direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied herziening 2020, Resort aan de Maas
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1202-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot de actualisering bestemmingsplannen

Aan de Maasbandijk 1a in Kerkdriel ligt de huidige camping Maaszicht. Camping Maaszicht biedt plaats aan 300 stacaravans van wisselende grootte, leeftijd en aanzien. De huidige camping kenmerkt zich door veel achterstallig onderhoud, verwaarloosde openbare ruimte en veel illegale permanente bewoning. Daardoor ontstaan er diverse problemen die de gemeente en ook de nieuwe eigenaar wil herstellen en voor de toekomst voorkomen.

Europarcs heeft het park verworven en heeft de ambitie een volledige herstructurering van het park te realiseren. Het terrein krijgt de naam 'Resort aan de Maas'.

Kwaliteitsverbetering van het park die past bij de Resorts van Europarcs is de voornaamste doelstelling. Een goed bereikbare ontvangstruimte, vernieuwing van het hele park en een ruimere opzet (veel minder verblijfsrecreatieve eenheden in de vorm van chalets) moeten zorgen voor een forse upgrade van het bestaande park. Ook het tegengaan van permanente bewoning van de chalets is een belangrijke doelstelling.

1.2 Probleem- en doelstelling

Op 26 juni 2019 is het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 door de gemeenteraad van Maasdriel vastgesteld. Het plan is inmiddels in werking getreden. In dit plan hebben de gronden van Resort Aan de Maas de bestemming Recreatie. De bedoeling van dit plan was dat op Resort Aan de Maas 175 zomerhuisje mogen worden gebouwd met een maximale inhoud van 400 m3 en een maximale oppervlakte van 70 m2 (inclusief berging). Dit is geregeld in lid 12.2.2 en 12.2.3 van het geldende plan. Echter, die mogelijkheden werden belemmerd, doordat in lid 12.2.5 aan de gronden onbedoeld een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - buitendijks' is toegekend, die bepaalt dat in afwijking van het bepaalde in lid 12.2.2 en 12.2.3 op het recreatieterrein alleen de bestaande bebouwing is toegestaan.

Met de herstructurering wordt de bestaande bebouwing verwijderd en is er sprake van nieuwe bebouwing, zodat het geldende bestemmingsplan aangepast moet worden om de ontwikkeling mogelijk te maken. Daarnaast stond het vastgestelde bestemmingsplan maximaal 12.250 m2 aan bebouwing toe, terwijl de voorgenomen herinrichting om meer vraagt. In dat kader zijn er met Rijkswaterstaat afspraken gemaakt waardoor meer bebouwing is toegestaan, een en ander binnen de voorwaarden gesteld vanuit de Beleidslijn Grote Rivieren (zie bijlage 16).

De gronden ten oosten van Resort aan de Maas die buiten de herontwikkeling vallen, maar die in het geldende bestemmingsplan wel zijn aangewezen binnen als Recreatie zijn aangewezen, zijn ook in het bestemmingsplan opgenomen en van een passende bestemming voorzien die recht doet aan de bestaande situatie.

1.3 De begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van Kerkdriel. Globaal kan de begrenzing als volgt worden getypeerd. Ten noorden van het recreatiepark ligt de aftakking van de Maas (Den Bol). Aan de west- en zuidkant ligt een golfbaan. Ten oosten vormt de Maasbandijk en de kern van Kerkdriel de begrenzing. Het plangebied is in onderstaande figuur 1.1 globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Globale begrenzing bestemmingsplan Resort aan de Maas.

1.4 Wijze waarop het bestemmingsplan tot stand komt

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is het herinrichtingsplan van Resort Aan de Maas de basis (zie paragraaf 2.2).

De bebouwingsmogelijkheden zijn afgestemd met de mogelijkheden die voortvloeien uit de Beleidslijn Grote Rivieren, zodat bescherming en het behoud van het waterbergend en het stroomvoerend vermogen van het rivierbed is geborgd. Hierover heeft intensief overleg plaatsgevonden met Rijkswaterstaat.

Er zijn tevens diverse omgevingsonderzoeken uitgevoerd, die de uitvoerbaarheid van het plan binnen de geldende wet- en regelgeving aantonen. Waar mogelijk is daarbij gebruik gemaakt van het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016.

De onderzoeksplicht vloeit voort uit artikel 3:2 Awb op grond waarvan een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis moet vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Tevens dient de gemeente onderzocht te hebben welke waarden er in het gebied in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan voor deze waarden zijn, hoe deze gevolgen moeten worden onderzocht en getoetst.

Met behulp van deze onderzoeken is de toelichting geschreven, zijn er regels opgesteld die de toekomstige situatie borgen en voor iedereen ook duidelijk maken en is de verbeelding opgesteld. Het bestemmingsplan zal de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen bestemmingsplanprocedure doorlopen.

1.5 Burgerparticipatie en communicatie

Belangrijk onderdeel bij ruimtelijke procedures is de (burger-)participatie. Europarcs heeft bij de start van de planvorming voor het nieuwe Resort alle eigenaren uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst en afspraken gemaakt over het gebruik van het bestaande park. Naar aanleiding van die afspraken wordt het bestaande gebruik beëindigd.

Er wordt een informatie-avond gehouden voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan waar de initiatiefnemer de gemeente en omwonenden over de plannen informeert.

Ten aanzien van de algemene communicatie zal het bestemmingsplan op de gebruikelijke manier gepubliceerd worden. De vooraankondiging, de ter inzage legging van het ontwerp- en vastgestelde bestemmingsplan zal plaatsvinden op de in de gemeente gebruikelijke manier in de plaatselijk verschijnende krant en de Staatscourant.

1.6 MER-regelgeving

Onderdeel van het bestemmingsplan is een analyse naar de (mogelijke) milieugevolgen. In het kader van de Wet milieubeheer is een m.e.r.-beoordeling aan de orde om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, waarvoor een m.e.r. nodig is.

In het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) zijn in de bijlage, onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.2b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

In bijlage D is in onderdeel D10 de volgende activiteit genoemd: De aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen en permanente kampeer- en caravanterreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0002.png"

De voorgenomen ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarden van genoemde categorie, dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden.

In relatie met de grondverzet werkzaamheden is categorie D 16.1 uit het Besluit milieueffectrapportage van belang:

De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D 16.2.

Er is hier sprake van vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van deze categorie D 16.1 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. De voorgenomen wijziging heeft namelijk geen betrekking op een activiteit betrekking dat heeft op een terreinoppervlakte van 12,5 hectare of meer.

In de aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling 'Resort aan de Maas' zijn de verwachte milieugevolgen als gevolg van de realisatie van dit project beschreven. Uit de effecten die in de notitie zijn beschreven, kan geconcludeerd worden dat als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Voorafgaand aan het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan neemt het bevoegd gezag, i.c. het college van Burgemeester en wethouders dat er geen m.e.r-plicht aan de orde is.

1.7 Verantwoording en leeswijzer bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Resort aan de Maas' bestaat uit:

  • een toelichting;
  • regels;
  • de verbeelding, die analoog uit één blad bestaat.

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de toekomstige situatie getoetst aan het geldende beleid van Rijk, provincie, waterschap en gemeente. Vervolgens wordt het plan in hoofdstuk 4 getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 is de uitleg van de manier waarop de ontwikkeling juridisch geborgd is in de regels en op de verbeelding. Het laatste hoofdstuk van de toelichting beschrijft de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke analyse

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Het bestaande recreatiepark

Het terrein is gelegen aan een open zijtak van de Maas en daarmee aantrekkelijk voor diverse watersporters. Direct grenzend aan het recreatieterrein aan de oostzijde is een jachthaven aanwezig die geen onderdeel uitmaakt van het resort. Aan de zuid- en westkant ligt de golfbaan 'De Dorpswaard' met driving range. Het clubgebouw van de golfbaan ligt aan de Piekenwaardweg 3.

Het bestaande recreatieterrein wordt aan de zuidoostkant ontsloten vanaf de Maasbandijk.

Aan het water is er een strandje aangelegd voor de gasten van het park. De terrein ligt buitendijks, zodat er een kans is op overstroming van het terrein bij heel hoog water. De laatste overstroming was in 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: Bestaande situatie

De camping begint feitelijk pas na de jachthaven, ter hoogte van de loods waar vroeger de receptie in was gevestigd en nu nog de sanitaire voorzieningen. Het terrein is langgerekt en relatief smal. Er is sprake van een intensieve bezetting; 300 relatief kleine plaatsen, veel oude caravans, veelal matig onderhouden, veel verstening op de plaatsen en weinig groen met hekwerken en afscheidingen in diverse soorten en maten. Alles staat dicht op elkaar, de wegen en paden tussen de caravans zijn veel te smal en matig onderhouden, de brandveiligheid is niet gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: Hoofdopzet bestaande camping

De standplaatsen staan in rijen haaks op het water, doorsneden door een centrale as. Rechts van de centrale as zijn er vier rijen standplaatsen, links daarvan vijf rijen. Er is sprake van een éénrichtingssysteem met twee brede hoofdaders. Hierdoor zijn nagenoeg alle plaatsen wel bereikbaar voor brandweer en hulpdiensten als dat nodig is. Achterop het terrein is een calamiteitenuitgang gecreëerd (rolhek).

Doordat de caravans min of meer in een rechte lijn strak achter elkaar staan heeft alleen de eerste rij uitzicht op het water. De rijen die daar achter staan hebben dit niet.

De caravans zelf zijn, op een uitzondering na, van matige tot slechte kwaliteit. De meeste onderkomens zijn aan het eind van hun levensduur. Er is geen algemene internetverbinding op het terrein.

Aan de buitenzijde van het terrein, grenzend aan het MFC 'De Kreek' en de golfbaan, ligt een klein trekkersveld, dat veelal voor groepen wordt gebruikt. Hier liggen ook de bescheiden speel- en sportvoorzieningen. Er is geen recreatiegebouw of een andere overdekte recreatieruimte aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: impressie huidige situatie

Illegale en permanente bewoning

In de oude situatie was sprake van een aanzienlijke mate van niet-recreatief gebruik c.q. tijdelijke of permanente bewoning door arbeidsmigranten, sociaal zwakkeren, senioren en anderen. Wie er precies op het terrein staan was niet duidelijk; een nachtregister werd niet bijgehouden dus een actueel beeld ontbreekt. In geval van calamiteiten kon dit tot ernstige problemen leiden.

Alle bovenstaande problemen leiden er toe dat er een forse upgrade van het park gewenst is om de ruimtelijke kwaliteit, de handhaafbaarheid en onveiligheid weg te nemen. De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zal daaraan bijdragen. Inmiddels is een groot deel van de bebouwing verwijderd door Resort aan de Maas B.V.

Het gebied aan de oostzijde is verdeeld in twee delen die elk hun eigenaar hebben. Het eerste deel is in eigendom van VVDH en bestaat uit de jachthaven, een gebouw ten behoeve van de watersport voor de verkoop van vaartuigen, trailers en aanverwante artikelen, een bijbehorende showroom en een ruimte voor reparatie en stalling. Binnen dit gebied is ook een bedrijfswoning aanwezig.  Daarnaast is er de functie voor de verkoop van motorbrandstoffen aan vaartuigen. De woonarken waarvan de helft binnen het gebied van VVDH valt, liggen buiten de bestemming 'Recreatie' en zijn in dit bestemmingsplan niet meegenomen.

Het tweede deel, gelegen aan entree aan de zijde van de Maasbandijk, is in eigendom van Rudy van de Zande en betreft een horecagebouw met cafe, feestzaal en een cafetaria alsmede een receptie. Binnen dit gebouw is ook een bedrijfswoning gevestigd. Aan de oostzijde bevinden zich nog acht chalets (verblijfsrecreatieve eenheden) ten behoeve van de verhuur aan recreanten. Aan de noordoostzijde rechts van de jachthaven ligt nog een klein kampeerterreintje met maximaal drie standplaatsen voor tenten, caravans of campers. De woonarken binnen het gebied van Rudy van de Zande vallen buiten de bestemming 'Recreatie' en zijn daarom niet opgenomen in deze herziening.

Bij de toekenning van deze bestaande functies in het voorliggende plan is onderzoek uitgevoerd naar de verleende bouwvergunningen, milieuvergunningen en meldingen. Ook is gekeken naar wat er in die tijd zonder vergunning kon worden opgericht en wat binnen de bestemming 'Recreatie' was toegestaan. Op basis van luchtfoto's is daarnaast nog gekeken welke gebouwen en functies er al zeer lange tijd aanwezig zijn. Deze gebouwen en functies zijn voor zover mogelijk positief bestemd. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat nieuwe gebouwen en andere functies binnen deze twee deelgebieden niet zijn toegestaan.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Het nieuwe plan

Resort aan de Maas B.V. gaat het park volledig herstructureren. Belangrijkste aanpassing is bijna een halvering van het aantal standplaatsen op het park. In de oude situatie was er sprake van 300 standplaatsen / chalets met evenzoveel bergingen. Dit wordt teruggebracht naar 175 chalets.

Hierdoor ontstaat een veel ruimere opzet van het park wat de kwaliteit fors zal doen toenemen. De bestaande loods aan de oostkant ten zuiden van de jachthaven wordt gesloopt en vervangen door een nieuwe technische ruimte. De entree van het terrein en de bestaande receptie aan de oostkant wordt verplaatst naar de westkant via de Piekenwaardweg, waarbij de receptie wordt ondergebracht in een nieuw gebouw op het resort.

Het park wordt voor voetgangers en fietsverkeer openbaar toegankelijk, waarbij men via de promenade langs het water kan wandelen en fietsen. Voor autoverkeer geldt dat er bij de entree aan de westkant een slagboom wordt geplaatst en dat het resort voor autoverkeer uitsluitend toegankelijk is met een pasjessysteem die wordt beheerd door de receptie op het resort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0007.png"

Figuur 2.4: Verkaveling Resort aan de Maas

2.2.2 Verkeer en parkeren

In de huidige situatie wordt gebruik gemaakt van de entree aan de Maasbandijk 1a. Met de geplande ontwikkeling zal door autoverkeer geen gebruik meer worden gemaakt van deze ingang. De nieuwe ingang komt te liggen aan de Piekenwaardweg. Op de ontsluiting van het Resort aan de Maas heeft deze verandering weinig invloed, zowel de Maasbandijk als de Piekenwaardweg sluiten aan op de doorgaande route langs Kerkdriel. Deze route betreft de wegen Maasbandijk / Pietersdijk / Berm.

Van de herinrichting van Resort aan de Maas gaat geen verkeersaantrekkende werking uit. Het plan betreft een herontwikkeling naar iets hoogwaardigers, van 300 voornamelijk caravans naar 175 luxe chalets. Uit het voorgaande valt op te maken dat er juist minder verkeer aangetrokken zal worden. Dit in combinatie met het feit dat de verkeerssituatie niet wezenlijk verandert betekent dat onderzoek naar verkeersstromen niet nodig is. Het bestaande wegennet heeft voldoende capaciteit om de voorgenomen ontwikkeling toe te staan. De aantakking van de Piekenwaardweg op de Berm wordt aangepast in het kader van de verkeersveiligheid.

Belangrijk aandachtspunt bij de ontwikkeling van het resort is voldoende aanbod van parkeerterrein. Bij elk chalet komen twee parkeerplekken. Nabij de entree / receptie worden parkeerplaatsen aangelegd, zodat de gasten bij aanmelding bij de receptie tijdelijk op een goede wijze kunnen parkeren.

2.2.3 Landschap

Resort aan de Maas ligt landschappelijk gezien in het deelgebied De Maasuiterwaarden en de Maasdijk (gebied 04a in figuur 2.5). Dit deelgebied wordt begrensd door de Maasdijken en is een aparte eenheid, omdat de Maasdijk diverse landschapseenheden aansnijdt. Deze dijk vormt een afwisselende verhaallijn waarlangs de eeuwenlange interactie tussen mens en water inzichtelijk wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0008.png" Figuur 2.5: Zeven landschappelijke en cultuurhistorische deelgebieden gemeente Maasdriel, bron: Nienhuis Landschapsarchitectuur (april 2016)


De uiterwaarden langs de Maas hebben een minder grootschalig karakter dan die van de Waal. Oorzaak hiervan zijn de smallere uiterwaarden en een meer gelijkmatige afstand tussen dijk en rivierloop. De uiterwaarden van de Maas worden gekenmerkt door de bakenbomen die op gelijkmatige afstand van elkaar staan. Deze bomen kun je zien als hectometerpaaltjes, waaraan de schipper kon afleiden hoe snel hij vaart en waar zich (in mistig weer) de oever bevindt. De bakenbomen zijn aan het verdwijnen. Ook kenmerkend zijn de meidoornhagen tussen Hoenzadriel en de A2. De rivier bleef niet altijd binnen de dijken, daarvan getuigen de wielen nabij Hedel die na een dijkdoorbraak achterbleven. Deze wielen liggen op een plek waar de oeverwal de Maasdijk kruist en duiden op een zwakke (zandige) plek in de ondergrond.

De uiterwaarden bij Kerkdriel (Zandmeren) zijn grootschalig vergraven waardoor hier de ruimtelijke continuïteit en karakteristiek van de Maasuiterwaarden worden verstoord. De jachthavens, zwemstranden en andere recreatieve voorzieningen (bij vooral de Zandmeren) versterken die discontinuïteit. De samenhang tussen uiterwaarden en de Maas wordt doorbroken ter hoogte van de (oude)rijksweg en spoorlijn. Deze infrastructurele lijnen staan haaks op de oorspronkelijke oost-west georiënteerde landschapspatronen.

Kernkwaliteiten voor de gehele landschappelijke eenheid zijn:

  • de bakenbomen en kleinschalige Maasheggenlandschap in de Bovenwaarden en Drielsche Waard;
  • de wielen langs de Maasdijk bij Hedel;
  • de Wellsche Waard met het slot Well vormt een sterke landschappelijke eenheid

Voor het plangebied gelden geen specifieke kernkwaliteiten vanuit landschap. Hieronder wordt aan de hand van de voorgenomen groenontwikkeling ingegaan op de wijze waarop het resort wordt ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0009.png"

Figuur 2.6: Erfinrichtingsplan (Bron: JWT Projecten, 20 augustus 2020)

Bomen

Bomen zijn van onschatbare waarde als het gaat om de productie van zuurstof en het zuiveren van de lucht. Daarnaast geven de bomen schaduw en koelte, en voorkomen ze in sommige situaties erosie van de aarde. De lange levensduur van sommige bomen zorgt ervoor dat ze een imposante omvang kunnen bereiken. Beuken, eiken, wilgen, populieren en esdoorns halen gerust een leeftijd van 100-200 jaar. Dit maakt oude bomen zeer waardevol, waarbij ze nauwelijks te compenseren zijn door nieuwe aanplant. Bij de parkontwikkeling wordt bewust gekozen voor het behoud van een zo groot mogelijk aantal waardevolle bomen, door de inpassing van oude bomen in het nieuwe ontwerp. Daarnaast worden een groot aantal bomen aangeplant die passen bij de inrichting van het park. Hierbij is het van belang om een gevarieerd en passende nieuwe aanplant te doen.

Het aantal plagen en ziektes die de bomen in Nederland teisteren is zeer groot. Denk hierbij aan kastanjebloedingsziekte, processierupsen in de eik, essensterfte, de iepenziekte, de watermerkziekte in de wilg en schimmel in de sierkersen. Wanneer een ziekte of plaag eenmaal aanwezig is, verspreidt deze eenvoudig naar nabijgelegen bomen. Om dit te voorkomen is het verstandig een gevarieerd bestand bomen aan te planten. Zo vormen de verschillende soorten als het ware buffers bij boomziektes. Ziektes en plagen verspreiden minder goed. Daarnaast voorkom je met een divers boombestand dat alle aanwezige bomen op het park tegelijkertijd afsterven of behandeld en/of vervangen moeten worden.

Bij de nieuwe aanplant is gekozen voor een divers pallet aan boomsoorten zoals: eik, sierkers, es, berk, lijsterbes, wilg en els. De bomen worden gegroepeerd en verspreid over het terrein geplaatst. Door het vermijden van laanaanplant wordt er gekozen voor een meer natuurlijke situatie. De gemengde aanplant is robuuster, biedt meer kansen voor flora en fauna en creëert een toekomstbestendig boombestand.

Zandoever

In de huidige situatie is er een smalle zandoever langs Den Bol, een zijarm van de Maas. De oude chalets stonden dicht op de kant geplaatst waardoor er weinig ruimte was voor de ontwikkeling van flora en fauna. In de nieuwe situatie wordt de open ruimte langs de rivieroever sterk vergroot. De huidige zandstranden worden behouden, opgeschoond en uitgebreid. De zandstranden bieden een prachtige plek voor recreatie, maar zijn tegelijkertijd een belangrijke natuurlijke habitat voor de Rivierrombout. Deze libelle komt voor langs de Maas en is opgenomen op de rode lijst van de IUCN als niet bedreigd. De populatie is toenemend. Het larvenhabitat bestaat uit zandige substraten in ondiepe, onbegroeide, stromingsluwe riviertrajecten. Den Bol is bij uitstek een geschikte plek voor de voortplanting van de Rivierrombout. Het behouden en onderhouden van het zandstrand is dus van groot belang.

Extensief beheerde graszone

Tussen het zandstrand en de nieuw te plaatsen vakantieverblijven wordt een nieuwe bufferzone aangelegd. De realisatie van een extensief beheerde ruige graszone vormt een natuurlijke overgang en buffer. Het grasland biedt kansen voor bijen, hommels en diverse (nestelende en) foeragerende vogels. De zone is zeer uitgestrekt en wordt langs de hele rand van het park gerealiseerd. Door te kiezen voor een extensief maaibeleid krijgen zowel flora als fauna een grotere kans om te ontwikkelen, wat een positief effect heeft op het aantal aanwezige soorten.

Bijen- en vlindertuinen

Op diverse plaatsen op het park zullen speciale tuinen worden gerealiseerd ter bevordering van de insectenpopulatie. Insecten zijn van uiterst groot belang om een evenwichtig ecosysteem te behouden. Insecten dienen zowel als voeding voor foeragerende vogels, maar bestrijden daarnaast ook ongewenste ziektes en plagen zoals luizen. De beoogde doelsoorten van de tuinen zijn de bij, hommel, vlinder, lieveheersbeestje en in mindere mate de oorwurm en gaasvlieg.

De tuinen worden beplant met bloemrijke plantensoorten die speciaal zijn gericht op de bijen, hommels en vlinders. Incidenteel kan een gedeelte van de tuin worden ingezaaid met bloemrijke eenjarige mengsels. Daarnaast worden en er “hotelkasten” geplaatst die geschikt zijn voor de voortplanting en overwintering van de genoemde soorten. Ook de plaatsing van takkenribben en gevlochten wilgenhekken bieden een natuurlijke en duurzame plek voor de ontwikkeling van diverse soorten. Houtrillen bieden kansen aan broedende en schuilende vogels zoals de winterkoning en heggenmus. Ook de (spits)muis, egel, wezel en pad verblijven graag in een houtril.

Natuurlijke speelplaatsen

Naast het versterken van de ecologische kwaliteit van het landschap worden er nieuwe mogelijkheden voor speelrecreatie gerealiseerd. De speelplaatsen krijgen een natuurlijk uiterlijk, wat geheel past in de groene uitstraling van het park. De speelmogelijkheden zullen bestaan uit een combinatie van houten speeltoestellen en daarnaast natuurlijke elementen zoals wilgentunnels, boomstammen en grote stapstenen. Deze elementen stimuleren de creativiteit van het eigen spel van kinderen en passen goed binnen de natuurlijke omgeving van ruige graszones en vlindertuinen. Deze speelplaatsen kunnen omringd worden met houtribben als natuurlijke afscheiding, die tegelijkertijd weer kansen bieden voor diverse diersoorten om te verblijven.

Wadi’s

Op het park wordt een centrale langgerekte wadi gerealiseerd. De wadi ligt speels kronkelend door het park en is geïntegreerd in de tuinen van de vakantieverblijven. Naast de opvang van direct regenwater functioneert de wadi ook als bufferzone voor de afvoer van het regenwater dat op de daken van de vakantieverblijven en op de wegen valt. Door de afvoer van het water naar de wadi kan het regenwater in de uren na de regenval in de bodem infiltreren. Dit is een zeer wenselijke situatie die verdroging van de bodem tegengaat. Naast de functionele werking van de wadi’s biedt de lager gelegen zone ook kansen voor de ontwikkeling van een nat grasland, zegge’s en water minnende bomen. Langs de wadi wordt een groot aantal elzen, knotwilgen en treurwilgen geplant. Ook deze bomen worden onregelmatig aangeplant, waarbij er ook een aantal bomen gegroepeerd zullen worden geplaatst. De knotwilgen worden met een interval van 3-5 jaar gesnoeid. De elzen kunnen met een interval van 7-10 jaar worden afgezaagd, waardoor er karakteristieke meerstammige Elzengroepen ontstaan langs de wadi.

2.2.4 Bedrijfsmatige exploitatie / permanente bewoning

Naast de kwaliteitsverbetering op het park is inzicht hebben in wie er aanwezig is en hoeveel mensen er zijn een belangrijke doelstelling als het gaat om het nieuwe Resort. Daarom komt er een centrale receptie in het nieuw gebouw op het resort. Het resort zal met een slagboom voor autoverkeer worden afgesloten. Iedere gast van het park zal zich moeten melden om de sleutel van de chalet op te halen, waarna de slagboom wordt geopend.

De exploitatie van het park is in handen van Europarcs. Een organisatie die op deze manier al vele parken in Nederland exploiteert. Mocht deze organisatie onverhoopt in de toekomst failliet gaan dan borgen de regels dat ook een toekomstige exploitant een bedrijfsmatige exploitatie moet hanteren. In lid 3.4 van de planregels van het bestemmingsplan is een bedrijfsmatige exploitatie verplicht gesteld. Hiermee is voor iedereen geborgd, dat de chalets ook echt verhuurd worden en het risico van permanente bewoning wordt voorkomen. Permanente bewoning is ook verboden in lid 3.4 van de planregels. Handhavend optreden hiertegen is op grond van dit bestemmingsplan mogelijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie heeft als credo 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend: Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Bereikbaar: Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Leefbaar en veilig: Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen in bestemmingsplannen vindt plaats door middel van de AMvB Ruimte. Resort aan de Maas is een bestaande (legale) locatie waarvoor een transformatie is gewenst. Omdat het buitendijks ligt is waterveiligheid een belangrijk uitgangspunt bij deze ontwikkeling. Daarop wordt in paragraaf 4.11 nadrukkelijk ingegaan. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders die de SVIR geeft aan ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan gemeenten opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMvB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) kunnen worden beschermd.

Vanuit het Barro is het onderwerp 'grote rivieren' van belang. De Maas behoort tot de vier grote rivieren van Nederland. Het nationale belang strekt zich tot het vrijhouden van het stroomvoerend deel van het rivierbed en het tegengaan van grootschalige en kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren. Het plangebied ligt buitendijks en dat kan gevolgen hebben. Hieraan is in paragraaf 4.11 aandacht besteed.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van het Bro dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard gemotiveerd te worden met behulp van de zogenaamde ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling.

De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan ruimtelijke besluiten met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering te voorkomen.

Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt, dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Artikel 1.1.1. Bro definieert relevante begrippen. Daaraan is in het eerste lid een omschrijving toegevoegd van:

  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voorliggend project betreft een stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Van belang voor de tets aan de ladder is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De hoofdlijnen van de jurisprudentie zijn door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van Staten in een overzichtsuitspraak (28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) opgenomen. Deze overzichtsuitspraak is bedoeld om de rechtspraktijk houvast te bieden bij de toepassing van de ladder. Uit jurisprudentie volgt dat het voorliggende plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aangezien het sloop en nieuwbouw van een recreatiepark betreft, waarbij het ruimtebeslag niet toeneemt.

Het gebruik van het bestaande clubgebouw van de golfbaan betreft uitsluitend een functiewijziging van het bestaande gebouw. Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was. Het gebruik van het clubgebouw als receptie kwalificeert niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.1.4 Beleidsregels Grote Rivieren (Ministerie van I&M, 2012)

De Beleidslijn Grote Rivieren bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid - vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt - van nieuwe activiteiten en ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierbed van de grote rivieren, waaronder die van de Maas en de Waal. Doel van de beleidslijn is om meer ruimte te creëren voor de rivier, zodat mens en dier beter beschermd zijn tegen mogelijke overstromingen en de kans op materiële schade wordt verkleind. Het uitgangspunt van de beleidslijn is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden.

De randvoorwaarden van de beleidslijn hebben tot gevolg dat de bestemmingsplannen met buitendijks gebied weinig mogelijkheden zal bieden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hier is weliswaar sprake van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan maar dat zal zorgen voor minder recreatieve eenheden op het terrein. Het is dan ook niet een ontwikkeling die op basis van deze beleidsregels onmogelijk zijn.

In het kader van de beleidsregels Grote Rivieren is van belang dat er overgangsrecht geldt zodat alle m2 en m3 bebouwing die in 1998 aanwezig was op het terrein mag blijven. Voor de caravans is vastgesteld dat er in 1998 reeds een camping was maar de m2 en m3 niet meer te achterhalen zijn. Daarom is met RWS afgesproken dat er aansluiting wordt gezocht bij het oude bestemmingsplan dat 300 stacaravans van 60m2 en 300 bergingen van 6m2 toestond. Voor de hoogtes wordt uitgegaan van stacaravans ad 2,7m en de bergingen 2,6m, zodat een totale oppervlakte van 19.800 m2 en 53.280 m3 is toegestaan (zie bijlage 16).

De wetgeving biedt eventueel nog mogelijkheden voor een afwijking van 10%. Daarnaast is er een loods aanwezig. Deze loods was voor 1998 legaal aanwezig. Conform de bouwvergunning van 6 juni 1966 is de oppervlakte van de loods 314,6 m2 (13 m bij 24,2 m) en de inhoud van 1.435 m3 (zie bijlage 17).

Op het Resort aan de Maas is op grond van beleidsregels Grote Rivieren maximaal 20.115 m2 aan bebouwing toegestaan met een maximale inhoud van 54.715 m3. In de planregels is opgenomen, dat op het Resort aan de Maas maximaal 15.000 m2 en 54.715 m3 aan bebouwing is toegestaan. De bestaande bebouwing buiten het resort verandert niet. Ook dat is in de regels geborgd door op die gronden geen nieuwe bebouwing toe te staan.

Door de bebouwingsoppervlakte en inhoud te respecteren wordt voldaan aan de waterbescherming en het behoud van het waterbergend rivierbed en de bescherming en behoud van het stroomvoerend vermogen van het rivierbed . In de Watertoets in paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.5 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Het Rijk heeft vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt, een ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI) ter inzage gelegd. Hierin wordt op basis van de toekomstige Omgevingswet een integraal beleid beschreven dat het Rijk wil realiseren. Dit beleidsstuk heeft nog geen directe werking voor de lagere overheden maar geeft wel een duidelijk beeld hoe het Rijk naar de toekomst kijkt. Het Rijk gaat in de NOVI verder uit van vier integrale prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied 

In deze prioriteiten komen complexe, omvangrijke en dringende opgaven samen, die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Centraal in te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Om aan dit afwegingsproces richting te geven, geeft het Rijk in de NOVI drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

1.    Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2.    Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
3.    Afwentelen wordt voorkomen. 

Voor Resort aan de Maas geldt, dat er sprake is van een bestaande locatie die veel minder intensief gebruikt zal gaan worden vanwege de forse afname van het aantal standplaatsen. Bovendien zullen de nieuwe chalets niet op het gas worden aangesloten, zodat dat aspect aansluit bij één van de prioriteiten van het Rijk ten aanzien van klimaatadaptatie en energietransitie. De NOVI geeft verder geen directe kaders die kaders geven voor deze ontwikkeling.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Gelderland

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Gelderland. De omgevingsvisie, vastgesteld op 4 januari 2018, omvat het volledige beleidskader van de provincie met al haar beleidsdomeinen.

De Omgevingsvisie en -verordening bevatten de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening bevat de regels, waarmee het beleid uit de visie is vastgelegd.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze opgaven zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Doelstelling van deze ontwikkeling is de leefbaarheid op het terrein fors te verbeteren. Veel minder recreatieverblijven en veel beter toezicht zorgt voor kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige situatie. Dit draagt bij aan de aantrekkelijk en gezonde leefomgeving die de provincie nastreeft in haar beleid.

Uit het provinciaal beleid komt de wens/eis naar voren van een bedrijfsmatige exploitatie. Doel van deze ontwikkeling is bedrijfsmatige exploitatie, zodat de huidige problemen met permanente bewoning op het terrein voorkomen kunnen worden (zie par. 2.1).

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In december 2017 heeft Gelderland haar omgevingsverordening vastgesteld. In deze verordening brengt de provincie haar regels voor de fysieke leefomgeving bijeen in één gebiedsdekkende regeling. De Provincie beoogt daarmee de inzichtelijkheid, samenhang en de naleving van regelgeving te vergroten. De omgevingsverordening legt ten aanzien van recreatieve ontwikkelingen een aantal zaken juridisch vast. In onderstaande tabel worden deze weergegeven en ook hoe deze ontwikkeling hiermee rekening houdt.

Regel verordening   Hoe is hier rekening mee gehouden  
Een bestemmingsplan maakt permanente bewoning van een recreatiewoning niet mogelijk. (art 2.4)   Er is een verbod opgenomen in lid 3.4 van de planregels van dit bestemmingsplan.  
Een bestemmingsplan maakt nieuwvestiging of uitbreiding van een recreatiewoning alleen mogelijk voor bedrijfsmatige exploitatie.
(art 2.5.1)  
In de regels is een bedrijfsmatige exploitatie verplicht gesteld (lid 3.4 van de planregels).  
De toelichting bij het bestemmingsplan onderbouwt op welke wijze de bedrijfsmatige exploitatie van de recreatiewoning duurzaam is verzekerd. (art 2.5.2)   In paragraaf 2.2.4 van de toelichting is de bedrijfsmatige exploitatie beschreven.  

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels uit de omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

3.3 Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.

Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Gewijzigde wet- en regelgeving (voornamelijk Waterwet en Wet Milieubeheer) hebben geleid tot veranderingen in organisatie en beleid van de waterketen. Een belangrijke ontwikkeling voor de wijze van samenwerking tussen waterschap en gemeenten is het landelijke Bestuursakkoord Water 2011 (BAW). In het BAW worden de watertaken "scherper" toebedeeld aan de overheden én wordt een nieuwe impuls gegeven aan de samenwerking tussen deze overheden. Hierom is op 15 januari 2019 het afsprakenkader voor riolering 'Samen door één buis' vastgesteld.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Maasdriel

De gemeente Maasdriel heeft op 20 oktober 2011 een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied. De structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visies en uitgangspunten in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde 'ruimtelijk casco'), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het 'projectenplan').

In deze visie wordt ingegaan op het buitendijkse gebied. Het buitendijkse gebied biedt plaats aan een robuust, natuurlijk systeem, waar voldoende ruimte aanwezig is voor natuurontwikkeling en op bepaalde plekken voor watergebonden recreatieve ontwikkelingen.

Hier is sprake van een recreatieve ontwikkeling op een bestaande locatie. Kwaliteitsverbetering is het voornaamste doel en dat wordt bereikt door een forse afname van het aantal recreatieve eenheden. De ontwikkeling is in overeenstemming met de algemene kaders uit de structuurvisie.

3.4.2 Visie op recreatie en toerisme Maasdriel (visierapport 2018-2022)

De gemeente Maasdriel wil zich, samen met de toeristisch-recreatieve ondernemers en andere betrokkenen binnen de gemeente, hard maken voor een vitale en toekomstgerichte sector. Daarom heeft de gemeente het initiatief genomen om een toeristisch-recreatieve visie op te stellen en deze uit te werken naar een concreet actieprogramma. De visie is ontwikkeld voor de periode 2018-2022.

In de gemeente is sprake van een beperkte omvang van het verblijfsrecreatieve aanbod door de aanwezigheid van enkele campings met een beperkte toeristische functie, nu voornamelijk in gebruik voor arbeidsmigranten. Dit heeft mogelijk negatieve effecten op het imago van Maasdriel. Maaszicht draagt hier in de huidige situatie aan bij.

In de visie worden een aantal bedreigingen voor het toerisme in zijn algemeenheid beschreven die ook heel specifiek van toepassing zijn op de huidige situatie van camping Maaszicht. Het gaat dan om:

  • Er is sprake van onvoldoende verblijfsrecreatief aanbod (met name grotere accommodaties voor toeristen, zoals een camping of vakantiepark met een volledige toeristische functie).
  • De situatie op de campings in Heerewaarden en Kerkdriel, waar slechts heel beperkt sprake is van een toeristische functie, zijn een smet in het oog van velen.

De gemeente constateert dat er een aantal campings zijn binnen de gemeente Maasdriel die op dit moment geen toeristische functie hebben en waar veel oneigenlijk gebruik plaats vindt. Dat is ongewenst en heeft een negatieve uitstraling op het toeristisch product. Bovendien is hierdoor de omvang van het aantal overnachtingsmogelijkheden in eenheden beperkt. Er is behoefte aan vernieuwend verblijf (met name middel- tot grootschalige toeristische accommodaties, zoals een camping of vakantiepark). Daarom zet de gemeente in op een vitale verblijfsrecreatie; waarbij ook bestaande toeristische bedrijven gestimuleerd worden zich vraaggerichter te ontwikkelen.

Deze ontwikkeling op het Resort komt tegemoet aan deze beleidsmatige doelen. Er is sprake van een sterke kwaliteitsverbetering, er ontstaat een middelgrote toeristische accommodatie en de chalets komen in de verhuur voor iedereen. De plannen voor Resort aan de Maas passen dan ook binnen de algemene toeristische doelstellingen van de gemeente.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

Om de uitvoerbaarheid van de plannen te bepalen zijn er diverse omgevingsonderzoeken uitgevoerd die de haalbaarheid van de plannen moeten aantonen. In dit hoofdstuk wordt op deze uitvoeringsaspecten ingegaan.

4.1 Verkeer en parkeren

Verkeer

In de huidige situatie wordt gebruik gemaakt van de entree aan de Maasbandijk 1a. Met de geplande ontwikkeling zal door autoverkeer geen gebruik meer worden gemaakt van deze ingang. De nieuwe ingang komt te liggen aan de Piekenwaardweg. Op de ontsluiting van het Resort aan de Maas heeft deze verandering weinig invloed, zowel de Maasbandijk als de Piekenwaardweg sluiten aan op de doorgaande route langs Kerkdriel. Deze route betreft de wegen Maasbandijk / Pietersdijk / Berm.

Van de herinrichting van Resort aan de Maas gaat overigens nauwelijks een extra verkeersaantrekkende werking uit. Het plan betreft een herontwikkeling van een recreatieterrein met 300 verblijfsrecreatieve eenheden naar 175 luxe chalets. Wanneer wordt uitgegaan van 300 standplaatsen (met 1,3 vervoersbewegingen voor een kampeerterrein) betekent dat in de huidige situatie een verkeersgeneratie van 390 verkeersbewegingen. De toename is daarmee 13 verkeersbewegingen.

Het bestaande wegennet heeft voldoende capaciteit om de voorgenomen ontwikkeling toe te staan. De aantakking van de Piekenwaardweg op de Berm wordt aangepast in het kader van de verkeersveiligheid.

Parkeren

Parkeren op eigen terrein

Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt de ontwikkeling getoetst aan de CROW brochure 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' . Dit is een richtlijn die benut kan worden om de parkeerbehoefte te bepalen en wordt in het huidige gemeentelijke parkeerbeleid ook genoemd. Ten aanzien van het park kan gesteld worden dat die qua ruimtelijke impact vergelijkbaar is met een bungalowpark. Voor deze categorie geeft de CROW brochure kengetallen.

Allereerst dient bepaald te worden of er hier qua gebiedskenmerken sprake is van een buitengebied of 'rest bebouwde kom'. De grens van de bebouwde kom wordt in de ruimtelijke ordening bepaald door de aard van de omgeving, waarbij bebouwing binnen een bebouwde kom op korte afstand van elkaar is gelegen en is geconcentreerd tot een samenhangende structuur. Het Resort, waarin sprake is van chalets in een samenhangende structuur grenst direct aan de bestaande bebouwing van Kerkdriel, zodat er sprake is van de categorie 'rest bebouwde kom'.

Daarna dient bepaald te worden hoe 'stedelijk' de omgeving is. Dit wordt gedaan aan de hand van de dichtheid per km² op basis van CBS gegevens. Op basis van die CBS gegevens is er sprake van 480 inwoners per km² als het gaat om Kerkdriel. Dit is op basis van de classificering van het CROW een "niet stedelijke' omgeving.

Voor een bungalowpark geldt er dan een parkeerkencijfer per bungalow van minimaal 1.6 en maximaal 1.8 parkeerplaatsen per bungalow. Een bungalow is qua parkeerbehoefte vergelijkbaar met de kwalitatief hoogwaardige chalets die op het Resort worden gerealiseerd. In onderstaande tabel is de berekening gemaakt hoeveel parkeerplekken aangelegd moeten worden om te kunnen voorzien in de eigen behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0010.png"

Op het resort worden twee parkeerplaatsen per chalet aangelegd. Totaal worden er dan 350 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.

Parkeren Piekenwaardweg / parkeerbehoefte golfbaan

Er worden bij de entree langs de Piekenwaardweg in totaal 94 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen worden gebruikt door bezoekers van de golfbaan en bezoekers van Resort aan de Maas die zich inchecken bij de receptie, waarna ze hun auto op het resort bij het chalet parkeren. Op basis van de CROW cijfers geldt er voor de golfbaan van 18 holes een parkeernorm van 86 tot 106 parkeerplaatsen. Voor een 9 holes-golfbaan is het aannemelijk dat met een halvering van de norm kan worden volstaan. De parkeerbehoefte is derhalve maximaal 53 parkeerplekken. De parkeerbehoefte van de golfbaan moet van de 94 parkeerplekken langs de Piekenwaardweg worden afgetrokken. Voor het Resort zijn daarmee langs deze weg 41 plekken beschikbaar. Dit is ruim voldoende om de parkeerbehoefte van incheckende gasten op te vangen.

4.1.1 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2 Archeologie

4.2.1 Beleid

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds juli 2016 zijn alle wetten betreffende het cultureel erfgoed samengegaan en kent Nederland de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.

4.2.2 Onderzoek

In het plangebied is er sprake van twee dubbelbestemmingen (Waarde-Archeologie 5 en Waarde -Archeologie 8) ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. Vanwege deze mogelijke archeologische waarden in de bodem is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. In het rapport 'Camping Maaszicht, Kerkdriel Gemeente Maasdriel Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O); Bureauonderzoek, ArcheoPro Archeologisch rapport , Nr 18083, d.d. 14-08-2018' (zie bijlage 1) zijn de resultaten van het onderzoek beschreven.

Conclusie van het onderzoek is, dat gezien de kleinschaligheid van de geplande ingrepen en de resultaten van het onderzoek, onvoldoende aanleiding bestaat om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Wel blijft in alle gevallen de meldingsplicht van kracht. Indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dienen deze direct gemeld te worden bij het bevoegd gezag conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 en 5.11. De gemeente heeft ingestemd met de rapportage van het archeologisch onderzoek

Het plangebied is volledig onderzocht en hoeft op basis van dit onderzoek geen nadere bescherming meer vanwege het aspect archeologie. Conform gemeentelijk beleid zijn de archeologische bestemmingen wel opgenomen op de verbeelding en in de planregels.

4.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Landschap en cultuurhistorie

Op het plangebied ligt geen cultuurhistorische verwachting, zo is te lezen Voor wat betreft de cultuurhistorisch waarden zijn de verwachtingen dan ook laag.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig, in de zin van beschermde monumenten of bijzondere karakteristieke bomen, die worden aangetast met dit plan. Er is geen van oudsher aanwezige wegenaanleg, die zal worden aangepast en evenmin is er sprake van aanpassing van het plaatselijke reliëf. De hoogte van de bouw van de chalets zal niet zodanig zijn, dat het zicht op de rivier en op de dijk wordt ontnomen. In het deelgebied 04a (het cultuurhistorisch waardevolle gebied waarin het toekomstige resort zich bevindt) Maasuiterwaarden-Maasdijk worden de Maasdijk zelf en de Maasuiterwaarden door het plan niet verder aangetast. Zie daarvoor de toelichting in paragraaf 2.2.3.

Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen bestaan op het gebied van landschap en cultuurhistorie. Verder onderzoek wordt niet nodig geacht. Het aspect landschap en cultuurhistorie vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, zoals een recreatiepark en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Op basis hiervan bepalen we in hoeverre aan de minimale richtafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan. De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijvigheid toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is.

4.4.2 Onderzoek

Invloed van Resort aan de Maas op woon- en leefklimaat omgeving

In de Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt voor "kampeerterreinen en vakantiecentra" een richtafstand aangegeven van 50 meter voor het aspect geluid en 30 meter voor geur en gevaar.

De kortste afstand van de woningen aan de Maasbandijk ten opzichte van het Resort aan de Maas is 27 meter. Van de richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op het recreatieterrein zijn geen (centrale) voorzieningen aanwezig die voor hinder op de omgeving op het gebied van geluid, geur een gevaar zorgen. Er kunnen alleen chalets worden gerealiseerd. Er is geen sprake van andere voorzieningen, zoals horeca, zwembad of sport- en speelvoorzieningen. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd, dat er bij de woningen aan de Maasbandijk sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat vanwege de aspecten stof, geur, geluid en gevaar en het resort niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd.

Invloed van omgeving op woon- en leefklimaat Resort aan de Maas

Ten oosten van het Resort ligt een bestaande jachthaven. De kortste afstand tussen de jachthaven en de chalets bedraagt circa 20 meter. Voor een jachthaven gelden ten opzichte van een rustige woonomgeving de volgende richtafstanden: 10 meter voor geur en stof, 50 meter voor geluid en 30 meter voor gevaar. Het plangebied en de omgeving kenmerken zich als gemengd gebied met woningen, een jachthaven, een recreatiepark, bedrijven en een gemengde bestemming. Dit gemengde karakter maakt dat het gebied minder gevoelig is voor milieu-invloeden. Het is om die reden mogelijk de afstand te reduceren met één afstandsstap ofwel van 50 meter naar 30 meter en van 30 naar 10 meter. Dit houdt in dat aan de richtafstanden voor geur, stof en gevaar wordt voldaan.

Voor wat betreft de representativiteit van de jachthaven geldt dat de jachthaven kleinschalig is en niet representatief voor een gemiddeld moderne jachthaven. Het aantal ligplaatsen is beperkt en gaat het hoofdzakelijk om kleine vaartuigen (zonder mast). Verder ontbreken faciliteiten zoals een winkeltje voor scheepvaartbenodigdheden en levensmiddelen. De jachthaven kan worden gekenmerkt als nauwelijks milieubelastend en past binnen een gebied, waarin verblijfsrecreatie en watergerelateerde functies gemengd voorkomen. Er liggen circa 6 chalets op een kortere afstand dan 30 meter, i.c. 20 meter. De jachthaven was voorheen ruimtelijk gezien onderdeel van de Watersportcamping Maaszicht. Daarbij is er in de bestaande situatie reeds sprake van stacaravans / chalets bij de jachthaven die op kortere afstand liggen. De situatie wordt daardoor planologisch gunstiger. Dit houdt in dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat op het Resort aan de Maas vanwege de jachthaven en dat de jachthaven niet wordt belemmerd door het Resort.

Ten zuiden van het Resort zijn de gronden Wilgenpad 2 bestemd als Gemengd. Dit betreft een gebouw waar volgens de bestemming overdekte en niet-overdekte sportaccommodaties, evenementen, zaalverhuur en ondersteunende horeca is toegestaan. Hier is een binnenzwembad en een healthclub gevestigd. Ook hier is vanwege de aanwezigheid van woningen, de gemengde bestemming en een recreatiepark sprake van een gemengd gebied. Voor de verschillende functies gelden de volgende richtafstanden:

  • binnenzwembad, 30 meter voor geluid. De afstand vanaf het binnenzwembad tot de chalets bedraagt circa 70 meter.
  • sportschool, 10 meter voor geluid. De afstand tussen de sportschool en de chalets bedraagt circa 40 meter.
  • evenementen, 10 meter voor geluid (op basis van vergelijking met evenementenhal), de afstand tussen de bebouwing en de chalets bedraagt minimaal 40 meter.
  • parkeerterrein, 10 meter voor geluid. De afstand tussen de grens van het parkeerterrein en de chalets bedraagt circa 20 meter.

Aangezien aan de richtafstanden wordt voldaan is er sprake is van een goed woon- en leefklimaat op het Resort aan de Maas vanwege de gemengde bestemming en worden de toegestane functies niet belemmerd door het Resort.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Bodem

4.5.1 Beleid

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

4.5.2 Onderzoek

Er is zijn twee waterbodemonderzoeken uitgevoerd, die als bijlage 2 en 3 zijn bijgevoegd. Bij deze onderzoek is rekening gehouden met het verkennend bodem- en asbest onderzoek dat als bijlage 7 is bijgevoegd. Uit onderzoek blijkt het volgende:

  • de bodem bestaat tot 1,0 m -mv overwegend uit zwak tot matig zandige, grindhoudende klein. Lokaal is deze humeus. Aan de noordzijde en westzijde is tot maximaal 0,5 m -mv zwak tot matig siltig, grindig zand aanwezig.
  • verspreid over de onderzoekslocatie is een lichte bijmenging met baksteen of puin waargenomen. In een enkel monsterpunt zijn daarnaast sporen kolen of resten houtskool aangetroffen.

De resultaten zijn getoetst aan T3: toepassen in/op waterbodem. Een samenvatting van de resultaten is in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.1: Samenvatting van de resultaten land- en waterbodemonderzoeken.

In het rapport wordt geadviseerd om op basis van de verkregen kwaliteit een plan van aanpak op te stellen waarin in het kader van de herontwikkeling de waterbodem op de locatie wordt herschikt. Dit advies is uitgevoerd in de vorm van het grondstromenplan dat in bijlage 5 is bijgevoegd en wordt hier beschreven.

Vrijkomende grondstromen

Het terrein aan de Maasbanddijk is geaccidenteerd, waarbij globaal het noordwestelijke deel hoger ligt dan het zuidoostelijke deel. Uit de resultaten van de onderzoeken blijkt dat de bovenlaag van de waterbodem in drie waterbodemklassen is in te delen. Een deel van het terrein heeft klasse niet toepasbaar. Deze klasse brengt bij het beoogd gebruik van de locatie potentiële contactrisico’s met zich mee wat bij de inrichting van de nutstracés en duurzaam gebruik van de locatie dit niet wenselijk is. Daarnaast is het voor de herinrichting van de locatie noodzakelijk dat het maaiveld wordt geprofileerd voor de infrastructuur op de locatie. Voor het herschikken van waterbodem binnen de locatie wordt gebruik gemaakt van gebiedseigen grond. Voor de verwerking van gebiedseigen grond zijn binnen riviersystemen vijf toepassingsmogelijkheden beschikbaar:

  • 1. Bodem blijft bodem
  • 2. Bodem wordt bouwstof
  • 3. Hergebruik na bewerking
  • 4. Storten in putten/plassen/kleischermen/depots
  • 5. Storten in (baggerspecie)stortplaatsen

De bodem wordt in het kader van het herinrichten van het project teruggezet als bodem en wordt weer onderdeel van de bodem. Het afdekken van de niet toepasbare grond door de aanleg van een leeflaag valt onder optie 1 ‘bodem blijft bodem’.

Toe te passen grondstromen

Omdat de toe te passen grond afkomstig is van de projectlocatie zelf is er sprake van gebiedseigen grond. Bij het toepassen van de grond worden de volgende vuistregels gehanteerd.

  • 1. De toe te passen grond is vergelijkbaar of beter van milieuhygiënische kwaliteit dan de te ontvangen bodem.
  • 2. De grond wordt waar mogelijk binnen de ingedeelde vakken herschikt waardoor de kwaliteit binnen dit vak gelijk blijft.
  • 3. Ter plaatse van de ‘niet toepasbare’ grond (waterbodemklasse NT) wordt voor de aanleg van een leeflaag grond toegepast van ten minste kwaliteitsklasse B met een dikte van minimaal 0,5 meter.

Ad 3. Motivatie leeflaag minimaal 0,5 meter:

Omdat het gebied buitendijks ligt, gelden hier ten aanzien van de bodemkwaliteit de regels van de Waterwet en niet de Wet bodembescherming. Bezien vanuit de Waterwet is sanering van de locatie niet noodzakelijk. Maar omdat de locatie wordt gebruikt als een landbodem, hebben wij de situatie beoordeeld vanuit de Wet bodembescherming. In de circulaire Bodemsanering wordt gesproken van een standaard leeflaag van 1 meter. Afwijkingen hierop zijn binnen de Wbb gemotiveerd toegestaan. Hoewel geen sprake is van een bodemsanering in de zin van de Wet bodemsanering, kan wel een motivatie worden gegeven. Aanpassingen van het maaiveld mogen geen hydraulisch effect hebben op het stroombeeld van de rivier, ook niet bij hoogwatersituatie. Tevens mag geen bergend vermogen van de rivier worden weggenomen. Het aanbrengen van 0,5 meter aanvulgrond ter hoogte van het hoger gelegen deel resulteert in een lichte bolling (tot 4,70 +NAP) in het landschap maar geeft nog geen negatief hydraulisch effect, zie hiervoor ook de Hydraulische beoordeling (bijlage 11).

Tussen de waterbodem klasse NT en de aan te brengen leeflaag wordt een worteldoek aangebracht als signaleringslaag, zodat ook na de werkzaamheden contactrisico’s kunnen worden voorkomen dan wel beheersbaar worden gemaakt.

Om aan te tonen dat met een leeflaag van 0,5 meter de humane en/of ecologische risico’s worden weggenomen is een sanscrit-beoordeling gedaan voor de situatie na herschikken van de grond. Uitgangspunt voor de boordeling is dat voor 3.500 m2 de dikte minimaal 0,5 meter, maar nog geen 1 meter bedraagt. Gemakshalve is de dikte van de leeflaag voor dit deel op 0,5 meter gezet. Voor maatgevende parameters lood en zink zijn de hoogst gemeten waarden genomen. De rapportage Sanscrit is als bijlage ter informatie aan dit grondstromenplan toegevoegd. Uit de beoordeling blijkt na herschikken geen ecologische of humane risico’s zijn.

Het grondstromenplan wordt in het kader van het bouwrijpmaken uitgevoerd op grond van het geldende bestemmingsplan, dus voordat voorliggend bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het duurzaam in stand houden van de leeflaag is daarom als voorwaardelijke beperking opgenomen in lid 3.4.2 van de planregels, zodat er geen risico optreedt bij het voorgenomen gebruik als recreatiepark.

Verzamelde gegevens over de grondstromen

De kwaliteit van de grondstromen is in de onderliggende waterbodemonderzoeken onderzocht en voldoende in beeld. Er wordt geen grond van buiten de locatie/inrichting toegepast.

Grondbalans

Voor het grondverzet binnen dit plan wordt uitgegaan van een gesloten grondbalans. Er wordt geen grond van elders aangevoerd. De locatie is voor het grondverzet ingedeeld in vakken van gelijke kwaliteit. Vakken 2, 5, 8, 9 10, 11 en de wadi worden ontgraven. Vakken 1, 2, 4 en 7 worden aangevuld. De vakindeling is weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0011.png"

Figuur 4.1: Vakindeling t.b.v. grondbalans

In onderstaande de tabellen is de grondbalans voor de locatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0012.png"

Tabel 4.1: Ontgraven

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0013.png"

Tabel 4.2: Toepassen

De huidige maaiveldhoogtes zijn bepaald aan de hand van de gemiddelde hoogte per vak.
In de bepaling van de hoeveelheden grond in het grondstromen plan is gewerkt met gemiddelde hoogtes. De gemiddelde hoogte van vak 1 bedraagt bijvoorbeeld 3,40 m+NAP. Het toekomstig maaiveld van vak 1 bedraagt 4,50 m+NAP. Gemiddeld wordt vak 1 met 1,10 meter opgehoogd. Het terrein is nu echter in hoogte sterk gevarieerd. Het hoog gelegen gedeelte van vak 1 is gelegen op 4,20 m+NAP. Het beoogd maaiveld van het hele vak 1 bedraagt gemiddeld 4,50 m+NAP, maar ter plaatste van het hoog gelegen
gedeelte maximaal 4,70 +NAP (0,5 meter aanvulgrond). Er zijn ook lager gelegen delen van vak 1 waar het maaiveld met 1,5 meter wordt opgehoogd tot 4,50 m+NAP.

In figuur 4.2 is de waterbodemkwaliteit na herschikken weergegeven. Geel betreft klasse A, oranje klasse B.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0014.png"

Figuur 4.2: Waterbodemkwaliteit na herschikken

Aanvullend aan bovengenoemde onderzoeken is een onderbouwing opgesteld waarbij blijkt dat de bodemkwaliteit op de locatie, uitgaande van de eindsituatie zoals beschreven in het grondstromenplan, geschikt is voor de beoogde functie. Deze aanvullende notitie is als bijlage 4 bijgevoegd. Uit de notitie volgt dat door herschikken van de grond de bodemkwaliteit van de contactzone verbetert. In de te herschikken grond zijn geen gehalten lood boven interventiewaarde (530 mg/kdgs) en zelfs niet boven maximale waarde Wonen aangetoond en geeft hierdoor geen humaan risico bij het beoogd recreatief gebruik. Er kan dus worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit na herschikken geen gebruiksbeperking vormt voor het huidig en beoogd recreatief gebruik van de locatie. Er is wel een beperking voor de realisatie van speelvoorzieningen in de vorm van zandbakken vanwege intensieve contactrisico's. In dat kader is geregeld in de planregels dat zandbakken uitsluiten mogen worden gebruikt indien deze worden gerealiseerd met schoon zand

4.5.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Bedrijven

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet die beide op 1 april 2015 in werking is getreden.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk als een plangebied een (beperkt) kwetsbaar object toelaat binnen het invloedsgebied van een buisleiding.

4.6.2 Onderzoek

Om de externe veiligheid in de omgeving van Resort aan de Maas te analyseren is gebruik gemaakt van de risicokaart die door de overheid is opgesteld (www.risicokaart.nl).

Op deze kaart zijn zoneringsafstanden van plaatsgebonden risico (PR) berekend. De zoneringsafstand is de afstand vanaf een risicobron waar een plaatsgebonden risico is (PR). Het PR geeft aan op welke plek er een bepaalde kans is op een ramp en eventuele slachtoffers daarbij. Dit wordt visueel gedaan door middel van een risicocontour. Vanaf de rand van een risicocontour neemt het risico tot de bron steeds verder toe.

Nieuwe ontwikkelingen mogen niet worden gerealiseerd in gebieden waar sprake is van een plaatsgebonden risico van meer dan 10-6 per jaar: de kans per jaar dat een persoon, die op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden door een ongeval van het vervoer van gevaarlijke stoffen moet kleiner zijn dan 1 op 1 miljoen. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat er enkele risicolocaties op enige afstand van Resort aan de Maas liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0015.png"

Figuur 4.3: Risico's nabij camping Resort aan de Maas

Figuur 4.4. toont de plaatsgebonden risicocontouren van Van Namen (links) Agib B.V. (midden) en Van Doorn Vleeskuikens V.O.F (rechts). Deze liggen op een dusdanige afstand dat deze geen impact hebben op de herontwikkeling van Resort aan de maas. De risicobronnen kennen geen belemmeringen als gevolg van groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0016.png"

Figuur 4.4: Risicolocaties in detail

4.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Geluid

4.7.1 Beleid

Conform de Wet geluidhinder (Wgh) is het noodzakelijk akoestisch onderzoek te doen als nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen) of uitbreidingen daarvan binnen de geluidszone van een weg, spoorlijn of industrieterrein worden gesitueerd.

Weg- en spoorweglawaai

De Wet geluidhinder stelt grenswaarden voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De grenswaarden zijn van toepassing binnen de wettelijk bepaalde zones langs wegen en spoorwegen. Indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone worden toegestaan of als er sprake is van de aanleg of wijziging van een weg stelt de Wet geluidhinder de verplichting om een akoestisch onderzoek te verrichten.

Onderhavig plan is volgens de Wet geluidhinder (verder: Wgh) niet geluidgevoelig. Het plan is niet gelegen binnen de geluidzone van zoneplichtige (spoor)wegen of industrieterrein.

Het plan is enkel gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wgh. Formeel is voor deze wegen geen akoestisch onderzoek nodig. Echter voor de waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat is de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen Piekenwaardweg, Berm, Pietersdijk en Maasbandijk wel inzichtelijk gemaakt. Dat onderzoek is bijgevoegd in bijlage 8.

Tevens is een akoestisch onderzoek indirecte hinder uitgevoerd. Dat onderzoek heeft betrekking op de geluidemissie als gevolg van verkeer (indirecte hinder) over de nieuwe toegangsweg aan de Piekenwaardweg van en naar het beoogde verblijfsrecreatief terrein. Door de herontwikkeling van het terrein dient te worden bepaald of er in de toekomstige situatie sprake is van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen van derden en dus van een goede ruimtelijke ordening. Dat onderzoek is bijgevoegd in bijlage 9.

4.7.2 Onderzoek

Uit het onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer volgt dat voor 30 km/uur wegen Piekenwaardweg, Berm, Pietersdijk en Maasbandijk geldt dat de geluidbelasting op de grens van het verblijfsrecreatieterrein de richtwaarde van 48 dB niet overschrijdt. Op basis hiervan kan worden gesteld, dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat op het Resort aan de Maas.

Uit het onderzoek naar de indirecte hinder als gevolg van het verkeer (indirecte hinder) over de nieuwe toegangsweg aan de Piekenwaardweg blijkt dat op basis van diverse worst-case uitgangspunten wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

4.7.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Geurhinder

4.8.1 Beleid

Bij het verlenen van omgevingsvergunningen, voor de activiteit milieu voor veehouderijen en in de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met geuroverlast veroorzaakt door veehouderijen. De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt hiervoor het beoordelingskader. De Wgv stelt eisen aan de maximale geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken op een gevoelig object zoals een woning. De geuremissie en -belasting worden uitgedrukt in zogenaamde Odour Units (OU’s).

De in de wet opgenomen maximale geurbelastingsnormen zijn maximaal 14 OU/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en maximaal 3 OU/m³ voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom (dit bij 98% percentiel, oftewel 98% van de tijd). Voor bepaalde veehouderijbedrijven (geen intensieve veehouderij, zoals melkrundveebedrijven) geldt een vaste afstand. Deze afstand tot geurgevoelige objecten is binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m. Onverminderd de bovengenoemde geurbelastingsnormen en vaste afstanden bedraagt de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minsten 50 m binnen de bebouwde kom en 25 m buiten de bebouwde kom.

De Wgv biedt de mogelijkheid om af te wijken van de landelijke normen. Daartoe kan een gemeente een zogenaamde geurverordening opstellen. De gemeenteraad van Maasdriel heeft op 16 december 2010 een dergelijke geurverordening vastgesteld. Hierbij zijn de geurnormen in de buurt van toekomstige woningbouwlocaties versoepeld. Daarnaast is de vaste afstand binnen en buiten de bebouwde kom verlaagd tot 50 meter, respectievelijk 25 meter.

4.8.2 Onderzoek

In het kader van het geldende bestemmingsplan, vastgesteld in 2019, is voor de planMER in 2017 een geuronderzoek gedaan, waarbij een inschatting is gemaakt van de geursituatie vanwege intensieve veehouderijen en de neventakken intensieve veehouderij. De resultaten zijn weergegeven in figuur 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0017.png"

Figuur 4.5: Geursituatie (plangebied globaal aangeduid met paarse contour)

Het plangebied ligt niet in geurcontouren vanwege agrarische bedrijven. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat en agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Beleid

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ug/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

4.9.2 Onderzoek

Voor de verkeersgeneratie vanwege het plan is aangesloten op de voertuigbewegingen zoals is bepaald in het akoestisch onderzoek dat is bijgevoegd in bijlage 9, waarin de verkeersgeneratie van het planvoornemen is bepaald overeenkomstig de door CROW uitgegeven norm “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”, publicatie 317. Er is daarbij uitgegaan van een verkeersgeneratie van 2,3 voertuigbewegingen per etmaal per chalet. Op basis van 175 chalets volgt een worst-case etmaalintensiteit van 403 voertuigbewegingen (personenauto’s). Voor toeleveranciers wordt worst-case uitgegaan van circa 7% van de totale etmaalintensiteit waarbij wordt uitgegaan van 5,5% bestelauto's (22 voertuigbewegingen) en 1,5% vrachtwagens (6 voertuigbewegingen) per etmaal.

Deze cijfers zijn toegepast in de NIBM-tool, zie tabel 4.2. Hieruit volgt dat geen
nader onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0018.png"

Tabel 4.2: NIBM-tool, versie 28 maart 2019

Aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort is een toetsing van de luchtkwaliteit gedaan voor de jaren 2020 en
2030, beoordeeld op de meest nabij het plangebied gelegen rekenpunten (i.c. de N831). In tabel 4.3 zijn de resultaten van de toetsing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0019.png"

Tabel 4.3: Resultaten met de NSL-monotoringstool

Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden niet worden overschreden en er dus geen belemmeringen zijn voor dit aspect.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Natuur

4.10.1 Beleid

De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (NNN). Het NNN is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000- gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het beleid om bedreigde dier-en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. In of in de nabijheid van Natuurbeschermingswet-gebieden en het NNN geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen in het NNN toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de Wnb geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

4.10.2 Onderzoek

In het kader van de herinrichting van het Resort aan de Maas zijn twee natuuronderzoeken uitgevoerd waarin de uitvoerbaarheid van de plannen zijn getoetst aan de Wet natuurbescherming.

Quickscan

Er is in 2018 gestart met een quickscan. De resultaten van de quickscan zijn beschreven in bijlage 12 en hieronder samengevat.

Houtopstanden

Binnen het plangebied worden geen bomen gekapt als gevolg van het project. Er hoeft geen kapvergunning te worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

Het is niet te verwachten dat het beoogde project effect zal hebben op de omliggende Natura 2000-gebieden, mede vanwege de grote afstand (tenminste 3,5km van Rijntakken deelgebied bij Hurwenen) ten opzichte van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Nationaal Natuur Netwerk en er worden geen bomen gekapt in het plangebied. Dat betekent dat de hierbij horende wet- en regelgeving niet van toepassing is.

Opgemerkt wordt, dat de quickscan is uitgevoerd voor de PAS-uitspraak op 29 mei 2019 van de Raad van State. In het licht van die uitspraak kan in afwijking van hetgeen in de quickscan wordt gesteld niet worden uitgesloten, dat er vanwege de herinrichting van het resort significant negatieve effecten optreden op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden, voor wat betreft vermesting en verzuring vanwege depositie van stikstof. Naar aanleiding van die uitspraak is in 2019 een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 15 is bijgevoegd. In het stikstofonderzoek is zowel de aanleg- als de gebruiksfase berekend. Uit de berekeningen volgt, dat voor zowel de aanleg- als gebruiksfase er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat er geen significant negatieve effecten aan de orde zijn op de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstofdepositie vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling en het uitvoeren van de werkzaamheden.

Soortenbescherming

Door middel van de quickscan is een goed beeld ontstaan van het plangebied. Uit dit onderzoek is gebleken dat er voor het merendeel van de (mogelijk) aanwezige flora en fauna geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van de herontwikkelingsplannen. Gebleken is dat het plangebied geschikt is voor vleermuizen en huismussen.

In de quickscan is geconcludeerd dat er aanvullend onderzoek nodig is naar huismussen en vleermuizen. Daarnaast is het noodzakelijk om onderzoek te doen naar de mogelijke aanwezigheid van marterachtigen.

Aanvullend natuuronderzoek

Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd en beschreven in het rapport, dat als bijlage 13 is bijgevoegd.

Uit dit onderzoek volgt dat er een ontheffing in het kader van Wet natuurbescherming nodig is voor het opzettelijk beschadigen of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis en laatvlieger en voor het opzettelijk beschadigen en vernielen van een rustplaats van de bunzing.

Ontheffing

Het college van Gedeputeerde Staten heeft de ontheffing 17 september 2019 verleend, zie bijlage 14.

4.10.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 Watertoets

4.11.1 Beleid

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de omgevingsvisie van de provincie Gelderland, het Waterbeheerprogramma 2016-2021 van waterschap rivierenland, het Nationaal Waterplan, het rapport Waterbeleid voor de 21ste eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterplan gemeente Maasdriel en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

De meeste van deze beleidsstukken zijn voornamelijk gericht op de grote lijnen, het waarborgen van waterkwantiteit en kwaliteit. Door dit hoge abstractieniveau bieden deze stukken weinig concrete aanknopingspunten voor een relatief kleine ontwikkeling.

Belangrijkste beleidsstuk om verder op in te gaan is het beleid van waterschap Rivierenland. Het waterschap biedt concrete handvaten om het aspect water mee te beschrijven en de waterhuishoudkundige situatie te verantwoorden. Om deze reden zal het vervolg van deze paragraaf ingaan op de beleidskaders van het waterschap en de concrete maatregelen van initiatiefnemer om te voldoen aan deze voorwaarden.

Beleidsregel Grote Rivieren

Zoals in paragraaf 3.1.4 is beschreven geldt er vanuit de beleidsregel Grote Rivieren een beschermende regime voor het plangebied voor wat betreft het de waterbergende functie en het doorstromend vermogen van het rivierbed. In het bestemmingsplan is die bescherming geborgd door de dubbelbestemmingen Waterstaat - Rivierbed en Waterstaat - Stroomvoeren deel rivierbed. Tijdens de planvorming van de herinrichting is intensief overleg met RWS over de mogelijkheden in het plangebied.

Door bij de herinrichting de hoeveelheid bestaande bebouwingsoppervlakte en inhoud van de bebouwing als maximum vast te leggen wordt voldaan aan de waterbescherming en het behoud van het waterbergend rivierbed en de bescherming en behoud van het stroomvoerend vermogen van het rivierbed. In dat kader is tevens een rivierkundig advies opgesteld (zie bijlage 11) opgesteld, waarbij op basis van de herinrichting de hydraulische effecten zijn beschreven en is getoetst aan de rivierkundige eisen conform het Rivierkundige Beoordelingskader, versie 5.0 (RKB5.0, Rijkswaterstaat, 2019). De belangrijkste elementen vanwege de herinrichting zijn

  • verwijdering van de circa 300 bestaande woonobjecten (chalets, caravans), schuurtjes, erfafscheidingen etc.
  • Volume neutrale egalisatie van het terrein tot een hoogte van circa 4,2 m+NAP. Het noordelijke deel zal hiertoe worden verlaagd, terwijl het zuidelijke deel zal worden verhoogd (zie ook bijlage 5 en 6.
  • (gefaseerde) plaatsing van 175 nieuwe chalets.

Uit het rivierkundig advies volgt, zoals zichtbaar is in tabel 4.3, dat de herinrichting van Resort aan de Maas aan alle aspecten van RBK5.0 voldoet. Met betrekking tot het stroombeeld en de morfologie is op basis van expert judgement aangegeven dat de herinrichting van het plangebied geen effecten heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0020.png"

Tabel 4.3: Overzicht beoordeling conform RBK5.0

Keur

Waterschappen hebben op basis van artikel 59 lid 1 en artikel 78 lid 1 Waterschapswet een verordende bevoegdheid. De beheerverordening van waterschappen wordt ook wel Keur genoemd. Deze bevoegdheid is beperkt tot de specifiek opgedragen taak.

De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit sloten en andere watergangen. Ook kent de Keur verbodsbepalingen over zaken die niet mogen in of bij dijken en wateren. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en bij dijken en wateren, zal zich moeten verantwoorden aan de Keur.

Waterschap Rivierenland legt essentiële informatie waaraan de dijken (waterkeringen) moeten voldoen qua ligging, afmeting, vorm en constructie vast in de legger.

Er zijn drie zones:

  • Het waterstaatswerk: de waterkering zodanig als deze in de legger is aangegeven. Biedt maximale bescherming voor de dijk volgens de keur.
  • De beschermingszone: een aan het waterstaatswerk grenzende zone welke zware bescherming biedt voor de dijk volgens de keur.
  • De buitenbeschermingszone: een aan de beschermingszone grenzende zone welke een lichte bescherming biedt voor de dijk volgens de keur, maar is voldoende om bijvoorbeeld aanvullende eisen aan ontgrondingen te stellen.

Opgemerkt wordt dat in de Keur van het waterschap in artikel 7.1:is aangegeven dat daar waar de vóór de inwerkingtreding van deze keur (i.c. 1 januari 2015) vastgestelde leggers het begrip 'kernzone' vermelden. Daarvoor moet vanaf de datum van inwerkingtreding van deze keur het begrip 'waterstaatswerk' worden gelezen. In artikel 7.2 van de Keur staat vervolgens dat, omdat het begrip 'kernzone' in deze keur is vervangen door het begrip 'waterstaatswerk' er een overgangsbepaling is opgenomen, zodat het begrip 'kernzone' in reeds bestaande leggers zijn betekenis houdt en de daaraan verbonden gebruiksbeperkingen in stand blijven.

Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszones en de buitenbeschermingzone gelden geboden en verboden voor bepaalde activiteiten, werkzaamheden en beheer. Deze geboden en verboden zijn bedoeld om de dijken sterk en veilig te houden. U vindt de bij deze geboden en verboden horende regelgeving in de Keur Waterschap Rivierenland 2014 en de beleidsregels. Aan de zuidoostzijde ligt het plangebied deels in de beschermingszone en voor een heel beperkt deel in de zone waterstaatswerk.

Voor werkzaamheden in deze zones is een vergunning nodig of het is verplicht om deze werkzaamheden te melden bij het waterschap. Het plangebied ligt deels in de beschermingszone van de primaire waterkering en ligt aan de zuidoostkant deels in de zone waterstaatswerk, zie figuur 4.6. In het plangebied bevinden zich geen beschermde watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0021.png"

Figuur 4.6: Uitsnede plangebied (rode contour) met legger waterkeringen Waterschap Rivierenland

In de Keur wordt het volgende aangegeven:

'Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren.'

Voor de plannen voor de herinrichting van Resort aan de Maas die in de beschermingszone of in het waterstaatswerk liggen dient een watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap. Daarbij zijn voor de bescherming van het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' en 'vrijwaringszone - dijk 2' in de planregels opgenomen.

4.11.2 Watertoets

Het is verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets te doorlopen. Hierin dient inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente wateradvies in te winnen bij de waterbeheerder. De gemeente en het waterschap kunnen praktische afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. De waterbeheerder is deze situatie zijn het Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat, waarbij de bevoegdheden als volgt zijn verdeeld:

  • buitenwater/waterbeheer/waterkwaliteit is voor Rijkswaterstaat;
  • dijken met zones en waterketen (persriool/-gemaal en rwzi's) is voor Waterschap Rivierenland

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. De watertoets is in het leven geroepen omdat met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie heeft gekregen: van reageren naar anticiperen. Water heeft een aantal specifieke kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen waar de ruimtelijke ordening rekening mee moet houden. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van de oprichting van gebouwen binnen een plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gedestilleerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemers en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rivierenland. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat bij ruimtelijke plannen en besluiten voldoende rekening wordt gehouden met water en watervoorzieningen. Slim gebruik van water en ruimte kan de leefomgeving van mens en dier verbeteren. En het verkleint de kans op problemen zoals onvoldoende veilige dijken, wateroverlast of een slechte waterkwaliteit. Het resultaat is een ruimtelijk plan dat waterbestendig is. Zo zorgen we voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem. Om het aspect water goed te verantwoorden worden door het Waterschap verscheidene aandachtspunten benoemd. Deze luiden als volgt:

  • 1. Veiligheid (waterkering);
  • 2. Waterberging;
  • 3. Grondwater en kwel;
  • 4. Inrichten en waterkwaliteit;
  • 5. Beheer en onderhoud watergangen;
  • 6. Riolering en hemelwater;
  • 7. Modelregels.

De relevante aandachtspunten zullen in hierna worden behandeld. Van de 7 genoemde wordt punt 1 niet behandeld. Het waterschap heeft aan het punt veiligheid nog geen verdere invulling gegeven. Bovendien zal de veiligheid niet in het geding komen naar aanleiding van de beoogde ontwikkeling, tevens is door middel van bodemonderzoek reeds aangetoond, dat de waterkwaliteit voldoende is in het plangebied (zie paragraaf 4.5).

Waterberging (Rijkswaterstaat)

Regenwater dat op een onverharde bodem valt, dringt voor een belangrijk deel in de bodem. Ter plaatse van verhard oppervlak zoals bebouwing en terreinverharding zal het regenwater nauwelijks in de bodem dringen: vrijwel al het water stroomt direct af naar het slotenstelsel. Dit betekent dat het waterpeil bij een flinke regenbui snel kan stijgen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is het van belang, dat er voldoende waterbergingsmogelijkheden bestaan. Op dit moment is het plangebied erg versteend, een zeer groot deel van het oppervlak is verhard, wat betekent dat water moeilijk in de grond kan intrekken. Met de herinrichting en de bijbehorende ruimere opzet zal de hoeveelheid verhard oppervlak significant afnemen. Veel erfverharding zal worden vervangen door groen om de uitstraling van het park te verbeteren. Dit heeft als bijkomend voordeel dat de waterbergende mogelijkheden op het park verbeteren. Daarnaast worden hemelwaterafvoervoorzieningen geplaatst om de waterhuishouding zo goed mogelijk op orde te krijgen in de vorm van wadi's. Al met al zullen de voorzieningen met betrekking tot de waterhuishouding sterk verbeteren in vergelijking met de huidige situatie.

Grondwater en kwel (Rijkswaterstaat)

Het realiseren van een goede grondwaterstand is goed voor productieomstandigheden voor de landbouw, de draagkracht voor bebouwing, stabiele dijken en behoud van de zoetwatervoorraad. Elke functie heeft zijn eigen eisen ten aanzien van de grondwaterstand. Stedelijk gebied heeft vooral baat bij een constante grondwaterstand. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de grondwaterstand iets om rekening mee te houden.

Een bijzondere vorm van grondwater is kwelwater. Kwel en wegzijging van en naar de grote rivieren spelen een belangrijke rol in gebieden die zich dicht achter de rivierdijken bevinden.

Kwel is water dat bijvoorbeeld onder de dijk door sijpelt en vanuit de bodem omhoog komt. De stroming wordt veroorzaakt door een peilverschil in het buitenwater (of een hooggelegen polder) en het polderpeil in een diepe polder. Bij hoogwater in de rivieren is kwel een bekend en normaal verschijnsel. In de zomer is er juist sprake van wegzijging, wanneer de waterstand op de grote rivieren gemiddeld lager is dan in de polder en het ‘polderwater’ via de ondergrond naar de rivier stroomt.

Ruimtelijke ontwikkelingen mogen niet leiden tot een toename van grondwateroverlast en kwel ten opzichte van de bestaande situatie. In gebieden met een hoge grondwaterstand of kwel wordt ingezet op bouwkundige maatregelen om overlast te voorkomen. Uitgangspunt is niet graven, maar bijvoorbeeld ophogen of bouwen zonder kruipruimte. Om een en ander goed te onderbouwen is bodem- en hydrologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 10). Hieruit is gebleken, dat de grondwaterstand niet tot problemen leidt en waterinfiltratie kan goed plaatsvinden.

Het aspect water vormt op basis hiervan geen belemmering.

Inrichten en waterkwaliteit (Rijkswaterstaat en Waterschap Rivierenland)

Waterschap Rivierenland stelt dat schoon oppervlaktewater onontbeerlijk is voor ons milieu en de flora en fauna. Diverse overheden hebben hiervoor regels opgesteld. De Europese Kaderrichtlijn water (KRW), de Nota Waterhuishouding (NW4) en de nationale Flora- en Faunawet stellen eisen aan de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Ook voor ruimtelijke plannen is waterkwaliteit een aandachtspunt, want schoon water draagt bij aan een aantrekkelijke leefomgeving. De inrichting van een plangebied is medebepalend voor de waterkwaliteit. Voorbeelden van factoren die de waterkwaliteit kunnen beïnvloeden zijn de omvang van wateren, mogelijkheden voor onderhoud en aanwezige bomen. Soms is het ontwerp van een plan ook afhankelijk van de waterkwaliteit. Zo is het af te raden om volkstuinen of speelveldjes aan te leggen langs een watergang met een riooloverstort.

Het oppervlaktewaterlichaam de rivier de Maas is in beheer bij Rijkswaterstaat en is samen met de uiterwaarden een rijkswaterstaatwerk. Het Nationaal Waterplan kent aan Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van Rijkswater. Die functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelingplan voor de Rijkswateren (Bprw 2016-2021). Uitgangspunt van het Bprw is dat in beginsel aan de eisen van de gebruiksfuncies wordt voldaan, wanneer onder ander de gebruiksfunctie schoon en gezond water op orde is. Er komen bij het plan geen emissies voor die effect hebben op de waterkwaliteit. Daarnaast geldt voor het aanleggen van verharding en het grondverzet het Besluit bodemkwaliteit, die regelt dat de waterkwaliteit wordt beschermd.

Beschermingszone waterkering (Waterschap)

Resort aan de Maas ligt deels in een beschermingszone van een waterkering. Deze beschermingszones zijn er om ruimte te bieden aan onderhoud van dijken en ervoor te zorgen dat er geen activiteiten worden uitgevoerd of bouwwerken worden gebouwd die schade kunnen aanbrengen aan de waterkering.

Het bouwen van bouwwerken binnen deze zone is niet mogelijk zonder watervergunning, deze zal worden aangevraagd. Gezien de huidige functie niet wezenlijk zal veranderen en er meer met het water rekening wordt gehouden in de toekomstige situatie kan redelijkerwijs aangenomen worden dat er geen belemmeringen zijn betreffende het aspect water.

Derhalve wordt verwacht dat de watervergunning verleend kan worden.

Beheer en onderhoud watergangen (Waterschap)

In het plangebied bevinden zich geen beschermde watergangen.

Riolering en hemelwater (Waterschap en Rijkswaterstaat)

Regenwater afkomstig van daken en bestratingen is vaak zo schoon dat zuivering niet nodig is. Dit water kan dus beter worden afgevoerd naar het grond- of oppervlaktewater dan naar de riolering. Dat heeft als voordeel dat de rioolwaterzuiveringsinstallaties minder worden belast. Ook vinden bij hevige buien minder vuile overstortingen plaats vanuit het gemengde riool naar het oppervlaktewater en dat is goed voor de waterkwaliteit in de sloten.

Volgens het waterschap is het de bedoeling dat schoon hemelwater niet onnodig wordt afgevoerd via de riolering, maar in het grond- of oppervlaktewater terechtkomt. Het waterschap geeft de voorkeur aan hergebruik of infiltratie en adviseert om afstromend hemelwater zoveel mogelijk zichtbaar bovengronds af te voeren. Indien nodig kan het waterschap zuiverende voorzieningen adviseren. De effecten op de waterkwaliteit is een taak van Rijkswaterstaat (zie alinea Inrichten en waterkwaliteit)

Uit het bodem- en hydrologisch onderzoek blijkt, dat het grondwater op het plangebied op enkele plekken een marginale verhoging kent van zware metalen en naftaleen. In het bodemonderzoek wordt geconcludeerd, dat voornoemde verhogingen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voortzetting van recreatie op onderhavig perceel vormen. Daarnaast hebben de sterk verhoogde concentraties zware metalen in de grond geen nadelige invloed op de grondwaterkwaliteit.

Doordat een groot deel van de huidige erfverharding vervangen zal worden met groen en er wadi's worden gerealiseerd zal water makkelijker in de grond kunnen infiltreren. Water wordt zoveel mogelijk op een natuurlijke manier afgevoerd. Er zullen nieuwe rioleringsvoorzieningen worden aangelegd waar nodig. Omdat het aantal chalets dat aansluit op het bestaande rioleringsstelsel fors afneemt ten opzichte van de bestaande situatie is het aannemelijk dat de persleiding/-gemaal en de rioolwaterzuivering (rwzi) voldoende capaciteit hebben.

Over het algemeen wordt gesteld dat infiltratie van neerslagwater interessant is indien:

  • de doorlatendheid groter is dan ca. 0,3 m/d;
  • het grondwater dieper dan 0,5 à 0,7 meter minus maaiveld aanwezig is;
  • het in te leiden neerslagwater niet is verontreinigd.

Uit het uitgevoerde hydrologisch onderzoek blijkt, dat de bodem voldoet aan de eerste twee eisen. Aan de derde eis kan worden voldaan door alleen schoon regenwater te infiltreren. Voor infiltratie van het water kan een zand- en slibvangsysteem worden aangebracht. Initiatiefnemer is voornemens een park te ontwikkelen, dat voldoet aan de eisen van de huidige tijd, hier hoort ook een goede omgang met water bij. Bij de herontwikkeling van het park zal rekening gehouden worden met de aanbevolen voorzieningen ten behoeve van waterriolering en berging.

Modelregels

Een bestemmingsplan bestaat uit bestemmingen en regels. Met een bestemming wordt voor ieder stuk grond aangegeven waarvoor het gebruikt mag worden. De wateraspecten uit de toelichting van een bestemmingsplan moeten zo goed mogelijk worden vertaald naar de verbeelding en planregels. Waterschap Rivierenland heeft voorbeeldregels opgesteld om gemeenten in dit proces te ondersteunen. Op basis van de voorbeeldregels kunnen gemeenten en waterschap gezamenlijk tot goede bestemmingsregelingen in ruimtelijke plannen komen.

Bij de planregels is op de volgende wijze aangesloten op de voorbeeldregels:

  • in de bestemmingen Recreatief zijn de gronden mede bestemd voor voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie en waterberging, waaronder wadi's en infiltratiegebieden en in de bestemming Verkeer zijn de gronden mede bestemd voor ondergrondse waterberging en waterzuivering. Er is geen minimum oppervlakte en inhoud opgenomen omdat dat afhankelijk is van de hoeveelheid verharding, die nog niet bekend is.
  • In de begrippen is het begrip infiltratie opgenomen en als volgt gedefinieerd: een fijnmazige structuur voor waterinfiltratie met een zuiverende werking.
  • voor de regels ten aanzien van de beschermingszone van de primaire waterkering en het waterstaatswerk is met de functieaanduidingen vrijwaringszone - dijk 1 (bestermingszone), vrijwaringszone - dijk 2 (buitenbeschermingszone) aangesloten op het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2016, dat in 2019 is vastgesteld en waarvan voorliggend plan een partiële herziening betreft. Op deze wijze blijven de geldende regel in het gebied uniform.
  • voor de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering (voor het waterstaatswerk) zijn de modelregels van het waterschap toegepast, waaraan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden conform het vigerende bestemmingsplan aan is toegevoegd.
  • de overige modelregels zijn niet relevant voor het plangebied.
4.11.3 Conclusie

Het plangebied is voor een deel gelegen in de beschermingszone, de buitenbeschermingszone en het waterstaatswerk van de nabijgelegen waterkering. Om hier te kunnen bouwen zal een watervergunning aangevraagd worden. Gezien de kleine verandering in functie, het sterk afnemen van erfverharding en de aanleg van moderne riolerings- en afwateringsvoorzieningen past de ontwikkeling binnen wet- en regelgeving voor water. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.12 Milieu-effectrapportage

4.12.1 Beleid

Volgens het Besluit milieueffectrapportage dient voor activiteiten van onderdeel D te worden bepaald, of er ten gevolge van de voorgenomen activiteit sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Afhankelijk van waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu is een milieueffectrapportage (m.e.r., de procedure) al dan niet nodig en dient er wel of geen MER (milieueffectrapport, het document) te worden opgesteld. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.

In relatie met voorliggende ontwikkeling is categorie D 10 uit het Besluit milieueffectrapportage van belang:

“De aanleg, wijziging of uitbreiding van skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen, jachthavens, vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen, permanente kampeer- en caravanterreinen, of themaparken”.

Er is hier sprake van vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van deze categorie D 10 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. De voorgenomen wijziging heeft namelijk géén betrekking op:

  • 1. 250.000 bezoekers of meer per jaar,
  • 2. een oppervlakte van 25 hectare of meer,
  • 3. 100 ligplaatsen of meer of
  • 4. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

In relatie met het grondverzet is categorie D 16.1 uit het Besluit milieueffectrapportage van belang:

De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D 16.2.

Er is hier sprake van vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van deze categorie D 16.1 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. De voorgenomen wijziging heeft namelijk geen betrekking op een activiteit betrekking dat heeft op een terreinoppervlakte van 12,5 hectare of meer (het plangebied is circa 10 ha).

4.12.2 Onderzoek

In de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt nagegaan, of belangrijk nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om voor de ontwikkeling een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Uitgangspunt hierbij is dat geen MER wordt opgesteld, tenzij belangrijk negatieve effecten te verwachten zijn. Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is door de initiatiefnemer van de ontwikkeling een aanmeldingsnotitie (bijlage 18) opgesteld.

Daarbij is aandacht besteed aan:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

Op basis van de aanmeldingsnotitie is inzichtelijk gemaakt, dat geen belangrijk nadelige milieueffecten bestaan die aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.

Effect op gevoelige gebieden

Zoals uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt zijn er zijn geen effecten op gevoelige gebieden.

Relatie met bestaande of autonome ontwikkelingen

Zoals in de Aanmeldingsnotitie beschreven is er geen sprake van cumulatie van effecten met andere projecten in de omgeving.

4.12.3 Conclusie

Op grond van de Aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en is het maken van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan niet nodig. Hierover neemt het college van burgemeester en wethouders een besluit voordat het ontwerpbestemmingsplan wordt vrijgegeven.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij de interpretatie van de keuzes voor dit bestemmingsplan. Om inzicht te geven in de juridische opzet, zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.

Eerst wordt ingegaan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, vervolgens op de verbeelding. Daarna wordt aangegeven op welke wijze de regels in algemene zin zijn opgebouwd en de bestemmingsartikelen in het bijzonder. Tot slot wordt ingegaan op een aantal toetsingsaspecten.

5.2 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht dat een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm wordt vastgesteld. Dit moet gebeuren volgens de RO-standaarden en regels 2012. Voor het digitaliseren c.q. standaardiseren van bestemmingsplannen is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld.

Ook moet van het plan een analoge versie worden vastgesteld. Van een bestemmingsplan is er dus altijd een digitale en een analoge (papieren) (verschijnings)vorm. Deze zijn beide rechtsgeldig. Bij onduidelijkheid of een tegenstrijdigheid is de digitale weergave van doorslaggevende betekenis.

Onder vorige wetten werden bijna geen bepalingen gesteld over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Dit terwijl leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan van groot gewicht zijn. Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2012 dient te worden gekozen. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken.

Aanduidingen (functieaanduiding of gebiedsaanduiding) worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent de SVBP 2012 een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.

5.3 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding (plankaart) heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen zijn in de vorm van een vlak weergegeven. Deze aanduiding is digitaal altijd aan te klikken en zal dan oplichten, waardoor duidelijk is wat de grens van het aanduidingsvlak is. Op www.ruimtelijkeplannen.nl is hiervoor ‘het verrekijkertje’ voor de opgesomde aanduiding aan te klikken. Het vlak zal dan rood oplichten. In de regels wordt hiervoor de formulering “ter plaatse van de aanduiding ‘…’” gebruikt. Hiermee wordt dus het aanduidingsvlak bedoeld en niet de plek van het weergegeven symbool of de afkorting.

Op de papieren kaart zijn functieaanduidingen en bouwaanduidingen begrensd door een ‘haaientandlijn’ en worden maatvoeringsaanduidingen weergegeven door een onderbroken lijn. Bij onduidelijkheid of een tegenstrijdigheid is de digitale weergave van doorslaggevende betekenis. Anders gezegd, de papieren kaart heeft hierin geen betekenis meer.

Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter

De verbeelding is zoveel mogelijk afgestemd op het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016'. De gronden hebben de bestemming 'Recreatie' gekregen. Relevante dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn ook overgenomen.

5.4 Toelichting op de regels

5.4.1 Algemeen

De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde weergegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen.
  • Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, de procedureregels en algemene regels ten aanzien van bouwen, gebruik, aanduidingen, afwijkingen en wijzigingen.
  • Hoofdstuk 4 bevat tenslotte het overgangsrecht en de slotregels met daarin de titel van het bestemmingsplan.

De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden zijn bestemd. Vervolgens wordt in de bouwregels aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

Om bepaalde ontwikkelingen te sturen, respectievelijk in de hand te houden, is bij sommige bestemmingen tevens gekozen voor het opnemen van omgevingsvergunnings- en wijzigingsbepalingen. Na het doorlopen van een procedure, kan aan deze ‘flexibliteitsbepalingen’ medewerking worden verleend.

Om te voorkomen dat bestemmingen worden gefrustreerd, zijn diverse bestemmingen voorzien van een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden. Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven.

Werkzaamheden die bijvoorbeeld de kwaliteiten van landschappen kunnen aantasten, zijn dan gekoppeld aan een vergunning. Dat betekent niet dat deze werkzaamheden niet zijn toegestaan, maar dat vooraf moet worden afgewogen in hoeverre aantasting van de landschapskwaliteiten plaatsvindt. Als dat niet het geval is, kan een omgevingsvergunning worden verleend. Of dat de werkzaamheden anders worden uitgevoerd, zodat geen aantasting plaatsvindt.

5.4.2 Inleidende regels

Het bestemmingsplan voorziet in enkele inleidende regels. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op deze regels.

Begrippen

Het opnemen van begripsomschrijvingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of de technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en antennes.

5.4.3 Bestemmingsregels
5.4.3.1 Recreatie

Bij deze bestemming is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan.

Resort aan de Maas

De gronden van het recreatiepark Resort aan de Maas zijn bestemd als Recreatie met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie 1'. Op deze gronden mogen in totaal maximaal 175 verblijfsrecreatieve eenheden worden gebouwd. Bepaald is dat de oppervlakte van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie 1' niet meer mag bedragen dan 15.000 m2 en de inhoud niet meer dan 54.715 m3. Dit is conform de fspraken met RWS in het kader van de Beleidsregel Grote Rivieren. Daarmee zijn de belangen van het plangebied voor de waterberging en het stroomvoerend deel van het rivierbed geborgd.

In de bouwregels is verder bepaald dat de bouwhoogte van verblijfsrecreatieve eenheden niet meer mag bedragen dan 6 meter en de inhoud niet meer dan 400 m3. Om de ruimtelijke kwaliteit van het Resort te borgen zijn de aantallen, de maximum oppervlakte en de situering van de verschillende typen verblijfsrecreatieve eenheden vastgelegd. Daarvan kan worden afgeweken, mits de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Dit geeft de initiatiefnemer voloende flexibiliteit om in te kunnen spelen op de behoefte uit de markt, waarbij de ruimtelijke kwaliteit van het Resort conform de ambities van de gemeente is geborgd.

De gronden ten oosten van de Piekenwaardweg die in het geldende bestemmingsplan de aanduiding 'golfbaan' hebben zijn in voorliggende plan opnieuw bestemd als Recreatie met de aanduiding golfbaan. Die rechten blijven daardoor gelden in dit plan.

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, zoals een receptie en een verkoopkantoor, gelden de volgende regels: de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter en de oppervlakte niet meer dan 500 m2.

Voor het vergroten van het maximale oppervlak aan gebouwen is een binnenplanse afwijking opgenomen, net als in het geldende plan, die bepaalt dat het bevoegd gezag onder voorwaarden mag afwijken voor het eenmalig vergroten van het maximale oppervlak aan gebouwen en situering met 10% van de bestaande bebouwde oppervlakte tot een maximale uitbreiding van 500 m2.

Overige gronden

De gronden ten oosten van het Resort aan de Maas zijn ook opgenomen in dit bestemmingsplan. Hier zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - jachthaven 2' de bestaande jachthaven met bijbehorende stalling, onderhoud, reparatie en verkoop van vaartuigen en één bedrijfswoning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie- verblijfsrecreatie - 5', is toegestaan verblijfsreceatie in verblijfsrecreatieve eenheden, horeca , waarbij horeca uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'horeca' in de vorm van een café, feestzaal en een cafetaria en één bedrijfswoning'. Dat betreft een bevestiing van is het bestaande legale gebruik. Op die gronden is geen nieuwe bebouwing toegestaan. Hier geldt ook een afwijkingsbevoegdheid om ten behoeve van het eenmalig vergroten van het maximale oppervlak aan gebouwen en situering met 10% van de bestaande bebouwde oppervlakte tot een maximale uitbreiding van 500 m²

Tot slot is in artikel 3 een voorwaardelijke verplichting opgenomen die borgt dat de aangebrachte leeflaag conform het grondstromenplan (bijlage 5) in het gebied duurzaam in stand wordt gehouden. Tevens is de relisatie van de landschappelijke inpassing met een voorwaardelijke verplichting geborgd.

5.4.3.2 Verkeer

In deze bestemming is de Piekenwaardweg opgenomen overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. Er is aangegeven dat de wegen uit niet meer dan het bestaande aantal rijstroken mogen bestaan. Binnen deze bestemming zijn gebouwen toegestaan ten dienste van de bestemming met een maximale oppervlakte van 50 m2. Verder zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Deze bouwwerken mogen niet hoger zijn dan 2 meter.

5.4.3.3 Dubbelbestemmingen

Naast de hiervoor besproken enkelbestemmingen zijn er ook zogeheten dubbelbestemmingen opgenomen in dit bestemmingsplan. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die een heel specifiek ruimtelijk belang beogen te beschermen en als het ware over de 'onderliggende' enkelbestemmingen, zoals Recreatie en Verkeer, heen liggen. De dubbelbestemming voegt een gebruiksfunctie aan de betreffende gronden toe en bevat een uitbreiding of juist een beperking van de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van de 'onderliggende' gebiedsbestemming(en).

In het bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie (3, 5 en 8);
  • Waterstaat - Rivierbed;
  • Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed;
  • Waterstaat - Waterkering.

Waarde - Archeologie
In het bestemmingsplan zijn op basis van gemeentelijk beleid dat onderscheid maakt in achttal dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie verschillende dubbelbestemmingen opgenomen. Daarin is vastgelegd bij welke grondroeringen (minimale oppervlakte en diepte), voorafgaand archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Deze voorwaarden kunnen maatregelen betreffen ten behoeve van behoud van archeologische waarden in de bodem, het doen van opgravingen of begeleiding van de werkzaamheden door een archeoloog. In de onderstaande tabel is voor de opgenomen dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3, 5 en 8 per activiteit inzichtelijk gemaakt of er onderzoeksplicht geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1202-VG01_0022.png"

Het is niet zo dat voor alle omgevingsvergunningsplichtige activiteiten een onderzoeksplicht geldt. Slechts als beide vrijstellingsgrenzen (diepte en oppervlakte) worden overschreden, moet een initiatiefnemer onderzoek uitvoeren. Veelal wordt dat bepaald door middel van een inventariserend veldonderzoek. Afhankelijk van de uitkomsten uit dit onderzoek wordt bepaald of nader archeologisch onderzoek nodig is. Onderzoek is niet noodzakelijk als een ingreep binnen de vrijstellingsgrenzen valt.

Indien uit het onderzoek blijkt dat archeologische waarden niet aanwezig zijn of als aanwezige waarden veilig kunnen worden gesteld (door behoud in de bodem of opgravingen), wordt een omgevingsvergunning (mits voldaan aan de regels van de andere daar voorkomende bestemming) verleend. Een omgevingsvergunning wordt slechts geweigerd indien archeologische waarden worden verstoord, zonder dat het mogelijk is deze veilig te stellen (verplichting tot treffen technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem behouden kunnen worden, verplichting tot het doen van opgravingen en verplichting tot begeleiding door een deskundige). Het verrichten van onderzoek is het uitgangspunt bij de beoordeling of archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) nader onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.

In de regels van de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen de dubbelbestemming Waarde – Archeologie te verwijderen, nadat is vast komen te staan dat de bescherming van (potentiële) archeologische waarden niet langer noodzakelijk is.

Voor het normale onderhoud en/of het gebruik evenals werken en werkzaamheden die al in uitvoering zijn, dan wel op grond van een verleende vergunning uitgevoerd mogen worden, hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd.

Waterstaat - Rivierbed, Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed en Waterstaat - Waterkering

Nabij het plangebied ligt een primaire waterkering. De dijk is voorzien van een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. De gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, het beheer en de bescherming van de waterkering.

Om een veilige afvoer van en berging van rivierwater en het vergroten van de afvoercapaciteit van de rivier te waarborgen, is een deel van de gronden in het plangebied beschermd met behulp van de dubbelbestemmingen Waterstaat - Rivierbed en Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed. Op of in deze bestemde gronden mag onder voorwaarden worden gebouwd. Bovendien dient voor deze gronden een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

5.4.4 Algemene regels

In het hoofdstuk ‘Algemene regels’ zijn regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening, zoals de anti-dubbeltelregel. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.

5.4.4.1 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn aanvullende bouwregels opgenomen voor ondergronds bouwen, bouwen langs water en overschrijding van bouwgrenzen die voor alle bestemmingen gelden.

5.4.4.2 Algemene gebruiksregels

Er gelden voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken ook regels die op het gehele plan op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. In dit plan betreft het regels waarin is aangegeven welk gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Het gaat onder andere om het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag, stalling en parkeren.

5.4.4.3 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn de regels opgenomen met betrekking tot de gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduidingen worden in de algemene aanduidingsregels geregeld omdat ze betrekking hebben op meerdere bestemmingen.

Met behulp van de aanduidingsregels is ook het Gelders Natuurnetwerk in het bestemmingsplan vertaald via de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone. In deze zone gelden voor het bouwen en het gebruik van de gronden en de gebouwen enkele afwijkende regels ter bescherming en/of de ontwikkeling van natuur. Voor bescherming van de belangen van de dijk zijn de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' en 'vrijwaringszone - dijk 2' opgenomen.

5.4.4.4 Algemene afwijkingsregels

Maatvoeringen

Dit artikel omvat een afwijking bij een omgevingsvergunning voor onder andere het overschrijden van de maatvoeringsbepalingen en het toestaan van nutsvoorzieningen. Deze regels worden opgenomen om meer flexibiliteit in het plan te genereren en kleine afwijkingen van de planregels toch mogelijk te maken. Voorbeelden zijn het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut en het overschrijden van de in dit plan aangegeven maten, minimale en maximale afmetingen van bebouwing en terreinen met maximaal 10%.

Voor bouwhoogtes geldt een afwijkingsmogelijkheid van 20%. Deze geldt niet voor hoogspanningsmasten, omdat dit strijdig zou kunnen zijn met het radarverstoringsgebied van het Ministerie van Defensie.

Huisvesting arbeidskrachten
Deze regeling voor de huisvesting van arbeidsmigranten is opgenomen, die dit mogelijk maakt onder de voorwaarde van toetsing aan beleidsnota 'Huisvesting arbeidsmigranten', welke op 25 maart 2019 is vastgesteld door de gemeenteraad.

Evenementen en mini-windturbines

De algemene afwijkingsregels bevatten ook een regeling voor het toestaan van evenementen en mini-windturbines.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan ten behoeve van het toestaan van evenementen, mits aan de afwijkingsregels is voldaan.

Een omgevingsvergunning is noodzakelijk als er een plan ligt voor de ontwikkeling en bouw van een mini-windturbine. De gemeente vindt het enerzijds belangrijke duurzame energie-opwekking te stimuleren, maar verbindt aan de vergunning wel strikte voorwaarden. De voorwaarden hebben onder andere betrekking op de maximale hoogte van een windturbine. Aangetoond moet worden dat de belangen, zoals de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden, en gebruiksmogelijkheden van de omliggende bestemming(en) niet onevenredige worden aangetast.

5.4.4.5 Algemene wijzigingsregels

Onder het kopje algemene wijzigingsregels wordt het college van burgemeester en wethouders, onder voorwaarden, de mogelijkheid geboden om de op de verbeelding ingetekende begrenzingen met ten hoogste 10 meter te verschuiven.

Het bestemmingsplan bevat tevens een wijzigingsbevoegdheid voor het college om gronden gelegen binnen de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' te wijzigen naar de bestemming 'Natuur' ten behoeve van bos- en natuurontwikkeling of het verplaatsen van houtopstanden.

5.4.5 Overgangs- en slotregels

Het plan kent tot slot een hoofdstuk met overgangs- en slotregels.

De overgangsregels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels).

De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald. Overigens wordt voor beide regelingen verwezen naar de betreffende regels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Handhaving

Bij het opstellen van een bestemmingsplan voor het buitengebied speelt handhaving een belangrijke rol. Een goed bestemmingsplan kenmerkt zich niet alleen door middel van een goede beheerslaag en ontwikkelingsmogelijkheden, maar ook door middel van heldere regels en concreet gemeentelijk handhavingsbeleid.

Handhaving van bestaande regels is ook van steeds groter belang. Hierbij wordt de praktijk van gedogen steeds vaker omgezet naar minder regels met een betere handhaving. Om deze reden is het noodzakelijk de bestaande situatie in het plangebied goed te inventariseren. Deze gegevens zijn, naast de geldende rechten op grond van geldende bestemmingsplannen een belangrijke onderlegger geweest voor het bestemmingsplan.

Het strikt handhaven van vergunningen, regels en procedures geeft duidelijkheid en maakt de samenleving veiliger. Het gedogen moet worden tegengegaan. Overbodige regels en onduidelijke regelgeving zijn daarom getracht zoveel mogelijk achterwege te laten.

6.2 Uitvoerbaarheid van het plan

Dit bestemmingsplan biedt verschillende ontwikkelingsmogelijkheden voor het recreatiepark Resort aan de Maas. Van deze ontwikkelingsmogelijkheden kan grotendeels direct gebruik worden gemaakt. Voor enkele ontwikkelingen is een omgevingsvergunning nodig vanwege bijvoorbeeld belangen vanuit de beleidsregel Grote Rivieren of archeologische belangen. De uitvoerbaarheid is aangetoond voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan. Het daarvoor uitgevoerde onderzoek is opgenomen.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal

De initiatiefnemer heeft een anterieure overeenkomst afgesloten met de gemeente. Door het afsluiten van deze overeenkomst is het verhaal van kosten op basis van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening anderszins verzekerd en is het niet noodzakelijk dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Voorafgaand aan het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan zal een planschade-overeenkomst worden afgesloten.

Financiële haalbaarheid

De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de herinrichting te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. De financieel-economische haalbaarheid is hier-mee in voldoende mate aangetoond. De haalbaarheid van de gehele grondexploitatie is kostendekkend.

6.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Er zijn wettelijke eisen met betrekking tot de voorbereiding en totstandkoming van een bestemmings-plan. Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan de in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is. Dit houdt in dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het nood-zakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven.

Dientengevolge zijn de volgende stappen te onderscheiden:

  • vooroverleg;
  • inspraak;
  • vaststellingsprocedure.
6.4.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd, te weten het waterschap en Rijkswaterstaat. De provincie was in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 reeds akkoord met de voorgenomen herinrichting, waarvan voorliggend plan een uitwerking betreft.

6.4.2 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze en aan wie de mogelijkheid wordt geboden hun mening kenbaar te maken. In de gemeentelijke inspraakverordening is bepaald, dat onder meer geen inspraak wordt verleend ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen en indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht.

Voorliggend plan omvat de herinrichting van een bestaand vervallen recreatiepark waar de afgelopen periode al diverse malen gebouwen zijn afgebrand. Het is van belang dat de herinrichting van het plan zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. Daarnaast is het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 waar voorliggende herinrichting reeds mogelijk was gemaakt medio 2019 vastgesteld in inmiddels in werking getreden, waarbij na vaststelling van het plan bleek dat er abusievelijk een planregel van toepassing was verklaard, die de realisatie van de herinrichting onmogelijk maakt. Dat wordt met voorliggend plan hersteld.

Op grond hiervan is ervoor gekozen geen inspraakronde te houden. Een ieder is wel in de gelegenheid conform de Wet ruimtelijke ordening een zienswijze in te dienen tegen het ontwerpbestemmingsplan.

Er is op 9 april 2020 een informatiebijeenkomst georganiseerd door de initiatiefnemer in de vorm van een online videopresentatie, dit vanwege de geldende maatregelen door de coronacrisis. De gemeente heeft dit vooraf gepubliceerd in een plaatselijk huis-aan-huisblad. Belangstellenden zijn daarbij in de gelegenheid gesteld per mail vragen te stellen.

6.4.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Als onderdeel van deze procedure is het ontwerpbestemmingsplan van donderdag 28 mei 2020 tot en met woensdag 8 juli 2020 gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegd voor zienswijzen. Er zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn van een antwoord voorzien in een Nota van Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen "BP Buitengebied herziening 2020, Resort aan de Maas" (BP1202) die als bijlage 19 is bijgevoegd. twee van de zienswijzenhebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Dit is nader beschreven in bijlage 19.