verblijf, waaronder parkeren en ongelijkvloerse kruisingen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

16.2 Bouwregels

Bouwwerken zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  1. de maximale inhoud van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut bedraagt 50 m3;

  2. een maximale bouwhoogte van overige bouwwerken gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van ongelijkvloerse kruisingen.

 

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

 

Artikel 17 Verkeer - Wegverkeer

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkeer en verblijf, waaronder parkeren;

  2. fietspaden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad';

  3. behoud van de cultuurhistorische waarden;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. geluidwerende voorzieningen.

  2. groenvoorziening;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

17.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

 

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

 

Artikel 18 Water

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;

  2. waterhuishouding;

  3. bermen, bermstroken en bermsloten;

  4. waterlopen en waterpartijen;

  5. recreatie ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';

  6. infiltratievoorzieningen;

  7. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;

  8. behoud van de cultuurhistorische waarden.

 

18.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5 meter hoog zijn.

 

 

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede hydrologische inpassing;

  4. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

 

18.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

 

18.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval;

  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen.

 

 

 

18.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

18.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 18.1 van dit artikel bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel, het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen en het aanbrengen van drainage.

 

18.6.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden die:

  1. van zodanig geringe omvang en/of ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting plaatsvindt van te beschermen historische groenelementen;

  2. behoren tot normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

18.6.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in 18.6.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. geen onevenredige afbreuk gedaan wordt aan de waterhuishoudkundige functie van de gronden;

  2. het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies inwint bij de waterbeheerder.

 

 

Artikel 19 Wonen - Vrijstaand

 

 

19.1 Bestemmingsregels

De voor 'Wonen-Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. zelfstandig wonen;

  2. beroepen en bedrijven aan huis;

  3. inpandige opslag van goederen ten behoeve van kleine bedrijven en particulieren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - opslag-1’;

  4. opslag t.b.v. caravans en standbouwmaterialen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - opslag-2’;

  5. dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';

  6. een bed & breakfast ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';

  7. tuinen, erven en verhardingen.

 

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. hoofdgebouwen moeten in vrijstaande vorm worden gebouwd.

  3. algehele herbouw van hoofdgebouwen vindt plaats binnen de bestaande funderingen;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c. is algehele herbouw buiten de bestaande funderingen toegestaan, indien:

  1. hierdoor de afstand tussen woningen en bestaande bedrijven niet wordt verkleind;

  2. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai ten hoogste de grenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder bedraagt of een hogere vastgestelde grenswaarde;

  3. de afstand van het hoofdgebouw ten opzichte van zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 4 m bedraagt;

  1. de voorgevel van het hoofdgebouw moet worden gesitueerd op de voorgevelrooilijn.

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,2 meter, tenzij tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 meter, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';

  4. de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 4  meter of de bestaande vergunde afstand;

  5. de inhoud van een woning, exclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt maximaal 660 m3;

  6. de inhoud van de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' bedraagt niet meer dan de bestaande inhoud.

 

 

19.2.2 Erfbebouwing

 

19.2.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. bijbehorende bouwwerken dienen tenminste 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' worden gebouwd;

  4. de oppervlakte bedraagt maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met een maximum van 50 m²;

  5. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,2 meter;

  6. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 6 meter;

  7. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot aan de woning bedraagt maximaal 20 meter;

  8. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter;

  9. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,2 meter;

  10. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn.

 

19.2.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan voor de voorgevelrooilijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn tot maximaal 1 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen van welke de bouwhoogte maximaal 2 m bedraagt.

 

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;

  2. een goede verkeerskundige inpassing;

  3. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;

  4. een goede hydrologische inpassing;

  5. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

19.4 Afwijking van de bouwregels

 

19.4.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 19.2.1 onder i voor het vergroten van de inhoud van woningen tot maximaal 800 m3, mits:

  1. de belangen van omliggende agrarische bedrijven en woningen niet onevenredig worden geschaad;

  2. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt;

  3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

  1. lid 19.2.2.1, sub c ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte van 70 m2 ten behoeve van hobbyboeren, met dien verstande dat;

  1. de afwijkende maatvoering noodzakelijk moet zijn voor een doelmatige uitoefening van de hobbymatige agrarisch activiteiten;

  2. de stedenbouwkundige structuur ten opzichte van omringende bebouwing niet onevenredig mag worden aangetast;

  1. lid 19.2.2.1, sub d voor een afstand tot de perceelsgrens van niet minder dan 3 m of, indien het een uitbreiding van bestaande bebouwing betreft, die reeds dichter bij de perceelsgrens is gelegen, die bestaande afstand, met dien verstande dat:

  1. de afwijkende maatvoering noodzakelijk moet zijn voor een doelmatige perceelsinrichting en/of uitbreiding van danwel aansluiting op bestaande bebouwing met een afwijkende maatvoering;

  2. verkleining van de afstand tot de weg alleen is toegestaan mits er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden en er voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig blijft;

  3. landschappelijke inpassing verzekerd moet zijn door middel van een beplantingsplan, dat is goedgekeurd door de landschapscoördinator of een andere deskundige op het gebied van landschap, flora en fauna.

 

19.4.2 Voorwaarden afwijking

Afwijking als bedoeld in lid 19.4.1 is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de woonsituatie;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de milieusituatie;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

19.5 Specifieke gebruiksregels

 

19.5.1 Beroep en bedrijf aan huis

Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 19.1, gelden de volgende regels:

  1. De woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden;

  2. Het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang;

  3. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van:

  • detailhandel in behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;

  • webwinkels, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m2 aan opslag en distributie van de te verhandelen goederen;

  1. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  2. Ieder beroep of bedrijf aan huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;

  3. Ieder beroep of bedrijf aan huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid;

  4. Er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning.

 

19.5.2 Opslag

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - opslag-2’ mag de oppervlakte aan opslag niet meer dan 300 m² bedragen.

 

19.5.3 Dienstverlening

Ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’ is dienstverlening toegestaan, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de dienstverlening maximaal 90 m2 mag bedragen.

 

 

Artikel 20 Leiding - Brandstof

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van brandstofleiding.

 

 

20.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd. Voor de gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de maximale hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

 

 

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de tot 'Leiding - Brandstof' bestemde grond, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, uitgezonderd lichte verhardingen in de zin van losse stoeptegels;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, uitgezonderd niet-mechanische graafwerkzaamheden zoals mengen, egaliseren en ophogen en (licht-mechanische) grondbewerkingen tot 30 centimeter onder het maaiveld;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins inbrengen van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en / of diepwortelende beplantingen en bomen;

  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  6. het permanent opslaan van goederen;

  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

20.3.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden die:

  1. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en de belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemmingen betreffen;

  2. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;

  3. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht, verkrijgt in uitvoering zijn.

 

20.3.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 20.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de brandstofleiding ontstaat of kan ontstaan;

  2. advies is ingewonnen bij de verantwoordelijk leidingbeheerder.

 

 

Artikel 21 Leiding - Gas

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleiding.

 

21.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd. Voor de gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de maximale hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

 

 

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

21.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de tot 'Leiding - Gas' bestemde grond, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, uitgezonderd lichte verhardingen in de zin van losse stoeptegels;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins inbrengen van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en / of diepwortelende beplantingen en bomen;

  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  6. het permanent opslaan van goederen;

  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

21.3.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden die:

  1. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en de belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemmingen betreffen;

  2. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;

  3. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht, verkrijgt in uitvoering zijn.

 

21.3.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 21.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de gasleiding ontstaat of kan ontstaan;

  2. schriftelijk advies is ingewonnen bij de verantwoordelijk leidingbeheerder.

 

 

Artikel 22 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van een hoogspanningsleiding van 150 KV.

 

 

22.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd. Voor de gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de maximale hoogte niet meer dan 44 m mag bedragen.

 

 

22.3 Afwijking van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken verbinding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

  2. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

 

 

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

22.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde grond, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

  1. het aanbrengen van diepwortelende en hoogopgaande beplantingen en bomen;

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

  3. het permanent opslaan van goederen.

 

22.4.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden die:

  1. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en de belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemmingen betreffen;

  2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht, verkrijgt in uitvoering zijn.

 

22.4.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 22.4.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding ontstaat of kan ontstaan;

  2. advies is ingewonnen bij de verantwoordelijk leidingbeheerder.

 

 

Artikel 23 Waarde - Archeologie 1 (Terrein van archeologische waarde)

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden;

  2. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden in de vorm van een archeologisch monument ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologisch monument’.

Binnen de op de verbeelding aangeduide gebieden 'specifieke vorm van waarde – archeologisch monument' zijn de hierna opgenomen regels niet van toepassing.

 

 

23.2 Bouwregels

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Waarde – Archeologie 1' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

  2. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van de onderliggende bestemming en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het lid a blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;

  1. In de situatie als bedoeld in lid b, onderdeel 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  1. Lid a, b en c zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

  2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;

  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of

  4. een gedeelte van een perceel dat gelegen is binnen de op ‘Bijlage 3 - Kabels en leidingenstroken’ aangegeven kabels- en leidingenstroken. (Leidingstroken vooralsnog alleen bepaald in buitengebied)

 

 

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden

 

23.3.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden en behoudens het bepaalde in lid 23.3.2 is het verboden op of in de in lid 23.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, over een oppervlakte van 100 m2 of meer, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

  3. het egaliseren van gronden;

  4. het ophogen van het maaiveld met meer dan 0,75 meter;

  5. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels;

  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 0,5 m onder peil;

  7. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder peil.

 

23.3.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.3.1 zijn uitgezonderd:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen;

  2. werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

 

23.3.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 23.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en

  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:

  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  3. de archeologische waarden hierdoor niet (in geval van op de verbeelding aangegeven hoge archeologische waarden) of niet onevenredig worden geschaad;

  1. het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie.

 

 

23.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven; dan wel

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind; dan wel

  3. van de verbeelding wordt verwijderd;

voor zover de uit archeologisch onderzoek geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

 

 

 

Artikel 24 Waarde - Archeologie 2 (Gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde)

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

 

 

24.2 Bouwregels

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Waarde – Archeologie 2' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

  2. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van de onderliggende bestemming en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het lid a blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;

  1. In de situatie als bedoeld in lid b, onderdeel 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  1. Lid a, b en c zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

  2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;

  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of

  4. een gedeelte van een perceel dat gelegen is binnen de op ‘Bijlage 3 - Kabels en leidingenstroken’ aangegeven kabels- en leidingenstroken. (Leidingstroken vooralsnog alleen bepaald in buitengebied)

 

 

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden

 

24.3.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden en behoudens het bepaalde in lid 24.3.2 is het verboden op of in de in lid 24.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, over een oppervlakte van 500 m2 of meer, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

  3. het egaliseren van gronden;

  4. het ophogen van het maaiveld met meer dan 0,75 meter;

  5. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels;

  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 0,5 m onder peil;

  7. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder peil.

 

24.3.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.3.1 zijn uitgezonderd:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen;

  2. werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

 

24.3.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 24.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en

  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:

  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  3. de archeologische waarden hierdoor niet (in geval van op de verbeelding aangegeven hoge archeologische waarden) of niet onevenredig worden geschaad;

  1. het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie.

 

 

24.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 34 van de Wet ruimtelijke ordening de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven; dan wel

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind; dan wel

  3. van de verbeelding wordt verwijderd;

  1. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

 

Artikel 25 Waarde - Archeologie 3 (Gebied met gematigde archeologische verwachtingswaarde)

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

 

 

25.2 Bouwregels

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Waarde – Archeologie 3' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

  2. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van de onderliggende bestemming en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het lid a blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;

  1. In de situatie als bedoeld in lid b, onderdeel 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  1. Lid a, b en c zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

  2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m2;

  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of

  4. een gedeelte van een perceel dat gelegen is binnen de op ‘Bijlage 3 - Kabels en leidingenstroken’ aangegeven kabels- en leidingenstroken. (Leidingstroken vooralsnog alleen bepaald in buitengebied)

 

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden

 

25.3.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden en behoudens het bepaalde in lid 25.3.2 is het verboden op of in de in lid 25.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, over een oppervlakte van 5.000 m2 of meer, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 1 m onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

  3. het egaliseren van gronden;

  4. het ophogen van het maaiveld met meer dan 0,75 meter;

  5. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels;

  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 1 m onder peil;

  7. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 1 m onder peil.

 

25.3.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.3.1 zijn uitgezonderd:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen;

  2. werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

 

25.3.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 25.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en

  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:

  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  3. de archeologische waarden hierdoor niet (in geval van op de verbeelding aangegeven hoge archeologische waarden) of niet onevenredig worden geschaad;

  1. het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie.

 

25.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 34 van de Wet ruimtelijke ordening de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven; dan wel

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind; dan wel

  3. van de verbeelding wordt verwijderd;

  1. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

Artikel 26 Waarde - Landschapswaarde openheid

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Lansdschapswaarde openheid' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van aardkundige en visueel ruimtelijke waarden.

 

26.2 Bouwregels

Op of in de gronden binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

26.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 26.1 van dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. ophogen van ontgronden;

  2. het aanbrengen van landschapselementen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen en opgaand gewas, anders dan erfbeplanting of nieuw groen;

 

26.3.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden die:

  1. van zodanig geringe omvang en/of ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting plaatsvindt van te beschermen landschappelijke waarden;

  2. behoren tot normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

26.3.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 26.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. geen onevenredige afbreuk gedaan wordt aan de landschappelijke waarden van de gronden;

  2. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een terzake deskundige.

 

 

Artikel 27 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie;

  2. afvoer van oppervlaktewater en ijs;

  3. verkeer te water;

  4. het instandhouden van de hoofdwaterkering;

  5. recreatief medegebruik.

 

27.2 Bouwregels

  1. Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

  1. Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten behoeve van de onder 27.1 genoemde doeleinden, mits:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 meter bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 10 m bedraagt.

 

 

27.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2 voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming, waarmee de onderhavige bestemming samenvalt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang;

  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterstaatsbelangen;

met dien verstande dat:

  1. voor de verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat;

  2. de regels van de betreffende andere bestemmingen van toepassing zijn.

 

 

27.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in elk geval gerekend het gebruik voor de aanleg van woonschepen.

 

 

27.5 Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

27.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 27.1 van dit artikel bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. ophogen, egaliseren, afgraven, afschuiven en ontgronden;

  2. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel, het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen en het aanbrengen van drainage;

  3. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen voor zover deze zijn gelegen buiten de bekend zijnde kabeltracés;

  4. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins inbrengen van voorwerpen in de bodem.

 

 

27.5.2 Uitzonderingen

Het in lid lid 27.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  1. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  2. betreffende het normale onderhoud en beheer van de gronden;

  3. waarvoor een onherroepelijke vergunning is verkregen op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken.

 

27.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 27.5.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de situering en uitvoering van de werken en werkzaamheden zijn zodanig dat de waterstandverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging, zo gering mogelijk zijn;

  2. er wordt een beschermingsniveau van ten minste 1:1.200 jaar voor potentiële schadegevallen gewaarborgd;

  3. er is sprake van duurzame compensatie;

  4. om te bepalen of voldaan wordt aan het bepaalde in sub 3 wordt voor de verlening van de aanlegvergunning advies ingewonnen bij Rijkswaterstaat.

 

Artikel 28 Waterstaat - Waterkering

 

 

28.1 Bestemmingomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen.

 

28.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

 

28.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige

bestemmingen, uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden

gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.