direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herenweg 21-23 - Noordwijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Offem Zuid is een nieuwe woonwijk in de gemeente Noordwijk, aan de zuidoostzijde van de Herenweg. Het perceel Herenweg 21-23 vormt als het ware een verbinding tussen de nieuwe woonwijk en de historische kern van Noordwijk Binnen aan de andere zijde van de Herenweg. Op het perceel is een verbindende stedenbouwkundige invulling ontworpen, de 'Poort van Offem'. De beoogde nieuwe invulling (zie paragraaf 2.2) is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk (zie paragraaf 1.3).

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0001.png"

Afbeelding 1-1 ligging plangebied (rood aangeduid; bron: www.PDOK.nl, d.d. 27-07-2018)

Het plangebied Herenweg 21-23 - Noordwijk ligt aan de zuidoostzijde van Noordwijk Binnen. Het plangebied betreft niet alleen het perceel Herenweg 21-23, maar ook een deel van het perceel Herenweg 25. Het achterste deel van het perceel Herenweg 25 wordt meegenomen om de aanwezige bedrijfsbestemming volledig te kunnen verwijderen.

Het plangebied wordt aan de voorzijde begrenst door de Herenweg en de naastgelegen woonpercelen Herenweg 19 en Herenweg 25. Aan de achterzijde wordt het plangebied begrensd door de nieuw geplande woonwijk Offem Zuid.

Het plangebied heeft betrekking op:

  • het perceel Herenweg 21-23, kadastraal bekend Noordwijk, sectie H, nummer 463;
  • het achterste deel van het perceel Herenweg 25, kadastraal bekend Noordwijk,
    sectie H, nummer 467.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0002.png"

Afbeelding 1-2 ligging kadastrale percelen (bron: www.PDOK.nl, d.d. 27-07-2018)

1.3 Het geldende bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0003.png" Afbeelding 1-3 uitsnede geldend bestemmingsplan Offem Zuid (bron: www.PDOK.nl, d.d. 27-07-2018)

Op het perceel Herenweg 21-23 is het bestemmingsplan 'Offem Zuid' van kracht, zoals vastgesteld op 27 juni 2013 en onherroepelijk geworden op 4 februari 2015. De betreffende gronden hebben de bestemmingen 'Bedrijf' ten behoeve van bedrijven in de milieucategorie 1
of 2. Binnen het bouwvlak is bedrijfsbebouwing toegestaan. Op het voorterrein (Herenweg 21) is een bedrijfswoning toegestaan.
Op grond van de bedrijfsbestemming zijn de beoogde langzaamverkeersroute en het appartementengebouw niet mogelijk. De geplande langzaamverkeersroute (zie paragraaf 2.2) is direct geprojecteerd over de bestaande bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning heen.
Het appartementengebouw met 13 eenheden (zie paragraaf 2.2) ligt deels buiten het bouwvlak en is tevens hoger dan het maximum toegestane goot- en gebouwhoogte.

Op het achterse deel van het perceel Herenweg 25 is ook het bestemmingsplan 'Offem Zuid' van kracht, zoals vastgesteld op 27 juni 2013 en onherroepelijk geworden op 4 februari 2015. Ook deze gronden hebben de bestemmingen 'Bedrijf' waarmee bedrijven in de milieucategorie 1 of 2 mogelijk is gemaakt. De eigenaren hebben de bedrijfsvoering gestaakt en willen de aanwezige bedrijfgebouwen gebruiken ten behoeve van de op het voorste deel van dit perceel aanwezige bestemming 'Wonen'. Dit gebruik staat het bestemmingsplan niet toe.

Daarnaast geldt ook het Paraplubestemmingsplan Parkeren. Dat bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een regeling ten behoeve van parkeren in verband met het vervallen van de parkeerbepalingen in de Bouwverordening. Het paraplubestemmingsplan is op 30 mei 2018 vastgesteld.

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is om de beoogde ontwikkelingen juridisch-planologisch te borgen.

1.4 De bij het bestemmingsplan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Herenweg 21-23 - Noordwijk' met identificatienummer NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding (analoog: schaal 1:1000);
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels verbonden om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is geen onderdeel van het bestemmingsplan en is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet toelichting op het bestemmingsplan

De toelichting is als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

De Herenweg is één van de invalswegen van de kern Noordwijk Binnen met een maximale snelheid van 50 km/uur en een vrijliggend dubbel fietspad aan de westzijde van de Herenweg (overzijde van het plangebied). Van oudsher maakte de Herenweg deel uit van de doorgaande route vanaf Katwijk naar het noorden. Deze doorgaande functie is later overgenomen door de provinciale weg N206. Ter hoogte van het plangebied sluit de Voorstraat aan op de Herenweg. Via de Voorstraat is het winkelgebied van Noordwijk Binnen direct bereikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0004.png"

Afbeelding 2-1 bestaande situatie

De bestaande woningen aan de Herenweg staan gesitueerd in naar de weg gekeerde bebouwingslinten ten noorden en ten zuiden van het plangebied. De woningen zijn deels in samenhang en deels individueel ontworpen, al dan niet in combinatie met bijbehorende bedrijfsruimten. De woningen dateren uit de twintigste eeuw.

Op het perceel Herenweg 21-23 bevindt zich een vrijstaande bedrijfswoning met een grote loods. In het verleden (vanaf 1930) was op het perceel een benzineservicestation aanwezig.
De loods is in 1953 in gebruik genomen als autoreparatiebedrijf met showroom. Momenteel hebben de panden geen bedrijfsfunctie meer; de panden worden tijdelijk verhuurd om kraken tegen te gaan.
Op het achterste deel van het perceel Herenweg 25 bevindt zich ook nog een bedrijfsgebouw.

Het buitenterrein is vrijwel geheel verhard met klinkers en tegels. Er is, met uitzondering van een smal ondiep kavelslootje langs de zuidoostgrens, geen oppervlaktewater aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0005.png"

Afbeelding 2-2 aanzicht van het perceel Herenweg 21-23 d.d. augustus 2017 (bron: www.streetview.nl, d.d. 27-07-2018)

2.2 Nieuwe situatie

De beoogde ontwikkeling voorziet in de fysieke en planologische sanering van de bestaande bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning, de bouw van een appartementengebouw en de realisatie van een langzaamverkeersverbinding tussen de nieuwe woonwijk Offem Zuid en Noordwijk Binnen. Het aanwezige bedrijfsgebouw op het achterste deel van het perceel Herenweg 25 zal niet worden gesloopt. Dit gebouw zal als bijbehorend bouwwerk in gebruik worden genomen bij de op het perceel aanwezige woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0006.png"

Afbeelding 2 3-beoogde wegenstructuur Offem Zuid (plangebied rood aangeduid; Bron BKP)

In de onderstaande stedenbouwkundige opzet is een impressie opgenomen van de gewenste ontsluiting en de bijbehorende nieuwe woonbebouwing.
afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0007.png"


Afbeelding 2-4 voorstel verkaveling Herenweg 21-23

Zoals al eerder is aangegeven is het voor Offem-Zuid belangrijk dat er een goede aanhechting met de historische kern van Noordwijk Binnen wordt bereikt. Met de voorliggende stedenbouwkundige verkaveling wordt uitgegaan van de volgende ruimtelijke uitgangspunten:

  • Het plan behelst een appartementencomplex van drie bouwlagen met
    13 appartementen bij de toekomstige entree / verbinding van woonwijk Offem Zuid naar de oude Voorstraat (richting kern Noordwijk Binnen). Het markante gebouw vormt door vormgeving, positionering en maat (3 bouwlagen) een accent bij de buurtentree. Het vormt een stedenbouwkundig oriëntatiepunt die de relatie legt tussen de kern van Noordwijk Binnen en de nieuwbouwwijk Offem Zuid. De (moeizame) ruimtelijke verbinding in de routing tussen nieuwbouwbuurt en dorpskern wordt daarmee verbeterd.
  • Het gebouw kent een oriëntatie op de Herenweg (kopse kant) en op de Nieuwe Voorstraat. Hierop zijn de leefruimten (woonkamers) georiënteerd en deze zijde van het gebouw functioneert als voorzijde. Dit sluit aan op de belangrijke functie van de Nieuwe Voorstraat, als centrale leefstraat van de nieuwe woonwijk. Het type bollenschuur sluit aan bij de lokale identiteit en vormt als zodanig een karaktervol moment aan de Nieuwe Voorstraat. De Nieuwe Voorstraat vormt een doorlopend lint in het gebied, met op z'n tijd bijzondere plekken (parels) of gebouwen. Precies zoals de oude Voorstraat.
  • De ontsluiting vindt plaats via de Nieuwe Voorstraat, vanaf de Herenweg. Het oorspronkelijke idee dat deze route louter een fietsroute zou zijn, wordt bij de laatste plannen losgelaten. Niettemin wordt doorgaand autoverkeer geweerd en moet een ontspannen, luw verkeersbeeld ontstaan door duidelijke afspraken over autoverkeer. Een deel van het parkeren voor de nieuwbouw vindt plaats op een parkeerkoffer naast het gebouw (8 stuks) en langs de langzaam verkeersverbinding (4 langs parkeerplaatsen). Deze plaatsen zijn gekoppeld aan de woningen (bewonersvergunning). Dus niet voor bezoekers. In een apart parkeeronderzoek wordt de parkeernorm en -balans aangetoond. 
  • Het gebouw moet zich manifesteren aan de Herenweg (westzijde, voorkant), maar ook aan de Nieuwe Voorstraat (noordzijde). Hier krijgt het gebouw een voorgevel, met oriëntatie vanuit woningen op de straat (Franse balkons, voorstoepje, entree) en een geleding die aansluit op de schaal van de route (opdeling in onderscheidbare eenheden). Aan de zuidzijde ligt het gebouw wat dichter op de erfgrens van het buurpand. Deze vrijstaande woning kent een verhard achtererf (met werkplaats) en een ruime voortuin. De aansluiting verdient veel aandacht vanwege deze korte afstand en het directe zicht op huis en tuin. Gekozen is voor een galerijontsluiting aan deze zijde. Dit voorkomt privé-buitenruimten, maar dient wel "zacht" gemaakt te worden (gevelbehandeling, hekwerk, kozijnwerk). Het doorzicht vanaf de Herenweg naar deze zijde dient maximaal voorkomen te worden. Dus behoud van groen en tuinbeplanting aan de Herenweg. Ook de oostzijde verdient aandacht, aangezien hier de woningen hun buitenruimte krijgen en er vanaf de fietsroute zicht op is (komende vanuit het zuid-oosten). De erfbegeleiding hier zal belangrijk zijn (hekwerk/muurtje met groen/haag aan de stoep).
  • Ook (de aansluiting op) de openbare ruimte krijgt gepaste aandacht. Zo wordt een groene wand (hedera op staalmat) voorgesteld langs de Nieuwe Voorstraat (aan zijde erf Herenweg 19, achter de groene berm). Hier zou een poortje (gat in de muur) gemaakt kunnen worden ter hoogte van het huidige achterpad, voor de ontsluiting van de achtertuinen van Herenweg 1-19.


Langzaamverkeersverbinding:

  • De Nieuwe Voorstraat vormt hier een langzaamverkeersverbinding tussen Offem-Zuid en Voorstraat. Een autoverbinding wordt hier niet gemaakt, om de ontsluitingsstructuur van de nieuwe wijk niet aan te tasten. Wel wordt hier voorzien in lokaal parkeerverkeer voor de appartementen. Dit betekent in de praktijk dat de straat dus wel toegankelijk moet worden gemaakt voor autoverkeer (als een oprit) en dat er een kleine parkeerkoffer (8 parkeerplaatsen) achter het gebouw bereikbaar is via deze straat, evenals 4 plaatsen langs de straat. Dit past in het beeld van de Voorstraat (waar af en toe een langsparkeervak voorkomt), maar mag niet ten koste gaan van de fietsveiligheid en verblijfswaarde van deze straat. Omdat deze lokale parkeerplekken gekoppeld worden aan appartementen, blijft zoekverkeer en onwennigheid met de situatie uit;
  • de langzaamverkeersverbinding wordt gesitueerd aan de zuidzijde van het perceel Herenweg 19;
  • een logische en verkeerstechnisch gunstige en veilige aansluiting op de Herenweg en op de Voorstraat;
  • een profiel met een verhardingsbreedte van ten minste 6 m (inclusief trottoir, exclusief langsparkeervakken). Hierdoor kan de langzaamverkeersverbinding in geval van nood ook gebruikt worden als ontsluitingsroute voor hulpdiensten. In geval van calamiteiten kan de weg ook gebruikt worden als noodweg voor de bewoners van de wijk. Er is ruimte voor een aangrenzend trottoir (minimaal 1,8meter) en aan de andere zijde een groenstrook.

 
Appartementengebouw

  • Rooilijn: aan de zijde van de Herenweg achter de vporgevellijn van Herenweg 1-19 blijven;
  • Hoogte: maximaal 3 bouwlagen, met bij de entree / aansluiting Herenweg mogelijk een accentwerking (tot 10 meter);
  • Oriëntatie: raampartijen / woonruimte primair gericht op Herenweg, hoek om ook maximale oriëntatie op Nieuwe Voorstraat creëren (voorstoep, woonruimten, eventueel frans balkon, deuren aan de stoep). Centrale entreehal aan de Nieuwe Voorstraat. Aan de achterzijde op maaiveldniveau kan een collectieve buitenruimte in de tuin wordt gemaakt (als terras) op het zonnige zuiden; ditzelfde geldt voor de bergingen.
  • Geleding: kopgebouw op hoek Herenweg, opdeling optisch en qua geleding (middels sprong en gevelindeling met ramen / frans balkon per woning) van een volume aan de Nieuwe Voorstraat in minimaal 2 volumes;
  • Ontsluiting: De appartementen worden ontsloten via een centrale entreehal en trappenhuis. Deze is toegankelijk van de Nieuwe Voorstraat en wordt verder ontsloten naar de woningen via de achterzijde (zuidzijde). Op de verdieping middels een (zo kort mogelijke) galerij. Daarmee kunnen alle leefruimten in de woningen zich oriënteren op de Nieuwe Voorstraat (voorzijde) en Herenweg;
  • Dakopbouw: plat dak met een geprononceerde dak beëindiging (op de hoeken gemarkeerd, met een lijst aan of bij de dakrand).

2.3 Beeldkwaliteit

Het Beeldkwaliteitsplan Offem Zuid – Deelgebied 1 en 2 is opgesteld in opdracht van de gemeente Noordwijk voor nieuwbouwplan Offem Zuid. Dit Beeldkwaliteitsplan bevat het eerder vastgestelde Deelgebied 1, aangevuld met de beschrijvingen voor deelgebied 2.

Het beeldkwaliteitsplan bevatrichtlijnen met betrekking tot beeldkwaliteit aspecten van stedenbouwkundige aard en de inrichting van de openbare ruimte. In feite vullen de welstandsnota en het beeldkwaliteitsplan het bestemmingsplan en uitwerkingsplan aan.
De zaken die geregeld worden in de welstandsnota en het beeldkwaliteitsplan zijn niet in een bestemmingsplan en uitwerkingsplan opgenomen.

Concluderend kan worden gesteld dat het beeldkwaliteitsplan andere elementen bevat dan het bestemmingsplan en het uitwerkingsplan en een ander karakter heeft dan de welstandsnota:
normstellend in plaats van normtoetsend. Het beeldkwaliteitsplan zal na koppeling aan de welstandsnota het stedenbouwkundige toetsingskader gaan vormen voor de welstand.

Planconcept
“De geborgenheid van het landgoed Offem én de authenticiteit en diversiteit van de chique Voorstraat ontmoeten elkaar in Offem Zuid.”
Dit is het credo voor de beeldkwaliteit van Offem Zuid. De woorden geborgen, authentiek, divers en chique vangen de kwaliteit en de manier van leven dat hier voor ogen is. Het planconcept wordt gevormd door een zestal pijlers die hieronder puntsgewijs worden toegelicht:

  • 1. Verschil maken tussen strandwal en -vlakte
    Op de strandwal vooral cultuurlijke watergangen passend bij landgoed Offem en op de strandvlakte méér en natuurlijker groen en water qua karakter. In het stedenbouwkundig plan is nadrukkelijk verschil gemaakt door de Achterweg als grens te beschouwen, wat deze ook oorspronkelijk is.
  • 2. Stevige landschappelijke inbedding
    Dit betreft een hoogte opbouw qua massa en typologie, laag bij landgoed Offem en hoger bij de Beeklaan. Langs de Beeklaan en N206 komt een robuuste groenblauwe structuur (waar kan) met bomen en een stevige onderlaag van heesters. Parallel aan de Beeklaan ligt een watergang die zorg draagt voor een goede waterhuishouding.
  • 3. Hoofdverkavelingsrichting enten op oorspronkelijke verkaveling
    In de oude kaarten en tot op de dag van vandaag, is er een markante verkaveling waar te nemen. Ten westen van de Achterweg ligt de verkaveling parallel aan de Achterweg en ten oosten juist haaks erop. In de stedenbouwkundige visie is deze kavelrichting opgepakt en gebruikt om richting te geven aan de stedenbouwkundige verkaveling. Het verschil tussen strandwal en –vlakte wordt vandaar extra geaccentueerd. Daarnaast bieden lange lijnen tussen de Beeklaan en landgoed Offem zicht op het landgoed.
  • 4. Koppeling Offem Zuid aan Noordwijk d.m.v. doortrekken van de Voorstraat
    De locatie Offem Zuid ligt aan de zuidkant van de Herenweg - Nieuwe Offemweg. Dit is een drukke weg, waardoor het gevoel wordt opgeroepen dat Offem Zuid niet verbonden lijkt te zijn met zijn omgeving. Door in het hart van Offem Zuid de Nieuwe Voorstraat aan te leggen wordt de unieke kwaliteit van het dorp Noordwijk op een hernieuwde wijze ingebracht in het plangebied. Dit geeft identiteit en bedding in het gebied door een levendig straat- en gevelbeeld. Tevens biedt de Nieuwe Voorstraat een comfortabele rechtstreekse route voor de voetganger en fietser naar het centrum.
    De verbinding van de bestaande en de Nieuwe Voorstraat is de belangrijke schakel aan de Herenweg, waar het Noordwijkse dorpshart en woonwijk Offem Zuid zich profileren.
  • 5. Dorps Noordwijk
    De Beeklaan en de Van Berckelweg zijn tegenwoordig belangrijke entreewegen van Noordwijk, maar van oudsher waren dat de Hogeweg en de Schiestraat met de strandvlakte. Offem Zuid krijgt een dorpse uitstraling passend bij de Noordwijkse historie, met een uitnodigende dorpsrand naar het landschap. De Beeklaan zal een groene entree zijn passend bij de landgoederenzone op de strandwal, liggend op de overgang van dorpsrand naar het open landschap. Langs de Beeklaan zal een afwisseling van woningen en appartementsgebouwen een dorps en aantrekkelijk beeld geven.
  • 6. Ontsluiting vanaf de Beeklaan
    De woonwijk wordt ontsloten op de Beeklaan door een nieuwe rotonde. Vanaf de wijkontsluitingsweg is een mooi zicht op de ruim opgezette singel en het markante gebouw op de hoek. Het plangebied is verder op een heldere manier ontsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0008.png" Afbeelding 2-5 planconcept Offem Zuid (plangebied rood aangeduid; bron: BKP Offem Zuid)

Voor de eerste fase van de nieuwe woonwijk Offem Zuid is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het Beeldkwaliteitplan Offem Zuid, deel 1 vormt het kwalitatieve kader voor de gewenste beeldkwaliteit van zowel de bebouwing als de buitenruimte. Het planconcept en planvisie voor Offem Zuid is uitgewerkt tot masterplan Offem Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0009.png"

Afbeelding 2-6 planvisie Offem Zuid (plangebied rood aangeduid; Bron; BKP Offem Zuid )

Om de nieuwe woonwijk te verbinden met zijn omgeving wordt door het hart van Offem Zuid een nieuwe (verlengde) Voorstraat aangelegd. Hierdoor wordt de unieke kwaliteit van Noordwijk Binnen op een hernieuwde wijze ingebracht. Dit geeft identiteit en bedding in het gebied door een levendig straat- en gevelbeeld. Tegelijkertijd biedt de verlengde Voorstraat een comfortabele rechtstreekse route voor de voetganger en fietser naar het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0010.png"

Afbeelding 2-7 Masterplan Offem Zuid, eerste fase (plangebied rood aangeduid; bron; BKP Offem Zuid)

In het masterplan wordt een eindbeeld beschreven dat pas over 5-10 jaar is gerealiseerd. Het brengt kansen in beeld om tot vernieuwing en verbetering te komen door de beschrijving van de ambities. Om de kwaliteit van de wijk te garanderen en toch voldoende flexibiliteit in de planvorming te houden is een sterk raamwerk gemaakt dat is verankerd in het bestaande landschap waarin nog ruimte is voor verschillende invullingen in de toekomst. De groenblauwe slagen liggen haaks op landgoed Offem en vormen de basis van het stedenbouwkundig raamwerk Offem Zuid als openbare ruimte met daartussen de buurten. In de buurten zijn verschillende woonvlekken herkenbaar waarin een keur mogelijk is aan woningtypen.

Offem Zuid krijgt een dorpse uitstraling passend bij de Noordwijkse historie. De geborgenheid van het landgoed Offem en de dorpse uitstraling verbeeldt zich in het principe ‘wonen onder een kap’. Binnen de algehele aanblik van Offem Zuid is een diversiteit van verschijningsvormen denkbaar dat een opgave is voor de toekomstige architecten.

Karakteristieke woonstraten (verlengde Voorstraat en landgoedstraat) zijn dwars geprojecteerd op de groenblauwe slagen. De belangrijkste woonstraat van het plangebied is de chique Verlengde Voorstraat die voor langzaam verkeer de verbinding vormt met de dorpskern van Noordwijk. Het authentieke diverse beeld van de bestaande Voorstraat met zijn statige herenhuizen wordt als parelsnoer doorgetrokken in het plangebied.
Van het parelsnoer is de ketting de verlengde Voorstraat en de parels de bijzondere plekken in de straat, ‘de Pareltjes van de Voorstraat’. De bijzondere plekken hebben verschillende verschijningsvormen; stenige pleintjes, groene hofjes, brink en de singels.
Als structuur zal de verlengde Voorstraat voorbij de Achterweg worden doorgetrokken, waarbij een gedaanteverandering denkbaar is.

De Beeklaan en de Van Berckelweg zijn tegenwoordig belangrijke entreewegen van Noordwijk, maar van oudsher waren dat de Hogeweg en de Schiestraat. Offem Zuid profileert zich aan de Beeklaan als nieuwe dorpsrand van Noordwijk. Het gezicht op Offem Zuid en landgoed Offem is ook het éérste zicht op Noordwijk. De dorpse blik op Noordwijk bestaat uit 1 tot 2-laagse woningen met kap afgewisseld met hoogteaccenten van 4-laagse appartementsgebouwen (met kap). Offem Zuid wordt omsloten door een afwisselende groenblauwe zoom passend bij de landgoederenzone en de waterrijke strandvlakte.

In het beeldkwaliteitplan worden voor de Nieuwe (verlengde) Voorstraat de volgende criteria genoemd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0011.png" Overzicht 2-8 beeldkwaliteiteisen bebouwing (bron: BKP Offem Zuid)

2.4 Welstand

De Welstandscommissie heeft ingestemd met het voorliggend ontwerp voor de percelen Herenweg 21-23 te Noordwijk (zie bijlage 1).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen.
Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld, op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) Ladder voor duurzame verstedelijking

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:

  • 1. Er moet worden nagegaan of het bij de nieuwe ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan, gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
  • 2. Als het gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden beschreven dat er daadwerkelijk voldoende vraag bestaat naar deze ontwikkeling.
  • 3. Als er voldoende vraag naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling bestaat, moet de vraag worden beantwoord of bestaand stedelijk gebied (of bestaande bebouwing) de ruimte voor deze ontwikkeling niet kan bieden.

Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien bij 11 nieuwe woningen ligt, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
Het voorliggend plan strekt tot de realisatie van 13 woningen en dient derhalve te worden getoetst aan de Ladder. Hierbij dient vooral aan te worden getoond dat er behoefte aan deze woningen is.

Motivatie woningbehoefte
De woningbehoefte voor de gewenste 13 eenheden kan als volgt worden gemotiveerd:

  • a. de locatie is gelegen buiten het Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD) van de Provincie Zuid-Holland (PZH).
  • b. het gebied ligt wel binnen het gebied dat hoort bij Offem-Zuid en dat gebied is als 'nieuwe woningbouwlocatie buiten BSD groter dan 3 ha' opgenomen in het Programma Ruimte van de PZH, dus ruimtelijk gezien is de verstedelijking op dit perceel door PZH al geaccepteerd.
  • c. Daarnaast voldoet het plan volledig aan de woonagenda Noordwijk 2016-2020 qua segmentering:
    • 1. 4 woningen sociale huur;
    • 2. 3 woningen middeldure koop;
    • 3. 6 woningen vrije invulling.

De 13 woningen zijn inmiddels op de vastgestelde woningbouwplanlijst voor 2022 opgenomen (bijlage 19).

3.1.4 Wet Voortgang Energietransitie (aardgasloos bouwen)

Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt.
Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet.

3.1.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal/regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. naar een klimaatbestendige delta;
  • 2. naar een nieuwe economie: the next level;
  • 3. naar een levendige meerkernige metropool;
  • 4. energievernieuwing;
  • 5. best bereikbare provincie;
  • 6. gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Op kaart 2 (Buiten bestaand stads en dorpsgebied 2018) van de Omgevingsvisie is het plangebied gelegen buiten het bestand stads en dorpsgebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0012.png" Afbeelding 3-1 Uitsnede Kaart 2 'Buiten bestaand stads en dorpsgebied 2018' Het plangebied is rood aangeduid.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Kwaliteitskaart is het gebied aangeduid als gelegen binnen de "stads- en dorpsrand (200 meter)".
afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0013.png" Afbeelding 3-2 Uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie'
Het plangebied is rood aangeduid.

Conclusie
De realisatie van een nieuw appartementengebouw met 13 eenheden op de voorgestelde locatie, is gelegen buiten het BSD gebied van de PZH.
Het gebied ligt wel binnen het gebied dat hoort bij Offem-Zuid en dat gebied is als nieuwe woningbouwlocatie buiten BSD, groter dan 3ha opgenomen in het Programma Ruimte van de PZH. Derhalve heeft de Provincie Zuid-Holland ruimtelijk gezien de verstedelijking op dit perceel geaccepteerd en is het plan in overeenstemming met de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke matregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp;
  • een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand;
  • cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De nieuwbouw van een appartementengebouw is ruimtelijk goed inpasbaar op dit perceel en vervanging van een nog te slopen bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen. Er is dus sprake van herstructurering.
Deze planontwikkeling past derhalve binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al is in de directe omgeving met een cluster met voorzieningen. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Conclusie
De realisatie van een nieuw appartementengebouw met 13 eenheden op de voorgestelde locatie, is gelegen buiten het BSD gebied van de PZH.
Het gebied ligt wel binnen het gebied dat hoort bij Offem-Zuid en dat gebied is als nieuwe woningbouwlocatie buiten BSD, groter dan 3ha opgenomen in het Programma Ruimte van de PZH. Derhalve heeft de Provincie Zuid-Holland ruimtelijk gezien de verstedelijking op dit perceel geaccepteerd en is het plan in overeenstemming met de provinciale belangen. Het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit).

3.2.3 Verordening Ruimte 2014 (geconsolideerd per 31 januari 2019)

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen.

Provinciale Ladder voor duurzame verstedelijking
Begrip stedelijk gebied en begrip stads- en dorpsgebied
Het begrip ‘stedelijk gebied’ dat in het Bro wordt gehanteerd, betekent hetzelfde als het begrip ‘stads- en dorpsgebied’ dat in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en in deze verordening wordt gehanteerd. In het Bro is het begrip gedefinieerd als een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare op sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Bij het begrip ‘stads- en dorpsgebied’ gaat het dus niet alleen om een bestaand samenstel van bebouwing, maar de bebouwing moet ook bestemd zijn voor stedelijke functies. Specifiek in de Zuid-Hollandse situatie wordt een aantal situaties nadrukkelijk niet beschouwd als ‘bestaand stads- en dorpsgebied’.

Ook nog onbebouwd gebied kan soms worden beschouwd als ‘bestaand stads- en dorpsgebied’, met name als het een terrein betreft dat grotendeels is omringd door wel bebouwd gebied. In samenhang met het omringende gebied maakt het nog onbebouwde gebied dan uit van het “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing”. Bouwrijp gemaakt gebied wordt eveneens beschouwd als bestaand stads- en dorpsgebied, ervan uitgaande dat er dan sprake is van een onomkeerbare ruimtelijke ontwikkeling.

Regionale afstemming en regionale visies
Een stedelijke ontwikkeling heeft vaak bovenlokale effecten. Voor een goede onderlinge afstemming is derhalve regionaal overleg nodig op de schaal waarop de effecten zich voordoen. Het heeft de voorkeur als de gemeente de ladder voor duurzame verstedelijking niet per plan toepast, maar vooraf in regionaal verband onderzoek doet naar en afspraken maakt over de kwantitatieve en kwalitatieve regionale behoefte. In het Programma ruimte is aangegeven dat de provincie in ieder geval voor wonen en kantoren verwacht dat de gemeenten gezamenlijk regionale visies opstellen en deze periodiek actualiseren. Gedeputeerde Staten geven bij de aanvaarding van de regionale visie aan in hoeverre daarmee op regionaal niveau de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen, zodat bij individuele bestemmingsplannen daarnaar kan worden verwezen. Bij het ontbreken van een regionale visie hanteert de provincie terugvalopties, zoals aangegeven in het Programma ruimte.

Nieuw en bestaand
De in het Bro opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking heeft alleen betrekking op een ‘nieuwe’ stedelijke ontwikkeling. Het begrip ‘nieuw’ is in het Bro niet nader gedefinieerd. In de jurisprudentie is inmiddels een lijn ontwikkeld waaruit volgt dat het herbestemmen van nog niet gerealiseerde plancapaciteit, niet wordt beschouwd als een ‘nieuwe’ stedelijke ontwikkeling. Voor de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking volgt de provincie Zuid-Holland deze lijn. Dit betekent wel een andere koers dan de rest van deze verordening, omdat voor de toepassing van veel regels in deze verordening plancapaciteit die nog niet gerealiseerd of vergund is, juist wél als nieuw wordt beschouwd. Het begrip ‘bestaand’ is gedefinieerd in artikel 1.2, derde lid, van deze verordening.

Om het provinciaal belang bij toepassing van de ladder te benadrukken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgenomen in de Provinciale Verordening. In paragraaf 3.1.3 van dit bestemmingsplan is aangegeven dat, op grond van jurisprudentie, bij het voorliggend plan sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In deze paragraaf wordt derhalve de behoefte aan de toevoeging van woningen gemotiveerd.
Het plan is gelegen binnen het gebied dat hoort bij Offem-Zuid. Tevens is het plangebied aangemerkt als nieuwe woningbouwlocatie buiten BSD groter dan 3ha en derhalve opgenomen in het Programma Ruimte van de Provincie Zuid-Holland.
Derhalve heeft de Provincie Zuid-Holland ruimtelijk gezien de verstedelijking op dit perceel geaccepteerd. Het plan is daarom in overeenstemming met de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik.

Ruimtelijke kwaliteit
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij wordt opgemerkt dat het een ontwikkeling binnen de bebouwde kom betreft die aansluit bij de reeds aanwezige bebouwing. Dit plan heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling of een ontwikkeling buiten de bebouwde kom. Voor de provincie is derhalve sprake van weinig tot geen betrokkenheid.

Aanpassing
In het kader van de verordening kan de voorgestelde ontwikkeling worden aangemerkt als 'aanpassing'. Het betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van het gebied, maar voorziet op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen.
In het bestemmingsplan wordt aangetoond (zie paragraaf 2.2 en paragraaf 2.3) dat de nieuwe ontwikkeling zorgvuldig wordt ingebed in de omgeving. Daarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitplan dat voor Offem Zuid is vastgesteld.

3.2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020

Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.
De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. Concentratie van stedelijke ontwikkeling en verbetering van de regionale bereikbaarheid zijn hierbij speerpunten.

Doel is het voorzien in voldoende woningen in gedifferentieerde woonmilieus zodat de regio een topwoonregio in de Randstad wordt. Aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving is daarbij een uitgangspunt. Ten aanzien van woningbouw zijn de volgende kernbeslissingen geformuleerd:

  • tot 2020 moeten er 40.000 woningen in de regio gebouwd worden;
  • per gemeente wordt 30% van de woningbouw in de sociale huursector gerealiseerd.

De beoogde ontwikkeling Herenweg 21-23 - Noordwijk voorziet in het vervangen van een bestaande bedrijfswoning met bijbehorende bedrijfsgebouwen en het toevoegen van een kwalitatief hoogwaardige woningen in diverse prijsklasse, die qua segmentering volledig voldoen aan de woonagenda Noordwijk 2016-2020 te weten:

  • 4 woningen sociale huur;
  • 3 woningen middeldure koop;
  • 6 woningen vrije invulling.

Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de kwantitatieve taakstelling en wordt de doorstroming op de woningmarkt bevorderd.

3.3.2 Regionaal Energieakkoord Holland Rijnland 2017-2025

Binnen de regio Holland Rijnland hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken. De regionale ambitie is om in 2050 een energie neutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Het streven is om toekomstige ontwikkelingen energie neutraal te realiseren. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw.

Tot slot is afgesproken om nieuwbouw niet meer aan te sluiten op het gas, aangezien het aardgas eindig is (zie 3.1.4).

3.3.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Noordwijk 2030

Op 31 november 2018 heeft de gemeenteraad van Noordwijk de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 herzien vastgesteld. Een document waaraan vele inwoners, ondernemers, organisaties en verenigingen hebben bijgedragen. In de omgevingsvisie is aangegeven hoe Noordwijk zich verder moet ontwikkelen richting 2030.

De Omgevingsvisie Noordwijk 2030 is voornamelijk een uitnodiging aan inwoners, ondernemers en organisaties om vooral zelf vorm te geven aan de toekomst. De visie verbindt de praktijk met concrete plannen die in co-creatie tot stand zijn gekomen. In de visie zijn 7 sterren benoemd, de sterren die zijn te beschouwen als de pijlers van de Omgevingsvisie 2030. Duurzaamheid maakt integraal deel uit van de visie.

Bij de omgevingsvisie is een kaart opgesteld. Deze kaart presenteert het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief richting 2030. De legenda van de kaart is zo opgesteld dat de ambities uit de omgevingsvisie duidelijk worden.
In onderstaande afbeelding is de omgevingsvisie ter hoogte van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0014.png"

Afbeelding 3-3 uitsnede Ruimtelijk ontwikkelingsperspectief (plangebied rood aangeduid)

Het woningbouwplan Offem-Zuid en de fiets- en auto-ontsluiting worden benoemd en gevisualiseerd in de omgevingsvisie. De gemeente wil in ieder geval directe wandel- en fietsroutes realiseren van de grootste nieuwbouwlocaties Offem Zuid en Bronsgeest naar het centrum van Noordwijk Binnen. Dit sluit aan bij één van de zeven thema's, namelijk 'uitstekende bereikbaarheid', waarbij het uitgangspunt is dat de bereikbaarheid voor alle groepen in de samenleving optimaal moet zijn.
Op bovenstaande uitsnede van het Ruimtelijk ontwikkelingsperspectief wordt voor fietsers en voetgangers een directe verbinding vanuit Offem Zuid met de Voorstraat aangegeven.

3.4.2 Noordwijkse Woonagenda 2016 - 2020

De Woonagenda 2016 - 2020 "De toekomst van het wonen in Noordwijk" is nadrukkelijk een 'agenda' die betrekking heeft op een kortere periode en beoogt om, gegeven alle onzekerheden en de huidige knelpunten, het vizier te richten op de toekomst van het wonen in Noordwijk. De woonagenda schetst de belangrijkste dilemma's en opgaven en maakt een aantal beleidskeuzes. De woonagenda vormt voor de periode tot 2020 een overkoepelend beleidsdocument en biedt een basis voor gesprekken met verschillende stakeholders die in de realisatie van de ambities van wonen in Noordwijk een belangrijke rol spelen.

De woonagenda zet in op vier thema's die de komende jaren richtinggevend zijn voor keuzes omtrent het wonen in Noordwijk. Deze thema's zijn:

  • 1. werken aan beschikbaarheid van woningen;
  • 2. werken aan betaalbaarheid van woningen;
  • 3. werken aan zorg en flexibiliteit;
  • 4. werken aan duurzaamheid.

Het wonen van de toekomst in Noordwijk moet ruimte bieden voor de beoogde aantrekkelijke en vitale gemeente met ‘voor elk wat wils’. Dat betekent ook dat er bij het woningbouwprogramma mede gekeken wordt naar de gewenste toekomstige bevolkingssamenstelling. Doel is dat in 2020 Noordwijkers beter in hun woonbehoefte kunnen voorzien doordat er meer aanbod is, met name in het goedkopere en middeldure segment van zowel de koop als huurmarkt. De gemeente richt haar inspanningen in het bijzonder op de ontwikkelingen die ‘niet vanzelf’ gaan. Denk bijvoorbeeld aan een goed aanbod voor jongeren, ouderen met een laag inkomen en mensen met een zorg- of mantelzorgbehoefte.

In de woonagenda is de zogenoemde 30% sociaal-regeling (sociale huur en koop tezamen) opgenomen voor woningen waarbij meer dan twee woningen worden gerealiseerd.
Deze regeling is voor het voorliggende plan dus niet van toepassing.

Het voornemen voorziet in de sloop van een bedrijfswoning en de realisatie van twee vrijstaande grondgebonden woningen. Deze woningen worden aangeboden in het dure koopsector en zijn geschikt voor meerdere doelgroepen, waaronder gezinnen en senioren. Door het toevoegen van woningen in de duurdere prijsklasse kan de gewenste doorstroming op de woningmarkt bevorderd worden.

In de Woonagenda wordt tot slot het zogenaamde sterrensysteem gehanteerd om te kunnen beoordelen of nieuwe woningen al dan niet geschikt zijn voor bewoners met lichamelijke beperkingen/senioren. Nieuwbouwwoningen moeten ten minste voldoen aan de voorwaarden behorend bij drie sterren. Het betreft voorwaarden ten aanzien van de breedte van toegangspaden en de oppervlakte van sanitaire voorzieningen zoals toilet en badkamer. In het kader van de omgevingsvergunning wordt aan deze principes getoetst.

3.4.3 Welstandsnota Noordwijk 2014

Op 26 juni 2014 is de Welstandnota Noordwijk 2014 vastgesteld, een actualisatie van de nota uit 2011. Voor elk gebied in Noordwijk gelden specifieke welstandscriteria. De diverse wijken en buurten hebben immers specifieke stijlkenmerken. Zo wordt ingezet op de Noordwijkse Stijl in het toeristisch gebied van Noordwijk aan Zee en wordt in de kern van Noordwijk Binnen gerefereerd naar de bouwstijl in de Voorstraat.

Welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden van Noordwijk te benoemen en daarmee te bewaken. Noordwijk moet zich ontwikkelen tot een (bad)plaats die zich door kwaliteit onderscheidt van andere plaatsen. De inhoud van de welstandsnota is daarom volledig gebaseerd op het lokale gemeentelijk beleid, dat gericht is op het versterken van kwaliteitswaarden als ‘stijlvol’, ‘charmant’ en ‘ingetogen’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0016.png"

Afbeelding 3-4 uitsnede Welstandskaart (plangebied rood aangeduid)

Het plangebied is gelegen binnen het welstandsgebied 'Planmatige woningbouw (12)'. Voor planmatige woningbouw geldt een regulier welstandsniveau.

In de welstandsnota zijn in paragraaf B3.6 de beeldkwaliteit en welstandscriteria beschreven voor planmatige woningbouw in Noordwijk Binnen. Het voorliggende plan past niet volledig binnen deze criteria. Met het voorliggende bouwplan wordt namelijk niet alleen aansluiting gezocht op de bestaande bebouwing langs de Herenweg, maar ook op de nieuwe bebouwing in Offem Zuid.

Voor Offem Zuid eerste fase is daarom een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan beschrijft niet alleen de stedenbouwkundige opzet en de gewenste uitstraling van gebouwen, architectuur en openbare ruimte voor Offem Zuid, maar gaat ook in op de aansluiting op de Voorstraat. Op de inhoud van het beeldkwaliteitplan is nader ingegaan in paragraaf 2.3.

Het beeldkwaliteitplan Offem Zuid is op 18 mei 2017 vastgesteld. Na vaststelling van het beeldkwaliteitplan is deze onderdeel geworden van de Welstandsnota Noordwijk 2014.

3.4.4 Paraplubestemmingsplan Parkeren en Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013

De Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013 is in mei 2013 vastgesteld door het college. Noordwijk en is overgenomen in het Paraplubestemmingsplan Parkeren dat is vastgesteld op 15 maart 2018, hanteert voor woningen in principe een behoeftevolgend beleid. Dit betekent dat er voor nu en voor de toekomst voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd om aan de vraag van de bewoners en hun bezoekers te kunnen voldoen. Voor zowel wonen als voor overige functies zijn door het kennisplatform CROW tabellen opgesteld met daarin per woningtype of per functie een norm voor het aantal te realiseren parkeerplaatsen. Voor wonen zijn daar waar nodig, passend bij de specifieke Noordwijkse situatie, afwijkende normen bepaald.

In paragraaf 4.10 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de geldende parkeernormen. In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat voldoende parkeerruimte gerealiseerd en in stand gehouden moet worden ten behoeve van de beoogde woningbouw.

3.4.5 (Aanzet) Lokale Warmtevisie

Momenteel wordt in de gemeente Noordwijk, gebaseerd op de ambities in het Regionaal Energieakkoord Holland Rijnland, gewerkt aan een lokale warmtevisie. Deze visie geeft per wijk duurzame alternatieven aan ten opzichte van de huidige warmtevraag door aardgas. Ook wordt een prioritering van wijken aangeven.

De gemeente kijkt samen met ontwikkelaars, woningeigenaren, huurders en de samenwerkingspartners welke oplossing het beste past bij dit initiatief. Bij de verdere planvorming dient met de lokale warmtevisie rekening gehouden te worden.

3.4.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Geluid

Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de in de Wgh opgenomen grenswaarden en bepalingen. In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. Tot de geluidgevoelige bestemmingen worden gerekend woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen.

De nieuwe woningen in het plangebied zijn krachtens de Wet geluidhinder (Wgh) gelegen binnen de geluidzone van de Herenweg, de Beeklaan en de Nieuwe Offemweg. In het kader van Herenweg 21-23 - Noordwijk is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai van toepassing.

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
In het kader van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige akoestisch onderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Herenweg ten hoogste 56 dB bedraagt inclusief aftrek conform art. 110g Wgh en rekening houdend met het gevelstructuureffect waar van toepassing. Deze geluidbelasting is hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. De geluidbelasting als gevolg van de Nieuwe Offemweg bedraagt ten hoogste 38 dB en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting als gevolg van de Beeklaan bedraagt ten hoogste 40 dB en voldoet daarmee ook aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Geluidsreducerende bron- en overdrachtsmaatregelen
Indien een geluidbelasting als gevolg van de onderzochte geluidsbron hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten hogere waarden worden aangevraagd. Deze hogere waarden kunnen pas worden verleend wanneer is vastgesteld dat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn. Op basis van de Wgh is in dat geval onderzoek noodzakelijk naar:

  • Maatregelen die noodzakelijk zijn om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde;
  • Indien deze maatregelen niet doelmatig zijn moet beoordeeld worden welke maatregelen wel doelmatig zijn om de geluidbelasting zo ver mogelijk te reduceren. Indien dergelijke maatregelen mogelijk zijn moet het verzoek hogere waarden afgestemd worden op de geluidbelasting na het treffen van maatregelen;
  • Indien geen doelmatige maatregelen zijn te treffen heeft het verzoek hogere waarden betrekking op de geluidbelasting zonder maatregelen.


Maatregelen ter reductie van de geluidbelasting
Bij het treffen van maatregelen moet een onderscheid worden gemaakt tussen:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in de overdracht;
  • maatregelen aan de ontvanger.


Maatregelen aan de bron
Voor de Herenweg geldt dat de gemeente geen invloed heeft op het stiller worden van voertuigen. Maatregelen aan de bron zijn daarom maatregelen die betrekking hebben op de uitvoering van de weg (wegdektype en snelheid) of het verkeer (intensiteiten en samenstelling)
Op basis van de functie van de weg is het niet te verwachten dat op korte termijn wijzigingen mogelijk zijn met betrekking tot de snelheden, verkeersintensiteit en verkeerssamenstelling. Daarnaast wordt voor de Herenweg reeds een geluidreducerend asfalt (SMA-NL8) toegepast. Het toepassen van (verdere) bronmaatregelen wordt dan ook als niet realistisch beschouwd.

Maatregelen in de overdracht
Binnen het plan is reeds voorzien in een (akoestisch dichte) erfgrensafscheiding van 1,1 meter hoog. De erfafscheiding wordt uitgevoerd in hout, beton of kunststof en met een oppervlaktemassa van minimaal 10 kg/m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0017.png"

Afbeelding 4-1 (akoestisch dichte) erfafscheiding van 1,1 meter hoog (blauwe lijn)


Een hoger geluidscherm naast de weg of op de erfgrens zal theoretisch een grotere geluidafschermende invloed hebben, maar zou onrealistisch hoog moeten worden om ook op de tweede en derde bouwlaag voldoende geluidreductie te realiseren. Toepassing van een zo hoog scherm op deze locatie (nabij kruising) zou bovendien kunnen leiden tot een verkeersonveilige situatie en is vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst.
Ook het toepassen van verdergaande overdrachtsmaatregelen wordt daarmee als niet realistisch beschouwd.

Maatregelen bij de ontvanger
Maatregelen bij de ontvanger bestaan uit het treffen van maatregelen aan de woningen. Conform het gemeentelijk geluidbeleid dient de karakteristieke geluidwering zo gedimensioneerd te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelastingen wordt voldaan aan de eis voor het binnenniveau zoals gesteld in het Bouwbesluit. Ontvanger maatregelen worden dus in ieder geval genomen, zodat er in ieder geval sprake is van een goed akoestisch binnenklimaat.

Aanvraag hogere waarde
Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, worden door middel van voorliggende rapportage hogere waarden voor in totaal 6 appartementen aangevraagd. In onderstaande tabel worden per appartement de aangevraagde hogere waarden samengevat.

Appartement   Hogere waarde  
App 2 (B)   49 dB  
App 7 (B), App 12 (B)   51 dB  
App 3 (C)   55 dB  
App 8 (C), App 13(C)   56 dB  

Er is aangetoond dat is voldaan aan het volgende algemene criterium van het lokaal geluidbeleid:

Een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Specifieke criteria
De bestaande woning en loods worden gesloopt om vervolgens 13 nieuwe woningen binnen een woongebouw te realiseren. Daarmee wordt voldaan aan het volgende specifieke criterium:
De woningen zijn gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing.

Voorwaarden
Om aan de eisen voor het kunnen vaststellen van een hogere waarde te voldoen zijn specifieke akoestische voorwaarden opgenomen in paragraaf 2.4 van het Akoestisch onderzoek. Deze bestaan bijvoorbeeld uit een akoestisch gesloten balustrade van de balkons aan de noordwestgevel, een geluidluwe gemeenschappelijke buitenruimte, enz.


Toetsing gemeentelijk geluidbeleid
De Omgevingsdienst West-Holland heeft op 4-3-2013 de 'Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Hierin is op pagina 15 opgenomen dat om in aanmerking te komen voor vaststelling van één of meer hogere waarden moet worden voldaan aan één van de algemene criteria, één van de specifieke criteria en aan de gestelde voorwaarden zoals onderstaand omschreven.

Bouwkundige maatregelen
In bijlage 5 van het Akoestisch rapport is een overzicht opgenomen van alle bouwkundige maatregelen die binnen het ontwerp zijn voorzien en die noodzakelijk zijn ter reductie van de geluidbelasting en om te kunnen voldoen aan de gestelde voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. De bouwkundige maatregelen zijn via een voorwaardelijke verplichting in de plangregels opgenomen, zodat deze ook zijn geborgd.

Conclusie  
Op basis van bovenstaande wordt aan het college van B&W verzocht de noodzakelijke hogere waarden vast te stellen voor het plan.

Gecumuleerde geluidbelastingen
Ten behoeve van de akoestische onderbouwing van de goede ruimtelijke ordening zijn tevens de gecumuleerde geluidbelastingen bepaald ten gevolge van alle relevante wegen in de nabijheid van het plangebied. De gecumuleerde geluidbelastingen als gevolg van wegverkeerslawaai variëren tussen 38 en 61 dB exclusief aftrek op basis van art. 110g Wgh (zie akoestisch onderzoek bijlage 7). De hoogste gecumuleerde geluidbelasting van 61 dB wordt berekend in rekenpunt 04b en wordt volledig bepaald door de Herenweg. De gecumuleerde geluidbelasting voldoet in alle rekenpunten aan het beleid (58 dB inclusief aftrek conform art. 110g Wgh).

Voor de bepaling van de gevelgeluidwering wordt, conform het gemeentelijk geluidbeleid, uitgegaan van de berekende gecumuleerde geluidbelastingen, waardoor in ieder geval sprake is van een goed akoestisch binnenniveau. Ook worden de nodige geluidluwe gevels en geluidluwe buitenruimten gerealiseerd. Het woon- en leefklimaat met betrekking tot geluid wordt daarom aanvaardbaar geacht.

4.2 Luchtkwaliteit

4.2.1 Niet in betekenende mate

Bij de besluitvorming in het kader van een bestemmingsplanprocedure dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is het geval indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.

  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.1);
  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).

In dit geval worden 13 woningen gerealiseerd en wordt een bedrijf met bedrijfswoning gesaneerd. Deze ontwikkeling valt ruim onder de hiervoor vermelde drempel, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.

Conclusie
Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van twee nieuwe woningen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.2.2 Woon- en leefklimaat

De ontwikkeling van de woningen draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving en dat de toekomstige bewoners een goed woon- en leefklimaat wordt geboden.

De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied laat de ontwikkeling van woningen toe. Op basis van de NSL-monitoringstool (monitoringsronde 2018) blijkt dat de concentraties verontreinigde stoffen ruim lager zijn dan de van toepassing zijnde grenswaarden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0018.png"

Voor PM10 is bovendien voldaan aan de WHO (World Health Organization) advieswaarde van 20 µg/m3. Voor PM2,5 is net niet voldaan aan de advieswaarde van 10 µg/m3, maar de prognose voor het jaar 2030 wijst op een dalende trend van de concentratie tot onder de WHO advieswaarde. De verkeersaantrekkende werking als gevolg van het plan is niet significant. De luchtkwaliteit in de omgeving van het projectgebied wordt dan ook niet significant beïnvloed door de ontwikkeling.

Conclusie
Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van het plangebied.

4.3 Bodemkwaliteit

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het voorgenomen gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Bureaustudie bodemkwaliteit
Vanwege de voorgenomen functiewijziging van bedrijf naar wonen voor het perceel Herenweg 21-23 en het achterste deel van het perceel Herenweg 25 is 7 februari 2019 een bureaustudie uitgevoerd waarbij alle beschikbare bodeminformatie is verzameld en samengevat. De notitie is als Bijlage 3 in de toelichting opgenomen.

In de Notitie bodemkwaliteit is een overzicht opgenomen van de diverse bodemonderzoeken en een bodemsanering die in het verleden hebben plaatsgevonden. In de notitie wordt de informatie over de bodem bondig samengevat.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er zich op het perceel een restverontreiniging bevindt met olieproducten in grond en grondwater ter plaatse van in ieder geval de grens met Herenweg 25 (vlek C in de notitie). De restverontreiniging bevindt zich onder de Herenweg en trottoir (ter plaatse van vlek A) en zover bekend niet op perceel Herenweg 21-23.

De bovengrond van (ten minste) het buitenterrein van perceel Herenweg 21-23 (met uitzondering van het bij de sanering in 2005 ontgraven deel van circa 250 m2) is heterogeen verontreinigd met zware metalen en PAK, waarbij plaatselijk de interventiewaarde wordt overschreden. De verontreiniging met zware metalen en PAK is afgedekt door een aaneengesloten verharding, welke in 2005 is geformaliseerd als saneringsmaatregel.

Er is geen bodeminformatie bekend voor perceel Herenweg 25. Wel is, in het kader van het onderzoek naar vlek C op perceel Herenweg 21-23, rondom de schuur op perceel Herenweg 25 geen verontreiniging met minerale olie aangetroffen in grond en grondwater.

Het perceel Herenweg 21-23 is geschikt te maken voor de functie wonen, door sanering van de aanwezige (rest)verontreinigingen. In de bijgevoegde financiële onderbouwing (zie Bijlage 13) is een kostenraming voor de sanering opgenomen. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een financiële belemmeringen voor het plan en vormt daarom geen belemmering voor de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het plan.

Aanbevelingen
Op basis van de bureaustudie wordt aanbevolen een actualiserend bodemonderzoek uit te voeren ter plaatse van perceel Herenweg 21-23, waarbij ook de kwaliteit van grond en grondwater op het relevante deel van perceel Herenweg 25 (de schuur) wordt vastgesteld en waarbij de bodem ook op asbest wordt onderzocht (vanwege puinbijmenging).
Vervolgens dient een nieuw saneringsplan te worden opgesteld, op basis waarvan een bodemsanering kan worden uitgevoerd waarmee het perceel geschikt wordt gemaakt voor de toekomstige functie.

Milieuhygiënisch vooronderzoek, verkennend en aanvullend milieukundig bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek
In opdracht van Gemeente Noordwijk is 20 september 2019 een milieuhygiënisch vooronderzoek, een verkennend en aanvullend milieukundig bodemonderzoek en een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 in de toelichting opgenomen. De aanleiding tot het uitvoeren van het bodemonderzoek is de herinrichting van het perceel. Om aan de randvoorwaarden van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) te voldoen, dient een actueel milieukundig bodemononderzoek uitgevoerd worden. De doelstelling van het bodemonderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, inclusief asbest, ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Milieuhygiënisch vooronderzoek
Het doel van het vooronderzoek is inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen ter plaatse van de onderzoekslocatie. Hierbij wordt een inschatting gemaakt van de aard, mate, oorzaak en ligging van mogelijke verontreinigingen. Ook kunnen de resultaten van het vooronderzoek worden gebruikt bij de interpretatie van de resultaten van het bodemonderzoek.

Terreinverkenning
Tijdens de terreinverkenning op 30 augustus is een olie-water afscheider aangetroffen aan de zuidoost kant van de aanwezige bebouwing. Naar aanleiding van de terreinverkenning is boring 15 verplaatst naast de aangetroffen olie-water afscheider.

Beoordeling
De milieuhygiënische bodemkwaliteit is niet afdoende bekend. Er is geen informatie beschikbaar omtrent de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Op basis van het vooronderzoek kan de aanwezigheid van een heterogeen verdeelde verontreiniging met zware metalen, PAK of asbest (in de bovengrond) niet worden uitgesloten. Als aandachtsparameters wordt OCB (bestrijdingsmiddelen) aangemerkt.
Ter plaatse van de werkplaats en de olie-water scheider wordt minerale olie aangemerkt als kritische parameter.

Conclusie
Verdacht: Er is geen informatie beschikbaar omtrent de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit van de locatie. Op basis van de resultaten van het milieuhygiënisch vooronderzoek dient er rekening mee te worden gehouden dat er ter plaatse van de onderzoekslocatie mogelijk sprake is van verontreinigde bodem.

Ingeval sprake blijkt te zijn van een puinbijmenging, hetgeen aannemelijk is, dient de locatie ongeacht de gradatie formeel als verdacht op asbest te worden aangemerkt.

Hypothese
Verdacht: Als kritische parameters worden aangemerkt:
Grond: zware metalen, PAK, asbest, OCB en minerale olie

Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Op basis van de informatie uit het milieuhygiënisch vooronderzoek wordt een onderzoekshypothese geformuleerd. Elke uit het milieuhygiënisch vooronderzoek resulterende onderzoekshypothese over de aan- of afwezigheid van bepaalde verontreinigende stoffen en de wijze van verspreiding wordt getoetst met een locatiespecifieke onderzoeksstrategie.

Enkele boringen zijn geplaatst ter plaatse van de historische watergangen om de aard en inhoud van betreffende watergangen te bepalen.

Tijdens de locatie inspectie is een olie-water afscheider waargenomen. Ter plaatse van deze olie-water afscheider is een enkele boring geplaatst om eventuele bijzonderheden/afwijkingen vast te stellen.

Uitvoering Veldonderzoek
Tijdens het verrichten van het veldonderzoek is de bodem zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen en is de bodemopbouw beschreven.
Ter plaatse van de noordoostzijde van de onderzoekslocatie (boring 01 t/m 03) zijn tijdens de veldwerkzaamheden geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. Derhalve is besloten om ter plaatse van dit terreindeel geen inspectiegaten te scheppen en deze te verplaatsen naar de rest van de onderzoekslocatie, waar wel bijmengingen in de bodem zijn aangetroffen.

Bodemopbouw
De globale opbouw van de bodem ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie, gebaseerd op de boorstaten, wordt als volgt omschreven:

  • Ter plaatse van de onderzoekslocatie is een tegel/klinker en/of betonverharding aanwezig vanaf het maaiveld tot een diepte van maximaal 0,2 m-mv.
  • Onder de verharding is een zandlaag aanwezig tot de maximaal geboorde diepte 2,0 m-mv. Plaatselijk is een veenlaag waargenomen vanaf circa 1,8 m-mv.


Zintuiglijk waargenomen bijzonderheden
Op basis van de boorstaten blijkt in hoofdlijnen het navolgende:

  • In het noordoostelijke gedeelte van de onderzoekslocatie (boring 01 t/m 03) zijn zintuiglijk geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen.
  • Ter plaatse van de bebouwing zijn, met uitzondering van enkele resten beton ter plaatse van boring 07 op een diepte van 0,1 – 0,6 m-mv, geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen.
  • Ter plaatse van de overige terreindelen zijn diverse bijmengingen met bodemvreemde materialen, in een gradatie van zwak tot sterk, waargenomen op tot een diepte van maximaal 0,7 m-mv.


Ter plaatse van de olie-water afscheider zijn geen bijzonderheden waargenomen. Derhalve is de grond ter plaatse van de olie-water afscheider niet aanvullend onderzocht.

Asbest
Tijdens de veldwerkzaamheden is ter plaatse van inspectiegat 11 en inspectiegat 14 asbestverdacht materiaal waargenomen. In bijlage 5.4 zijn de gecorrigeerde totaal gewogen gehalten asbest voor betreffende gaten opgenomen.

Grondwater
Voorafgaand aan de bemonstering van het grondwater is de actuele grondwaterstand opgenomen ten opzichte van het maaiveld.
Op basis van de veldwaarnemingen en metingen blijkt het navolgende:

  • De gemeten waarden voor de zuurgraad, het elektrisch geleidingsvermogen en de troebelheid duiden niet op een eventuele verontreiniging van het grondwater. Opgemerkt wordt dat de gemeten waarde voor de troebelheid licht verhoogd is.


Conclusies
Uit de onderzoeksresultaten blijkt het navolgende:

  • Gebaseerd op de zintuiglijke waarnemingen en de analyseresultaten van de grondmonsters kan de onderzoekslocatie worden onderverdeeld in twee deellocaties, zijnde de bebouwing en het buitenterrein.
  • Ter plaatse van de bebouwing is de bovengrond niet verontreinigd en zijn er – met uitzondering van een enkele spoortje betonresten ter plaatse van boring 07 - geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen.
  • Ter plaatse van het buitenterrein is er sprake van bijmengingen in de vorm van puin en asbestverdachte materialen tot 0,7 m-mv. Uit de analyseresultaten blijkt dat er variërend enkele achtergrond- tot interventiewaarden worden overschreden met zware metalen en is er asbest aangetoond in een gehalte boven de interventiewaarde. Derhalve is er ter plaatse van het buitenterrein sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • Ter plaatse van de reeds gesaneerde locaties zijn geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen en zijn geen verontreinigingen aangetoond. De ondergrond ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie is licht verontreinigd met lood. In de ondergrond zijn vanaf 0,7 m-mv tot de maximaal geboorde diepte van 2,0 m-mv geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet verontreinigd.


Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrond- tot interventiewaarden dient de hypothese voor de onderzoekslocatie formeel te worden aangenomen.

Aanbevelingen
Op basis van de onderzoeksresultaten en conclusies wordt het navolgende aanbevolen:

  • Geadviseerd wordt om vervolgstappen te ondernemen m.b.t. de in onderhavig onderzoek aangetoonde sterke verontreinigingen met zware metalen en asbest ter plaatse van de toplaag van het buitenterrein van de onderzoekslocatie middels een BUS-melding (besluit uniforme saneringen). Er sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging (meer als 25 m3 aaneengesloten sterk verontreinigde grond) en geldt er een saneerplicht voor deze grond.
  • Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.

4.4 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In het kader van het bestemmingsplan is een Onderzoek stikstofdepositie en Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd.
Het onderzoek stikstofdepositie (zie Bijlage 6) is uitgevoerd naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden die zowel door de sloop- en bouwwerkzaamheden als door het toekomstige gebruik van de percelen zou kunnen worden veroorzaakt.
De quickscan of vooronderzoek is geen soortgerichte inventarisatie, maar de eerste fase in het kader van de procedure van de Wet natuurbescherming (Wnb). De quickscan is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen. In de quickscan wordt het volgende geconstateerd.

Toetsing beschermde gebieden
Natura2000 gebieden
Het plangebied heeft geen status als beschermd Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied ('Coepelduynen') ligt op circa 1.000 m ten westen van het plangebied. Gezien de locatie en de aard van de ingreep zorgt het voornemen niet voor verstoring in het Natura 2000 gebied.

Stikstofdepositie
Op basis van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb) is het verboden om een plan vast te stellen of een project te realiseren dat significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Indien de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar komen, zijn significante gevolgen uitgesloten. Toetsing aan de Wnb vindt plaats in 2 stappen: een voertoets en een passende beoordeling.

In de voortoets wordt bepaald of al dan niet op voorhand kan worden uitgesloten of het plan of project significante gevolgen kan hebben op soorten en habitats. Indien dit niet op voorhand kan worden uitgesloten, kan, conform art. 2.8 lid 1 Wnb, over het plan of project pas worden besloten nadat een passende beoordeling is opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor het betreffende Natura 2000-gebied. Deze passende beoordeling moet de zekerheid geven dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Voor het project is in dat geval ook een vergunning Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Hiermee is de Wet natuurbescherming gewijzigd en is een vrijstelling van de bovengenoemde vergunningplicht voor bouw- en aanlegwerkzaamheden opgenomen in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt voor alle projecten die in de gebruiksfase geen tot weinig stikstofemissie veroorzaken en heeft betrekking op de bouw van woningen, utiliteitsgebouwen en andere bouwwerken (waaronder bruggen, buisleidingen) inclusief de daarmee gepaard gaande vervoersbewegingen.

Er zijn berekeningen uitgevoerd waaruit blijkt dat in de gebruiksfase van het nieuwe appartementengebouw met 13 appartementen geen toename van stikstofdepositie ontstaat. Dit betekent dat significant negatieve effecten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie kunnen worden uitgesloten. Dit betekent bovendien dat voor het project een vrijstelling geldt van vergunningplicht voor de bouwfase. Geconcludeerd wordt dat de Wet natuurbescherming vanuit het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor het verlenen van de Omgevingsvergunning.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied heeft ook geen status als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 500 m ten oosten van het plangebied. Het voornemen heeft door de locatie buiten het NNN en de aard en omvang geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling ('nee, tenzij'-beoordeling) is niet nodig.

Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt, vanuit het aspect stikstofdepositie, bijgevolg geen belemmering voor het wijzigen van het bestemmingsplan.

Toetsing beschermde soorten
Ten tijde van het uitvoeren van de quickscan was het nog niet mogelijk het perceel te betreden. De veldinventarisatie heeft vanaf de openbare weg en achterliggend bouwterrein plaatsgevonden. Het projectgebied en de direct omgeving heeft mogelijk een functie voor schubvaren, overige beschermde plantensoorten, vleermuizen, gierzwaluw, huismus en algemene grondgebonden zoogdieren en algemene broedvogels. In de quickscan wordt het volgende geconcludeerd:

  • De verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek geven, voor zo ver mogelijk zonder betreding van het perceel, een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, ongewervelden en algemene broedvogels.
  • De planontwikkeling heeft naar verwachting geen negatieve effecten op beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden. Voor deze soortgroepen behoeven geen mitigerende maatregelen genomen te worden (anders dan maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht) en is het aanvragen van een ontheffing van de Wnb niet aan de orde.
  • Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt de zorgplicht waarbij eenieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
  • Op basis van de verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek kan het gebruik van het plangebied door schubvaren, andere beschermde plantensoorten, vleermuizen, gierzwaluw, huismus en algemene broedvogels, niet worden uitgesloten.
  • Om duidelijkheid te krijgen over het voorkomen en het gebruik van het plangebied door deze beschermde plantensoorten, vleermuizen, gierzwaluw en huismus dient een aanvullende quickscan en eventueel een nader onderzoek te worden uitgevoerd.
  • Tijdens de werkzaamheden raakt het plangebied mogelijk geschikt voor de rugstreeppad. Om vestiging van deze soort te voorkomen dienen maatregelen getroffen te worden.

In de quickscan wordt een aantal aanbevelingen gedaan met betrekking tot het werken buiten de broedperiode, het aanbrengen van (aangepaste) verlichting en dergelijke.

Nader onderzoek ecologie
Op basis van de Quickscan flora en fauna is geconcludeerd dat een nader onderzoek noodzakelijk is. Dit nader onderzoek is uitgevoerd en als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen. Uit dit onderzoek zal moeten blijken of er sprake is van vaste verblijfplaatsen, essentiële functies en/of essentieel leefgebied behorende bij vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten. Voor de volgende beschermde soort(groep)en is aanvullend onderzoek noodzakelijk om vast te stellen of er sprake is van negatieve effecten:

  • gierzwaluw
  • huismus
  • kerkuil
  • schubvaren
  • vleermuizen (baardvleermuis, gewone grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis,
    kleine dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis)


Het doel van het nader onderzoek is het vaststellen of de mogelijk voorkomende beschermde soorten ook daadwerkelijk voorkomen in het plangebied en directe omgeving, waar én in welke hoedanigheid. Tevens wordt beoordeeld welke effecten de geplande ingreep heeft op deze beschermde soorten.

Als in het plangebied geen beschermde soorten aanwezig zijn en het plangebied geen functie (zoals verblijfplaatsen of essentiële vliegroute) heeft voor deze soorten is het aanvragen van een ontheffing en het nemen van soortgerichte maatregelen niet noodzakelijk. Indien tijdens dit nader onderzoek geen ontheffingsplichtige soorten in het plangebied zijn aangetroffen, of als de aanwezige ontheffingsplichtige soorten geen schade zullen ondervinden van de geplande ingrepen, blijven ten allen tijde de algemene beschermende bepalingen van kracht in de zin van de algemene zorgplicht (artikel 1.11 van de Wnb).

Vleermuisprotocol 2021
Omdat inmiddels het nieuwe vleermuisprotocol (2021) van kracht is, is in Bijlage 15 een beschrijving van de afwijkingen ten opzichte van het vleermuisprotocol 2017 en de gevolgen hiervan voor de conclusies uit het rapport opgenomen.

Aangezien de perioden van eerder uitgevoerde onderzoek overeenkomen met de eisen uit het vleermuisprotocol van 2021 wijzigt de conclusie niet:
op basis van de resultaten wordt de naastgelegen Herenweg incidenteel gebruikt door een passerende gewone dwergvleermuis, maar is het plangebied geen onderdeel van essentieel leefgebied voor deze soort of andere vleermuissoorten.

Effectenbeoordeling en conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken zijn geen beschermde functies van gierzwaluw, huismus, kerkuil, schubvaren of vleermuizen aangetroffen in het plangebied. De enkele incidenteel passerende gewone dwergvleermuis die langs de Herenweg vliegt ondervindt geen hinder van de werkzaamheden, daarmee worden verbodsbepalingen niet overtreden.

De in de omgeving gelegen watergang(en), groenstructuren en gebouwen bieden potentie voor huismus en vleermuizen maar gezien de geruime afstand (circa 100 meter) tot het plangebied ondervinden aanwezige soorten uit de omgeving hier geen negatieve effecten van (zoals verstoring door licht).

Een ontheffing in het kader van de Wnb voor de gierzwaluw, huismus, kerkuil, schubvaren en vleermuizen is niet aan de orde.

Aanbeveling
Zorgplicht
Voor alle aanwezige soorten, ook die niet beschermd zijn via de Wnb, geldt altijd de zorgplicht (artikel 1.11). In de zorgplicht wordt gesteld dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Dit betekent dat tijdens de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van diverse algemene soorten. Aanwezige dieren dienen de gelegenheid te krijgen om het terrein zelfstandig te verlaten. Indien deze dieren het terrein niet zelfstandig kunnen verlaten, dienen
deze te worden verplaatst naar geschikt habitat buiten de ingreep. De voorkeur gaat uit naar het uitvoeren van werkzaamheden in de minst kwetsbare periode.

Minst kwetsbare periode 
Omdat het aanwezige en aangrenzende groen in potentie geschikt is als broedgebied van algemene broedvogels, wordt geadviseerd verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (doorgaans tussen 15 maart en 15 augustus) uit te laten voeren. Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in de wet geen standaardperiode aangehouden, doorgaans kan globaal uitgegaan worden van 15 maart tot 15 augustus. Dit betreft echter een globale periode, waardoor ook broedgevallen buiten deze periode beschermd zijn. Wordt er wel in het broedseizoen gewerkt dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden een deskundige op het gebied van vogels te worden ingezet. De deskundige stelt vast of broedsels aanwezig zijn en zo ja of deze worden verstoord door de toekomstige werkzaamheden.

Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen biodiversiteit in de omgeving
De biodiversiteit in Nederland staat onder druk. Ook in de bebouwde omgeving. Door het massaal toepassen van vogelschroten, opvullen van spouwmuren (ter isolatie), bomenkap en de verstening van tuintjes (betegelen in plaats van gras, bomen en struiken), is veel verblijfplaatsen en leefgebied verloren gegaan.

Door natuurinclusief te bouwen kan het tij worden gekeerd. Een omgeving waar plek is voor biodiversiteit is tevens een gezonde omgeving waar het prettig verblijven is voor de mens. Door het treffen van de juiste voorzieningen, zoals: vogelvides, (inbouw-)vleermuiskasten en nestkasten kan een bijdrage worden geleverd aan verschillende soorten en dus biodiversiteit.

Deze voorzieningen zijn dusdanig ontworpen dat, mits juist geplaatst, fauna geen schade of overlast kan veroorzaken en gaan daarom goed samen met de gebruiksfunctie voor mensen. Naast prefab oplossingen dient ook gekeken te worden naar de juiste groenvoorzieningen. Deze zijn van belang voor de verspreidings- en foerageermogelijkheden van aanwezige soorten. Denk daarbij aan afwisseling tussen vegetatielagen (kruid-, struik- en boomlaag) en waterpartijen als poelen en sloten. Ook dit draagt bij aan een prettige leefomgeving. Denk daarbij niet alleen aan de tuin op het maaiveld, maar ook aan een kruidenrijk groen dak. Er zijn zelfs zogenaamde 'bruine daken', als een groen dak niet haalbaar is. Deze zijn onder andere van belang voor witte kwikstaart.

Maatregelen
De zorgplicht van de Wnb is altijd van toepassing. Hiervoor zijn de volgende maatregelen te worden getroffen:

  • Aangetroffen dieren krijgen de gelegenheid om te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dieren die zichzelf niet in veiligheid kunnen brengen worden onder begeleiding van een ecoloog in veiligheid gebracht en buiten het werkgebied uitgezet;
  • Potentiele schuilplekken worden gecontroleerd op aanwezigheid van schuilende dieren;
  • Schuilplekken worden zoveel mogelijk intact gelaten;
  • Broedende vogels mogen niet worden verstoord en in gebruik zijnde nesten mogen niet worden vernietigd.
    Activiteiten welke verstorend zijn voor broedende vogels, zoals sloopwerkzaamheden, dienen buiten de broedperiode te worden gestart. Het broedseizoen verschilt per soort. Voordat gestart wordt met verstorende activiteiten, moet worden gecontroleerd of er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn;
  • Om kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen worden de werkzaamheden worden zoveel mogelijk aaneengesloten uitgevoerd. Er wordt, met name in de voortplantingsperiode (mei-juli) voorkomen dat ondiepe vegetatieloze plassen kunnen ontstaan. Opslag van open zand wordt afgedekt met wegendoek of plastic.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Ongevallen gevaarlijke stoffen

In de onmiddellijke omgeving van het plangebied zijn enkele externe veiligheidsrisicobronnen gesitueerd. Op basis van de publieke risicokaart zijn de aanwezige risicobronnen geïnventariseerd. In onderstaande afbeelding is de situering van het plangebied ten opzichte van deze risicobronnen grafisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0019.png"

Afbeelding 4-2 Ligging van de risicobronnen ten opzichte van het plangebied (rood aangeduid; bron: openbare risicokaart)

De dichtstbijzijnde risicobronnen (inrichtingen, buisleiding en transport over de weg) zijn nader beschouwd in relatie tot het realiseren van de woningen. Het betreft (nummering conform weergave voorgaande afbeelding):

  • 1. Mts. Steenvoorden – de Groot – Herenweg 94;
  • 2. Gasunie West – Losplaatsweg 11;
  • 3. Texaco Abswoude B.V. – Schiestraat 9;
  • 4. Buisleiding Gasunie - Beeklaan;
  • 5. Gevaarlijk transport over de weg: N206.
4.5.2 Analyse plaatsgebonden risico

Een risicocontour (ofwel plaatsgebonden risico) geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner.

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Onderstaand zijn per risicobron de plaatsgebonden risico's geanalyseerd in relatie tot het realiseren van de nieuwe woningen.

  • 1. Mts. Steenvoorden – de Groot – Herenweg 94
    De risicobron met de grootste afstand binnen deze inrichting is een propaantank van 3.000 liter. Deze bron is gelegen op circa 600 meter van de grens van het plangebied. Op basis van de gegevens van de openbare risicokaart geldt voor deze bron een risicocontour van 9 meter. Deze bron levert daarmee geen belemmering op voor de nieuwbouw.
  • 2. Gasunie – Losplaatsweg 11
    De risicobron is het gasdrukregel- en meetstation. Deze bron is gelegen op circa 450 meter van de grens van het plangebied. Op basis van de gegevens van de openbare risicokaart geldt voor deze bron een risicocontour van 0 meter. Deze bron levert daarmee geen belemmering op voor de nieuwbouw.
  • 3. Texaco Abswoude B.V. – Schiestraat 9
    Deze inrichting is gelegen op circa 700 meter van de grens van het plangebied. Op basis van de gegevens van de openbare risicokaart geldt voor deze bron, een LPG-installatie bestaande uit een vulpunt, reservoir en afleverinstallatie, een risicocontour van maximaal 25 meter. Deze bron levert daarmee geen belemmering op voor de nieuwbouw.
  • 4. Buisleiding Gasunie - Beeklaan
    De buisleiding is gelegen ter hoogte van de Beeklaan, direct naast het plangebied. Het betreft een aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie met kenmerk W-535-03. De uitwendige diameter van de leiding bedraagt 168 mm (6,61 inch) en de werkdruk bedraagt 40 bar. Op basis van de gegevens van de openbare risicokaart wordt vastgesteld dat de kenmerken van de leiding niet zijn gewijzigd ten opzichte van het onderzoek dat door de Milieudienst West-Holland is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan. In het onderzoek van de Milieudienst is de ligging van de PR=10-6 contour bepaald. Daar waar deze contour buiten de belemmeringsstrook van de buisleiding is gelegen, is een veiligheidszone opgenomen in het bestemmingsplan. Uit het uitwerkingsplan blijkt dat de woningen niet worden gerealiseerd binnen deze veiligheidszone.
  • 5. Gevaarlijk transport over de weg: N206
    De N206 is geen Basisnetroute. Op basis van gegevens op de risicokaart blijkt dat over deze weg transport plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. De weergegeven aantallen komen overeen met de aantallen in de quickscan van Tauw ten behoeve van het bestemmingsplan. De vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transportroutes (HART) zijn niet gewijzigd. De conclusie uit de quickscan van Tauw wordt ongewijzigd overgenomen. Deze bron vormt geen belemmering voor de nieuwbouw.
4.5.3 Analyse groepsrisico

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

In de voorliggende situatie geldt voor de 3 inrichtingen (risicobronnen 1, 2 en 3) een afstand tot de grens van het invloedsgebied van 150 meter of minder. De drie inrichtingen bevinden zich op 450 meter of meer van het plangebied. Nader onderzoek met betrekking tot het groepsrisico is voor deze drie inrichtingen niet noodzakelijk.

De aardgasleiding met kenmerk W-535-03 heeft een uitwendige diameter van 168 mm (6,61 inch) en de werkdruk bedraagt 40 bar. Volgens het handboek buisleiding in bestemmingsplannen bedraagt de inventarisatieafstand voor deze buisleiding 70 meter. De afstand van de buisleiding tot de grens van het plangebied bedraagt meer dan 100 meter, waardoor nader onderzoek van het groepsrisico voor de buisleidingen niet noodzakelijk blijkt.

Het aantal transportbewegingen op de N206 is niet gewijzigd ten opzichte van de quickscan van Tauw. Het aantal reeds aanwezige woningen is niet gewijzigd. De toename van 2 nieuwe woningen heeft een verwaarloosbaar effect op de bevolkingsdichtheid van de omgeving, waardoor de conclusies met betrekking tot het groepsrisico niet wijzigen. Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is niet relevant voor het plan.

4.6 Hoogspanningslijnen en zendmasten

4.6.1 Hoogspanningslijnen

De magneetveldzones rond het bovengrondse hoogspanningsnet zijn door het RIVM vastgelegd in de Netkaart. Deze Netkaart bevat de breedte van de indicatieve magneetveldzone. Indien de indicatieve zone een bestemmingsplan overlapt moet nader onderzoek plaatsvinden. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat de dichtstbijzijnde hoogspanningslijn ten oosten van het plangebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0020.png"

Afbeelding 4-3 Ligging hoogspanningslijn ten opzichte van het plangebied (rood aangeduid)

De indicatieve zone voor de hoogspanningslijn bedraagt 65 meter aan weerszijden. Het plangebied ligt op een afstand van circa 3,5 km, waardoor de hoogspanningslijn geen belemmering oplevert voor de 2 nieuwe woningen.

4.6.2 Zendmasten

Uit het Antenneregister blijkt dat de meest nabij gelegen zendmasten op een afstand groter dan 250 meter liggen. Dit betreffen zendamateurs, GSM-masten, UMTS-masten, LTE-masten, vaste verbindingen en Narrowband IoT-masten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0021.png"

Afbeelding 4-4 Ligging zendmasten ten opzichte van het plangebied (rood aangeduid)

Agentschap Telecom, toezichthouder op het gebruik van elektromagnetische velden, voert jaarlijks door heel Nederland steekproefsgewijs veldsterktemetingen uit om na te gaan of de blootstellingslimieten worden overschreden. Uit geen enkele van de veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plaatsen in Nederland worden overschreden.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven en milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande bedrijven in de omgeving en of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

4.7.1 Beoordelingssystematiek VNG-publicatie

De publicatie van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van het bedrijf en de gevels van woningen. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.

4.7.2 Richtafstanden inrichtingen (stap 1)

De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. In de navolgende tabel worden de richtafstanden weergegeven.

Tabel - Overzicht richtafstanden per bedrijf

Milieu
categorie  
Richtafstand
(m)  
1   10  
2   30  
3.1   50  
3.2   100  
4.1   200  
4.2   300  
5.1   500  
5.2   700  

Wanneer sprake is van een gemengd gebied mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

In de (directe) nabijheid van het plangebied zijn acht relevante bedrijven gelegen, te weten:

  • 1. Admiraal Schilders BV aan de Herenweg 35;
  • 2. W.C.M. Lammers aan de Herenweg 47;
  • 3. M.J. Barendse aan de Hogeweg 24;
  • 4. Afleverstation aan de Herenweg 24;
  • 5. Gerritse-Kasteleijn J.A. aan de Hogeweg 20;
  • 6. Buijze Pers BV aan de Boekerslootlaan 49;
  • 7. Kraan- en machineverhuur A. Bakker aan de Herenweg 67;
  • 8. Gebroeders Van der Putten aan de Achterweg 11a.

De ligging van de bedrijven ten opzichte van het plangebied wordt in navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0022.png" Afbeelding 4-5 Ligging van bedrijven ten opzichte van het plangebied (rood aangeduid)

Een overzicht van de richtafstanden op basis van de bedrijfsinformatie van de omgevingsdienst West-Holland is opgenomen in onderstaande tabellen. Omdat voor het plangebied uitgegaan wordt van een gemengd gebied zijn de richtafstanden met één afstandsstap verlaagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0023.png"

Tabel - Overzicht richtafstanden per bedrijf

Op grond van bovenstaand overzicht kan worden geconstateerd dat in alle gevallen de werkelijke afstand groter is dan de richtafstanden conform de VNG-publicatie. Tevens is het plangebied ook gelegen buiten de geurzone (700m) van bedrijf 8 (Gebroeders Van der Putten aan de Achterweg 11a).

Conclusie
Aangezien voor de relevante bedrijven in de omgeving van het plangebied is voldaan aan de richtafstanden uit stap 1 van de VNG-publicatie wordt geconcludeerd dat:

  • de bewoners van de nieuwe woningen op deze locatie een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden;
  • de bestaande bedrijven niet zullen worden belemmerd in hun bedrijfsvoering als gevolg van dit plan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

4.8.1 Cultuurhistorie

De aanwezige bebouwing is niet aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Volgens de cultuurhistorische waardenkaart zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig die speciale regeling in het bestemmingsplan behoeven.

4.8.2 Archeologie

Het aspect archeologie is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Bij processen die plaatsvinden in het kader van de ruimtelijke ordening moeten de archeologische belangen volwaardig worden meegewogen. De gemeente Noordwijk heeft de archeologische waarden binnen de gemeente inzichtgelijk laten maken en, onder meer, een archeologische beleidsadvieskaart laten opstellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0024.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOZHerenweg21-ON01_0025.png"

Afbeelding 4-6 Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (plangebied in cirkel)

Het plangebied ligt volgens deze gemeentelijke beleidskaart in een zone met een hoge verwachtingswaarde (vanaf het Neolithicum).

Archeologisch bureauonderzoek
In het kader van het bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de Herenweg 21-23. Het bureauonderzoek is als Bijlage 9 in de toelichting opgenomen.

De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Dit gebeurt aan de hand van bestaande bronnen over bekende en verwachte archeologische waarden binnen het plangebied.
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat in het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen in een pakket duinafzettingen met humeuze vegetatiehorizonten dat mogelijk aanwezig is tussen ongeveer 1,0 en 1,9 m –mv. Eventuele resten zullen waarschijnlijk toebehoren aan akkerbouw of extensief landgebruik: nederzettingen worden verwacht op de hoger gelegen duinruggen. Het is ook mogelijk dat in het plangebied geen sprake is van intact duinzand, maar van overstromingsafzettingen.

Voor deze afzettingen geldt een lage archeologische verwachting. Om vast te kunnen stellen wat voor bodemopbouw in het plangebied aanwezig is, in hoeverre deze overeenkomt met of afwijkt van wat bekend is uit het milieukundig onderzoek, en of er sprake is van potentiële archeologische niveaus, is in het onderzoek voorgesteld om een verkennend booronderzoek uit te voeren. Het bureauonderzoek is op 27 september 2018 beoordeeld door Erfgoed Leiden en Omstreken en hun advies is rechtstreeks uitgebracht aan de gemeente Noordwijk.

De gemeente heeft het voorstel van het onderzoeksbureau en het advies van Erfgoed Leiden en Omstreken overgenomen.

Inventariserend veldonderzoek

Vervolgens is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 10). Het doel van dit onderzoek is het toetsen en, zo nodig, aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap in het plangebied, voor zover deze vormeenheden van invloed kunnen zijn geweest op de bruikbaarheid van de locatie door de mens in het verleden.

Op basis van het onderzoek is geconstateerd dat er in het plangebied tot de maximale boordiepte van 3,0 m –mv een lage verwachting is voor het aantreffen van archeologische waarden. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geadviseerd om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, tot minimaal 3,0 m –mv vrij te geven voor civieltechnische werkzaamheden.


De Omgevingsdienst West-Holland heeft 17 februari 2021 het aspect archeologie beoordeeld en in het advies (zie Bijlage 11 ). De Omgevingsdienst kan instemmen met het advies om het plangebied vrij te geven voor ingrepen tot 3 m -mv. Nader onderzoek acht de Omgevingsdienst niet noodzakelijk.

De gemeente heeft het advies van het archeologisch onderzoeksbureau en de Omgevingsdienst overgenomen. In de planregels is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 opgenomen. De planregels gaan uit van een lage verwachtingswaarde. Er is geen verder onderzoek nodig bij bepaalde ingrepen tot 3 meter onder maaiveld én niet groter dan 1000m2.

4.9 Waterparagraaf

De watertoets
Er is medio september 2018 een digitale watertoets uitgevoerd. Uit de watertoets kwam naar voren dat er sprake is van een waterbelang. Naar aanleiding daarvan is telefonisch afgestemd (september 2018) met het hoogheemraadschap van Rijnland over de wijze waarop met water in dit bestemmingsplan moet worden omgegaan.
Het hoogheemraadschap heeft standaard-teksten voor de waterparagraaf geleverd en aangegeven op welke punten de waterparagraaf specifiek voor onderliggend plan dient te worden aangescherpt.

Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland: Waterbeheerplan 5 2016-2021
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) “Waardevol Water” vastgesteld. In het 'Waterbeheerplan 5 2016–2021' staat samen werken aan water centraal, zodat nu en in de toekomst in dit unieke deel van Nederland onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Water is een maatschappelijke opgave en Rijnland wil, samen met zijn omgeving, werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem.

De hoofdambitie is schoon en voldoende water en droge voeten. Dit wordt bereikt door:

  • Beschermen tegen overstromingen vanuit zee, de rivieren en het regionale watersysteem door een aanpak in drie lagen (meerlaagsveiligheid): preventie, adviseren over het beperken van de gevolgen van overstromingen (gevolgbeperking) en voorbereiden op een calamiteit;
  • Zorgen voor schoon en gezond water dat past bij de verschillende functies in een gebied.
  • Optimaliseren van de verwerking van het afvalwater en hergebruiken van de grondstoffen uit afvalwater.
  • Zorgen voor voldoende water: niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.

Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland: Keur Rijnland 2020 en Uitvoeringsregels
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen) en voor kwelgevoelige gebieden. Maar ook voor het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Het uitgangspunt van deze Keur is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald.

Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een Zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten. De Zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico. In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico. In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico, waarvoor een watervergunning nodig is.

Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland: Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming heeft plaatsgevonden over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

Huidige situatie en plan
Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels bebouwd. Het buitenterrein is verhard met klinkers en tegels. Langs de zuidoost grens ligt een watergang.
Op de Legger van het hoogheemraadschap van Rijnland heeft deze de volgende kenmerken: boezemwater, gemiddelde breedte op waterlijn 0,61 m, waterdiepte 0,15 m, bodembreedte 0,31 m, talud 1:1. Het betreft dus een smalle ondiepe sloot.
Op de Legger staat deze watergang niet in verbinding met een andere watergang. Ook op de nieuwe Legger (die nog niet is vastgesteld) is er sprake van een geïsoleerde watergang.

De wijziging van de huidige bestemming 'bedrijven' naar 'wonen', waarbij twee woningen en een langzaam verkeersverbinding mogelijk worden, betekent dat het totaal aan verhard oppervlakte zal afnemen. Het terrein is nu immers nagenoeg volledig verhard. In de nieuwe situatie zal een deel (delen van de tuinen) onverhard blijven.

Uit de informatie van de gemeente Noordwijk (verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2012-2016) blijkt dat nieuwe woningen op het bestaande rioleringsstelsel worden aangesloten waarbij zo min mogelijk afstromend water van verhardingen wordt aangesloten op riolering die afvoert naar de AWZI. Voor wat betreft de riolering kan er zowel worden aangesloten op de Herenweg als op de te ontwikkelen wijk Offem-Zuid. Het is wenselijk om te kiezen voor de laatste optie aangezien er in Offem-Zuid een gescheiden stelsel wordt aangelegd.

De huidige watergang wordt onderbroken door een duiker of zal deels worden gedempt. Dit is noodzakelijk om het fietspad aan te kunnen leggen.

Compensatie-maatregelen
Er wordt geen toename van verharding voorzien: extra aanleg van oppervlaktewater is daarom niet nodig. In de bestaande situatie is er sprake van volledige verharding van het perceel Herenweg 21-23 (1.365 m2). Als gevolg van de ontwikkeling van de appartementen neemt de oppervlakte aan verharding af. In de huidige situatie bestaat vrijwel het gehele perceel uit bebouwd-/ dakoppervlak en uit tegelverharding op maaiveldniveau. In de nieuwe situatie wordt ca. 200 m2 van het perceel waterdoorlatend uitgevoerd met gras, enz.

Wateradvies
Het hoogheemraadschap kan instemmen met het voorliggende plan. Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Parkeerbalans

Een deel van het parkeren voor de nieuwbouw vindt plaats in een parkeerkoffer naast het gebouw (8 stuks) en langs de langzaam verkeersverbinding (4 langs parkeerplaatsen). Deze plaatsen zijn gekoppeld aan de woningen (bewonersvergunning) en voorzien in lokaal parkeerverkeer voor de appartementen. Dit betekent in de praktijk dat de straat dus wel toegankelijk moet worden gemaakt voor autoverkeer (als een oprit) en dat er een kleine parkeerkoffer (8 parkeerplaatsen) achter het gebouw bereikbaar is via deze straat, evenals 4 plaatsen langs de straat. Dit past in het beeld van de Voorstraat (waar af en toe een langsparkeervak voorkomt), maar mag niet ten koste gaan van de fietsveiligheid en verblijfswaarde van deze straat.

In een separaat parkeeronderzoek wordt de parkeernorm en parkeerbalans aangetoond conform het paraplubestemmingsplan Parkeren (NL.IMRO.0575.BPPLUparkeren-VA01), zoals vastgesteld op 15 maart 2018. In een rapport van Goudappel Coffeng d.d. 19 februari 2021 (bijlage 16) is de parkeerbalans en het parkeeronderzoek opgenomen voor de ontwikkeling Herenweg 21-23. Het onderzoeksgebied en de telmomenten zijn vooraf voorgelegd en zoals besproken als uitgangspunt in het rapport opgenomen. Dit onderzoek gaat uit van de realisatie van 16 appartementen. Het aantal appartementen is bijgesteld naar 13. Dit betekent een aanpassing in de parkeerbehoefte. Bij de realisatie van 13 appartementen is de parkeerbehoefte conform de parkeerbalans 16 parkeerplaatsen. Er worden 12 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en er kan gebruik worden gemaakt van 3 openbare parkeerplaatsen. Er is een normcorrectie toegepast vanwege deelmobiliteit, waardoor de ontwikkelaar uiteindelijk 13 parkeerplaatsen moet aanleggen (zie bijlage 17).  

4.11 Duurzaamheid

Gemeente Noordwijk vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde leefomgeving. Noordwijk streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen. In de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 is vastgelegd om in 2030 energie neutraal en klimaat bestendig te zijn. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen. Immers, wat nu al voldoet hoeft niet meer aangepast te worden voor 2030. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw. Alle bouwwerken (oud en nieuw) zullen een bijdrage moeten leveren aan deze doelstelling door energie te besparen en/of duurzaam op te wekken.

Door de omgevingsdienst West-Holland wordt geadviseerd om toekomstige ontwikkelingen energie neutraal te realiseren. Op stedenbouwkundig, landschappelijk en sociaal niveau wil de gemeente hoogwaardige en duurzame plannen realiseren. Er dient daarbij onder andere aandacht besteed te worden aan de inpassing in de omgeving, oriëntatie, flora en fauna en waterhuishouding (zie Bijlage 12).
Alle nieuwe ontwikkelingen, groot of klein, dienen een bijdrage te leveren aan bovengestelde duurzaamheidsdoelstellingen. Op stedenbouwkundig en op woningniveau wordt met diverse onderdelen aangesloten op de aandachtspunten

  • Stedenbouw/omgevingskwaliteit
    Met de nieuwe woningen wordt zowel aangesloten op het bestaande bebouwingslint langs de Herenweg als op de nieuwe woningen in de aansluitende woonwijk Offem Zuid.
    De langzaamverkeersverbinding maakt deel uit van de (verlengde) Nieuwe Voorstraat die door het hart van Offem Zuid wordt aangelegd. Hierdoor wordt de unieke kwaliteit van Noordwijk Binnen op een hernieuwde wijze ingebracht. De Nieuwe Voorstraat vormt daarnaast een comfortabele en rechtstreekse route voor de voetganger en fietser van en naar het centrum (zie paragraaf 2.2 en 2.3).
  • Gebouw-oriëntatie
    Er worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd. Hierdoor zijn er altijd mogelijkheden om actief of passief in te spelen op het gebruik van zonnewarmte in en rond beide woningen.
  • Flora en fauna
    De bestaande locatie is momenteel helemaal verhard. Met de nieuwe plannen blijven de bestaande beschermde natuurwaarden behouden. Waar mogelijk worden de groene structuren versterkt en waar mogelijk uitgebreid (zie paragraaf 4.4). Voor de woningen wordt gestreefd naar natuur inclusief bouwen.
  • Waterhuishouding
    De nieuwe woningen worden voor wat betreft de opvang van het (schone) hemelwater niet aangesloten op het bestaande riolering (zie paragraaf 4.9). Ook wordt gewerkt met niet uitlogende materialen.
    Als gevolg van de plannen neemt de verharding af. Samen met het hoogheemraadschap wordt bezien waar het beste extra oppervlaktewater gerealiseerd dient te worden.
  • CO2-absorbtie
    Er wordt naar gestreefd om de woningen zo energiezuinig mogelijk te realiseren. Hierbij wordt gekeken naar de toepassing van CO2-absorberende materialen en zo veel mogelijk groen.

Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen op gebouwniveau te borgen en inzichtelijk te maken vraagt de gemeente een GPR berekening bij plannen in te dienen (zie Bijlage 12, onder aandachtspunten duurzaamheid op gebouwniveau). Hiermee is meteen aan de wettelijke eis van de MPG-berekening voldaan (vanaf 1 januari 2018 ook gekwantificeerd). De gemeente ambieert een hoge GPR score voor nieuwbouwontwikkelingen. Het streven van twee energie neutrale woningen op deze locatie is daarbij een vertaling van de Omgevingsvisie Noordwijk 2030.

4.12 Milieu-effectrapportage

Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r. aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet een m.e.r.(beoordeling) nodig is. Het komt erop neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op (een) activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarde vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets is een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Op 16 mei 2017 is de Wet milieubeheer en de Crisis- en herstelwet gewijzigd in verband met de implementatie van Europese richtlijnen voor m.e.r. Met de wijziging wordt onder meer de m.e.r.-richtlijn in lijn gebracht met de EU-regelgeving. Er worden meer eisen gesteld aan de m.e.r.-beoordelingsprocedure en de kwaliteit en de inhoud van het milieueffectrapport.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten is 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer omvat.

(Vormvrije) m.e.r.-beoordeling
Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (Besluit m.e.r bijlage D.11.2) moet een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Het slopen van de huidige bebouwing en het realiseren van een appartementengebouw met 13 appartementen is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in voornoemd Besluit, maar ligt onder de (indicatieve) plandrempel. Daarom kan worden volstaan met een vormvrij m.e.r.-beoordeling. Deze is opgenomen in Bijlage 14. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken, blijkt dat de realisatie van dit plan niet zal leiden tot belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu.

Daarom heeft het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk besloten dat op grond van artikel 7.19 eerste lid, van de Wet milieubeheer geen milieueffectrapportage behoeft te worden opgesteld, omdat de activiteit niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken, blijkt dat de realisatie van dit plan niet zal leiden tot belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu en heeft het college van B&W besloten dat geen milieueffectrapportage behoeft te worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk aangesloten op de regels van het geldende bestemmingsplan Offem-Zuid.

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  • 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven.
    In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten. Toegevoegd is de wijze van meten van de breedte van een voorgevel, aangezien de regels in de bestemming 'Woongebied' ter zake doende bepalingen bevatten.
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  • 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk, waarvan de titel zo is voorgeschreven door de SVBP2012, bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

5.2 Bestemmingsregels

In dit bestemmingsplan is sprake van drie enkelbestemmingen, de bestemmingen 'Wonen', 'Verkeer' en 'Groen'.

Wonen (W)
Deze gronden zijn bestemd voor wonen, beroep of bedrijf aan huis, tuinen en erven. Binnen de woonbestemming is één bouwvlak opgenomen.
Binnen het bouwvlak mag een appartementengebouw worden opgericht met maximaal 13 eenheden. Het hoofdgebouw mag maximaal 11,0 meter hoog zijn.
Zowel het maximaal aantal woningen, als de maximale goot- en bouwhoogte zijn in de regels opgenomen. Bijbehorende bouwwerken zijn onder voorwaarden toegestaan, ook buiten het bouwvlak. Voor galerijen en balkons aan de zijde van de Herenweg is een beperking opgenomen, in verband met het wegverkeer op de Herenweg. .

In de planregels is geregeld dat in ieder geval 4 sociale huurwoningen worden gerealiseerd en gedurende een bepaalde periode in stand worden gehouden. Dit is toegestaan, aangezien de gemeente over een Verordening doelgroepen sociale woningbouw beschikt. De overige woningen zijn koopwoningen in een bepaald, met de gemeente apart afgesproken, segment, niet vallend onder artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Vanwege de geluidbelasting op de gevel zijn in het akoestisch rapport bepaalde bouwkundige maatregelen voorgeschreven die moeten worden gerealiseerd om aan de eisen van de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit te kunnen voldoen. Deze eisen zijn in de vorm van een voorwaardelijke verplichting in de planregels verwerkt.

Verkeer (V)
De aanwezige (openbare) wegen in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. Omdat er sprake is van een voet- en fietspad is een specifieke functie-aanduiding 'langzaam verkeer (lav)' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is uitsluitend een voet- en fietspad, annex calamiteitenroute, toegestaan met een breedte van ten minste 4 m, met in ieder geval een voetpad aan de zuidzijde.
Toegestane bouwwerken zijn ondergeschikte gebouwen en andere bouwwerken zoals lichtmasten en straatmeubilair. Voor de bouwwerken is een maximale bouwhoogte opgenomen in de regels.

Groen (G)
Binnen deze bestemming zijn structurele groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen opgenomen.

5.3 Dubbelbestemming

De gronden hebben vanwege de mogelijke aanwezigheid van hoge archeologische waarden de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 5 ' gekregen.
Gronden met deze dubbelbestemming zijn, naast de ter plaatse aanwezige hoofdbestemmingen, ook bestemd voor de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

5.4 Overige regeling

In de overige regeling is de nieuwe gemeentelijke parkeerregeling overgenomen zoals die is opgenomen in het Paraplubestemmingsplan Parkeren.
De regeling betreft een voorwaardelijke verplichting waardoor voorzien moet worden in de juiste en voldoende parkeervoorzieningen. Er wordt niet alleen getoetst op het moment dat een omgevingsvergunning wordt verleend, daarna moet ook voorzien worden in de instandhouding van de voorzieningen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan Herenweg 21-23 - Noordwijk is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Bij de planvoorbereiding overleggen burgemeester en wethouders met relevante bestuursorganen, waaronder het bevoegde waterschap, de provincie enz.. In het kader van het vooroverleg is een reactie ontvangen van Het Hoogheemraadschap Rijnland. Het Hoogheemraadschap verzoekt te verwijzen naar de juiste versie van de Keur, 2020 in plaats van 2015.

De opmerkingen zijn verwerkt in paragraaf 4.9 van de toelichting.

7.2 Voorontwerp

Het voorontwerp bestemmingsplan Herenweg 21-23 heeft van 1 september 2021 tot en met 5 oktober 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder een inspraakreactie indienen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt, maar dit heeft niet geleid tot een aanpassing van het plan. In bijlage 18 zijn de inspraakreacties en de reactie van de gemeente daarop weergegeven.