direct naar inhoud van Artikel 21 Leiding - Riool
Plan: Meerzicht - Westerpark
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP00032-0004

Artikel 21 Leiding - Riool

21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 Doeleindenomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de aanleg, het gebruik en onderhoud van een ondergrondse rioolwatertransportleiding met een diameter van 900 mm;

21.1.2 Dubbelbestemmingen

Secundair zijn de in lid 21.1.1 genoemde gronden, bestemd voor de doeleinden zoals omschreven in het eerste lid van artikelen 3, 9, 13, 16, 17, 18 en 20.

21.2 Bouwregels
  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de lid 21.1.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 onder b voor het bouwen van bouwwerken, ten dienste van de andere, in lid 21.1.1 genoemde gronden geldende bestemming(en), indien:

  • a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Riool zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in lid 21.1.1 is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • g. het opslaan van goederen.
21.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod in lid 21.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor kan worden afgeweken, zoals in lid 21.3 bedoeld;
  • b. behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
21.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 21.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.