direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Moleneind West - Stadstuinen Heiveldhoef
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De ontwikkelcombinatie Maas-Jacobs Vastgoed B.V. en Aannemersbedrijf Van Agtmaal B.V. is voornemens om in samenwerking met de gemeente Breda in het gebied Moleneind-West woningen te bouwen. Deze ontwikkeling heeft de naam 'Stadstuinen Heiveldhoef' en bestaat uit de realisatie van 173 woningen in diverse typologiën. In het kader van de herontwikkeling worden enkele bedrijfsgebouwen gesloopt. Zie figuren 1.1 en 1.2 voor de ligging en begrenzing van het plangebied. Aanleiding voor de plannen is de opgave om in de gemeente Breda de komende jaren zo'n 6.000 woningen te realiseren (de zogenaamde 'versnellingsopgave'). In heel de gemeente wordt bekeken welke gronden hiervoor in aanmerking komen. Uit vooronderzoek is gebleken dat de locatie Moleneind-West (hierna: plangebied) geschikt is voor de realisatie van een deel van deze opgave. Deze zal gefaseerd worden uitgevoerd, te beginnen met de oostelijke gronden. De totale ontwikkeling bestaat uit 3 fases. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op fase 1 en bestaat uit circa 4,3 hectare (zie figuur 1.2).

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied waar de ontwikkeling betrekking op heeft, ligt in het oosten van de gemeente Breda in het gebied Moleneind-West, zie figuur 1.1. De locatie wordt in het noorden begrensd door de Hoge Schouw en de spoorlijn Breda-Tilburg. Ten westen van het plangebied bevinden zich woningen die ontsloten worden via de Moleneindstraat. In het oosten ligt de gebiedsontsluitingsweg Nieuwe Kadijk en het bedrijventerrein Moleneind-Oost. Aan de zuidzijde bevinden zich bestaande woningen langs de Tilburgseweg. In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied 3 woningen, waarvan 2 monumentale boerderijen. De monumentale boerderijen horen niet bij het plangebied. Het noordelijke deel bestaat uit een boerderij met erf (eigendom gemeente), paardenbak en -wei, terrein hondenvereniging, volkstuinen, tuinen en diverse groenstructuren. Op figuur 1.1 is de locatie van het plangebied weergegeven. Op figuur 1.2 is de globale begrenzing (fase 1) van het plangebied weergegeven. In deze afbeelding zijn ook de latere fasen zichtbaar. Deze maken geen deel uit van onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0001.png"
Figuur 1.1: locatie plangebied, bron ondergrond: Google Earth.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied, bron: streetsmart

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Tot het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt, geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Driesprong' (vastgesteld april 2013, onherroepelijk). Tevens is het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren 2017' (vastgesteld 12 april 2018) van toepassing op het plangebied.

Parapluplan parkeren 2017

Dit plan zorgt er voor dat getoetst kan worden aan het parkeerbeleid en de parkeernorm van de gemeente Breda. Om dit te kunnen blijven doen worden de “oude” parkeerregels in de bestemmingsplannen vervangen door de (geactualiseerde) planregels uit dit bestemmingsplan.

Driesprong

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming Groen;
  • Enkelbestemming Bedrijf;
  • Enkelbestemming Wonen;
  • Dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

De bestemming 'Groen' omvat met name openbaar groen dat onderdeel is van de structurele groenvoorzieningen. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming onder meer ook water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Bebouwing is uitsluitend mogelijk in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen de bestemming 'Groen' zijn twee aanduidingsvlakken opgenomen. Eén ten behoeve van recreatieve voorzieningen en één ten behoeve van volkstuinen.

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven in de milieucategorie 1 tot en met 3.2 toegestaan. De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het maximale bebouwingspecentage is 60 procent, de maximum bouwhoogte is 7 meter.

De bestemming 'Wonen' betreft de percelen zonder bouwvlak. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen toegestaan, zoals erf- en terrein afscheidingen.

Naast de bovengenoemde bestemmingen is een aantal bouwvlakken en voorwaarden aan maatvoering van toepassing op het plangebied. Zie figuur 1.3 voor een uitsnede van het plangebied binnen het bestemmingsplan Driesprong.

Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming geldt voor de gebieden die conform de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente zijn gekenmerkt als gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bodemingrepen zijn op deze gronden in principe niet toegestaan. Indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter onder het maaiveld en een planoppervlak behelst van 100 m² of meer is een aanlegvergunning verplicht. Bij dergelijke ingrepen moet in beginsel een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Indien uit het onderzoek blijkt dat geen sprake (meer) is van archeologische waarden of voldoende maatregelen zijn genomen om de archeologische waarden te beschermen, dan is geen aanlegvergunning nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede plangebied uit het vigerende bestemmingsplan (indicatief), bron ondergrond: www.ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Planvorm

Voorliggend bestemmingsplan vormt het planologisch-juridische kader voor de ontwikkeling van fase 1 van Moleneind-West (Stadstuinen Heiveldhoef). In totaal wordt met het bestemmingsplan de realisatie van 173 nieuwbouwwoningen mogelijk gemaakt. Daarnaast is één bestaande woning meegenomen in het plan. Voorliggend bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkelingsplan.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de huidige en de beoogde situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het planvoornemen getoetst aan het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de planologisch relevante omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het plan toegelicht. In hoofdstuk 6 komt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aan de orde en tenslotte in hoofdstuk 7 de communicatie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk zijn de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Allereerst wordt de historie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op het huidige gebruik en de herontwikkeling van het gebied.

2.1 Historie

De ontwikkeling

Op de historische kaart is de ontwikkeling van belangrijke historische elementen rond het plangebied zichtbaar.

Op onderstaande kaart is te zien dat rond 1900 het lint Moleneindstraat intact is. Het cluster Heiveldhoef sluit met een zandpad aan op zowel de Moleneindstraat als de Tilburgseweg. De twee boerderijcomplexen (gezamenlijk onderdeel van wat de Heiveldhoef werd genoemd) daterend uit die tijd zijn aangemerkt als gemeentelijk monument.

Op de kaart uit circa 1950 is lintbebouwing zichtbaar aan de Moleneindstraat en de Tilburgseweg. Rond 1970 is het binnengebied tussen de spoorbaan, Moleneindstraat en Tilburgseweg ingevuld met wonen aan de westzijde (De Driesprong) en werken aan de oostzijde (Moleneind-West).

De kaart uit circa 1990 laat zien hoe het belang van de Moleneindstraat afneemt door de komst van de noordelijke rondweg. De spoorwegovergang op de Moleneindstraat is na de aanleg van de rondweg afgesloten. De nieuwe rondweg vormt een harde oostelijke grens. De (auto)bedrijvigheid is sinds de jaren '90 langzaam uitgebreid achter de Tilburgseweg, waarbij ook de Urkstraat is doorgetrokken als ontsluitingsweg voor bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0005.png"

Figuur 2.1: Historie plangebied (indicatief)

De boerderijen

Al in 1850 was er op de locatie van Heiveld een cluster met bebouwing. De boerderijen zijn gesitueerd in de strook ‘Heiveld’ tussen de Tilburgseweg en het spoor. Op latere kadasterkaarten worden ook de namen Heiveldhoef en Heiveldhoeve vermeld. De huidige boerderijen zijn rond 1892 tot stand gekomen. De boerderij op nummer 8 is van het Brabantse langgeveltype. Het bijbehorende bakhuis is ten oosten van het woongedeelte van de boerderij opgericht. Ten noorden van de boerderij staat een schuur uit de wederopbouwperiode. In de loop der tijd zijn er nieuwe bouwwerken toegevoegd en ook weer afgebroken. De naastgelegen boerderij op nummer 241 die eveneens onderdeel was van het boerderijcomplex is na WO II herbouwd. De boerderijen zijn hiermee samen een ensemble gaan vormen, met typerende kapvormen van het Brabantse langgeveltype en het Vlaamse type. Hoewel de boerderijen niet bij het plangebied van dit bestemmingsplan horen, maken ze wel deel uit van het geheel. Er wordt door onderhavige ontwikkeling geen afbreuk gedaan aan het boerderij ensemble.

2.2 Huidige situatie

Positie in de stad

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0006.png"

Op het niveau van de stad is de locatie gesitueerd op een belangrijke knoop van hoofdstructuren: het spoor, de Noordelijke Rondweg en het historische lint van de Tilburgseweg en Oosterhoutseweg. Voor deze hoofd-structuren gelden vier speerpunten:

Ecologische hoofdstructuur:

De zones van de Noordelijke Rondweg en het spoor maken inclusief hun bermen deel uit van de ecologische hoofdstructuur van de stad. Er zijn plannen om de Noordelijke Rondweg minder een barrière te laten zijn en het groene parkwaykarakter te versterken. De noord- en oostrand van de locatie zijn onder-deel van deze ecologische hoofdstructuur.

Spoorlandschap:

De voormalige industriële zone langs het spoor is met het vertrekken van de grote fabrieken een van de belangrijkste en de grootste ontwikkelzones van de stad. Al deze afzonderlijke projecten dragen bij aan de ontwikkeling van een heel nieuw spoorlandschap en daarmee een representatieve stadsentree per spoor. Voor de spoorzone, tevens ecologische hoofdstructuur, is gekozen voor een groen spoorlandschap. De noordrand van het plangebied is onderdeel van het spoorlandschap. Het is aan de oostzijde ook de eerste plek waar de stad met de voorzijde naar het spoor is gericht. Het plangebied is een poort aan het spoor.

Historische linten:

Breda is een verzameling dorpen (Bavel, Ginneken, Prinsenbeek, Ulvenhout, Teteringen) verbonden met cultuurhistorisch waardevolle lintstructuren. De kenmerkende losse structuur en kleine schaal van deze linten wordt in diverse beleidsdocumenten geborgd en versterkt. De Tilburgseweg is een van deze linten.

De wijk Driesprong-Moleneind-West:

De buurten De Driesprong en Moleneind-West vormen samen een wijk die omkaderd wordt door stedelijke structuren. De wijk is op stadsniveau herkenbaar als een gebied met een eigen identiteit.

Positie in de wijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0007.png"

De omgeving van het plangebied transformeert geleidelijk naar een nieuw woongebied in de stad. De westelijke zijde (De Driesprong) is grotendeels gerealiseerd. De huidige ideeën zijn er op gericht om de bedrijventerreinen geleidelijk aan te transformeren naar woongebied. Met Stadstuinen Heiveldhoef komt er aan de oostzijde van de wijk een buurt bij.

De wijk kenmerkt zich door verschillende buurten met ieder een eigen sociale cohesie, dynamiek en ruimtelijke verschijningsvorm. Zo zijn er de Tilburgseweg, de Driesprong, de Moluksewijk en de Moleneindstraat. Elke buurt is anders, maar samen vormen ze wel een geheel. Heiveldhoef wordt de nieuwe groene buurt aan de oostzijde en zal met zijn parkopzet bijdragen aan een vergroening van de wijk.

Bestaande situatie

De bestaande situatie binnen het plangebied wordt gekenmerkt door een 'verborgen groen gebied' achter de linten van de Tilburgseweg en de Moleneindstraat, het groen aan de Hoge Schouw en de Nieuwe Kadijk. Deze bestaande groene kwaliteit is een duidelijke meerwaarde voor de plek. Het gebied is toegankelijk via het Moleneindpad en een pad in de zuidoosthoek.

Het Moleneindpad leidt naar de twee boerderijen (gemeentelijke monumenten) die centraal gepositioneerd zijn in het gebied. De boerderijen staan op ruime erven met rondom schuren en kleine opstallen.

De zuidzijde bestaat grotendeels uit een grasvlakte, een klein cluster van volkstuinen en bosschages. De randen worden bepaald door achterkanten van woningen en bedrijven aan de Tilburgseweg. Het gebied is toegankelijk door de paden. In de zuidwesthoek van het plangebied, in de hoek van de Tilburgseweg en de Moleneindstraat, bevindt zich een autodealer, met tankstation.

De noordzijde bestaat uit het terrein voor de hondenvereniging, paardenweides, moestuinen, tuinpercelen en overhoeken met bosschages. Het gebied is niet openbaar toegankelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0010.png"

Figuur 2.2: Foto's huidige situatie

2.3 Beoogde situatie

In deze paragraaf wordt de ontwikkelrichting van het plan beschreven. Achtereenvolgens wordt in deze paragraaf ingegaan op:

  • de visie op het gebied;
  • het ruimtelijk concept;
  • het stedenbouwkundig plan.

De basis voor deze beschrijving is gelegd in de ontwikkelvisie voor Stadstuinen Heiveldhoef, opgenomen in bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. Voor een uitgebreide beschrijving van het plan wordt verwezen naar deze bijlage.

Planuitgangspunten

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningbouw in diverse typologieën en prijsklassen (appartementen en grondgebonden woningen).

Binnen het plangebied worden maximaal 173 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Drie bestaande woningen blijven behouden.

2.3.1 Visie

Speerpunten

De visie voor het plan Stadstuinen Heiveldhoef is gebaseerd op zes speerpunten. Deze gaan uit van een hoge ambitie van het plan, zodat hier een verrassend en karakteristiek woon- en parkmilieu ontstaat, geïnspireerd op de historistische en groene kwaliteiten van de plek.

1. Wonen in de luwte van stedelijke hoofdstructuren

Het buurtschap Heiveldhoef is langzaam aan ingesloten door stedelijke hoofdstructuren. De locatie zelf is groen gebleven en ingekaderd door robuust groen. Ondanks de dynamiek rondom, is de locatie zelf een luwte in de stad met potenties voor een groenstedelijk woonmilieu.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0011.png"

2. Monumentale boerderijen zichtbaar maken

De twee boerderijen van het buurtschap Heiveldhoef staan middenin de ruimte en bepalen de sfeer van de locatie. Deze twee boerderijen vormen het karakter van de locatie. Ook voor de nieuwe woonwijk vormen ze het karakter waar vervolgens op verder wordt geborduurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0012.png"

3. Wonen in een parklandschap

De locatie combineert de nabijheid en dynamiek van de stad, de luwte van de plek en het karakter van de boerderijen tot een aantrekkelijk en uniek woonlandschap. Het wordt een plek waar de Groene Generatie van milieubewuste stadsbewoners een mooie woonplek in de luwte van de stad vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0013.png"

4. Route door Driesprong-Moleneind

Een belangrijk uitgangspunt voor Stadstuinen Heiveldhoef is dat deze een meerwaarde biedt voor de gehele wijk. Een route door de wijk verbindt Stadstuinen Heiveldhoef met het park van de Driesprong. Op deze manier ontstaan er voor de wijkbewoners een route met twee kwalitatieve wijkparken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0014.png"

5. Collectiviteit en sociaal-ruimtelijke verbondenheid

De kracht van de wijk is de collectiviteit en sociale samenhang. De beste manier om de nieuwe woonbuurt te integreren is om samen, huidige en nieuwe bewoners, na te denken over de invulling van het parkgebied zodat het de gezellige ‘huiskamer’’ voor de omgeving wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0015.png"

6. Architectuur gericht op interactie: de foyerzone 

De planopzet biedt kansen om de woningen en daarmee de bewoners te richten op het park. Architecten worden uitgedaagd om aantrekkelijke plattegronden, gevels en erfafscheidingen te ontwerpen voor de foyerzone om een maximale interactie tussen wonen en park te bewerkstelligen. Voor dit plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte gestuurd wordt, het beeldkwaliteitsplan is bijgevoegd in Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0016.png"

2.3.2 Ruimtelijk concept

Aan de hand van vier conceptuele stappen zijn de speerpunten van de visie verfijnd. Het gaat om de volgende stappen:

  • 1. Historische en groene kwaliteit;
  • 2. De woonvelden;
  • 3. De bebouwing;
  • 4. De openbare ruimte;

Stap 1: Historische en groene kwaliteit

De historische en groene kwaliteit vormen het DNA van de locatie en staan primair in beeld.De twee monumentale boerderijen, erven en omliggende groenstructuren geven sfeer en identiteit aan het gebied. Het cluster vormt het hart van het nieuwe park. Er vindt een geleidelijke overgang van ecologisch naar parkgroen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0017.png"

Figuur 2.3: Historische en groene kwaliteit

Stap 2: De woonvelden

Het historische lint van de Tilburgseweg wordt hersteld ter plaatse van het tankstation en garagebedrijf. De woonvelden in de buurt worden gericht op de parkruimte. De woonvelden krijgen een eigentijdse verschijningsvorm waarbij de relatie gebouw-openbare ruimte van belang is. Aan de zijde van de Moleneindstraat wordt met achterkanten op achterkanten gereageerd. Rondom het Moleneindpad wijken de woonvelden zodat een driehoekige ruimte ontstaat. De andere twee woonvelden komen los in het groen te liggen. Vanuit alle woonvelden is het park maximaal beleefbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0018.png"

Figuur 2.4: De woonvelden

Stap 3: De bebouwing

Het noordelijk woonveld vormt een appartementencomplex bestaande uit twee L-vormen waardoor een groene binnenruimte in het blok ontstaat. Het zuidelijke blok bestaat uit een cluster CPO (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) woningen en projectmatige rijwoningen. De woonvelden achter de Moleneindstraat bestaan uit twee-onder-een kapwoningen en rijwoningen. Aan de Tilburgseweg komen één vrijstaande en twee twee-onder-een kapwoningen gericht op de Tilburgseweg. Er worden ook 4 garages binnen dit gebied gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0019.png"

Figuur 2.5: De bebouwing

Stap 4: De openbare ruimte

De openbare ruimte wordt ingericht als een gedeelde ruimte, waarbij de auto te gast is. De hoeveelheid ‘autoruimte’ wordt geminimaliseerd en er worden geen trottoirs aangelegd. De geparkeerde auto wordt zoveel mogelijk uit het zicht gehaald. De noord-zuidweg vormt de ontsluitende straat in twee rijrichtingen met aansluitpunten op de Tilburgseweg en Hoge schouw. Rondom de bouwvelden in het groen en door het park bevinden zich de noodzakelijke paden.

De openbare ruimte wordt tevens als klimaat adaptieve openbare ruimte ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0020.png"

Figuur 2.6: De openbare ruimte

2.3.3 Stedenbouwkundig plan

De verschillende stappen van het ruimtelijk concept zijn doorvertaald in een stedenbouwkundig plan voor de locatie. Deze is opgenomen in figuur 2.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0021.png"

Figuur 2.7: Proefverkaveling stedenbouwkundig plan Stadstuinen Heiveldhoef

Het stedenbouwkundig plan is onderstaand verder uitgewerkt aan de hand van diverse thema's.

Deelgebieden

In het plangebied staan drie bestaande woningen. Daarnaast worden er 173 nieuwe woningen gerealiseerd. Het stedenbouwkundig plan dat is opgenomen in figuur 2.7 gaat uit van:

  • 6 vrijstaande woningen (3 bestaand);
  • 16 twee-onder-een kap woningen;
  • 30 rijwoningen;
  • 107 appartementen sociale koop;
  • Maximaal 15 CPO rijwoningen;

Appartementen

De appartementen (nummer 1 in figuur 2.7) worden gerealiseerd aan de noordzijde en hebben daarmee een afschermende werking voor geluid voor het achterliggende gebied. De hoogte is 3 tot 5 bouwlagen, waarbij aan de buitenzijde (spoor/Nieuwe Kadijk) 4 en 5 lagen worden aangehouden. Naar de parkzijde en de oostzijde (zichtlijn voor bewoners Moleneindstraat) wordt maximaal in 4 lagen bebouwd (zie figuur 2.8). Het bouwdeel aan de parkzijde is 3 bouwlagen hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0022.png"

Figuur 2.8: Bouwhoogten appartementen

Grondgebonden woningen

Het zuidelijke blok met grondgebonden woningen (nummer 2 in figuur 2.7) wordt omgeven door parkruimte. Het parkeren vindt in en ten zuiden van het blok plaats. De gebouwen bestaan uit een deel CPO (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) en een deel projectmatige woningen.

Het noordelijke deel van de straat met rijwoningen (nummer 3 in figuur 2.7) is met de voorkant naar de Hoge Schouw gericht, zodat de tuinen aan de achterzijde zijn afgeschermd voor geluid. De westelijke hoekwoning krijgt een oprit, waarmee afstand wordt gecreëerd tot het bestaande perceel.

Bij het noordelijke deel van de noord-zuidverbinding binnen het plangebied worden de nieuwe achterkanten tegen de bestaande achterkanten van de Moleneindstraat gezet (nummer 4 in figuur 2.7). Het betreft twee-onder-een kap en/of geschakelde woningen. Het zuidelijke twee-onder-een kapblok is gedraaid (om de zichtlijn vanuit het zuiden op te vangen). De tweede woning van het blok springt terug, zodat een zichtlijn naar de noordelijke boerderij ontstaat.

Het zuidelijke deel van de straat (nummer 5 in figuur 2.7 bestaat uit twee blokken met rijwoningen gericht op de straat. Hun achterkant grenst aan de achterkanten van de bestaande woningen aan de Moleneindstraat.

Tilburgseweg

Aan de Tilburgseweg is ruimte voor drie nieuwe woningen. De bestaande woning wordt behouden. Daarnaast is ruimte voor een twee-onder-een kapwoning. Wanneer het pompstation verdwijnt ontstaat er ruimte voor een vrijstaande woning op deze locatie. Vanwege de oversteekplaats zijn hier geen opritten aan de voorzijde mogelijk. Deze zijn aan de beide zijkanten gesitueerd. Zowel aan de Moleneindstraat als de nieuwe woonstraat is ruimte voor langsparkeren. Er staan tevens vier garages op deze plek.

Boerderijen

De twee boerderijen met hun erf maken geen deel uit van het plangebied, maar liggen wel in het ontwikkelgebied. Ze vormen het hart van het park en de buurt. De boerderijen worden gerespecteerd en hier vinden geen ontwikkelingen plaats. De exacte begrenzing is vastgesteld in samenspraak met de gebruikers (bewoner en scouting).

Verkeer en parkeren

Binnen het plangebied is sprake van een gedeelde ruime en er wordt veel aandacht besteed aan groenstructuren. Het parkeren vindt zoveel mogelijk geconcentreerd plaats aan de noord- en zuidzijde van het plan. De openbare ruimte van het parkgebied wordt zoveel mogelijk vrijgehouden ten gunste van de groenkwaliteit.

Het plan voldoet aan het gemeentelijk parkeerbeleid zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Breda 2021.

Voor een nadere onderbouwing van het aspect verkeer en parkeren wordt verwezen naar de paragraaf Verkeer en parkeren van deze toelichting (paragraaf 4.6).

Groen en water

In het stedenbouwkundig plan wordt veel aandacht besteed aan groen(structuren) en de waterberging. Op het gebied van groen wordt vooral aandacht besteed aan ecologische zones, bomen, zowel bestaand als nieuw, grasland en bermen. Onderstaande kaart laat de belangrijkste groenstructuren binnen het plangebied zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0023.png"

Figuur 2.9: Groen binnen plangebied

In onderhavig plan wordt tevens veel rekening gehouden met het water in het gebied. De uitgangspunten voor de waterberging zijn bepaald aan de hand van de eisen van de gemeente Breda.

Er wordt een aantal wadi's aangelegd om de noodzakelijke waterberging te kunnen realiseren. De wadi's zijn gelijkmatig over het plangebied verdeeld en worden (indien nodig) onderling verbonden. In figuur 2.10 is het water binnen het plangebied gevisualiseerd. Op basis van de normeringen, verharding, verhardingspercentages en omvang van de wadi's blijkt dat er een overcapaciteit aan waterberging in de ingetekende wadi's is (zie ook de waterparagraaf in paragraaf 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0024.png"

Figuur 2.10: Water binnen plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkeling en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop aansluit.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Toetsingskader

De nationale omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:

  • 1. Combinaties van functies hebben voorrang op enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Tot het moment dat de Omgevingswet ingaat (verwacht 1 juli 2022) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Hierin is het rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie vastgesteld door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer.

Toetsing en conclusie

In het NOVI staat benoemd dat er moet worden gewerkt aan sterke en gezonde steden en regio's. Voorliggend plan voorziet met een herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie met een belangrijke impuls voor woningbouw in Breda. Daarmee is het plan in lijn met de NOVI.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Toetsingskader

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

Toetsing en conclusie
De 13 nationale belangen vanuit de SVIR reiken niet tot aan de voorliggende ontwikkeling. Daarmee vormt de SVIR geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Toetsingskader

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden.

De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro. Een van de nationale belangen betreft een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. De toetsing aan de ladder is opgenomen in paragraaf 3.2.4.

Toetsing en conclusie

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft de Barro geen consequenties voor voorliggend plan.

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsingskader

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Bij bestemmingsplannen die niet voorzien in nieuwe bebouwing en/of niet voorziet in nieuw gebruik ten opzichte van de oude regeling is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie volgt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan niet van toepassing.

Met het beoogde bestemmingsplan wordt de bouw van in totaal 173 woningen mogelijk gemaakt op een binnenstedelijke locatie. Daarmee is er sprake van een stedelijke ontwikkeling en moet de laddertoets worden doorlopen.

Toetsing

Voortgangsrapportage Brabantse agenda wonen 2019-2020
Vanaf begin 2017 werden voor het eerste sinds lange tijd gemiddeld genomen weer (beduidend) meer dan 2.500 woningen per kwartaal in aanbouw genomen in Brabant. In de eerste 6 maanden van 2018 was er een piek waarbij er 3.500 woningen per kwartaal in aanbouw werden genomen. Sindsdien zijn de aantallen in aanbouw genomen woningen echter weer wat lager, tussen de 2.500 en 2.750 per kwartaal. Dit is enige tijd later terug te zien in de groei van de woningvoorraad. In 2019 was er een groei van circa 11.800 woningen. Naast dat de toegenomen nieuwbouw een rol speelt in dit groeicijfer speelt in grotere steden ook het aantal 'toevoegingen anderszins' een rol, zoals het herbestemmen naar woonruimte van leegstaand kantoor-, winkel- en ander vastgoed. In 2020 werd een nagenoeg gelijke voorraadgroei verwacht van zo'n 11.500 woningen.

De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant 2020

Naast de flinke bouwopgave heeft de provincie ook te maken met een sterke bevolkingsgroei de laatste jaren. In 2019 nam de Brabantse bevolking toe met 18.600 inwoners, dat is op het jaar 2000 na het hoogste niveau in de eerste twee decennia van dit millennium. Dat is ook terug te zien in de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose van 2020. Deze prognose stelt dat in 2050 het inwonertal van Noord-Brabant toeneemt tot bijna 2.842.000. Dit betekent dat er meer woningen nodig zijn. Tot 2035 is de prognose dat de woningvoorraad nog met bijna 160.000 woningen moet toenemen, waarvan 120.000 in de eerstkomende 10 jaar.

Zoals tabel 3.1 laat zien, ligt er voor de gemeente Breda tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. Circa 70% van deze benodigde woningbouw is vastgelegd in zogenaamde harde plannen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 173 wooneenheden. Hiermee kan een bijdrage geleverd worden aan het benodigde aantal woningen. Zowel op regionaal als op lokaal niveau blijkt er voldoende vraag te zijn naar dit type woningen in daarbij behorend prijssegment.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0025.png"

Tabel 3.1 Regionale woningbouwprogramma West-Brabant (bron: Regionaal ruimtelijke overleg West-Brabant)

Versnellingsopgave gemeente Breda

Betaalbaar en sneller bouwen van 6.000 woningen in vier jaar tijd. Dat is de ambitie van het college van Breda. Om te komen tot meer woningbouw heeft de gemeente Breda in haar versnellingsagenda gebieden geselecteerd welke in aanmerking komen voor versnelde woningbouw. Eén van die gebieden is het plangebied van dit bestemmingsplan. De beoogde ontwikkeling maakt de bouw van maximaal 173 woningen mogelijk. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan de ambitie van het college om binnen vier jaar 6.000 woningen te bouwen.

Perspectief Wonen Breda

Op 24 september 2019 heeft het college B&W de gebiedsprofielen vastgesteld. Het Perspectief Wonen geeft aan op welke manier de gebieden een bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van reeds vastgestelde gemeentelijke beleidsdoelen wonen. De Gebiedsprofielen wonen vormen een uitwerking hiervan en geven meer concreet richting aan de koers van het wonen per gebied.

Het Bestuursakkoord Lef en liefde geeft de ambities weer op het terrein van wonen. De ambities van het bestuursakkoord zijn:

  • Grootstedelijk Breda
  • Meer woningen in Breda
  • Breda zorgt voor elkaar
  • Wijken en dorpen leefbaar, schoon, heel en veilig
  • Duurzaam Breda (duurzame woningen in een gezonde woonomgeving)

De ambities vanuit het Bestuursakkoord laten zich vertalen naar concrete woondoelen. Deze doelen zijn onderdeel van reeds vastgesteld beleid vanuit strategische nota’s zoals Structuurvisie, (aanvulling op) woonvisie en aanvullende visies zoals de Duurzaamheidsvisie .

De beleidsdoelen voor wonen luiden:

  • 1. De woningmarkt sluit aan op de toekomstige vraag;
  • 2. De woningen zijn betaalbaar
  • 3. De woningvoorraad is divers
  • 4. De woningen worden gewaardeerd
  • 5. De leefbaarheid is op orde
  • 6. De woningen zijn levensloopbestendig / Wonen en Zorg
  • 7. De woningen zijn duurzaam in een gezonde woonomgeving

Perspectief Wonen Breda geeft op hoofdlijnen de richting aan voor de verschillende gebieden in Breda. Het plangebied valt niet onder een gebiedsprofiel, maar ligt in het verlengde van de wijken Brabantpark en Heusdenhout. Deze wijken liggen in Breda Oost. De informatie in het gebiedsprofiel van Breda Oost biedt een kompas voor de manier waarop de wijk een bijdrage levert aan het bereiken van de stedelijke woondoelen.

Gebiedsprofiel Oost

Ruim de helft van de woningen in Brabantpark zijn huurwoningen, veelal in het goedkope prijssegement voor appartementen (28%) en eengezinswoningen (10%). De aanwezige koopwoningen zijn eveneens veelal gesitueerd in dit goedkope marktsegment. In de wijk Brabantpark zijn starters goed vertegenwoordigd (25%). Heusdenhout heeft naar verhouding eveneens veel goedkope huurappartementen (31%) en goedkope eengezinswoningen (30%). In Heusdenhout zijn de oudere leeftijdsgroepen goed vertegenwoordigd (37% empty nesters en 19% ouderen).

Voor Breda Oost is het van belang dat er voldoende woningen binnen de goedkope woningvoorraad vrij blijven komen voor starters en gezinnen met een laag inkomen. Voor de ouderen geldt dat zij behoefte hebben aan een middelduur/duur appartement in de koop- of huursector.

Daarmee is het van belang dat in Breda Oost voldoende woningen in verschillende marktsegmenten beschikbaar zijn. Met de nieuwe woonwijk worden 4 vrijstaande woningen, 18 twee-onder-een-kapwoningen, 28 rijwoningen, maximaal 15 CPO rijwoningen, 18 middeldure appartementen en 89 middeldure appartementen toegevoegd. Daarmee blijft de doorstroom binnen de wijk mogelijk en wordt een bijdrage geleverd aan het woningaanbod in de verschillende marktsegmenten.

Conclusie

Het voorliggende bouwplan voorziet in de woningbehoefte binnen de gemeente en ligt op een locatie die is aangewezen voor de versnellingsopgave voor de woningbouw in Breda. Het plan wordt verder gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en voldoet hiermee aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Toetsingskader
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant (vastgesteld op 14 december 2018) is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

In de stedelijke structuur streeft de provincie naar concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur, inspelen op demografische ontwikkelingen en versterking van economische clusters. Herbestemmen en herstructureren wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van gronden ten behoeve van woningbouw op een stedelijke locatie, nabij stedelijke infrastructuur. Daarmee wordt ingespeeld op het streven naar concentratie van verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden in stedelijke gebieden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Middels onderhavige ontwikkeling wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met diverse woningtypologieën. Een dergelijk gebied bezit kwaliteiten die voornamelijk te vinden zijn in het stedelijk gebied. Gelet op de woningbouw opgave is het logisch dat de gemeente Breda uitbreidt in de kwantitatieve woonvoorraad. Dit draagt bij aan het onderscheid tussen de steden en de kernen.

Conclusie
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale omgevingsvisie.

3.3.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

Vooruitlopend op de definitieve Omgevingsverordening Noord-Brabant heeft de provincie de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De omgevingsverordening bevat regelgeving die anticipeert op de komst van de Omgevingswet, die naar verwachting 1 juli 2022 in werking treedt en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in (instructie)regels. De Interim Omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim Omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking.

De Interim Omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de Interim Omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De verordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening komt de regelgeving uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie van 3 maart 2020) terug in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Toetsing

In de navolgende alinea's is voor het plangebied geanalyseerd met welke regels uit de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant rekening gehouden moet worden. In de onderstaande omschrijving wordt beschreven welke aanduidingen op het plangebied van toepassing zijn.

Themakaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed
Het plangebied is op basis van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant aangewezen als 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0026.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0027.png"

Figuur 3.1: themakaart 3: IOV Noord-Brabant, rode cirkel: plangebied.

Binnen deze themakaart zijn de volgende artikelen van toepassing op het plangebied:

  • Artikel 3.39 windturbines in stedelijk gebied;
  • Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling;
  • Artikel 3.48 veehouderij in stedelijk gebied;
  • Artikel 3.16 externe werking natuur netwerk Brabant.

Onderstaand wordt de relevantie van de artikelen voor het plan beschreven:

Artikel 3.39 windturbines in stedelijk gebied
De regels binnen dit artikel hebben betrekking op de realisatie van windturbines. Met de beoogde ontwikkeling worden geen windturbines mogelijk gemaakt. De regels binnen artikel 3.39 leggen geen beperkingen op voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
De regels binnen dit artikel zijn van toepassing op ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen binnen stedelijk gebied. Dit soort ontwikkelingen moeten passen binnen regionale afspraken. Ook moet bij een nieuwe ontwikkeling onderbouwd worden dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling betreft. De regels binnen artikel 3.42 leggen geen beperkingen op voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Artikel 3.48 veehouderij in stedelijk gebied
Dit artikel legt beperkingen op veehouderijen in stedelijk gebied. Met de beoogde ontwikkeling worden geen veehouderijen mogelijk gemaakt. De regels binnen artikel 3.48 leggen geen beperkingen op voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Artikel 3.16 externe werking Natuur Netwerk Brabant
De regels binnen dit artikel zijn een aanvulling op de Wet natuurbescherming. Hierbij staat omschreven dat wanneer een ontwikkeling negatieve effecten heeft op de Natuur Netwerk Brabant deze effecten beperkt moeten worden. De overgebleven negatieve effecten dienen gecompenseerd te worden. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de Natuur Netwerk Brabant.

Themakaart 8: Instructieregels voor waterschappen: watersystemen, -veiligheid en -berging

De regels binnen deze themakaart stellen normen ten aanzien van overstromingskansen. Hierbij staat het volgende omschreven:

Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt binnen Stedelijk gebied, als norm een overstromingskans van:

  • a. 1/100 per jaar voor gebieden die in een ruimtelijk plan bestemd zijn voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen;
  • b. 1/10 per jaar voor overige gebieden.

Dit aspect is uitgewerkt in paragraaf 4.3. De beoogde ontwikkeling is passend binnen de kaders van themakaart 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0028.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0029.png"

Figuur 3.2: themakaart 8 IOV Noord-Brabant, rode cirkel: plangebied.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen de kaders van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie 'Breda Sterk en Veerkrachtig'

Toetsingskader

'Breda Sterk en Veerkrachtig' is de naam van de Omgevingsvisie voor Breda. Hierin legt de gemeente uit hoe Breda de komende 20 jaar moet veranderen. Hierin is beschreven waarop de gemeente zich richt en hoe bedreigingen en uitdagingen worden aangepakt. Het doel is de stad voor te bereiden op toekomst en te zorgen voor een goede kwaliteit van leven.

Toetsing

De stad sterker maken doet de gemeente onder meer door meer dan 25.000 woningen te bouwen; in heel Nederland moeten er in 10 jaar één miljoen extra woningen worden gebouwd. Door meer dan 25.000 woningen te bouwen neemt Breda ook een deel van die taak op zich. Dit wordt gedaan door heel Breda, in alle wijken en dorpen. Maar een groot deel wordt gebouwd in de binnenstad en CrossMark, bijvoorbeeld op het oude CSM-terrein. Het bouwen in de binnenstad en rondom het station is goed voor Breda en sluit aan bij de eisen en wensen van de landelijke overheid.

Bij het bouwen van woningen dient rekening te worden gehouden met de wensen van de mensen die op zoek zijn naar een woning. Een voorbeeld is dat mensen de woning moeten kunnen betalen. Daarom moet de helft van de nieuwe woningen sociale en middeldure woningen zijn. En het gaat er ook over dat woningen passen bij de wens om zelfstandig te blijven wonen als oudere, bij de woonwens van jongeren of om te kunnen wonen met passende zorg. Maar los van de doelgroep moeten de woningen duurzaam en energiezuinig zijn. Daarom worden meer dan 25.000 woningen gebouwd, waarvan het grootste deel binnen de bebouwde kom. In het nieuwe centrum, in de wijken en in de dorpen. Zo wordt gezorgd voor de eigen en nieuwe inwoners.

Conclusie

Het plan sluit aan bij de gemeentelijke Omgevingsvisie. De ontwikkeling draagt bij aan de ambitie om de komende jaren 25.000 woningen te realiseren. De woningen worden in de bebouwde kom gerealiseerd.

3.4.2 Groenkompas

ambitieus doel: Breda, eerste stad in Europa in een park in 2030. Het Groenkompas is de uitwerking van één van de pijlers van het Verhaal van Breda, Groen, Grenzeloos en Gastvrij en een belangrijk onderdeel van de Omgevingsvisie.

Beoordeling

Het Groenkompas maakt duidelijk wat de gemeente bij nieuwbouw op het gebied van groen verwacht van projectontwikkelaars en bouwers. Zowel in de openbare ruimte als in de tuinen van woningen wordt ‘natuurinclusief’ bouwen normaal, bijvoorbeeld met groene gevels en daken en nestkasten in de muren.

Het Groenkompas bevat een minimale eis voor de 'Bredase groen en parknorm', 20 tot 35% van het oppervlak dient ingericht te worden als openbaar groen. Een aanzienlijk deel (ruim 40%) van het plangebied wordt als groen ingericht. Er wordt dan ook voldaan aan de minimale eis zoals opgenomen in het Groenkompas.

Conclusie

Het plan sluit aan bij het Groenkompas. De ontwikkeling draagt bij aan het toevoegen van groen in de leefomgeving.

3.4.3 Woonvisie Breda en Uitvoeringsagenda

Op 16 december 2014 heeft het college de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie vastgesteld. In deze agenda benoemt de gemeente Breda de acties en prestaties waarmee de ambities en opgaven uit de in december 2013 vastgestelde ‘Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd’ worden geborgd. Breda streeft naar een kwalitatief goede, duurzame en gedifferentieerde woningvoorraad. Essentieel is dat de woningvoorraad aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen van bewoners en dat we vitale wijken hebben.

In de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie wordt richting gegeven aan de uitvoering van de vier kernopgaven uit de Woonvisie:

  • een aantrekkelijke en betaalbare woning voor iedereen;
  • aantrekkelijk wonen voor iedereen: specifieke opgaven;
  • een prettige woonomgeving;
  • duurzaam wonen en leven.

Toetsing

De Woonvisie en Uitvoeringsagenda zijn gestoeld op de regionale woningbouwafspraken en de uitgangspunten van de Structuurvisie Breda 2030. Omdat de beoogde ontwikkeling past binnen deze kaders, vormt de Woonvisie Breda met bijbehorende Uitvoeringsagenda geen belemmering voor de uitvoering.

Er is behoefte aan de bouw van maximaal 173 woningen in verschillende typologieën en prijsklassen. Er is sprake van een regionale, gemeentelijke en lokale behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) aan de voorgenomen ontwikkeling.

De kwantitatieve woningbehoefte in Breda is overduidelijk. Dat blijkt niet alleen uit prognoses maar ook in de praktijk door afnemend aanbod en oplopende prijzen.

Voor wat betreft het kwalitatieve aspect, wordt in de regionale woonvisie gesteld, dat bij nieuwbouw 'de focus moet liggen op aanbod aan woningen dat ontbreekt en waarmee de voorraad aansluit op bevolkingsopbouw en samenstelling'. In de lokale woonvisie wordt gepleit voor voldoende levensloopbestendige woningen en het versterken en behouden van de identiteit van de variëteit aan woonmilieus in Breda.

Conclusie

Het plan voorziet in de bouw van 107 appartementen, 18 twee-onder-eenkapwoningen, 28 rijwoningen, 15 CPO rijwoningen en 4 vrijstaande woning. Het plan speelt hiermee in op de kwalitatieve woonbehoefte.

3.4.4 Aanvulling op de Woonvisie 2013

De gemeenteraad heeft op 17 november 2016 de aanvulling op de Woonvisie 2013 vastgesteld, waarbij het uitgangspunt is: 'voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten in een prettige woonomgeving'. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen in de sociale huur en middeldure huurvoorraad. Twee beleidsdoelen zijn hierin als leidend aangegeven. Ten eerste betreft het een uitbreidingsopgave voor sociale huurwoningen (20% van de stedelijke uitbreidingsopgave), voornamelijk in de vorm van appartementen voor jongeren en ouderen. Ten tweede betreft het een uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen (10% van de stedelijke uitbreidingsopgave). Op deze wijze wordt ingezet op een strategische nieuwbouw zodat huurders die dat ook willen daadwerkelijk kunnen verhuizen naar een passende woonomgeving. Vanuit deze beleidsuitgangspunten wordt per project een afweging gemaakt in opgave, ieder project vraagt om maatwerk.

Toetsing en conclusie

Vanuit bovenstaand woonbeleid is voor het voorliggende project een specifieke afweging gemaakt en is het voorgestelde woningbouwprogramma akkoord bevonden door de gemeente Breda. De 173 woningen worden in allerlei segmenten gerealiseerd wat zorgt voor een divers woningaanbod. Met dit programma wordt een gewenste toevoeging geleverd aan het huidige woningaanbod in Breda.

3.4.5 Perspectief wonen

Op 24 september 2019 zijn door het college het Perspectief wonen en de bijbehorende Gebiedsprofielen vastgesteld. Het Perspectief wonen geeft op hoofdlijnen de gewenste richting aan van het wonen in de gebieden. Op basis van een analyse van gegevens wordt gekeken wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn waarop gebieden (Gebiedsprofielen) kunnen bijdragen aan het realiseren van reeds vastgestelde gemeentelijke beleidsdoelen wonen.

Breda Oost

In Breda Oost is een transformatie voorziennaar stedelijk wonen. Hier is het wenselijk goede producten voor deze groep te realiseren zoals de bouw van (middel)dure huur- en koopappartementen.

Conclusie

Het voorliggende bouwplan voorziet in de woningbehoefte binnen de gemeente in het algemeen en gebiedsprofiel Breda Oost in het bijzonder.

3.4.6 Doelgroepenverordening

Op 14 februari 2019 is door het college de regels omtrent huisvesting Verordening doelgroepen sociale woningbouw & middenhuur gemeente Breda vastgesteld. De verordening regelt het aandeel en de prijscategoriën van sociale woningbouw en middenhuur in de gemeente Breda.

Beoordeling

Het aandeel sociale woningbouw en middenhuur in het voornemen is afgestemt tussen de ontwikkelaar en de gemeente.

Conclusie

Het plan sluit aan op de doelgroepenverordening.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • cultuurhistorie;
  • natuur;
  • verkeer en parkeren;
  • akoestiek (wegverkeerslawaai en spoorweglawaai);
  • bedrijven en milieuzonering;
  • externe veiligheid;
  • luchtkwaliteit;
  • trillingen;
  • duurzaamheid
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.

Toetsing

Vooronderzoek

Door Antea Group is een vooronderzoek (d.d. 18 juni 2020) uitgevoerd dat is opgenomen als bijlage 3. Het vooronderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de reeds bekende bodemkwaliteitsgegevens en potentieel bodembedreigende activiteiten ter plaatse van het plangebied.

De verzamelde informatie geeft aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein (diffuus verontreinigde grond als gevolg van bodemvreemde bijmengingen, het gebruik van asbest in gebouwen en atmosferische depositie van PFAS). Het gaat om de volgende locaties:

  • Moleneindstraat, Moleneindstraat 2, Tilburgseweg 219, Nieuwekadedijk/Tilburgseweg (wegtracé) en de spoorlijn;
  • Moleneindstraat 2; Moleneindstraat 17; Tilburgseweg 219, Tilburgseweg 223, Tilburgseweg 227, Tilburgseweg 233, Tilburgseweg 237, Nieuwe Kadedijk, Nieuwe kadedijk/Tilburgseweg en de Teteringsedijk/Tilburgseweg.

In het vooronderzoek is een onderzoeksprogramma opgesteld voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.

Grond en asbest

Door Antea Group is een verkennend asbest- en bodemonderzoek (d.d. 12 maart 2021) uitgevoerd dat is opgenomen als bijlage 4. De conclusies uit het uitgevoerde onderzoek luiden als volgt.

Uit het bodemonderzoek volgt dat zich binnen het plangebied enkele locaties bevinden waar niet zonder meer woningbouw mogelijk is binnen de geldende bodemwetgeving. Uit de het onderzoek blijkt dat ter plaatse van deellocaties 1 t/m 3 (zie figuur 4.1) verontreinigingen zijn aangetoond met zware metalen die overeenkomen met de verwachting vanuit het historisch onderzoek. Op basis van onderhavig onderzoek wordt aanvullend onderzoek naar deze verontreiniging aanbevolen om de verontreinigingssituatie (mate en omvang) beter in beeld te brengen. Ook is ter plaatse van het puinpad van deze locatie asbest aangetoond. Op basis van de resultaten lijkt ter plaatse van het puinpad sprake te zijn van een heterogene asbestverontreiniging. Om van de hoeveelheid en omvang een uitspraak te kunnen doen is een nader asbestonderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0030.png"

Figuur 4.1: Deellocaties onderzoeksgebied

Binnen deellocatie 6 (voormalige autowrakkenterrein) zijn twee depots aangetroffen. Deze gronddepots zijn niet onderzocht in het onderzoek.

De onderzoeksresultaten geven voor het overige deel van de onderzoekslocatie geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het gebruik van de locatie als woonwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0031.png"

Figuur 4.2: Toetsing grondmonsters aan het Besluit Bodemkwaliteit

Asbestverontreining

De impact en de omvang van de asbestverontreining is voldoende inzichtelijk. De asbestverontreining wordt gesaneerd.

Grondwater

Het grondwater is aangetroffen op een diepte van 1,0 à 1,3 m -mv. Verspreid over het gehele plangebied zijn in het grondwater licht verhoogde concentraties aan zware metalen aangetoond. Ter plaatse van één peilbuis is een matig verhoogde concentratie aan koper aangetoond. Vermoedelijk betreffen de verhoogde concentraties aan zware metalen in het grondwater van nature verhoogde achtergrondconcentraties. De overige onderzochte stoffen zijn niet in concentraties aangetoond boven de streefwaarde c.q. detectielimiet.

Conclusie

Nader bodemonderzoek is noodzakelijk ter plaatse van deellocaties 1 t/m 3 en ter plaatse van de gronddepots binnen deellocatie 6. Afhankelijk van de resultaten daarvan zal de bodem geschikt gemaakt worden voor de functie wonen.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de functiewijziging die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.3 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) van 22 december 2021. Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het in december 2021 vastgestelde waterbeheerplan 2022-2027, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid.

Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.

In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x Gevoeligheidsfactor x 0,06.

Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan, het Hemelwater- en grondwaterbeleid en het stedelijk waterplan 2019-2023 vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. De zorgplichten hemelen grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan is een watertoets (Bijlage 5) opgesteld door Antea Group (2022), tevens is een verdere uitwerking van de waterhuishouding opgesteld door Aveco De Bondt (Bijlage 6). Onderstaand zijn de belangrijkste aspecten hiervan verwerkt.

Er zijn geen waterkeringen in de buurt van het plangebied. Het plangebied heeft geen oppervlaktewater buiten de aan te leggen wadi's en hemelwaterriool.

Planuitgangspunten

Een aantal uitgangspunten voor de waterbalans zijn:

  • De waterpartijen die zijn ingetekend zijn wadi's zijn genummerd (figuur 1-3). In tabel 4-1 zijn de specificaties van de waterbergingen aangeduid. Alle waterbergingen hebben een waterdiepte van maximaal 40 cm met uitzondering van 1, 2 en 3. Deze hebben een waterdiepte van 10 cm. In totaal kan 1.235 m³ hemelwater worden geborgen in deze voorzieningen. Onder maaiveld bevindt zich een overstort richt HWA-riool.
  • De parkeerplaatsen die aangelegd worden, worden in verband met klimaatadaptatie met openverharding aangelegd. De parkeerplaatsen worden echter wel als geheel verhard meegerekend in de waterbalans.
  • De kavels zijn gerekend als 95% verhard vanwege de relatief kleine kavels.
  • Bestaande kavels zijn niet meegerekend, omdat hier geen wijzigingen in plaatsvinden.
  • Vanuit de notitie randvoorwaarden is gerekend met:
    • 1. Compensatie van 60 L per m² berging voor nieuw verhard oppervlak
    • 2. Compensatie van 60 L per m² berging voor vervangen van verhard oppervlak.
  • Er zijn verschillende mogelijkheden om het verhard oppervlak te verbinden met de wadi's, de opties zijn hieronder uiteengezet waarbij voorkeur wordt gegeven aan het bovengronds verwerken van het hemelwater. In de verdere uitwerking dient dit verder uitgewerkt te worden.
    • 1. De wegen onder verhang aflopen richting de wadi's.
    • 2. Goten of sloten aanleggen.
    • 3. HWA-riool of infiltratieriool aanleggen.

Tabel 4-3 Specificaties waterbergende voorziening zoals weergeven in figuur 1-3 (bron: Memo Aveco de Bondt d.d. 10 februari 2023 met kenmerk 214312_AdB_MEM_0002_v0.1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0032.png"

De te compenseren verharding van het plangebied is:

  • Toename verharding is: 20.284 m²

Dit komt neer op een opgave voor de waterberging van 1.217 m³. De bergingscapaciteit van de wadi's is 1.223 m³ bij elkaar, waarmee aan de wateropgave voldaan wordt.

Grondwater

Er heeft een grondwatermonitoring plaatsgevonden in het plangebied (zie Bijlage 7). De grondwaterstand is voldoende diep dat de aangelegde wadi's altijd droog staan en kunnen infiltreren. De grondwaterstand is meer dan 1 m beneden maaiveld. de wadi's zijn 0.6 m diep.

Er is een toename van verharding in het plangebied en tegelijkertijd worden er wadi aangelegd om deze verharding te compenseren. Hierdoor infiltreert vrijwel dezelfde hoeveelheid water als voorheen (uitgezonderd extreme buien of buien over langere periode die de wadi's geheel vullen. zodat de overstort in werking treedt). De grondwaterstand zou van de ontwikkeling dus nauwelijks effect moeten ondervinden.

Vanuit de gemeente is de eis gesteld om een grondwatermeetpunt op locatie van het plangebied in te stellen voor minimaal één jaar. Dit grondwatermeetpunt wordt de komende periode ingesteld. Hierdoor wordt gemonitord wat het uiteindelijk effect is van deze ontwikkeling.

Waterveiligheid

Er zijn geen waterkeringen in de buurt van het plangebied.

Watersysteem

Het plangebied heeft geen oppervlaktewater buiten de aan te leggen wadi's en hemelwaterriool. Dit is toegelicht in de volgende paragraaf.

Vuil- en hemelwater

Vuilwater

Het vuilwater kan worden aangesloten op de huidige gemengde riolering in de Tilburgseweg ten zuiden van het plangebied. Hier is voldoende capaciteit voor, omdat er op deze locaties afgekoppeld wordt waardoor het stelsel alleen het vuilwater hoeft te verwerken. Bovendien is dit gemengde stelsel groot aangelegd (rond 700 mm + rond 315 mm).

De gemeente adviseert om het gemengde riool van de Moleneindstraat ook te vervangen en mee te nemen in dit project. Dit betreft een gemengde riolering uit 1966, wat in de nabije toekomst toe is aan vervanging.

Hemelwater

Het regenwater wat valt in het plangebied wordt tot 78 L per m² opgevangen in de wadi's in het plangebied. Er wordt een noodoverloop op deze wadi's ingesteld voor extreme neerslag. De gemeente heeft twee mogelijke opties verkend voor de afvoer van deze noodoverloop aangegeven, waarvan de eerste optie de voorkeur heeft en het best haalbaar is.

  • De noodoverlaat aansluiten op het hemelwaterriool in het noorden van het plangebied. Dit hemelwaterriool heeft voldoende capaciteit om uiteindelijk ook fase 3 en 4 op aan te sluiten. Het hemelwaterriool watert af op de watergangen langs de A27 en wordt via een gemaal richting de singel van Breda gepompt. De gemeente en het waterschap zijn in gesprek om een watergang onder de A27 aan te leggen, zodat het water onder vrij verval af kan stromen richting de watergang langs Minervum, via het Brabantpark naar de singel.
  • De noodoverlaat aansluiten op de riolering in de Tilburgseweg. De gemeente wil van dit gemengde stelsel een gescheiden stelsel maken. Hiervoor zijn echter nog meerdere ontwikkelingen, onderzoeken en uitvoering nodig, waardoor deze verkende optie niet haalbaar wordt geacht door de gemeente.

Conclusie
Met de herontwikkeling van het plangebied wordt voldoende rekening gehouden met de waterhuishouding. Vanuit het aspect water bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.4 Cultureel erfgoed

In 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie', historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed'. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.

Om beter inzicht te krijgen in de aanwezige historisch geografische elementen is er een cultuurhistorisch onderzoek met waardestelling gedaan (Bijlage 8). De resultaten van dit onderzoek zijn gebruikt in de planvorming.

Op basis van dit onderzoek zijn ook de waarden op de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed' bijgesteld.

4.4.1 Archeologie

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan 'Driesprong' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit komt voort uit de (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde van het gebied. Op grond daarvan dient een archeologisch onderzoek (proefsleuven) te worden uitgevoerd om uit te sluiten dat archeologische waarden verstoord worden door de herontwikkeling. Het feit dat de locatie tot voor kort bebouwd (en daarmee verstoord) is geweest, dient daarbij te worden meegenomen.

Door Antea Group is een Programma van Eisen (d.d. 28 mei 2020, Bijlage 9) opgesteld voor het uitvoeren van een inventariserende veldonderzoek door middel van proefsleuven. Het doel van dit nader onderzoek is op een snelle, maar betrouwbare, wijze inzicht verschaffen in de aanwezigheid van archeologische relicten in het plangebied.

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1,  Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0033.png"

Figuur 4.4: Archeologische verwachtingskaart

4.4.2 Historische geografie

Het planvoornemen is om het plangebied stapsgewijs te transformeren naar woongebied. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningbouw in diverse typologieën en prijsklassen (appartementen en grondgebonden woningen).

Volgens de monumentenkaart Breda heeft het overgrote deel van het plangebied een hogecultuurhistorische waarde. De waardestellingsplattegrond op basis van het cultuurhistorische onderzoek is opgenomen in onderstaand figuur, de cultuurhistorische waarden zijn meer gespecificeerd per deelgebied en voor diverse elementen op basis van het voorliggende cultuurhistorische onderzoek (zie Bijlage 8). Hierbij is ervan uitgegaan dat het behoud van de cultuurhistorische waarden en landschappelijke kwaliteiten zoals deze reeds beschermd zijn en die niet door de herinrichting gewijzigd worden eveneens wordenovergenomen in het bestemmingsplan. Daarbij kan gedacht worden aan de dubbelbestemmingen en beschermende regelingen in het bestemmingsplan. Uiteraard blijft ook de aanwijzing als gemeentelijk monument voor beide boerderijen bestaan met de daarbij behorende bescherming vanuit de erfgoedverordening van Breda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0034.png"

Figuur 4.5: Waardestellingsplattegrond met cultuurhistorische waarden deelgebieden (vlakken) en groenstructuren (lijnvormige elementen)

Op basis van bovenstaande waarden- en effectbeschrijving is voldoende informatie voorhanden om invulling te geven aan artikel 2.1.6., lid 5, sub a van het Bro (een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden).

Gelet op de beschermingsregimes vanuit de Erfgoedwet en de provincie vormt de ontwikkeling van het gebied geen belemmering voor de instandhouding van de bestaande beschermde waarden.

De ingrepen die aandacht behoeven vanwege een mogelijk negatief effect op de kernkwaliteiten zijn:

  • De inrichting van het gebied direct grenzend aan het boerderijencomplex;
  • De herdefiniëring van het Moleneindpad en het struinpad in de zuidoostelijke hoek.

Hiermee ligt de focus op de aansluiting van de toevoegingen in het gebied op de monumentale boerderijen Tilburgseweg 239 en 241, het bijbehorende erf en de grotere boerderijbiotoop. De gebouwde gemeentelijke monumenten (boerderijen met bijbehorend erf) mogen niet worden gewijzigd. Bij de boerderijbiotoop behoren echter ook de toegangswegen tot de boerderijen (het Moleneindpad en het struinpad) en het gebied rondom Tilburgseweg 241. In de herdefiniëring van deze toegangswegen en de herinrichting van dit gebied moet rekening worden gehouden met de nog bestaande cultuurhistorische waarden en de versterking van het karakter. Het pand aan de Tilburgseweg 217 kent vooral een relatie met de Tilburgseweg zelf. Ontwikkelingen achter de lintbebouwing aan de Tilburgseweg heeft hiermee geen invloed op de waarde van dit pand.

4.4.3 Gebouwd erfgoed

De cultuurhistorische waarde van de huidige gebouwen (boerderijen) is hoog (bruin). Zij zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Daarmee is behoud in principe het uitgangspunt. Wanneer het belang van een wijziging (of sloop) zwaarder weegt dan het belang van behoud, worden wijzigingen toegestaan. Bij een wijziging dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend. De boerderijen blijven in het plan behouden.

Conclusie
Archeologie

Het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven is noodzakelijk om de mogelijke archeologische waarden in het plangebied inzichtelijk te krijgen. Tot die tijd worden de mogelijke archeologische waarden door middel van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' beschermd.

Historische geografie en gebouwd erfgoed

De gemeentelijke monumenten (boerderijen) en andere waardevolle elementen zoals nader aangeduid in het cultuurhistorisch onderzoek (Bijlage 8) binnen de Waarde - Cultuurhistorie blijven behouden en ondervinden geen nadelige gevolgen als gevolg van de woningbouwplannen. De waarden worden beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie'.

Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.5 Natuur

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de voorliggende Natuurtoets wordt niet ingegaan op de bescherming van houtopstanden. De enkele bomen in het plangebied vallen namelijk niet onder de bescherming van houtopstanden in het kader van de Wnb. Een toetsing is daarom niet aan de orde.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen).

Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels;
  • 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Bij voorliggende toetsing wordt tevens beoordeeld of soorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn in het plangebied. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

Gebiedsbescherming

Natura-2000 gebieden

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.

Natuurnetwerk Brabant

Het Natuurnetwerk Brabant is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden. Dit is onderdeel van de actieve soortbescherming uit de Wet natuurbescherming; bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit realiseren is in de Wnb art. 1.12, lid 2 vastgelegd dat de provincies zorgen voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, voor de provincie Noord-Brabant is dit het Natuurnetwerk Brabant.

De natuurgebieden die behoren tot het NNB en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNB. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De Provincie Noord-Brabant hanteert een externe werking. Dit houdt in dat ook voor ontwikkelingen buiten NNB-gebied rekening gehouden dient te worden met mogelijke effecten op (aangrenzend) NNB-gebied. Ontwikkelingen die buiten NNB gebieden plaatsvinden, kunnen negatief effect hebben op waarden van dergelijke gebieden, bijvoorbeeld vanwege geluid, licht of betreding. Voor verspreiding van stoffen in de lucht (waaronder stikstofdepositie) wordt geen externe werking gehanteerd.

Groenblauwe mantel

De Provincie Noord-Brabant kent daarnaast de Groenblauwe mantel. Dit vormt het gebied tussen NNB-gebied (ook wel groenblauw kerngebied genoemd) en het omliggende agrarische en stedelijk gebied. De groenblauwe mantel heeft als doel om de natuurgebieden te versterken en verbinden.

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 10). Onderstaand worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek beschreven.

Beschermde gebieden

In het plangebied is geen Natura 2000-gebied, NNB-gebied of Groenblauwe mantel aanwezig. Van directe aantasting van beschermde gebieden is dan ook geen sprake. Indirecte aantasting van NNB-gebied is – met uitzondering van stikstofdepositie – op voorhand uit te sluiten. Deze gebieden komen niet voor binnen de invloedssfeer van het plangebied, (significant) negatieve effecten zijn hierdoor uitgesloten.

Indirecte aantasting voor Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied (dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Ulvenhoutse Bos) is niet op voorhand uitgesloten als gevolg van een stikstofemissie veroorzaakt door het planvoornemen. Dit effect dient te worden getoetst middels een stikstofberekening (AERIUS). Indien negatieve effecten aan de orde zijn, dienen noodzakelijke vervolgstappen te worden genomen. Het Ulvenhoutse Bos bevindt zich op circa 4 kilometer afstand van het plangebied. Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand. Effecten ten gevolge van stikstofdepositie kunnen niet op voorhand worden uitgesloten.

Stikstofdepositie

Het dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied is het Ulvenhoutse Bos op circa 4,0 kilometer ten zuiden van het plangebied. In het geheel is het Natura 2000-gebied aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De habitattypen in dit gebied zijn Beuken-eikenbossen met hulst (H9120), Eiken-haagbeukenbossen (H9160A) en Vochtige alluviale bossen (H91E0C). De stikstofgevoeligheid van al deze habitattypen is “gevoelig”.

Er is een stikstofonderzoek (Bijlage 11) uitgevoerd, waarvan de uitkomsten onderstaand zijn opgenomen. Uit het onderzoek volgt dat er zowel voor de realisatie- als gebruiksfase geen planbijdrage berekend van meer dan 0,00 mol/ha/ja op Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten ten aanzien van stikstof op Natura 2000-gebieden kunnen dan ook worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat nadere besluitvorming niet in de weg. De Wet natuurbescherming (Wnb) en de Vlaamse wetgeving staat besluitvorming niet in de weg.

Beschermde soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Algemene broedvogels (potentiële nestplaatsen);
  • Vogels met een jaarrond beschermd nest – gierzwaluw en huismus (waarschijnlijke/mogelijke nestplaatsen in bebouwing, leefgebied huismus);
  • Vleermuizen (mogelijke verblijfsplaatsen in bebouwing, geschikt foerageergebied);
  • Marterachtigen – steenmarter en bunzing (mogelijk leefgebied, al dan niet met verblijfplaats).

Nader onderzoek

In de periode maart 2021 en september 2021 is nader onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van de gierzwaluw, huismus, steenuil, vleermuizen, bunzing en steenmarter in het plangebied (Bijlage 12). De resultaten worden hieronder uiteengezet:

Jaarrond beschermde nesten (Gierzwaluw, huismus en steenuil)

Er zijn geen nesten van jaarrond beschermde soorten waargenomen in het plangebied. Ook hebben geen steenuilen gereageerd op de baltsroep. Om deze reden is de aanwezigheid van een jaarrond beschermde verblijfplaats uitgesloten. Negatieve effecten van het voornemen op de jaarrond beschermde soorten zijn hierom uitgesloten. Er zijn geen vervolgstappen aan de orde.

Vleermuizen

Er zijn geen verblijfplaatsen, vliegroutes of essentieel foerageergebied van vleermuizen waargenomen in het plangebied. Om deze reden is de aanwezigheid van een essentieel leefgebied uitgesloten. Negatieve effecten van het voornemen op vleermuizen zijn hierom uitgesloten. Er zijn geen vervolgstappen aan de orde.

Bunzing

De bunzing is niet waargenomen tijdens het onderzoek. Om deze reden is de aanwezigheid van de bunzing binnen het plangebied uitgesloten. Negatieve effecten van het voornemen de bunzing zijn hierom uitgesloten. Er zijn geen vervolgstappen aan de orde.

Steenmarter

In het nader onderzoek is de aanwezigheid van een verblijfplaats van de steenmarter in het noordoosten van het plangebied vastgesteld. Op basis van de ligging van de verblijfplaats is vervolgens gekeken of en welke mogelijkheden er zijn om de verblijfplaats van de steenmarter te handhaven in het ontwerp. Onderstaande luchtfoto en laat zien waar de verblijfplaats is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0035.png"

Figuur 4.6: globale duiding verblijfplaats steenmarter

De mogelijke alternatieven leiden weliswaar tot behoud van de verblijfplaats, maar er blijft een mate van activiteit in de nabijheid van de verblijfplaats wat leidt tot verstoring van de verblijfplaats. Het verstoren van de verblijfplaats is verboden, een ontheffing is dan ook benodigd. Daarnaast hebben de alternatieven negatieve gevolgen voor de nodige basisprincipes van de gebiedsontwikkeling.

De planontwikkeling (het voornemen) zal de verblijfplaats aantasten dan wel verstoren en om deze reden is een ontheffing noodzakelijk. Om een ontheffing te kunnen verkrijgen is een activiteitenplan benodigd. In het kader van de planontwikkeling is dan ook een activiteitenplan opgesteld en een ontheffing aangevraagd. De ontheffing is reeds verleend (Bijlage 14). Evenales het wijzigingsbesluit (Bijlage 15).

Ook wordt bij de uitvoering gewerkt volgens een ecologisch werkprotocol. Met de ontwikkeling is rekening gehouden met een alternatief leefgebied voor de steenmarter ten noorden van het appartementengebouw. Dit leefgebied is geborgd middels een voorwaardelijke verplichting en is voorzien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - steenmarter' ruigtevegetatie aangelegd. Deze ruigte vegetatie kan op het talud van de wadi gerealiseerd worden, waardoor dit zelden tot nooit onder water zal staan. De ruigtevegetatie zal de nodige dekking bieden voor de steenmarter. Tevens zal de ruigtevegetatie voorzien in het meest belangrijke voedsel voor de steenmarter in de (na)zomer, de muizen gedurende de rest van het jaar. Middels deze maatregelen wordt voorzien in voldoende compensatie in verhouding tot het geschikte leefgebied dat verloren gaat. De locatie van de nest zelf wordt niet geschaad waardoor er geen extra maatregelen noodzakelijk zijn voor de realisatie van nieuwe nestlocatie(s). De ontheffing is inmiddels verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0036.png"

Tabel 4.1: Overzicht conclusies per onderzochte beschermde soort

Bescherming houtopstanden

Het plangebied bevindt zich volledig binnen de bebouwde kom. Van onder de Wnb beschermde houtopstanden is geen sprake.

Bomeninventarisatie

Op de percelen waar het voornemen bestaat om de woningen te realiseren, staan in de huidige situatie een aantal bomen. Een aantal van deze bomen worden gekapt. Ten behoeve van de voorgenomen bomenkap is een bomeninventarisatie (d.d. 4 juni 2020) van de bomen binnen het projectgebied uitgevoerd.

De toekomstverwachting van de meeste geïnventariseerde bomen is in de huidige situatie als goed (>20 jaar) beoordeeld. Een uitzondering hierop zijn de geknotte Italiaanse populieren rond het bedrijventerrein aan de zuidwestzijde van het projectgebied. Van deze bomen is de toekomstverwachting als matig (>5 jaar) of redelijk (>10 jaar) beoordeeld. Voor bomen welke behouden kunnen blijven maar binnen het werkgebied staan wordt geadviseerd om een boom effect analyse (BEA) uit te voeren waarin aangegeven wordt welke randvoorwaarden in acht dienen te worden genomen om de bomen duurzaam op hun huidige locatie te kunnen behouden. Indien de bomen niet op hun huidige locatie behouden kunnen blijven kan tevens geadviseerd worden of de bomen redelijkerwijs verplant kunnen worden.

Conclusie

De ontheffing met betrekking tot de steenmarter is reeds verleend. Echter heeft de laatste informatieavond geleid tot een planaanpassing waarmee een nieuwe aanvraag van een ontheffing benodigd is. Gezien het feit dat de ontheffing reeds is verkregen en het een beperkte aanpassing betreft is het redelijkerwijs te verwachten dat een nieuwe ontheffing verkregen wordt. Vanuit het aspect ecologie bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.6 Verkeer en parkeren

Deze paragraaf gaat in op de effecten van het bouwplan op het omliggende wegennet en beschrijft de parkeersituatie binnen het plangebied.

Toetsingskader

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van de CROW-kencijfers (CROW-publicatie 381: ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’) en het maximale programma dat bestaat uit 170 woningen (169 nieuwe en 1 bestaande woning). In tabel 4.2 is weergegeven hoe de woningen in diverse woningtypes verdeeld zijn. In Tabel 4.3 zijn de kengetallen voor de diverse woningtypes weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0037.png"

Tabel 4.2 :Aantal woningen naar type in het maximale bestemmingsplan programma

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0038.png"

Tabel 4.3 :CROW kengetal voor verkeersgeneratie naar werkdag (bron: CROW-publicatie 381)

Parkeren

De parkeernormen van gemeente Breda gelden als uitgangspunt voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Gemeente Breda heeft hiervoor de “Nota Parkeernormen Breda 2021”, vastgesteld op 10 juni 2021. Goed parkeer- en stallingsbeleid is van essentieel belang voor onder andere het functioneren van de binnenstad en de bereikbaarheid en leefbaarheid van woon- en werkgebieden. Parkeer-en stallingsbeleid kan leiden tot versterking van de stedelijke vitaliteit en zorgen voor een optimale benutting van de infrastructuur. Bereikbaarheid, economische ontwikkelingsmogelijkheden en ruimtelijke kwaliteit spelen binnen dit krachtenveld een belangrijke rol.

Toetsing

Verkeersgeneratie

De ontwikkeling van 169 woningen in het plangebied genereert circa 1.300 voertuigbewegingen per etmaal. Deze toename leidt niet tot afwikkelingsproblemen op wegvakniveau. Voor de nieuwe wijkontsluiting worden eveneens geen afwikkelingsproblemen verwacht.

Parkeren auto

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Breda 2021 en amendement en luiden:

  • Eengezinswoning/grondgebonden woning (groter dan 90 m2 bvo): 1,8 pp per woning
  • Appartement/grondgebonden woning (tussen 70 en 90 m2 bvo): 1,2 pp per woning
  • Appartement/grondgebonden woning (kleinder dan 70 m2 bvo): 1,0 pp per woning

Op basis van deze parkeernormering geldt voor onderhavig plan een parkeerbehoefte van afgerond 231 parkeerplaatsen:

  • 89 eengezinswoning/grondgebonden woningen x 1 parkeerplaats = 89 parkeerplaatsen
  • 18 appartement/grondgebonden woning (tussen 70 en 90 m2 bvo) x 1,2 parkeerplaatsen = 21,6 parkeerplaatsen
  • 66 + 1 (bestaande woning) appartement/grondgebonden woning (kleinder dan 70 m2 bvo) x 1,8 parkeerplaatsen = 120,6 parkeerplaatsen

De totale parkeerbehoefte komt daarmee neer op 231,2 parkeerplaatsen in het plangebied, daarvan worden er 38,5 op eigen terrein voorzien. De resterende parkeerplaatsen worden in het plangebied voorzien.

Met het huidige bouwprogramma is het parkeren op te lossen conform de parkeernota. Het parkeren is geconcentreerd aan de noord- en zuidzijde van het plan. De openbare ruimte van het parkgebied wordt zoveel mogelijk vrijgehouden ten gunste van de groenkwaliteit.

Parkeren fiets

De parkeernormen voor fietsen zijn tevens vastgelegd in de Nota Parkeernormen Breda 2021 en amendement. De grondgebonden woningen hebben allemaal een berging voor fietsen. Daarnaast is er ruimte in de voortuin om fietsen te plaatsen.

De appartementen hebben een berging op de begane grond die via één of twee deuren te bereiken is. Het fietsparkeren voor de bezoekers vindt buiten het gebouw plaats nabij de entree. In de parkeernota zijn geen normen of percentages voor het bezoekersdeel opgenomen. Als uitgangspunt is genomen dat per appartement 0,3 fietsparkeerplaats bij de entree gelegen moet zijn.

Conclusie

Vanuit het aspect verkeer en parkeren bestaan er geen belemmeringen voor de functiewijziging die met het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.7 Akoestiek

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Onderstaande tabellen tonen de voorkeursgrenswaarde en maximaal te ontheffen grenswaarden voor wegverkeers- en spoorweglawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0039.png"

Tabel 4.4: Grenswaarden woningen langs een bestaande weg

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0040.png"

Figuur 4.6: Grenswaarden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen langs een bestaande spoorweg

Toetsing

Om aan te tonen dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is, dient een aantal gebiedsonderzoeken te worden uitgevoerd, waaronder akoestisch onderzoek. Door Antea Group is onderhavig akoestisch onderzoek uitgevoerd ten aanzien van dit woningbouwplan (Bijlage 16).

Doel van het akoestisch onderzoek is vaststellen of wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden(voorkeurgrenswaarde, maximale ontheffingswaarde) ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) en eventuele vereisten die volgen uit het gemeentelijk geluidbeleid en/of de algemene principes van goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Nieuwe Kadijk/Heerbaan hoogstens 63 dB bedraagt (inclusief aftrek). De geluidbelasting vanwege de Tilburgseweg bedraagt hoogstens 61 dB inclusief aftrek. De geluidbelasting vanwege de Hoge Schouw bedraagt hoogstens 50 dB inclusief aftrek. De geluidbelasting vanwege de overige gezoneerde wegen is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De geluidbelasting vanwege de spoorweg bedraagt hoogstens 72 dB. Dat is hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB. Derhalve zijn maatregelen ter beperking van het geluid nodig.

Uit de maatregelenafweging blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen onvoldoende doelmatig zijn. Er is een maatregelenonderzoek uitgevoerd naar ontvangermaatregelen (o.a. ten behoeve van de realisatie van geluidluwe gevels). De volgende maatregelen worden genomen:

  • Absorberende buitengevel op kopse gevel van blok A om reflecties richting blok C te reduceren;
  • Scherm voor noordzijde van blok B (1 meter afstand) die reikt tot dezelfde hoogte als het gebouw;
  • Balkonschermen van 1,4 meter hoog op de tweede verdieping van blok A aan de zuidzijde (totaal 5 woningen);
  • Muur/scherm van 2,4 meter hoog op 0,6 meter afstand van de perceelgrens van 1 rijwoning.

Ingevolge het gemeentelijk beleid, zijn bij geluidbelastingen hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB + 5 dB (53 dB) vanwege wegverkeerslawaai en/of 55 + 5 dB (60 dB) vanwege railverkeerslawaai, geluidluwe gevels nodig. Gelet op het voorgaande, zijn hogere waarden benodigd zoals opgenomen in het akoestisch rapport.

Gelet op de voorgenomen samenstelling van de uitwendige scheidingsconstructie van de nieuw te realiseren bebouwing, dient te worden beoordeeld of met de beoogde (bouw)materialen kan worden voldaan aan de aanvullende eis betreffende het ten hoogst toelaatbare binnenniveau voor de woningen. Dit kan worden bepaald d.m.v. een onderzoek naar de geluidwerendheid van de gevel.

De benodigde akoestische maatregelen zijn opgenomen in het akoestische onderzoek, het realiseren en in stand houden van deze akoestische maatregelen is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Tevens is besluit Hogere Waarden opgenomen in Bijlage 2 van de regels.

Conclusie

Met toepassing van maatregelen is sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Met toepassing van deze maatregelen is er vanuit het aspect akoestiek geen belemmering voor de functiewijziging die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van categorie 1 (indicatieve afstand van 10 meter) tot categorie 6 (indicatieve afstand van 1.500 meter). Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar. Enerzijds is dan ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten (waaronder woningen) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, anderzijds heeft het bedrijf voldoende zekerheid dat de bedrijfsactiviteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen worden uitgeoefend.

Omgevingstype

In de VNG-brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In de volgende tabel is een overzicht opgenomen van de categorisering ten opzichte van de twee typen gebieden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0041.png"

Tabel 4.5: Richtafstanden bedrijven- en milieuzonering

Toetsing
In de beoogde situatie worden woningen in de buurt van een bedrijventerrein (Moleneind Oost) en andere voorzieningen (o.a. een orthopedisch centrum en Kynologen centrum) gebouwd. Gezien de ligging in de nabijheid van het bedrijventerrein, de andere voorzieningen en de belangrijke ontsluitingsweg Nieuwe Kadijk, wordt het plangebied gezien als een gemengd gebied.

Onderstaand wordt ingegaan op de invloed van deze functies op de bouwplannen. Tevens is beschreven wat de invloed is van de functies binnen het plangebied (tankstation) en in de omgeving van het plangebied op betreffende plannen.

Functies noordzijde plangebied (bestemmingsplan 'Digit Park')

Kynologenclub en scouting

Ten noorden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Digit Parc' (2011). Hier bevindt zich een maatschappelijke bestemming met een mogelijkheid voor een scouting en Kynologenclub. Dergelijke maatschappelijke bestemmingen hebben op basis van de VNG-brochure een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De beoogde ontwikkeling vormt geen belemmering voor de gebruiksmogelijkheden van de scouting en Kynologenclub. Andersom geldt dat de beoogde ontwikkeling geen hinder ondervindt van beide functies. De afstand tussen deze functies en de toekomstige woonbestemming bedraagt minimaal 40 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0042.png"

Figuur 4.7: milieuzonering Kynologenclub. Bron ondergrond: Google Earth.

Functies oostzijde plangebied (bestemmingsplannen 'Moleneind' en 'Takkebijsters 5')
Ten oosten van het plangebied geldt onder meer het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Moleneind' (2009). De relevante bestemmingen die dichtbij het plangebied liggen, zijn 'Kantoor' en 'Bedrijventerrein'. In het zuiden bevindt zich een maatschappelijke bestemming. Deze geldt sinds 2010 op basis van een bestemmingswijziging naar een maatschappelijke bestemming voor een orthopedisch centrum. Deze wijziging is juridisch-planologisch mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Moleneind, Takkebijsters 5'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0043.png"
Figuur 4.8: uitsnede bestemmingsplan Moleneind

Bestemming 'Bedrijventerrein'
Aan de Hoge Schouw 3 is op het bedrijventerrein Moleneind Oost de bestemming 'Bedrijventerrein' van toepassing. Op de gronden die bestemd zijn met 'Bedrijventerrein' mogen bedrijven zich vestigen tot en met milieucategorie 3. De richtafstand van bedrijven die tot milieucategorie 3 behoren, bedraagt 50 meter in een gemengd gebied. De afstand van de bestemming 'Bedrijventerrein' tot de dichtstbij gelegen woningen bedraagt circa 90 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtafstand.

  • Evangelische gemeenschap

In de huidige situatie is op het perceel met de bestemming 'Bedrijventerrein' (noordwestzijde bedrijventerrein, zie figuur 4.10) een evangelische gemeenschap gevestigd. Deze gemeenschap benut niet de volledige milieuruimte binnen de bestemming. Ter plaatse zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3 toegestaan. Bij de categorie 3.2 hoort een indicatieve richtafstand van 50 meter tot een gemengd gebied. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 50 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde nieuwe woning bedraagt circa 100 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand.

  • Visverwerkingsbedrijf Takkebijsters 25

Op het perceel Takkebijsters 25 is een visverwerkingsbedrijf gevestigd (Bond Seafood). Dit bedrijf produceert o.a. gerookte visproducten. Op basis van de VNG-publicatie hebben dit soort bedrijven voor het aspect geur een richtafstand van 200 meter in gemengd gebied. Op basis van de VNG-publicatie hebben dit soort bedrijven voor het aspect geur een richtafstand van 200 meter in gemengd gebied. De uiterste grens van het plangebied ligt op circa 400 meter van Bond Seafood. Hierdoor ondervindt de beoogde ontwikkeling naar verwachting geen hinder van Bond Seafood. Andersom wordt de bedrijfsvoering van Bond Seafood niet belemmerd door de ontwikkeling.

Een overzicht van de aanwezige woningen is weergegeven in figuur 4.10. Bond seafoods legt geen beperkingen op aan de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0044.png"

Figuur 4.9: Afstand Visverwerkingsbedrijf t.o.v. het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0045.png"

Figuur 4.10: Bestaande woningen die dichter bij Bond Seafoods liggen dan het plangebied (rood omcirkeld)

Bestemming 'Kantoren'
Aan de Hoge Schouw/Takkebijsters is een kantoorbestemming van toepassing. Kantoren behoren tot milieucategorie 1 en hebben een richtafstand in gemengd gebied van 0 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 70 meter ten opzichte van het dichtstbijzijnde kantoor op het bedrijventerrein Moleneind Oost. Hierdoor veroorzaken deze kantoren geen hinder voor de beoogde ontwikkeling. Andersom worden deze kantoren niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Bestemming 'Maatschappelijk'
Op het perceel Takkebijsters 5a ligt een maatschappelijke bestemming. Maatschappelijke voorzieningen behoren tot milieucategorie 2 en hebben een richtafstand in gemengd gebied van 10 meter. De maatschappelijke bestemming aan de zuidwestzijde van bedrijventerrein Moleneind Oost bevindt zich ruim buiten deze afstand. Hierdoor is er geen hinder voor de beoogde ontwikkeling. Andersom wordt de maatschappelijke bestemming niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

Functies westzijde plangebied (bestemmingsplan 'Driesprong')

Ten westen van het plangebied bevinden zich diverse bedrijven, waarvoor het bestemmingsplan 'Driesprong' geldt. De bedrijven die hier zijn gevestigd worden gescheiden van het plangebied door bestaande woningen aan de Moleneindstraat. Doordat de betreffende bedrijvigheid ook voor deze woningen aan de geldende wet- en regelgeving moet voldoen, leggen de nieuw te realiseren woningen geen beperkingen op aan de bedrijfsvoering en zal (wanneer de bedrijven zich aan de geldende wet- en regelgeving houden) geen sprake zijn van onevenredige hinder ter plaatse van de nieuwe woningen.

Functies binnen plangebied
Binnen het plangebied bevindt zich het tankstation Rüttchen. Ter plaatse van het tankstation wordt de bestemming naar de bestemming 'Verkeer' gewijzigd. Nieuwe bedrijvigheid ter plaatse is niet toegestaan. De bestaande bedrijfsvoering mag, onder het overgangsrecht, worden gecontinueerd. Voor tankstations (zonder LPG) geldt een richtafstand van 10 meter tot een gemengd gebied. Zolang het tankstation nog in werking is, dient deze richtafstand in acht te worden genomen. De afstand tussen het tankstation en het nieuwe bouwvlak bedraagt circa 10 meter. Hiermee wordt voldoende afstand in acht genomen.

Functies binnen het ontwikkelgebied

Buiten het plangebied, maar binnen het ontwikkelgebied bevinden zich een bed en breakfast en de scouting. Volgens het VNG-Handboek bedrijven en milieuzonering geldt voor scouting een richtafstand van 30 meter. Het gebied kan worden aangeduid als een gemengd gebied, waardoor richtafstanden met één afstandstrap kunnen worden verlaagd. Hiermee komt de richtafstand uit op 10 meter, wat de ontwikkeling passend maakt. Op het scoutingsterrein is ook aandacht nodig voor stemgeluid. Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat het aspect stemgeluid ook kan worden beoordeeld aan de hand van VNG Handreiking Bedrijven en Milieuzonering (zie Uitspraak ABRvS d.d. 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1357). Er mag van worden uitgegaan dat het stemgeluid van spelende kinderen als een voor een scoutingterrein relevante geluidbron in de richtafstand (10 meter in gemengd gebied) is meegenomen. Nader akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.De B&B is tevens passend in de stedelijke woonomgeving. Dit is een activiteit die bij een woning wordt uitgevoerd en levert geen belemmeringen op voor ondehavig plan.

Conclusie

Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatie-waarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd (Bijlage 17). In dit onderzoek is de beoogde ontwikkeling van Moleneind-West in Breda beoordeeld op het gebied van externe veiligheid. Uit de beschouwing blijkt dat er twee relevante risicobronnen in de omgeving van het plangebied zijn: de A27 en de spoorlijn Route 12: Breda aansluiting. – Tilburg aansluiting. Zie ook figuur 4.11. Uit de beoordeling zijn de volgende conclusies getrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0046.png"  

Figuur 4.11: Uitsnede van de risicokaart met aanduiding plangebied (zwarte contour). Bron: EV-signaleringskaart.

A27:

  • De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 0 meter. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden vanuit het Bevt.
  • De A27 heeft een aangewezen plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het PAG reikt niet tot het plangebied, daarmee worden er geen aanvullende bouwkundige eisen gesteld vanuit het Bouwbesluit 2012;
  • Het plangebied is op grotere afstand gelegen dan 200 meter van de A27. Een groepsrisicoberekening is daarom niet verplicht. Wel ligt het plan binnen het invloedsgebied van toxische stoffen die over de weg vervoerd (kunnen) worden. Een beperkte verantwoording ten aanzien van het transport van deze stoffen is verplicht.

Spoorlijn route 12: Breda aansluiting. – Tilburg aansluiting.

  • De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 1 meter. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden vanuit het Bevt.
  • De spoorlijn heeft een aangewezen plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. In het huidige ontwerp worden er geen woningen of andere objecten binnen het plasbrandaandachtsgebied beoogd. Er worden derhalve geen aanvullende bouwkundige eisen gesteld vanuit het Bouwbesluit 2012;
  • Aangezien het plangebied binnen 200 meter van de spoorlijn is gelegen, is een groepsrisicoberekening verplicht. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisiconiveau met de beoogde ontwikkeling toeneemt van 0,00092 (9,2% van de oriëntatiewaarde) naar 0.00134 (13,4% van de oriëntatiewaarde). Dit is een toename van meer dan 10% en het groepsrisiconiveau ligt hoger dan 0.1 maal de oriëntatiewaarde. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve verplicht.

Verantwoording groepsrisico.
Onderstaande handvaten kunnen gebruikt worden ter verantwoording van het groepsrisico:

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Gerichte risicocommunicatie (vooraf), draagt er aan bij dat de bewoners en gebruikers van het gebied bekend zijn met het handelingsperspectief in geval van een alarmering. Alarmering kan worden verricht met bijvoorbeeld een NL-Alert of WAS-installatie.

Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is: schuilen of vluchten, sluiten van ramen en deuren en eventuele mechanische ventilatie uitzetten.

Bij een dreigend incident, kan vluchten de beste optie zijn. Om goed te kunnen vluchten bij brand in het gebouw, zijn er vanuit het Bouwbesluit eisen gesteld aan de ontvluchtingsmogelijkheden. Deze voorzieningen moeten gerealiseerd worden. In geval van een (dreigend) incident aan het spoor, zijn de vluchtmogelijkheden aan de risicovolle zijde (noordzijde) niet geschikt om te kunnen vluchten. Het is daarom belangrijk dat de vluchtcapaciteit aan deze zijde te compenseren met extra vluchtmogelijkheden aan de risicoluwe zijde.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een gifwolk
In het geval van een gifwolk dient men te schuilen in een gebouw en de ramen en deuren gesloten te houden en indien mogelijk de mechanische ventilatie uit te zetten. De tijd die beschikbaar is voor het op de hoogte stellen van de aanwezigen, is onder meer afhankelijk van de locatie van het incident en lokale meteorologische omstandigheden. Gebouwen kunnen geschikt worden gemaakt als schuillocatie. De geschiktheid als schuillocatie kan worden verhoogd wanneer mechanische ventilatie voorzien wordt van een (centraal bediende) noodschakelaar.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een koude BLEVE-scenario
Een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. Hierdoor is er geen tijd om te vluchten. Dit betekent dat alle personen binnen 100 meter (gebaseerd op: RBM II) slachtoffer worden. De 1 procent-letaliteitgrens ligt op ongeveer 200 meter (gebaseerd op: RBM II). Een exacte afstand kan echter niet worden gegeven omdat dit afhankelijk is van lokale omstandigheden. De branden die door de explosie ontstaan, kunnen wel bestreden worden.

Conclusie
Bij de beoogde ontwikkeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met het beperken van de hoogte van het groepsrisico. Dit is bereikt door een relatief grote afstand aan te houden tussen de bouwvlakken en de het spoor en het ruim opgezette stedenbouwkundig ontwerp. Daarnaast is uit de berekening gebleken dat het groepsrisico relatief laag is. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Niet in betekenende mate

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Besluit gevoelige bestemmingen

In aanvulling op de Wet milieubeheer en het 'Besluit niet in betekenende mate' geldt het Besluit gevoelige bestemmingen. Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide: met name kinderen en ouderen. Indien een 'gevoelige bestemming' (zoals een school, kinderdagverblijf of verzorgingstehuis) wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszone van een rijksweg (300 meter vanaf de rand van de weg) of een provinciale weg (50 meter vanaf de rand van de weg) is altijd – ook als het initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt – een toetsing aan de grenswaarden nodig. Als blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van grenswaarden, mogen de 'gevoelige objecten' worden gerealiseerd binnen de onderzoekszone.

Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een samenwerkingsprogramma van de Rijksoverheid en lokale overheden. NSL heeft als doel de luchtkwaliteit te bevorderen ten behoeve van de volksgezondheid. Het NSL bevat maatregelen waarmee wordt gewaarborgd dat wordt voldaan aan Europese grenswaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen waarover binnen de looptijd van het NSL (sinds 2009) een besluit wordt genomen. Om overheden inzicht te geven in de actuele luchtkwaliteit is de NSL-monitoringstool ontwikkeld.

Toetsing

Onderhavig plan maakt de realisatie van maximaal 173 woningen mogelijk. Hiermee kan de beoogde ontwikkeling als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt. Op grond van deze constatering kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aan de hand van de NSL-monitoringstool (http://www.nslmonitoring. nl/viewer/) een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bekeken. Hierbij vormen fijnstof en stikstofdioxide de belangrijkste verontreinigende stoffen. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen zijn de Nieuwe Kadijk (oostzijde) en de Tilburgseweg (zuidzijde). Voor stikstofdioxide geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3. Voor fijnstof geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3. Voor fijnstof geldt een advieswaarde van 20 ug/m3. Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof bevinden de concentraties zich ruimschoots onder de grenswaarden. Tevens bevindt de concentratie strikstof zich onder de advieswaarde. In de omgeving en nabij omliggende hoofdwegen is geen sprake van een dreigende overschrijding van de normen ten aanzien van luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0047.png"

Figuur 4.12: Rekenpunten maatgevende wegen, bron: NSL monitoringstool

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0048.png"

Tabel 4.6: verwachte uitstoot in het jaar 2020, bron: NSL-monitoringstool

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0049.png"

Tabel 4.7: Verwachte uitstoot in het jaar 2030, bron: NSL-monitoringstool

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het bepaalde in de Wet milieubeheer. Er bestaan voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen.

4.11 Trillingen

Toetsingskader
Voor trillingen geldt geen wetgeving. Wel is in mei 2019 door het ministerie van I&W de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen gepubliceerd. Deze handreiking bevat handvaten voor de beoordeling van mogelijke trillingseffecten op plannen in de omgeving van het spoor. In de basis hanteert de Handreiking de toetsingscriteria die voorheen ook werden toepast, te weten de beoordelingscriteria zoals opgenomen in de publicatie van de Stichting Bouw Research: Trillingsrichtlijn SBR. Voor de beoordeling van de in dit onderzoek geprognoticeerde trillingsniveaus zijn derhalve de toetsingscriteria uit de SBR Trillingsrichtlijn gehanteerd. Er is hiertoe gebruik gemaakt van de in 2002 door de Stichting Bouwresearch (SBR) gepubliceerde richtlijn deel B. Dit deel gaat over het meten en beoordelen van trillingen met het oog op mogelijke Hinder voor Personen.

Onder hinder voor mensen in gebouwen wordt in deze richtlijn verstaan:

  • waarneming van trillingen waardoor verstoring kan optreden van activiteiten of processen die rust en/of concentratie behoeven;
  • waarneming van trillingen met een zodanige sterkte dat bepaalde activiteiten fysiek worden belemmerd of verstoord.

In genoemde richtlijn zijn streefwaarden gedefinieerd voor het Veff,max (de hoogst optredende trillingssterkte) en het Vper (tijdsgemiddelde trillingsniveau).

De streefwaarden hangen af van de aard van de trillingen en van het feit of sprake is van een 'bestaande' of 'nieuwe situatie' en gelden voor het trillingsniveau op de vloer van de woning. De door de passage van de treinen veroorzaakte trillingen vallen onder de noemer van 'herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd (weg- en railverkeer)' zoals beschreven in paragraaf 10.5.3 van de SBR richtlijn. De SBR richtlijn maakt vervolgens onderscheid tussen een 'bestaande ' en een 'nieuwe situatie'. De streefwaarden voor een 'nieuwe situatie' zijn lager dan de streefwaarden voor een 'bestaande situatie'. Wat exact onder een 'bestaande situatie' dan wel een 'nieuwe situatie' valt wordt in de SBR richtlijn niet verder omkaderd. In onderstaande tabel zijn de streefwaarden voor een 'nieuwe situatie' (hier van toepassing) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0050.png"

Tabel 4.9: streefwaarden voor herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd voor nieuwe situaties

Toetsing

Door Antea Group is een quickscan trillingen (d.d. 4 juni 2020, Bijlage 18) uitgevoerd naar de te verwachten trillingen vanwege treinverkeer op het nabijgelegen spoorlijn Breda - Tilburg. Doel van het onderzoek is vast stellen in hoeverre een verhoogde kans op trillingshinder in de beoogde woningen, vanwege de vervoersbewegingen over het nabijgelegen spoor, in voldoende mate is uit te sluiten.

Veff, max

Het indicatief berekende Veff,max is in onderstaande figuur weergegeven in de vorm van een contour (streefwaarde A1 (0,1)) in groen en grenswaarde A2 (0,2) in geel. In rood zijn de ingevoerde spoorbanen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0051.png"

Figuur 4.13: indicatief berekende trillingsniveau Veff,max

Uit de resultaten volgt dat het trillingsniveau Veff,max op een aantal woningen binnen het plan naar verwachting hoger is dan streefwaarde A1 van 0,1 volgens de SBR richtlijn deel B. Op de meest noordelijk gelegen woningenis het trillingsniveau naar verwachting hoger dan de grenswaarde A2 volgens de SBR richtlijn deel B.

Vper

Omdat de waarde van het Veff,max op enkele plaatsen hoger is dan de streefwaarde A1 en de grenswaarde A2 ingevolge de SBR richtlijn deel B, is tevens het Vper in beeld gebracht. Het indicatief berekende Vper voor de avondperiode (maatgevend) is in onderstaande figuur weergegeven (Vper 0,05 in groen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022221001-VG01_0052.png"

Figuur 4.14: indicatief berekende trillingsniveau Vper

Uit het uitgevoerde indicatieve onderzoek volgt dat niet zondermeer wordt voldaan aan de streef- en grenswaarden die volgen uit de SBR richtlijn deel B. Een verhoogde kans op trillingshinder is daarom niet op voorhand uit te sluiten. Gezien de uitkomsten van de quickscan is nader onderzoek uitgevoerd met metingen ter plaatse meer gericht bepalen waar de trillingscontouren in onderhavige situatie liggen.

Nader trillingsonderzoek

Er is een nader trillingsonderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen (d.d. 18 december 2020, Bijlage 19). Daarin wordt het volgend geconcludeerd:

  • In onderhavig bestemmingsplan kunnen planregels worden opgenomen om een acceptabel woon- en leefklimaat op het gebied van trillingen te borgen.
  • De locatie van het bouwplan is zodanig dat hinder door trillingen als gevolg van treinverkeer op voorhand aannemelijk is. Vooral in de eengezinswoningen die vlak bij het spoor liggen, is de kans op trillingshinder hoog in alle perioden. De berekende Vmax bedraagt 1,3 in de ongunstigste situatie en overschrijdt de streefwaarde voor de nacht met een ruime factor 6.
  • Deze mate van overschrijding zorgt ervoor dat de kans klein is dat met realistische trillingsreducerende maatregelen voor alle treinpassages voldaan zal worden aan de strengste streefwaarde voor de nacht van 0,2. Dit betekent dat de gemeente in de eventuele planregels rekening moet houden met de mogelijkheid om af te kunnen wijken van de streefwaarden voor de nieuwe situatie uit SBR richtlijn B.
  • Ook op grotere afstand van het spoor (ordegrootte 90 – 100 meter) bestaat nog de kans op overschrijding van de streefwaarde voor de nieuwe situatie voor de nachtperiode.de overschrijdingis beperkt tot een ordegrootte met een factor 3.
  • Bij het bouwkundig en constructief ontwerp van de eengezinswoningen en de appartementen dient rekening te worden gehouden met het integreren van trillingsreducerende maatregelen in het ontwerp.
  • Voor de dimensionering van de maatregelen is aanvullend onderzoek nodig.

Conclusie
Met de gebiedsaanduiding 'overige zone - trillingen railverkeer' is in lid 11.1 een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan, waardoor een goed woon- en leefklimaat voor nieuwe trillingsgevoelige functies wordt gegarandeerd.

4.12 Duurzaamheid

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Onderstaand zijn de voornaamste uitgangspunten op het gebied van duurzaamheid opgenomen, die in de planvorming worden toegepast. Voor woningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling worden voldaan. Verder worden conform nieuwe wetgeving de woningen gasloos gebouwd.

Voor Moleneind gelden de nieuwe regels omtrent energieprestatie, de BENG voorschriften. Deze regelgeving is ingegaan op 1 januari 2021 middels aanpassing van het Bouwbesluit.

De BENG regels volgen in zekere mate de trias energetica:

  • I. vraagreductie (BENG 1);
  • II. duurzame opwek (BENG 3);
  • III. efficiënt fossiel (BENG 2).

Naast de 3 BENG-eisen wordt in het Bouwbesluit een aanvullende eis gesteld ten aanzien van voorkomen van oververhitting in de woningen, de TO juli eis. Het dicht rekenen van een koelbehoefte met de toepassing van PV panelen zoals dat binnen de EPC methode kon, is niet meer toegestaan. TO juli vergt maatregelen die daadwerkelijk de koelbehoefte reduceren waarmee oververhitting wordt voorkomen.

De belangrijkste punten op het gebied van duurzaamheid binnen het plangebied kunnen worden samengevat in de volgende punten:

  • De verkaveling is 75% zongericht.
  • De woningontwerpen maken optimaal gebruik van de zon.
  • Behoudens een nader te onderzoeken mogelijke koppeling van warmte uit een nabij gelegen datacenter valt het plangebied Moleneind terug op de algemene/ energiebronnen.
  • Bij toepassing van een bodemenergiesysteem gaat de voorkeur uit naar een WKO-systeem. Gesloten bodemenergiesystemen zijn niet uitgesloten, maar gaan mogelijk onder een strenger regime dan nu vallen.

Vervolgactie

  • Een aantal energieconcepten wordt op basis van een TCO (15 jaar en 30 jaar) vergeleken. In deze vergelijking worden in ieder geval bodemenergiesystemen en een collectief zonthermisch systeem met seizoensopslag in beeld gebracht.

4.13 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.-procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt dit voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).

Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten, met bijbehorende drempelwaarden, aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Daarnaast is het verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een informele m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden.

Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat bij de informele m.e.r.-beoordeling niet alle procedurele vereisten van toepassing zijn (vandaar de term informeel). De initiatiefnemer dient bijvoorbeeld wel een medling te doen van zijn voornemen en het bevoegd gezag dient hierover binnen zes weken een besluit te nemen en de initiatiefnemer hiervan op de hoogte te stellen. Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r.

Activiteiten en drempelwaarde

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld en bijgevoegd als Bijlage 20, onderstaand zijn de belangrijkste resultaten weergegeven. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen in onderdeel D onder 11.2. Voor dergelijke ontwikkelingen gelden de volgende drempelwaarden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met het bestemmingsplan 'Moleneind West - Stadstuinen Heiveldhoef' worden maximaal 173 woningen gerealiseerd. Hiermee ligt de beoogde ontwikkeling ver onder de genoemde drempelwaarden.

Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, moet tevens bekeken worden of sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectmer noodzakelijk maken. Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn beoordeeld in het kader van onderhavig bestemmingsplan. Geen van de aspecten hebben significant negatieve milieugevolgen tot gevolg, waarmee geen formele m.e.r. procedure doorlopen hoeft te worden.

Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het bestemmingsplan 'Stadstuinen Heiveldhoef', die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.

Concluderend kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en er is ook geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure. Voordat het ontwerpbestemmingsplan wordt vrijgegeven en terinzage wordt gelegd dient het bevoegd gezag (college van burgemeester en wethouders) hierovert een apart besluit te nemen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium ten aanzien van de toelaatbaarheid van het gebruik en van bebouwing. De verbeelding staat gelijk aan de regels en heeft een ondersteunende rol voor de visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opbouw van de regels

De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken op basis van de vereisten uit de SVBP2012.

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
  • In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.
  • In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.

5.3 Regels

Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

De binnen het plangebied gelegen bedrijf zijn bestemd met de bestemming 'Bedrijf'.

Artikel 4 Groen

Het grootste gedeelte van de openbare ruimte is bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming is onder andere openbaar groen opgenomen dat een structurele betekenis heeft voor de beleving van de buurt of voor de ecologische structuur. Naast het feitelijke groen, bermen, bomen en beplanting, parken en plantsoenen, zijn binnen deze bestemming onder meer ook water, geluidbeperkende voorzieningen, speelvoorzieningen (evenals kunstgrasvelden), nutsvoorzieningen,

verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden en in- en uitritten zijn toegestaan. Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale hoogten voor de verschillende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels vastgelegd.

Artikel 5 Verkeer

Wegen, straten, paden en enkele verblijfsgebieden binnen het plangebied, waaronder de parkeerhoven, krijgen de bestemming ‘Verkeer’. Verder vallen binnen deze bestemming voorzieningen behorende bij de openbare ruimte zoals groenvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan. In afwijking hiervan zijn ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer' uitsluitend langzaamverkeersroutes toegestaan. Wegen voor gemotoriseerd verkeer zijn hier niet toegestaan.

Artikel 6 Wonen

Dit artikel bevat de regels voor de bouw van de appartementen en de grondgebonden woningen. Tevens zijn binnen deze bestemming groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Overal binnen de bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Daar waar de aanduiding 'gestapeld' is opgenomen zijn ook gestapelde woningen toegestaan. Tevens is met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aaneengebouwde woningen uitgesloten' aangegeven waar aaneengebouwde woningen niet zijn toegestaan. Op gronden van de bestemming 'Wonen' zijn maximaal 170 woningen toegestaan, waarvan drie bestaande woningen.

Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegstaan. Bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. Op de verbeelding is per bouwvlak de maximum goot- en bouwhoogte opgenomen met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. In de specifieke gebruiksregels is het strijdig gebruik opgenomen voor dit plan. Onder strijdig gebruik is in ieder geval opgenomen dat kamerverhuur niet toegestaan is.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ is gehanteerd voor de gebieden die conform de archeologische beleidsadvieskaart zijn gekenmerkt als gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze bestemming is er op gericht de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen. Bodemingrepen zijn op deze gronden in principe niet toegestaan; indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter min het maaiveld en een planoppervlak behelst van 100 m² of meer is een aanlegvergunning verplicht. Het college van burgemeester en wethouders stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe ‘de verstoorder betaalt’ is van toepassing. Op de gronden met deze dubbelbestemming dient in beginsel een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij dergelijke ingrepen.

De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld. Indien uit het onderzoek blijkt dat geen sprake (meer) is van archeologische waarden of voldoende maatregelen zijn genomen om de archeologische waarden te beschermen, dan is geen aanlegvergunning nodig

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie

Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele cultuurhistorische waarden. De dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuur' is gehanteerd voor de gebieden die conform het cultuurhistorische onderzoek zijn gekenmerkt als gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde. Deze bestemming is er op gericht de cultuurhistorische belangen op adequate wijze te beschermen.

In de algemene regels zijn naast de op grond van het Bro verplichte anti-dubbeltelbepaling, diverse algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van aanduidingen, (beperkte) afwijkingen en wijzigingen van het plan en tevens algemene procedurebepalingen. In de overige regels is daarnaast een verwijzing naar het parkeer- en stallingsbeleid van de gemeente Breda opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen én is de titel van het plan vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In paragraaf 6.2 is beschreven of de grondexploitatiewet van toepassing is op (delen van) het bestemmingsplan en op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven. In paragraaf 6.3 is aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan uitgevoerd zal worden.

6.2 Toepassing afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In artikel 6.2.1 is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bvo bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Er is een anterieure overeenkomst tussen gemeente Breda en initiatiefnemer gesloten. Een exploitatieplan is niet nodig.

6.3 Financiële haalbaarheid

Voor de planontwikkeling en -uitvoering heeft de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd. Voor de gemeente is het plan derhalve financieel haalbaar.

Hoofdstuk 7 Communicatie

7.1 Inleiding

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.2 Procedure

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 7.2.1). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 7.2.2).

7.2.1 Omgevingsdialoog

Om de belanghebbenden in het planproces te betrekken is een participatietraject gevolgd bestaande uit diverse omgevingsdialogen.

De eerste inloopavond in januari 2020 trok een grote opkomst en toonde de sterke betrokkenheid van de omgeving bij de planvorming. Tijdens deze bijeenkomst werden het stedenbouwkundig vlekkenplan en vier themakaarten gepresenteerd. Deelnemers konden vragen stellen aan experts en hun meningen uiten over verschillende thema's, met speciale aandacht voor groen, speelvoorzieningen en verkeerskundige aspecten.

In mei 2020 vond een tussentijdse bijeenkomst plaats voor de bewoners van Tilburgseweg 219 tot en met 237. Deze bijeenkomst was een extra sessie als reactie op de feedback die was ontvangen na de eerste bijeenkomst in januari 2020. Tijdens deze tweede bijeenkomst werden ontwerpvoorstellen gepresenteerd die betrekking hadden op het gebied direct achter de woningen van de bewoners van de bestaande percelen.

De derde inloopavond is op 31 mei 2021 gehouden middels een digitaal live event. (i.v.m. Corona) Bij de uitnodiging was het Ruimtelijk Concept van het plan meegestuurd. Via de digitale ideeënbox op de projectsite kon er voor de avond al gereageerd worden op het plan. In een plenaire sessie is het plan middels een uitgebreide presentatie toegelicht. Parallel aan het event was er de mogelijkheid om in een Q&A vragen te stellen.

Op 13 juli 2023 vond de laatste participatiebijeenkomst plaats. Na een periode met het coronavirus, heeft deze laatste bijeenkomst fysiek plaats kunnen vinden. De opkomst was aanzienlijk lager in vergelijking met de eerste bijeenkomst. Voor deze informatiebijeenkomst werden panelen gebruikt, waarop deelnemers hun voorkeur konden aangeven door stickers op specifieke opties te plakken.

Van de avonden is een verslag opgenomen in bijlage 1.

7.2.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt onderhavig concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de vooroverlegpartners. Het is toegestuurd naar: provincie Noord-Brabant, Prorail regio Zuid, Waterschap Brabantse Delta en de brandweer.

De provincie Noord-Brabant en Prorail regio Zuid hebben laten weten geen opmerkingen te hebben, het Waterschap Brabantse Delta en de brandweer hebben niet gereageerd.

7.2.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan wordt als ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

7.2.4 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voorliggend plan treedt in werking daags na hetverstrijken van de beroepstermijn. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn ook onherroepelijk.