direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Transformatie voormalig Philipsterrein (Weerstand)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Naar een levendige stadswijk

Het voormalig Philipsterrein in Roermond is een gebied, gelegen tussen de binnenstad en oostelijk Roermond in 't Vrijveld Noord, onderdeel van de wijk 't Vrijveld. In 2021 is het terrein aangekocht door Reel BV.

Gedurende het hierop volgende traject met de gemeente Roermond en omgeving heeft het gebied een nieuwe naam gekregen: Weerstand (vanwege de weerstanden die hier vroeger gemaakt werden). Deze toelichting zal dan ook naar het plangebied refereren als het voormalig Philipsterrein / Weerstand (hierna: het terrein).

Het aankopen van het terrein door Reel BV betekende het begin van de gebiedstransformatie. De eerste stap in de transformatie was het opstellen van de gebiedsvisie 't Vrijveld Noord & Voormalig Philipsterrein Roermond (vastgesteld door gemeenteraad op 3 juni 2021) (hierna: de Gebiedsvisie, zie Bijlage 1). Hierin werd in samenwerking met de omgeving een organisch transformatieproces uitgedacht, op basis van de historie en identiteit van het gebied. Dit resulteerde erin dat het terrein een fiets- en voetgangersvriendelijk, veilig, duurzaam en klimaatbestendig stadsdeel moet worden met een gemengd stedelijk programma. De wens is verder de transformatie stapsgewijs te laten plaatsvinden.

Na de Gebiedsvisie (2021) volgde in 2022 het Stedenbouwkundig Structuurontwerp (hierna: SO, zie Bijlage 2). In dit SO is bovenstaande ambitie vertaald in een stedenbouwkundig programma (zie paragraaf 2.3 voor een uitgebreide toelichting op dit programma, voor zowel de gebouwen als de buitenruimtes). Dit stedenbouwkundig programma biedt de basis voor toekomstige ruimtelijke transformaties op het terrein. Het SO is op 6 juli 2023 vastgesteld.

Delen van dit stedenbouwkundig programma zijn op dit moment echter planologisch niet mogelijk. Dit is de aanleiding geweest voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan (zie onderstaande paragraaf 1.2 voor een toelichting op deze strijdigheid).

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het bieden van een juridisch planologisch kader om het stedenbouwkundig programma mogelijk te maken. Na jaren van planvorming en onderzoek naar de transformatiemogelijkheden van het terrein kan daadwerkelijk de transformatie ter hand worden genomen. Het nieuwe plan is flexibel genoeg om de beschreven transformatie mogelijk te maken en heeft oog voor bestaande ruimtelijke kwaliteiten. Het bestemmingsplan is daarmee ontwikkelend van aard.

1.2 Vigerend planologisch kader & strijdigheid

Het plangebied maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan Vrijveld Lommerveld [NL.IMRO.0957.BP00000130-VG01], dat is vastgesteld op 15 december 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0001.png"

Enkelbestemming - Bedrijventerrein

Het stedenbouwkundig programma is voorzien op gronden met de enkelbestemming 'Bedrijventerrein'. De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Zie ook toelichting op de definitie van bedrijfsactiviteit hieronder);
  • b. het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3' (Zie ook toelichting op de definitie van bedrijfsactiviteit hieronder);
  • c. volumineuze detailhandelsactiviteiten, uitsluitend op de begane grond, in de branche wonen met een winkelvloeroppervlakte van ten minste 1000 m2 per vestiging ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
  • d. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. een kegelcentrum met ondergeschikte horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kegelcentrum'; (niet op vml. Philipsterrein);
  • f. zelfstandige kantoorruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor'; (niet op vml. Philipsterrein).

met daarbij behorende:

  • g. verkeersvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. evenementen.

Definitie 'Bedrijfsactiviteit'

Een bedrijfsactiviteit is als volgt gedefinieerd: “het beroepsmatig uitoefenen van bedrijvigheid met gebruikmaking van machines dan wel door middel van handwerk en geen kantoor zijnde.” Er zijn dus alleen bedrijven toegestaan waarbij sprake is van het beroepsmatig uitoefenen van bedrijvigheid met gebruikmaking van machines dan wel door middel van handwerk en geen kantoor zijnde. Dit blijkt uit de begripsomschrijving in artikel 1 van het bestemmingsplan in samenhang gelezen met de bestemmingsomschrijving van artikel 5.1 ('Bedrijventerrein'). De gehanteerde definitie betekent ook dat de in het bestemmingsplan opgenomen bedrijvenlijst beperkter dient te worden gelezen, alleen activiteiten zijn toegestaan die voldoen aan bovenstaande definitie.

Dubbelbestemming - 'Waarde Archeologie'

  • a. de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden;
  • b. waar een enkelbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van deze dubbelbestemming. De bepalingen van de enkelbestemming zijn dan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van deze dubbelbestemming. Dit houdt in dat in beginsel de bodem niet geroerd mag worden behalve indien dit in het kader van onderzoek naar mogelijke archeologische vindplaatsen wordt uitgevoerd.

Gebiedsaanduiding - 'geluidzone - industrie'

Een klein deel van het terrein valt samen met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Binnen deze aanduiding zijn geen woningen en andere geluidgevoelige gebouwen toegestaan in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

Strijdigheid met vigerend bestemmingsplan

De vigerende enkelbestemming 'Bedrijventerrein' maakt, zoals voorgaand uiteengezet, meerdere functies mogelijk. Echter, de gronden zijn niet bestemd voor het volledig voorgenomen stedelijke programma voor het terrein, zoals in het stedenbouwkundig programma:

  • Ten eerste is er strijdigheid gezien de beoogde 400 woningen (totaal maximaal 41.000 m2 BVO), daar er in het vigerende bestemmingsplan geen gronden bestemd zijn voor deze functie.
  • Ten tweede betreft het voornemen het realiseren van maximaal 2.500 m2 BVO voor retail/detailhandel, welke planologisch nu niet als zodanig is toegestaan.
  • Ten derde maakt het vigerend bestemmingsplan de maximaal 1.150 m2 BVO aan horeca (restaurant/café) niet als zodanig planologisch mogelijk.
  • Ten vierde is bedrijvigheid conform het bestemmingsplan Vrijveld Lommerveld wel toegestaan, maar is het niet vanzelfsprekend dat het voorgenomen programma aan creatieve economie en ambachtelijke bedrijvigheid (maximaal 5.300 m2 BVO) past binnen het vigerende bestemmingsplan.
  • Ten vijfde wordt geconstateerd dat het voorgenomen cultureel en sociaal programma aansluit bij de bestemming 'Maatschappelijk' in het vigerende bestemmingsplan en bij de definitie van 'Maatschappelijke Voorzieningen' in het bestemmingsplan Binnenstad Roermond, maar binnen de gronden van het plangebied niet als zodanig bestemd is.

Derhalve wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld ten behoeve van de transformatie van het voormalig Philipsterrein te Roermond.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen te verduidelijken is in hoofdstuk 2 een omschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 4 behandelt de voor dit bestemmingsplan relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de planopzet. In hoofdstuk 6 worden ten slotte de financiële uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planomschrijving

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhouding van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden de ruimtelijke inbedding van het terrein in de huidige situatie en het stedelijke programma, de toekomstige inrichting en functionele structuur als onderdeel van de toekomstige situatie beschreven.

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Ruimtelijke inbedding

Het terrein ligt in de gemeente Roermond, in de wijk 't Vrijveld gelegen tussen de binnenstad en oostelijk Roermond en gescheiden door een spoorbundel (zie onderstaand figuur). Historisch gezien is het terrein ruimtelijk en economisch van belang. Het terrein fungeerde jarenlang als fabrieksterrein voor Philips en Yageo. In de huidige situatie is het terrein niet vrij te betreden. Sinds september 2022 is er op het terrein ruimte voor placemaking en tijdelijk gebruik conform de verleende tijdelijke omgevingsvergunning (zie paragraaf 2.2.2.9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0002.png"

Het terrein wordt omgeven door woonwijken, waaronder Maasniel ten oosten en 't Vrijveld (Zuid) ten zuiden van het terrein. Tussen het terrein en het spoor liggen enkele bedrijven, waaronder o.a. kringloopwarenhuis Het Goed, woonwinkels Sijben en Goossens en lampenwinkel Lampentopper Roermond BV. Ten noordwesten van het spoor en de N280 liggen een haven en bijbehorend industrieterrein Willem-Alexander, met onder meer de papierfabriek Smurfit Kappa. De designer Outlet is daar ook gesitueerd (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0003.png"

Het terrein wordt begrensd door de Bredeweg in het oosten, De Minister Bongaertstraat en Elizabeth Adriaansestraat in het zuiden, de Dr. Philipslaan in het westen en de Maasnielderweg in het noorden.

2.2.2 Huidige inrichting
2.2.2.1 Bebouwing

Cultureel Erfgoed 

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden, zoals gebouwen of bouwwerken, aanwezig die bescherming behoeven.

In en rondom het plangebied bevinden zich geen gebouwde monumenten. In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten opgenomen in het register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet noch gemeentelijke momumenten en beeldbepalende gebouwen. Het terrein is ook geen onderdeel van een Rijksbeschermd stadsgezicht.

Industrieel erfgoed Philips

De gebouwde omgeving op het terrein wordt vooral gekenmerkt door het industriële erfgoed van Philips. Op het terrein staan verschillende gebouwen waaronder fabriekshallen, opslaglocaties en diverse recreatie- en nutsgebouwen met een totaal bebouwd oppervlak van circa 30.000 m2. Zie onderstaande figuur voor een overzicht van de gebouwen op het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0004.png"

Het oudste gebouw (A) stamt uit 1907 en betreft het eerste industriële gebouw in 't Vrijveld, gebouwd door Elias Stoomlinnenfabriek. Na de Tweede Wereldoorlog vestigde Philips zich in 't Vrijveld en ontstond het complex. Zo is het grootste deel van de gebouwen al ruim zestig tot zeventig jaar op het terrein gesitueerd. Andere delen zijn later (aan)gebouwd. De gebouwen zijn ruim tien jaar beperkt tot niet in gebruik geweest. Doordat het terreinbeheer en beveiliging altijd gecontinueerd is, is de staat van het terrein en de gebouwen in redelijke staat gebleven.

2.2.2.2 Verkeer en infrastructuur

In de huidige situatie is het terrein niet openbaar toegankelijk. Er is ook geen openbaar vervoer op het terrein. In potentie is het terrein goed te ontsluiten voor allerhande verkeer.

Hoewel in de huidige situatie afgesloten, zijn hoofdtoegangen van het terrein verdeeld aan 3 zijden, oost-, zuid- en westzijde van het terrein (zie onderstaand figuur). De belangrijkste ligt aan de Bredeweg (Poort A) en sluit aan op de middenas. De andere (Poort B) ligt ten zuiden van deze ingang en ontsluit het parkeerterrein (ook aan de Bredeweg). Aan de westzijde is een in- en uitgang (poort C) van dit parkeerterrein ter hoogte van de Elisabeth Adriaansestraat / Minister Bongaertsstraat. Aan de Dr. Philipslaan zijn 2 poorten namelijk poort D en poort E. Poort D ligt aan het uiteinde van poort A. Ook zijn er voetgangerspoortjes aan de Maasnielderweg en de Dr. Philipslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0005.png" De huidige parkeervoorzieningen, met een capaciteit van circa 350 parkeerplaatsen op maaiveld liggen allen op het eigen terrein aan de Bredeweg en de parkeerzones evenwijdig aan de Elisabeth Adriaansestraat en de Min. Bongaertsstraat. De parkeerplaatsen zijn verdeeld over het terrein.

2.2.2.3 Groenstructuren

Het terrein kenmerkt zich door een groene omgeving rondom de bedrijfshallen. De vele perken, groenstroken op het terrein en een rechthoekig park rondom de kantine zijn daar nog voorbeelden van. Op het terrein zijn verschillende soorten bomen, heesters en beplanting aanwezig. In de middenas vanaf de toegangspoort is nog duidelijk te zien dat er een rijkdom aan boomsoorten aanwezig is. Doordat het terrein jaren braak heeft gelegen, is het groen op vele plekken gaan woekeren. Klimplanten zijn in de buizenstraten geklommen, hemelbomen groeien onwillekeurig langs de gevels, beukenhagen zijn gaan uitlopen tot weer oorspronkelijke boomvormen en gazons zijn getransformeerd tot jungles van bramen, berken, dennen en andere pionierssoorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0006.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0007.png"

2.2.2.4 Verhardingen

De terreinverhardingen worden in de huidige situatie gekenmerkt door de markante stelconplaten die een duidelijk lijnenspel vormen in de buitenruimte. Het is (inmiddels) onderdeel van het karakter van de plek en kan in combinatie met de al aanwezige beton- en gebakken klinkers in de juiste patronen efficiënt hergebruikt worden. Onderstaand figuur toont de reeds aanwezige verharding binnen de grenzen van het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0008.png"

2.2.2.5 Bodemkwaliteit

Bodemopbouw

De bodem speelt een belangrijke rol onder andere bij het analyseren van de infiltratiecapaciteit van het plangebied. Om inzicht hierin te krijgen is gebruik gemaakt van beschikbare bodemgegevens uit Dinoloket en uitgevoerd bodemonderzoek in het plangebied.

De ondergrond van het plangebied is goed doorlatend tot op een diepte van ca 12 m, waar een laag van kleiig zand en klei voorkomt. Daaronder komen zeer goed doorlatende en diepe lagen met grof zand en grind voor.

Het GeoTOP v1.4.1 ondergrondmodel van Dinoloket levert inzicht in de bodemopbouw tot 50 m onder maaiveld. Een uitsnede hiervan voor het plangebied is te zien in onderstaande figuur. De bovenlaag van circa 12 meter dik bestaat voornamelijk uit (fijn) zand met een relatief goede doorlatendheid. Hieronder bevindt zich een minder goed doorlatende laag van zandige klei, kleiig zand en leem van circa 7,5 meter dik. Daaronder ligt een goed doorlatende laag met grof zand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0009.png"

Figuur: Bodemopbouw bij het plangebied en de omgeving. (bron: GeoTOP, Dinoloket)

Ondiepe bodem

Veldonderzoek bevestigt het beeld dat de bovenlaag van ten minste 9,5 m dik bestaat uit matig fijn tot matig grof zand. Bij dit onderzoek zijn boringen geplaatst met een maximale diepte van 9,5 m-mv. De boorlocaties en de boorprofielen zijn terug te vinden in het onderzoek in Bijlage 10.

2.2.2.6 Hoogte van het gebied

Het plangebied ligt op een verhoogde rug ten opzichte van de naastgelegen omgeving. Het maaiveld varieert tussen circa NAP +26,8 m en NAP +27,1 m. De directe omgeving in het noorden en zuiden ligt op een vergelijkbare hoogte. Ten noorden van het plangebied, bij de Maasnielderweg, ligt het maaiveld rond NAP +26,1 m. Ten oosten van het plangebied neemt de hoogte van het maaiveld t.o.v. NAP af naar circa NAP +24 m. In onderstaande figuur is de hoogteligging in en rondom het plangebied afgebeeld uit de Algemene Hoogtekaart van Nederland (AHN), inclusief enkele indicaties van de lokale hoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0010.png"

Figuur: Hoogtekaart in projectgebied met daarin een aantal hoogtes aangegeven in m NAP (bron: AHN4)

2.2.2.7 Water

Grondwater

Door de hoge ligging ten opzichte van de omgeving en de goede doorlatendheid is het waarschijnlijk dat het grondwater diep ligt. In de omgeving van het plangebied zijn geen (openbare) peilbuizen aanwezig om de grondwaterstand uit te lezen. Hierdoor kan geen gemiddelde hoogste en gemiddelde laagste grondwaterstand worden bepaald. In het bodemonderzoek zijn grondwaterstanden gemeten. Deze metingen geven een grondwaterstand weer van 8 m-mv, bij een maaiveldhoogte van circa NAP +27 m, wat neerkomt op een grondwaterstand van circa NAP +19 m. Deze metingen zijn uitgevoerd aan het begin van de winter, namelijk in november 2021. De gemiddelde hoogste grondwaterstand kan daardoor hoger uitvallen. Het grondwater zit diep genoeg dat het de infiltratiecapaciteit van de bodem niet belemmert.

Het grondwatermodel Ibrahym geeft aan dat in het gebied een gemiddelde infiltratie van 0,25 mm/dag voorkomt. Buiten het plangebied, in de omgeving van het spoor is het maaiveld veel lager en komt kwel voor. De klimaateffectatlas heeft een grofmazige verwachting voor de trends in de verdeling van kwel en infiltratie. In het WH-klimaatscenario van het KNMI zal er tot 2050 de wegzijging in het plangebied iets toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0011.png"

Oppervlaktewater

Het plangebied ligt tussen de Maas, die een waterpeil van ca. NAP +17 m heeft en de Maasnielderbeek, die een gestuwd waterpeil heeft van ca. NAP +21 m. De geschatte grondwaterstand van ca. NAP +19 m ligt hier precies tussen. Het watersysteem in de omgeving van het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 500 meter ligt de Maasnielderbeek. Deze watergang heeft een streefpeil van NAP +20,98 m

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0012.png"

De waterstanden van de Maas ten westen van het terrein liggen gemiddeld rond de NAP +16,9 m. De waterstand kan oplopen tot boven NAP +20,2 m bij extreem hoogwater. Bij laagwater kan het waterpeil zakken tot onder de NAP +16,7 m. Het plangebied bevindt zich op een hoogte van minimaal NAP +26 m. Inundatie vanuit de Maas vormt hierdoor geen risico.

2.2.2.8 Ondergrondse infrastructuur

Rondom het plangebied is riolering aanwezig welke onder vrij verval afvoert, zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0013.png"

2.2.2.9 Tijdelijk gebruik

Sinds september 2022 is er op het terrein ruimte voor placemaking en tijdelijk gebruik conform de verleende tijdelijke omgevingsvergunning (kruimelgeval). Hiermee is gebruikswaarde aan het terrein toegevoegd. Placemaking gaat uit van de filosofie dat het maken van een plek draait om mensen, niet alleen om stenen. Met de openstelling en de tijdelijke invulling van het terrein wordt meerwaarde gecreëerd en kunnen mensen kennismaken met het terrein. Het levert een bijdrage aan het gewenste toekomstperspectief voor het voormalig Philipsterrein. Met de placemaking wordt nieuwe dynamiek in 't Vrijveld op gang gebracht. Belangrijke redenen hiervoor zijn:

  • Benutten van de aanwezige kwaliteiten;
  • Instand houden van het industrieel historisch erfgoed: de gebouwen en de buitenruimte;
  • 'Placemaking'. Door het eerste tijdelijke gebruik en de openstelling van delen van het terrein wordt het zaadje geplant en groeit de nieuwe identiteit.

Het terrein is hiermee nieuw leven ingeblazen waarbij de buitenruimte gebruikt wordt met benutting van de aanwezige materialen en groen én het instandhouden door heringebruikname en eerste transformatie van het industrieel historisch erfgoed. Het programma tijdelijk gebruik behelst:

  • Urban sector: cultuur, sport en muziek in gebouw A;
  • Creatieve en ambachtelijke bedrijvigheid in gebouw B;
  • Een multifunctioneel informatiecentrum met ondergeschikte horeca in gebouw Z;
  • Een duurzaamheidscentrum in gebouw Z;
  • Gebruik van de buitenruimte;
  • Opstelling van langzaam verkeersverbinding tussen de Bredeweg en Dr. Philipslaan.

2.3 Toekomstige situatie

In de beoogde toekomstige situatie transformeert het terrein komende jaren in een nieuw stadsdeel, zoals onderstaand figuur als impressie weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0014.png"

2.3.1 Beschrijving van het stedelijke programma

Het hieronder beschreven stedelijk programma bouwt voort op de in de Gebiedsvisie (zie Bijlage 1) en het Stedenbouwkundig Structuurontwerp (zie Bijlage 2) geformuleerde ambities, namelijk:

  • Ontmoetingsplek in gezonde en vitale stad;
  • Veelkleurig stedelijke programma;
  • Creatieve culturele hotspot en beleving.

Deze ambities zijn vertaald in een samenhangend stedelijke programma (zie onderstaande tabel en schematisch figuur). Het doel is het creëren van een nieuw stadsdeel, waar wonen, ondernemerschap, cultuur, creativiteit, duurzaamheid en gezondheid centraal staan. Uitgangspunt bij de verdere transformatie van het terrein is dat de waardevolle gebouwen zoveel mogelijk gehandhaafd blijven, terwijl de functies en, waar nodig, het interieur worden getransformeerd. In onderstaande tabel is de globale verdeling over de verschillende functies aangegeven. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is een detailoverzicht gegeven van de indicatieve indeling van het programma op het terrein (zie Bijlage 5).

Stedelijk Programma Weerstand   BVO m2  
Woonprogramma (400 wooneenheden)   41.000  
Creatieve economie & ambachtelijke bedrijvigheid   5.300  
Bedrijvigheid conform lijst van Bedrijfsactiviteiten vigerend BP Vrijveld Lommerveld   6.100  
Culturele & Sociale Programmering   7.100  
Horeca (Restaurant/Café)   1.150  
Retail/Detailhandel   2.500  
Volumineuze detailhandel in gebouw P, waarvan momenteel 1.855 m2 bvo al in gebruik   6.455  
TOTAAL   69.605  

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0015.png"

Figuur: een schematische weergave van het voorgenomen samenhangend stedelijke programma.

2.3.2 Beschrijving toekomstige inrichting
2.3.2.1 Transformatie bestaande bebouwing

In deze paragraaf wordt het in de vorige paragraaf beschreven programma vertaald naar de verschillende gebouwen op het terrein. Dit betekent dat een aantal gebouwen hun bedrijfsmatig gebruik behouden, waarbij de creatieve economie & ambachtelijke bedrijvigheid centraal staan. Voor een aantal andere gebouwen betekent dit dat de huidige bedrijfsbestemming wordt aangepast aan het toekomstig gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0017.png"

In de transformatie van het voormalig Philipsterrein wordt voortgebouwd op het industriële karakter van de plek. De bestaande gebouwen worden zoveel mogelijk gehandhaafd en als inspiratiebron gebruikt voor de nieuwbouw. Daarmee versterkt de nieuwbouw de industriële gebiedsidentiteit door in positionering, materiaalgebruik en gebouwvorm de relatie met het bestaande erfgoed aan te gaan. Uitgangspunt voor de waardevolle gebouwen, 'de parels van de plek', is een transformatie waarbij de hoofdstructuur en bouwkundige 'schil' gehandhaafd blijven, terwijl de functies en het interieur worden getransformeerd naar de benodigdheden van nieuwe gebruikers.

Kenmerkend voor de transformatie is de bouwfasering: gedurende een periode van ten minste vier jaar worden de werkzaamheden uitgevoerd. De bouwwerkzaamheden worden gedurende een periode van vier jaar uitgevoerd conform het gehanteerd concept slow urbanism waarbij stapsgewijs wordt gebouwd, aangepast en bijgesteld met respect voor de natuur en de behoeften van de bewoners en de stad.

Gebouw AB

Aan de noordoostzijde van het terrein bevindt zich gebouw AB. Dit stadsblok bestaat uit gebouwen met meerdere woningtypen met gemeenschappelijke faciliteiten. Het woonprogramma betreft een variatie van zowel huur- als koopwoningen en wordt gekarakteriseerd als stadshof. In de plint is ruimte voor detailhandel. Aan de zuidzijde van het gebouw is tevens ruimte gereserveerd voor het cultureel en sociaal programma. Ondergronds is parkeergelegenheid voorzien met circa 600 parkeerplekken waar ook plek is voor elektrische voertuigen en deelauto's.

Gebouw E

Aan de westzijde op het terrein, tussen de twee horizontale centrale assen, staat gebouw E, oftewel het Ketelhuis. In de nieuwe situatie wordt het industriële pand deels in gebruik genomen als horeca.

Gebouw A

Gebouw A is tevens tussen de twee centrale assen gelegen, tussen gebouw E en B. In dit gebouw wordt ruimte geboden aan een cultureel en sociaal programma, met activiteiten van muzikale aard en voor activiteiten gerelateerd aan urban sports.

Gebouw B

Gebouw B wordt een verzamelgebouw voor een programma gerelateerd aan creatieve economie en ambachtelijke bedrijvigheid. Deze functies sluiten aan bij het hoofdconcept voor de creatieve industrie. Het gebouw kent centraal gelegen een multifunctioneel atrium.

Gebouw O

Gebouw O wordt getransformeerd naar levensloopbestendige grondgebonden woningen van circa 80 m2 BVO. Bij de inrichting van deze woningen wordt rekening gehouden met inwoners die minder mobiel zijn, bijvoorbeeld door het weglaten van drempels en de slaapkamer op de begane grond te plaatsen.

Gebouw C

Gebouw C wordt gekenmerkt door een mix van koop- en vrije sector huurwoningen. Daarnaast is er ruimte voor het programma creatieve economie, waarbij tevens centraal gelegen een multifunctioneel atrium is voorzien.

Gebouw Z

De voormalige kantine wordt ingevuld met een gemengd programma. In het gebouw komen een infocenter, een foyer, lobby, horecapunt (coffee corner) en verschillende te huren overlegruimten. Hierbovenop worden in een losse constructie wooneenheden gebouwd, betreffende koopwoningen.

Gebouw L

Gebouw L wordt ingevuld met een gemengd programma. Aan de zuidzijde is ruimte voor bedrijvigheid conform het bestemmingsplan Lommerveld. De gehele oostzijde en de noordzijde van het gebouw kent een woonprogramma dat voor een groot deel voortkomt uit optopping op het bestaande gebouw. Het woonprogramma in gebouw L bestaat voor een deel uit woon-/werkwooneenheden en daarnaast uit sociale huurwoningen in de vorm van tiny houses voor starters. De plint aan de oostzijde en het noordelijk gedeelte krijgt invulling conform het cultureel en sociaal programma, zoals een onderwijsinstelling.

Sijben

Gebouw P

De volledige herbestemming van gebouw P wordt onderdeel van het Wooncenter Sijben. Het doel is de Woonboulevard te versterken door volledige herbestemming van gebouw P. Een deel van het gebouw is reeds in 2011 herbestemd door de vestiging van Sijben Keukens. In de toekomstige situatie wordt het nu leegstaande deel van dit voormalig Philipsgebouw geheel herbestemd. Het terrein blijft 'eigen terrein' en onder beheer van Sijben. Het nieuw bebouwd oppervlakte van Sijben in gebouw P is circa 6400 m2 in een totale vloeroppervlakte van 7155 m2. Sijben Keukens en Sijben Outdoor zullen zich hier vestigen. Daarmee voegt het nieuwe kwaliteit van het aanbod van Sijben op de Woonboulevard toe voor de huidige klantgroepen. De bestaande Woonboulevard wordt verbonden met het Weerstandterrein en vice versa.

Aan de zuidzijde van gebouw P (circa 700 m2) wordt de bestaande kantoorvleugel met begane grond en verdieping een verzamelgebouw voor creatieve economie en ambachtelijke bedrijvigheid. Dit sluit aan bij het concept van het Weerstandterrein. De toegang tot de bedrijven is vanaf de zuidzijde vanaf het Weerstandterrein.

2.3.2.2 Realisatie nieuwe bebouwing

Naast de transformatie van de bestaande bebouwing worden op het terrein ook een paar nieuwe gebouwen gerealiseerd.

Gebouwen DP

In het zuidwesten van het plangebied tussen de Dr. Philipslaan en gebouwen O en C komt ruimte voor 2 CPO-initiatieven (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap). Het betreffen zorggebonden wooneenheden in de huursector. Twee bouwblokken gelegen in een groene omgeving. In de plint van beide gebouwen is ruimte bestemd voor een deel van het cultureel en sociaal programma.

Gebouw SR

In de directe nabijheid van het Ketelhuis (gebouw E) is een nieuw te realiseren woontoren voorzien. Het betreft ecologische meerlaagse bouw voor wooneenheden in de koopsector. Het voornemen is hier tevens penthouses te realiseren. In de plint van gebouw SR is ruimte bestemd voor het cultureel en sociaal programma.

2.3.2.3 Buitenruimte en activiteiten

Bij de nieuwe identiteit van het gebied is het cruciaal een samenhangend stelsel te realiseren van 'plekken' in de buiten- en tussenruimtes rondom (en op) de gebouwen die elk een eigen karakter krijgen en worden vormgegeven door objecten (geen gebouwen zijnde) in de buitenruimte. De buitenruimte en de wisselwerking met de begane grond van de gebouwen is hierin heel bepalend. De samenhang in het gebied wordt vooral beleefd in en vanuit de buitenruimte en vanuit de plinten van de gebouwen. Zodoende zijn er in de buitenruimte verschillende objecten voorzien, die hieronder beknopt toegelicht worden. Onderstaand figuur geeft de gelaagdheid van de gebouwen en buitenruimte weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0018.png"

Kunst

Elke buiten- en binnenruimte krijg een eigen kunstuiting. In de fase van placemaking is hier reeds sprake van, waarbij beelden en terreinafscheidingen uit circulair materiaal identiteit geven aan de buitenruimte.

Cuyperspark en Folly

Het voormalig Philipspark met vijver wordt in de toekomstige situatie het Cuyperspark. De plek om elkaar te ontmoeten en te recreëren en gezien kan worden als het sociaal en cultureel hart van het gebied. De folly geeft met de metershoge hardstenen zuilen (uit de voormalige Heilig Hart Kerk te Tilburg) uitstraling aan het park. Onderstaand figuur geeft slechts een impressie maar toont hoe het park in de toekomstige situatie er uit kan gaan zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0019.png"

Speel- en sportplekken

Het plan speelt in op het gemeentelijk beleid om voor diverse leeftijdscategorieën voldoende speelruimte te bieden. Dit door de toepassing van trottoirs met margezones, ruime collectieve binnentuinen, groene pleinen en dat alles binnen veilig te belopen afstanden. Het terrein betreft een autoluw binnengebied waardoor er ruimte is om verschillende speelplekken voor alle leeftijden te creëren, zoals bijvoorbeeld bij het Ketelplein (bij gebouw E), de Weerstandlaan en de directe omgeving van het Cuyperspark inclusief de folly. Zo ontstaan er kindvriendelijke plekken op het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0020.png"

2.3.2.4 Verkeer en infrastructuur

Langzaam verkeer (voetgangers en fietsers)

Op het terrein hebben de fietsers en voetgangers prioriteit. Het stimuleren van meer voet- en fietsverkeer is wat nagestreefd wordt vanuit de ambitie naar een duurzame stad. Door de transformatie van het terrein vormt het een belangrijke schakel tussen de spoorzone en de wijken 't Vrijveld en Maasniel. Er ontstaat een fijnmaziger netwerk voor langzaam verkeer.

Voor bewoners worden fietsparkeerplekken zoveel mogelijk in de gebouwen gesitueerd in individuele of gezamenlijke bergingen. Elke woning en ieder appartement beschikken bovendien over een berging (in een centrale hal) waarin een fiets gestald kan worden. Fietsparkeerplaatsen voor bezoekers, bij woningen en commerciële functies, worden geïntegreerd in de openbare ruimte middels fietsnietjes.

Gemotoriseerd verkeer (auto's en bestemmingsverkeer)

De belangrijkste ontsluitingen voor gemotoriseerd verkeer van het gebied zijn bij de kruising Bredeweg - Julianalaan en circa 50 m ten zuiden van de kruising Bredeweg - Iepenlaan. De voornaamste uitgang van het gebied is de kruising Bredeweg - Julianalaan. De uitgang vanaf het parkeerterrein op maaiveld aan de zuidzijde van het plangebied is via de Dr. Philipslaan richting het kruispunt Bredeweg - Julianalaan en voor langzaam verkeer via de Minister Bongaertstraat. Aan de noordzijde van het terrein komt aan de Maasnielderweg een in- en uitrit naar de gebouwde ondergrondse parkeervoorziening.

De centrale assen, oost-west van het terrein zijn enkel toegankelijk voor laden/lossen en voor bestemmingsverkeer. Hierdoor worden de Weerstandlaan en de Transistorlaan autoluw en is er maximaal ruimte voor fietsers en voetgangers.

De buitenruimte binnen het plangebied wordt grotendeels autovrij. Het terrein biedt parkeergelegenheid voor bewoners, werknemers, bezoekers en gebruikers van overige functies. Er zijn 160 autoparkeerplekken op maaiveld aan de zuidoostzijde (ten zuiden van gebouw L) en 600 inpandige autoparkeerplaatsen in een gebouwde ondergrondse voorziening aan de noordoostzijde (gebouw AB). Voor vrachtverkeer worden 3 laad-/losplekken aangelegd van minimaal 18 meter lengte, indicatief gesitueerd ten noorden van gebouw AB, op de middenas en ten zuiden van het Cuyperspark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0021.png"

2.3.2.5 Groenstructuren

De bestaande groenstructuur wordt versterkt en een nieuwe (en deels bestaande) groene schil omzoomd het gehele terrein. Het voornemen bevat een diversiteit aan groene buitenruimtes met een eigen uitgesproken karakter. Het kan in de toekomstige situatie gezien worden als een open groene campus; een open en groen kader bestaande uit laanbomen, bestaande en nieuwe hagen en heesters. Hierdoor onstaat een robuuste groene structuur die door de vele openingen toegang tot het terrein geeft. Het Cuyperspark vormt ook vanuit de groenstructuren bezien het sociaal en cultureel hart van het gebied.

Parkeerbos

Op de huidige parkeerplaats aan de zuidzijde van het terrein komt een groene overgangszone met bomen en heggen. Door het vergroenen van deze parkeerplaatsen worden het aantal gereduceerd van meer dan 240 parkeerplaatsen naar 160 autoparkeerplaatsen. De bomen die worden ingepast zijn een mix van 3 soorten die tussen de autoparkeerplaatsen staan opgelijnd in een driehoekig verband. Het draagt bij aan het creëeren van schaduw, het tegengaan van hittestress en het bevorderen van de biodiversiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0022.png"

Tuinenrijk

Het tuinenrijk is de zone in het zuidwesten van het terrein in de omgeving van de gebouwen DP. Deze tuinen zijn omzoomd door hagen en voor collectief gebruik door de bewoners van de CPO's en de levensloopbestendige woningen. Door de introductie van hagen, georganiseerd in organische vormen, ontstaan hier intieme sferen en zoneringen. De alzijdige autonome appartementencomplexen staan hierdoor goed verankerd in dit tuinenrijk met een directe private buitenruimte voor de bewoners en een overgang van de meer collectief toegankelijke delen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0023.png"

Watertuinen

Tussen gebouw O en gebouw C zijn watertuinen voorzien. De watertuin is schaduwrijk en bevat waterplanten in verhoogde bakken. Een en ander wordt zo vormgegeven dat het hemelwater van de daken kan worden gebufferd in de watertuin. De juiste planten zorgen voor een natuurlijke zuivering en dragen bij aan de ecologische waarden van het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0024.png"

2.3.2.6 Verhardingen

In de toekomstige situatie neemt de totale oppervlakte aan verharding met 0,17 ha af, omdat een deel van de bestaande terreinverharding omgezet wordt naar groen (zie ook onderstaand figuur). De totale verharde oppervlakte van het te realiseren structuurontwerp is circa 6,15 ha over het hele projectgebied van circa 7,85 ha (zie ook tabel 1 in Bijlage 26). De verharding bestaat in de huidige situatie uit bestrating, dakoppervlak en ondiep groen waar weinig infiltratie mogelijk is. Een deel van de verharding zal worden gerealiseerd als half verharding, zoals in de vorm van een infiltrerend parkeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0025.png"

Circulariteit is een belangrijk thema voor het terrein. In het geval van verharding laat dat zich onder meer zien door het behoud/hergebruik van de al aanwezige verhardingen op het terrein. De materialisatie in de buitenruimte is hierbij een belangrijk middel om tot een samenhangend geheel te komen. De materialen zijn van hoge kwaliteit, duurzaam en passen bij het robuuste en industriële karakter van de plek. Slimme combinaties van beton met halfverharding of gebakken klinkers met natuursteen zorgen voor een kwalitatief hoogwaardige uitstraling. De verhardingen zijn functioneel en worden minimaal toegepast ter bevordering van hemelwaterinfiltratie en het tegengaan van hittestress.

2.3.3 Functionele structuur

Ten grondslag aan de transformatie van het terrein liggen de verkenningen en onderzoeken naar ruimtelijke aspecten en structuren. Zodoende zijn mogelijke risico's, kansen en maatregelen voor toekomstig hergebruik van bestaande gebouwen, terreinen en nieuwbouw geïnventariseerd.

2.3.3.1 Stedenbouwkundig

Met de voorgenomen transformatie wordt voortgebouwd op het industriële karakter van het voormalige Philipsterrein. Het oude fabriekscomplex wordt gekenmerkt door gesloten gebouwen en een spontaan ontwikkelde buitenruimte met industriële leidingstraten op 5 m hoogte. Deze op zichzelf staande identiteit met een sterke orthogonale gridstructuur, zie onderstaand figuur, wordt met het voornemen in stand gehouden. Daarmee wordt het een eigenzinnig stuk stad dat past in 't Vrijveld Noord: een (blijvend) herkenbaar stadsdeel dat zich op een unieke wijze manifesteert met sterke fysieke en visuele verbindingen naar de omgeving. De nieuwe stedenbouwkundige compositie volgt in hoofdlijnen de oorspronkelijke (bijna) noord-zuid oriëntatie. Nieuwbouwvolumes versterken de industriële gebiedsidentiteit door in positionering, materiaalgebruik en vormentaal de relatie met het bestaande erfgoed in de gridstructuur aan te gaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0026.png"

Het bestaande erfgoed wordt voor grote delen gehandhaafd en als inspiratiebron gebruikt, waarmee het verleden de onderlegger is voor de hoofdstructuur van dit getransformeerde stuk stad. Door de gebouwen deels in te vullen met nieuwe, aansprekende publieke functies, wordt het (voor een groot deel) opengesteld voor het publiek.

Voor een thema specifieke verdere toelichting in relatie tot de stedenbouwkundige structuren wordt verwezen naar het SO (zie Bijlage 2)

2.3.3.2 Ruimtelijke behoefte

Door een functiecombinatie van wonen, creatieve economie, cultureel/sociaal, horeca en detailhandel te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied wordt het terrein getransformeerd tot een gemengd stedelijk gebied met hoogwaardig stedelijk groen dat beleefd wordt als een levendige stadswijk. Deze functies (zie ook paragraaf 2.3.1) betreffen een afgewogen combinatie die aan behoeften voldoen.

Het programma wordt gehuisvest in bestaande gebouwen en nieuwe gebouwen. Het bestaand bebouwd oppervlak in het plangebied bestaat uit circa 30.000 m2 en in de huidige gebouwen is circa 40.000 m2 BVO beschikbaar. Het vigerende bestemmingsplan laat planologisch een groei toe tot 50.000 m2 BVO bebouwd oppervlak en circa 70.000 m2 BVO. Het potentieel oppervlak dat door de transformatie tot stand komt (circa 69.605 m2 BVO) past binnen deze bandbreedte.

Voor een uitgebreidere uiteenzetting en motivering van efficiënt ruimtegebruik van de nieuwe stedelijke ontwikkelingen, wordt verwezen naar de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.2.1 en

Bijlage 6).

Woonfunctie

In totaal worden 400 wooneenheden gerealiseerd als onderdeel van de transformatie van het terrein. Deze woningen worden verdeeld over de eerder beschreven bestaande gebouwen O, C, L, Z en nieuw te realiseren gebouwen AB, DP en SR (zie ook het figuur bij paragraaf 2.3.1).

In het plan zijn zorggebonden woningen opgenomen en is er een groot aantal nultredewoningen voorzien, zowel in de vorm van appartementen met lift als grondgebonden nultredewoningen. Bij de verdere uitwerking van de deelplannen van woningen gericht op ouderen zullen de mogelijkheden van geclusterde woonvormen worden onderzocht.

Het programma betreft een divers aanbod aan woonsegmenten en -typologiën. Er is een balans tussen (sociale) huur- en koopwoningen en typologiën variërend van tiny houses, ecologische houtbouw, grondgebonden woningen (waaronder levensloopbestendig of zorgappartementen), lofts tot woningen waar wonen en werken gecombineerd kan worden. Ten minste 40% van de woningen wordt gerealiseerd als huurwoning, waarvan ten minste 14,5% als sociale huurwoning. Hoogstens 60% van de woningen bestaat daarmee uit koopwoningen. Een hoogteaccent tot 60 meter wordt toegepast bij gebouw SR (zie ook Bijlage 4). Onderstaand figuur toont schematisch de verscheidenheid aan deze woningen op het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0027.png"

Figuur: een schematische weergave van de verscheidenheid aan woningingen op het terrein

Commerciële en maatschappelijke functies

De beoogde commerciële en maatschappelijke functies zijn, zoals onderstaand figuur schematisch toont, voornamelijk geconcentreerd rond de twee centrale (horizontale) assen: de Weerstandlaan en Transistorlaan. Deze concentratie loopt verder uit, wat betreft retail/detailhandel, naar de stedelijke passage tussen de Maasnielderweg en de Transistorlaan. De passage wordt ten westen begrensd door woontorens op een basement met een levendige plint (als onderdeel van gebouw AB).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0028.png"

Figuur: een schematische weergave van de locatie van de beoogde commerciële en maatschappelijke functies op het terrein

Creatieve economie en ambachtelijke bedrijvigheid

In bovenstaand figuur is in beige tint het programma van circa 5.300 m2 BVO aan creatieve economie en ambachtelijke bedrijvigheid weergegeven. Het geeft (deels) invulling aan de gebouwen E, B, C, Z en L. Deze creatieve en ambachtelijke kleinschalige tot middelgrote bedrijvigheid heeft een binding met het bestaande en nieuwe stedelijke gebied. Zo betreft het in gebouw B onder andere plek voor Huis voor Kunsten en Studio ML 5, kent gebouw C een werkatelier en plek voor stichting Weerstand, is er plek voor een duurzaamheidscentrum in gebouw Z en kent gebouw L een multifunctionele invulling met onder andere plek voor Gilde Opleidingen.

Cultureel en sociaal programma

Hetgeen in groen weergegeven in onderstaand figuur toont de culturele en sociale programmering van circa 7.100 m2 BVO verdeeld over de bestaande gebouwen A en L en de nieuw te realiseren gebouwen AB, DP en SR. Het betreft ruimte voor onder andere urban sports in gebouw A en onderwijs in gebouw L. In de gebouwen AB, DP en SR is ruimte voorzien voor maatschappelijke en aan zorg gerelateerde voorzieningen. Deze functies sluiten aan bij hetgeen planologisch mogelijk is binnen de bestemming 'Maatschappelijk' in het vigerende bestemmingsplan en bij wat wordt verstaan onder 'maatschappelijke voorzieningen' in bijvoorbeeld het bestemmingsplan Binnenstad Roermond. De beoogde programmering concurreert ruimtelijk gezien niet met andere locaties, mede doordat de voorzieningen ondergeschikt zijn aan de (toekomstige) inwoners, en ondersteunend aan het totaalprogramma.

Horeca

Het terrein behoeft in de toekomstige situatie een plek van samenkomst. Horecavoorzieningen spelen daar een belangrijke rol in, in bovenstaand figuur in paars weergegeven. In totaal wordt 1.150 m2 BVO mogelijk gemaakt. Hieronder valt horeca ten behoeve van de creatieve economie in gebouw B en 240 m2 horeca in het (voormalig) Ketelhuis dat wordt gezien als de huiskamer van het terrein. Het resterende horecaprogramma wordt gesitueerd in de gebouwen O en Z. Gebouw Z betreft de voormalige kantine, waar de transformatieactiviteiten zijn gestart. Deze plek wordt doorontwikkeld als multifunctionele bijeenkomstruimte met aanvullende thematische horeca tussen de Weerstandslaan en het Cuyperspark. Voorgenomen horeca past ruimtelijke functioneel gezien bij de groeiende horecamarkt, de trend van nieuwe eet-/horecaconcepten en het veranderende eetpatroon van de consument. Zo zijn enkele kleinschalige horecagelegenheden passend bij de aard en schaal van de transformatie en het totaalconcept met hoofdzakelijk de woonfunctie van Weerstand.

Retail/detailhandel

De transformatie van het voormalig Philipsterrein beoogt een bijdrage te leveren aan de gehele transformatie van 't Vrijveld Noord. Binnen het plangebied is een totaal van 2.500 m2 BVO detailhandel voorzien in gebouw AB, zoals in bovenstaand figuur in rood weergegeven. Buiten het plangebied, maar binnen 't Vrijveld Noord vinden er meerdere ontwikkelingen plaats waar een beweging zichtbaar is van het verplaatsen/verdwijnen van detailhandel ten faveure van woonfuncties. In lijn met regionaal en gemeentelijk beleid wordt ingezet op een verplaatsing van detailhandel uit het omliggende gebied naar het plangebied. Deze verplaatsing wordt geborgd door de te salderen detailhandelsfunctie te betrekken bij het plangebied en deze gronden een woonbestemming toe te kennen. De gronden binnen het plangebied krijgen een (woon)bestemming waarbinnen detailhandel is toegestaan. Binnen het plangebied wordt detailhandel dus rechtstreeks toegestaan. Door deze wijze van salderen neemt het aantal vierkante meters detailhandel planologisch niet toe en concentreert het toekomstige winkelaanbod zich in het noordelijk deel van het gebied waardoor er een ruimtelijke versterking van het cluster 't Vrijveld ontstaat.

Parkeren

De transformatie van het voormalig Philipsterrein kent een bepaalde verkeersgeneratie die opgevangen dient te worden (zie ook paragraaf 4.12 en Bijlage 25). Om te voorkomen dat er buiten het terrein onacceptabele hinder wordt ondervonden (in dit geval betreft het parkeren) worden op het terrein parkeervoorzieningen getroffen. De wens om het Weerstandterrein autoluw te maken, maakt het noodzakelijk dat parkeervoorzieningen gebouwd worden, ondergronds of in groen ingepast. Bovenstaand figuur toont in donkergrijs de beoogde (ondergrondse) parkeervoorziening in gebouw AB en donkergrijs omlijnd de parkeervoorzieningen in groen ingepast.

2.3.3.3 Milieutechnisch

Ook vanuit mileu- en omgevingsaspecten bezien dient het voornemen inpasbaar te zijn binnen de huidige functionele structuren. Met andere woorden: voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Zo is onderzoek gedaan naar milieuzoneringen van omliggende bedrijven als ook van het beoogde programma binnen het terrein onderling. Voor de onderzoeksresultaten en -conclusies, van milieuzonering als ook alle andere milieu- en omgevingsaspecten wordt verwezen naar Hoofdstuk 4. Twee, voor het voornemen, belangrijke thema's worden echter in onderhavige paragraaf reeds uitgelicht: klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen.

Klimaatadaptatie

De uitwerking en inrichting van de buitenruimte, bovengronds en ondergronds, draagt in hoge mate bij aan de ambities om het terrein klimaatadaptief te maken voor de mensen die er wonen, werken en recreëren alsmede voor de flora en fauna die zich hier kan doorontwikkelen. De ambitie wordt uitgesproken in het SO en ruimtelijk geborgd in het Beeldkwaliteitplan, daarmee inspelend op de thema's hittestress, wateroverlast, droogte en biodiversiteit (zie ook Bijlage 17 en Bijlage 26). Hoe het gebied in detail wordt ingericht wordt in een latere fase gedetailleerd uitgewerkt. Om de ambitie in dit stadium echter kracht bij te zetten worden ambities ook juridisch geborgd in de planregels (zie Artikel 17) middels voorwaardelijke verplichtingen in het kader van waterberging, bomen en natuur(inclusief bouwen). De onderzoeken ecologie en water tonen tevens hoe

Natuurinclusief bouwen

Het ontwerp zoals gepresenteerd in het SO zorgt ervoor dat duurzame en natuurinclusieve stedenbouw hand in hand gaan, waarin gemengd stedelijk programma en stadsnatuur elkaar versterken. De kwalitatieve borging van natuurinclusief bouwen is het Beeldkwaliteitplan (zie Bijlage 3). De juridische borging betreffen de planregels in onderhavig bestemmingsplan (zie bijvoorbeeld artikel 17.8).

Groene natuurinclusieve architectuur is een belangrijk thema voor de bestaande en nieuwe bouwvolumes. Dit kan in de vorm van klimplanten (gevelgroen) tegen de bestaande en nieuwe gevels, het realiseren van dakgroen en daktuinen op niveau en het integreren van nestkasten en andere schuilgelegenheden. Het belangrijkste is dat er in de kwaliteit van groen in het huidige maaiveld (buitenruimte) goed wordt geïnvesteerd. Daarin is de grootste biodiversiteitsslag te maken. In dit plan wordt de buitenruimte 'bespaard' door nieuwbouw volumes veelal op en aan bestaande bouwvolumes te koppelen.

Het toepassen van natuurinclusieve maatregelen heeft een positief effect op de leefomgeving, klimaatadaptatie en biodiversiteit. Niet alleen op warme dagen heeft het groen een verkoelende werking, maar biedt ook oplossingen voor droogte en wateroverlast. Het kan tevens een extra gebruiksruimte vormen als daktuin in de stad. De natuurinclusieve maatregelen hebben ook een effect op de beeldkwaliteit van gebouwen. Deze worden dan ook op de juiste manier toegepast. Groene gevels en/of klimplanten bedekken minimaal 20% van gebouwen. Voor groene daken is maatwerk vereist per gebouw. De bestaande gebouwen en nieuwbouw kennen namelijk verschillende draagconstructies. Er zijn vijf vormen die aangehouden worden op het terrein:

  • Sedum (lightweight)
  • Natuurdak (lightweight)
  • Extensief retentiedak
  • Intensief retentiedak
  • Daktuin

Voor woongebouwen geldt dat voor iedere nieuw aangelegde woning minimaal één nestkast wordt geïntegreerd die tevens aangehouden moet worden. In het geval van een functionele toepassing van een gebouw, niet zijnde wonen, wordt er per 100m² een nestkast ingepast. Per gebouw moet er in de openbare ruimte een insectenhotel geplaatst worden welke in stand gehouden moet worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit bestemmingsplan vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer. De eerste paragraaf gaat in op allesomvattend ruimtelijk beleid op rijksniveau, de tweede paragraaf gaat in op het beleid op provinciaal niveau. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met het ruimtelijk relevante gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig programma is rekening gehouden met verschillende beleidsstukken en is het beleid vertaald in concrete functionele en ruimtelijke keuzes. Hieronder wordt (beknopt) ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante beleid. Waar mogelijk wordt verwezen naar de verschillende onderzoeken waarin dit beleid zijn plek heeft gekregen.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Verschillende thema's uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) hebben een plek gekregen in het SO, namelijk:

  • 1. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel gehouden;
  • 2. Onze steden en regio's sterker en leefbaar maken.

Hiermee draagt de gebiedstransformatie bij aan verbetering van de duurzame fysieke leefomgeving. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op deze leefomgeving; veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen voor de gebiedstransformatie, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed. Het voorzien in een aantrekkelijke omgeving om in te wonen, werken en ontspannen vraagt om keuzes vanuit een brede afweging: samenhang met bereikbaarheid, gezondheid en veiligheid, klimaatadaptatie, versterking en instandhouding van culturele waarden en verduurzaming van de gebouwde omgeving. Bij de totstandkoming van stedenbouwkundig programma is waar nodig rekening gehouden met de afwegingsprincipes uit de NOVI, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met het voorliggend bestemmingsplan

De transformatie die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijke beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk wil voldoende woningen van hoge kwaliteit en een aantrekkelijke woonomgeving realiseren, en voorliggend plan draagt bij aan deze ambities. Ook past het plan goed binnen de drie afwegingsprincipes omdat er functies gecombineerd worden en de kenmerken en identiteit van het plangebied centraal staan.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma. Hetgeen uiteen wordt gezet in paragraaf 3.2.2.1 en volledig is te lezen in Bijlage 6.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

De Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI) is een integrale langetermijnvisie die voor de periode van nu tot 2050 laat zien hoe de provincie richting wil geven aan toekomstige ontwikkelingen. De visie geeft een toekomstbeeld van de provincie in de periode 2030-2050 en schetst daarvoor hoe het denkt in te spelen op drie hoofdopgaven:

  • 1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
    • a. in stedelijk c.q. bebouwd gebied
    • b. in landelijk gebied
  • 2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouwtransitie;
  • 3. Klimaatadaptatie en energietransitie.

Daarnaast formuleert de visie vier Limburgse principes die toekomstige afwegingen moeten sturen:

  • 1. Streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving.
  • 2. De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal.
  • 3. Meer stad, meer land.
  • 4. Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden; boven- én ondergronds.

De provincie onderscheidt met een algemene zonering haar gebied in drie hoofdtypes: landelijk gebied, bebouwd gebied en infrastructuur. Elk van deze hoofdtypes is dan weer verder ondergedeeld in categorieën. Onderhavig plangebied bevindt zich in stedelijk gebied, binnen het hoofdtype bebouwd gebied. Deze algemene zonering biedt een basis voor de gebiedsgerichte aanpak die de provincie aanmoedigt. Naast dit algemene kader geeft die POVI ook een aantal thematische visies. Hierin wordt per thema de opgave waar Limburg voor staat uitgelicht en vervolgens geschetst wat de ambities en keuzes van de provincie zijn.

Wonen en leefomgeving

Op het gebied van wonen voorziet de provincie de grootste opgave in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Daarnaast verandert de woonvraag waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die Limburg-breed nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte.

De woonkwaliteit voor mensen is niet alleen afhankelijk van de woning zelf. Ook sociaaleconomische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving zijn van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen. Schone lucht, de nabijheid van groen - ook om hittestress tegen te gaan -, voorzieningen om wateroverlast tegen te gaan bij extreme buien en de kwaliteit van de openbare ruimte dragen bij aan de omgevingskwaliteit.

De provincie wil een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren; een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen. Het is belangrijk dat mensen kunnen wonen in een zelfgekozen woning en woonomgeving (die past bij hun mogelijkheden en levensfase) waar ze zich thuis voelen. De provincie wil dit bereiken door toe te werken naar een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt met voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, die waar mogelijk op het juiste moment beschikbaar én betaalbaar zijn.

Erfgoed

De provincie acht het van belang dat de (eigentijdse) Rijks- of gemeentelijk beschermde monumenten hergebruikt worden. Zo kan het verhaal doorverteld worden en verbindt het hergebruik de inwoners met hun omgeving. Voor grote monumentale complexen in Limburg is dat hergebruik een zware opgave voor de eigenaren, mede gelet op de hoge kosten van restauraties. Bij herbestemming is het van belang om het monument als ensemble te behouden, inclusief zijn historische inbedding in het landschap. Het is voor heel Limburg een generieke opgave om de historische gelaagdheid van het landschap te behouden en dit te benutten bij het ontwerpen van opgaven en transities.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De transformatie die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt sluit aan bij de doelstellingen die worden gesteld in de POVI. Het gemengde programma aan woningen dat in het gebied gebouwd wordt, helpt het gat van vraag en aanbod voor specifieke doelgroepen te dichten. Ook qua de bescherming en herbestemming van erfgoed past het planvoorstel goed binnen de ambitites van de provincie Limburg, aangezien de meest kenmerkende fabriekspanden (industrieel erfgoed) op het terrein behouden blijven en ingevuld worden met nieuwe functies.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden en geldt tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet (1 januari 2024). Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar, in dit geval, de gemeente Roermond te borgen. De instructies die in de verordening staan, moeten door de gemeenten in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Meer specifiek is in dit plan rekening gehouden met de:

  • 1. Instructies voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.2.2)
  • 2. Instructies voor de herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen (artikel 2.2.3)
  • 3. Instructies voor Wonen (artikel 2.4.2)
  • 4. Instructies voor Detailhandel (artikel 2.4.3)
  • 5. Instructies voor Kantoren (artikel 2.4.4)
  • 6. Instructies voor Bedrijventerreinen (artikel 2.4.5)
  • 7. Instructies voor Vrijetijdseconomie (artikel 2.4.6)
  • 8. Instructies voor Klimaatadaptatie (artikel 2.19.1)

Ladder voor duurzame verstedelijking 

In dit plan is met de volgende instructies uit artikel 2.2.2 rekening gehouden:

  • I. Dat bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt beschreven hoe het plan voorziet in een actuele regionale behoefte, de motiveringsplicht (artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening).
  • II. Dat bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals hieronder bedoeld (zie artikel 2.2.3), worden onderzocht.
  • III. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een verantwoording bevat over de wijze waarop invulling is gegeven aan het in I en II bepaald.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door STEC Groep een Laddertoets uitgevoerd (zie Bijlage 6). Hierin is aangetoond dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft die voorziet in een actuele regionale behoefte. Met het voornemen wordt middels inbreiding een terrein met leegstaande gebouwen met cultuurhistorische waarden herbenut en getransformeerd tot een bruisend nieuw deel stad. De ladder voor duurzame verstedelijking is toegepast en onderhavig bestemmingsplan bevat derhalve een verantwoording. Zodoende is rekening gehouden met de uit artikel 2.2.2 voorgeschreven instructies.

Herbenutting leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen

In dit plan is met de volgende instructies uit artikel 2.2.3 rekening gehouden:

  • I. Dat bij een ruimtelijk plan dat voorziet in het toestaan van nieuwe functies(s) tevens de mogelijkheid om deze functies(s) in leegstaande monumentale gebouwen onder te brengen worden betrokken.
  • II. Dat wanneer herbenutting van leegstaande monumentale gebouwen zoals hierboven bedoeld niet mogelijk blijkt, bij de beoordeling van het toestaan van het nieuwe gebruik ook de mogelijkheid wordt onderzocht van herbenutting van leegstaande beeldbepalende gebouwen.
  • III. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een verantwoording bevat over de wijze waarop invulling is gegeven aan het in I en II bepaald.

De opgave bevat een inspanningsverplichting voor gemeenten. Bij nieuwe ontwikkelingen gaat het niet alleen om nieuwbouw, uitbreiding en herstructurering van terreinen of bebouwing, maar ook om functiewijzigingen waarbij de nieuwe functie in een gebouw wordt ondergebracht.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Met de transformatie van het voormalig Philipsterrein wordt bij uitstek invulling gegeven aan de instructies functies in beeldbepalende gebouwen onder te brengen. Zoals in onderhavig bestemmingsplan beschreven blijft het merendeel van de cultuurhistorisch interessante gebouwen behouden en middels een gemengd programma herbenut. Derhalve is rekening gehouden met de uit artikel 2.2.3 voorgeschreven instructies.

Wonen

In dit plan is met de volgende instructie uit artikel 2.4.2 rekening gehouden:

  • I. Dat een ruimtelijk plan voor een gebied in de regio Midden-limburg (bestaande uit de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert); niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • II. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een verantwoording bevat over de wijze waarop invulling is gegeven aan het in I bepaald.
  • III. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De transformatie van het voormalig Philipsterrein kent inmiddels een lange aanloop beginnend bij de initiatieffase waarin ontwikkelaar Reel BV de terrein aankocht. Het aankopen van het terrein door Reel BV betekende het begin van de gebiedstransformatie. Dit proces is uiteengezet in Hoofdstuk 1 van onderhavig bestemmingsplan. De vastgestelde Gebiedsvisie (2021) en Stedenbouwkundig Structuurontwerp (2023) bieden de basis voor onderhavig bestemmingsplan en de toekomstig beoogde ruimtelijke transformatie. In de Laddertoets is aangetoond dat het plan aansluit op de vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (inmiddels vervangen door de op 22 september 2022 vastgestelde Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025). Op regionaal niveau heeft in november 2022 tevens afstemming plaatsgevonden waaruit geconludeerd is dat er geen belemmering is voor het kwalitatieve en kwantitatieve woonprogramma. Derhalve is rekening gehouden met de uit artikel 2.4.2 voorgeschreven instructies.

Detailhandel

In dit plan is met de volgende instructie uit artikel 2.4.3 rekening gehouden:

  • I. Dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet voorziet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor detailhandel aan de bestaande voorraad detailhandel alsmede aan de bestaande planvoorraad detailhandel anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.3 van POL2014, het beleidskader werklocaties Midden-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg.
  • II. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een verantwoording bevat over de wijze waarop invulling is gegeven aan het in I bepaald.
  • III. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een beschrijving bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Met de beoogde detailhandel is aansluiting gezocht bij het beleid omtrent (toevoegen van) detailhandel. Dit is nader toegelicht en onderbouwd in de Laddertoets. In de totstandkoming tot dit programma heeft er uitvoerig overleg plaatsgevonden met de bevoegde gezagen alsmede de Branch Advies Commissie (BAC). Derhalve is rekening gehouden met de uit artikel 2.4.3 voorgeschreven instructies.

Kantoren

In dit plan is met de volgende instructie uit artikel 2.4.4 rekening gehouden:

  • I. Dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet voorziet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.3 van POL2014, het beleidskader werklocaties Midden-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg.
  • II. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een verantwoording bevat over de wijze waarop invulling is gegeven aan het in I bepaald.
  • III. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De Laddertoets die is uitgevoerd voor het voorgenomen plan is niet alleen een onderbouwing voor het woonprogramma, maar gaat ook in op de commerciële en maatschappelijke functies die beoogd zijn. De transformatie van het voormalig Philipsterrein bevat namelijk diverse stedelijke functies. Deze functies zijn in paragraaf 2.3 toegelicht omvat onder meer kantoren, bedrijvigheid en voorzieningen voor vrijetijdseconomie. De Laddertoets bevat voor elk van deze commerciële en maatschappelijke functies een toelichting en onderbouwing voor onder andere het verzorgingsgebied, de huidige marktsituatie/-behoefte, het beleidskader als ook de ruimtelijke effecten van deze functies. Deze zijn tevens met de relevante bevoegde gezagen gedeeld wat heeft geleid tot de gewenste onderlinge afstemming. Derhalve is rekening gehouden met de uit artikel 2.4.4 voorgeschreven instructies.

Bedrijventerreinen

In dit plan is met de volgende instructies uit artikel 2.4.5 rekening gehouden:

  • I. Dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet voorziet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijven aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.2 van POL2014, het beleidskader werklocaties Midden-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg.
  • II. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een verantwoording bevat over de wijze waarop invulling is gegeven aan het in I bepaald.
  • III. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een beschrijving bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De Laddertoets die is uitgevoerd voor het voorgenomen plan is niet alleen een onderbouwing voor het woonprogramma, maar gaat ook in op de commerciële en maatschappelijke functies die beoogd zijn. De transformatie van het voormalig Philipsterrein bevat namelijk diverse stedelijke functies. Deze functies zijn in paragraaf 2.3 toegelicht omvat onder meer kantoren, bedrijvigheid en voorzieningen voor vrijetijdseconomie. De Laddertoets bevat voor elk van deze commerciële en maatschappelijke functies een toelichting en onderbouwing voor onder andere het verzorgingsgebied, de huidige marktsituatie/-behoefte, het beleidskader als ook de ruimtelijke effecten van deze functies. Deze zijn tevens met de relevante bevoegde gezagen gedeeld wat heeft geleid tot de gewenste onderlinge afstemming. Derhalve is rekening gehouden met de uit artikel 2.4.5 voorgeschreven instructies.

Vrijetijdseconomie 

In dit plan is met de volgende instructies uit artikel 2.4.6 rekening gehouden:

  • I. Dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de opgaven en algemene principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg.
  • II. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een verantwoording bevat over de wijze waarop invulling is gegeven aan het in I bepaald.
  • III. Dat de toelichting bij een ruimtelijk plan een beschrijving bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De Laddertoets die is uitgevoerd voor het voorgenomen plan is niet alleen een onderbouwing voor het woonprogramma, maar gaat ook in op de commerciële en maatschappelijke functies die beoogd zijn. De transformatie van het voormalig Philipsterrein bevat namelijk diverse stedelijke functies. Deze functies zijn in paragraaf 2.3 toegelicht omvat onder meer kantoren, bedrijvigheid en voorzieningen voor vrijetijdseconomie. De Laddertoets bevat voor elk van deze commerciële en maatschappelijke functies een toelichting en onderbouwing voor onder andere het verzorgingsgebied, de huidige marktsituatie/-behoefte, het beleidskader als ook de ruimtelijke effecten van deze functies. Deze zijn tevens met de relevante bevoegde gezagen gedeeld wat heeft geleid tot de gewenste onderlinge afstemming. Derhalve is rekening gehouden met de uit artikel 2.4.6 voorgeschreven instructies.

Klimaatadaptatie

In dit plan is met de volgende instructies uit artikel 2.19.1 rekening gehouden:

  • I. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van:
    • a. de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering; en
    • b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
  • I. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende risico's betrokken:
    • a. wateroverlast;
    • b. overstroming;
    • c. droogte
  • I. Bij de beschrijving wordt gebruik gemaakt van de informatie van gemeentelijke, regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het SO (zie Bijlage 2) besteedt aandacht aan de risico's en gevolgen van klimaatverandering en, belangrijker, de maatregelen en voorzieningen die getroffen kunnen worden om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. De ambities uit het SO zijn doorvertaald in onderhavig bestemmingsplan. Met name in de waterparagraaf (Bijlage 26) worden de ambities ten aanzien van klimaatadaptatie beschreven, waarmee de risico's van wateroverlast, overstroming en droogte betrokken worden. Gemeentelijke, regionale en landelijke (beleids)kaders worden daarbij aangehaald. Zodoende is rekening gehouden met de uit artikel 2.19.1 voorgeschreven instructies.

3.2.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Zoals geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (zie paragraaf 3.1.2) en artikel 2.2.2 van de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2) is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) uitgevoerd. Voor een uitgebreidere toelichting op de toets dan in deze paragraaf uiteengezet, wordt verwezen naar Bijlage 6. In dit onderzoek is de Laddersystematiek gevolgd, waarbij de voorgenomen transformatie getoetst is aan de Ladder, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro zoals die sinds 1 juli 2017 van kracht is. Hiervoor is ingegaan op:

  • Uitgangspunten: Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling van het voorgenomen plan?
  • Beschrijving van de behoefte: Voorziet de bouw van de woningen en aanvullende functies in het plan in een behoefte en welke kwalitatieve aspecten spelen hierbij een rol?
  • Afweging locatiekeuze: Ligt de locatie binnen of buiten bestaand stedelijk gebied (BSG)? En hoe verhoudt de ontwikkeling van het plan zich tot het principe inbreiding voor uitbreiding achter de Ladder?

Ten behoeve van de toets is een projectprofiel van het Weerstandterrein opgesteld, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0029.png"

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan is het plan Ladderplichtig. Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in beginsel sprake als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt of een functiewijziging van zodanige aard en omvang, dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het voornemen voor het voormalig Philipsterrein wordt een bedrijfslocatie getransformeerd. Er worden bestemmingen toegekend aan de gronden in het plangebied waar dit op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk is. Er is dus sprake van een functiewijziging van zodanige aard en omvang dat om deze reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ofwel: het nieuwe bestemmingsplan voor Weerstand is Ladderplichtig. Dit betekent dat een beschrijving van de behoefte in ieder geval nodig is.

Bestaand stedelijk gebied

In het plangebied is het bestemmingsplan Vrijveld Lommerveld van kracht. De huidige bestemming is bedrijventerrein. Geconstateerd wordt dat de locatie volledig is omsloten door bebouwing en binnen bestaand stedelijk weefsel van Roermond ligt. Bovendien maakt het vigerende bestemmingsplan stedelijke functies reeds mogelijk. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van de ontwikkeling van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Een extra afweging van alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied is hierdoor niet nodig.

Woningbehoefte

Op basis van CBS-migratiecijfers van alle verhuisde personen blijkt dat in de periode 2011 tot en met 2021 (dit betreffen de meest actuele beschikbare data) circa 61% van het aantal inkomende verhuizingen afkomstig is uit de gemeente Roermond zelf. Daarnaast is er geen grote verhuisrelatie met andere gemeenten die er op kan duiden dat het verzorgingsgebied groter is dan enkel Roermond. Dit betekent dat er sprake is van een lokale marktregio en derhalve wordt de gemeente Roermond gezien als het verzorgingsgebied.

Vervolgens is gekeken naar de additionele woningvraag voor de komende twintig jaar binnen het afgebakende verzorgingsgebied. Hiervoor is gekeken naar de actuele provinciale huishoudensprognose van Progneff (2021) en de prognoses van Primos (2021 en 2022), zoals in onderstaand figuur weergegeven. De prognoses tonen een toename tot 2033. De Primos prognose uit 2021 gaat uit van een toename van zo’n 1.760 huishoudens tot 2033. Ten opzichte van de Primos prognose uit 2021 verwacht de Primos prognose uit 2022 juist een relatief sterkere toename van het aantal huishoudens in de periode 2023 tot 2033. Deze prognose gaat uit van een toename van zo’n 2.510 huishoudens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0030.png"

Om de resterende behoefte te bepalen is de vraag geconfronteerd met de harde plancapaciteit. Harde plancapaciteit betreft de nog onbenutte ruimte voor woningbouw die in vastgestelde en onherroepelijke bestemmingsplannen resteert. De totale (netto) harde plancapaciteit in de gemeente Roermond bestaat uit circa 1.524 woningen (Gemeente Roermond, peildatum 1-1-2023). Daarnaast zijn er in de gemeente nog zachte plannen. Deze zachte plannen variëren van eerste verkenningen tot planvorming. Op basis van de verwachte vraag kunnen ook deze plannen (op termijn) voorzien in een behoefte.

Om te bepalen of de beoogde woningen in het plan kunnen voorzien in een behoefte is de additionele woningvraag geconfronteerd met de (netto) harde plancapaciteit. De behoefte is in beeld gebracht voor de tienjaarsperiode 2023-2033. Door vraag en aanbod te confronteren is te zien dat er in het verzorgingsgebied een totale kwantitatieve behoefte bestaat aan circa 450 woningen in de komende tien jaar. In het plan zijn 400 woningen gepland en voorzien zo bezien in een woningbehoefte in de periorde 2023-2033 in het verzorgingsgebied. Dit is in onderstaande diagram verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0031.png"

Hierbij moet het volgende worden toegevoegd. Op basis van Progneff (2021) is de kwantitatieve behoefte in de periode 2023-2033 zoals aangegeven 1.970 huishoudens. In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025 is de woningbehoefte -eveneens op basis van Progneff (2021)- voor de periode 2021 tot de huishoudentop bepaalt op 3.244 huishoudens. Wordt daarop de huishoudengroei volgens Progneff (2021) vanaf 2033 in mindering gebracht (583) en wordt rekening gehouden met het daadwerkelijk aantal toegevoegde woningen in 2021 en 2022 (504) dan resteert er een aanvullende behoefte van 2.157 woningen voor de periode 2023-2033. Op basis van de harde planvoorraad (1.524) bestaat er een kwantitatieve woningbehoefte van 633.

De woningen in het voorgenomen plan voorzien in een behoefte. Het plan draagt bij aan het terugdringen van het woningtekort in Roermond. Woningbouw op de beoogde locatie leidt daarmee niet tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten. Sterker: het plan zal juist bijdragen aan een gezond woon- en leefklimaat binnen de gemeente Roermond.

In regionaal afstemmingsoverleg met gemeente en provincie is geconcludeerd dat conform de afspraken in de regionale structuurvisie Wonen Midden Limburg 2022-2025 het plan Weerstand op het voormalig Philipsterrein is afgestemd op 1 november 2022. Er is geen belemmering voor het daarin opgenomen kwalitatieve en kwantitatieve woonprogramma.

Commerciële en maatschappelijke functies

Het voornemen bestaat zoals in voorgaande hoofdstukken benoemd uit diverse stedelijke functies. In de Ladder is naast de woonbehoefte achtereenvolgens ingegaan op de functies retail/detailhandel, horeca, bedrijvigheid en de culturele & sociale programmering.

Retail/detailhandel

In het plan wordt in totaal maximaal 2.500 m2 bvo voor detailhandel planologisch mogelijk gemaakt. Beoogd wordt een bijdrage te leveren aan de gehele transformatie van 't Vrijveld Noord. De gebiedsvisie 't Vrijveld Noord en voormalig Philipsterrein beschrijft de wenselijkheid om in het gebied tussen de Spoorlaan Noord en de Dr. Philipslaan zoveel mogelijk detailhandel- en bedrijfspanden te transformeren naar wonen. Hiermee wordt de aansluiting met de bestaande woonfunctie ten zuiden en oosten van dit gebied versterkt en wordt de woonkwaliteit van de bestaande woningen verhoogd. Het Weerstandterrein biedt de mogelijkheden om detailhandelsvestigingen uit genoemde gebied te salderen richting het terrein. De verplaatsende detailhandel binnen 't Vrijveld Noord is hiermee geen 'nieuwe' detailhandel. Belangrijk hierbij is wel dat de detailhandelsbestemming op de locaties ten zuidwesten van het terrein geschrapt worden in het vigerende bestemmingsplan. Dit wordt in samenspraak juridisch geborgd door het betreffende gebied te betrekken bij onderhavig plangebied en te bestemmen als woongebied. Na de transformatieperiode is er dan per saldo minder detailhandelsaanbod in 't Vrijveld Noord waar het terrein onderdeel van is.

De huidige detailhandelsstructuur van de gemeente Roermond toont dat de gemeente Roermond beschikt over ruim 550 winkels met een totaaloppervlak van zo’n 198.360 m2 wvo. Hiervan bevindt zo’n 26.130 m2 wvo zich in de dagelijkse sector en zo’n 172.220 m2 wvo in de niet dagelijkse sector. Daarnaast staan in de gemeente Roermond 135 winkelpanden leeg met een totale omvang van circa 21.290 m2 wvo (circa 9,7%). Hiermee ligt de leegstand boven het gezonde frictieniveau van 5%. De leegstand concentreert zich met name in de binnenstad van Roermond. In de omgeving van het voornemen, Vrijveld en omliggende (PDV-)clusters, is de leegstand beperkt.

Het mogelijk maken van volumineuze detailhandel in het plan zal voornamelijk tot gevolg hebben dat het winkelcluster Vrijveld versterkt wordt. Met het faciliteren van volumineuze detailhandelsmeters in het plan, concentreert het toekomstige winkelaanbod in het cluster Vrijveld zich meer in het noordelijk deel van het cluster. Het gemeentelijk detailhandelsbeleid stelt onder andere dat momenteel het Vrijveld geen ruimtelijke eenheid vormt waardoor de aanwezige detailhandel elkaar onvoldoende versterkt. Daarbij streeft de gemeente naar behoud en versterking van de woonboulevard en het aanwezige aanbod. Het mogelijk maken van detailhandel met een minimale omvang van 500 m2 per vestiging zorgt naar verwachting voor een ruimtelijke versterking van het cluster Vrijveld. Door deze minimale omvang per vestiging wordt geen reguliere detailhandel in het plan mogelijk gemaakt. Ook dit sluit aan bij het gemeentelijk (en regionaal) beleid.

Het mogelijk maken van een beperkt aantal vierkante meters detailhandel in het plan heeft naar verwachting een beperkt ruimtelijk effect op de overige (PDV-)clusters. Planologisch betreffen het geen nieuwe detailhandelsmeters omdat het een verplaatsing en saldering van detailhandelsmeters in het zuidwesten van het plangebied (ten westen van de Dr. Philipslaan) betreft. Het mogelijk maken van detailhandel leidt daarom naar verwachting niet tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten elders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0032.png"

Horeca

Het voornemen maakt planologisch in totaal maximaal 1.500 m2 bvo aan horeca mogelijk, om een plek van samenkomst te realiseren voor het terrein. In de Ladder is gekeken naar de marktbehoefte, het beleidskader en de ruimtelijke effecten.

De horecamarkt is een groeimarkt. De omzetontwikkeling in de horecasector nam tot en met 2019 (pre-corona periode) flink toe, zo blijkt uit gegevens van het CBS (2022). De omzetcijfers voor 2022 (Q1 en Q2) laten een sterke stijging van de omzetontwikkeling zien. De omzetontwikkeling in de totale horecasector ligt in 2022 zo’n 5% hoger dan op het hoogtepunt in 2019. Inspelen op de veranderende horecabehoefte van de consument is juist nu extra belangrijk voor een gezonde bedrijfsvoering én een gezonde marktsituatie. Enkele kleinschalige horecagelegenheden passen daarom goed in het totaalconcept en voorzien in een verwachte behoefte.

Het beleidskader betreft de Nota Integraal Horecabeleid van de gemeente Roermond en is opgesteld in 2007. Hierin is opgenomen dat er ruimte wordt geboden voor dynamiek in de sector en dat er op kansen ingespeeld dient te worden. Er wordt gestreefd naar een versterking van de horecasector en structuur in zijn totaliteit. Specifiek in woonwijken, waar het terrein onderdeel van uitmaakt, zijn horecagelegenheden vaak verspreid gelegen. Bij toevoeging van horecafuncties streeft de gemeente naar concentratie van deze voorzieningen in buurt- en wijkwinkelcentra, waardoor detailhandel en horeca elkaar zoveel mogelijk versterken en gezamenlijk gebruik kan worden gemaakt van voorzieningen. De toevoeging van horecameters in het plan draagt bij aan de ambities zoals vastgesteld in de gebiedsvisie om met een veelkleurig stedelijk programma een ontmoetingsplek in vitale en gezonde stad te realiseren.

Toevoeging van horecagelegenheden, passend bij de aard en schaal van de totale transformatie, past bij het beleid en de ambities van de gemeente Roermond en leidt naar verwachting niet tot een duurzame ontwrichting van de horecastructuur in de buurten Vrijveld en Maasniel of de gehele gemeente Roermond. Mogelijke leegstandeffecten zijn er naar verwachting niet of beperkt bij een toevoeging van enkele horecagelegenheden ondersteunend aan het concept en de hoofdzakelijke woonfunctie van het plan. Op basis van de beoogde ondersteunende horecafuncties worden geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten verwacht.

Bedrijvigheid

Voor het programma creatieve economie en ambachtelijke bedrijvigheid wordt planologisch maximaal 5.300 m2 bvo mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt 6.100 m2 bvo voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt.

Volgens het huidige bestemmingsplan heeft het plangebied, een bestemming ‘bedrijventerrein’. In het volledige plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bedrijven tot en met categorie 3 toegestaan via een functieaanduiding. Daarbinnen is een breed scala aan diverse soorten bedrijvigheid toegestaan. Denk aan diverse soorten maak- en productiebedrijven (zie Lijst Staat van bedrijfsactiviteiten), ambachtelijke bedrijven en creatieve bedrijven. Een toets aan de Ladder is formeel niet nodig voor deze functie. Wel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een globale toets uitgevoerd.

Voor deze toets is de huidige marktsituatie in kaart gebracht. De provincie Limburg heeft in april 2022 de Monitor Werklocaties Limburg 2021 gepubliceerd. Het doel van de monitor is om te voorkomen dat knelpunten optreden in het aanbod van werklocaties (bedrijventerreinen en stedelijke dienstenterreinen) in de provincie. Het plangebied bevindt zich op Vrijveld (SD) wat gekwalificeerd wordt als stedelijk dienstenterrein. Het geval wil dat zowel het aantal aangeboden locaties als de omvang van aanbod de afgelopen jaren afneemt. De afname van het aanbod doet zich voor in bedrijfsruimten, kantoorruimten en winkelruimten. Specifiek kijkend naar de omvang van het aanbod bedrijfsruimten op 31-12-2021 toont dat deze met zo’n 510.000 m2 beduidend lager is dan op 31-12-2020, toen de omvang van het aanbod bedrijfsruimten zo’n 800.000 m2 bedroeg. Dit is een afname van zo’n 36%. Het huidige aanbod op werklocaties in de gemeente is tevens in beeld gebracht. In oktober 2022 wordt circa 26.000 m2 bvo bedrijfsvastgoed op werklocaties aangeboden op Funda in Business. Dit is circa 1.2% van het totale bedrijfsvastgoedvoorraad op werklocaties. De totale leegstand in de gemeente Roermond is laag en onder frictieniveau (circa 5%). Een frictieleegstand betekent een gezonde leegstand: bedrijven met een acute ruimtevraag of bedrijven die een ander pand zoeken, hebben bij frictieleegstand enige schuifruimte.

De bedrijfsruimtemarkt in de gemeente Roermond functioneert gezond (weinig leegstand). Het mogelijk maken van programma voor creatieve economie en ambachtelijke bedrijvigheid en bedrijvigheid conform BP Lommerveld in het bestemmingsplan Weerstand leidt naar verwachting niet tot overaanbod van bedrijfsruimte en/of onaanvaardbare leegstand van bedrijfsruimte in de gemeente Roermond. Naar verwachting doen er zich geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten voor.

Cultureel en sociaal programma

Voor het cultureel en sociaal programma wordt maximaal 7.100 m2 bvo mogelijk gemaakt. In de Ladder wordt geconstateerd dat de functies van dit programma aansluiten bij de bestemming 'Maatschappelijk' in het vigerende bestemmingsplan en bij de definitie van 'maatschappelijke voorzieningen' in het bestemmingsplan Binnenstad Roermond. De Ladder constateert verder dat de ontwikkeling van de maatschappelijke voorzieningen ondersteunend is aan het totaalprogramma. Daarnaast wordt gesteld dat de behoefte aan maatschappelijke functies niet vooraf te berekenen is in een marktruimteberekening. Immers, de behoefte aan maatschappelijke functies wordt mede bepaald door de bewoners en vooral beïnvloed door overheidsbeleid. Maatschappelijke functies concurreren hierdoor ruimtelijk gezien niet met andere locaties. Ten slotte hebben maatschappelijke voorzieningen doorgaans niet tot nauwelijks effecten op de bestaande voorraad aangezien deze ondergeschikt zijn aan de (toekomstige) inwoners. Bovendien zit er ook geen commercieel belang bij maatschappelijke voorzieningen waarbij beperkte vraaguitval niet direct zal leiden tot onaanvaardbare leegstand. De verwachting is dat er voldoende behoefte is aan de beoogde transformatie. Mogelijke ruimtelijke effecten zijn naar verwachting beperkt.

3.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2021

Met de komst van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en bewoordingen van de Omgevingswet. Provinciale Staten hebben de nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld op 17 december 2021, maar hij is nog niet in werking. Omdat deze Omgevingsverordening is gebaseerd op de Omgevingswet kan deze niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet zelf. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Hoewel de naam doet vermoeden dat deze laatsgenoemde verordening een al wat oudere verordening is, wordt deze één of meerdere keren per jaar geactualiseerd. De meest recente wijziging dateert van 16 december 2022.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De Omgevingsverordening Limburg 2021 kent voor een aantal onderwerpen andere regels, of regels onder een andere benaming dan de Omgevingsverordening Limburg 2014. Het meest in het oog springt de natuur- en landschapsbescherming. De zones 'Goudgroene natuur', 'Zilvergroene natuur' en de 'Bronsgroene Landschapszone' worden gewijzigd. De Goudgroene natuurzone wordt onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (Natuurnetwerk Limburg) en de Zilvergroene en Bronsgroene zones worden samengevoegd tot de 'Groen-Blauwe Mantel'. Het is verstandig om vooruitlopend op de intwerkingtreding voor te sorteren op de nieuwe omgevingsverordening. In dit geval worden er geen wijzigingen verwacht die bij de realisatie van de plannen voor verrassingen kunnen zorgen.

3.2.4 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg (2022-2025)

De Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 maakt ruimte om te bouwen voor de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment. Daarnaast is er ruimte voor transformatie/herstructurering. Zo wordt de leefbaarheid op peil gehouden en wordt er een thuis geboden voor (toekomstige) inwoners.

De visie zet de koers voor 2022 en verder waarbij het de groeiende behoefte centraal stelt en regionale opgaven en speerpunten neerzet, mede gebaseerd op Rijks- en provinciaal beleid.

De nadruk ligt op het tegemoet komen aan een groeiende woningbehoefte met kwalitatief het juiste aanbod. Dat betekent dat er ambitie is voor - en ruimte wordt gegeven aan - nieuwe plannen die passen bij de kwalitatieve vraag, met aandacht voor aanpassing van plannen die niet (meer) passen bij een actuele behoefte.

Ten aanzien van de kwalitatieve woningbehoefte staat de regio voor een uitdaging om de komende jaren voldoende woningen van de juiste kwaliteit toe te voegen en te zorgen dat deze (passend bij de behoefte) op de juiste plaats worden gerealiseerd. In algemene zin betekent dit:

  • meer nadruk op de realisatie van huurwoningen en betaalbare koopwoningen voor kleinere huishoudens en/of specifieke doelgroepen;
  • meer aandacht voor transformatie van bestaand vastgoed naar wonen, voor behoud van de leefbaarheid;
  • meer sturing op toekomstbestendigheid van de woningvoorraad (zowel energetisch als levensloopbestendig).

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De transformatie die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt sluit, in dit geval ten aanzien van de functie wonen, aan bij de doelstellingen die worden gesteld in de visie voor Midden-Limburg. Het gemengde programma aan woningen dat in het gebied gebouwd wordt, zowel qua segmenten als typologieën, draagt bij aan het creëren van passende woonruimte voor verschillende doelgroepen. Met behoud van de elementen die het terrein rijk is wordt bestaand vastgoed getransformeerd naar wonen en een aantrekkelijk woonmilieu gecreëerd. Onderstaande onderbouwing toont dat het plan past in de kwalitatieve kaders. Dit plan is regionaal afgestemd in het kader van de Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2022-2025.

  • Kwantitatieve onderbouwing

Voor de gemeente is er op basis van de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025 behoefte aan 3.244 woningen vanaf 1 januari 2021 tot de zogenaamde huishoudentop (in 2043). In de structuurvisie is ook de ambitie uitgesproken om - aanvullend aan deze huishoudenprognose - tegemoet te komen aan aanvullende toekomstige behoefte en behoefte in onder andere Zuidoost Brabant. Voor de periode 2021-2025 is in de regionale structuurvisie 2022-2025 daarom voor de gemeente Roermond een groeiambitie van 325-350 per jaar opgenomen (193-318 meer dan de prognose van september 2021). In de structuurvisie is dus een totale behoefte voorzien van 3.437-3.562 woningen vanaf 1 januari 2021, zijnde 3.244 plus 193-318 aanvullende ambitie. Rekening houdend met de in 2021 en 2022 gerealiseerde woningen is de benodigde planvoorraad dan 2.933-3.058 woningen per 1 januari 2023.

In de Woondeal Limburg is aangegeven dat partijen inzetten op minimaal 130% plancapaciteit voor de periode 2025-2030 om voldoende rekening te houden met onzekerheden bij planvorming. Dit betekent een extra benodigde planvoorraad van ten minste 300, waarmee een planvoorraad van ca. 3.200 tot 3.400 woningen nodig is. De planvoorraad op 1 januari 2023 bedraagt 3.104. De transformatie van het voormalig Philipsterrein maakt daar onderdeel van uit.

  • Kwalitatieve onderbouwing

Appartementen

De uit het woningmarktonderzoek uit 2018 naar voren gekomen kwalitatieve behoefte aan appartementen met lift voor de gemeente (1.700) kan door de extra groei van het aantal huishoudens op basis van de huishoudenprognose in dezelfde verhouding worden opgehoogd tot ca. 2.325 appartementen met lift, gemeten vanaf 1 januari 2018. Er zijn in de periode 2018 tot en met 2022 500 appartementen met lift gerealiseerd, waarmee een behoefte van ca 1.825 resteert. Van de in de Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2022-2025 opgenomen extra ambitie van 193-318 zal ook nog een deel appartementen met lift betreffen en ook moet rekening gehouden worden met extra plancapaciteit vanwege onzekerheden. De benodigde planvoorraad per 1 januari 2023 komt dan hoger uit dan de bovengenoemde 1.825. Per 1 januari 2023 is er een plancapaciteit van ca. 1.700 appartementen met lift beschikbaar, inclusief de 291 appartementen in dit project. Daarmee past dit plan in het kwalitatieve kader.

In het plan zijn 20 tiny houses opgenomen in de vorm van appartementen. Uit het woningmarktonderzoek 2018 blijkt een aanzienlijke behoefte aan dit type woning te bestaan, terwijl er nauwelijks plannen zijn uitgevoerd of ontwikkeld.

Grondgebonden woningen

Toevoegen van het type lofts (30) kan op basis van de vastgestelde kaders niet onderbouwd worden omdat lofts geen onderdeel uitmaakten van het woningmarktonderzoek uit 2018. Daar staat tegenover dat dit type woningen in Roermond zeer beperkt wordt aangeboden. Aangenomen kan worden dat dit type woning in een specifieke setting van een voormalig industrieel gebouw een zekere behoefte kent.

Uit het woningmarktonderzoek van 2018 komt naar voren dat er een vraag is naar groepswoningen. Het aanbod is zeer beperkt. De 16 in het plan opgenomen groepswoningen leveren daarom een bijdrage aan het aanvullend gevraagde aanbod.

Een gedeelte van de grondgebonden woningen (22) wordt levensloopbestendig uitgevoerd. Dit past in de uitkomsten van het woningmarktonderzoek. Uit het woningmarktonderzoek komt naar voren dat er in algemene zin geen aanvullende behoefte bestaat aan rijwoningen. De overige rijwoningen (41) zijn niet levensloopbestendig en betreffen duurdere woningen. Voor een juist evenwicht in het plan is een aandeel grondgebonden duurdere koop van belang, maar gezien de aard van het gebied is dat niet uit te voeren als bijvoorbeeld vrijstaande woningen, die wel zouden passen in de uitkomsten van het woningmarktonderzoek. Gezien de aard van het gebied worden deze duurdere grondgebonden woningen uitgevoerd als 41 rijwoningen.

  • Betaalbaarheid

In het deel appartementen zijn 80 woningen in het sociaal segment opgenomen, dat wil zeggen 58 onder de sociale huurgrens en 22 onder 250.000 euro. Van de sociale huurappartementen hebben er 20 een huur onder 500 euro. Daarmee valt 20% van het programma in het sociaal segment. 49 appartementen betreft middenhuur. Het aantal koopwoningen tussen 250.000 en de NHG-grens bedraagt 44. Het betaalbaar deel is daarmee 43%.

De behoefte van de sociale doelgroep tot 2030 - met name in het stedelijk gebied Roermond - is globaal in evenwicht met het totaal aan plannen, waar dit plan onderdeel van uitmaakt.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig programma is rekening gehouden met verschillende gemeentelijke beleidsstukken en is het beleid vertaald in concrete functionele en ruimtelijke keuzes. Hieronder wordt (beknopt) ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante beleid. Waar mogelijk wordt verwezen naar de verschillende onderzoeken waarin het gemeentelijk beleid zijn plek heeft gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0033.png"

3.3.1 Omgevingsvisie Roermond

De Omgevingsvisie Roermond behelst op hoofdlijnen de visie van de gemeente Roermond op de fysieke leefomgeving voor de komende 20 jaar. De omgevingsvisie brengt kortom verschillende (vigerende) beleidsvisies (zoals de Economische visie, de Groenvisie en de Toekomstvisie) bij elkaar en zorgt voor een overkoepelend integraal afwegingskader voor nieuwe initiatieven. Andere opgaven die in de omgevingsvisie worden benoemd zijn: vergrijzing, klimaatveranderingen en de verbindingen in en om de stad.

Op 12 oktober 2023 is de Omgevingsvisie Roermond vastgesteld. Verschillende thema's/opgaves uit de omgevingsvisie hebben een plek gekregen in het SO, namelijk:

  • 1. De gezonde en veilige stad;
  • 2. De aantrekkelijke woon- en werkstad;
  • 3. De duurzame stad;
  • 4. De stad van drie grote trekkers.

De gezonde en veilige stad

Roermond streeft naar het verbeteren van de gezondheid van haar burgers en het creëren van een veilige leefomgeving. Dit omvat onder andere het bevorderen van een goede milieukwaliteit, het waarborgen van toegankelijkheid en inclusiviteit, het bieden van goede langzaam verkeersverbindingen, passende huisvesting, voldoende mogelijkheden om in de openbare ruimte te sporten, te bewegen en elkaar te ontmoeten en het verbeteren van de bereikbaarheid van parkeren en buitengebieden.

De aantrekkelijke woon- en werkstad

De gemeente Roermond aspireert om een uniek profiel in de regio te creëren als moderne stad voor zowel jongeren als ouderen. Om dit te bereiken wil de gemeente plannen ontwikkelen voor onderwijs locaties, nieuwe woningen, werkgelegenheid en maatschappelijke voorzieningen die hierop aansluiten.

De duurzame stad

Roermond zet zich actief in voor het bereiken van klimaatneutraliteit. Een doelstelling die gevolgen heeft voor de inwoners van Roermond, maar ook voor de provincie Limburg en Nederland als geheel. Dit betekent dat bij alle ontwikkelingen slim moet worden nagedacht over hoe deze klimaatneutraal en klimaatbestendig gemaakt kunnen worden. Daarnaast beoogd de gemeente hoogwaterveiligheid te garanderen door het versterken van de relatie tussen water en stad.

De stad van drie grote trekkers

Als stad aan de Maas heeft Roermond drie belangrijke trekkers: de historische binnenstad met zijn diverse functies, het Designer Outlet Roermond (DOR) en de Maasplassen. Deze gebieden bieden zowel inwoners als bezoekers mogelijkheden tot ontspanning en ontmoeting, en vormen als het ware de huiskamer van de stad. Naast het behouden van de drie trekkers zet de gemeente Roermond zich in om de verbinding tussen deze gebieden te behouden.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De vier thema's uit de omgevingsvisie kennen nadrukkelijk een relatie met het voornemen het voormalig Philipsterrein te transformeren. Het voornemen is een gezond en veilig stadsdeel te realiseren dat te boek staat als aantrekkelijk en uniek. Het betreft een toegankelijk terrein dat ruimte biedt tot ontmoeten en bewegen. Het is bij uitstek een gebied met goede langzaam verkeersverbindingen, mede gezien het autoluwe karakter. Het beoogde woningaanbod en stedelijk programma genereert een plek voor jong een oud, creëert werkgelegenheid en biedt eventueel tevens ruimte voor onderwijs. Gezien de transformatie van het gebied en de elementen die daar onderdeel van uitmaken levert het plan een bijdragen aan de doelstelling van de gemeente een duurzame stad te zijn (richting klimaatneutraliteit). Zie ook paragraaf 2.3.3.3. De visie stelt dat de stad drie belangrijke trekkers kent waarin zowel inwoners als bezoekers kunnen ontspannen en ontmoeten. Het voormalig Philipsterrein past binnen de genoemde thema's in de Omgevingsvisie en biedt voldoende mogelijkheden tot ontspanning en ontmoeten in een bruisende omgeving.

3.3.2 Archeologie

Nota Archeologie (2011)

De Nota Archeologie is gericht op het behoud en bescherming van archeologische waarden binnen het grondgebied van Roermond, om zo het cultureel erfgoed te bewaren voor toekomstige generaties. Het beleid houdt rekening met de wet op de archeologische monumentenzorg en de provinciale archeologische beleidskaart. Het beleid heeft als doel om het archeologisch erfgoed in kaart te brengen, te behouden en te beschermen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook worden er richtlijnen gegevens voor de omgang met archeologische vondsten en wordt er samengewerkt met andere instanties om archeologisch onderzoek te bevorderen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De transformatie van het voormalig Philipsterrein is in lijn met de doelstelling van de Nota Archeologie (2011). Door de bestaande kenmerkende fabriekspanden (industrieel erfgoed) op het terrein zoveel mogelijk te handhaven wordt de industriële gebiedsidentiteit van Roermond beschermd. Zo kan archeologisch erfgoed in stand worden gehouden. Daarentegen heeft er geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden conform de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' om archeologische verwachtingswaarden in kaart te brengen (zie ook paragraaf 4.1). Echter, zodra er ingrepen ten behoeve van de transformatie van het voormalig Philipsterrein plaats gaan vinden, zal indien noodzakelijk conform planregels archeologisch (voor)onderzoek uitgevoerd worden zoals als onderdeel van een omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.3.3 Bodem

Nota Bodembeheer (2011)

De Nota Bodembeheer Regio Maas & Roer, deel Roermond, is een beleidsdocument dat in 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Roermond. Het beschrijft het bodembeleid van de gemeente Roermond en biedt richtlijnen voor het beheer en de bescherming van de bodem in deze regio.

De nota bevat een uitwerking van het Besluit Bodemkwaliteit en biedt een duidelijk toetsingskader voor het bodembeleid van de gemeente Roermond. Het beleid richt zich vooral op situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is die aanleiding geeft om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit, oftewel de "nieuwe situaties". Verder biedt de nota een dubbele toets die afhankelijk van de nieuwe functie en de huidige bodemkwaliteit de te hanteren bodemkwaliteit bepaalt. Hiervoor worden drie kwaliteitsklassen gehanteerd: Wonen, Industrie en Overig (landbouw en natuur).

Tenslotte streeft de nota ernaar de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het gewenste gebruik en biedt het duidelijke richtlijnen voor het omgaan met diffuse bodemverontreiniging. De nota bevat verder een bodemkwaliteitskaart en geeft aan hoe moet worden omgegaan met de verantwoordelijkheden van de gemeente, bedrijven en particulieren ten aanzien van de bodem.

Relatie met het bestemmingsplan

Ten behoeve van de transformatie van het terrein is uitvoerig bodem (- en asbest)onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.4) met onder meer als doel aan te tonen of er al dan niet verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of in het freatisch grondwater. Derhalve wordt in lijn met de Nota Bodembeheer gestreefd naar een verantwoorde omgang met de bodem(kwaliteit) en waar nodig geschikt te maken voor het gewenste gebruik.

3.3.4 Groen

Groenvisie (2016)

De Groenvisie Roermond 2016 richt zich op het groenbeheer en -structuur van Roermond. Het doel van de visie is om Roermond groener te maken en het groen beter te benutten voor de leefbaarheid en gezondheid van de stad. Dit uit zich in verschillende doelen, zoals het vergroten van biodiversiteit, het creëren van een samenhangende groenstructuur, het verbeteren van de kwaliteit van het groen en het stimuleren van participatie van bewoners en bedrijven bij groenbeheer. Om deze doelen te bereiken, worden verschillende acties ondernomen, zoals het ontwikkelen van groene verbindingen, het aanleggen van groene daken en gevels, het creëren van groene speelplekken, en het betrekken van bewoners bij het groenbeheer.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de Groenvisie Roermond. De met het plan beoogde transformaties, zoals het versterken van reeds aanwezig groenstructuur, het voornemen om een diversiteit aan groene buitenruimtes te creëren en een parkeerbos met een groene overgangszone zijn in lijn met de betreffende visie om Roermond 'groener' te maken.

3.3.5 Verkeer

Mobiliteitsvisie 2030: Slim in mobiliteit; stad in beweging (2016)

De Mobiliteitsvisie 2030 van Roermond richt zich op het verbeteren van de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad. Het doel is om het aantal auto's in de binnenstad te verminderen en in te zetten op duurzame mobiliteit, zoals fietsen en openbaar vervoer. De visie richt zich ook op het verbeteren van de verkeersveiligheid en het verminderen van de uitstoot van schadelijke stoffen. Om dit te bereiken, worden verschillende maatregelen getroffen, zoals het aanleggen van nieuwe fietsroutes, het verbeteren van het openbaar vervoer en het stimuleren van het gebruik van elektrische voertuigen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het voornemen beoogd voet- en fietsverkeer te stimuleren en een autoluw binnengebied te creëren. Zo dragen de ambities van de transformatie bij aan het verbeteren van de leefbaarheid van de stad vanuit mobiliteit bezien en tracht het goede bereikbaarheid te garanderen.

Nota Parkeernormen Roermond (2021)

De Nota Parkeernormen Roermond beschrijft de standaarden voor het aantal parkeerplaatsen dat vereist is bij verschillende soorten ontwikkelingen in de stad Roermond. Deze nota is bedoeld om ervoor te zorgen dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om de vraag te accommoderen en om problemen met overbelaste parkeergebieden te voorkomen. De normen worden aangegeven in termen van het aantal parkeerplaatsen per type ontwikkeling en per oppervlakte-eenheid, zoals bij woningen, kantoren en winkels. Er worden ook verschillende parkeernormen gegeven voor specifieke gebieden en situaties, zoals binnenstad, woonwijken en evenementen. De nota geeft ook aan hoe de parkeereisen kunnen worden verminderd door het bevorderen van alternatieve vormen van transport, zoals fietsen en openbaar vervoer.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Ten behoeve van de transformatie van het voormalig Philipsterrein is uitvoerig onderzoek uitgevoerd naar verkeer en parkeren, waarbij onder meer gemeentelijk beleid als uitgangspunt is meegenomen (zie paragraaf 4.12). Derhalve is het voornemen niet strijdig met de Nota Parkeernormen Roermond. Om te waarborgen dat er genoeg parkeergelegenheid beschikbaar is, maar ook om het terrein autoluw te maken, voorziet het voornemen in voldoende parkeergelegenheid, ondergronds ingepast of in de groene omgeving.

3.3.6 Economie

Economische Visie Roermond (2017)

De Economische Visie Roermond uit 2017 is een strategisch document dat beschrijft hoe de stad Roermond haar economie wenst te ontwikkelen in de komende jaren. Het document gaat in op de sterke punten van de stad, zoals de historische binnenstad, de ligging aan het water en de aanwezigheid van grote winkelketens en outlets. Het beschrijft ook de uitdagingen waar de stad voor staat, zoals de veranderende retailsector en de behoefte aan meer diversiteit in het aanbod van werkgelegenheid. Om deze uitdagingen onder handen te nemen, stelt de visie een aantal speerpunten voor, zoals het stimuleren van innovatie en duurzaamheid, het verbeteren van de bereikbaarheid van de stad en het creëren van aantrekkelijke woon- en werkmilieus. Ook wordt er aandacht besteed aan het versterken van de samenwerking tussen verschillende stakeholders, zoals ondernemers, onderwijsinstellingen en overheden.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het voornemen beoogt de economische positie van Roermond verder te versterken. Zoals tevens in de Ladder (zie paragraaf 3.2.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking) onderbouwd wordt met het diverse programma ingespeeld op een behoefte en beoogd het bij te dragen aan de verdere economische ontwikkeling van de stad. Derhalve is het voornemen in lijn met de speerpunten zoals die in de economische visie genoemd worden.

Ruimtelijk Detailhandelsbeleid (2015)

Het Ruimtelijk Detailhandelsbeleid van Roermond, vastgesteld in 2015, is gericht op het creëren van een toekomstbestendig winkellandschap in de stad. Het beleid streeft naar een evenwichtige en diverse detailhandelsstructuur, waarbij zowel de binnenstad als de perifere locaties worden meegenomen. Er wordt rekening gehouden met trends zoals online winkelen en de behoefte aan beleving en service in fysieke winkels.

Het beleid introduceert een aantal instrumenten om deze doelstellingen te bereiken, zoals een brancheringsplan, waarbij verschillende soorten winkels in de binnenstad en perifere gebieden worden toegestaan of geweerd. Ook wordt er ingezet op het versterken van de binnenstad als kernwinkelgebied onder andere door het stimuleren van compactere winkelgebieden en het beperken van de vestiging van perifere detailhandel.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Voorgenomen toekomstige ontwikkelingen op het gebied van detailhandel zijn in overeenstemming met het beleid zoals beschreven in het Ruimtelijk Detailhandelsbeleid. Zo voorziet het voornemen in een retail programma van maximaal 2.500m2 bvo dat in lijn is met het gemeentelijk beleid hieromtrent (zie paragraaf 3.2.2.1).

3.3.7 Recreatie

Sport- & Beweegnota (2017-2022)

De Sport- en Beweegnota van Roermond voor de periode 2017-2022 heeft als doel het bevorderen van een gezonde en actie levensstijl onder de inwoners. De nota richt zich op verschillende doelgroepen, waaronder jeugd, senioren en mensen met een beperking.

Het beleid introduceert een aantal speerpunten om deze doelstelling te bereiken, zoals het verbeteren van sportinfrastructuur, het stimuleren van bewegen op en rondom scholen, en het faciliteren van activiteiten voor kwetsbare groepen. Ook wordt er ingezet op het bevorderen van de samenwerking tussen sportverenigingen en andere maatschappelijke organisaties om zo krachten te bundelen en meer impact te maken.

De nota benadrukt het belang van sport en bewegen voor de gezondheid en het welzijn van de inwoners van Roermond en de rol die de gemeente kan spelen in het faciliteren en ondersteunen van sport- en beweegactiviteiten. Het streven is om een actieve en gezonde stad te zijn waarin iedereen de mogelijkheid heeft om te sporten en bewegen, ongeacht leeftijd, achtergrond of beperking.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De transformatie van het voormalig Philipsterrein leidt tot heuse verandering van het terrein. Waar het nu een volledig afgesloten terrein betreft zal het in de toekomstige situatie een divers programma bevatten met ruimte voor onder andere een cultureel en sociaal programma dat qua invulling in lijn is met de streefpunten uit de nota. Daarnaast zijn de buitenruimten (zie ook paragraaf 2.3.2.3) bij uitstek plekken om elkaar te ontmoeten, recreëren en bewegen.

Nota Integraal Horecabeleid (2007)

De gemeente Roermond heeft een Nota Integraal Horecabeleid opgesteld die het horecabeleid van de stad beschrijft. Het hoofddoel is om het toerisme in het centrumgebied te versterken, terwijl er een evenwicht wordt gecreëerd tussen bedrijvigheid en leefbaar wonen. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde en dynamische horecabedrijfstak en een goede serviceverlening aan ondernemers.

Het beleid heeft specifieke richtlijnen voor het bestemmen van horecavoorzieningen in nieuwe bestemmingsplannen, waarbij de bestemming van horeca in beginsel niet wordt opgenomen in woonwijken, maar bestaande horecavoorzieningen wel positief kunnen worden bestemd. Op bedrijventerreinen zijn alleen horecavoorzieningen toegestaan die de functies van het bedrijventerreinen ondersteunen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het voornemen omvat een deel horeca. Deze horeca (restaurant of café, geen hotel) is tevens onderworpen aan een toets aan het beleid als onderdeel van de Ladder (zie paragraaf 3.2.2.1). Derhalve wordt met de transformatie van het voormalig Philipsterrein er voor gezorgd dat er geen strijdigheid optreedt met, in dit geval, het horecabeleid van de gemeente. Voorgenomen horeca past ruimtelijk functioneel gezien bij de groeiende horecamarkt, de trend van nieuwe eet-/horecaconcepten en het veranderen van eetpatronen van de consument. De voorgenomen horecavoorzieningen dragen bovendien bij aan een plek van samenkomst. Een plek waar detailhandel en horeca, tezamen met het stedelijk programma met creatieve economie, ambachtelijke bedrijvigheid en het culturele en sociale programma een concentratie aan stedelijk programma vormen.

3.3.8 Duurzaamheid

Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2020-2024

Het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2020-2024 van Roermond heeft als doel de stad te transformeren naar een duurzame en toekomstbestendige stad, waarin de kwaliteit van het leven en het milieu centraal staan. Specifiek richt het programma zich op verschillende terreinen, waaronder energie, mobiliteit, circulaire economie en klimaatadaptatie. Het programma bouwt voort op het eerder vastgestelde Duurzaamheidsplan en vertaalt de doelstellingen naar concrete acties en projecten voor de komende jaren. Het programma omvat verschillende actielijnen, zoals het verduurzamen van de gemeentelijke gebouwen, het stimuleren van energiebesparing en duurzame energieopwekking bij bedrijven en huishoudens, en het bevorderen van duurzame mobiliteit, bijvoorbeeld door het aanleggen van fietsroutes en het stimuleren van elektrisch rijden. Ook wordt er ingezet op het stimuleren van de circulaire economie, bijvoorbeeld door het verminderen van afval en het aanmoedigen van hergebruik van grondstoffen. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan klimaatadaptatie zoals het vergroenen van de stad om hittestress te verminderen en het anticiperen op wateroverlast.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Met de transformatie van het voormalig Philipsterrein wordt gebouwd aan een duurzaam en toekomstbestendig stadsdeel waarin bovendien het merendeel van de bestaande gebouwen behouden blijft. Het totaal aan verharding neemt af en de verharding waar wel nog sprake van is bestaat voor het overgrote deel uit reeds aanwezige verharding. Dit is in lijn met het gedachtengoed van circulariteit en klimaatadaptatie. Het karakter van het terrein in het toekomstige gebied wordt gekenmerkt door onder meer autoluw en focus op langzaam verkeer, tal van groenstructuren, geïntegreerde parkeervoorzieningen, de aanwezigheid van elektrische laadpalen en zonnepanelen. Deze eigenschappen passen in de lijn zoals geschetst in het uitvoeringsprogramma.

3.3.9 Water

Het gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op het aspect water is vastgelegd in het GRP van 2017-2021. Dit GRP wordt vooralsnog verlengd. Met name de informatie voor de watertoets uit bijlage 6 is van toepassing. Uit het GRP hebben de volgende punten betrekking op de ontwikkellocatie:

  • Bij nieuwbouw is het verplicht om hemelwater en vuil water gescheiden te houden. Hiervoor is een berging van 50 mm ten opzichte van het verharde oppervlak vereist. Deze berging dient binnen 1 uur geborgen te kunnen worden en binnen 24 uur weer beschikbaar te zijn.
  • Ten behoeve van het eigen risico dienen de gevolgen van een bui T=100 (84 mm in 48 uur) doorgerekend te worden. Indien het niet aantoonbaar is dat bij deze bui geen schade of overlast optreedt, dan bedraagt de bergingsopgave 84 mm.
  • De gemeente heeft de ambitie om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem, dit geldt ook voor nieuwbouw. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren. Hiertoe dient 15% van het totale plangebied gereserveerd te worden voor waterberging, de zogenaamde "blauwe ruimte".
  • De voorziening moet afgestemd zijn op de kenmerken van de ondergrond. Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening. Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.
  • Hiervoor is het noodzakelijk om een goede indruk te krijgen van de ondergrond. Boringen met een minimale diepte van 3,50 meter beneden maaiveld en een onderzoek naar de k-waarde (mate van water-doorlatendheid) van de grond zijn hierbij onontbeerlijk. De boring tot minimaal 3,50 meter geeft meteen een beeld van de gemiddelde hoogste waterstand (GHG) ter plaatse.
  • Voordat bouwpeilen bepaald worden, dient het totale bouwplan in beeld te zijn voor wat betreft N.A.P.-hoogtes. Dit betreft de DO fase. Met behulp van deze DO fase dient ter bepaling van het bouwpeil met het volgende rekening gehouden te worden; vanaf de erfgrens tot aan de hoofdingang van het bouwwerk dient een oplopend afschot van 2,5% aangebracht te worden, teneinde te voorkomen dat water naar het bouwwerk kan toestromen.
  • Van de DO fase dient vervolgens een interactieve en integrale ruimtelijke analyse van het watergedrag gemaakt te worden, een zogenaamde "waterscan". Dit om in kaart te brengen wat in het bouwplan gebeurt als er een T=100 bui valt. Met de waterscan kunnen heel nauwkeurig de waterstromingen over het oppervlak in beeld worden gebracht en komen de kwetsbare delen van het bouwplan in beeld.
  • De particulier is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de afvoer van hemelwater dat op zijn perceel valt, infiltreren is de eerste optie. Het hemelwater van het perceel mag geen overlast voor de omgeving veroorzaken.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Met de transformatie van het voormalig Philipsterrein is het vigerend waterbeleid in kaart gebracht, zo ook het GRP. Tevens zijn er verschillende momenten van afstemming met de gemeente en het waterschap geweest waarin het GRP nader besproken is. Dit heeft geresulteerd in de opgestelde watertoets welke wordt behandeld in paragraaf 4.13 en volledig te raadplegen is als Bijlage 26. Het voornemen is mede door de afstemmingsoverleggen in lijn met hetgeen gesteld in het GRP.

3.3.10 Overig sectoraal beleid

Toekomstvisie Roermond 2030

De toekomstvisie Roermond 2030 geeft richting aan de ontwikkeling van de stad tot het jaar 2030. De visie is gebaseerd op vier centrale thema's: duurzaamheid, identiteit, economie en sociale cohesie. Binnen elk thema worden specifieke doelstellingen nagestreefd, zoals het bevorderen van duurzame energie, het versterken van de cultuurhistorische identiteit, het stimuleren van innovatie en ondernemerschap, en het verbeteren van de leefbaarheid en sociale samenhang in de stad.

De visie streeft naar een gezonde en leefbare stad met een sterke identiteit en een evenwichtige economie. Dit wordt onder andere geactualiseerd door het versterken van de binnenstad, het ontwikkelen van duurzame bedrijvigheid en het bevorderen van duurzaamheid en innovatie. Ook wordt er ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en het stimuleren van participatie en betrokkenheid van burgers bij de ontwikkeling van de stad.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Er kan gesteld worden dat het voornemen in lijn is met de toekomstvisie van Roermond. Alhoewel er op het terrein geen sprake is van cultuurhistorische waarden, maar wel van cultuurhistorisch interessante gebouwen, zorgt de transformatie van het Philipsterrein er met de beeldbepalende identiteit voor dat de cultuurhistorische identiteit versterkt wordt, er ruimte is voor ondernemerschap en leefbaarheid en sociale samenhang bevorderd wordt. Dit laatste niet alleen binnen het terrein, maar ook in relatie tot de directe omgeving (waar dit nu nog een volledig afgesloten terrein betreft zonder interactie met de omgeving). In het gehele proces ter transformatie van het terrein zijn tal van Omgevingslabs georganiseerd om burgers te betrekken bij de transformatie en op deze wijze tot een passend plan te komen dat aansluit op de behoeften.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. In dit hoofdstuk worden derhalve de ruimtelijk relevante omgevingseffecten beschreven.

4.1 Archeologie

Voor het onderhavige bestemmingsplan is ervoor gekozen om op dit moment nog geen archeologisch onderzoek uit te voeren. Volgens de Beleidskaart Archeologie van de gemeente Roermond worden aan het plangebied de volgende waarden toegekend: 'Gebied met hoge archeologische verwachting' en 'Historische kern', zoals onderstaand figuur toont.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0034.png"

Ter bescherming van deze waarden is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Dit houdt in dat op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden geen bebouwing mag worden opgericht met uitzondering van de in artikel 14.2 genoemde bouwregels. Conform artikel 14.3 kan bevoegd gezag met een omgevingsvergunning onder genoemde voorwaarden afwijken van het bepaalde in de bouwregels. In de praktijk houdt dit in dat bij ingrepen, zoals ten behoeve van de transformatie van het voormalig Philipsterrein, mogelijk archeologisch (voor)onderzoek uitgevoerd dient te worden als onderdeel van een omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Akoestiek

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Omdat de nieuwe woningen in de geluidzone van verschillende wegen en een spoorweg liggen, moet conform de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidbelasting van die (spoor)wegen. Het doel van dit akoestisch onderzoek is het toetsen of ter plaatse van het plangebied met nieuwe woningen voldaan wordt aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting van het wegverkeer is berekend voor de toekomstige situatie in 2035, inclusief het verkeer dat gegenereerd wordt door de invulling van het plangebied. Voor de berekening van het railverkeerslawaai is gebruik gemaakt van de registerdata.

Een klein deel van het plangebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein Heide Roerstreek. De geluidbelasting vanwege het industrielawaai is berekend en getoetst ter plaatse van de nieuwbouw in het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in dit geluidrapport (zie Bijlage 8) en zijn samengevat in paragraaf 4.2.2.

4.2.1 Wettelijk kader

De geluidwetgeving vanwege wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai is uitgewerkt in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder. In deze paragraaf is een samenvatting opgenomen van die onderdelen van het wettelijke kader die relevant zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

De nieuwe woningen op het voormalig Philipsterrein zijn geprojecteerd in de wettelijke geluidzone van de volgende (spoor)wegen (zie onderstaand figuur):

  • Venloseweg/Broekhin Zuid: deze weg bestaat uit 2x1 rijstrook en ligt in stedelijk gebied. De geluidzone is 200 m;
  • Bredeweg/Julianalaan: deze weg bestaat uit 2x1 rijstrook en ligt in stedelijk gebied. De geluidzone is 200 m;
  • Maasnielderweg: deze weg bestaat uit 2x1 rijstrook en ligt in stedelijk gebied. De geluidzone is 200 m;
  • Dr. Philipslaan: deze weg bestaat uit 2x1 rijstrook en ligt in stedelijk gebied. De geluidzone is 200 m;
  • N280: deze weg bestaat uit 2x3 rijstroken en ligt ter hoogte van het plangebied deels in stedelijk gebied en deel uit buitenstedelijk gebied. Als geluidzone is 600 m aangehouden;
  • Spoorlijn: het plangebied ligt ter hoogte van de referentiepunten 51015, 51017, 51019 en 51021. De plafondwaardes op deze punten bedragen 64 tot 65 dB. Dit betekent dat de geluidzone van de spoorlijn maximaal 300 m breed. Het plangebied ligt binnen 300 m van de spoorlijn.

De Minister Bongaertsstraat heeft geen geluidzone, omdat de maximumsnelheid 30 km/u bedraagt op deze weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting afkomstig van deze weg wel berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0035.png"

Figuur: ligging van de wegen met een geluidzone (rood) en zonder geluidzone (groen) en spoorlijn (blauwe stippellijn)

Voor een nadere toelichting op het wettelijk kader, de gehanteerde uitgangspunten, de invoergegevens en de rekenresultaten wordt verwezen naar Bijlage 8.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

Wegverkeerslawaai

De geluidbelasting van de N280, Bredeweg/Julianalaan, Maasnielderweg, Venloseweg/Broekhin Zuid en de Dr. Philipslaan is berekend ter plaatse van de plangrens. De geluidbelasting is weergegeven na aftrek conform artikel 110g Wgh.

Uit de rekenresultaten blijkt dat:

  • De geluidbelasting afkomstig van de N280 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt ter plaatse van de plangrens. De geluidbelasting bedraagt maximaal 50 dB.
  • De geluidbelasting afkomstig van de Bredeweg/Julianalaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidbelasting bedraagt maximaal 58 dB.
  • De geluidbelasting afkomstig van de Maasnielderweg eveneens de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt . De geluidbelasting bedraagt maximaal 55 dB. De maximaal toegestane waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
  • De geluidbelasting afkomstig van de Dr. Philipslaan maximaal 50 dB bedraagt en de voorkeursgrenswaarde met 2 dB overschrijdt.
  • De geluidbelasting afkomstig van de Venloseweg/Broekhin Zuid de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt.
  • De maximaal toegestane waarde van 63 dB langs geen van de onderzochte wegen overschreden wordt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de geluidbelasting vanwege de Minister Bongaertsstraat berekend (30 km/h). De geluidbelasting afkomstig van deze weg bedraagt maximaal 44 dB en overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet.

Op de hoofdrijbanen van de N280 is reeds een geluidstiller wegdektype dunne deklagen B aangebracht. Met een stiller wegdektype kan de geluidbelasting afkomstig van de Bredeweg, Maasnielderweg en Dr. Philipslaan met enkele dB’s worden gereduceerd. Langs de N280 zijn reeds 2 m hoge geluidwallen en -schermen aanwezig. Het plaatsen van geluidschermen langs binnenstedelijke wegen, zoals Bredeweg, Maasnielderweg en Dr. Philipslaan, ligt niet voor de hand. Wel kan bij de verdere uitwerking van het plangebied gekozen worden voor het realiseren van de niet geluidgevoelige bestemmingen op de hoogst geluidbelaste locaties. De niet geluidgevoelige functies schermen dan de woningen af.

Railverkeerslawaai

De geluidbelasting van het railverkeer is berekend ter plaatse van de plangrens. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van het railverkeer de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschrijdt. De geluidbelasting bedraagt maximaal 61 dB. De maximaal toegestane waarde van 68 dB wordt niet overschreden.

De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai wordt overschreden op de hogere bouwlagen. Het plaatsen van geluidschermen langs het spoor is daarom geen zinvolle maatregel.

Industrielawaai

Uit de rekenresultaten van het industrieterrein Heide en Roerstreek blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van het industrieterrein de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschrijdt ter plaatse van woontoren SR. De geluidbelasting bedraagt maximaal 54 dB(A). De maximaal toegestane waarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden. Dit betekent voor het woonblok hogere waarden moeten worden vastgesteld vanwege industrielawaai.

De nieuwe geluidgevoelige bestemmingen liggen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein, waarvan de geluidzone is vastgelegd in een bestemmingsplan. Het treffen van maatregelen om de geluidbelasting van een industrieterrein te reduceren is voor dit plangebied niet realistisch.

4.2.3 Conclusie en aanbevelingen

Voor wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai blijkt uit de rekenresultaten dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarden overschrijdt, maar de maximaal toegestane waarden niet worden overschreden.

Omdat de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, moet naar de mogelijkheden en effectiviteit van maatregelen worden gekeken. Hierbij gaat de voorkeur uit naar bronmaatregelen, gevolgd door het treffen van maatregelen in de overdracht. Als maatregelen de geluidbelasting niet voldoende reduceren of op bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Burgemeester en Wetouders zijn het bevoegd gezag voor het vaststellen van hogere waarden. Bij de bouwaanvraag wordt aangetoond dat de normen voor het binnenniveau niet worden overschreden. De norm voor de binnenwaarde bedraagt 33 dB voor wegverkeerslawaai, 35 dB voor railverkeerslawaai en 30 dB(A) voor industrielawaai.

4.3 Beschaduwing

In beschaduwingsonderzoek is de beschaduwing van de transformatie van het voormalig Philipsterrein op haar omgeving onderzocht alsmede de beschaduwing van de bouwblokken onderling. Hierbij wordt getoetst aan gangbare richtlijnen. De schaduwworp van de transformatie op de omgeving is inzichtelijk gemaakt voor maatgevende momenten, tevens zijn berekeningen uitgevoerd waarbij het aantal zonne-uren op gevels van woningen inzichtelijk is gemaakt (zie Bijlage 9).

4.3.1 Wettelijk kader

Er bestaan geen landelijk wettelijk vastgelegde normen of eisen waaraan plannen ten aanzien van de bezonning in relatie tot bestaande of nieuwe functies moeten voldoen. In het Bouwbesluit is wel regelgeving voor daglichttoetreding opgenomen maar die heeft geen betrekking op schaduwwerking van het ene gebouw op het andere.

In Nederland wordt om eventuele hinder ten gevolge van nieuwe gebouwen in kaart te brengen vaak gebruik gemaakt van de zogenaamde lichte TNO-norm voor bezonning. Deze norm (of een afgeleide daarvan) wordt door verschillende gemeenten gehanteerd bij het uitvoeren van een bezonningsstudie bij een gebiedsontwikkeling of -transformatie.

De norm gaat uit van het criterium dat woningen ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam moeten krijgen gedurende de periode van 19 februari tot 21 oktober (gedurende 8 maanden). Voor hoek- en doorzonwoningen mag bezonning op zij- of achtergevels worden opgeteld.

In principe geldt de TNO-norm voor alle gevels. In de praktijk zal een noord georiënteerde gevel niet aan de norm kunnen voldoen, omdat enkel in de zomer zonlicht aan de noordzijde schijnt. Doorgaans wordt er derhalve voornamelijk naar oost-, west- en zuidgevels gekeken om de gevolgen van bouwplannen inzichtelijk te maken.

Bovenstaande eisen gelden alleen voor woonfuncties. Er zijn in Nederland geen specifieke eisen gesteld aan beschaduwing van functies zoals kantoren, winkels, hotels of andere gebouwfuncties.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Maatgevende data voor een beschaduwingsstudie zijn onderstaand weergegeven. De zonnestand van 19 februari en 21 oktober enerzijds en 21 maart en 21 september anderzijds is (behoudens het verschil vanwege winter- of zomertijd) identiek. Navolgend wordt 21 juni als maatgevend voor de zomersituatie genomen, 21 september voor lente of herfst en 21 oktober voor de start en eind periode van de toetsing.

Datum   Periode   Omschrijving  
19 februari   Wintertijd   Start toetsingsperiode TNO norm  
21 maart   Wintertijd   Equinox: zon staat loodrecht boven de evenaar  
21 juni   Zomertijd   Zomerwende: meest noordelijke zonnestand, langste dag van het jaar  
21 september   Zomertijd   Equinox: zon staat loodrecht boven de evenaar  
21 oktober   Zomertijd   Einde toetsingsperiode TNO norm  

De schaduwtrajecten voor de zomer, herfst en einde toetsingsperiode TNO per uur inzichtelijk gemaakt. Navolgend is gekeken naar de totale dagelijkse bezonning op gevels op 21 oktober gekeken. De zonnestand is op deze dag lager dan 21 september of 21 juni. Dit is derhalve een worst-case benadering; de bezonning gedurende de overige periodes zal steeds langer zijn.

De bezonning is uurlijks cumulatief (niet noodzakelijkerwijze aaneengesloten) berekend tussen zonopkomst en - ondergang. Er wordt uitsluitend naar direct invallend zonlicht gekeken bij deze berekeningen. Daglicht (diffuus licht) wordt hierbij niet meegenomen.

De berekening van het aantal zonne-uren op de gevel(s) vindt plaats door iedere 50 cm meetpunten op de gevel te plaatsen. Binnen de periode tussen zonsopgang en -ondergang is vervolgens bepaald indien direct zonlicht op de meetpunten kan vallen en dus niet beschaduwd wordt.

De ontvangst van direct zonlicht is in realiteit afhankelijk van de weersomstandigheden zoals de bewolkingsgraad. De zonne-uren betreft de periode dat de gevel zeker niet belemmerd wordt door beschaduwing van de omgeving.

4.3.3 Conclusies en aanbevelingen

De transformatie van het voormalig Philipsterrein is geanalyseerd op gebied van bezonning cq. beschaduwing. De prestaties zijn daarbij getoetst aan de TNO-norm, waarbij een minimum van 2 uur bezonning per dag voor een woning wenselijk is. Op basis van de analyse worden de volgende conclusies getrokken:

Schaduwtraject planlocatie

  • In de zomer (21 juni) is de schaduwlengte van de planlocatie zeer kort door een hoge zonnestand. Er is in dit geval geen beschaduwing van omliggende bestaande woningen en vrijwel geen onderlinge beschaduwing van nieuwe bouwblokken.
  • Ook in de herfst (21 september) en lente is beschaduwing van de bestaande omgeving vrijwel niet aan de orde. Lange schaduwtrajecten komen enkel vroeg en laat op de dag voor en lange(re) schaduwval van hoogbouw reikt niet tot bestaande woningen. Gedurende de middaguren is tussen de bouwblokken aan de noordoostzijde onderlinge beschaduwing, echter voor en na de middag nog voldoende direct zonlicht.
  • Aan het begin of eind (21 oktober) van de toetsingsperiode zorgt een lage zonnestand voor langere schaduwtrajecten. Gedurende de dag is er desondanks voldoende zonlicht voor omliggende bestaande woningen, enkel aan het einde van de dag worden de woningen aan de Bredeweg na 16 uur beschaduwd. De onderlinge afstand voor de bouwblokken aan de noordoostzijde is relatief kort waarbij er onderlinge beschaduwing tussen volumes voorkomt. Doorheen de dag is er per gevel oriëntatie wel de mogelijkheid voor kortdurende bezonning.

Detail analyse bestaande woningen

  • De bezonning op 21 oktober is onderzocht voor woningen aan de noord- en oostzijde van het plangebied. De situatie op 21 september of 21 juni is qua bezonning in alle gevallen positiever.
  • Woningen aan de Maasnielderweg (noordzijde perceel) ontvangen ruimschoots voldoende zonlicht (>6 uur) doordat er in de directe nabijheid geen grote bouwvolumes zijn gepland.
  • Woningen aan de Bredeweg (oostzijde perceel) ontvangen ook voldoende zonlicht (>4 uur)
  • Beschaduwing van bestaande woningen vormt geen knelpunt voor de transformatie.

Detail analyse nieuwe woningen in het plangebied

  • Er wordt voornamelijk aan de noordoost- en zuidzijde van het plangebied gebouwmassa toegevoegd. Aan de noordwestzijde en midden in het plangebied zijn kleinschalige torens voorzien.
  • De bebouwing aan de zuidwestzijde van het perceel (bouwblok DP, O en C in deze rapportage) ontvangt ruimschoots voldoende zonlicht. De lage gebouwhoogte voorkomt onderlinge belemmeringen waardoor er meer dan 4 uur bezonning op 21 oktober (strengste moment in meetperiode) aanwezig is.
  • Bouwblok AB ondervindt onderlinge beschaduwing van de torens aan de westzijde en aangrenzende bebouwing. Voor lage woningen (typologie grondgebonden gezinswoningen) dichtbij de torens is de bezonningsduur een knelpunt. De bezonningsduur per gevel is minder dan 2 uur maar minimaal 1 uur. Als rijwoning of doorzonwoning waarbij de bezonning aan voor- en achtergevel wordt opgeteld voldoen deze woningen op 21 oktober (strengste moment in meetperiode) aan de TNO norm.
  • De laagbouw aan de zuidoostzijde van het perceel (blok L) is primair naar het oosten georiënteerd. Deze volumes ondervinden weinig onderlinge beschaduwing uit de omgeving buiten het perceel omdat dit ook laagbouw betreft. Derhalve wordt er ruimschoots aan de bezonningseisen voldaan.

Geconcludeerd wordt dat de beschaduwing ten gevolge van het plangebied naar de omgeving geen belemmering vormt voor de transformatieplannen. Onderlinge beschaduwing van nieuwe bouwblokken is op enkele plaatsen kritisch, voornamelijk ter hoogte van grondgebonden gezinswoningen in bouwblok AB. Als doorzonwoning of rijwoning voldoen deze woningen (en daarmee alle woningen) aan de TNO norm voor bezonning.

4.4 Bodemkwaliteit

Ten behoeve van de transformatie is een verkennend milieukundig bodem- en asbestonderzoek verricht op het voormalig Philipsterrein te Roermond (zie Bijlage 10). Het terreindeel rond gebouw OC (29.050 m²) is medio 2021 reeds onderzocht (zie Bijlage 11) en gerapporteerd door Arcadis. Het in deze rapportage beschreven onderzochte terrein heeft een oppervlakte van circa 31.080 m². Hiervan is het overgrote deel bebouwd of verhard met klinkers of stelconplaten.

Risicoevaluatie

Voortkomend uit afstemming met de gemeente Roermond en de provincie Limburg is een risicoevaluatie opgesteld (zie Bijlage 12). In deze evaluatie is beoordeeld of er sprake is van humane risico's, ecologische risico's en verspreidingsrisico's.

Vluchtige stoffen

Uit historisch onderzoek blijkt dat bij de voormalige industriële activiteiten een heel scala aan chemische oplos- en toevoegmiddelen is toegepast. In de huidige situatie zijn als potentiële emissiebronnen verontreinigde grond en grondwater aanwezig. De gebouwen (casco) vormen eveneens een potentieel risico omdat deze jarenlang in meer of mindere mate zijn blootgesteld aan oplosmiddelen. Om het humaan toxicologisch risico als gevolg van uitdamping van vluchtige organische componenten (VOC) vanuit de bodem inzichtelijk te maken, zijn binnenluchtonderzoeken uitgevoerd in de gebouwen A, B, C en L. Er zijn geen potentiële bronnen meer bekend vanuit machines, leidingen en opslagtanks. Er is uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar mogelijke belemmeringen voor het toekomstig gebruik (zie Bijlage 14, Bijlage 15 en Bijlage 16). De resultaten van de onderzoeken worden hierbij getoetst aan de maximaal toelaatbare concentratie in de lucht (hierna: TCL-waarden). Aan de hand van deze toetsing wordt een uitspraak gedaan over mogelijke nadelige gezondheidseffecten als gevolg van deze blootstelling (humaan-toxicologisch risico).

4.4.1 Wettelijk kader
4.4.1.1 Bodemkwaliteit (chemisch)

Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740+A1 (Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek, NEN, 2016), NEN 5707+C2 (Inspectie en monsterneming van asbest en partijen grond, NEN, 2017) en NTA 5755 (Strategie voor het uitvoeren van nader onderzoek – Onderzoek naar de aard en omvang van bodemverontreiniging, NEN, 2010).

Doel

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of in het freatisch grondwater in gehalten boven de achtergrondwaarde of streefwaarde, of te bevestigen dat (bepaalde delen van) de locatie verontreinigd zijn met de verwachte stoffen.

Het doel van het verkennend onderzoek asbest in de bodem is om na te gaan of de verdenking van verontreiniging met asbest van de bodem terecht is en een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem.

Op het terrein zijn er vier locaties waar in voorgaande bodemonderzoeken een bodemverontreiniging is aangetoond. Ter plaatse wordt een nader bodemonderzoek uitgevoerd om de aard en omvang van de bodemverontreiniging in beeld te krijgen.

Het bodemonderzoek is niet gericht op het vaststellen van de mogelijkheden voor hergebruik van (eventueel) in een later stadium af te voeren grond. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Voor bodemonderzoek dat in het kader van grondverzet wordt uitgevoerd, gelden andere onderzoeksprotocollen.

Wel zijn de onderzoeksresultaten indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit. Het doel daarvan is om een indicatie te krijgen van de mogelijkheden om eventueel vrijkomende grond te hergebruiken.

Aanpak

Het verkennend milieukundig bodem- en asbestonderzoek wordt voorafgegaan door een vooronderzoek volgens NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, NEN, 2017). Op basis van dit vooronderzoek is een Conceptual Site Model (CSM) opgesteld. In een CSM wordt de verontreinigingssituatie beschreven in de context van de activiteiten en historie van de onderzoekslocatie. Daarnaast wordt een inventarisatie gemaakt van data gaps en leemten in kennis.

Op basis van de resultaten uit het vooronderzoek wordt een onderzoekshypothese geformuleerd. Afhankelijk van eventuele aanwijzingen over de aanwezigheid van een bodemverontreiniging wordt een locatie geclassificeerd als 'verdacht' of 'onverdacht'. Op basis van deze classificatie wordt een hypothese geformuleerd, welke vervolgens aan de hand van de onderzoeksresultaten wordt getoetst. Bij een onderzoek op een 'onverdachte' locatie wordt de hypothese getoetst dat er geen verontreiniging aanwezig is, bij een onderzoek van een verdachte locatie wordt de hypothese getoetst dat wel een (specifieke) verontreiniging aanwezig is.

Daarnaast is het verkennend en nader bodem- en asbestonderzoek erop gericht om het CSM aan te vullen waar nog data gaps zijn geïdentificeerd.

4.4.1.2 Vluchtige stoffen

Om het humaan-toxicologisch risico ten gevolge van een bodemverontreiniging in kaart te brengen, heeft het RIVM een richtlijn opgesteld welke is omschreven in RIVM rapport 711701048/2007. Deze richtlijn schrijft voor dat luchtmetingen naar vluchtige componenten van verontreinigingen op de volgende locaties moeten worden bepaald:

  • 1. Verblijfsruimte; De concentratie wordt in ieder geval gemeten in een ruimte op de begane grond waar de bewoners of gebruikers zich het meest bevinden. Optioneel kan een meting worden verricht in een tweede ruimte, bijvoorbeeld op de eerste verdieping.
  • 2. Kruipruimte/kelder; Om inzicht te krijgen in de mate van invloed van de aanwezige bodemverontreiniging op de binnenlucht, worden metingen gedaan in kruipruimte en/of kelder (onder maaiveld).
  • 3. Referentiemeting buitenlucht; Om te bepalen of een eventueel verhoogde concentratie het gevolg is van de bodemverontreiniging en niet van externe bronnen, wordt een controlemeting uitgevoerd in de buitenlucht.

Conform de richtlijn van het RIVM is er gedurende een periode van één week (7 dagen) gemeten. Voor een verdere beschrijving van de onderzoekskaders en -methoden wordt verwezen naar de bijlage (Bijlage 14, Bijlage 15 en Bijlage 16).

4.4.2 Onderzoeksresultaten
4.4.2.1 Bodemkwaliteit (chemisch)

Op basis van het vooronderzoek en de beschrijving van het CSM is de onderzoekshypothese en de bijbehorende onderzoeksstrategie geformuleerd.

Aan de hand van inzicht in de bodemopbouw en het grondwater, de waarnemingen in het veld, laboratoriumonderzoek en toetsing van de analyseresultaten en ten slotte interpretatie van voorgenoemden blijkt dat de vooraf opgestelde hypothese 'verdacht' voor de onderzoekslocatie als geheel en de verschillende deellocaties juist is. Elke deellocatie is minimaal licht verontreinigd met PCB en zware metalen. De hypothese dat de locatie verdacht is op de aanwezigheid van asbest wordt verworpen. Er is geen asbest visueel of analytisch aangetoond.

4.4.2.2 Vluchtige stoffen

Potentiële bron: grond- en grondwater

Na beoordeling op detailniveau van de middelen (uitdamping, toxiciteit, werkwijze en toepassing) is tot de conclusie gekomen dat het uitgevoerde onderzoek naar de stofgroepen PCB, VOCl en aromaten (BTEX) in voldoende mate de lading dekt met betrekking tot het potentiële risico vanuit bodem en grondwater. Met andere woorden: alle overige stoffen die toegepast zijn, worden niet als een potentieel risico gezien. De reden hiervoor is de geringere toxiciteit en vluchtigheid van die overige stoffen. Ten aanzien van mogelijke verontreinigingen onder de gebouwen wordt opgemerkt dat er tot op heden geen aanleiding is een verontreiniging te verwachten die dermate sterk is dat deze door de betonnen vloeren heen uit zo kunnen dampen. Er is uitgebreid bodemonderzoek verricht die dat beeld bevestigd. Alle bodemverontreinigingen zijn naast de gebouwen aangetroffen en te relateren aan rioolsystemen en voormalige opslagtanks in of op de bodem.

Potentiële bron: gebouw (casco)

De voornaamste potentiële bron van blootstelling vanuit het casco is waarschijnlijk het industriële stof geweest. Dit betreft het stof en vuil dat zich in de loop der jaren op alle oppervlakken van het casco (vloeren, wanden en plafonds) heeft afgezet. Monsterneming hiervan, in maart 2022 (zie Bijlage 14), in gebouw B heeft bevestigd dat dit stof teveel PCB's bevat. Het is het stof zelf dat als risico wordt gezien. Hiervoor zijn beheersmaatregelen genomen om contact hiermee te vermijden (reinigen, afschermen, toegangsverbod, etc). Hierop is direct geadviseerd het gebouw te reinigen van oud stof. Dat is inmiddels gebeurd. De oude vloeren in gebouw A en B zijn afgedekt door nieuwe betonvloeren. Vrijwel alles oude binnenmuren en plafonds zijn verwijderd en het gebouw is stofvrij opgeleverd. Het oude ketelhuis in gebouw B is afgesloten en valt onder een volledige gebruiksbeperking.

Vervolgens is, mede op basis van aanvullend historisch onderzoek, besloten tot een aanvullend luchtonderzoek met een breed analysepakket. Hierbij is een screening uitgevoerd op 63 bekende vluchtige stoffen en zijn eventuele onbekende stoffen ook gedetecteerd. Deze brede monsterneming is in juli 2022 (zie Bijlage 15) uitgevoerd op plekken met het hoogste potentiële risico, zoals de ketelruimte, lakspuiterijen en impregneerruimte. Ook is een herhaalde meting van PCB’s in lucht uitgevoerd na een warme periode in juli. De resultaten van dit onderzoek laten geen enkele overschrijding van grenswaarden zien. De licht verhoogde meetwaarden, eveneens onder de grenswaarde van ethanol worden vermoedelijk veroorzaakt door de recente afwerking van de nieuwe betonvloeren met een gangbare harscoating. Ethanol kan daarin voorkomen als oplosmiddel. De vloeren waren circa een week voordat de luchtmetingen zijn gestart geïmpregneerd.

Ten slotte dient te worden opgemerkt dat de luchtmetingen over een periode van 7 x 24 uur zijn uitgevoerd vlak na een periode van tropische warmte in juli 2022. De temperatuur tijdens de meetperiode was wat koeler, maar overdag nog steeds boven kamertemperatuur. Eventuele uitdamping van stoffen heeft op een hoog niveau kunnen plaatsvinden, waarmee aan een belangrijke voorwaarde van het aanvullende luchtonderzoek is voldaan.

Bij een luchtmeting zijn PCB’s gemeten op ca 1,5 m +mv, vlak naast de muur van het oude casco van de voormalige impregneerruimte in gebouw B. Deze muur vormt de scheiding tussen het ketelhuis, waar een gebruiksbeperking op zit, en de huidige hal B. De meetwaarde van 0,43 ìg PCB/m³ ligt onder de MTR-waarde van 0,5 ìg/m³, zodat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen. Het MTR-niveau (Maximaal Toelaatbaar Risico) wordt immers niet overschreden. Toch is de benadering van deze grenswaarde voldoende aanleiding om uit voorzorg beheersmaatregelen te nemen om het overschrijden van deze grenswaarde bij toekomstig gebruik te voorkomen. Voor ingebruikname worden voorzetwanden over een lengte van 10-12 m en de volledige hoogte 5 m, met geventileerde spouw in de zuidwest hoek van gebouw B (de voormalige impregneerderij) geplaatst (zie tekening detail gebouw B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0036.png"

Gebouw C en L

Middels een brede screening naar VOS is inzicht verkregen in de mate van blootstelling aan VOS. Uit deze screening komt naar voren dat een 65-tal componenten is aangetroffen, waarvan 17 in een concentratie hoger dan de detectielimiet van de analyse. Echter, het merendeel van deze componenten is waargenomen in zeer lage concentraties; een aantal beneden 1% van de TCL- (Toelaatbare Concentratie in Lucht) of MTR-waarde (Maximaal Toelaatbaar Risico) of ter hoogte van de detectielimiet van de analyse. Daarnaast zijn er een 12-tal componenten aangetroffen boven de detectielimiet, maar deze kunnen niet worden getoetst aan de TCL- of MTR-waarde.

4.4.3 Conclusies en aanbevelingen
4.4.3.1 Bodemkwaliteit (chemisch)

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Op vrijwel de hele onderzoekslocatie is een ophooglaag aanwezig van ca. 1 meter dik. Deze bodemlaag wordt gekenmerkt door bijmenging met puin, kolengruis en baksteen. De herkomst van de opgebrachte laag is vooralsnog onbekend.
  • De bovengrond is mede door de opgebrachte laag sterk verontreinigd met PCB. Plaatselijk zijn sterke verontreinigingen met nikkel en/of zink aangetoond. De verontreinigingen vertonen een sterk heterogeen karakter en zijn niet te verklaren door de voormalige bedrijfsactiviteiten in en rond de bedrijfspanden.
  • De verontreiniging met PCB in de bovengrond vormt een aandachtspunt voor de voorgenomen transitie van het terrein. In de huidige situatie worden geen risico's verwacht omdat de verontreiniging veelal geïsoleerd is door de aanwezigheid van klinkerverharding. Graafwerkzaamheden kunnen niet zonder veiligheidsmaatregelen uitgevoerd worden en de bovengrond is niet vrij toepasbaar.
  • De ondergrond is ten hoogste licht verontreinigd.
  • Met het nader bodemonderzoek ter plaatse van het tennisveld is de sterke verontreiniging met zink beter in beeld gebracht. De verontreiniging wordt in verband gebracht met de slakkenlaag. Voor de voorgenomen transitie van dit terreindeel is een sanering van de bovengrond noodzakelijk. Ten westen van het tennisveld is ook een sterke verontreiniging met zware metalen aangetoond. Deze verontreiniging is onvoldoende afgeperkt.
  • De sterke verontreiniging met minerale olie in de diepe ondergrond en grondwater is geverifieerd. De verontreiniging is voldoende horizontaal afgeperkt. Gezien de diepte van de verontreiniging vormt de verontreiniging geen belemmering voor de voorgenomen transitie.
  • De verontreiniging met PCB tussen gebouwen E/F en R/S is nader onderzocht. De bodemopbouw en bodemkwaliteit van deze deellocatie vertonen sterke overeenkomsten met de andere terreindelen. Het is niet nodig deze deellocatie als uniek geval van bodemverontreiniging te benaderen.
  • Rond gebouw B is in drie van de vijf peilbuizen een sterk verhoogd gehalte PCB aangetoond. Ter plaatse van VB-10 is het gehalte PCB in de bovengrond en grondwater veel hoger dan elders op het terrein aangetoond. Deze verontreiniging met PCB rond gebouw B kan wel in verband gebracht worden met de bedrijfsactiviteiten in het pand. De verdachte ophooglaag is rond gebouw B niet visueel waargenomen. Er kan niet uitgesloten worden dat het voormalige lekkende riool verspreiding van PCB in het grondwater heeft veroorzaakt.
  • Er is visueel en analytisch geen asbest in de bodem aangetoond. De gehele onderzoekslocatie is onverdacht op de aanwezigheid van asbest.

Ten slotte worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Aanvullend onderzoek naar de met PCB verontreinigde ophooglaag wordt niet als nuttig beschouwd. De bodemlaag vertoont een heterogeen karakter. Aanbevolen wordt om bij de voorgenomen transitie de risico's van de bodemverontreiniging te beperken door de bestaande gebouwen en verharding in stand te houden. Daar waar onverhard terrein gebruikt wordt voor openbaar groen of tuin wordt aanbevolen om saneringsmaatregelen te treffen (ontgraven of isoleren) om de bodem geschikt te maken voor het toekomstige gebruik en risico's te voorkomen. Een en ander is verder behandeld in de risicoevaluatie (zie Bijlage 12) of wordt behandeld in het op te stellen saneringsplan.
  • De verontreiniging met PCB in het grondwater rond gebouw B is bevestigd met onderhavig onderzoek. De omvang van de verontreiniging is echter onvoldoende in beeld. Nader onderzoek naar de verspreiding van de verontreiniging met PCB in het grondwater wordt aanbevolen.
  • De grondwaterkwaliteit is geen directe belemmering voor de voorgenomen transitie, aangezien het grondwater zich op 8 meter onder maaiveld bevindt. Aanbevolen wordt om de herkomst en verspreiding van de verontreiniging met vinylchloride in peilbuis P04 nader te onderzoeken. Voor eventuele waterberging op het terrein speelt de grondwaterkwaliteit een belemmerende rol. Aanbevolen wordt om na te gaan welke impact de verontreiniging met PCB en minerale olie heeft bij het vasthouden van regenwater op het terrein.
  • Aanbevolen wordt om de bodem geschikt te maken voor het toekomstige gebruik zoals dat na de transitie zich voordoet. Hiertoe wordt gewerkt aan een gefaseerd saneringsplan.
  • Daarnaast geldt dat bij alle grondwerkzaamheden rekening gehouden moet worden met het vrijkomen van verontreinigde grond waarmee conform de geldende wet- en regelgeving (Besluit bodemkwaliteit) op milieuhygiënisch verantwoorde wijze mee moet worden omgegaan.

Aan de uit het onderzoek voortkomende aanbevelingen wordt opvolging gegeven.

Risicoevaluatie

  • Uit de risicoevaluatie komt naar voren dat er in de toekomstige situatie op de locatie geen sprake is van humane risico’s als gevolg van de aanwezigheid van zware metalen in de grond. Uitzondering hierop betreft boring VO-004, waar in de toekomstige situatie sprake is van een humaan risico voor lood.
  • In de toekomstige situatie zijn er geen humane risico’s ter plaatse van terreindelen die de functie ‘plaatsen waar kinderen spelen’, of een minder gevoelige functie krijgen. Een uitzondering hierop betreft een strook die grenst aan de zuidzijde van gebouw B (bij boringen VB-10 en VB-11).
  • In een zone aan de noordwestzijde van gebouw OC is voor de toekomstige functie ‘wonen met tuin’ sprake van een humaan risico als gevolg van de aanwezigheid van PCB in de bovenste meter van het profiel.
  • Er zijn geen ecologische risico’s of verspreidingsrisico’s.

Bij het geschikt maken van het terrein (of terreindelen) voor de toekomstige functie dient de milieuhygiënische kwaliteit van de grond te voldoen aan de maximale normwaarden die horen bij de desbetreffende functie van het terrein(deel). Specifiek ten aanzien van bovengenoemde risico’s worden de volgende mitigerende maatregelen getroffen:

  • Boring VO-004 bevindt zich ter plaatse van de toekomstige parkeergarage. Voor de realisatie van de parkeergarage wordt de verontreinigde grond ter plaatse ontgraven en afgevoerd naar een erkende verwerker;
  • Ter plaatse van de sterke PCB-verontreiniging ten zuiden van gebouw B bevindt zich een terreinverharding. Bij het toekomstig gebruik wordt deze verharding in stand gehouden;
  • Voorafgaand aan de realisatie van tuinen aan de noordwestzijde van gebouw OC wordt de met PCB’s verontreinigde grond ontgraven en afgevoerd naar een erkende verwerker. Vanwege de heterogeen voorkomende PCB-verontreinigingen zullen alle tuinen worden voorzien van een schone grondlaag van minimaal 1 meter.

Bovengenoemde saneringsmaatregelen worden uitgewerkt in een saneringsplan dat ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan het bevoegd gezag: de provincie Limburg. In dit saneringsplan worden ook gebruiksbeperkingen opgenomen die van toepassing zijn bij toekomstige werkzaamheden en gebruik van het terrein, hierbij is ten minste aandacht voor:

  • Veiligheidsmaatregelen bij het graven in verontreinigde grond (CROW 400) en het opbreken of doorboren van vloeren en terreinverhardingen;
  • Vaststellen van de kwaliteit van te ontgraven grond voor hergebruik of afvoer naar een erkende verwerker;
  • Maatregelen ter plaatse van voorzieningen voor hemelwaterinfiltratie.

In lijn met de risicoevaluatie is een en ander geborgd in de planregels middels een specifieke gebruiksregel (zie artikel 11.4) en een voorwaardelijke verplichting (zie artikel 17.6).

4.4.3.2 Vluchtige stoffen

De huidige analyseresultaten en uitgebreide screening van vluchtige stoffen (recente bemonsteringen en onderzoeken voor bodem en lucht, historisch gebruik periode 1947-2005) hebben geen meetresultaten opgeleverd die in de buurt van grenswaarden liggen. Er zijn dus ook geen verhoogde waarden gemeten die duiden op afbraak van VOCl in de diepere bodem of van bodemverontreiniging anderzins.

Een ingebruikname van de gebouwen A, B en Z en de buitenruimte is zonder risico’s voor alle gebruikers mogelijk als bovenstaande voorzetwanden in gebouw B zijn opgenomen en de voormalige ketelruimte en de kruipruimte in gebouw B ontoegankelijk en buiten gebruik zijn voor gebruikers.

Ten aanzien van gebouwen C en L wordt geconcludeerd dat er op de meetposities ten tijde van het onderzoek geen sprake is van een humaan-toxicologisch risico als gevolg van uitdamping van VOC vanuit de aanwezige bodemverontreiniging. Ten behoeve van gebouw C is een aanvullende memo opgesteld (zie Bijlage 13) waarin geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het gebouw contact met een mogelijke PCB-verontreiniging onder de vloeren voorkomen wordt door het handhaven van de vloeren. Omdat PCB niet vluchtig is, zijn er ook geen risico’s voor uitdamping van verontreinigingen naar de binnenlucht. Zowel in het onderzoek uit 2016 als ook in het onderzoek uit 2021 zijn er ter plaatse van het gebouw maximaal licht verhoogde gehalten aan aromaten en VOCl in de bodem aangetroffen. Ook voor deze stoffen is er derhalve geen sprake van risico’s voor uitdamping. Onderzoek dat is uitgevoerd naar de binnenlucht bevestigd deze conclusie.

Gesteld wordt dat in deze fase van de planvorming voldoende onderzoek heeft plaatsgevonden ten aanzien van vluchtige stoffen. De resultaten van de binnenluchtmetingen vormen, zoals genoemd, geen belemmering ten aanzien van de procedure.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Wettelijk kader

De erfgoedwaarden die in verband kunnen worden gebracht met het plangebied zijn uiteengezet op basis van historisch kaartmateriaal, de cultuurhistorische waardenkaart van Limburg en op basis van geschreven bronnen. Dit is gedaan aan de hand van de zes pijlers van erfgoed (zie Bijlage 7):

  • Historisch landschap
  • Natuurlijk erfgoed
  • Immaterieel erfgoed
  • Gebouwd erfgoed
  • Collecties en objecten
  • Risico's en kansen
4.5.2 Onderzoeksresultaten

Het uitgangspunt van de transformatie is het gebied integraal te transformeren met respect voor de bestaande historische kwaliteiten van zowel de industriële bebouwing als de ruimtelijke opbouw van het terrein.

Door het terrein een nieuwe functie te geven en de omgeving te transformeren tot een levendig stadsdeel, wordt een einde gemaakt aan het verval van het terrein. Het terrein kan hierdoor een waardevolle culturele en economische functie vervullen waar mensen afkomstig uit Roermond en daarbuiten van kunnen genieten.

Op het historische kaartmateriaal is te zien dat het stratenpatroon grenzend aan het terrein overeenkomt met de historische situatie in de 16de eeuw. Het terrein zelf bestond in deze tijd tot en met de 19de eeuw uit bouwland. Op de minuutkaart uit de eerste helft van de 19de eeuw is verder te zien dat de naam ‘Vrije Velde’ al werd gebruikt voor de omgeving waar het plangebied deel van uitmaakt. Mogelijk verwijst deze naam naar het vrije schootsveld van de vesting Roermond.

In de 20ste eeuw en dan vooral vanaf de vestiging van Philips op het terrein in 1947 wordt het terrein steeds verder bebouwd met fabriekshallen en bijbehorende gebouwen. Ook de bouwlanden grenzend aan het terrein worden steeds verder bebouwd, voornamelijk met woonwijken. Het stratenpatroon wordt verder uitgebreid maar de wegenstructuren die op kaart van Jacob van Deventer uit de 16de eeuw te zien zijn, zijn nog steeds herkenbaar.

Kenmerkende elementen op het terrein zijn de oude bomen, de gebouwen in de stijl van de Shake-hands-architectuur, de gevel van de hoofdingang aan de Bredeweg, het entreegebouw, het kunstwerk van Boessen, de hoofdlaan van het terrein met beeldbepalende buizenstraten, de cultuurhistorisch waardevolle bomen, de kastenfabriek, het ketelhuis, de oude hallen ten noorden van de hoofdlaan, de tennisbaan met kantinegebouw en het brandweergebouwtje aan de Maasnielderweg. Hierbij hoort ook het personeelsgebouw met vooruitspringende entree, de tuin en de vijver. Samen vormen deze elementen een cultuurhistorisch waardevol ensemble.

4.5.3 Conclusies en aanbevelingen

Om de cultuurhistorische- en herinneringswaarde van het terrein te behouden is geadviseerd kenmerkende en beeldbepalende elementen te behouden. Het toevoegen van veel nieuwe beeldbepalende elementen zonder relatie met het verleden van deze plek kan de herinneringswaarde en herkenbaarheid van het terrein verstoren en wordt om deze reden niet aangeraden.

Door middel van bouwhistorische onderzoeken met waardestellingen van het interieur en exterieur van de gebouwen op het terrein kunnen de behoudenswaardige elementen nog worden aangevuld. Daarmee kunnen in samenwerking met de wensen uit de wijk goed onderbouwde keuzes voor het ontwerp worden gemaakt.

In het (ontwerp)proces voor de transformatie van het terrein zijn bijeenkomsten georganiseerd met de omgeving. Daarbij zijn verhalen over het verleden van de wijk en het terrein opgehaald. Hierdoor werden mensen betrokken bij het inventariseren van waardevolle elementen op het terrein.

In het SO is rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorisch interessante gebouwen; gebouwen blijven grotendeels behouden en worden getransformeerd en het stratenpatroon is tevens meegenomen, getuige de assen (zie ook paragraaf 2.3.3.1). Het gebied wordt weer beleefbaar en functioneel gemaakt met een centrale rol voor de cultuurhistorisch interessante gebouwen die het terrein reeds kent.

4.6 Ecologie

4.6.1 Wettelijk kader

De werkzaamheden die gepaard gaan met de transformatie van het voormalig Philipsterrein kunnen leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, en daarmee overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het is daarom noodzakelijk om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van beschermde soorten en of de voorgenomen ingrepen leiden tot negatieve effecten op deze soorten.

Een activiteitenplan is opgesteld (zie Bijlage 17). In dit activiteitenplan zijn de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken in het kader van de soortbescherming van de Wnb beschreven en is een toetsing aan de verbodsbepalingen van de Wnb opgenomen. De toetsing is aangevuld met een mitigatieplan en onderbouwing voor een ontheffingsaanvraag in het kader van de soortbescherming van de Wnb. Deze rapportage dient dan ook als onderbouwend document voor het doorlopen van een ontheffingsprocedure van de soortbescherming in het kader van de Wnb.

Stikstof

De belasting van de Natura 2000-gebieden rondom de emissiebronnen is berekend met behulp van de online-applicatie Aerius-Calculator (versie 2023.0.1). Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie). De stikstofdepositieberekeningen zijn aan de hand van de uitgangspunten en rekenresultaten van de realisatiefase en gebruiksfase beschreven in een memo (zie Bijlage 18). De Aeriusberekeningen zijn bij deze memo bijgevoegd.

Emissie door mobiele werktuigen en bouwverkeer

Gedurende de werkzaamheden worden mobiele werktuigen ingezet. De uitstoot is afhankelijk van het brandstofverbruik, het aantal draaiuren, het motorische vermogen en de stageklasse van het materieel. Hierin zijn het aantal draaiuren en het motorische vermogen van het materieel projectafhankelijk. Voor een beschrijving van de gehanteerde rekenmethode en de emissiebepaling voor de inzet van mobiele werktuigen en bouwverkeer in de realisatiefase (t.a.v. stageklasse, brandstof- en AdBlue verbruik en utiliteitsvoertuigen) wordt verwezen naar de memo.

Uitgangspunten

  • Referentiesituatie

De referentiesituatie bestaat uit het huidig gebruik van het voormalig Philipsterrein. In de huidige situatie is sprake van stikstofemissie door (industriële) gasketels ten behoeve van verwarmingsprocessen. Daarnaast is sprake van emissie van wegverkeer. In deze emissiebepaling is aangenomen dat de ketels voldoen aan de eisen uit het activiteitenbesluit en dat het zuurstofgehalte in het droge rookgas 3% bedraagt. De emissie-eis voor de ketels is dan gelijk aan 70 mg NOx/Nm3 rookgas. De emissiefactor is daarna bepaald met de CalComEmis tool van de Rijksoverheid. De verkeersgegevens zijn afkomstig uit het verkeersrapport (zie Bijlage 25).

  • Realisatiefase

Gedurende de realisatiefase worden mobiele werktuigen ingezet voor de transformatie van het voormalig Philipsterrein in Roermond. Het soort materieel dat ingezet wordt, is afkomstig uit de SSK raming die door Arcadis opgesteld is. Er is voor de werktuigen uitgegaan van conventioneel en modern dieselmaterieel van Stage V. Het brandstofverbruik van de werktuigen in liter per uur is bepaald aan de hand van de AUB-methode van TNO. Door dit verbruik per werktuig te vermenigvuldigen met het aantal draaiuren, wordt een totaal brandstofverbruik per werktuig verkregen. De transformatie van het voormalig Philipsterrein, neemt naar verwachting circa 4 jaar in beslag. De bouwactiviteiten zijn gelijkmatig over deze vier jaar verdeeld, waarmee ieder jaar een gelijke stikstofemissie optreedt. Naar verwachting zal de transformatie van het terrein in 2025 van start gaan, waarmee dit ook het maatgevend rekenjaar is. De jaren na 2025 reflecteren door schoner worden van het wagenpark steeds lagere emissiefactoren, waardoor de verkeersemissies in de jaren na 2025 dalen.

  • Gebruiksfase

Door de transformatie van het terrein naar een mixed-use programma, zal er meer verkeer naar het gebied gaan rijden. Deze verkeersaantrekkende werking zorgt mogelijk voor een toename van de stikstofdepositie. Om dit te onderzoeken, zijn de verkeersgegevens uit het verkeersrapport opgenomen in de stikstofdepositieberekening. De aanwezige gebouwen op het terrein, gaan na de transformatie ‘van het gas af’ en hebben daarmee geen stikstofemissie meer. Emissies van de gebouwen is niet van toepassing en daarom niet opgenomen in de berekening. Naar verwachting is de transformatie van het terrein in 2028 gereed. Het eerste volledige jaar van gebruik is dan 2029, wat daarmee het maatgevend rekenjaar voor de gebruiksfase is.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Het soortgericht onderzoek laat zien dat in het plangebied beschermde functies zijn vastgesteld van vier beschermde soorten:

  • Das: één actieve burcht met twee individuen (in 2024 hoogstwaarschijnlijk jongen) en één inactieve vluchtpijp.
  • Gewone dwergvleermuis: drie zomerverblijfplaatsen en negen paarterritoria.
  • Steenmarter: verblijfplaatsen van één of enkele solitaire dieren verspreid over alle leegstaande gebouwen.
  • Teunisbloempijlstaart: één voortplantingslocatie.

Daarnaast zijn van de vleermuissoorten laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis enkele passerende en/of foeragerende individuen vastgesteld.

Van algemeen voorkomende soorten komen de volgende soortgroepen voor in het plangebied:

  • Amfibieën.
  • Broedvogels.
  • Zoogdieren.

Overige beschermde soorten en functies zijn op basis van dit onderzoek uitgesloten in het plangebied.

Vervolgens is per relevante soort(groep) beschreven in hoeverre de voorgenomen werkzaamheden een negatief effect hebben op de aanwezige en te verwachten beschermde soorten. Daarna zijn de vastgestelde effecten getoetst aan de Wnb alvorens mitigerende en compenserende maatregelen toe te passen. In de effectbeoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen korte- en lange termijneffecten van de werkzaamheden in het kader van de transformatie van het plangebied. Per soort(groep) worden de effecten hieronder beschreven.

Das en steenmarter

Negatieve effecten op de das als gevolg van de werkzaamheden zijn als volgt:

  • Korte termijn: verstoring en sterfte van individuen en verstoring van verblijfplaatsen.
  • Korte termijn: (tijdelijk) verlies van verblijfplaatsen. Hierbij bestaat de kans dat de lokale populatie minder geschikte verblijfsmogelijkheden ter beschikking heeft en dus gevoeliger is voor overige veranderingen binnen de deelpopulaties.
  • Lange termijn: de ingreep leidt tot een toename in menselijke activiteiten, waardoor het plangebied mogelijk minder geschikt of ongeschikt is als leefgebied voor de soorten.

Gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis

Negatieve effecten op vleermuizen als gevolg van de werkzaamheden zijn als volgt:

  • Korte termijn: verstoring en sterfte van individuen en verstoring van verblijfplaatsen (gewone dwergvleermuis).
  • Korte termijn: (tijdelijk) verlies van verblijfplaatsen (gewone dwergvleermuis). Hierbij bestaat de kans dat de lokale populatie minder geschikte verblijfsmogelijkheden ter beschikking heeft en dus gevoeliger is voor overige veranderingen binnen de deelpopulatie.
  • Lange termijn: de ingreep leidt niet tot aantasting van foerageergebied en vliegroutes en daarmee niet tot een negatief effect op de functionaliteit van buiten het projectgebied gelegen verblijfplaatsen en lokale populaties (alle soorten).

Teunisbloempijlstaart

Negatieve effecten op de teunisbloempijlstaart als gevolg van de werkzaamheden zijn als volgt:

  • Korte termijn: verstoring en sterfte van individuen en verdwijnen van waardplanten.
  • Korte termijn: (tijdelijk) verlies van waardplanten. Hierbij bestaat de kans dat de lokale populatie minder geschikte voortplantingsmogelijkheden ter beschikking heeft en dus gevoeliger is voor overige veranderingen binnen de deelpopulatie.
  • Lange termijn: herinrichting van het plangebied leidt mogelijk tot het verdwijnen van geschikte standplaatsen voor de waardplanten van de vlinder en daarmee tot het verdwijnen van geschikte voortplantingsmogelijkheden.

Algemeen voorkomende amfibieën, broedvogels en zoogdieren

Mogelijk is sprake van negatieve effecten op algemeen voorkomende grondgebonden soorten zoogdieren en amfibieën en op algemene broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten.

  • Korte termijn: verstoring en sterfte van individuen en verstoring van verblijfplaatsen van algemeen voorkomende amfibieën, vissen en zoogdieren.
  • Korte termijn: verstoring en sterfte van individuen en verstoring van nestlocaties van algemene broedvogels bij werkzaamheden in het broedseizoen.
  • Lange termijn: tijdelijk en permanent verlies van nestlocaties van algemene broedvogels. Hiermee bestaat de kans dat de lokale populatie minder geschikte verblijfsmogelijkheden ter beschikking heeft en dus gevoeliger is voor overige veranderingen binnen de deelpopulatie.

Toetsing Wnb

De algemene broedvogels behoren tot de categorie Vogelrichtlijn van de Wnb (Art. 3.1 Wnb) en de vleermuizen en teunisbloempijlstaart tot de categorie Habitatrichtlijn (Art. 3.5 Wnb). De das, steenmarter en algemene amfibieën en zoogdieren behoren tot de categorie ‘andere soorten’(Art. 3.10 Wnb). Op grond van de beschreven effecten vindt mogelijk overtreding plaats van verbodsbepalingen van de Wnb, zie onderstaande tabellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0037.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0038.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0039.png"

De provincies en het Rijk hebben in hun verordeningen uit de lijst van ‘Andere soorten’diersoorten aangewezen waarvoor een vrijstelling geldt en dus geen ontheffing van verbodsbepalingen voor hoeft te worden aangevraagd. Voor de steenmarter en algemene amfibieën, vissen en zoogdieren geldt binnen de Provincie Limburg deze (periodieke) vrijstelling. Voor de steenmarter geldt een vrijstellingsperiode van buiten het kraamseizoen: vrijgesteld in de periode van 15 augustus t/m februari. Daarbuiten is de soort niet vrijgesteld en dienen mitigerende en/of compenserende maatregelen opgenomen te worden. De andere algemene soorten zijn jaarrond vrijgesteld en deze zijn in de toetsing verder niet meer meegenomen. Voor deze soorten blijft wel de zorgplicht van kracht.

Door de voorgenomen transformatie van het terrein worden aanwezige vogels en vleermuizen (enkel gewone dwergvleermuis) mogelijk gedood of verstoord en verdwijnen de nest-, rust- of verblijfplaatsen. De verbodsartikelen 3.1 lid 3, 4 en 5 zijn niet van toepassing, omdat geen eieren worden geraapt en geen verstoring van toepassing is waardoor de staat van instandhouding in het gedrang komt. Algemene soorten broedvogels zijn in staat alternatieven in de omgeving, zoals groenstructuren langs de N280 en in stadsparken en tuinen, te vinden. De overige verbodsartikelen 3.5 lid 5 en 3.10 lid 1c zijn niet van toepassing, omdat geen beschermde plantensoorten aanwezig zijn in het plangebied. Voor alle in het wild levende soorten is de zorgplicht (Art.1.11) van kracht. Voor de algemene amfibieën en zoogdieren die mogelijk incidenteel in het plangebied voor komen geldt alleen de zorgplicht.

Om de voorgenomen ingreep uit te kunnen voeren binnen de kaders van de Wnb, zijn maatregelen noodzakelijk om een negatief effect op individuele dieren, verblijfplaatsen en leefgebied te voorkomen. In dit stadium kan reeds geconcludeerd worden dat voor de werkzaamheden, waarbij feitelijke verblijf- en voortplantingsplaatsen van de das, gewone dwergvleermuis, steenmarter en teunisbloempijlstaart verloren gaan, een ontheffingsprocedure noodzakelijk is, omdat verblijf- en voortplantingsplaatsen verloren gaan.

De mitigerende maatregelen die noodzakelijk zijn om overtreding van de verbodsbepalingen zo veel mogelijk te voorkomen en de compenserende maatregelen die nodig zijn om een aantasting van de gunstige staat van instandhouding te voorkomen zijn beschreven in hoofdstuk 6 van Bijlage 17. Het toepassen van deze maatregelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is niet vrijblijvend. Aan de eisen uit het mitigatie- en compensatieplan zal worden voldaan. Tevens is hiervoor een voorwaardelijke verplichting voor opgenomen (zie artikel 17.9).

Stikstof

  • Realisatiefase

De Aerius rapportages voor de realisatiefase is opgenomen in bijlage 2 van de uitgangspuntenmemo van de stikstofdepositieberekeningen (zie Bijlage 18). Voor het maatgevend jaar in de bouwfase is sprake van een afname van stikstofdepositie van 0,02 mol/ha/jaar. Hiermee is dus geen sprake van een tijdelijke toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

  • Gebruiksfase

De Aerius rapportages voor de realisatiefase is tevens opgenomen in bijlage 2 van de uitgangspuntenmemo van de stikstofdepositieberekeningen (zie Bijlage 18). Voor de gebruiksfase is sprake van een afname van stikstofdepositie vanwege de projectbijdrage van 0,01 mol/ha/jaar. Hiermee is dus geen sprake van een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

4.6.3 Conclusies en aanbevelingen

Verbodsbepalingen

Door de voorgenomen werkzaamheden vindt, na mitigatie, geen overtreding plaats van verbodsartikelen 1.11 (Zorgplicht), algemene broedvogels; 3.1 lid 1 en 2, gewone dwergvleermuis; 3.5 lid 1 en 2, teunisbloempijlstaart; 3.5 lid 1, 2 en 3 en das; 3.10 lid 1a. Wél is sprake van overtreding van de verbodsartikelen van gewone dwergvleermuis en teunisbloempijlstaart; 3.5 lid 4 en das; 3.10 lid 1b.

Ontheffing

Voor het project dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend bij de Provincie Limburg. Deze ontheffingsaanvraag is voor overtreding van Artikel 3.5 lid 4 van de Wnb, voor zover deze van toepassing is op het wegnemen van vaste rust-, verblijf- en voortplantingsplaatsen van de gewone dwergvleermuis en teunisbloempijlstaart en Artikel 3.10 lid 1b van de Wnb, voor zover deze van toepassing is op het wegnemen van vaste rust- en verblijfplaatsen van de das.

Volgens de wettelijke termijnen betreft de doorlooptijd van een procedure minimaal dertien weken maar maximaal twintig weken met kans op verdere procedure vertraging en is een ontheffing maximaal vijf jaar geldig met mogelijkheid tot verlenging. Het veldonderzoek is maximaal drie jaar geldig, waarna deze dient te worden geactualiseerd.

Met inachtneming van de maatregelen zoals in het mitigatie- en compensatieplan uitgewerkt, zijn er naar verwachting geen aanvullende eisen voor het project vanuit de Wnb. Met de opgenomen maatregelen wordt aan de verplichting voor het aantal terug te brengen voorzieningen voor de soorten das, gewone dwergvleermuis en teunisbloempijlstaart voldaan.

De gunstige staat van instandhouding van de aanwezige beschermde soorten is afdoende gewaarborgd op basis van het mitigatieplan en de haalbaarheid van effectieve en afdoende functionele verblijfplaatsen binnen het plangebied. Hiermee is afdoende zicht op een ontheffing Wnb ten behoeve van de transformatie van het plangebied met de afgegeven planning. In hoofdstuk 8 van Bijlage 17 is aanvullende informatie voor de ontheffingsaanvraag opgenomen.

Stikstof

Voor zowel de realisatiefase als voor de gebruiksfase is met de gehanteerde uitgangspunten sprake van een afname in stikstofdepositie. Een nadere ecologische beoordeling is daarmee niet noodzakelijk.

4.7 Externe veiligheid

Ten behoeve van het vaststellen van dit bestemmingsplan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. In de door Arcadis opgestelde memo Quick scan externe veiligheid Roermond (transformatie voormalig Philipsterrein) van 8 oktober 2021 (zie Bijlage 19) zijn de risicobronnen in de omgeving van het voormalig Philipsterrein in kaart gebracht om te bepalen welke risicobronnen in het onderzoek externe veiligheid nader beschouwd moeten worden. Hieruit blijkt dat de spoorwegen in het onderzoek externe veiligheid nader beschouwd moeten worden. Het doel van het onderzoek externe veiligheid is het inzichtelijk maken van de invloed van de toekomstige situatie op de externe veiligheidsrisico's ten opzichte van de invloed van de huidige situatie op de externe veiligheidsrisico's.

4.7.1 Wettelijk kader

In deze paragraaf is een samenvatting opgenomen van die onderdelen van het wettelijke kader die relevant zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Voor een nadere toelichting op het wettelijk kader, de gehanteerde uitgangspunten, de invoergegevens en de rekenresultaten wordt verwezen naar de Bijlage 20.

De relevante wet- en regelgeving betreffen:

  • De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs), de Wet basisnet (Wbn) en de Regeling basisnet (Rbn). Deze zijn van toepassing op de spoorwegen.
  • Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin is vastgelegd wat wordt verstaan onder een beperkt kwetsbaar object en een kwetsbaar object.
  • Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin is vastgelegd wat wordt verstaan onder plaatsgebonden risico en groepsrisico. Bovendien is in het Bevt vastgelegd hoe de invloed van de toekomstige situatie op de externe veiligheidsrisico's ten opzichte van de invloed van de huidige situatie op de externe veiligheidsrisico's inzichtelijk moet worden gemaakt.

Tevens wordt er op verzoek van de Veiligheidsregio Limburg Noord een doorkijk gegeven naar de Omgevingswet in relatie tot externe veiligheid. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is onder andere het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) van toepassing.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Onderzocht is wat het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is. De onderzoeksresultaten tonen de resultaten van de berekeningen en lichten deze toe. Het groepsrisico is zowel in de huidige situatie als met in de toekomstige situatie met transformatie van het voormalig Philipsterrein onderzocht.

4.7.3 Conclusies en aanbevelingen

Conclusies plaatsgebonden risico

Het voormalig Philipsterrein ligt buiten de PR 10-6 per jaar contouren voor de baanvakken Roermond-Sittard, Roermond-Weert en Roermond-Venlo Oost.

Conclusies groepsrisico

In de huidige situatie is het hoogste GR per kilometer 3,668 x de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie met de transformatie van het voormalig Philipsterrein is het hoogste GR per kilometer is 3,806 x de oriëntatiewaarde. Het hoogste GR per kilometer neemt toe (met ongeveer 4%) als gevolg van de transformatie van het voormalig Philipsterrein.

Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie met de transformatie van het voormalig Philipsterrein liggen de locaties met het hoogste GR ten westen van het voormalig Philipsterrein en de locaties met het hoogste GR per kilometer ten noordwesten, westen en zuidwesten van het voormalig Philipsterrein. Zowel de locaties met het hoogste GR als de locaties met het hoogste GR per kilometer verschuiven niet als gevolg van de transformatie van het voormalig Philipsterrein.

Aanbevelingen

Het hoogste GR per kilometer overschrijdt de oriëntatiewaarde in de huidige situatie. Ten opzichte van in de huidige situatie neemt in de toekomstige situatie met de transformatie van het voormalig Philipsterrein het hoogste GR per kilometer toe. Daarom moet:

  • conform artikel 7 en artikel 8 van het Bevt het groepsrisico worden verantwoord in de toelichting bij een bestemmingsplan;
  • conform artikel 9 van het Bevt het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen over de verantwoording van het groepsrisico.

Het is aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond om te bepalen of de toename van het hoogste GR per kilometer aanvaardbaar is. Ongeacht of de toename van het hoogste GR per kilometer wel of niet aanvaardbaar is, wordt aanbevolen om voor de transformatie van het voormalig Philipsterrein te kijken naar:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de spoorwegen;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de spoorwegen een ramp voordoet.

Er is een aanzet gegeven voor de verantwoording van het GR, waarvoor wordt verwezen naar Bijlage 20.

4.8 Luchtkwaliteit

De transformatie van het voormalig Philipsterrein heeft een verandering van verkeersaantallen en -stromen tot gevolg, die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit in de omgeving. Om de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit te beoordelen, is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 21).

4.8.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor luchtkwaliteit worden gevormd door het toetsingskader Wet milieubeheer en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit. Daarnaast wordt in het onderzoek ook ingegaan op het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het Besluit Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) en het toepasbaarheidsbeginsel en blootstellingscriterium. Voor een verdere toelichting op deze kaders wordt verwezen naar de bijlage.

4.8.2 Onderzoeksresultaten

De verwachting is dat het voormalig Philipsterrein met woningen en gemengde bestemming in 2035 volledig in gebruik genomen wordt. Omdat het rekenmodel niet kan rekenen voor de jaren na 2030, is 2030 als maatgevend rekenjaar gehanteerd. In de jaren tussen 2023 en 2030 daalt de jaargemiddelde concentratie luchtverontreinigende stoffen. Dit is het gevolg van dalende emissiefactoren door maatregelen die door (de)centrale overheden genomen worden om de luchtkwaliteit te verbeteren. De dalende trend zal naar verwachting ook aanhouden voor de jaren na 2030. Door voor 2030 als maatgevend jaar te kiezen bij hoge verkeersintensiteiten voor 2035, worden de concentraties luchtverontreinigende stoffen mogelijk overschat en is hiermee sprake van een conservatieve benadering.

De referentiesituatie in dit onderzoek bestaat uit de huidige feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie. In de referentiesituatie is ook de economische groei tot 2035 opgenomen, samen met reeds vastgestelde plannen voor het gebied die in 2035 gerealiseerd moeten zijn. Deze referentiesituatie wordt ook de autonome ontwikkeling genoemd.

Voor de plansituatie is zowel de concentratie stikstofdioxide (NO2) als fijn stof (PM10 en PM2.5) in kaart gebracht. Er is getoetst aan de normen uit de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, luchtkwaliteitseisen). De toetsing vindt plaats middels een rekengrid voor een gebied dat 1 tot 1,5 km rondom de beoogde locatie van het voormalig Philipsterrein gelegen is; dit is het studiegebied. Op onderstaande figuur zijn de ligging van het voormalig Philipsterrein, de locatie van het studiegebied, de bestudeerde wegen en de toetspunten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0040.png"

4.8.3 Conclusies en aanbevelingen

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruim onder de grenswaarden liggen.

De maximale concentraties NO2 bedragen daar waar getoetst dient te worden 12,2 ìg/m3. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde norm van 40 ìg/m3, Er vinden nergens in het studiegebied overschrijdingen plaats van de uurgemiddelde norm voor NO2.

Voor PM10 bedragen de concentraties op de locaties waar getoetst dient te worden maximaal 14,0 ìg/m3. Ook voor PM10 wordt hiermee ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 ìg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde norm voor PM10 bedraagt daar waar getoetst dient te worden 6 dagen. Dit is lager dan het toegestane aantal overschrijdingen van 35 dagen. Ook aan de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde norm PM10 wordt derhalve voldaan.

Ook de concentratie zeer fijn stof (PM2.5) ligt ruim onder de jaargemiddelde grenswaarde van 25 ìg/m³. Deze bedraagt maximaal 7,3 ìg/m3. Hiermee wordt aan de norm voor PM2.5 ruimschoots voldaan.

Aan alle grenswaarden wordt voldaan. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de onderliggende planvorming.

4.9 Aanmeldingsnotitie

4.9.1 Aanleiding

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer moet bij initiatieven voor (de aanleg of het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen in de bijlage onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet bepaald worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen, de m.e.r -procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure.

Het voornemen, de transformatie van het voormalig Philipsterrein, valt onder categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.:

  • De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject

Voor de transformatie van het terrein en planologische vastlegging via een nieuw op te stellen bestemmingsplan moet een vormvrije m.e.r.- beoordelingsprocedure worden doorlopen. Vormvrij omdat de drempelwaarden (2000 woningen of meer, een oppervlakte van 100 ha of meer, 200.000 m2 bvo of meer) in het Besluit m.e.r. door deze transformatie niet worden overschreden (zie onderstaand kader).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0041.png"

In het geval van de transformatie van het voormalig Philipsterrein worden er maximaal 400 woningen gebouwd, waarbij het gezamenlijk bvo maximaal 41.000 m2 bedraagt. Daarnaast bestaat het stedelijk programa uit creatieve economie en ambachtelijke bedrijvigheid (5.300 m2 bvo), culturele en sociale programmering (7.100 m2 bvo), bedrijvigheid conform het vigerende bestemmingsplan (5.400 m2 bvo), horeca (1.150 m2 bvo) en detailhandel (2.500 m2 bvo). Het bestemmingsplan geldt als besluit als bedoeld in kolom 4 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Omdat het aantal van maximaal 400 woningen de drempelwaarde van 2000 woningen niet overschrijdt en het totaal aantal te ontwikkelen m2 bvo (met 62.450 m2 bvo) onder de drempelwaarde van 200.000 m2 of meer blijft, is er sprake van een zogenaamde vergewisplicht. Dat betekent dat het bevoegd gezag, de gemeente Roermond, zich er van moet vergewissen dat er als gevolg van de voorgenomen transformatie geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Hiertoe moet gekoppeld aan het bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen. In het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure is een aanmeldingsnotitie opgesteld (zie Bijlage 22). Het besluit of er sprake is van de noodzaak voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure, moet worden genomen door het bevoegd gezag, het college van de gemeente Roermond, alvorens het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt als bijlage bij het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

In de aanmeldingsnotitie wordt getoetst in hoeverre de voorgenomen transformatie van het terrein kan leiden tot 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. Hierbij wordt de voorgenomen activiteit getoetst aan de criteria uit Bijlage III van de Europese Richtlijn m.e.r. voor projecten (2011/92/EU, in 2015 gewijzigd: 2014/52/EU). Deze zijn:

  • 1. Kenmerken van de projecten;
  • 2. Locatie van de projecten (ligging en samenhang met andere activiteiten (cumulatie));
  • 3. Soort en kenmerken van het potentiële effect.

Het resultaat van de vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft twee mogelijke uitkomsten:

  • I. Indien belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten, moet een m.e.r.-procedure doorlopen worden.
  • II. Indien belangrijke nadelige milieugevolgen niet optreden, wordt gemotiveerd aangegeven dat geen m.e.r.-procedure wordt doorlopen.

Bij het oordeel of er aanleiding is om de m.e.r.-procedure te doorlopen kan mede worden betrokken in welke mate er maatregelen kunnen worden getroffen om waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen (mitigatie; artikel 7.16 lid 4). De initiatiefnemer voor de voorgenomen activiteit is Reel BV uit Roermond. Het college van B&W is bevoegd gezag en zal na indienen van de aanmeldingsnotitie binnen zes weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit moeten nemen (artikel 7.17, eerste tot en met vierde lid, Wet milieubeheer).

In deze aanmeldingsnotitie is, aan de hand van bovengenoemde criteria, een analyse uitgevoerd en wordt antwoord gegeven op de vraag of door de voorgenomen transformatie van het terrein belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden of dat deze kunnen worden uitgesloten.

4.9.2 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken en de kenmerken van de voorgenomen activiteit op de voorgestelde locatie worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de beschouwde milieuaspecten verwacht, mits er voor een aantal aspecten mitigerende maatregelen worden getroffen en/of opvolging wordt gegeven aan de geformuleerde aandachtspunten. Daarnaast moet er ten behoeve van een enkel (milieu)aspect nog aanvullend onderzoek uitgevoerd worden in latere planfasen. In de onderzoeken en in onderhavig document zijn voor de (milieu)aspecten akoestiek, milieuzonering, verkeer en parkeren, windhinder, water, natuur en bodem mitigerende maatregelen en/of aandachtspunten geformuleerd. Voor een verdere uiteenzetting wordt verwezen naar Bijlage 22.

4.10 Milieuzonering

Uit planologisch oogpunt is onderzocht of de voorgenomen functies op het voormalig Philipsterrein gerealiseerd kunnen worden volgens de milieuzoneringsrichtlijnen in het kader van de Wet milieubeheer (zie Bijlage 23).

4.10.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor milieuzonering wordt gevormd door de Wet milieubeheer. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Bedrijven kunnen niet zomaar naast een gevoelige functie, zoals een woning, gerealiseerd worden. Ook andersom moet er zorgvuldig gemotiveerd worden dat een nieuwe woning bij bestaande bedrijven gerealiseerd kan worden. In dit geval dient de uitwaartse zonering van de al aanwezig bedrijven onderzocht te worden. Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie, met als doel milieugevoelige functies in de omgeving te weren. In de zone rondom de belastende functie gelden beperkingen voor milieugevoelige functies en vice versa.

4.10.2 Onderzoeksresultaten

Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkelingen planologisch aanvaardbaar zijn, zijn drie onderzoeksvragen onderzocht:

  • 1. Zijn de voorgenomen ontwikkelingen toegestaan, gegeven de uitwaartse milieuzonering van bestaande bedrijven rondom het Weerstand terrein?
  • 2. Zijn de voorgenomen ontwikkelingen toegestaan, gegeven de uitwaartse milieuzonering van de beoogde functies op de bestaande gevoelige functies rondom het Weerstand terrein?
  • 3. Zijn de voorgenomen ontwikkelingen toegestaan, gegeven de uitwaartse milieuzonering van de beoogde functies op de beoogde gevoelige functies binnen het Weerstand terrein?

Om deze vragen te onderzoeken is het programma vertaald naar onderstaand functieoverzicht per gebouw, welke is gebruikt als uitgangspunt voor de milieuzoneringsanalyse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0042.png"

Aan de hand van milieubelastende functies, milieugevoelige functies, richtafstanden en functiemenging zijn de onderzoeksvragen onderzocht die leiden tot de in de volgende paragraaf gestelde conclusies.

4.10.3 Conclusies en aanbevelingen

Milieuzonering omliggende bedrijven

Uit het verkennend milieuzoneringsonderzoek blijkt dat het Weerstand terrein zich binnen de milieucontouren van enkele milieubelastende bedrijven bevindt, op basis van de maximale toegestane milieucategorie volgens het geldende bestemmingsplan. Er liggen echter geen beoogde gevoelige functies binnen deze contouren. Wel ligt gebouw nr. 59 (Dr. Philipslaan 37) binnen de contour van de omliggende bedrijven B en C (zie figuur 3 in Bijlage 23). Voor dit milieuzoneringsonderzoek is ervanuit gegaan dat dit gebouw geen gevoelige functie betreft. Indien bij invulling van deze functie wel een gevoelige functie wordt gerealiseerd, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd, waarbij moet worden gekeken welke afstanden (voor geluid, gevaar of geur) maatgevend zijn en of het effect zich ook feitelijk voordoet aan de hand van de vergunning of melding van het bedrijf.

Milieuzonering buiten het Weerstand terrein

Het milieuzoneringsonderzoek heeft aangetoond dat er geen gevoelige verblijfsobjecten in de omgeving van het Weerstand terrein binnen de contouren van de beoogde bedrijfsfuncties aan de zuidzijde van het plangebied vallen.

Milieuzonering binnen het Weerstand terrein

Het milieuzoneringsonderzoek heeft ook gekeken naar welke milieubelastende functies aanpandig aan beoogde milieugevoelige functies worden gerealiseerd binnen het Weerstand terrein en in hoeverre dit is toegestaan in het kader van functiemenging. Hier geldt dat voor enkele beoogde functies (zie onderstaande tabel) de aspecten geluid, gevaar en geur nader onderzocht dienen te worden.

Beoogde functie Weerstand   Betreft verblijfsobjecten in de omgeving  
Micro bierbrouwerij in het Ketelhuis (nr. 24)   Bedrijfsfunctie (nr. 25)  
Urban sporthal (nr. 26) (geluid)   Muziek educatie (nr. 27, 28, 29)  
Radiostudio (nr. 30)   Recreatie, sport of yoga functie (nr. 30)  
Bedrijfsfuncties (nr. 13, 14 en 25)   Woonfuncties (nr. 15, 18), horeca (nr. 23), culturele en sociale functies (nr. 16 en 17).  

4.11 Trillingen

Ten behoeve van de transformatie van het voormalig Philipsterrein te Roermond is een kwalitatieve beschouwing uitgevoerd ten behoeve van het aspect trillingen (zie Bijlage 24). In het onderzoek wordt ingegaan op de trillingsaspecten hinder, schade en invloed op trillingsgevoelige apparatuur ten gevolge van trillingen veroorzaakt door treinpassages over het naastgelegen spoor.

4.11.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van de kwalitatieve beschouwing voor trillingen bij de transformatie van het voormalig Philipsterrein te Roermond is de volgende werkwijze gehanteerd:

  • 1. Situatiebeschouwing - Inventarisatie van de te realiseren bebouwing in relatie tot de omgeving (trillingsbronnen);
  • 2. Beschouwing trillingen - Beschouwing van haalbaarheid van het ontwerp in relatie tot trillingen;
  • 3. Maatregelen en beschrijven van de aandachtspunten met betrekking tot en eventuele beheersmaatregelen.

Tevens zijn de volgende normen en richtlijnen geraadpleegd:

  • 1. SBRCURnet, SBR-trillingrichtlijn A - Schade aan bouwwerken:2017, 9789053676523, november 2017;
  • 2. SBR-trillingrichtlijn B - Hinder voor personen, 1e uitgave, januari 2002;
  • 3. SBR-trillingrichtlijn C - Verstoring trillingsgevoelige apparatuur, 2e uitgave, augustus 2002.

Daarnaast zijn gegevens uit het BAG voor de bestaande bebouwing, open data van ProRail voor de locatie van de spoorbanen te bepalen en DINOloket (www.dinoloket.nl) gebruikt voor het bepalen van de grondopbouw.

4.11.2 Onderzoeksresultaten

In de gebruiksfase van het Weerstandsterrein is er een risico van optreden van onderstaande drie aspecten ten gevolge van de trillingen:

  • a. Het optreden van schade aan de bouwwerken (bedrijfsruimten, woningen, overige constructies);
  • b. Het optreden van hinder als gevolg van trillingen voor bewoners en voor personen werkzaam in bedrijfsruimten. Hierbij dient opgemerkt te worden dat m.b.t. het aspect hinder de streefwaarden behorende bij gebruiksfunctie wonen en zorg de strengste streefwaarden worden toegepast (streefwaarden zijn voor beide gebruiksfuncties gelijk).
  • c. Het verstoren van de bedrijfsvoering van ondernemingen in de nieuwbouw, die gebruik maken van hoogwaardige technologie, die gevoelig zijn voor trillingen (zoals bijvoorbeeld elektronenmicroscopen).

Schade aan bouwwerken

Voor zowel het aspect hinder voor personen als verstoring trillingsgevoelige apparatuur gelden strengere eisen dan voor het aspect schade aan bouwwerken. Derhalve wordt dit aspect als niet maatgevend beschouwd.

Hinder voor personen

De panden aan de westkant van de transformatie liggen op minstens circa 120 m van de buitenkant van het spoor. Er kan gesteld worden dat vanaf een afstand van 65 m de trillingen onder de gestelde streefwaarden uit de SBR-deel B vallen (A1 = 0.1). Derhalve is er geen kans op hinder voor personen.

Verstoring van trillingsgevoelige apparatuur

De panden met een bedrijfsfunctie worden gerealiseerd aan de oostzijde van het spoor, op grotere afstand dan de panden aan de zuidwestzijde (circa 135 m) en noordwestzijde (circa 120 m). Aangezien de bebouwing, in tegenstelling tot panden aan de zuidwest- of noordwestzijde van het terrein, niet direct gelegen is aan een trillingsbron (spoorbaan) wordt het risico op trillingseffecten als verwaarloosbaar geacht. Er zullen geen noemenswaardige effecten van de spoorpassages worden ervaren.

Maatregelen 

Ten gevolge van treinverkeer met betrekking tot de drie beschreven trillingsaspecten is er geen risico dan wel kans op overschrijven van de vigerende streef-/grenswaarden. Derhalve hoeven er geen aanvullende maatregelen getroffen te worden.

4.11.3 Conclusies en aanbevelingen

Aan de hand van een kwalitatieve beschouwing op basis van eerder uitgevoerd onderzoek in een gebied met overeenkomende kenmerken wordt geconcludeerd dat de trillingsniveaus dusdanig klein zijn dat er ter hoogte van de panden geen risico is op schade, hinder of verstoring van trillingsgevoelige apparatuur.

4.12 Verkeer

Het transformeren van een bestaande locatie vraagt naast een goede ruimtelijke afweging over functie, vormgeving en inpassing, ook om het in beeld brengen van de verkeerseffecten. Bij een nieuw bestemmingsplan wordt gesteld dat de effecten van het voornemen voor verkeer goed moeten worden onderbouwd. De onderbouwing van de verkeersaspecten speelt mee bij de beoordeling van het plan. Hierbinnen ligt nadruk op de effecten van de transformatie op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Derhalve is een verkeerstoets opgesteld (zie Bijlage 25) welke inzichtelijk maakt wat de verkeersimpact van de transformatie is op het omgevende wegennet, wat het aantal benodigde parkeerplaatsen is en of er problemen optreden op het gebied van verkeersveiligheid of doorstroming.

4.12.1 Wettelijk kader

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie van het voornemen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Algemeen 

  • De verkeersgeneratie en parkeerbehoefte is per gebouw/plandeel berekend en weergegeven. Op deze manier is de verdeling door het gebied inzichtelijk.
  • Voor het bouwprogramma is uitgegaan van het Stedenbouwkundig Structuurontwerp.

Nota Parkeernormen 2021 Gemeente Roermond

  • Het projectgebied is gelegen in gebied 'schil'.
  • Niet iedere voorziene functie in het plangebied is opgenomen in de Nota Parkeernormen 2021 van de gemeente Roermond. Voor sommige functies is maatwerk toegepast. Wanneer dit het geval is, is dit aangegeven in de parkeerberekening. De toegepaste functies zijn gebaseerd op vergelijkbare gevallen in Roermond of de rest van het land.

ASVV 2021, CROW

  • Het projectgebied is gelegen in het gebied 'schil centrum'.
  • Op basis van gemeentelijke bevolkingsdichtheid is uitgegaan van 'matig stedelijk'.
  • Er is uitgegaan van een gemiddelde van de boven- en ondergrens van de bandbreedte van de desbetreffende functie in het ASVV 2021. Hiervoor is gekozen gezien de ligging van het plangebied iets buiten het centrum, maar wel binnen fietsafstand vanaf het treinstation. Ondanks dat de fietser en voetganger een belangrijke rol vervult in deze transformatie is gekozen voor het gemiddelde van de beide bandbreedtes om zo een 'worstcase-scenario' te schetsen. Hiermee worden de gevolgen van de transformatieplannen eerder overschat, dan onderschat.

Regionaal Verkeersmodel Midden Limburg 2019

  • Voor de autonome situatie in 2035 is uitgegaan van modelplots van het jaar 2030, waarbij het groeipercentage uit deze periode is doorgetrokken tot 2035.
  • Het planscenario is niet doorgerekend in het verkeersmodel. De verkeersgeneratie is handmatig toebedeeld aan het wegennet.
4.12.2 Onderzoeksresultaten

De verkeerstoets is onderverdeeld in verschillende hoofdstukken waarbij wordt ingegaan op: parkeren (autoparkeren en fietsparkeren), verkeersgeneratie (huidige situatie en plansituatie) en effecten op omgeving (ontsluiting gebied en kruispunten). Voor inzicht in de behandeling van deze thema's wordt verwezen naar de hoofdstukken 3, 4 en 5 van Bijlage 25. Op basis hiervan zijn de conclusies en aanbevelingen geformuleerd zoals in de volgende paragraaf uiteengezet.

4.12.3 Conclusies en aanbevelingen

Conclusies

Autoparkeren

Met het voornemen zijn er in totaal 663 aantal parkeerplekken nodig. Dit betreft 401 parkeerplekken ten behoeve van de bewoners van het gebied en 262 parkeerplekken ten behoeve van bezoekers van het gebied. Het uitgangspunt is dat de bewoners van het gebied een privéparkeerplaats krijgen, welke dus niet door anderen gebruikt kan worden. De parkeerplekken voor de bezoekers van het gebied dienen openbaar te zijn. In het plan zijn circa 750 parkeerplaatsen voorzien. Er is dus ruim voldoende parkeerplek voorzien in het gebied.

Fietsparkeren

De gemeente Roermond is een van de gemeentes die beleid heeft vastgesteld voor het aantal benodigde fietsparkeerplekken. Met het voornemen zijn er in totaal 1.352 aantal fietsparkeerplekken nodig. Van deze fietsparkeerplekken dienen 734 inpandig gerealiseerd te worden, verdeeld over de verschillende gebouwen in het gebied (voor exacte verdeling zie paragraaf 3.2.1 van Bijlage 25). Naast de inpandige stallingen dienen ook 618 aantal fietsparkeerplekken in de openbare ruimte gerealiseerd te worden, verdeeld over het gebied (voor exacte verdeling zie paragraaf 3.2.2 van Bijlage 25). Deze dienen in de nabijheid van de ingang(en) van het gebouw gerealiseerd te worden.

Verkeersgeneratie

Het ASVV, op basis waarvan de verkeersgeneratie berekend wordt, geeft een minimale en maximale verkeersgeneratie per functie. Hiervan is het gemiddelde genomen. Per werkdag genereert de planontwikkeling 4.606 mvt/etmaal. Dit verkeer verplaatst zich natuurlijk via het omliggende wegennet. Gezien de verschillende functies die in het gebied gebundeld zijn, is als uitgangspunt gehanteerd dat 10% van de verkeersbewegingen die worden gegenereerd binnen het gebied blijven. Deze worden dus niet aan het omliggende wegennet toebedeeld.

Geconcludeerd wordt dat over het algemeen geen doorstromingsproblemen worden verwacht op wegvakniveau. Alleen in de plansituatie op de Bredeweg (telpunt 1) wordt de capaciteit van 15.000 mvt/etmaal van de gebiedsontsluitingsweg overschreden. Het overschrijden van de capaciteit van een wegvak heeft als gevolg dat de kans op filevorming en vertraging groter wordt. De vertraging op kruispuntniveau is in deze studie nog niet bekeken. Hiervoor heeft de gemeente een separate opdracht verstrekt.

Aanbevelingen

Aandachtspunten kruispuntniveau

Op kruispuntniveau doen zich in de plansituatie twee aandachtspunten voor met het oog op doorstroming en verkeersveiligheid.

  • Rotonde Bredeweg-Venloseweg: Tijdens de avondspits in de plansituatie gaat een van de takken van de rotonde (Bredeweg) over de acceptabele I/C-waarde heen. Hierdoor neemt het risico op filevorming toe. Omdat het gaat om een lichte overschrijding is het naar verwachting niet direct nodig om maatregelen te treffen maar is het wel van belang om de situatie op de rotonde goed te blijven monitoren.
  • Kruispunt Bredeweg-Julianalaan: Met de huidige vormgeving is het niet mogelijk om het verkeer in 2035 na planrealisatie af te wikkelen binnen een maximale cyclustijd van 120 seconden. Maatregelen in de vorm van een linksafvak op de Maasnielderweg, een rechtsafvak op de Julianalaan en het opheffen van de voetgangersoversteek Maasnielderweg zijn nodig om binnen een maximale cyclustijd van 120 seconden te blijven.

Aandachtspunten wegvakniveau

Op wegvakniveau doen zich in de plansituatie drie aandachtspunten voor met het oog op doorstroming en verkeersveiligheid.

  • Oversteek Bredeweg ter hoogte van Beatrixlaan: De oversteekbaarheid van de Bredeweg ter hoogte van frituur Bredeweg, nabij Beatrixlaan is zowel in autonome situatie en plansituatie voor de fietser in orde. Voor voetgangers is de oversteekbaarheid echter in alle situaties slecht. Een oversteekvoorziening in de vorm van een zebrapad is dan ook wenselijk vanuit het perspectief van de voetganger, bij voorkeur voorzien van een middeneiland zodat in twee fase de weg overgestoken kan worden.
  • Dr. Philipslaan en Maasnielderweg: Beide wegen zijn momenteel wegen met een snelheidsregime van 50 km/uur. De verkeersveiligheid en leefbaarheid staan in relatie tot het huidige gebruik daardoor onder druk. De planontwikkeling zorgt voor een toename van de intensiteiten op deze wegen waardoor de verkeersveiligheid en leefbaarheid verder onder druk komen te staan. Het is gewenst beide wegen in te richten als erftoegangsweg met een snelheidsregime van 30 km/uur.
  • Minister Bongaertstraat: Relatief sterkte toename van verkeer waardoor het gewenst is om het parkeren te reguleren om de doorstroming te verbeteren en/of om een knip in de straat aan te brengen om de verkeersintensiteiten maar beperkt te laten toenemen.

4.13 Water

Om de invloed van de transformatie van het terrein op de waterhuishouding inzichtelijk te maken is de wateropgave bepaald die opgenomen wordt in het stedenbouwkundig structuur ontwerp. Het bepalen van de wateropgave is onderdeel van de watertoets. Voor de watertoets is de waterparagraaf (zie Bijlage 26) opgesteld. Voor de wateropgave wordt het vigerend waterbeleid en de huidige waterhuishouding vergeleken met het planvoornemen. Benodigde aanpassingen van het ontwerp en aandachtspunten vanuit het bevoegd gezag (waterschap Limburg) en vanuit de ruimtelijke ordening (gemeente Roermond) zijn opgenomen in het wateradvies.

4.13.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt gevormd door het vigerend waterbeleid. Dit bestaat uit het volgende beleid (welke in Bijlage 26 verder uiteengezet wordt):

  • KRW (Kader Richtlijn Water);
  • NBW (Nationaal Bestuursakkoord Water);
  • Nationaal Waterplan 2016 - 2021;
  • Waterwet;
  • Keur Waterschap Limburg 2019;
  • Gemeentelijk Rioleringsplan Roermond 2017;
  • TIR (Technische Inrichtingseisen voor de aanleg van de openbare ruimte Roermond);
  • Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2020 - 2024
4.13.2 Onderzoeksresultaten

Gefaseerde transformatie

De transformatie wordt gefaseerd uitgevoerd en beslaat circa 62.200 m2 BVO op een verkleind bouwvlak ten opzichte van de 70.000 m2 BVO zoals in het huidige bestemmingsplan mogelijk is.

De oppervlakken in de transformatie zijn in onderstaand figuur weergegeven. Een gedeelte van de verharding in het plangebied wordt behouden en getransformeerd naar bedrijven en woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0043.png"

Daarbij is er een onderscheid te maken in enerzijds nieuw-/verbouw en anderzijds transformatie van gebouwen en/of terreinverharding, zoals onderstaand figuur weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0044.png"

Definitie transformatie

In het kader van duurzaamheid wordt een gedeelte van de huidige infrastructuur en verharding behouden. Gebouwen en bestrating blijven bestaan en krijgen een nieuwe functie. Er worden geen structurele aanpassingen gemaakt aan daken en bestrating, waardoor er geen sprake is van 'verbouw'. Deze verharde oppervlakken blijven hierdoor bestaande verharding en worden gedefinieerd als 'transformatie'. De transformatie oppervlakken maken geen deel uit van de oppervlakte voor de bergingsopgave. Indien een verdieping wordt gecreëerd boven op een bestaand gebouw, dan telt het oppervlak van dit nieuwe deel mee als nieuwbouw en daarmee niet meer onder 'transformatie'.

Verharding

In de toekomstige situatie neemt de totale verharding af, omdat er een deel van de bestaande terreinverharding omgezet wordt naar groen. De totale verharde oppervlakte is ongeveer 6,15 ha (4,55 ha verhard in de transformatie en 1,60 ha verhard in nieuwbouw & verbouw) over het hele projectgebied van circa 7,85 ha (zie onderstaande tabel). De verharding bestaat uit bestrating, dakoppervlak en ondiep groen waar weinig infiltratie mogelijk is. Een deel van de verharding zal worden gerealiseerd als half verharding, in de vorm van infiltrerende parkeerterreinen. Een deel wordt als ‘groen’ bestemd. De verharde oppervlakte is onderverdeeld in bestaande verharding welke wordt behouden in de transformatie, en nieuwbouw/verbouw.

Verharding   Bestaand (ha)   Transformatie (ha)   Nieuw-/verbouw (ha)  
Daken   3,31   2,23   0,87  
Terrein   3,01   2,32   0,56  
Infiltrerend groen   1,51   1,65   -  
Niet infiltrerend groen (ondiepe bodemlaag)   -   -   0,17  
Water   0,02   0,05   -  
Totaal verhard   6,32   4,55   1,60  
Totaal oppervlak   7,85   6,25   1,60  

Ontwatering

Op basis van de bodemprofielen uit het uitgevoerde veldwerk is de grondwaterstand geschat op NAP +19 m. Aangezien dit een momentopname was, moet gerekend worden dat bij extreem hoog water in de Maas de grondwaterstand kan stijgen tot NAP +21 m. Het maaiveld van het plangebied ligt gemiddeld op NAP +27 m. De vereiste ontwateringsdiepte van woonstraten is 70 cm. Met meer dan 6 meter drooglegging voldoet het plan ruim aan deze eis. De bovenlaag van de bodem bestaat uit een zandlaag van minstens 9,5 meter dik. In combinatie met een lage grondwaterstand zal water snel en onbelemmerd kunnen infiltreren.

Afwatering

Hemelwater wordt binnen het plangebied opgevangen en geborgen. Er worden voorzieningen opgenomen om het hemelwater te laten infiltreren zodat het water niet via het vuilwaterriool afgevoerd hoeft te worden. Het gemengde rioolsysteem wordt hierdoor ontlast. Groene daken en groen in de openbare ruimte dienen als buffer voor het opvangen van hemelwater. Daar waar de verharding wordt vervangen en/of opnieuw wordt aangelegd, zal het water via molgoten in het straatprofiel worden afgevoerd naar bergingslocaties, bijvoorbeeld op het maaiveld of ondergrondse bergingsvoorzieningen.

Wateropgave

Uitgangspunt wateropgave

De transformatie van het voormalig Philipsterrein zorgt voor een afname van ca. 0,17 ha (6,32 – 6,15) aan verharding. In overleg met de gemeente Roermond is besloten dat de leidende bergingseis voor het plangebied 50 mm bedraagt. Deze bergingseis geldt over de verharde oppervlakten die vallen onder nieuwbouw en verbouw. De verharde oppervlakten welke behouden worden (e.g. gebouwen en terreinverharding) dienen niet meegenomen te worden in de bergingsopgave. Aan de hand van het beleid van de gemeente Roermond mag het plangebied bij een bui van T=100 (84 mm) geen overlast of schade ervaren of veroorzaken in de omgeving. Door de hoge ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving stroomt water snel af naar de omliggende wegen. In het huidige ontwerp voor het plangebied zijn de hoogtes van het maaiveld en de (nieuwe) gebouwen nog niet inzichtelijk. Hierdoor is het niet mogelijk een integrale modelstudie uit te voeren en is het niet aantoonbaar of er wateroverlast zal optreden bij een T=100 bui. Dit betekent dat de bergingsopgave in dit stadium 84 mm over de nieuwe verharding bedraagt. Indien er in een later ontwerp aangetoond kan worden dat er bij een bui van 84 mm geen wateroverlast optreedt, kan de bergingsopgave van 50 mm gehanteerd worden. In het geval er meer verhard oppervlak wordt vervangen, dan valt dit oppervlak onder nieuwbouw en wordt het meegenomen in de bergingsopgave. Bij het definitieve ontwerp en de uitvoering dient dit gecontroleerd te worden.

Benodigde berging

Bij de transformatie moet het hemelwater gebufferd worden en zoveel mogelijk infiltreren. De totale hoeveelheid verharding in het plangebied bedraagt 6,15 ha, waarvan 1,43 ha (0,87 + 0,56) nieuwbouw/verbouw, en 0,17 ha ondiep groen waar water gelimiteerd kan infiltreren. Om te voldoen aan de bergingseis van 84 mm is in totaal 1.344 m3 berging benodigd (zie voor de berekening Tabel 2 in Bijlage 26), waarbij het noodzakelijk is dat het verhard oppervlak hierop kan afwateren. Deze opgave is bepaald in de bestemmingsplanfase op basis van de indicatieve plannen die nu bekend zijn. De definitieve opgave wordt bepaald op basis van de uiteindelijke bouwplannen civieltechnisch en bouwkundig en moet voldoen aan de norm zoals gesteld in het GRP. De bergingseis geldt daarin uitdrukkelijk voor de uiteindelijke nieuwbouw/verharding die overlappend is met bestaande bouw/verharding (sloop en herbouw of nieuwbouw op reeds bestaande verharding).

Inpassing wateropgave

Om aan de bergingsopgave van 1.344 m3 te voldoen wordt er berging gecreëerd in het plangebied. Dit kan bovengronds, op daken en op maaiveld, en ondergronds, in bijvoorbeeld infiltratiekratten of onder een parkeerverdieping. Om aan de bergingseis te voldoen zijn een aantal waterbergingslocaties beoogd, welke zijn weergegeven in onderstaand figuur, met daarbij de benodigde volumes in onderstaande tabel . In deze figuur is aangegeven waar de berging gerealiseerd kan worden, welke oppervlakten hierop kunnen aansluiten en wat de dimensies hiervan moeten zijn om aan de bergingseis te voldoen. Bij de keuze van de locatie van infiltratievoorzieningen is rekening gehouden met het voorkomen van verontreinigde bodems. De voorkeur gaat uit naar het combineren van een bergingsvoorziening met mogelijke saneringen, bijvoorbeeld bij bergingslocatie 1 (zie onderstaand figuur). De bodem bestaat voor een groot deel uit zand. In combinatie met een lage grondwaterstand kan water gemakkelijk infiltreren in de bodem en zal een berging waar infiltratie mogelijk is tijdig weer beschikbaar zijn.

Naast de voorgestelde bergingslocaties kan er worden gedacht aan andere maatregelen, zoals:

  • Berging op platte daken in de vorm van sedum daken;
  • Berging in het substraat van de ondiepe groene laag in het noordelijke nieuwbouw deel;
  • Verlagen van groenstroken;
  • Aanleggen van ondergrondse bergingen, zoals infiltratiekratten, rockflow of het benutten van kelders in de bestaande gebouwen B en C.

Conform de ambities geformuleerd in het stedenbouwkundig structuurontwerp zullen de bergingslocaties aansluiten op de thema’s biodiversiteit en natuurinclusiviteit, bijvoorbeeld door biodiverse vegetatie in de wadi’s te plaatsen en groene daken te plaatsen. Deze groene daken creëren een buffer voor water, functioneren als isolatie en dragen bij aan de natuur in de omgeving. De bergingen worden voorzien van een noodoverlaat, waardoor in het geval van extreme neerslag overtollig hemelwater naar de riolering afgevoerd kan worden.

De bodem bestaat voor een groot deel uit zand. In combinatie met een lage grondwaterstand kan water gemakkelijk infiltreren in de bodem en zal een berging waar infiltratie mogelijk is tijdig weer beschikbaar zijn. Bij bergingsvoorziening met infiltratiemogelijkheid dient rekening gehouden te worden met mogelijke aanwezige bodemverontreinigingen. Het risico bestaat dat door de infiltratie van een grote hoeveelheid water in een bodem met verontreinigingen de verontreinigingen worden gemobiliseerd. De verspreiding van de bodemverontreinigingen dient voorkomen te worden, door infiltratievoorzieningen elders te plaatsen, of door te bepalen dat de verontreinigingen niet zullen mobiliseren bij de hoeveelheid water die kan infiltreren. Er worden grondsaneringen uitgevoerd bij locatie 1 (onderstaand figuur), waardoor de bergingsvoorzieningen op deze locatie makkelijk kunnen worden geïmplementeerd.

Bergingslocatie   Oppervlakte beschikbaar (m2)   Bergingsopgave bij 84 mm (m3)   Bergingsdiepte (m)   Oppervlakte benodigd (m2)  
1 - Wadi   1.220   68   1,0   68  
2 - Wadi   4.400   181   1,0   181  
3 - Infiltratiekratten   6.240   92   0,5   184  
4 - Wadi of waterpartij   1.560   34   0,5   68  
5 - Ondergrondse laag onder parkeerverdieping   10.670   969   0,2   4.845  
Totale berging     1.344      

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0045.png"

Bodemverontreinigingen

Bij bergingsvoorzieningen met infiltratiemogelijkheid wordt rekening gehouden met mogelijke aanwezige bodemverontreinigingen. In de huidige situatie kan regenwater via het groen infiltreren. Regenwater dat direct op de groene oppervlakken valt infiltreert en heeft niet geleid tot de verspreiding van bodemverontreinigingen naar het grondwater. Het risico bestaat echter dat directe infiltratie van een grote hoeveelheid water in een bodem met verontreinigingen leidt tot de mobilisatie van deze verontreinigingen. De verspreiding van de bodemverontreinigingen dient voorkomen te worden, door infiltratievoorzieningen elders te plaatsen, de grond te saneren of door te bepalen dat de verontreinigingen niet zullen mobiliseren bij de hoeveelheid water die kan infiltreren.

Waar grondsaneringen worden uitgevoerd, zoals mogelijk locatie 1 (zie bovenstaand figuur), ontstaat een uitstekende meekoppelkans door op deze locatie een bergingsvoorziening te realiseren. Bodemsaneringen voor wonen met tuin en andere bestemmingen is conform de risicobeoordeling (Bijlage C in Bijlage 26) strikt genomen niet noodzakelijk. Echter, waar grondverzet plaats zal vinden op verontreinigde grond is er sprake van sanering en ontstaat er een meekoppelkans. In onderstaand figuur is een overzicht gegeven van groen oppervlakken waar Bijlage B en Bijlage C (in Bijlage 21 - Watertoets) zijn vertaald naar implicaties tot infiltratie op groene oppervlakken. In deze kaart zijn de oppervlakken onderverdeeld in gebieden waar infiltratie mogelijk is, rekening houdend met verontreinigingen, en locaties waar infiltratie beperkt moet blijven in verband met sterke verontreinigingen. Rondom gebouw B is de bodem sterk verontreinigd, waardoor er geen extra water mag worden afgevoerd naar deze locatie. Bij het ten oosten gelegen groen van dit gebouw is infiltratie ook mogelijk, mits de grondwaterstroming niet de verontreinigingen bereikt en mobiliseert. Hier moet rekening mee worden gehouden. Deze kaart geeft enkel inzicht in infiltratiemogelijkheden voor nabijgelegen verhardingen, zoals de stoep of terreinverharding dat aan het groen ligt ten behoeve van het afkoppelen van deze verhardingen. De locaties voor het bergen en infiltreren van grote hoeveelheden water vergen, zoals eerder benoemd, mogelijk grondsaneringen op de beoogde bergingslocaties.

Aangezien de bodemverontreinigingen voornamelijk zijn aangetroffen in de bovenste anderhalve meter, is het een mogelijkheid om water te infiltreren via een aantal grindpalen bij de bergingsvoorzieningen. Deze grindpalen van een aantal meter lang worden in de grond geslagen, waarbij de bovenste anderhalve meter van de paal geen doorlatende wand heeft. Vanaf een diepte van anderhalve meter kan het water dan infiltreren, waardoor de verontreinigingen worden vermeden. Hierbij mag de grindpaal niet een klei- of veenlaag doorbreken en mag het niet infiltreren naar het diepe grondwater. De bergingsvoorzieningen kunnen dan via de grindpalen ledigen zonder verontreinigingen te mobiliseren. Echter moet ervoor gezorgd worden dat het water dat geborgen wordt in de bergingsvoorziening niet langs de paal kan infiltreren en zo alsnog de verontreinigingen kan mobiliseren. Door de complexiteit hiervan wordt deze maatregel niet als voorkeur aangeraden. De voorkeur gaat uit naar oppervlakkig bergen in combinatie bij locaties waar weinig of geen bodemverontreinigingen voorkomen, en waar nodig, saneringen plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0046.png"

Overzicht van groen oppervlakken in het plangebied en de risico's met bodemverontreinigingen.

Klimaatadaptatie en ambitie afkoppelen

Zowel de gemeente als de ontwikkelaar hebben de ambitie om het voormalig Philipsterrein klimaatadaptief te transformeren. De nieuwbouw en verharding die wordt gebouwd en verbouwd in het plangebied wordt volledig afgekoppeld en aangesloten op de berging in het plangebied. Doordat een groot deel van het hemelwater zal infiltreren wordt de riolering van de gemeente ontlast en wordt er minder schoon water naar de rioolwaterzuivering afgevoerd. Daarnaast draagt de infiltratie bij aan meer grondwateraanvulling en op deze manier vermindert het risico op verdroging in de omgeving. Naast dat de nieuwe verharding wordt afgekoppeld neemt ook het totaal aan verharding in het gehele projectgebied af.

Het stedenbouwkundig structuurontwerp is een plan op hoofdlijnen en geeft aan hoe het gebied wordt ingericht en hoe het eruit komt te zien. Hoe het gebied in detail wordt ingericht wordt in een latere fase gedetailleerd uitgewerkt. Wel is vanuit het stedenbouwkundig structuurontwerp geformuleerd zoveel mogelijk af te koppelen. In het kader van duurzaamheid wordt de bestaande bebouwing en verharding zoveel mogelijk behouden. Het afkoppelen van bestaande bebouwing en verharding is in de praktijk vaak lastig, zonder ingrijpende aanpassingen aan bijvoorbeeld kolken, afvoerleidingen en riolen, waarbij het openbreken van verharding benodigd is. Bij deze afweging heeft meegespeeld dat een deel van de terreinverharding (markante stelconplaten) als karakteristiek wordt gezien en er een voorkeur is om deze intact te houden. Daar waar de bestaande verharding wordt behouden en niet natuurlijk afwatert naar het groen, of daar waar de helling niet kan worden aangepast, is afkoppelen dus erg lastig. Voor gebouwen is het in verband met de complexe rioolstructuur onduidelijk of deze afgekoppeld kunnen worden, zonder deze rigoureus te verbouwen. Het uitgangspunt voor deze watertoets is desondanks dat de bestaande verharding volledig wordt afgekoppeld, tenzij het niet haalbaar en doelmatig blijkt in de verdere uitwerking. Een overzicht van de afkoppelbare verhardingen is weergegeven in onderstaand figuur. Hierin wordt 2,42 ha in het plan afgekoppeld. Voor de overige 3,73 ha is het uitgangspunt dat dit afgekoppeld wordt, tenzij dit niet haalbaar is vanwege bouwtechnische complexiteit of doordat het water niet afgevoerd kan worden naar een bergingsvoorziening of niet-verontreinigde grond.

De afgekoppelde bestaande verharding wordt aangesloten op de te realiseren bergingsvoorzieningen. In overleg met de gemeente Roermond is besloten dat het oppervlak van de afgekoppelde bestaande verharding niet deel is van de bergingsopgave. De bergingsopgave blijft dus enkel bepaald op basis van de nieuwbouw en verbouw. Om ervoor te zorgen dat er minder wateroverlast optreedt bij het extra afkoppelen van bestaande bebouwing worden de beoogde bergingsvoorzieningen zoveel mogelijk uitgebreid. Al het regenwater van afgekoppelde oppervlakken wordt afgevoerd naar de bergingsvoorzieningen, waardoor bij relatief kleine buien deze gehele hoeveelheid water alsnog kan infiltreren. Enkel bij hevige buien met een lange herhalingstijd zullen de bergingsvoorzieningen te vol raken en loopt het water over naar de openbare riolering buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000326-ON01_0047.png"

Overzicht van mogelijkheden voor afkoppelen van verharde oppervlakken en waar ze mogelijk naar toe kunnen afwateren. Bouwtechnisch refereert naar de complexe HWA- en rioolstructuur van gebouwen waardoor het in dit stadium onduidelijk is of deze afgekoppeld kunnen worden.

Afkoppeloptie: gemengd riool als hemelwaterriool

Een optie die wordt gezien om bestaande verharding los te koppelen, is om de gemengde riolering in het plangebied om te vormen tot een hemelwaterriool. De haalbaarheid moet nader worden uitgewerkt in een vroegtijdig stadium van de realisatie. Het omvormen van het gemengde riool naar hemelwaterriool kan worden bereikt door alle aansluitingen van vuilwaterriolen op het gemengde riool te verwijderen. In de praktijk betekent dit dat er op meerdere locaties nieuwe vuilwaterriolen moeten worden aangelegd, waarop de vuilwaterafvoer van de gebouwen kan worden aangesloten. Hierdoor stroomt er geen vuilwater meer in het gemengde riool en dient het alleen nog als afvoer voor regenwater van daken en terreinverharding, zodat het fungeert als een hemelwaterriool. Dit hemelwaterriool moet vervolgens bij de randen van het plangebied worden afgesloten en extra uitlaten krijgen naar de beoogde bergingsvoorzieningen. Het hemelwater wordt via de riolering afgevoerd naar de bergingsvoorzieningen, waardoor alle bestaande verharding die momenteel op het gemengde riool in het plangebied afwatert, is afgekoppeld. De ligging van de huidige riolering is weergegeven (zie Figuur 8 in Bijlage 26), waarbij de diameters van de leidingen niet bekend zijn. Echter is te zien dat de riolering aansluit op de gemengde riolering rondom het plangebied, waardoor de riolering de bergingsvoorzieningen kunnen bereiken via een aantal additionele korte afvoerleidingen. Deze optie vereist geen aanpassingen aan de bestaande verharding en gebouwen, en de bestaande riolering wordt hergebruikt, wat bijdraagt aan de genoemde duurzame ambities.

Afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater wordt onder vrij verval aangesloten op het bestaande gemeentelijk rioolstelsel in de nabijgelegen wegen, namelijk de Doctor Philipslaan, de Bredeweg en de Maasnielderweg. De diepteligging en afmetingen van de riolering in deze wegen is nog niet onderzocht. De toename in woningen zal bijdragen aan een toename in vuilwaterafvoer vanuit het plangebied en lozingen op het gemengde riool in de openbare ruimte. In de toekomstige situatie zal echter minder regenwater worden afgevoerd naar het gemende riool, waardoor deze minder belast wordt. Aangezien de riolering is gedimensioneerd op hevige buien zal de toename in vuilwaterafvoer geen probleem zijn.

4.13.3 Conclusies en aanbevelingen

Het doel van de watertoets is om te zorgen dat de belangen van het watersysteem gewaarborgd worden. Deze waterparagraaf wordt opgenomen in de bijlage van het bestemmingsplan van het voormalig Philipsterrein te Roermond (zie Bijlage 26).

In oktober 2022, februari 2023 heeft afstemming tussen het Waterschap Limburg, de gemeente Roermond en Arcadis plaatsgevonden. In mei en augustus 2023 volgde daarop nog nadere afstemmingsoverleggen met de gemeente Roermond en Arcadis. Nadere afspraken over de aanpassing van het plan, over de toetsing van het plan en over de kenmerken van voorzieningen zijn als resultaat van deze afstemming verwerkt in de waterparagraaf. Door de momenten van afstemming en de verwerking van de afspraken hieronder op te sommen wordt aangetoond dat de ontwikkelaar rekening heeft gehouden met de wensen van bevoegd gezag.

De volgende thema's en onderwerpen zijn besproken in deze overleggen:

  • Het plan dient rekening te houden met een bergingsopgave van 50 mm in 1 uur over de te realiseren verharding van nieuwbouw en verbouw. De gebouwen van de transformatie vallen niet in de bergingsopgave. Er dient aangetoond te worden dat bij een T=100 bui (84 mm) geen schade of overlast optreedt in en rondom het plangebied. Wanneer dit niet aangetoond kan worden geldt een bergingsopgave van 84 mm over de te realiseren nieuwbouw en verbouw.
  • Er dient goed omgegaan te worden met aanwezige bodemverontreinigingen in het plangebied. Infiltratiemaatregelen mogen geen negatieve impact hebben op de bodem/het grondwater m.b.t de verontreinigingen.
  • De gemeente en de ontwikkelaar hebben de ambitie om het voormalig Philipsterrein zo klimaatadaptief mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld het afkoppelen van zoveel mogelijk bestaande verharding. Door de complexiteit van de rioolstructuur van bestaande bebouwing is het lastig in dit stadium aan te geven welke afgekoppeld kunnen worden. Daarnaast wordt de bestaande terreinverharding zoveel mogelijk behouden. Om hierin toch duidelijkheid te kunnen geven, is afgesproken om een ‘stoplichtenmodel’ aan te houden, waarin wordt aangegeven dat alle nieuwe en bestaande verharding wordt afgekoppeld, tenzij deze bouwtechnisch niet haalbaar zijn, of niet worden vervangen.
  • In de regels van het bestemmingsplan dient geborgd te worden middels een voorwaardelijke verplichting dat onderzoek dient aan te tonen of verharde oppervlakken afgekoppeld kunnen worden en dat indien dit haalbaar blijkt, dat dit ook wordt uitgevoerd.

4.14 Windklimaat

In het kader van de transformatie van het voormalig Philipsterrein te Roermond is het windklimaat onderzocht, waarbij een indicatie van het windcomfort en windgevaar inzichtelijk wordt gemaakt op basis van de gebouwmassa uit het stedenbouwkundig structuurontwerp (zie Bijlage 27). Het windklimaat is voor een worst-case scenario beoordeeld in een situatie zonder inrichting van de publieke ruimte, en separaat met inachtneming van groenvoorzieningen.

4.14.1 Wettelijk kader

Er wordt gebruik gemaakt van een Computational Fluid Dynamics (CFD) simulatie om het windklimaat te voorspellen. De bepaling en beoordeling van het windklimaat is uitgevoerd op basis van NEN 8100. De beleving van wind wordt verschillend ervaren, afhankelijk van de activiteiten die worden uitgevoerd. Zo wordt dezelfde windsnelheid al zittend op een terras anders ervaren dan staand of lopend. Een beoordeling van het windklimaat wordt in Nederland op basis van de norm NEN 8100 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving uitgevoerd. Deze norm houdt rekening met deze verschillende ervaringen. De windsnelheden en -richtingen, alsmede de terreinruwheid van de omgeving zijn bepaald middels NPR 6097. De terrein ruwheid van de omgeving heeft namelijk effect op het stromingsprofiel van de wind uit verschillende richtingen. Hoe ruwer het terrein des te meer de wind wordt afgeremd op maaiveldniveau. De NPR6097 geeft een overzicht van de terreinruwheid per locatie in Nederland.

4.14.2 Onderzoeksresultaten

Basissituatie

Het windcomfort en windgevaar is onderzocht voor een worst-case basissituatie waarbij geen inrichting of aankleding van het maaiveld is opgenomen. Hieruit volgt dat er voornamelijk rondom de hoogbouwvolumes (specifiek toren SR en Z) een onwenselijk windklimaat aanwezig is. Het stedenbouwkundig structuurontwerp voorziet echter in een groene omgeving op het terrein. Derhalve is ook het effect van de groenstructuren op het terrein inzichtelijk gemaakt.

Situatie met groenontwerp

Met inachtneming van het groen-/landschapsontwerp blijkt dat de toepassing van bomen lokaal zorgen voor een weerstand en vertraging van windstromen. Dit verbetert het windklimaat in het terrein. Aan de noordoost- en zuidoostzijde van het perceel is er hoofdzakelijk een windcomfort klasse A en B (goed voor doorlopen en slenteren) aanwezig. Centraal in het terrein (rondom gebouw Z) verbetert de situatie van klasse D naar C (goed voor doorlopen, matig voor slenteren). Aan de noordwest zijde van het terrein is in de basissituatie rondom toren SR klasse D en E (slecht voor slenteren) aanwezig, en ten noorden van de toren hoofdzakelijk klasse C. Het effect van bomen in het terrein verbetert het windklimaat aan de noordzijde van gebouw SR. Lokaal rondom de toren blijft windcomfort klasse D en E voorkomen, het oppervlak waar dit voorkomt wordt gereduceerd.

4.14.3 Conclusies en aanbevelingen

Algemeen wordt geconcludeerd dat de transformatie van het voormalig Philipsterrein voorziet in een goed windklimaat, waarbij aandacht dient uit te gaan naar de detailuitwerking van toren SR. Bij de concrete detailuitwerking van toren SR wordt een verificatie van het windklimaat middels CFD berekeningen of een windtunnelonderzoek geadviseerd.

Om de situatie rondom gebouw SR te verbeteren zijn enkele aanbevelingen gedaan waarmee in de nadere uitwerking van de gebouwmassa rekening wordt gehouden.

Toepassing van groen

Bomen, heggen en heesters hebben een afschermend en afremmend effect op de lokale windsnelheid. Het verlagen van de windsnelheid heeft vervolgens een positief effect op het windklimaat, omdat de (statistisch) gemiddelde windsnelheid wordt verlaagd. Bij de uiteindelijke selectie van groenvoorzieningen wordt aandacht besteed aan (deels) bladhoudende bomen om gedurende alle seizoenen een positief effect op het windklimaat te borgen.

Hoogbouw noordwestzijde perceel

De grootste overschrijding van wenselijke klimaatklassen is aanwezig ter hoogte van de hoogbouw toren (SR). Het frontale oppervlak van dit gebouw vangt vanuit de dominante windrichting (zuid-west) met een grote kans op hogere windsnelheden als gevolg. Tevens lopen deze oppervlakken ononderbroken door tot maaiveld, waardoor valwinden (ook wel downwash genoemd) niet worden onderbroken. Een geschikte maatregel die gehanteerd zal worden om het windklimaat op maaiveld te verbeteren is bijvoorbeeld het toevoegen van een plintverdieping. Hierdoor worden valwinden van de toren afgeremd waardoor de windsnelheid op maaiveld wordt gereduceerd.

Het matige windklimaat aan de rechterzijde van toren SR komt vanwege een versnelling van de windsnelheid tussen de toren en naastgelegen bebouwing. Hier wordt de (voornamelijk) zuidwesten wind getrechterd tussen de gebouwmassa. Een verbetering van dit verschijnsel wordt naast een podiumverdieping ook gerealiseerd door overstekken toe te passen op de lagere verdiepingen, in combinatie met groenblijvende (bladhoudende) bomen in de directe omgeving.

Samen met de benoemde maatregelen voor beplanting en een plint en/of overstek worden de knelpunten rondom toren SR gemitigeerd bij een nadere uitwerking van het gebouw.

Daarbij wordt tevens de aanbeveling om een overstek ter plekke van de toegang van het gebouw te realiseren uit de aanbevelingen overgenomen.

Verdere planuitwerking

In verdere planuitwerking worden de aanbevelingen uit het onderzoek opgenomen om uiteindelijk een geschikt windklimaat te realiseren. Om er voor te zorgen dat dit opgevolgd wordt is een borging in de planregels opgenomen, zie artikel 17.10.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Feitelijke planopzet

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens het 'Handboek bestemmingsplannen' van de gemeente Roermond.

Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de RO-Standaarden 2012 en is digitaal uitwisselbaar conform de volgende normen:

  • Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI);
  • Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP);
  • Praktijkrichtlijn Bestemmingsplan (PRBP).

Het beleid, zoals opgenomen in deze toelichting, is vertaald in de regels van het bestemmingsplan. . Om voldoende inzicht te krijgen in de juridische opzet van het plan worden hierna de systematiek en de inhoudelijke bepalingen nader toegelicht.

5.2 Juridische planopzet

5.2.1 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Transformatie voormalig Philipsterrein (Weerstand) is een bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

5.2.2 Verbeelding

Tot het plan behoort een analoge en een digitale verbeelding. Op deze verbeelding is de plangrens van dit bestemmingsplan aangegeven. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale en GBKR ondergrond, op werkelijke schaal. De analoge verbeelding bestaat uit een kaart. Aan de op de verbeelding opgenomen ondergrondgegevens, zoals gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergronden hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

5.2.3 Planregels

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven. De regels behorende bij het bestemmingsplan 'Transformatie voormalig Philipsterrein (Weerstand)' zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels';
  • Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels';
  • Hoofdstuk 3: 'Algemene regels';
  • Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels'.

Inleidende regels

In hoofdstuk 1 'Inleidende regels' zijn twee artikelen opgenomen:

Begrippen (artikel 1)

Artikel 1 van de planregels bevat beschrijvingen van begrippen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschil in interpretatie mogelijk is.

Wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming is gelegen in het zuidoosten van het plangebied. Ter plaatse zijn volgens de planregels bedrijfsactiviteiten toegestaan in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze Staat is opgenomen als bijlage 1 bij de planregels. De categorieën 1 en 2 zijn lichte vormen van bedrijvigheid die over het algemeen als aanvaardbaar worden beschouwd binnen een woongebied.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding ingetekende bouwvlak worden gebouwd. Verder zijn er in de regels maatvoeringseisen opgenomen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Bedrijventerrein

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waar Sijben gevestigd is. Grotendeels is aangesloten bij de vigerende bestemming zoals die ook in het bestemmingsplan Vrijveld Lommerveld voor deze gronden was opgenomen. De verschillen zijn dat er in het nieuwe bestemmingsplan een lagere categorie bedrijven is toegestaan: alleen bedrijven in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten. Verder is de omvang voor volumineuze detailhandel vergroot en is bedrijfsuitoefening in de sectoren 'creatieve economie:' & 'ambachtelijke bedrijvigheid:' toegelaten.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding ingetekende bouwvlak worden gebouwd. Verder zijn er in de regels maatvoeringseisen opgenomen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Gemengd - 1

Deze bestemming is toegekend aan een drietal bestemmingsvlakken in het midden van het plangebied. De belangrijkste functies die hier worden toegestaan zijn bedrijfsuitoefening in de sectoren 'culturele & sociale programmering', 'creatieve economie:' & 'ambachtelijke bedrijvigheid:' en 'horeca: tot en met categorie 2', zoals opgenomen in de Staat van horeca-activiteiten (bijlage 4 bij de planregels). Deze functies zijn alleen op de begane grond en de 1e verdieping toegelaten. Er is voorzien in een bepaling die erop toeziet dat het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd met het oog op trillilingshinder vanwege treinverkeer.

Gebouwen zijn in beginsel alleen ter binnen de ingetekende bouwvlakken toegestaan. Onder strikte voorwaarden kunnen deze bouwvlakken worden overschreden. Nieuwbouw is niet toegestaan, tenzij het betreft herbouw of uitbreiding van bestaande gebouwen. Voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn maatvoeringsregels opgenomen.

Artikel 6 Gemengd - 2

Deze bestemming is toegekend aan het bestemmingsvlak aan de zuidoostzijde van het plangebied. De functies die hier zijn toegestaan betreffen onder meer woningen (op de verbeelding is voor enkele locaties een aanduiding opgenomen waar geen woningen zijn toegelaten) en bedrijfsuitoefening in de sector 'culturele & sociale programmering' alsmede bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Verder is de regeling vergelijkbaar met die van de bestemming 'Gemengd - 1', met dien verstande dat via een binnenplanse afwijking binnen woningen tevens bedrijfsuitoefening mogelijk is in bedrijven die vallen onder de term 'kleine economie:'.

Artikel 7 Gemengd - 3

Deze bestemming ziet toe op het openbaar gebied binnen het plangebied, behoudens de Doctor Philipslaan.

Zelfstandige gebouwen zijn niet toegestaan. Toegelaten zijn alleen uitbreidingen van bestaande gebouwen, balkons ten behoeve van aanliggende gebouwen in andere bestemmingen en loopbruggen, voor zover deze zijn aangeduid op de verbeelding. De randvoorwaarden voor deze bouwdelen zijn opgenomen in artikel 16.2.

Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen toegestaan die ten dienste staan aan de bestemming alsmede gevelterrassen.

Artikel 8 Groen

Deze bestemming is toegekend aan de gronden die aan de zuid- en oostzijde van het plangebied gelegen zijn. Er zijn geen gebouwen toegestaan, behoudens 2 bestaande nutsgebouwen (waarvoor een bouwvlak is opgenomen op de verbeelding) alsmede uitbreidingen van bestaande gebouwen en balkons ten behoeve van aanliggende gebouwen in andere bestemmingen. De randvoorwaarden voor deze uitbreidingen en balkons zijn opgenomen in artikel 16.2.

Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen toegestaan die ten dienste staan aan de bestemming.

Artikel 9 Verkeer - Wegverkeer

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande Doctor Philipslaan. Deze weg blijf als doorgaande verkeersroute behouden.

Artikel 10 Wonen - 1

Deze bestemming is toegekend aan 3 bestemmingsvlakken aan de westzijde van het plangebied. De belangrijkste functies binnen deze bestemming zijn wonen, bedrijfsuitoefening in de sectoren 'culturele & sociale programmering' en 'creatieve economie & ambachtelijke bedrijvigheid'. De niet-woonfuncties zijn alleen toegelaten op de begane grond en op de 1e verdieping.

Er is voorzien in een bepaling die erop toeziet dat het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd met het oog op trillilingshinder vanwege treinverkeer.

Gebouwen zijn in beginsel alleen ter binnen de ingetekende bouwvlakken toegestaan. Onder strikte voorwaarden kunnen deze bouwvlakken worden overschreden. Voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn maatvoeringsregels opgenomen. Een hoogteaccent is toegestaan ter plaatse van de betreffende aanduiding op de verbeelding.

Artikel 11 Wonen - 2

Deze bestemming is toegekend aan 3 bestemmingsvlakken waar de bestaande gebouwen C en D gesitueerd zijn. De belangrijkste functies binnen deze bestemming zijn wonen, bedrijfsuitoefening in de sectoren 'creatieve economie & ambachtelijke bedrijvigheid', horeca tot en met categorie 2 almede bedrijven in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten. De niet-woonfuncties zijn alleen toegelaten op de begane grond en op de 1e verdieping, met dien verstande dat bedrijven in de categorieën 1 en 2 alleen op de begane grond zijn toegelaten.

Er is voorzien in een bepaling die erop toeziet dat het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd met het oog op trillilingshinder vanwege treinverkeer.

Gebouwen zijn in beginsel alleen ter binnen de ingetekende bouwvlakken toegestaan. Onder strikte voorwaarden kunnen deze bouwvlakken worden overschreden. Nieuwbouw is niet toegestaan, tenzij het betreft herbouw of uitbreiding van bestaande gebouwen. Voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn maatvoeringsregels opgenomen.

Artikel 12 Wonen - 3

Deze bestemming is toegekend aan het bestemmingsvlak aan de noordoostzijde van het plangebied (bestaande gebouw AB). De belangrijkste functies binnen deze bestemming zijn wonen, bedrijfsuitoefening in de sectoren 'culturele & sociale programmering' en 'detailhandel'. De niet-woonfuncties zijn alleen toegelaten op de begane grond.

Er is voorzien in een bepaling die erop toeziet dat het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd met het oog op trillilingshinder vanwege treinverkeer.

Gebouwen zijn in beginsel alleen ter binnen de ingetekende bouwvlakken toegestaan. Onder strikte voorwaarden kunnen deze bouwvlakken worden overschreden. Voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn maatvoeringsregels opgenomen. Een hoogteaccent is toegestaan ter plaatse van de betreffende aanduiding op de verbeelding.

Artikel 13 Woongebied

Deze bestemming is toegekend aan gronden ten zuidwesten van het Weerstandsterrein. Met de regels wordt de feitelijke planologische situatie voor dit gebied vastgelegd. De reden om dit gebied mee te nemen is erin gelegen dat de bestaande mogelijkheden voor het vestigen van detailhandel dienen te komen vervallen. De nieuwe planregels maken detailhandelsvestingen niet langer mogelijk.

Artikel 14 Waarde - Archeologie

Aan het plangebied is ter bescherming van eventueel aanwezige archeologie waarden de dubbelbestemming Waarde - Archeologie toegekend.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 15)

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven formulering.

Algemene bouwregels (artikel 16)

In deze bepaling wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met bestaande bouwwerken die niet voldoen aan de in de planregels vooorgeschreven minimum- of maximummaten. Tevenms worden regels gesteld aan de heroprichting van gebouwen en aan de eisen die gelden bij het overschrijden van bestemmings- en bouwgrenzen voor bebouwing.

Algemene gebruiksregels (artikel 17)

Deze bepaling is een rechtstreekse uitwerking van het in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen verbod gronden of bouwwerken te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Daarnaaast zijn hier regels opgenomen ten aanzien van de aantallen en oppervlakten die voor het totale plangebied gelden. In de bestemmingsregels is namelijk enige flexibiliteit opgenomen bij het toestaan van oppervlaktematen voor functie en het toestaan van het aantal woningen. Als deze hoeveelheden zouden worden gerealiseerd dat leiden tot een overschrijding van het voorgestane programma. Daarom zijn in deze bepaling de maximale grenzen voor het gehele plangebied gesteld.

Tevens is er voor een aantal aspecten een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het betreft de volgende aspecten:

  • bomen;
  • haag van 1,3 meter;
  • bodem;
  • niet gesprongen explosieven;
  • natuur;
  • mitigatie-/compensatieplan natuur;
  • windklimaat.

Algemene aanduidingsregels (artikel 18)

In dit artikel is de geluidzone vanwege het industrieterrein Willem Alexander opgenomen. Binnen deze aanduiding mogen bij recht geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen, zoals woningen worden gebouwd. Onder voorwaarden, kan hier via een binnenplanse afwijkingsprocedure van worden afgeweken. Voor hete overige gelden hier de onderliggende bestemmingsregels.

Algemene afwijkingsregels (artikel 19)

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel in welke gevallen kan worden afgeweken.

Algemene wijzigingsregels (artikel 20)

In dit artikel wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Algemene procedureregels (artikel 21)

In deze bepaling zijn de procedureregels opgenomen die gelden in het geval burgemeester en wethouders gebruik maken van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen.

Overige regels (artikel 22)

Dit artikel bevat een bepaling de overige wettelijke regelingen. Daarnaast zijn in dit artikel regels opgenomen omtrent het aantal parkeerplaatsen dat op eigen terrein aanwezig dient te zijn. Bovendien is er een nadere eisenregeling opgenomen met het oog op de aspecten externe veiligheid en beeldkwaliteit.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 23)

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de planregels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven.

Slotregel (artikel 24)

In dit artikel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk komen zowel de maatschappelijke als de financiële uitvoerbaarheid van het plan aan de orde. Zowel het proces dat is doorlopen met de omgeving en andere betrokkenen als de formele procedure wordt omschreven onder maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In lijn met artikel 3.1.1 van het Bro heeft ter voorbereiding op het bestemmingsplan overleg plaats gevonden met de gemeente Roermond, veiligheidsregio Limburg Noord, waterschap Limburg en de provincie Limburg.

Om belanghebbenden actief te betrekken, zijn ten behoeve van de transformatie van het voormalig Philipsterrein direct omwonenden en betrokkenen in meerdere instanties uitgenodigd om te participeren in het (ontwerp)proces op informatiebijeenkomsten, de zogenaamde Omgevingslabs. Het doel van de Omgevingslabs is het betrekken van de omgeving. Hiermee wordt de historische en actuele kennis uit de omgeving benut om de gebiedstransformatie voor 't Vrijveld Noord en het voormalig Philipsterrein vorm te geven. Deze aanpak leidt tot een betere inpassing in de bestaande stad en een gedragen besluitvorming. In ruim twee jaar hebben 12 Omgevingslabs (fysiek of digitaal) plaatsgevonden. De labs stonden in het teken van onder andere:

  • 1. Participatieproces en analyse gebiedskwaliteiten
  • 2. Klankbordgroep - verhaallijnen
  • 3. Vertalen verhaallijnen naar opzet voor visie
  • 4. Definitieve gebiedsvisie (gezamenlijke digitale sessie)
  • 5. Opzet stedenbouwkundig plan (fysiek)
  • 6. Uitwerking stedenbouwkundig plan
  • 7. Klankbordgroep tijdelijk gebruik
  • 8. Opzet concept structuurontwerp
  • 9. Definitief structuurontwerp & beeldkwaliteitsvisie
  • 10. Onderzoeken ontwerp bestemmingsplan
  • 11. Bestemmingsplan
  • 12. Bestemmingsplan en -procedure

De eerste vier labs kenden een focus op de Gebiedsvisie en de vijfde tot en met twaalfde lab waren ten behoeve van het SO en onderhavig bestemmingsplan.

Ter aanvulling op de labs hebben er ook buurtoverleggen plaatsgevonden met buurtbewoners i.z. de verkeerssituatie, de Minister Bongaertstraat, de Maasnielderweg en de Sijben Woonboulevard.

Vragen ter verduidelijking voortkomend uit de labs en buurtoverleggen zijn verwerkt en beantwoord en staan het in procedure brengen van het bestemmingsplan niet in de weg.

Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 van de Awb gedurende zes weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het bestemmingsplan.

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad, wordt kennisgegeven van het vaststellingsbesluit. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn bestaat de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de terinzagelegging in werking. Indien er beroep wordt ingesteld, treedt het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn in werking. Alleen indien er een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, treedt het bestemmingsplan pas in werking indien het verzoek is afgewezen. De procedure eindigt (indien er beroep is ingesteld) met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Financiele uitvoerbaarheid

6.2.1 Grondexploitatie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. De risico’s verbonden aan de realisering van het project liggen bij de ontwikkelende partij. Hiertoe is tussen gemeente en ontwikkelaar een overeenkomst gesloten. Hierdoor is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan verzekerd.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordering rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan, indien sprake is van in het Besluit ruimtelijke ordening aangewezen bouwplannen. De gemeente kan afzien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

De bestemmingsplan voorziet in realisering van bouwplannen als bedoelt in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure grondexploitatieovereenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten, een gefaseerde realisering en eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen. Hierdoor is het kostenverhaal verzekerd, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van locatie-eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en aanleg van nutsvoorzieningen middels een exploitatieplan niet nodig.

Daarnaast bevat deze overeenkomst afspraken in verband met het risico op planschade. Hiermee wordt geregeld dat eventueel te vergoeden planschade op de initiatiefnemer kan worden verhaald. Gelet op het vorenstaande kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

6.2.2 Planschade

Om tot een indicatieve inschatting van de (totale) tegemoetkoming in planschade te komen en eventuele kansen en risico's te schetsen ter beheersing van het aspect planschade, is door Arcadis een memo planschade opgesteld (zie Bijlage 28). Hierin wordt onder meer een planologische vergelijking gemaakt en gevolgen beschreven.

Geconcludeerd wordt dat er per saldo voor de binnen de invloedssfeer liggende woningen van de locatie van het voormalig Philipsterrein geen sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van de voorgenomen transformatie. De voor woningen positieve karakterverandering van het gebied, beperking van de te bebouwen oppervlakten (de bouwvlakken), het vastleggen van de nodige groengebieden en groenstroken, het wegvallen van de als nadelig ervaren geur/geluidoverlast en de hogere risico's bij gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige doeleinden, inclusief het daarmee gepaard gaande verkeer, leiden tot deze conclusie.

In aanvulling is bezien of er, indien er tóch sprake zou zijn van een planologisch nadeliger situatie, er sprake is van een tegemoetkoming in schade. Daartoe wordt allereerst aandacht besteed aan het voor eigen rekening komende normaal maatschappelijk risico. Bij de bepaling van het normaal maatschappelijk risico zijn de volgende aspecten van belang: is de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling te beschouwen (ongeacht of er al concreet zicht bestond op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich voordoet) en past dit binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijk beleid. Op basis hiervan wordt beoordeeld dat een normaal maatschappelijk risico van 3 tot 4% in aanmerking mag worden genomen.

Een eventuele planologisch nadeliger situatie zal een dusdanig licht planologisch nadeliger situatie zijn, dat het normaal maatschappelijk risico de eventuele waardedaling te boven gaat, zodat ook dan er niet aan een tegemoetkoming in planschade wordt toegekomen.

Geconcludeerd wordt dat de planologische wijzigingen ten behoeve van de transformatie van het voormalig Philipsterrein te Roermond niet zal leiden tot tegemoetkoming in schade ex artikel 6.2 en verder Wro, zogenoemde planschade, voor binnen de invloedssfeer van de nieuwe planologie, plandelen 1 en 2, liggende woningen.