0230BPLGOWB (Laagraven-Oudwulverbroek)
Status: | Vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.0321.0230BPLGOWB-VAST |
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
opslag t.b.v. caravans en standbouwmaterialen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;
een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
met daaraan ondergeschikt:
nutsvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
verkeer en verblijf, waaronder parkeren;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
agrarisch natuurbeheer.
3.2 Bouwregels
Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:
Open erfafscheidingen ten behoeve van de afscheiding van agrarische percelen tot een maximale bouwhoogte van 1,2 meter;
Schuilstal voor vee, met een maximale oppervlakte van 20 m2 per stal, een maximale bouwhoogte van 3 meter en maximaal 1 schuilstal per bedrijf;
Veldschuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur', met een maximale oppervlakte van de bestaande oppervlakte en een maximale goot- en bouwhoogte van de bestaande goot- en bouwhoogte;
Paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak'.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:
een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;
een goede verkeerskundige inpassing;
een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;
een goede hydrologische inpassing;
een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits:
de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd;
de ter plaatse aanwezige landschappelijke kwaliteiten daardoor niet onevenredig worden aangetast;
de bouwhoogte van de lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 meter bedraagt;
de voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig zijn in de periode 1 maart tot en met 31 oktober.
geen onevenredige aantasting van het open landschap plaatsvindt.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits:
de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd;
de ter plaatse aanwezige landschappelijke kwaliteiten daardoor niet onevenredig worden aangetast;
de bouwhoogte van de lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 10 meter bedraagt;
de voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig zijn in de periode 1 maart tot en met 31 oktober.
geen onevenredige aantasting van de openheid van het landschap plaatsvindt.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van permanente teeltondersteunende voorzieningen, mits:
de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd;
de ter plaatse aanwezige landschappelijke kwaliteiten daardoor niet onevenredig worden aangetast;
de bouwhoogte van de permanente teeltondersteunende voorzieningen maximaal 10 meter bedraagt;
de goothoogte van de permanente teeltondersteunende voorzieningen niet meer dan 6 meter bedraagt;
geen onevenredige aantasting van de openheid van het landschap plaatsvindt.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b voor het bouwen van schuilgelegenheden, veld- en opslagschuren onder de volgende voorwaarden:
De rij-afstand van de schuilgelegenheden, veld- en opslagschuren tot aan het bebouwingsvlak van het agrarische bedrijf binnen de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' mag niet minder bedragen dan 500 meter;
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat:
de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen;
de goothoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;
landschappelijke inpassing verzekerd moet zijn.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de opslag van teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van de fruitteelt onder de volgende voorwaarden:
de oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;
de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
de goothoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
landschappelijke inpassing verzekerd moet zijn.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het gebruiken, in gebruik geven en laten gebruiken van gronden voor:
niet als bouwwerk aan te merken mestbassins;
de opslag van fruitkisten buiten gebouwen;
de opslag van hooirollen buiten gebouwen;
de opslag van kuilvoer;
Binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van woningen en bijbehorende tuinen en erven, alsook andere spuitgevoelige functies mag niet gespoten worden met gewasbeschermingsmiddelen en biociden, tenzij het een spuitgevoelige functie betreft die hoort bij de inrichting ten behoeve waarvan het spuiten plaatsvindt.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
lid 3.1 voor het toestaan van een standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen per agrarisch bedrijf, mits:
deze is gelegen binnen een afstand van maximaal 25 meter van de grens van een agrarisch bouwvlak;
wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, door middel van afschermende beplanting;
kampeermiddelen uitsluitend aanwezig zijn gedurende de periode van 1 maart en 31 oktober;
de omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast.
het bepaalde in lid 3.5 sub b voor het toestaan van het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen en biociden , mits het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden
3.7.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Agrarisch' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel, het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen en het aanbrengen van drainage;
het aanleggen of verharden van wegen of paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
3.7.2 Uitzonderingen
Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden die:
behoren tot normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Toelaatbaarheid
De genoemde omgevingsvergunning in lid 3.7.1 kan slechts worden verleend, indien:
geen onevenredige afbreuk gedaan wordt aan de aanwezige hydrologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vergroting en/of vormverandering agrarisch bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming van de gronden te wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak binnen een aangrenzende andere bestemming, met dien verstande dat:
indien het bestaande bouwvlak kleiner is dan 1 ha het bouwvlak na vergroting maximaal 1 ha mag bedragen;
indien het bestaande bouwvlak tussen de 1 ha en 1,5 ha bedraagt het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 ha mag bedragen;
indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1,5 ha het bouwblok éénmalig met maximaal 15% mag worden uitgebreid;
de (bedrijfseconomische) noodzaak voor de vergroting van het bouwvlak moet zijn aangetoond;
de uitbreiding milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn;
een landschappelijke inpassing van de vormverandering of vergroting moet plaatsvinden door middel van een beplantingsplan, dat is goedgekeurd door de landschapscoördinator of een andere deskundige op het gebied van landschap, flora en fauna;
vergroting of vormverandering niet is toegestaan op de gronden die mede zijn bestemd voor 'Waarde - Landschappelijke openheid'.