|
Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).
Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.
Voorliggend plan is de [17e] herziening van het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.1876.BP01047-VG01) dat op 31-3-2016 door de raad van Bronckhorst is vastgesteld. / [Landelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.1876.BP01048-VG01)] dat op 17-5-2017 door de raad van Bronckhorst is vastgesteld.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan omvat ontwikkelingen op de volgende locaties:
Zelfstandige plannen:
Aanpassingen op initiatief van de gemeente
De gemeente Bronckhorst werkt sinds medio 2015 volgens een zogeheten 'veegplansystematiek' (zie ook paragraaf 1.1). Individuele ontwikkelplannen worden gebundeld tot één veegplan welke vanaf de ontwerpfase in procedure wordt gebracht. Overleg en inspraak vindt vooraf plaats aan de hand van de individuele plannen. De individuele plannen zijn aan de hand van vooraf gestelde standaarden qua inhoud en vorm opgesteld. Dit kan in opdracht zijn van particuliere initiatiefnemers (inwoners, instellingen, bedrijven), professionele initiatiefnemers (ontwikkelaars) of de gemeente zelf. Door het stellen van heldere kaders qua inhoud en vorm, is er sprake van uniformiteit. Dit komt de leesbaarheid van het plan ten goede. Maar maakt het samenvoegen van de individuele plannen tot één veegplan ook eenvoudiger. Met name bij de opzet van de plantoelichting van ontwikkelplannen en veegplannen is daarmee rekening gehouden. De planopzet is vastgelegd in het gemeentelijke Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst (zie paragraaf 1.3.2).
Onderdeel van het bestemmingsplanproces zoals dat in Bronckhorst is ingericht, is dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan de verantwoordelijkheden voor de inhoud van dat plan en het voeren van overleg en inspraak bij de initiatiefnemer of de gemeente kunnen liggen. Dit is afhankelijk van het soort initiatief. Bij een zogeheten A-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor inhoud en proces. Bij een B-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de inhoud en de gemeente voor het proces. Bij een C-plan is de gemeente verantwoordelijk voor inhoud en proces. De in dit veegplan opgenomen planonderdelen betreffen de volgende plantypen:
2.1 A.G. Noijweg ong. Hoog-Keppel: A-plan
2.2 Hof van Kettelerij Vorden: A-plan
2.3 Hummeloseweg 32 Zelhem: A-plan
2.4 Tarwestraat ong. Halle: B-plan
2.5 Velswijkweg 46 Zelhem: A-plan
2.6 Vordenseweg ong. Baak: A-plan
2.7 Aanpassingen op initiatief van de gemeente: C-plan
Het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst vormt de basis voor het opstellen van digitale bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst. Doel van het handboek is om de herkenbaarheid en daarmee de raadpleegbaarheid van de bestemmingsplannen te vergroten. Dit geschiedt door de digitale en analoge opzet, vormgeving en inhoud te standaardiseren. Dit draagt bij aan een efficiënter en eenduidige ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Over de vorm en opzet hoeft niet meer te worden nagedacht, deze is in het handboek duidelijk voorgeschreven. De inhoud blijft uiteraard maatwerk en kan per plan verschillen. Alle afspraken die in het handboek zijn vastgelegd dienen bij het vervaardigen van alle ruimtelijke plantypes, waarvoor de digitale verplichting geldt, te worden nageleefd.
Het handboek is niet bedoeld als extra standaard, maar als hulpmiddel bij het (laten) vervaardigen, interpreteren en beoordelen van (digitale) ruimtelijke plannen. Het handboek sluit aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de Wro, het Bro, de RO Standaarden 2012 en de Werkafspraken RO Standaarden, waarin is voorgeschreven dat ruimtelijke plannen in elk stadium van de procedure digitaal vervaardigd, raadpleegbaar en beschikbaar dienen te zijn. Het digitale exemplaar is het authentieke plan. De analoge exemplaren zijn enkel een afgeleide daarvan, oftewel het digitale plan is leidend. Voorliggend bestemmingsplan is conform het handboek opgesteld.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.
Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).
In dit hoofdstuk worden de planonderdelen, die deel uitmaken van dit bestemminsplan, toegelicht. Deze planonderdelen zijn A.G. Noijweg ong. Hoog-Keppel (paragraaf 2.1), Hof van Kettelerij Vorden (paragraaf 2.2), Hummeloseweg 32 Zelhem (paragraaf 2.3), Tarwestraat ong. Halle (paragraaf 2.4), Velswijkweg 46 Zelhem (paragraaf 2.5) Vordenseweg ong. Baak (paragraaf 2.6 en Aanpassingen op initiatief van de gemeente (paragraaf 2.7). Elke paragraaf bevat de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende planonderdeel. Per onderdeel wordt telkens een inleiding gegeven, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, volkshuisvestelijke aspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is. De laatste paragraaf geeft een toelichting op de bestemmingen per planonderdeel.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).
Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen
In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).
Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting opgenomen.
Dit hoofdstuk geeft in de paragrafen 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6 en 2.7 de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende planonderdelen. Het bevat per planonderdeel een inleiding, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid.
Initiatiefnemer De Bunte Vastgoed B.V. heeft het voornemen de locatie van de voormalige gemeentewerf aan de A.G. Noijweg in Hoog-Keppel te ontwikkelen. Het initiatief voorziet in de realisatie van zes nieuwbouwwoningen met bijbehorende parkeerplaats en speelplaats. In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Stedelijk gebied; Veegplan 2017-2’. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Wonen”. De ontwikkeling past ondanks de woonbestemming niet binnen dit vigerende bestemmingsplan. Voornaamste reden hiervan is het feit dat de huidige woonbestemming niet beschikt over een bouwvlak. Voor de ontwikkeling is om die reden een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen aan de A.G. Noijweg in Hoog-Keppel in de gemeente Bronckhorst. Ten zuiden van het plangebied ligt de Brinkenhorst. Kadastraal is het plangebied bekend als de gemeente Keppel, sectie C, 1894. De ligging van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1.
In de huidige situatie is voor het plangebied het bestemmingsplan ‘Stedelijk gebied; Veegplan 2017-2’ van toepassing. In afbeelding 2 is de plekinfo te zien. Het plangebied heeft in de huidige situatie de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting 1’. Hiernaast is de functieaanduiding ‘groenvoorziening’ aanwezig.
Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het bieden van een actueel planologisch juridisch kader om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
De uitwerking van dit planonderdeel is als volgt opgebouwd.
Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het initiatief, de begrenzing van het plangebied, de vigerende planologische situatie en een leeswijzer.
Dit hoofdstuk bevat de bestaande situatie en de planbeschrijving van het initiatief.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, volkshuisvestelijke aspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voor-komende bestemmingen.
De streek waarin Hoog-Keppel ligt, kent een lange bewoningsgeschiedenis. Voorafgaande aan het ontstaan van de nederzettingen, die in de loop van de tijd uitgroeiden tot de nu bekende dorpen, is de streek vermoedelijk in het Laat-Paleolithicum al bewoond geweest. De oudste bewoningssporen in Oost-Gelderland dateren van tussen de 10.000 en 9.000 jaar voor Chr.. Tussen 4.000 en 3.000 jaar voor Chr. moeten de eerste boeren zich in Gelderland gevestigd hebben. In de periode voordat Oost-Nederland deel uit gaat maken van het graafschap Gelre of zelfs voordat het onder bestuur komt van de heren van Zutphen, maakte de regio rondom Hoog-Keppel in de Karolingische tijd deel uit van het graafschap Hamaland. De oudste vermelding van Hummelo (direct ten oosten van Hoog-Keppel) vinden we in een oorkonde uit het jaar 828. De vondst van een vroegmiddeleeuwse nederzetting in het nabijgelegen Drempt (eerste vermelding in jaar 1122) door de archeoloog W.C. Braat, bevestigt de schriftelijke aanwijzingen dat het gebied in de Vroege Middeleeuwen al bewoond was. De nederzetting Keppel, waarmee bedoeld is Oud of Hoog Keppel, wordt voor het eerst genoemd in de 12e eeuw. De naam Keppel wordt afgeleid van ‘Kapf’ dat onder meer ‘top’ betekent.
Op historische kaarten uit 1830-1855 is te zien dat het plangebied tussen de al bestaande straten Prinsenweg, Brinkenhorst en de A.G. Noijweg ligt. Het is niet uit te sluiten dat het plangebied bebouwd was in die tijd. Er lijkt een woonhuis aanwezig te zijn dat mogelijk net wel, net niet in het zuidelijke deel van het plangebied ligt. Afgezien daarvan bestaat het plangebied grotendeels, dan wel geheel uit bouwland of weiland. Op een iets oudere kaart is echter geen bebouwing aanwezig. Wel ligt het oostelijke deel van het plangebied in een begraaf-plaats. Deze staat echter niet meer op de andere kaarten (1830-1855 en later) aangegeven. Op een kaart uit 1908 is duidelijk te zien dat er bebouwing in het zuidelijke deel van het plangebied ligt. In het oostelijke deel van het plangebied, waar op een vroegere kaart een begraafplaats staat aangegeven, bestaat op deze kaart net als het westelijk deel als bouwland.
De A.G. Noijweg, gelegen ten zuiden van het plangebied, doorkruist het hart van Hoog-Keppel en verbindt zich aan de westelijk kant van het dorp met de Monumentenweg en de Prinsenweg. Aan de oostelijke kant van Hoog-Keppel gaat de A.G. Noijweg over in een on-verharde buitenweg. De omgeving van het plangebied heeft voornamelijk een woonfunctie. In de kern zijn enkele dienstverlenende en verzorgende functies gevestigd. Daarnaast kent de kern een aantal recreatieve functies.
De wijk rondom het plangebied heeft een groene uitstraling. Het plangebied is onbebouwd en omsloten door woningen. De onderstaande afbeeldingen toont een weergave van het plangebied in de bestaande situatie.
Het plangebied ligt in een rustige woonwijk waar zich in de directe nabijheid geen andere functies bevinden. Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door woningen. Aan de zuidkant van het plangebied ligt de aansluiting op de A.G. Noijweg welke het plangebied met de rest van het dorp verbindt. Voor de A.G. Noijweg geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. In de bestaande situatie betreft het plangebied braakliggend terrein. Er zijn verschillende soorten gras en lage struiken aanwezig.
Het plangebied aan de A.G. Noijweg behoort tot het gebiedstype 'nieuwe stads- en dorpsge-bieden'. In de welstandsnota van de gemeente Bronckhorst zijn onder andere de volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden voor dit gebied opgenomen:
Voor dit initiatief zijn voorgaande stedenbouwkundige randvoorwaarden uit de welstandsno-ta meegenomen in het ontwerp.
Bouwplannen worden getoetst door de welstandcommissie. De welstandscommissie toetst aan de welstandsnota, bestaande uit algemene en bijzondere criteria die gelden bij de beoordeling van aanvragen inzake omgevingsvergunning, onderdeel bouwen. De eisen in de geldende Welstandsnota zijn bepalend voor de beeldkwaliteit voor de locatie.
Binnen Hoog-Keppel is sprake van een combinatie aan woongebieden en groen. Dit is ook het geval rondom het plangebied. Wel is het plangebied omgeven door schuttingen van de andere woningen in de omgeving. Binnen het plangebied dient daarom voornamelijk aangesloten te worden bij het woonkarakter van het gebied. De realisatie van het woonerf met woningen en tuinen zorgt voor een goede inpassing in de omgeving. Ook is binnen het plangebied ruimte voor groen en speelgelegenheid, dit past eveneens binnen het plaatselijke karakter.
In de toekomstige situatie is de nieuwbouw van zes geschakelde levensloopbestendige woningen gepland. Naast de woningen wordt een speelterrein en een parkeerplaats gerealiseerd waarvan in de onderstaande afbeelding de voorlopige invulling is te zien. Hiernaast beschikt iedere woning over een oprit één auto geparkeerd kan worden.
Het voornemen past binnen de beleidskaders zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze toelichting. Hierna worden enkele belangrijke aspecten nader toegelicht.
Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgeno-men ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ (3.1.6 Bro). Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd:
“stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”
Met voorliggend plan worden zes woningen toegevoegd. Op basis van jurisprudentie wordt vanaf twaalf woningen gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het initiatief is met zes woningen derhalve niet ladderplichtig.
Provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling van zes woningen is niet in strijd met de Ladder voor duurzame verstedelijking en derhalve ook niet in strijd met de beginselen van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Het plan ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk of een Groene Ontwikkelingszone.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels met betrekking tot het onderwerp ‘wonen’ uit de omgevingsverordening relevant. In de verordening wordt voor ‘wonen’ aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer het plan passend is binnen het vigerende vastgestelde Kwalitatief Woonpro-gramma of de vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio, in voorliggend geval de Achterhoek.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van zes woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de bouw van de woningen wordt er invulling gegeven aan een braakliggend terrein binnen de kern Hoog-Keppel die reeds een woonbestemming kennen en in eerdere plannen hiervoor ook bestemd waren. Het plan draagt derhalve bij aan de woningbouwopgave van de gemeente Bronckhorst. Het plan is tevens passend binnen de Regionale woonagenda Achterhoek.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en past binnen de regelgeving van de Omgevingsverordening.
Regionaal beleid
Binnen het regionaal beleid is met name de regionale woonvisie en -monitor voor de Achterhoek van belang. Naast de vigerende woonvisie is er inmiddels ook een geactualiseerde versie van de woonagenda in omloop, te weten de 'Regionale Woonagenda 2023-2030'. In deze woonagenda worden aan het voornemen om meer betaalbare woningen te realiseren concrete afspraken verbonden. Voor het plan aan in Hoog-Keppel kan aan dit uitgangspunt worden voldaan gelet op de te realiseren woningtypen. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling passend is binnen de laatste woningbouwprognoses conform de regionale woonvisie en -monitor.
Gemeentelijk beleid
Voorliggend initiatief geeft invulling aan braakliggen terrein aan de A.G. Noijweg middels de bouw van twee blokken van drie geschakelde woningen. Het plangebied heeft reeds een woonfunctie. Met het plan wordt woningaanbod gecreëerd in tijden van grote vraag. Het initiatief is derhalve in overeenstemming met het gemeentelijk woonbeleid conform de Woonvisie.
Ten aanzien van andere gemeentelijk relevante thema’s, zoals klimaat, water en cultuurhistorie, wordt in de navolgende paragrafen verder ingegaan op de wijze waarop binnen het plan met deze thema’s wordt omgegaan.
In het rijks- en provinciale beleid, waaronder de omgevingsverordening Gelderland, zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten en/of regels opgenomen ter plaatse van het plangebied. De ruimtelijke impact van het plan is daarnaast beperkt. Het rijks- en provinciale beleid staat voorliggend initiatief niet in de weg.
Onderzoek
In het kader van het plan is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 13. Bij een vormvrije m.e.r. beoordeling gaat het om een toetsing aan de voorkant van het planproces. Deze beoordeling richt zich primair op het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige kwaliteiten binnen het plangebied en de omgeving. Er wordt gekeken naar het effect van een activiteit op het milieu door de activiteit zelf en door de kwetsbaarheid van het gebied en haar omgeving. Conform de Europese criteria voor m.e.r.-beoordeling wordt daarbij gekeken naar het effectgebied, waarschijnlijkheid en de duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect. In de voorliggende vormvrije m.e.r. beoordeling zijn deze aspecten belicht.
Gezien het vorenstaande en op basis van een vergelijking met het plan met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r., kan het volgende worden geconcludeerd, rekening houdend met:
Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen, in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving, waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen.
Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieuef-fecten van dusdanige omvang, dat sprake kan zijn van ‘belangrijke nadelige milieugevolgen’. Ook zijn er geen significante effecten te verwachten op een Natura-2000 gebied, waardoor het opstellen van een passende beoordeling niet noodzakelijk is.
Op grond van het ontbreken van belangrijke nadelige milieugevolgen is de conclusie gerechtvaardigd dat “belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten” en dat een volledige m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een MER, niet nodig is.
Onderzoek
Met voorliggend initiatief wordt een centrale locatie in de bebouwde kom van de kern Hoog-Keppel ontwikkeld tot een kleinschalige duurzame woonlocatie. Doordat gebruik wordt ge-maakt van braakliggend terrein is er sprake van duurzaam ruimtegebruik. Daarnaast worden de woningen gasloos gerealiseerd.
In het kader van toekomstbestendigheid wordt daarnaast geïnvesteerd in de aanleg van groen door middel van vergroening van de buitenruimte, onder andere met de aanleg van de tuinen. Het toevoegen van groen zorgt voor een verkoelend effect tijdens warme dagen en komt het woon- en leefklimaat ten goede.
Conclusie
Gesteld wordt dat het initiatief daarmee in lijn met het beleid van de gemeente Bronckhorst, het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Dit deeladvies gaat in op de chemische en fysische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hieronder valt onderzoek naar de bodemgesteldheid van het plangebied.
Onderzoek
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend en actualiserend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in Bijlage 8 van de voorliggende rappor-tage. De conclusie van het onderzoek is dat Zintuiglijk in de bovengrond puinsporen zijn waargenomen. In de bodem is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de vaste bodem zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan chroom aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en
bestaan vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren voor de voorgenomen transactie van de locatie.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd in welke mate het geluid, veroorzaakt door gezoneerde wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen, geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen en dergelijke) mag belasten.
Op basis van de wet zijn voor de geluidgevoelige bestemmingen voorkeursgrenswaarden opgenomen waaraan in principe aan voldaan moet worden:
Onderzoek
Nabij het plangebied liggen enkele drukke wegen. Hierdoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijke geluidbeleid. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer. Voor alle wegen geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen (Prinsenweg, Brinkenhorst, A.G. Noijweg en Valkenbos), is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting vanwege deze wegen toch berekend.
Uit het onderzoek (Bijlage 6) blijkt dat de geluidbelasting op de nieuwe woningen vanwege het verkeer op alle 30 km/uur-wegen lager zal zijn dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de 30 km-wegen, aanvaardbaar is.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 38 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen die voldoet aan een geluideis van Rq;a = 0 dB) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Onderzoek
Binnen het plangebied worden zes nieuwe woningen gerealiseerd. Met zes woningen valt het bouwplan ruim binnen het criterium voor de categorie woningbouwlocaties (de grens ligt op 1.500 woningen, bij één ontsluitingsweg). Met andere woorden, de realisatie van de woningen draagt niet of nauwelijks bij aan de luchtverontreiniging en is in dat opzicht niet in betekenende mate.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. Afhankelijk van de aard en omvang van een agrarisch bedrijf dient er afstand gehouden te worden tot milieugevoelige functies.
Onderzoek
In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven die geur veroorzaken. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij het realiseren van woningen dient rekening gehouden te worden met (mogelijke) milieuaspecten van bedrijven in de nabijheid. Voor het waarborgen of realiseren van een goed woon- en leefklimaat wordt milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven (milieubelastend) een passende locatie in nabijheid van woningen (milieugevoelig) krijgen en dat deze op een verantwoorde manier van elkaar gescheiden worden.
Bij nieuwe ontwikkelingen dienen twee doelen te worden gerealiseerd:
Een hulpmiddel voor milieuzonering is de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” waarvan de laatste versie stamt uit 2009. Deze handreiking gaat uit van de hinderaspecten geur, stof, geluid en veiligheid.
Bij het bepalen van richtafstanden is het omgevingstype van belang. Er zijn voor milieuzonering drie omgevingstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Een ‘rustige woonwijk’ is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Naast de wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor en er is weinig verstoring door verkeer. Omgevingstype ‘rustig buitengebied’ betreft een gebied waar eveneens weinig verstoringen zijn. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is er sprake van functiemenging en/of ligging nabij drukke wegen. De richtafstanden mogen bij ‘gemengd gebied’ met één stap verlaagd worden.
Onderzoek
Voor het beoordelen van de milieuhinder is uitgegaan van een zogenaamde ‘rustige woonwijk’. Dit omdat de omgeving van het plangebied hoofdzakelijk bestemd is als ‘Wonen’. Uit een inventarisatie blijkt dat er geen sprake is van nabije bedrijventerreinen of andere milieubelastende bestemmingen.
Conclusie
De richtafstanden uit de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” geven geen aanlei-ding voor een vermoeden van een belemmering voor de uitvoering van dit bestemmings-plan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen en is onderverdeeld in:
Ten aanzien van risico’s wordt onderscheid gemaakt in het Plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
Onderzoek
De risico’s ten aanzien van externe veiligheid zijn geïnventariseerd op basis van de Signaleringskaart externe veiligheid. In de volgende afbeelding is te zien hoe dit zich vertaald naar het plangebied.
Uit de signaleringskaart blijkt dat er zich in de dichte nabijheid van het plangebied geen risicobronnen bevinden. Op grote afstand bevinden zich enkele aardgasbuisleidingen en een zwembad met opslag van chloorbleekloog. Wegens de grote afstand tussen het plangebied en de risicobronnen is nader onderzoek onnodig.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit be-stemmingsplan.
Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plan-nen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de water-toets worden doorlopen. Het waterschap kijkt of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Algemeen
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de ge-volgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte water-toets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwich-tige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betref-fen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de water-kwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Onderzoek
In het kader van de ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd, middels de digitale wa-tertoets is het waterschap Rijn en IJssel geïnformeerd over de ontwikkeling. Het toetsingsdocu-ment is bijgevoegd bij voorliggend plan als Bijlage 7. Resultaat van de watertoets was dat de normale procedure doorlopen moest worden, er heeft daarom overleg met het waterschap plaatsgevonden. Onderstaand is beschreven op welke wijze de belangen van het waterschap in het plan worden geborgd. Naar aanleiding hiervan heeft het waterschap een positief ad-vies afgegeven.
Uitwerking
Het plangebied was in de oorspronkelijke situatie grotendeels verhard door de aanwezigheid van de voormalige gemeentewerf. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onver-hard. Op basis van de verreisden (80 mm statische berging) dient er in de beoogde situatie circa 150 m³ geborgen te worden. Deze berging is voorzien door de aanleg van een kratten-veld, bestaande uit 330 kratten. Met daarnaast de aanleg van een 106 meter lange leiding bedraagt de totale bering circa 155 m³. Infiltratie in de bodem is op basis van de bodem goed mogelijk, er is uitgegaan van een K-waarde van 2.5 m/dag. Een volledige uitwerking is weergegeven in Bijlage 7 van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan
Klimaat
Op grond van de Omgevingsverordening Gelderland moet bij vaststelling van een bestemmingsplan of een wijzigingsplan rekening worden gehouden met klimaateffecten. Hiervoor kan de Klimaatatlas Bronckhorst worden geraadpleegd. Uit de Klimaatlas Bronckhorst blijkt het volgende.
Wateroverlast
Er is geen sprake van overmatige plasvorming bij korte, extreemhevige buien, nu niet en in de toekomstige situatie, na het treffen van de waterbergingsmaatregelen, niet. Het beoogde gebruik van de locatie komt hierdoor niet in het geding. Plasvorming bij langdurige extreme regen zal niet leiden niet tot significante plasvorming.
Hittestress
Binnen het plangebied is er in vergelijking met de overige bebouwde kom van Hoog-Keppel geen sprake van meer of minder hittestress. Het plan voorziet met groen in het tegengaan van overmatige hittestress. Daarnaast worden de nieuwbouwwoningen goed geïsoleerd waardoor eventuele kwetsbare groepen beschermd blijven tegen hitte.
Overstroming
Er is geen significante overstromingskans.
Conclusie
Klimaateffecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. De beoogde infiltratie van hemelwater biedt kansen om verdrogingseffecten te mitigeren.
In het kader van het bouwplan is een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek uitgevoerd (Bijlage 12). Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen herinrichting/ontwikkeling van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag nader archeologisch onderzoek geadviseerd. In beginsel is nader ar-cheologisch onderzoek nodig, maar als de bodem ter plaatse van het grafveld in het verle-den dieper is verstoord dan de toekomstige verstoring, dan kan het plangebied door de regi-onaal archeoloog worden vrijgegeven. In de nabije toekomst zal de verstoring uit het verle-den in beeld worden gebracht door bijvoorbeeld booronderzoek. Daarnaast geeft het advies ter overweging om de gronden in de zone grafveld nader te onderzoeken óf door toekomsti-ge bewoners te informeren over mogelijke grafresten.
Onderzoek
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan natuurtoets uitgevoerd dat als Bijlage 9 van deze toelichting onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Het volgende kan worden geconcludeerd uit dit onderzoek:
Gebiedsbescherming
De voorgenomen plannen leiden – los van het aspect stikstofdepositie – niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000-gebieden. Nadere toetsing in de vorm van een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Ten aanzien van stikstofdepositie geldt dat aan de hand van een stikstofberekening moet worden vastgesteld of sprake is van een toename aan stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden en of dit kan leiden tot significante gevolgen voor deze Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is, dan is mogelijk een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied (Rijntakken) bevindt zich ten westen
van het plangebied op circa 3,7 kilometer afstand. De stikstofgevoelige natuur binnen dit
natuurgebied ligt op een afstand van circa 4,8 kilometer vanaf het plangebied.
Ter plaatse van natuurgebieden in de omgeving is de stikstofdepositie voor de gebruiksfase en de aanlegfase, als gevolg van de beoogde ontwikkeling, berekend met behulp van de AERI-US calculator. Hieruit volgt dat er geen stikstofdepositie is te verwachten ter plaatse van Natura 2000-gebieden. De stikstofdepositieberekeningen zijn bijgesloten als Bijlage 11.
Het plangebied valt buiten gebieden bestemd als ‘Nationaal Landschap‘. Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het plangebied ligt buiten specifieke zones en aanwijzingen uit het Provinciale natuurbeheerplan.
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ingreep vallen redelijkerwijs geen effecten te verwachten die van invloed zijn op de doelstellingen van de Provinciale natuurvisie of anderszins Provinciaal natuurbeleid.
Beschermde flora en fauna
Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Omgevingsvisie en -verordening Provincie Gelderland, blijkt dat de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden wetsovertredend kunnen zijn t.a.v. de beschermde soort Teunisbloempijlstaart. Aanvullend op de quickscan ecologie is daarom een ecologische schouw naar de Teunisbloempijl-staart uitgevoerd, deze maakt onderdeel uit van de Bijlage 10. Voor andere soortgroepen valt het redelijkerwijs uit te sluiten dat de geplande ingreep een overtreding vormt t.a.v. de Wet natuurbescherming dan wel de Omgevingsvisie en -verordening Provincie Gelderland, mits wordt voldaan aan de in de rapportage beschreven voorwaarden.
Tijdens de ecologische schouw zijn 161 teunisbloemen gecontroleerd op rupsen of poppen van de Teunisbloempijlstaart, deze zijn niet aangetroffen. De aanwezigheid van de vlinder is echter niet uit te sluiten. Aanvullend nachtvlinderonderzoek is dus nodig om met zekerheid aanwezigheid van Teunisbloempijlstaart uit te kunnen sluiten. In het kader van de flora- en faunawetgeving is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot nader onderzoek naar de Teunisbloempijlstaart binnen het plangebied. De voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Hiernaast dient in algemene zin ook de Zorgplicht in acht te worden genomen. Deze Zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn beschermd, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt, met inachtneming van het nader onderzoek naar de Teunis-bloempijlstaart, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Verkeersstructuur
Voor de ontsluiting van het terrein wordt gebruik gemaakt van het omliggende wegennet. Hierbij wordt de bestaande ontsluiting van de voormalige gemeentewerf gebruikt. Het plangebied wordt ontsloten op de A.G. Noijweg. Vanwege de beperkte omvang van het initiatief met slechts zes woningen is de ontsluiting op de A.G. Noijweg voldoende.
Verkeersgeneratie
De verkeersaantrekkende werking van het initiatief is berekend op basis van de CROW publicatie 381. In de huidige situatie is de locatie onbebouwd en zijn er zodoende geen motorvoertuigbewegingen. Hoewel voor de beoogde ontwikkeling wordt uitgegaan van de categorie ‘koop, huis, vrijstaand’ als worstcase scenario. Het initiatief voorziet namelijk in vrijstaande en deels- vrijstaande woningen.
Voor de vrijstaande woningen geldt maximaal een kengetal van 8,6 autobewegingen per woning per dag.
Met de ontwikkeling van de woningen ontstaat een toename van het aantal verkeersbewe-gingen. Wegens het relatief lage aantal aan verkeersbewegingen en de aanwezige ontsluiting van het plangebied leidt dit niet tot een onaanvaardbare verandering van de verkeersintensi-teit.
Parkeren
Het parkeren is voorzien aan de opritten van de woningen met één parkeerplaats per woning. Hiernaast zijn er parkeerplaatsen gerealiseerd bij het speelterrein. Volgens de gemeentelijke norm dient een vrijstaande woning te voldoen aan 2,7 parkeerplaatsen per woning. Dit komt, afgerond naar boven, uit op een totaal van zeventien parkeerplaatsen. In het plan worden 6 parkeerplaatsen op eigen terrein opgenomen en 11 in de openbare ruimte. Aan de norm van 2,7 parkeerplaatsen per woning wordt voldaan.
Conclusie
Het aspect verkeer- en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen.
Onderzoek
In en om het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Het plangebied valt niet samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding, lijn of straalverbinding - gemeten uit het hart van een kabel, leiding of verbinding.
Conclusie
Het aspect leidingen vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In het gemeentelijke woonbeleid en het bijbehorende afwegingskader geeft de gemeente aan dat er ruimte is om de woningvoorraad beperkt en gericht uit te breiden. Vanuit kwaliteit- en kwantitatief oogpunt sluit voorliggend plan (toevoegen van zes woningen) daarmee in voldoende mate aan bij de voorwaarden en criteria uit het woonbeleid en bijbehorend afwegingskader.
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Bronckhorst verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.
De kosten worden verhaald door middel van een met de initiatiefnemer afgesloten anterieure overeenkomst. Middels de afgesloten overeenkomst is het kostenverhaal voldoende verzekerd en is de financiële haalbaarheid in voldoende mate aangetoond.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na deze bekendmaking nogmaals 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de ter inzagelegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vanaf dat moment is een bestemmingsplan onherroepelijk.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel is overleg gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft voor de benodigde waterbergingsopgave een positief advies afgegeven.
Ten behoeve van het initiatief zijn een aantal overleggen geweest met omwonenden en de gemeente Bronckhorst. Het plan is vormgegeven in samenspraak met de omgeving. In de Bijlage 14 bij deze toelichting is een overzicht opgenomen van participatie inclusief een participatieverslag met uitnodigingsbrief en informatieboekje.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in het plan. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 ‘Juridische aspecten algemeen’.
Wonen
Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2.
Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneenge-bouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:
Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3).
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbondenen bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast. Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.
Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg. Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.
Voorwaardelijke verplichting flora- en faunawetging
In het kader van de flora- en faunawetgeving is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot nader onderzoek naar de Teunisbloempijlstaart binnen het plangebied. De voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Verkeer
Deze bestemming richt zich op het openbare gebied. Binnen deze bestemming kunnen meer-dere doeleinden worden onderscheiden, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en verblijfsvoorzieningen. Gelet op het openbare karakter van deze bestemming bevinden zich hier ook openbare voorzieningen en vinden activiteiten als evenementen en markten (standplaatsen voor kramen, stallen en voertuigen voor het aanbieden van goederen of diensten) plaats.
Het groen dat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur volgens het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst (maar wel een ruimtelijke functie vervult) is bestemd als 'Verkeer'.
Waarde – Archeologische verwachting 1
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen wel-ke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.
Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.
Voor de percelen aan het Hof van Kettelerij in de kern Vorden is een nieuwe planontwikkeling
voorzien. Het huidige perceel heeft een detailhandelsfunctie en wordt herontwikkeld
voor woningbouw.
Op dit perceel was recent een bloembinderij gevestigd. Een deel van de bestaande (historische)
opstallen van de bloembinderij zal worden gesloopt en hiervoor in de plaats wordt
nieuwbouw voorzien. Het nieuwe gebouw biedt ruimte aan 4 woningen en is specifiek
bedoeld voor senioren.
Tevens wordt op het (laatste) vrije perceel een vrijstaande woning gebouwd.
De beoogde planontwikkeling is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan
'Stedelijk gebied Bronckhorst'. Ter plaatse van de bloembinderij geldt een detailhandelsbestemming.
Voor de nieuwe vrijstaande woning ontbreekt een bouwvlak. Daarmee laten de gebruiksregels
en bijbehorende bouwregels de nieuwe woningen niet toe en dient het bestemmingsplan
te worden herzien.
Onderhavig bestemmingsplan biedt een passend planologisch kader om de voorgenomen woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij is aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Vorden, ten noordwesten van het centrum van Vorden tussen de Zutphenseweg en Het Jebbink. Het gaat om twee percelen aan het Hof van Kettelerij.
De percelen in het plangebied zijn kadastraal bekend onder gemeente Vorden, sectie
M, perceelnummers 1557 en 1711. De begrenzing is afgestemd op een combinatie van de
kadastrale percelen en de huidige bestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan.
Het plangebied heeft daarmee een oppervlakte van (in totaal) 1.882 m2.
In onderstaande figuren is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied in kern Vorden
Weergave plangebied op luchtfoto
In de huidige planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' dat op 31 maart 2016 is vastgesteld. De gronden binnen het plangebied hebben daarin deels de bestemming 'Detailhandel', als bedoeld in artikel 16 van de bijbehorende regels en zijn daarmee bestemd voor het uitoefenen van (onder meer) detailhandel en dienstverlening. Wonen is enkel toegestaan in combinatie met de detailhandelsfunctie of als bedrijfswoning (indien aangeduid).
Een ander deel valt reeds binnen de bestemming 'Wonen' als bedoeld in artikel 33 van de bijbehorende regels. Echter gebouwen zijn enkel toegestaan binnen een bouwvlak, welke niet zijn aangeduid binnen het plangebied.
Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.
Het gehele plangebied is gelegen binnen de aangeduide vrijwaringszone voor een molenbiotoop. Hiervoor zijn maximale bouwhoogten bepaald in relatie tot de aanwezige molen ten zuidoosten van het plangebied.
uitsnede vigerende bestemmingen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bouwen van nieuwe woningen is niet passend binnen de regels van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst'.
De huidige bestemmingen dienen gewijzigd te worden naar in een (woon)bestemming met passende bouwvlakken en maatvoeringsaanduidingen.
Het voorliggende bestemmingsplan dient hiertoe.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.2 Hof van Kettelerij Vorden de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.2.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.2.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.2.3).
Paragraaf 2.2.1 Inleiding
Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.2.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.2.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.2.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.2.1.4).
Paragraaf 2.2.2 Initiatief
In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.2.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.2.2.2) en de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.2.2.3).
Paragraaf 2.2.3 Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.2.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.2.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.2.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.2.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.2.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.2.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.2.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Paragraaf 2.2.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).
Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen
In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).
Bijlagen bij planonderdeel Hof van Kettelerij Vorden
Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.
De naam Vorden komt in 1121 voor het eerst in de geschriften voor en is afgeleid van
het woord 'voorde'. Dit is een doorwaadbare plaats in een beek of rivier. In dit geval
de kruising van de Vordense Beek met de verbindingsweg van Zutphen naar Groenlo en
Winterswijk. Kruisingen van wegen en beken waren belangrijke punten en vaak verrees
daar een versterkte nederzetting. In Vorden was dat het gelijknamige kasteel Vorden.
Onder bescherming van de kasteelheer vestigden zich boeren en later handwerkslieden.
Van oudsher is Vorden vooral een landbouwdorp. Rond 1850 bestond de bebouwing uit
boerderijen langs de Zutphenseweg, het Hoge en de Dorpsstraat.
Tot begin 1900 stonden er nog boerderijen in de kom van het dorp. Het dorp ligt namelijk
aan de voet van een uitgestrekte bouwenk, waar de akkerbouw plaatsvond. In de wat
lagergelegen gebieden, langs de beken, lagen de weilanden. Door verbetering van de
infrastructuur eind 19e -, begin 20e eeuw begon het agrarische karakter van het dorp
te veranderen. Er kwam industrie en een bloeiende middenstand. Verdichting van de
bebouwing vond vooral plaats ten zuiden van de Dorpsstraat en de Zutphenseweg; langs
deze laatste weg met name in de vorm van villabebouwing.
Historische kaart Vorden circa 1915
Daarnaast ontwikkelde zich lintvormige bebouwing in de vorm van eengezinswoningen
langs Het Hoge, de Schoolstraat, de Smidsstraat en de Molenweg. Onder invloed van
de aanleg van de spoorlijn werden in noordelijke richting aan de Insulindelaan, de
Stationsweg en de Enkweg middenstandswoningen en enkele villa's gebouwd. Winkels vestigden
zich aan de Burgemeester Galleestraat en de Dorpsstraat.
Na 1940 vinden nieuwe uitbreidingen in west- en zuidwestelijke richting plaats. Langs
de spoorlijn vestigden zich bedrijven.
Van oorsprong is Vorden een esdorp. De centraal gelegen brink is ondanks de ruimte die door de Zutphenseweg wordt ingenomen, nog steeds herkenbaar. De historische structuurdrager wordt gevormd door de oude wegen met lintbebouwing: Zutphenseweg - Ruurloseweg, Burgemeester Galleestraat - Enkweg, Almenseweg, Het Hoge en Raadhuisstraat - Nieuwstad. Hieronder is de ruimtelijke structuur van Vorden weergegeven.
Ruimtelijke structuur van Vorden, met globale ligging plangebied
Het plangebied ligt net ten westen van de historische kern en ligt direct achter het historische lint langs de Zutphenseweg. Het maakt deel uit van het gebied met traditionele blokverkavelingen, alhoewel het Hof van Kettelerij daar vrij weinig overeenkomsten mee vertoond.
Aan het hof wordt het beeld bepaald door grondgebonden, veelal vrijstaande woningen rondom het hof met 1 tot 2 bouwlagen en een kap. Het hof ligt achter het lint van de Zutphenseweg en vormt een op zichzelf staande ruimtelijke entiteit.
Aan het hof staat ook een bedrijfspand van één laag met een kap, met diverse aan- en bijgebouwen, thans in gebruik als bloembinderij.
Vorden is een kern die op veel plaatsen nog geen strikte scheiding kent tussen woningen en bedrijven; met name in de oudste delen van de kern liggen kleine bedrijven tussen de woningen. Dit geldt ook voor het plangebied aan het Hof van Kettelerij, waar in de huidige situatie nog een detailhandelsbedrijf (bloembinderij) tussen de woningen ligt.
Ten aanzien van de ruimtelijk-stedenbouwkundige uitgangspunten vindt voor de wijze van bestemmen in dit bestemmingsplan aansluiting plaats bij de bestemmingsregels en uitgangspunten in het geldende bestemmingsplan "Stedelijk gebied Bronckhorst". Tevens is het door de gemeente vastgestelde handboek (zie ook paragraaf 1.3.2) van toepassing.
Ten aanzien van de beoogde herontwikkeling van het terrein zijn voornamelijk de uitgangspunten van belang uit de gemeentelijke (en regionale) Woonvisie. Het feit dat wordt ingezet op eengezinswoningen en woonvormen voor ouderen sluit aan bij de beoogde doelgroepen en prijscategorieën uit het woonbeleid waarvoor de gemeente Bronckhorst woningen wil toevoegen.
Vanuit ruimtelijk oogpunt zijn er ook goede mogelijkheden om aan te sluiten bij de omgeving. Daarbij dient een bouwstijl gehanteerd te worden die is afgestemd op de omliggende bebouwing (overwegend 1 tot 2 bouwlagen met een kap).
Bouwplannen worden getoetst door de welstandcommissie van het Gelders Genootschap. De welstandscommissie toetst aan de welstandsnota, bestaande uit algemene en bijzondere criteria die gelden bij de beoordeling van aanvragen inzake omgevingsvergunning, onderdeel bouwen. De eisen in de geldende Welstandsnota is bepalend voor de beeldkwaliteit voor de locatie.
Op grond van de Welstandsnota gemeente Bronckhorst, maakt het plangebied deel uit van de 'nieuwe stads- en dorpsgebieden'. De belangrijkste kenmerken, waarden en criteria worden hierna weergegeven. Voor de overige aspecten wordt verwezen naar de Welstandsnota zelf.
Ligging plangebied binnen de 'nieuwe stads- en dorpsgebieden' uit de Welstandsnota gemeente Bronckhorst.
Kenmerken nieuwe stads- en dorpsgebieden
Naast de historische gegroeide bebouwing 'langs oude wegen' zijn vanaf 1950 bij haast alle in het gebied voorkomende kernen planmatige uitbreidingen gemaakt. De omvang en het groeitempo verschilt sterk van elkaar. Deze uitbreidingen dragen veelal de stedenbouwkundige kenmerken van de vooroorlogse 'tuindorpen': symmetrische straatprofielen met voortuinstroken en woningen in twee bouwlagen met langskap, vrijstaand, als twee-onder-één-kap of in rijtjes. De straten zijn zorgvuldig ontworpen en hebben een informeel groen karakter. De karakterverschillen door de jaren heen hebben een beperkte invloed op de openbare weg, met uitzondering van enkele woongebieden uit de jaren ’80, die juist een grillig stratenpatroon vertonen met weinig doorgaande wegen. De architectuur richt zich naar verschillende perioden, maar dit leidt alleen in de grotere kernen als Hengelo, Vorden en Zelhem tot duidelijk verschillende buurten. Hoe hoger het groeitempo des te uniformer de architectuur per periode. Na 1990 worden de kavels snel kleiner en de woningen groter. Woningen in groepjes of rijtjes krijgen een individueler gezicht en er wordt uit alle voorgaande perioden ‘geciteerd'. Om de samenhang in architectuur te bevorderen is beeldregie, soms in combinatie met meer standaardisatie, onvermijdelijk.
Waarden nieuwe stads- en dorpsgebieden
De verschillende wijken met planmatige woningbouw worden elk gewaardeerd om hun eigen specifieke kenmerken. De kwaliteit van de wijk wordt onder andere bepaald door de inrichting van de openbare ruimte, het groene karakter en de maat en schaal van de bebouwing. Maar ook het ruimere individuele of juist knusse collectieve karakter en de mogelijkheden om in te spelen op de huidige woonwensen verhogen de belevingswaarde.
Criteria nieuwe stads- en dorpsgebieden
Onderstaande welstandscriteria gelden specifiek voor dit gebied en voor zover ze niet in strijd zijn met de in het betreffende bestemmingsplan aangegeven bouwmogelijkheden. Uitgangspunt is dat ieder ontwerp blijk geeft van een basaal vakmanschap, zoals uiteengezet is in de algemene welstandscriteria (zie hoofdstuk 3). Als een bouwplan niet aan de specifieke welstandscriteria voldoet, kan een nadere beoordeling plaatsvinden op basis van de algemene welstandscriteria.
De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw dient passend te zijn in het karakter van de omgeving. Wijzigingen en aan- en bijgebouwen passend bij het hoofdgebouw of het bouwblok. Ingrepen als erkers, dakkapellen, erfafscheidingen, carports en schuurtjes kunnen het beeld snel verstoren. Goede standaardoplossingen [trendsetters] voor veel voorkomende kleine bouwplannen zijn aan te bevelen. Bij nieuwe aanvragen dienen eerdere vergunde wijzigingen in de omgeving mee te worden bekeken.
Aan de buitenzijde van woongebieden waar deze aan waardevol landschap grenst, dient speciaal gelet te worden op de hoofdkleur en materiaal. Deze dient zich te voegen naar het landschap en in het algemeen rustig en 'natuurlijk' te zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk, op een inbreidingslocatie aan het Hof van Kettelerij in Vorden.
Daarbij worden de bestaande opstallen op het perceel Hof van Kettelerij 2 deels gesloopt en deels verbouwd en aangevuld met nieuwe bebouwing voor in totaal 4 woningen voor senioren met bijbehorende voorzieningen. Aan de overzijde van het hof wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd op een nog braakliggend perceel.
In totaal worden er 5 woningen gerealiseerd en daarmee wordt de ontwikkeling van het Hof van Kettelerij afgerond.
Er is nog geen definitief bouwplan aanwezig. Wel heeft de initiatiefnemer een schetsplan laten opstellen die de situering van de bebouwing en nieuwe verkaveling weergeeft. In onderstaande figuur is dit in beeld gebracht.
Schetsplan beoogde nieuwe situatie (bron: DAD / Architectuur)
Voor de ontwikkeling van de nieuwbouw is gezocht naar een stedenbouwkundige inpassing die die aansluit bij de omgeving op en rond het hof. Om die reden is er voor gekozen om de nieuwe vrijstaande woning op dezelfde manier te positioneren als de inmiddels gerealiseerde woningen ten westen van het kavel.
De seniorenwoningen worden als uitbreiding van de historische opstallen op het zuidelijke kavel gerealiseerd en sluiten in materialisering en maatvoering daarbij aan. Als onderdeel van het project zal ook het terrein worden heringericht, zodat er ruimte ontstaat om binnen het plangebied (op het perceel met kadastraalnr. 1557) te kunnen parkeren.
Gevelimpressie voorgevel seniorenwoningen
Gevelimpressie rechtergevel seniorenwoningen
Het initiatief past volledig binnen het aangegeven beleidskader zoals genoemd in Hoofdstuk 3. Hierna worden enkele belangrijke aspecten nader toegelicht.
Rijk
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie en/of het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Verder dient een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe stedelijke ontwikkelingen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik.
De Ladder ziet erop toe dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting vervolgens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het voorliggende plan heeft betrekking op de herontwikkeling van een perceel waarbinnen de bouw van 5 woningen wordt voorzien. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro.
Provincie
Molenbiotoop
Ter waarborging van de windvang en het zicht op historische molens zijn door de provincie
molenbiotopen vastgesteld. Raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie
en -verordening Gelderland heeft uitgewezen dat ook voor het project aan de Kettelerij
een molenbiotoop van toepassing is. Het plangebied ligt namelijk binnen de molenbiotoop
van de molen De Hoop (Zutphenseweg 39 in Vorden), op ca. 300 meter van de molen.
De molen is opgericht in 1850 en is planologisch beschermd in het bestemmingsplan
Stedelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.1876.BP01047-VG01) middels de aanduiding 'vrijwaringszone
- molenbiotoop'. Hiervoor geldt de zogeheten 1/100-regel. Bij de eerste 100 meter
rond de molen geldt een beperking voor de bouwhoogte van gebouwen tot de onderzijde
van de staande wiek. Binnen de zone vanaf 100 meter tot 400 meter vanaf de molen mogen
nieuwe bouwwerken worden gebouwd, waarvoor geldt dat de bouwhoogte maximaal 1/100
van de afstand tussen het bouwwerk en de molen mag bedragen, gerekend van de onderste
punt van de verticaal staande wiek.
In de bestemmingsregeling is tevens opgenomen dat het bevoegd gezag door middel van
het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van deze standaard 1/100-regel,
als er geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding van de molenbiotoop. Daarmee
is maatwerk mogelijk. Als de standaardregel tot onnodige beperkingen leidt, dan kan
worden beoordeeld of er geen belemmeringen ontstaan voor de molenbiotoop, aan de hand
van de feitelijke en beoogde situatie. In dat geval kan een ontwikkeling alsnog plaatsvinden.
Zoals reeds aangegeven, ligt het plangebied op ca. 300 meter van molen De Hoop. Deze molen heeft een stellinghoogte van 7 meter. Dit betekent dat de bouwhoogte van nieuwe bouwwerken vanwege de molenbiotoop maximaal 10 meter (= 7 + 1/100*300) mag bedragen om geen belemmering te vormen voor de molenbiotoop. Het plan kent een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter voor de vrijstaande woning en respectievelijk 4 en 7 meter voor de seniorenwoningen. De toegelaten bebouwing vormt daarmee geen belemmering voor de molenbiotoop.
Overig
Verder raakt het plangebied geen provinciale belangen. In meer algemene zin geldt
daarentegen wel dat voorliggend plan een bijdrage levert aan het realiseren van de
provinciale ambities ten aanzien van de woon- en leefomgeving. Met de voorgenomen
woningbouwontwikkeling wordt immers ingespeeld op een lokale behoefte én wordt aardgasloos
ontwikkeld. Deze ambities sluiten aan bij hetgeen gesteld in de Omgevingsvisie. Bovendien
past het voorliggende initiatief binnen het provinciaal beleid met betrekking tot
duurzaam ruimtegebruik omdat een bestaand bedrijfsperceel en een braakliggend perceel
binnen de kern Vorden worden herontwikkeld voor nieuwe woningbouw.
Daarmee vormen de Omgevingsvisie en -verordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid
van onderhavig plan.
Gemeente
De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag.
De 'Woonvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 3.4) biedt de mogelijkheid voor de doelgroep starters en senioren te bouwen. Mede als gevolg van een periode van economische groei is ook in de gemeente Bronckhorst de druk op de woningmarkt toegenomen. De gemeente ziet daarnaast dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. De vraag naar vrijstaande woningen loopt terug terwijl er nog steeds een groeiende behoefte is aan passende woningen voor starters en senioren.
Voorliggend plan sluit aan op het woonbeleid. Er worden 5 extra woningen toegevoegd aan de woningvoorraad in de gemeente. Deze toevoeging voorziet in een lokale behoefte en vindt plaats in bestaand stedelijk gebied van de kern Vorden, waarmee het areaal aan stedelijke functies in het buitengebied niet toeneemt. Ook wordt met de herontwikkeling voorzien in een duurzame, toekomstbestendige kwaliteitsimpuls ter plaatse van het plangebied.
Bovendien wordt met het voorliggende woningbouwplan ingezet op (vier) woningen voor de doelgroep senioren. Dit sluit aan bij de beoogde doelgroepen uit het woonbeleid waarvoor de gemeente Bronckhorst woningen wil toevoegen.
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage.
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling.
Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In paragraaf 3.1.9.2 wordt dit ook aangegeven.
Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de 3 volgende hoofdcriteria:
1. de kenmerken van het project;
2. de plaats van het project;
3. de kenmerken van de potentiële effecten.
Beoordeling plan
In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (onderdeel D11.2) mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de volgende gevallen (indicatieve drempelwaarden):
Met voorliggend bestemmingsplan worden 5 nieuwe woningen op een perceel binnen het stedelijk gebied van de kern Vorden mogelijk gemaakt. De ontwikkeling blijft daarmee ver onder de drempelwaarden. Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, dient wel te worden nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu die de uitvoering van een m.e.r. noodzakelijk maken. Daarom zijn alle mogelijke milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling onderzocht en beschreven in de 'Notitie m.e.r.-beoordeling'. Deze notitie is opgenomen als Bijlage 15 bij de toelichting.
Hieruit blijkt dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het milieu. Op grond van deze aanmeldnotitie is voor het bestemmingsplan dan ook geen mer-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..
Conclusie
Voor dit bestemmingsplan is geen m.e.r.-procedure noodzakelijk conform het Besluit
m.e.r.
De energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie zijn duurzaamheidsthema's die een steeds belangrijkere plaats krijgen in ruimtelijke ordening. Nederland wil inmiddels, aangesloten bij de Europese Unie, in 2050 energieneutraal, klimaatadaptief en circulair zijn.
Bij de nieuwbouw zal voldaan worden aan de duurzaamheidsmaatregelen zoals opgenomen in het Bouwbesluit en zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame materialen. Zo worden de nieuwe appartementen zonder gasaansluiting ('gasloos') gebouwd.
Een bestemmingsplan dat voorziet in bouw- en/of inrichtingsmogelijkheden dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waarop het initiatief betrekking heeft. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Om de bodemkwaliteit van het plangebied in kaart te brengen is door adviesbureau EstInvent b.v. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek naar de betreffende kavels is opgenomen in Bijlage 16 en Bijlage 17. Tevens is een aanvullend onderzoek naar aanwezig puingranulaat in Bijlage 18 bijgevoegd. De conclusies van het bodemonderzoek zijn hieronder weergegeven.
Resultaten bodemonderzoek
Kavel 1711
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat op kavelnummer 1711 in de bovengrond een PCB gehalte is gemeten dat de achtergrondwaarde overschrijdt. Deze overschrijding is echter dermate dat aanvullende maatregelen en/of onderzoek niet noodzakelijk worden/wordt geacht.
Andere verontreinigingen zijn niet aangetroffen. Er zijn milieuhygiënisch geen belemmeringen voor de voorgenomen verbouw/nieuwbouw op de locatie.
Kavel 1557
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat op kavelnummer 1557 in de bovengrond een PAK gehalte gemeten dat de achtergrondwaarde overschrijdt. Deze overschrijding is echter dermate dat aanvullende maatregelen en/of onderzoek niet noodzakelijk worden/wordt geacht.
Andere verontreinigingen zijn niet aangetroffen. Er zijn geen milieuhygiënisch geen belemmeringen voor de voorgenomen verbouw/nieuwbouw op de locatie.
Asbest
Op het perceel 1557 is een nadere asbestinventarisatie naar een stabilisatielaag met puingranulaat onder de aanwezige verharding uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er weliswaar hechtgebonden asbest aanwezig is, echter niet in een gehalte dat de interventiewaarde noch de redelijkerwijs gehanteerde waarde voor nader onderzoek overschrijdt.
Conclusie
De bodemkwaliteit levert geen belemmering op voor het bestemmingsplan en voorgenomen bouwplan.
Algemeen
Voor het aspect geluid is binnen het projectgebied de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing.
De Wgh kent voor weg- en railverkeer alsmede voor gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden
op nieuwe bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij
industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied
waar, voor bouwplannen een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.
In het kader van dit bestemmingsplan is alleen het wegverkeerslawaai van belang. Er
liggen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen gezoneerde bedrijventerreinen.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.
Geluidsgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te
worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de
Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Deze waarde bedraagt
in vrijwel alle gevallen 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden, kan het college
van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor een hogere waarde. De maximale
ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 63 dB. Bij de ontheffing dient het
college te motiveren waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn en
waarom het plan gewenst is. Ook dient het in de Wgh vastgelegd binnenniveau gewaarborgd
te worden. Geluidsniveaus bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die hoger zijn
dan de wettelijke maximale ontheffingswaarden, zijn niet toegestaan.
Situatie plangebied
Ten behoeve van de realisatie van de 5 wooneenheden aan het Hof van Kettelerij is door adviesbureau Alcedo B.V. een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd. De belangrijkste resultaten en conclusies worden hierna weergegeven. Het rapport zelf is als Bijlage 22 bij deze toelichting opgenomen.
Resultaten akoestisch onderzoek
Er is gekeken naar de geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai van
de omliggende wegen N319 (Zutphenseweg), De Steege en Het Jebbink. Alhoewel enkel
de Zutphenseweg een gezoneerde weg is (de overige wegen hebben een maximumsnelheid
van 30 km/uur en kennen conform de Wgh daarmee geen geluidszone), is in het kader
van een goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting van alle omliggende wegen,
inclusief de 30 km/u wegen inzichtelijk gemaakt en conform de Wgh beschouwd. Dit om
te bezien of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wegverkeerslawaai
Uit het onderzoek blijkt dat voor alle wegen voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Voor de volledige berekening wordt verwezen naar het onderzoeksrapport in Bijlage 22.
Conclusie
Aan de hand van het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn voor het bestemmingsplan vanuit het aspect geluid (wegverkeerslawaai) op grond van de Wgh.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Situatie plangebied
Gelet op de aard en omvang van dit project (de realisatie van 5 woningen/appartementen), in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hierboven beschreven is, kan worden gesteld dat het voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Verder is in voorliggend geval geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Conclusie
Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt
het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (zoals varkens, geiten en kippen), wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object (zoals woningen). Voor de andere diercategorieën (zoals melkkoeien en paarden) is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied (zoals Bronckhorst), de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wgv moet voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld en
een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Situatie plangebied
In de nabijheid van het plangebied (< 500 meter) zijn geen veehouderijen aanwezig.
Conclusie
Het aspect geur vormt om deze reden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde woningbouwontwikkeling.
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en
Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een
hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden
zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden
voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste
van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit
in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst
gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet
zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te
verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten
tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat
en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die
op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden
indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien
worden door de Raad van State bij de beoordeling of (zorg)woningen op een passende
afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. Overigens mag deze reductie met één afstandsstap niet leiden tot een lager beschermingsniveau voor het aspect gevaar omdat voor activiteiten, waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstanden, vrijwel altijd specifieke regelgeving geldt.
In onderstaande tabel zijn de richtafstanden opgenomen tot een 'rustige woonwijk'
en 'gemengd gebied'.
Situatie plangebied
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Het project
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de nieuwbouw van 5 nieuwe (grondgebonden) woningen aan het Hof van Kettelerij in de kern Vorden voorzien, waarvoor deels een bestaand gebouw wordt gebruikt. Wonen betreft een milieugevoelige functie.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In dit geval worden er 5 woningen gerealiseerd: de functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande (bedrijfs)functies in de omgeving. Ook mogen deze bestaande (bedrijfs)functies niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.
In de omgeving van het plangebied - op enige afstand - zijn de volgende bedrijven/milieubelastende functies aanwezig:
De afstanden tussen de beschreven bedrijven en instellingen en de nieuwe woonfuncties leveren geen beperkingen op voor deze bedrijven en instellingen. Zij worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering als gevolg van de nieuwe woningen.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.
Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'
(Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels
van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid
buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers
in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten
tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in
de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In bijgaande figuur is dit in beeld gebracht.
Uitsnede risicokaart met plangebied rood aangepijld (bron: Atlas leefomgeving)
Risicovolle bedrijven en inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Op grotere afstand (>500 m) liggen wel een aantal risicovolle inrichtingen, maar het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze inrichtingen.
Ook worden door het plan zelf geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
In en/of direct nabij het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of water aanwezig. De nabijgelegen spoorlijn Zutphen- Winterswijk maakt geen deel uit van het Basisnet Spoor.
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in en/of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde woningbouwontwikkeling.
Algemeen
Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoets proces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In de gemeente Bronckhorst is het waterschap Rijn en IJssel verantwoordelijk voor het waterbeheer.
Eind jaren negentig vond er een omslag plaats in denken en beleid over de omgang met water. In plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen gericht op het veilig en snel afvoeren van water, kwam de nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem. Bij dit nieuwe waterdenken staat duurzaamheid voorop. Daarmee wordt bedoeld dat er zo min mogelijk inspanningen van buitenaf nodig zijn om het watersysteem in stand te houden en overlast te voorkomen. In de praktijk betekent dit dat natuurlijke processen zoals infiltratie en kwel, het zelfreinigende vermogen van waterlopen etc. worden hersteld. Externe negatieve effecten, zoals toename van verharding en riooloverstorten met afvalwater, worden voorkomen of gecompenseerd.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren dan ook beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief).
In Hoofdstuk 3 is hierop al ingegaan.
Situatie plangebied
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Vorden, ten noordwesten van het centrum van Vorden tussen de Zutphenseweg en het Jebbink. Het gaat om twee percelen aan het Hof van Kettelerij. Deze zijn kadastraal bekend onder gemeente Vorden, sectie M, perceelnummers 1557 en 1711.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van in totaal 5 nieuwe woningen op het Hof van Kettelerij mogelijk gemaakt.
Het plangebied bestaat daarbij uit twee deelgebieden; een zuidelijk deelgebied (perceelnr. 1557) met een omvang van ca. 1.345 m2 groot waarop 4 seniorenwoningen zijn voorzien en een noordelijk deelgebied (perceelnr. 1711) met een omvang van ca, 535 m2 groot waarop de bouw van een vrijstaande woning wordt voorzien. Het plangebied in dit bestemmingsplan heeft daarmee een totale omvang van ca. 1.880 m2.
Weergave plangebied op luchtfoto
Schetsplan beoogde nieuwe situatie (bron: DAD / Architectuur)
Bodem en grondwater
De bodem binnen het plangebied bestaat uit zand, zeer fijn tot matig grof (105-300 µm), zwak tot sterk siltig, lichtgeel tot donkerbruin, kalkloos tot sterk kalkhoudend tot een diepte van 0 - 6,6 m -mv. Zie hiervoor ook het uitgevoerde bodemonderzoek.
Het grondwater bevindt zich op circa 1,50 – 2.00 meter beneden maaiveld. De regionale grondwaterstromingsrichting van het freatisch grondwater is noordwestelijk gericht. De lokale grondwaterstroming kan worden beïnvloed door de aanwezigheid van watergangen, rioolsleuven en grondwateronttrekkingen in de directe omgeving.
Verharding
Bestaande situatie
In het zuidelijke plandeel (1.346 m2) zijn momenteel enkele bedrijfsgebouwen aanwezig. De totale grondoppervlakte hiervan
is 312 m2. De direct aangrenzende gronden zijn daarbij verhard en vooral in gebruik als in
- en uitrit en parkeerterrein. Deze erfverharding bedraagt ca. 423 m2.
De totale verharding in dit deelgebied komt daarmee uit op 735 m2.
In noordelijke deelgebied (536 m2) zijn momenteel geen gebouwen en/of erfverharding aanwezig en is daarmee geheel onverhard.
Verharding bestaande situatie
Nieuwe situatie
Op deelperceel 1 worden 4 nieuwe seniorenwoningen geraliseerd. Daarvoor worden de bestaande gebouwen deels gesloopt, deels verbouwd en aangevuld met nieuwe bebouwing.
Ook wordt het direct aangrenzende terrein heringericht, onder andere voor parkeren/ontsluiting en tuin. De plannen omvatten een verhard oppervlak van (in totaal) 818 m2 (bebouwing + erfverharding) en daarmee blijft 528 m2 als onverhard erf over.
Op het deelperceel 2 is een nieuwe vrijstaande woning voorzien, inclusief bijgebouw en erfinrichting. Er wordt uitgegaan van in totaal 184 m2 aan verharding (bebouwing + erfverharding) en 352 m2 aan onverhard deel van het erf.
Verharding nieuwe situatie
Daarmee neemt de verharding binnen het volledige plangebied in totaal met 266 m2 toe. (deelgebied 1 met 82 m2 en deelgebied 2 met 184 m2)
Waterbergingsvolume
In verband met deze toename van het verhard oppervlak, dienen compenserende maatregelen genomen te worden om het hemelwater in een extreme bui te kunnen bergen binnen het plangebied. Hiervoor heeft het waterschap, maar ook de gemeente, regels vastgelegd.
Waterschap Rijn en IJssel
Het WRIJ stelt dat, indien het projectgebied groter is dan 1.500 m2, dit als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen de bebouwde kom geldt. Omdat beide deelgebieden binnen het plangebied tezamen ca. 1.880 m2 groot zijn, geldt dit ook voor het voorliggende plan.
Hiervoor geldt dat het plan 'waterneutraal' ontwikkeld dient te worden om wateroverlast te voorkomen. Het waterschap hanteert als uitgangspunt, dat een bui, die ca. eens per 100 jaar voorkomt (bui T100), in het plangebied wordt geborgen en vertraagd wordt afgevoerd naar het grond- en/of oppervlaktewater. Daarbij dient rekening gehouden te worden met klimaatontwikkeling door de bui met 10% te vergroten (bui T100+10%).
Uitgangspunt daarbij is dat voor de toekomstige verhardingen in het gebied hemelwater gecompenseerd dient te worden: 80 mm per verhard oppervlak dient vastgehouden, geborgen en vertraagd afgevoerd te worden. Het benodigd waterbergingsvolume neemt daarbij evenredig toe met de toename van het verhard oppervlak.
Gemeente Bronckhorst
De gemeente Bronckhorst hanteert een rekenmethode waarin er van wordt uitgegaan dat 70% van het (woon)perceel wordt verhard. Op deze verharding dient 80 mm per m2 aan bergingscapaciteit gerealiseerd te worden.
Capaciteit waterberging
De regels van de gemeente Bronckhorst zijn 'strenger' dan die van het waterschap en zijn derhalve maatgevend.
Voor perceel 1 (zuidelijk) betekent dat:
70% x 1.346 m2 x 80 mm = 75,4 m3 waterberging.
Voor perceel 2 (noordelijk) betekent dat:
70% x 536 m2 x 80 mm = 30,0 m3 waterberging.
Deze bergingscapacitieit wordt als verplichting meegenomen in het bestemmingsplan. Daartoe is per deelperceel een voorwaardelijke bepaling opgenomen in artikel 3.4.2 van de regels van dit bestemmingsplan.
Inrichting waterberging
De waterberging dient bij voorkeur bovengronds vormgegeven te worden als wadi of retentievijver. Afhankelijk van de situatie kan ook gekozen worden voor infiltratiekratten, groene daken, etc. De effectiviteit van infiltratie is daarbij wel afhankelijk van de grondsoort en gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG).
Zoals aangegeven en ook blijkt uit het bodemonderzoek, bestaat de bodem binnen het plangebied in de eerste meters onder het maaiveld vooral uit zand en is er ook sprake van een relatief lage grondwaterstand. Daarmee zijn er goede randvoorwaarden aanwezig om hemelwater te kunnen laten infiltreren in de bodem
Het is dan ook de bedoeling dat het hemelwater dat op het dak van de nieuwe woningen neerkomt, wordt geïnfiltreerd in de bodem.
Omdat er in voorliggende situatie sprake is van 2 verschillende deelgebieden, de openbare ruimte niet in eigendom is van de initiatiefnemer en er op basis van de beoogde verkaveling bovengronds niet veel ruimte meer aanwezig is, wordt bewust niet gekozen voor een wadi en/of greppel maar voor een infiltratiesysteem met infiltratiekratten. Een infiltratiekrat creëert een ruimte onder de grond waarin hemelwater kan worden opgeslagen en vertraagd. Vanuit deze kratten zakt het opgeslagen regenwater vertraagd weg in de bodem, richting het grondwater.
Een infiltratiekrat is in de regel 40cm hoog en zorgt voor een effectieve wateropslag van 950 liter per kuub. Een krat heeft een capaciteit van 291 l. Indien nodig kunnen deze ook twee-laags toegepast worden, waarbij de capaciteit dan uiteraard verdubbeld.
In deelgebied 1 zullen de parkeerplaatsen en inrit worden uitgevoerd in halfverharding en ook worden voorzien van (éénlaags) infiltratiekratten.
Daarmee kan ruim voldoende waterbergingsvolume gecreëerd wordt om aan de eis van 75,4 m3.
Voor deelgebied 2 wordt ook uitgegaan van (éénlaags) infiltratiekratten, onder de parkeerplaatsen / oprit, alsook onder het terras behorend bij de vrijstaande woning. Hiermee kan ook ruim voldoende capaciteit worden gecreëerd om te voldoen aan de eis van 30 m3.
In Bijlage 23 is een beschrijving van het waterberging-systeem, inclusief dimensionering, gegeven.
In de eindsituatie kan hiermee al het hemelwater op het perceel worden opgevangen, conform de eisen van de gemeente en het waterschap.
Oppervlaktewater en beschermingsgebieden
Verder voorziet het plan niet in het graven of dempen van watergangen. In het plangebied is namelijk geen oppervlaktewater aanwezig en er bevinden zich geen waterkeringen of andere waterstaatkundige werken. Ook is het plangebied niet gelegen in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Op het perceel en directe omgeving is evenmin sprake van wateroverlast.
Riolering
Het vuile afvalwater vanuit de nieuwe woningen zal afgevoerd worden via het vuilwaterriool/DWA-riool, als onderdeel van een gescheiden rioleringssysteem. De vuilwaterriolering is vervolgens aangesloten op het bestaande rioleringssysteem in de directe omgeving. Bij de definitieve uitwerking van de plannen zal de dimensionering (o.a. aansluiting op riolering) in beeld worden gebracht.
Voor het hemelwater wordt de voorkeursvolgorde vasthouden – bergen - afvoeren gehanteerd.
Het is de bedoeling dat het hemelwater dat op het dak van de nieuwe woningen neerkomt, wordt geïnfiltreerd in de bodem en gebruik gemaakt wordt van infiltratiekratten. Zie ook hiervoor. Daarbij is het wel belangrijk om de waterkwaliteit te bewaken. Daartoe dient het gebruik van uitloogbare materialen bij het bouwen vermeden te worden.
Klimaatadaptie (wateroverlast)
Aan de hand van de klimaatatlas (https://www.weetvanwater.nl/klimaatatlas) blijkt dat deelgebied 2 kwetsbaar is voor wateroverlast. In dit kader wordt opgemerkt dat het perceel wordt opgehoogd, gelijk aan de belendende percelen. Door bovendien uit te gaan van een begane-grondvloer die minimaal 30 centimeter boven de hoogte van de weg uitkomt, levert dit geen probleem op. En door uit te gaan van de infiltratievoorzieningen op de eigen woonkavel (zie hiervoor) wordt dit ook niet afgewenteld op de (directe) omgeving.
In bijgaande watertoetstabel zijn de relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige thema's nog eens inzichtelijk gemaakt.
Watertoetstabel
In bijgaande watertoetstabel zijn de relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige
thema's nog eens inzichtelijk gemaakt.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
Algemeen | Maakt het plan deel uit van een groter plan, zoals een masterplan/ stedenbouwkundige visie? | Nee |
Beheer en onderhoud |
Wordt water aangelegd, gedempt of aangepast? | Nee |
Ligt in of nabij het plangebied een watergang? | Nee | |
Veiligheid |
Ligt in of nabij het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering, overige kering of kade)? | Nee |
Ligt het plangebied in een overstromingsgevoelig gebied of winterbed van een rivier? | Nee | |
Klimaatadaptatie (wateroverlast) | Neemt in het plan het verharde oppervlak van bebouwing en bestrating toe met meer dan 500m2? | Ja |
Neemt in het plan het verharde oppervlak van bebouwing en bestrating toe met meer dan 1500m2? | Nee | |
Bevindt het plan zich in een waterbergingsgebied, laaggelegen gebied of beekdal? | Nee | |
Is er in of rondom het gebied wel eens sprake (geweest) van wateroverlast of blijkt er gevoeligheid voor wateroverlast uit de klimaatatlas (https://www.weetvanwater.nl/klimaatatlas) | Ja | |
Is het plangebied gevoelig voor hittestress? (bekijk hiervoor de klimaatatlas) | Nee | |
Is het verschil tussen de hoogte van de weg en de bovenzijde van de begane-grondvloer minder dan 30 centimeter? | Nee | |
Waterkwaliteit | Is in of nabij het plangebied oppervlaktewater aanwezig of gepland? | Nee |
Bevindt het plan zich in een gebied met speciale functie (zoals KRW, EVZ, N2000, natte landnatuur, zwemwater)? | Nee | |
Afvalwaterketen | Worden in het plan meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd? | Nee |
Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie/ rioolgemaal/ persleiding/ gemengde overstort? | Nee | |
Wordt regenwater afgevoerd naar de rioolwaterzuivering? | Nee | |
Vinden er activiteiten plaats op het verharde oppervlak waardoor verontreinigingen kunnen afspoelen en het oppervlaktewater mogelijk vervuild raakt? | Nee | |
Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee | |
Grondwater- beheer | Bevindt het plan zich in een kwelgebied ? | Nee |
Is afstand tussen GHG en bovenkant vloer kleiner dan 80 cm? | Nee | |
Ligt het plan in beschermingszone of intrekgebied van een (drink)wateronttrekking? | Nee | |
Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee | |
Worden drainagevoorzieningen aangelegd binnen een beperkingengebied voor drainage? | nee | |
Recreatie en beleving | Wordt recreatief medegebruik van wateren en oevers mogelijk gemaakt? | Nee |
Ligt in het plangebied een beschermd watererfgoed? | Nee |
Overleg
De waterparagraaf is vooraf toegestuurd naar het waterschap Rijn en IJssel (WRIJ). Naar aanleiding van de reactie van het WRIJ is de waterparagraaf op diverse onderdelen aangepast en aangevuld.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied en omgeving. De verplichte waterbergingscapaciteit is voorwaardelijk vastgelegd in dit bestemmingsplan. Daarmee is de ontwikkeling vanuit het aspect water uitvoerbaar en is er geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.
Algemeen
Omdat het Nederlandse klimaat aan verandering onderhevig is, is het van belang dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het aspect klimaatadaptatie wordt meegenomen. Relevante onderwerpen hierin zijn waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Hierin heeft het aspect klimaatadaptatie belangrijke raakvlakken met het aspect water.
Toetsing
Ter beoordeling van het aspect klimaatadaptatie is de Atlas voor de Leefomgeving geraadpleegd. Per deelaspect is een beoordeling van mogelijke risico's gemaakt en zijn oplossingen beschreven.
Waterveiligheid
Onderstaand kaartbeeld toont een uitsnede van het thema 'Maximale waterhoogte bij een dijkdoorbraak'. Voor het de hele kern Vorden, en daarmee ook voor het plangebied, geldt dat er géén waterhoogte boven maaiveld het te verwachten is bij een overstroming ten gevolge van een dijkdoorbraak.
Er zijn derhalve géén extra maatregelen nodig om mogelijke gevolgen te beperken.
Kaartuitsnede waterveiligheid (bron: Atlas voor de Leefomgeving)
Wateroverlast
Onderstaand kaartbeeld toont een uitsnede van het thema 'Water op straat na extreme regenbui'. Uit de kaartgegevens blijkt dat er ter plekke van het projectgebied sprake is van wateroverlast tot ten hoogste 5 cm op straat. Met de realisatie van de beoogde woningen zal het verhard oppervlak binnen het projectgebied toenemen. In de waterparagraaf in paragraaf 2.1.3.2.9 is hier al op ingegaan. Het perceel wordt opgehoogd, gelijk aan de belendende percelen. Door bovendien uit te gaan van een begane-grondvloer die minimaal 30 centimeter boven de hoogte van de weg uitkomt, levert dit geen probleem op.
Kaartuitsnede wateroverlast (bron: Atlas voor de Leefomgeving)
Droogte
Onderstaand kaartbeeld toont een uitsnede van het thema 'Waterbergend vermogen ondergrond'. Uit de kaartgegevens blijkt dat het waterbergend vermogen binnen de deelgebieden varieert tussen circa 250 tot 500 mm. Het gebruik van de gronden ten behoeve van de beoogde functie ('Wonen') betreft een gebruik dat slechts in beperkte mate afhankelijk is van droogte en wijkt bovendien niet af van de omgeving, waarin hoofdzakelijk woonfuncties gelegen zijn.
Kaartuitsnede droogte (bron: Atlas voor de Leefomgeving)
Hitte
Tot slot geeft onderstaand kaartbeeld een uitsnede weer van het thema 'Gevoelstemperatuur tijdens een zomerse dag'. Uit deze gegevens blijkt dat ter plekke van de deelgebieden sprake is van een gevoelstemperatuur tot maximaal 42 graden; dit is vergelijkbaar met de gevoelstemperatuur bij omliggende woningen waar net als in de gewenste situatie sprake is van afwisselend verharding (bebouwing en wegen) en erven (tuinen en openbaar groen).
Kaartuitsnede hitte (bron: Atlas voor de Leefomgeving)
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'klimaatadaptatie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Archeologie
Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet 2016, uitgewerkt in het Besluit Erfgoedwet archeologie, is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Situatie plangebied
Het gemeentelijk archeologisch beleid heeft een vertaling gekregen in het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst. Binnen het plangebied, en specifiek alleen voor een deel van het zuidelijke perceel (nr. M 1557,) hebben gronden hierin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Dit betekent dat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2 binnen dit gebied, een rapport van een archeologisch onderzoek overlegd dient te worden, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Het bestemmingsplan maakt weliswaar nieuwe bebouwing mogelijk binnen deze contour,
maar niet groter dan de ondergrenswaarde conform het archeologisch beleid. Een archeologisch
onderzoek is derhalve niet noodzakelijk
Vertaling in het bestemmingsplan
In het voorliggende bestemmingsplan blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' gehandhaafd. Dit betekent dat bij toekomstige werkzaamheden de archeologische waarden beschermd blijven conform het gemeentelijke archeologisch beleid en bij ingrepen groter dan 500 m2, alsnog archeologisch onderzoek vereist is.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het beoogde woningbouwplan. Als bij het graafwerk voor de bouw van de nieuwe woningen onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 en 5.11.
Cultuurhistorie
Algemeen
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
Situatie plangebied
Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Bronckhorst blijkt dat er in of nabij het projectgebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. De locatie voor de nieuwbouw is niet aan te merken als cultuurhistorisch waardevol of karakteristiek. Ook zijn in het plangebied geen monumenten of andere objecten met een belangrijke cultuurhistorische waarde. Derhalve herbergt het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming vanuit het bestemmingsplan behoeven.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt om deze reden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.
Gebiedsbescherming
Wet Natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.
Gelders Natuurnetwerk
Naast de bescherming van de Wet natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO) (voorheen beiden Ecologische Hoofdstructuur). Op gronden binnen het GNN mogen geen nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, tenzij er geen reële alternatieven aanwezig zijn, redenen zijn van groot openbaar belang en negatieve effecten op het gebied worden beperkt. Uitbreiding van bestaande functies in het GNN kan alleen als de kernkwaliteiten van het gebied per saldo worden versterkt. Op gronden die deel uitmaken van het GO zijn nieuwe ontwikkelingen of uitbreiding van bestaande functies alleen mogelijk als dat niet leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van dat gebied.
Soortenbescherming
De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wnb. Het doel van de Wnb is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.
De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.
Situatie plangebied
Om te beoordelen wat de effecten zijn van de beoogde woningbouwontwikkeling binnen het plangebied op de natuur, is door ecologisch adviesbureau EcoTierra een natuurtoets in de vorm van een Quickscan uitgevoerd, gebaseerd op een bronnenonderzoek en een veldbezoek. Dit veldbezoek heeft op 7 maart 2023 plaatsgevonden.
Het rapport is integraal als Bijlage 19 bij deze plantoelichting opgenomen. De belangrijkste conclusies worden hieronder weergegeven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en/ of de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Het dichtstbijzijnde Natura2000- gebied ligt op bijna 6 kilometer afstand en betreft
“Rijntakken”. Het plangebied is derhalve niet gelegen naast/ nabij een Natura2000-gebied.
Er zal geen rechtstreekse aantasting (veroorzaakt door bijvoorbeeld licht, trillingen,
geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting (door bijvoorbeeld verdroging)
plaatsvinden op soorten die voor het genoemde Natura2000-gebied zijn aangewezen.
Stikstofdepositie
In de genoemde Quickscan Wnb is expliciet aangegeven dat het thema verzuring (o.a. in relatie tot het aspect 'stikstof') niet onder de reikwijdte van het uitgevoerde onderzoek valt. In aanvulling daarop is door mRO separaat een stikstofdepositieonderzoek (stikstofdepositieberekening met AERIUS-Calculator) uitgevoerd voor de gebruiks- en aanlegfase van het project. De notitie met de uitgangspunten en resultaten van dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 20 bij deze plantoelichting.
Hieruit blijkt dat het beoogde woningbouwplan binnen het plangebied aan de Hof van Kettelerij te Vorden in zowel de aanlegfase alsook in gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie (>0,00 mol stikstof ha/jaar) op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in Natura 2000-gebieden. De woningbouwontwikkeling heeft derhalve geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Het plan voldoet daarmee aan de Wnb.
Houtopstanden
Er worden in het kader van de voorgenomen ingrepen geen houtopstanden gekapt. Het onderdeel 'houtopstanden' van de Wnb is derhalve niet van toepassing.
Soortenbescherming
Uit het bronnenonderzoek zijn geen relevante waarnemingen aangetroffen in en rond het plangebied. Ook zijn er geen meldingen van beschermde soorten bekend.
Flora
Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten flora aangetroffen in en rond het plangebied.
Vogels
Er zijn huismussen aan de rand van het plangebied aangetroffen. De bestaande opstallen zijn niet geschikt als nestplaats voor beschermde vogels.
Zoogdieren
Het plangebied is niet geschikt als habitat voor grondgebonden zoogdieren of komen niet voor. Negatieve gevolgen worden niet verwacht.
Vleermuizen
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een essentieel foerageergebied of vliegroutes
van vleermuizen. Wel kan de te verbouwen/renoveren opstal gebruikt worden door vleermuizen
om er te verblijven of voort te planten. Mogelijk gaan er door de ingrepen verblijf-/
voortplantingsplaatsen verloren bij de opstal. Dit is niet toegestaan bij de Wnb.
In dit kader heeft er een nader onderzoek naar vleermuizen plaatsgevonden, gebaseerd
op de daarvoor geldende protocollen. De bijbehorende rapportage is ook als bijlage
bij deze plantoelichting gevoegd. In dit kader wordt verwezen naar Bijlage 21.
Uit dit nadere onderzoek blijkt dat er geen zomerverblijven, paarverblijven en kraamkolonies voor vleermuizen zijn aangetroffen. Ook zal er geen aantasting zijn van foerageergebied of vliegroutes. Een ontheffing Wnb is niet noodzakelijk.
Amfibieen, reptielen en vissen
Er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied en het is niet geschikt als habitat voor beschermde soorten.
Ongewervelden / overige soorten
Het ontbreken van specifieke habitats maakt dat exemplaren van beschermde soorten van ongewervelden en overige soorten niet te verwachten zijn. Er zijn ook geen meldingen van deze soorten bekend.
Zorgplicht
Verder geldt voor alle soorten de zorgplicht uit de Wnb. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde Quickscan, het nadere onderzoek naar vleermuizen en de AERIUS-berekening, wordt geconcludeerd dat het aspect ecologie niet in de weg staat aan de uitvoering van de met het bestemmingsplan beoogde ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.
Parkeerbehoefte
Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan het parkeerbeleid dat is opgenomen in de beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' dat op 16 december 2013 door het college van burgermeester wethouders is vastgelegd. Op grond van de beleidsregels moet bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Het uitgangspunt van de parkeerregels is dat de toe te voegen parkeervraag altijd op "eigen" terrein wordt gerealiseerd. Pas wanneer hier onvoldoende ruimte voor beschikbaar is, wordt gezocht naar plek binnen de openbare ruimte.
De gemeentelijke parkeernormen zijn geënt op de meest recente parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW is een onafhankelijk kenniscentrum voor infrastructuur, openbare ruimte en verkeer en vervoer.
In de gemeentelijke parkeernota is Vorden als 'weinig stedelijk' aangemerkt, met als
gebiedstypering 'rest bebouwde kom'. En aangezien in het voorliggende woningbouwplan
uitgegaan wordt van 5 nieuwe woningen in een betaalbaar segment gezinnen (1) en ouderen
(4), wordt aangesloten bij het in de nota aangegeven woningtype "koop, vrijstaand"
en "koop, tussen/hoek". Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,6, respectievelijk 2,4
parkeerplaatsen per woning, wat betekent dat in het voorliggende plan rekening gehouden
moet worden met 12,3 (naar boven afgerond 13) parkeerplaatsen.
In het voorliggende plan is hieraan invulling gegeven door binnen het plangebied de
benodigde parkeerplaatsen aan te leggen. Zo wordt het perceel waar de 4 nieuwe seniorenwoningen
zijn voorzien (met kadastraalnr. M 1557) opnieuw ingericht, zodat ruimte aanwezig
is voor 10 parkeerplaatsen. In dit kader wordt ook verwezen naar het schetsplan in
paragraaf 2.2.2.3.
Voor de vrijstaande woning op het perceel M 1711 is ruimte aanwezig voor 3 parkeerplaatsen.
Daarmee wordt voldaan aan het parkeerbeleid.
Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij CROW-Publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018), waarin ook kencijfers voor de verkeersgeneratie van verschillende functies zijn
opgenomen. Op basis van de hiervoor genoemde woningtypologie wordt per woning uitgegaan
van maximaal 8,6 respectievelijk 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit betekent
dat maximaal een toename van 40 motorvoertuigbewegingen per etmaal wordt verwacht.
Dit aantal verkeersbewegingen is nog steeds dermate gering, dat de verkeersafwikkeling zonder problemen op de omliggende wegen (zoals de Zutphenseweg) kan plaatsvinden en zal opgaan in het heersende verkeersbeeld.
Daarbij wordt opgemerkt dat de voormalige bedrijfsfunctie op deze locatie ook al voor de nodige verkeersbewegingen zorgde.
Conclusie
Het parkeren en de verkeersgeneratie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Voor planologisch relevante leidingen (en kabels) gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar bij de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden.
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen en kabels aanwezig. Ook in de nabijheid het plangebied zijn geen leidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig (zie hiervoor ook paragraaf 2.2.3.2.8 van deze plantoelichting). Leidingen (en kabels) vormen derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In het voorliggende woningbouwplan uitgegaan wordt van een nieuwbouw van in totaal 5 woningen in een betaalbaar segment voor gezinnen en ouderen. Met het plan wordt beantwoord aan een lokale behoefte, welke voldoet aan de huidige technische standaarden. Het plan voorziet hierdoor in een kwaliteitsimpuls, aangezien de bestaande bedrijfsopstallen van een passende bestemming worden voorzien. De voorgestelde ontwikkeling past dan ook binnen het woonbeleid van de gemeente.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Het voorliggende plan betreft een particulier initiatief. De kosten voortvloeiende
uit de ontwikkeling komen voor rekening van initiatiefnemers. Met initiatiefnemers
wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin tevens het risico op planschade
is meegenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit
brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan op grond van artikel
6.12 Wro achterwege kan blijven.
Met de bouw van woningen voor gezinnen en ouderen wordt voorzien in een maatschappelijk behoefte. De locatie ligt in de nabijheid van het centrum van Vorden zodat toekomstige bewoners gebruik kunnen maken van de aanwezige voorzieningen.
Het Waterschap Rijn en IJssel is om advies gevraagd over de opgestelde watertoets. Naar aanleiding van de reactie van het WRIJ is de waterparagraaf op diverse onderdelen aangepast en aangevuld.
Het Waterschap heeft bij mail van 29 september 2023 aangegeven nog enkele vragen en
opmerkingen te hebben. In het vervolg van het planproces en bij de nadere uitwerking
van het verkavelings- en inrichtingsplan wordt hier verder op ingegaan.
Vanwege de aanwezige molenbiotoop is het plan ook voor advies aan de provincie Gelderland
voorgelegd. Op 26 oktober 2023 is er een advies vanuit de provincie binnengekomen.
De opmerkingen die de provincie hebben gemaakt zijn verwerkt in dit plan.
Voor de ontwikkelingen van de 5 woningen aan het Hof van Kettelerij, zoals beschreven in voorliggend bestemmingsplan, zijn naaste buren, omwonenden en andere geïnteresseerden door de initiatiefnemers met regelmaat en terloops geïnformeerd.
Allen zijn positief met de huidige plannen welke zij hebben ingezien en hun instemming verlenen.
Daarbij is in de naastgelegen bloembinderij op het hof op 28 september 2021 een eerste
informatiebijeenkomst gehouden en een tweede bijeenkomst op 15 mei 2022.
Tevens is er gedurende de 'Winter-Kerst openstelling' van de bloembinderij in de maanden november - december 2022 een derde bijeenkomst geweest.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4.
Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2.
Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.
Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken
gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd,
gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak
geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen
stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte
van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:
woningtype | min. afstand zijdelingse perceelgrens voetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten | diepte bouwvlak | max. oppervlakte | min. afstand achterste perceelgrens | |||
vrijstaand [vrij] | 5m (eindsituatie) 3m (tussensituatie) |
15m | 200m2 | 8m | |||
twee-aaneen [tae] | 3m | 12m | 150m2 | 8m | |||
aaneengebouwd [aeg] | bestaande bebouwing | bestaande maat met afwijking 10m voetnoot: Bij aaneengebouwde woningen wordt de bestaande maat gehanteerd. Het wordt ook mogelijk om, zoals bij vrijstaand en twee-aaneen, het hoofdgebouw aan de achterzijde uit te breiden middels binnenplanse afwijking. Daarbij kan sprake zijn van de schaduwwerking. Aan deze afwijkingsbevoegdheid worden criteria gesteld ter voorkoming van onevenredige hinder voor omwonenden door schaduwwerking of in verband met privacy. |
- | 8m | |||
gestapeld | bestaande maat | bestaande maat | - | - |
Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.
De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².
Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving.
Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.
Om het gebruik van gronden uitsluitend voor parkeren te garanderen, is daar waar nodig op de verbeelding en in de regels de functieaanduiding 'parkeerterrein' opgenomen.
Waarde - Archeologische verwachting 2
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologische verwachting 2 staat voor een voor een middelhoge verwachtingswaarde.
Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.
Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.
Op de locatie aan de Hummeloseweg 32 te Zelhem staat momenteel een woning met bijgebouw. De woning en het bijgebouw worden van elkaar afgesplitst. Op de kavel van het voormalige bijgebouw worden 3 aaneengesloten woningen ontwikkelt. Het bestaande bijgebouw wordt hiervoor gesloopt. De nieuwe woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd. Hieronder een weergave van de beoogde situatie.
De locatie is gelegen in de kern van Zelhem en kadastraal bekend als gemeente Zelhem, sectie O nummer 2577. Hieronder een weergave van het plangebied (rood omlijnd).
De locatie is gelegen in het bestemmingsplan ‘Stedelijk gebied Bronckhorst’ (vastgesteld 31 maart 2016) en de daarop volgende herziening ‘stedelijk gebied: veegplan 2022-1B’ (vastgesteld 28 april 2022). De locatie heeft hierin de enkelbestemming ‘Wonen’. En een klein gedeelte van het plangebied heeft de enkelbestemming ‘Verkeer’.
Van een bouwvlak is op deze locatie geen sprake. Ook geldt hier de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting 2’. Hieronder een weergave van de locatie ten opzichte van het bestemmingsplan ‘stedelijk gebied Bronckhorst’.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.3 de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.3.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.3.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.3.3).
Paragraaf 2.3.1 Inleiding
Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.3.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.3.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.3.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.3.1.4).
Paragraaf 2.3.2 Initiatief
In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.3.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.3.2.2) en de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.3.2.3).
Paragraaf 2.3.3 Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.3.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.3.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.3.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.3.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.3.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.3.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.3.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Paragraaf 2.3.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).
Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen
In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).
Bijlagen bij planonderdeel Hummeloseweg 32 Zelhem
Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.
De locatie Hummeloseweg 32 betreft in de bestaande situatie een woning met bijgebouw. Kadastraal betreft het een aantal aparte percelen. Het perceel, sectie O nummers 2578, 2397 en 2396 waarop de woning met omliggende tuin is gesitueerd, valt buiten het plangebied. Het plangebied betreft het perceel sectie O nummer 2577 waarop het bijgebouw is gesitueerd. Dit bijgebouw betreft een voormalig bedrijfsgebouw. Hieronder een weergave van de bestaande situatie van het volledige perceel voorheen behorende bij de Hummeloseweg 32. Tevens is een weergave van de bestaande situatie gezien vanaf de Zevenweg bijgesloten.
Op kaarten van omstreeks 1900 is er in de directe omgeving van de Hummeloseweg 32 nog geen bebouwing te zien. De eerste bebouwing verschijnt omstreeks 1930. Eind 1960 zie de duidelijk dat de kern van Zelhem is vergoot. De Zevenweg werd aangehouden als grens tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Omstreeks de eeuwwisseling is duidelijk op kaarten te zien dat de uitbreiding van Zelhem zich voltrekt aan de andere zijde van Zevenweg.
De omgeving van de Hummeloseweg vertoont vooral het beeld van traditionele blokverkaveling. De buurt bestaat uit woningen met tuinen aan de straat afgezet met hagen, binnenruimten met de achtertuinen en veel half vrijstaande woningen. Daarbinnen zijn als grotere bouwmassa's een school aan de Groen van Prinstererstraat en een gymzaal aan de Thorbeckestraat gevestigd. De rand aan de zijde van 't Soerlant bestaat uit vrije kavelbouw
De Zevenweg is aan te merken als een herkenbare rondweg. Het heeft geen functie meer als hoofdontsluiting, maar verbind wel de verschillende buurten aan elkaar. De straten in de omgeving bevatten voornamelijk woonfuncties. In de directe omgeving zijn naast woonbestemmingen in geringe mate andere bestemmingen aanwezig. In de directe omgeving is een locatie met de bestemming ‘detailhandel’ gelegen. Meer richting de kern volgen de bestemmingen ‘kantoor’ en ‘maatschappelijk’.
De woningen worden gerealiseerd in de op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het betreft een bouwvlak waarin 3 woningen zijn gelegen. De locatie van dit bouwvlak is afgestemd op de omliggende bebouwing, de woning aan de Hummeloseweg, die haaks op deze nieuwe woningen staat, en de naastgelegen twee-onder-een-kap woning aan de Zevenweg.
Het bouwvlak heeft een diepte van circa 11 meter. Op die manier is er nog sprake van achtertuinen met een diepte van circa 9 meter. Tevens wordt er voor alle drie de woningen een achterom gecreëerd. Het hoofdgebouw wordt gebouwd op 3 meter afstand ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrenzen. Het parkeren geschied zoveel mogelijk op eigen terrein.
Het plangebied is volgens de welstandsnota gelegen in het historische stads- en dorpsgebied. De oude stads- en dorpsgebieden ontlenen hun kenmerken aan een langere periode van ontwikkeling. De bebouwing is relatief open en kleinschalig met een grote variatie aan bouwvormen en stijlen. In de gemeente Bronckhorst kennen alleen de kernen Hengelo, Vorden en Zelhem verdichting van enige omvang. Verder blijven aaneengesloten straatwanden beperkt tot korte stukjes zoals in Laag-Keppel, Hummelo of Halle het geval is. De bebouwing is in de regel direct - met rabatstrook - aan de weg geplaatst, met naar de weg gekeerde gevels. Deze krijgen zo alle nadruk, terwijl de zij- en achtergevels veel minder bewerkt zijn. De positie van de bebouwing aan de linten buiten de oude kern is veelal gevarieerder en minder dicht aan de weg geplaatst. De bebouwing is in de regel een tot twee bouwlagen met kap en incidenteel drie en zelfs vier bouwlagen. Traditionele materialen als baksteen, keramische pan, hout en zink overheersen.
Onderstaand zijn de gevelaanzichten van de nieuw te realiseren woningen bijgevoegd, evenals een 3-D impressie. Een complete weergave van de beoogde bebouwing is te vinden in Bijlage 24 bij deze toelichting.
De voorgenomen herontwikkeling betreft de ontwikkeling van het perceel Hummeloseweg 32, te weten een voormalige bedrijfsgebouw, dat inmiddels haar functie heeft verloren en wordt gesloopt.
Het voornemen is om ter plaatse 3 levensloopbestendige woningen te bouwen. Het bestaande voormalige bedrijfsgebouw wordt hiervoor gesloopt. De voorgevels van de woningen zijn gelegen aan de Zevenweg. Via het Möldershöfken zijn de woningen via een achterpad bereikbaar.
In paragraaf 2.3.3.1 wordt het proces en de keuzes geschetst hoe het plan zich verhoudt tot de kernkwaliteiten van het provinciaal en gemeentelijk beleid.
Het initiatief past volledig binnen het beleidskader zoals genoemd in Hoofdstuk 3 Beleidskader.
Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op ruime afstand van het plangebied. De woonactiviteiten op dit perceel hebben geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor dit Natura 2000-gebied ook mede gezien de grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Ad.b en c.: Woonactiviteiten worden alleen genoemd in relatie tot een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij meer dan 2000 woningen worden gebouwd (onderdeel D. 11.2 van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage). In dit geval is, gelet op jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414)), geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject
Concluderend:
Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau in het Besluit m.e.r. niet worden genoemd. Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met duurzaamheidsaspecten.
Bij het realiseren van de nieuwe woningen wordt gebruik gemaakt van duurzame, niet uitlogende materialen.
Op het dak worden zonnepanelen gelegd, die dienen om op duurzame wijze elektriciteit op te wekken voor onder meer verwarming van de woningen. Deze woningen worden immers gasloos uitgevoerd.
Vuilwater wordt evenals in de bestaande situatie geleid naar de gemeentelijke riolering. Voor de nieuwe woningen wordt voorzien in infiltratie ter plaatse.
Conclusie
Met de uitvoering van het plan wordt winst geboekt op het gebied van duurzaamheid.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te kunnen maken is er een bodemonderzoek uitgevoerd. Hieronder de conclusie van het rapport. Het complete rapport is als Bijlage 25 (verkennend bodemonderzoek door Buro Antares. projectnummer RZW\2019084\29-05-2019\Versie 1 met datum 29-05-2019) bij deze toelichting gevoegd.
Uit het vooronderzoek komt naar voren dat de locatie sinds 1970 is bebouwd met het woonhuis en de schuur. Op de locatie is een voormalige ondergrondse tank aanwezig geweest. In de schuur hebben kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaats gevonden. Voor het overige zijn er op de locatie geen bodembedreigende activiteiten aanwezig geweest.
Onder de klinkerverharding ter plaatse van boring 05 is een verhardingslaag van 0,2 meter dikte aangetroffen bestaande uit baksteen. Ter plaatse van boring 10 is van 0,5 tot 0,8 m -mv sporen baksteen waargenomen. Daarnaast is in de ondergrond is een zwakke roesthoudende laag aanwezig. In beide grondmengmonsters zijn licht verhoogde gehalten aan PAK aangetoond. In de grondmonsters ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank zijn voor de geanalyseerde parameters geen verhoogde gehalten boven de achtergrondwaarde aangetoond.
Het grondwater op de locatie bevat een licht verhoogde concentratie aan barium.
Besluit bodemkwaliteit
Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit blijkt dat de onderzochte bodem wordt ingedeeld als bodemkwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’.
Concluderend:
In de grond zijn licht verhoogde gehalten aan PAK aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De licht verhoogde gehalten/concentraties zijn dusdanig gering verhoogd dat risico`s voor de volksgezondheid en het milieu als verwaarloosbaar mogen worden beschouwd. Met inachtneming van de inhoud van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waar geluidzones voor gelden: railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai. Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan hebben Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.
Railverkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.
Industrielawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.
Verkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevinden zich wegen met een wettelijk zone. Voor een ontwikkeling binnen de zone van wegen moet aangetoond worden dat het verkeerslawaai op de gevel van (bijvoorbeeld) de woning voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder. Voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB. Gezien de situering van de beoogde woningen is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek door Sain Milieuadvies met datum 11 april 2023 en nummer 2023-3025) is toegevoegd als Bijlage 26 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek volgt dat:
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting door de Zevenweg zijn niet doeltreffend, financieel niet haalbaar, of ongewenst vanuit stedenbouwkundig oogpunt of in verband met verkeersveiligheid. Daarom zijn hogere waarden vanwege de Zevenweg nodig. Hiervoor is een hogere grenswaarde aangevraagd. De stukken hiervan zijn als bijlage toegevoegd bij deze toelichting.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Conclusie
Met de komst van drie extra woningen nemen de verkeersbewegingen licht toe. In het kader van de “worst-case”- benadering wordt per woning uitgegaan van maximaal 8 (auto)verkeersbewegingen per etmaal (norm crow.nl). Derhalve is uitgegaan van 3 x 8 (auto)verkeersbewegingen = 24 per etmaal.
Door middel van de NIBM-tool is berekend of het extra verkeer invloed heeft op de luchtkwaliteit. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit kan worden vastgesteld. Met de NIBM-tool kan op een eenvoudige en snelle manier bepaald worden of een plan niet-in-betekende-mate bijdraagt (NIBM).
In de figuur hieronder is de berekening van de NIBM-tool weergegeven. Geconcludeerd is dat de toename van het verkeer niet-in-betekende-mate bijdraagt.
Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de Wet geurhinder en Veehouderij. Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen). Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mag geen inbreuk ontstaan op de milieuruimte van omliggende veehouderijen
Conclusie
Een woning is een geurgevoelig object. De dichtstbij gelegen agrarische activiteiten liggen op meer dan 750 meter afstand. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de toetsafstanden voor geur van veehouderijen. Het dichtstbijzijnde bedrijf is de gemeentewerf op ruim 220 meter afstand. Hierbij wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 30 meter. Geur is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van een rustig woongebied of een rustig buitengebied. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Bij het voldoen aan de richtafstanden is in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en worden omliggende bedrijven niet onevenredig benadeeld in hun mogelijkheden. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
In de directe omgeving zijn een aantal bedrijven gelegen. In onderstaande tabel zijn deze vermeld. De afstanden in de tabel zijn gemeten vanuit de rand van de bouwvlakken tot op de (geprojecteerde) gevel van de nieuwe woningen. In deze situatie is sprake van een ‘rustig woonwijk’. Er is uitgegaan van de grootste afstand.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling vindt niet plaats binnen de richtafstand van de nabijgelegen (agrarische)bedrijven. Gezien de omliggende functies en de aard en omvang daarvan mag ter plaatse van de woningen worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven en functies worden bovendien niet belemmerd door de ontwikkeling. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations) en vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit). Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden. Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld.
In de wetgeving wordt onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht.
Conclusie
Een woning is een kwetsbaar object. In de omgeving zijn volgens de Risicokaart Nederland echter geen risicobronnen aanwezig, waarvan de risicocontour over de nieuwe woningen ligt. Het aspect externe veiligheid levert daarmee geen problemen op voor voorliggend plan.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. In het waterbeheerplan 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen.
Het waterbeheerprogramma in het kort:
Het Waterschap Rijn en IJssel maakt gebruik van de digitale watertoets. Deze is toegevoegd als Bijlage 29 bij deze toelichting. Op basis van de check is het doorlopen van een normale procedure noodzakelijk. Op voorhand is aangegeven dat er voorzorgsmaatregelen dienen te worden genomen om verontreiniging van oppervlakte water te voorkomen.
Het advies van het waterschap is als volgt:
Conclusie
In het kader van voorliggende ontwikkeling is er sprake van een geringe toename aan verhard oppervlak ten opzichte van de oorspronkelijke planologische situatie. Hemelwater zal ter plekke infiltreren in de bodem. Minimaal 80 mm hemelwater per verhard oppervlak wordt ter plekke geïnfiltreerd in de bodem, volgens het principe: vasthouden – infiltreren – vertraagd afvoeren. Er is ruimte voor hemelwaterberging rond de parkeerplekken en aan de randen van het perceel. Er wordt tijdens de bouw gebruik gemaakt van niet uitlogende materialen. Hierdoor wordt verontreiniging van hemelwater voorkomen.
Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
De omgevingsverordening Gelderland bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Daarnaast moet de beschrijving worden opgesteld waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt. Voor die beschrijving kan gebruik worden gemaakt van de opgestelde klimaatatlas.
Conclusie
Op basis van de klimaatatlas gemeente Bronckhorst is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
Er hoeven geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst op het voorkomen van archeologische waarden en/ of monumenten binnen het plangebied. Tevens moet worden bepaald of deze eventueel aanwezige waarden worden geschaad door de gewenste ontwikkeling binnen het plangebied. De gemeente Bronckhorst heeft de archeologische verwachtingswaarden door vertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Hiervoor geldt dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 een rapport van archeologisch onderzoek aangeleverd dient te worden, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
Conclusie
De sloop van bestaande bebouwing en de bouw van de nieuwe woningen met bijgebouwen blijven ruimschoots onder deze maatvoering van 1.000m2 waardoor er geen nader onderzoek in het kader van archeologie noodzakelijk is. Indien tijdens werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.
Met de beoogde ontwikkeling mogen beschermde soorten flora en fauna niet worden verstoord. Tevens moet beoordeeld worden in hoeverre beschermde gebieden (negatief) worden beïnvloed. Het wettelijk kader hieromtrent is de Wet natuurbescherming.
Het plangebied is op 4 april 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk. Het volledige rapport (Quickscan natuurwaardenonderzoek door Natuurbank Overijssel met datum 26 april 2023 en nummer 5164) is toegevoegd als Bijlage 28 bij deze toelichting.
Gebiedsbescherming Natura 2000
In het kader van de toets aan de Wet Natuurbescherming wordt bepaald of een project of plan (mogelijke) significant negatieve effecten veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Natura2000 gebieden bevinden zich niet op korte afstand van het plangebied. Voor plannen dient middels een pretoets, eventueel gevolgd door een passende beoordeling, getoetst te worden of het plan mogelijk significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen die gelegen zijn binnen omliggende Natura 2000-gebieden. De beoordeling van plannen, projecten en andere handelingen is uitgewerkt in paragraaf 2.3 van de Wet natuurbescherming.
Het onderzoeksgebied ligt op minimaal 12,6 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is Rijntakken. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natura 2000-gebied in de omgeving van het onderzoeksgebied weergegeven.
Stikstofparagraaf
Volgens de Wet stikstofreductie en natuurverbetering is geregeld dat kortdurende, tijdelijke activiteiten zoals de sloop-, aanleg en bouwwerkzaamheden moeten worden meegenomen in de berekening. Uit de berekeningen met Aerius-calculator (toegevoegd als Bijlage 27, stikstofparagraaf door Locis Adviseurs met datum 6 april 2023) blijkt dat er ter hoogte van kwetsbare habitattypen in de Natura-2000, ten gevolge van de stikstofuitstoot binnen dit planproject, geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zijn. De stikstofdepositie ten gevolge van de activiteiten in de aanleg- en gebruiksfase van het plan vormt daarmee geen belemmering
Gebiedsbescherming Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Het onderzoeksgebied ligt op minimaal 1,4 kilometer van gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone in de omgeving van het onderzoeksgebied weergegeven.
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de 25 bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen externe werking kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan op voorhand worden uitgesloten worden. een stikstofberekening is wel uitgevoerd. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het onderzoeksgebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied en mogelijk nestelen er vogels in de loods. Amfibieën en grondgebonden zoogdieren bezetten geen vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied. Vleermuizen bezetten ook geen vaste rust- of verblijfplaats in het onderzoeksgebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het onderzoeksgebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.?
Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de loods wordt gesloopt en beplanting wordt gerooid tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het onderzoeksgebied als foerageergebied voor verschillende voorkomende diersoorten tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Conclusie
De aspecten soortenbescherming (flora en fauna) en gebiedsbescherming (Natura 2000 en GNN/GO) vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte aangesloten bij de uitgangspunten en normen als vastgesteld in de 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst'. Deze parkeernormen zijn geënt op de meest recente landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de CROW-publicatie. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
In het kader van voorliggende ontwikkeling is de hoofdontsluiting van de bebouwing voorzien aan de Zevenweg. Parkeervoorzieningen voor bewoners en bezoekers worden op eigen erf of zo dicht mogelijk bij de nieuwe woningen gerealiseerd. Hieronder een weergave van de locaties van de parkeerplaatsen.
Verkeer
Door de komst van 3 nieuwe aaneengesloten woningen zal het aantal vervoersbewegingen met lichte voertuigen toenemen. Per woning wordt uitgegaan van 8 (auto)verkeersbewegingen per etmaal (norm crow.nl). Gemiddeld komt dit neer op totaal (8 x 3) 24 verkeersbewegingen van lichte voertuigen per etmaal. De Zevenweg heeft voldoende capaciteit om de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen te verwerken.
Parkeren
Het dorp Zelhem kan worden aangemerkt als weinig stedelijk. Voor de 3 nieuwe woningen geldt een parkeeropgave van 2,4 parkeerplaats per woning. Geldt een totaal van 9 parkeerplaatsen. 2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein en 7 in het openbaar gebied. Er worden totaal 12 parkeerplekken gerealiseerd.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten bij een bestemmingsplan ook de planologisch relevante kabels en leidingen worden beschouwd.
Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen. Met een zogenaamde klic-melding krijgt initiatiefnemer alle kabel- en leidinginformatie, zodat graafschade en gevaarlijke situaties worden voorkomen.
Het initiatief draagt bij aan de eerste levensbehoefte: wonen in een goed, duurzaam en betaalbaar huis in een leefbare wijk.
Deze ontwikkeling draagt bij aan een vitaal dorp, aangezien het initiatief ruimte bied aan een drietal seniorenwoningen. Hiervoor wordt een voormalig bedrijfsgebouw gesloopt.
Het initiatief draagt bij aan de leefbaarheid en de beleefbaarheid van het dorp Zelhem.
Het is niet noodzakelijk geacht om voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplan overleg te voeren met waterschap, provincie of rijk. Het is op de voorhand duidelijk dat er geen rijks- of provinciale belangen worden geraakt door dit initiatief. Voor het waterschap geldt dat op dit initiatief de verkorte procedure van toepassing is, zodat kan worden volstaan met een standaard waterparagraaf en het ter advisering voorleggen van het ontwerpbestemmingsplan tijdens de procedure.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4.
NB: Dit zijn standaardteksten uit de bestemmingsplannen 'Stedelijk gebied Bronckhorst' (BP01047-VG01) en 'Landelijk gebied Bronckhorst' (BP01048-VG01). Deze teksten kunnen naar gelieve afhankelijk van de inhoud van het plan worden aangepast, mits daarmee een juiste weergave wordt gegeven van de bestemmingsregels binnen de door de gemeente gegeven kaders
Deze bestemming richt zich op het openbare gebied. Binnen deze bestemming kunnen meerdere doeleinden worden onderscheiden, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en verblijfsvoorzieningen. Gelet op het openbare karakter van deze bestemming bevinden zich hier ook openbare voorzieningen en vinden activiteiten als evenementen en markten (standplaatsen voor kramen, stallen en voertuigen voor het aanbieden van goederen of diensten) plaats.
Het groen dat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur volgens het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst (maar wel een ruimtelijke functie vervult) is bestemd als 'Verkeer'.
Garageboxen zijn tevens onder deze bestemming gebracht door middel van de aanduiding 'garage'. Enkel ter plaatse van deze aanduiding zijn garageboxen toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
Om na verkoop van zogeheten 'overhoekjes' en openbaar groen door de gemeente aan particulieren, deze delen te kunnen gebruiken als tuin, is in de bestemmingsbeschrijving 'tuinen' opgenomen. Hier gelden geen bouwmogelijkheden anders dan vergunningsvrije bouwwerken.
Om terrassen ten behoeve van horeca-activiteiten in de openbare ruimte mogelijk te maken is voor bepaalde gebieden de aanduiding 'terras' opgenomen. Terrassen zijn uitsluitend daar toegelaten. Omdat deze delen van de bestemming in eigendom zijn van de gemeente, kunnen terrassen daar alleen worden gerealiseerd als de exploitant kan beschikken over deze gronden met toestemming van de gemeente.
Bepaalde (invals)wegen van de kern beschikken over een mooie lanenstructuur. Daar waar een fraaie lanenstructuur aanwezig is, is de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' opgenomen teneinde aan te geven dat hier de aanwezige laanstructuur behouden dient te blijven.
Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2.
Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.
Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:
woningtype | min. afstand zijdelingse perceelgrens De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten | diepte bouwvlak | max. oppervlakte | min. afstand achterste perceelgrens | |||
vrijstaand [vrij] | 5m (eindsituatie) 3m (tussensituatie) |
15m | 200m2 | 8m | |||
twee-aaneen [tae] | 3m | 12m | 150m2 | 8m | |||
aaneengebouwd [aeg] | bestaande bebouwing | bestaande maat met afwijking 10m Bij aaneengebouwde woningen wordt de bestaande maat gehanteerd. Het wordt ook mogelijk om, zoals bij vrijstaand en twee-aaneen, het hoofdgebouw aan de achterzijde uit te breiden middels binnenplanse afwijking. Daarbij kan sprake zijn van de schaduwwerking. Aan deze afwijkingsbevoegdheid worden criteria gesteld ter voorkoming van onevenredige hinder voor omwonenden door schaduwwerking of in verband met privacy. |
- | 8m | |||
gestapeld | bestaande maat | bestaande maat | - | - |
Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.
De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².
Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.
Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.
Om het gebruik van gronden uitsluitend voor parkeren te garanderen, is daar waar nodig op de verbeelding en in de regels de functieaanduiding 'parkeerterrein' opgenomen.
Omdat nog niet op voorhand duidelijk is hoe infrastructuur in het plangebied wordt aangelegd, kan ook de bestemming 'Verkeer' worden opgenomen. Tevens zijn enkele stedengouwkundige eisen opgenomen ten aanzien van de maximale goot en bouwhoogte, afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, bebouwingspercentage en dat het plan moet passen binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Om flexibiliteit voor het uitwerkingsplan ten aanzien van het nader uit te werken stedenbouwkunig plan is tevens opgenomen dat de gronden zijn bestemd voor openbare voorzieningen als wegen, paden, parkeren en groen. Verder zijn er bouwregels opgenomen die voorkomen dat er wordt gebouwd voordat het uitwerkingsplan in werking is getreden.
Om er voor te zorgen dat de starterswoningen beschikbaar blijven voor de doelgroep, is in de bouwregels van de bestemming 'Wonen' opgenomen dat het percentage sociale koopwoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - sociale koopwoning' 100% moet zijn. In Artikel 1 Begrippen is het begrip sociale koopwoning opgenomen. Dit begrip is overgenomen uit artikel 1.1.1 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit zijn woningen met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste €200.000,--.
Waarde - Archeologische verwachting 1, Waarde - Archeologische verwachting 2 en Waarde - Archeologische verwachting 3
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. 'Waarde - Archeologie'staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 2 staat voor een voor een middelhoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 3 staat voor een lage verwachtingswaarde.
Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.
In het centrum van Halle liggen twee kavels aan de Tarwestraat braak. Het initiatief voorziet in het ontwikkelen van deze gronden ten behoeve van woningbouw. Er worden 3 seniorenwoningen (een vrijstaand en een tweekapper) en 4 starterswoningen (twee tweekappers) op het perceel aan de noordzijde van de Tarwestraat gerealiseerd. Op de tweede kavel aan de zuidzijde van de Tarwestraat komen vier starterswoningen (rijwoningen). Daarnaast krijgt het bestaande pand aan de Dorpsstraat 93 (bedrijf/detailhandel) een woonbestemming. De woningbouw draagt bij aan de woningbouwopgave. Daarnaast wordt er met het plan aansluiting gezocht bij de juiste doelgroep, de juiste woningen en de juiste prijzen volgend uit de Woonvisie. Het aantrekken van meer (jonge) bewoners naar Halle biedt kansen voor de vitaliteit en leefbaarheid van het dorp.
Het plangebied van onderhavig initiatief bestaat uit drie onderdelen:
Onderstaande afbeelding geeft het plangebied rood omlijnd aan.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Stedelijk gebied Bronckhorst" dat is vastgesteld op 31 maart 2016 door de gemeenteraad van Bronckhorst. Daarnaast geldt voor de delen die daarin een woonbestemming hebben het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied; Veegplan 2022-1B' dat is vastgesteld op 28 april 2022 door de gemeenteraad van Bronckhorst. Met dit laatste plan zijn enkele regels rondom wonen geactualiseerd. Onderstaande figuur toont het huidige planologische regime.
Het plangebied kent op het noordelijke deel na de bestemming 'Wonen' (rood omlijnd in bovenstaande afbeelding), zonder bouwvlakken. Het perceel van Dorpsstraat 93 heeft voornamelijk de bestemming 'Detailhandel', een klein gedeelte aan de zuidzijde van dit perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'.
Verder geldt er een archeologische dubbelbestemming voor het gehele plangebied, de voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.4 Tarwestraat ong. Halle de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.4.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.4.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.4.3).
Paragraaf 2.4.1 Inleiding
Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.4.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.4.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.4.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.4.1.4).
Paragraaf 2.4.2 Initiatief
In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.4.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.4.2.2) en de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.4.2.3).
Paragraaf 2.4.3 Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.4.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.4.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.4.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.4.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.4.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.4.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.4.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Paragraaf 2.4.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.
Bijlagen bij planonderdeel Tarwestraat ong. Halle
Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.
Halle ligt in het ontginningslandschap in de oostelijke onderhoek van de gemeente en bevindt zich evenals Zelhem op de hoge rug van het dekzandplateau. De geschiedenis is goeddeels gelijkluidend als die van de kern Zelhem maar veel beperkter in omvang. Ook Halle fungeerde eeuwenlang als pleisterplaats op de handelsroutes van Duitsland naar de Hanzesteden Zutphen en Doesburg. De ontwikkeling tot 1945 vindt plaats als lint langs de weg, en pas ná die tijd komt geleidelijk via een parallelweg enige planmatige nieuwbouw tot stand.
Het dorp heeft een centrum bestaande uit het lange lint van de Dorpsstraat met gevarieerd geplaatste bebouwing langs de flauw gebogen weg, waardoor de bakstenen kerktoren met spits en houten lantaarn een belangrijk herkenningspunt vormt.
Luchtfoto Halle met grens van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst'
De architectuur uit de 20'er - 30'er jaren neemt een belangrijke plaats in met veel eenlaagse bebouwing met mansardekap, dwars op de hoofdrichting naast naoorlogse woningbouw in 1 en 2 lagen met schilddak.
De uitbreiding ten zuiden van de Dorpsstraat bestaat in hoofdzaak uit 2 parallelle straten, de Roggestraat en de Haverstraat, waaraan gedurende een lange periode bebouwing is geplaatst en dus gevarieerd in stijl materiaal en kleur. Uitzondering hierop vormt de eerste rij woningen ten zuiden van de Dorpsstaat. Deze is in traditionele Delftse School-stijl gebouwd als één lang doorgaand gebaar van rode gevels en terracotta pannen langskappen. Aansluitend is ten zuiden van de Haverstraat een wijk met voornamelijk twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen gebouwd aan de Westerhofskamp en de Kampshöfken.
De meest recente uitbreiding van de kern heeft plaatsgevonden in de Abbinkskamp in de hoek ten oosten van de Abbinkstraat.
Aan de zuid- en noordzijde zijn ‘restjes’ landelijk gebied ontstaan door de formele kerngrenzen, maar deze behoren bij het aangrenzende landelijke gebied.
Het plangebied zelf ligt in de oostelijke helft van Halle, zie onderstaande afbeelding voor een recente luchtfoto (rood het plangebied).
Het zuidelijke deel van het plangebied bestaat bijna geheel uit grasland met twaalf jonge fruitbomen. In de zuidwesthoek van dit perceel bevindt zich een garage, de ingang van deze garage is aan de noordkant. Het middelste deel is grasland dat in gebruik is als paardenweide. Aan de noordzijde staat op het perceel aan de Dorpsstraat 93 een bestaand pand dat voor detailhandel en als bedrijf (achterste deel) in gebruik is geweest.
Algemeen
Halle heeft voornamelijk een woonfunctie. Vooral aan de Dorpsstraat zijn verschillende niet-woonfuncties gesitueerd waaronder winkels, 2 kerken (waarvan 1 in gebruik als dorpshuis), een begraafplaats en een café/zalencentrum. De bedrijven in het dorp bevinden zich ten noorden van de lintbebouwing aan de Dorpsstraat, vooral ter hoogte van de kruising met de Fortstraat en een opvallend mengvoederbedrijf aan de oostzijde van de Dorpsstraat. Aan de Kerkstraat bevindt zich tenslotte nog een school. Verspreid over het dorp zijn enkele gronden gelegen met een agrarische functie. Ten zuidwesten van de kern Halle zijn de sportvelden van Sportpark De Meisterskamp gelegen.
Verkeersstructuur
Halle wordt ontsloten door de Dorpsstraat (N330), die de kern verbindt met Zelhem in het westen en Varsseveld in het zuidoosten, en de Fortstraat in noordelijke richting. De Dorpsstraat is niet alleen de verkeersader van Halle en daarmee de belangrijkste weg van het dorp, maar heeft ook een regionale functie in de verkeersrelatie tussen Varsseveld (N18) en Zelhem. Alle overige wegen in het dorp hebben een lokaal karakter (verblijfsfunctie).
Groenstructuur
Het particuliere groen is beeldbepalend in Halle. Vooral de monumentale bomen bij de kerk (Kerkstraat) en de laanbeplanting langs de Kerkstraat - Fortstraat en de Dorpsstraat. De bebouwing staat in het algemeen op ruime kavels. De tuinen en de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het landschap geven de kern zijn groene en landelijke karakter.
Binnen Halle is weinig openbaar groen aanwezig. Het openbaar groen dat er is, is kleinschalig en ingevuld met cultuurlijke beplanting. Aan de westzijde van de kern ligt een sportpark en aan de zuidwestzijde van de kern is het dorp groen omkaderd.
De directe omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woningen met enkele bedrijven. Aan de westzijde zit in het voormalige kerkgebouw een huisartsenpraktijk. Aan de noordzijde zijn er op het perceel van Dorpsstraat 93 op grond van het bestemmingsplan detailhandel en (op het achterliggende gedeelte) bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Op het bedrijfsgedeelte vindt ook verkoop van vuurwerk plaats.
In onderstaande paragrafen wordt voor de nieuwbouwwoningen ingegaan op de stedenbouwkundige en beeldkwaliteitseisen. Omdat voor het deel aan de Dorpsstraat 93 sprake is van hergebruik van bestaande bebouwing, wordt op dit gedeelte in deze paragraaf niet nader ingegaan.
Ten aanzien van de ruimtelijk-stedenbouwkundige uitgangspunten vindt voor de wijze van bestemmen in dit bestemmingsplan aansluiting plaats bij de bestemmingsregels en uitgangspunten in het geldend bestemmingsplan. Tevens is het door de gemeente vastgestelde handboek (zie ook paragraaf 1.3.2) van toepassing. De uitwerking hiervan wordt toegelicht in paragraaf 2.4.4.1.2
De nieuwe woningen aan de Tarwestraat vallen in de welstandsnota in het gebiedstype 'Nieuwe stads- en dorpsgebieden'. In de welstandsnota van de gemeente Bronckhorst zijn onder andere de volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden voor dit gebied opgenomen:
In navolging van de stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn in de welstandsnota ook criteria opgenomen voor de beeldkwaliteitseisen van individuele bebouwing. Voor de nieuwe woningen aan de Tarwestraat zijn dit de volgende punten:
Op basis van onderstaande afbeelding met nummering wordt hieronder per nieuwbouwwoning aangegeven wat de ruimtelijke kaders zijn.
Nr. | Woningtype | Doelgroep |
Maximum Goothoogte |
Maximum bouwhoogte |
Maatvoering Bouwvlak |
1 | Twee-onder-een-kap | Starters | 4m | 10m | 9,1 m diep |
2 | Twee-onder-een-kap | Starters | 4m | 10m | 9,1 m diep |
3 | Twee-onder-een-kap | Starters | 4m | 10m | 10,0 m diep |
4 | Twee-onder-een-kap | Starters | 4m | 10m | 10,0 m diep |
5 | Vrijstaand | Senioren | 4m | 10m | 13,0 m diep |
6 | Twee-onder-een-kap | Senioren | 4m | 10m | 11,8m diep |
7 | Twee-onder-een-kap | Senioren | 4m | 10m | 11,8m diep |
8 | Hoekwoning | Starters | 6,5m | 10m | 10,0m diep |
9 | Tussenwoning | Starters | 6,5m | 10m | 10,0m diep |
10 | Tussenwoning | Starters | 6,5m | 10m | 10,0m diep |
11 | Hoekwoning | Starters | 6,5m | 10m | 10,0m diep |
Woningen 1, 2, 3 en 4 worden twee-onder-een-kap woningen met één bouwlaag met kap. Woningen 5, 6 en 7 worden één bouwlaag met kap, woningen 8, 9, 10 en 11 kunnen zowel één bouwlaag als twee bouwlagen met kap worden (afhankelijk van de behoefte van de toekomstige eigenaren). Voor alle bouwvlakken geldt dat er minimaal 3 meter afstand tot de zijdelingse en 8 meter tot de achterste perceelgrens aanwezig is. Voor het bouwvlak van woningen 1, 2 en 5 is daarnaast vanwege milieuzonering (zie paragraaf 2.4.3.2.7) 10 meter afstand tot de naastgelegen maatschappelijke bestemming aangehouden.
Door de verplichting dat de woningen in de bouwvlakken gerealiseerd moeten worden en door de maximale maatvoering, is geborgd dat de nieuwbouw aansluit op de ritmiek, de schaal en het gevelbeeld van de bestaande bebouwing in de omgeving. Na het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure worden de woningen verder uitgewerkt. De welstandskaders zoals benoemd in paragraaf 2.4.2.2.2 zijn daarbij leidend.
Voor de woningen 1, 2, 3 en 4 wordt een nieuwe ontsluiting aangelegd, de andere woningen zijn vanaf de bestaande weg toegankelijk. De gemeente Bronckhorst heeft haar beleid voor parkeren vastgesteld in de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' (zie ook 3.4.16). Uitgangspunt is dat parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. In onderstaande tabel is de parkeerbalans inzichtelijk gemaakt.
Nr. | Parkeerbehoefte |
Parkeerplaatsen op eigen terrein |
Type | |
1 | 2,6 | 0,8 | Enkele oprit zonder garage | |
2 | 2,6 | 0,8 | Enkele oprit zonder garage | |
3 | 2,6 | 0,8 | Enkele oprit zonder garage | |
4 | 2,6 | 0,8 | Enkele oprit zonder garage | |
5 | 2,7 | 1,8 | Dubbele oprit met garage (min. 4,5m breed) | |
6 | 2,6 | 1,7 | Dubbele oprit zonder garage (min. 4,5m breed) | |
7 | 2,6 | 1,7 | Dubbele oprit zonder garage (min. 4,5m breed) | |
8 | 2,4 | 1,3 | Garage met lange oprit (min. 5m diep) | |
9 | 2,4 | 0 | - | |
10 | 2,4 | 0 | - | |
11 | 2,4 | 0,8 | Enkele oprit zonder garage |
De totale parkeerbehoefte komt voor het noordelijk deel uit op 18,3 parkeerplaatsen. Op de woonpercelen zelf komen volgens de regels van het gemeentelijk parkeerbeleid 8,4 parkeerplaatsen. Omdat niet geheel op de eigen woonpercelen aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan, komen er ook 10 parkeerplaatsen in de nieuwe verkeersontsluiting (8 naast de toegangsweg en 2 bij de verkeerslus).
Voor het zuidelijk deel komt de parkeerbehoefte uit op 9,6 parkeerplaatsen. Op eigen terrein komt er ruimte voor 2,1 parkeerplaatsen, in de openbare ruimte aan de oostzijde van de woningen komen 8 parkeerplaatsen.
Voor omzetting van het bestaande pand aan de Dorpsstraat 93 naar een woning kan volledig op eigen terrein worden voorzien. Daarmee wordt in de parkeerbehoefte voorzien. Voor alle parkeerplaatsen is uitgegaan van 2,5 meter breed en 5 meter diep.
De nieuwe ontsluiting krijgt aan beide zijden aan groenstrook, in het midden van de verkeerslus wordt ook groen aangelegd. Tussen de 8 parkeerplaatsen aan de zuidoostzijde en woning nr. 11 komt een groenstrook. De bomen die zijn aangepoot op het gedeelte van de gemeente (woonpercelen 8 t/m 11) worden daar waar mogelijk verplaatst naar deze groenstrook (de overige elders op gemeentegrond).
Op basis van bovenstaande uitgangspunten is een inrichtingsschets opgesteld om inzichtelijk te maken dat het plan ruimtelijk uitvoerbaar is. Dit betreft voorlopige inrichtingstekening, na het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure wordt het (binnen de regels van het nieuwe bestemmingsplan) nader uitgewerkt.
In het rijks- en provinciale beleid, waaronder de omgevingsverordening Gelderland, zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten en/of regels opgenomen ter plaatse van het plangebied. De ruimtelijke impact van het plan is daarnaast beperkt.
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden of er behoefte aan bestaat. Dit wordt gedaan aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Laddertoets) als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (zie ook paragraaf 3.1.4). Voor woningbouw geldt dat nieuwe ontwikkelingen met twaalf woningen of meer gezien worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 11 nieuwbouwwoningen en omzetting van één bestaand pand naar een woning. Voor alle nieuwbouwwoningen geldt dat de gronden al wel bestemd zijn voor wonen, maar er geen bouwmogelijkheden aanwezig zijn. Bij het beoordelen of er een Laddertoets uitgevoerd dient te worden, is gebruik gemaakt van de overzichtsuitspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724). De 11 nieuwbouwwoningen vallen onder het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De woning die in het bestaande pand komt is een stedelijke ontwikkeling, maar omdat er al een bouwtitel aanwezig is in het bestemmingsplan is het geen 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling (het ruimtebeslag neemt niet toe). Daarmee is een verplichte Laddertoets niet van toepassing, omdat het aantal nieuwe woningen onder de 12 blijft.
Wel is vanuit een goede ruimtelijke ordening gekeken naar de behoefte. De woningen zijn voorzien in bestaand stedelijk gebied. Het beleid rondom woningbouw is vastgelegd in de Regionale Woonagenda 2023-2030. In de Regionale Woonagenda wordt onder andere aandacht besteed aan versnelling van de woningbouw, betaalbaar en levensloopbestendig wonen, duurzaam bouwen, voorzieningen voor spoedzoekers en het nog meer toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad. Voor Bronckhorst is een opgave opgenomen van 1.000 woningen. Er moet 60% betaalbaar worden gebouw, waarvan 28% sociale huur en 32% koopwoningen tot 355.000. Voorliggend plan is meegenomen bij woningbouwprognose en voorziet in de beoogde opgave. Van de 11 nieuwe woningen vallen er 8 binnen de categorie betaalbaar, waarmee gemiddeld wordt bijgedragen aan de gemeentelijke doelstelling voor betaalbare woningen. De 3 woningen direct aan de noordkant van de Tarwestraat betreffen levensloopbestendige woningen. Daarnaast worden de woningen duurzaam gerealiseerd. Voor de vier betaalbare woningen aan de zuidzijde van de Tarwestraat (eigendom gemeente) wordt gekeken naar de mogelijkheden om deze te ontwikkelen in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Het initiatief sluit daarmee aan op de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte binnen de gemeente.
In de waterparagraaf (2.4.3.2.9) en de klimaatparagraaf 2.4.3.2.10) wordt een beschrijving gegeven van de effecten van het plan op waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Daarmee wordt voldaan in het bepaalde in artikel 2.65b (klimaatadaptie) van de provinciale verordening (geconsolideerde versie januari 2023). Daarin staat dat bij een nieuwe ontwikkeling de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen dient te bevatten die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
Conclusie is dat het rijks- en provinciale beleid voorliggend initiatief niet in de weg staat.
Met de ruimtelijke kaders voor de woningen en de parkeeroplossingen zoals omschreven
in paragraaf 2.4.2.3, sluit de beoogde ontwikkeling aan op de overige relevante beleidskaders zoals genoemd
in Hoofdstuk 3.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner
zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig
is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief
zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden
beoordeeld of een m.e.r. nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij
een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets
blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure
worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een m.e.r. nodig. Voor
deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije
m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe
procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij
een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
Beoordeling
In het kader van voorliggend plan is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie Bijlage 30). In de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is aangetoond dat het planvoornemen geen significant nadelige effecten heeft voor het milieu. De aanmeldnotitie wordt ter beoordeling voorgelegd aan het bevoegd gezag, de gemeente Bronckhorst. Gesteld wordt dat het initiatief geen nadelige effecten heeft voor het milieu.
Conclusie
Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de vaststelling van
voorliggend plan.
Het aspect duurzaamheid wordt in het plan geïncorporeerd door in te zetten op duurzame bouw. Doordat gebruik wordt gemaakt van een inbreidingslocatie is er sprake van duurzaam ruimtegebruik. Daarnaast worden de woningen gasloos gerealiseerd. Daarnaast zal het hemelwater ter plaatse van het plangebied worden geïnfiltreerd.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid op het gebied van duurzaamheid.
Een bestemmingsplan dat voorziet in bouw- en/of inrichtingsmogelijkheden dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waarop het initiatief betrekking heeft. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
Beoordeling
Om inzicht te kunnen krijgen in de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodem- en asbestonderzoek. Dit onderzoek is weergegeven in een rapportage van 20 april 2023 (zie Bijlage 31). In het onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgelegd. Behalve de chemische kwaliteit is tevens de aanwezigheid van asbest in de bodem onderzocht. Conclusie en aanbevelingen voor de locatie van de nieuwbouwwoningen zijn:
Op het gedeelte waar een woning in de bestaande bebouwing komt (Dorpsstraat 93) is wel verontreinigde grond aanwezig. Saneren kan door het verwijderen van de verontreinigde grond of door het tegengaan van contactrisico's. Omdat op dit moment ter plaatse al sprake is van een puinverhardingslaag van circa 50 cm (waardoor er geen sprake is van contactrisico), is er in de huidige situatie in feite al sprake van een reeds gesaneerde locatie. Omdat deze puinverhardingslaag in de toekomstige situatie intact blijft, is er op dit moment geen aanleiding tot het nemen van actieve sanerende maatregelen. In andere situaties, bijvoorbeeld wanneer in de toekomst de puinverhardingslaag zal worden verwijderd, dient dit nogmaals te worden beoordeeld in relatie tot de toekomstige gebruiksfunctie.
Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.
Beoordeling
Industrielawaai en railverkeerslawaai
Industrielawaai en railverkeerslawaai worden in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat er in de nabijheid van het plangebied geen gezoneerd industrieterrein of spoorlijn is gelegen. In paragraaf 2.4.3.2.7 wordt nader ingegaan op de invloed van de bedrijfsactiviteiten op de omgeving.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
De gemeente Bronckhorst kent geen eigen geluidbeleid en volgt bij de beoordeling de Wet geluidhinder. Omdat de infrastructuur in de omgeving van het plangebied 30 km/uur wegen betreft is een toetsing aan de Wet geluidhinder (Wgh) niet aan de orde. Wel is vanuit een goede ruimtelijke ordening gekeken naar het wegverkeerslawaai van de omliggende wegen. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 32). Conclusie van het onderzoek is dat voor de nieuwbouwwoningen in voorliggend plan de geluidbelasting op de gevels voldoen aan de maximale waarde van 53 dB. Daarmee wordt voor deze woningen voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Extra geluidwerende voorzieningen zijn voor deze woningen niet noodzakelijk (woning 8 valt buiten het huidige plangebied).
Voor hergebruik van het bestaande pand aan de Dorpsstraat 93 zal de geluidsbelasting nagenoeg gelijk zijn aan woning 8 uit het akoestisch onderzoek. Het bestaande pand op nr. 93 heeft geen dakkapel aan de wegzijde, waardoor alleen de waarden op 1,5m hoogte relevant zijn. Maximaal berekende geluidsbelasting zal tussen de 56 en 59 dB liggen (het pand op nr. 93 ligt circa 5m zuidelijker dan meetpunt 01 van kavel 8). Daarmee wordt voor deze gevels niet op voorhand voldaan aan de maximale binnenwaarde van 33 dB op basis van de minimale eisen uit het Bouwbesluit (20 dB gevelwering). Uit een gevelweringsonderzoek zal de daadwerkelijke gevelwering moeten blijken en of er extra geluidwerende voorzieningen noodzakelijk zijn. Gezien de geringe geveloverschrijding (circa 3 tot 6 dB) is het aannemelijk dat er (eventueel na extra voorzieningen) voldaan kan worden aan de maximale binnenwaarde.
Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Beoordeling
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens blijkt uit de gegevens van de Atlas Leefomgeving dat er geen grenswaarden worden overschreden voor fijnstof (PM2,5 en PM10) en stikstofdioxide in de omgeving van het plangebied (peiljaar 2020). Derhalve kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘luchtkwaliteit’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Beoordeling
De realisatie van woningen zorgt ervoor dat geurgevoelige objecten (volgens de Wet geurhinder en veehouderij) binnen de bebouwde komen mogelijk worden gemaakt. De geurbelasting op de beoogde woningen mag in dit geval niet meer dan 3,0 ouE/m3 zijn. Tevens zijn voor bepaalde agrarische activiteiten richtafstanden voor geur opgenomen in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’.
De agrarische activiteiten die voor geurhinder bij geurgevoelige objecten kunnen zorgen zijn genoemd in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. De uitvoerder van de betreffende agrarische activiteiten is verantwoordelijk voor het voorkomen van geurhinder bij geurgevoelige objecten. Het dichtstbijzijnde agrarisch bouwvlak is gelegen aan de Varsseveldseweg 1 (oostzijde plangebied) op een afstand van circa 165 meter van de eerste nieuwbouwwoningen. Voor de activiteiten binnen dit agrarisch bouwvlak (fokken en houden van melkvee) is een minimale richtafstand van 100 meter vastgesteld conform de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’. Het plangebied valt dus niet binnen de richtafstand voor geur.
Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende agrarische bedrijven als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wat betreft geuremissie niet (verder) in de bedrijfsvoering belemmerd.
Conclusie
Het aspect ‘geur’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende projectgebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen in ernstige mate wordt aangetast. Anderzijds gaat het om de vraag of de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling geen beperkende invloed heeft op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.
Beoordeling
In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich de in onderstaande tabel genoemde bedrijven/milieubelastende functies. De tabel toont per bedrijf de bepalende richtafstand per onderdeel (geur, stof, geluid en gevaar) en de bijbehorende milieucategorie. De werkelijke afstand in onderstaande tabel is gemeten tot de beoogde woningbouw. De huidige activiteiten aan de Dorpsstraat 93 zijn buiten beschouwing gelaten, omdat met dit bestemmingsplan het gebruik wordt omgezet naar een woning.
Functie | Bepalend aspect | Richtafstand | Werkelijke afstand |
Huisartsenpraktijk Dorpsstraat 85-85a |
geluid | 10 m | 10 m |
Mengvoederfabriek Dorpsstraat 102-104 |
Geur/geluid | 200 m | 20 m |
Bij de planontwikkeling is rekening gehouden met de aan te houden afstand ten opzicht van de naastgelegen huisartsenpraktijk, nadere beoordeling is niet nodig omdat aan de richtafstand wordt voldaan.
Nadere beoordeling mengvoederfabriek
Voor de mengvoederfabriek geldt dat al sprake is van bestaande woningen op korte afstand van het bedrijf. Die woningen zijn zodanig gesitueerd dat de nieuwe woningen en omzetting van het pand op Dorpsstraat 93 naar een woning de gebruiksruimte/mogelijkheden van het bedrijf niet aantasten. Alleen in het geval van hoogbouw is dat mogelijk anders, maar daar is met de voorgenomen plannen geen sprake van.
Geluid
In de vergunning van het mengvoederbedrijf (d.d. 7 mei 2019) is voor geluid per bestaande
woning een grenswaarde opgesteld. Dit is hieronder opgenomen:
Voor de nieuwe woningen en de woning in het bestaande pand op nr. 93 zal de geluidsbelasting niet hoger uitvallen dan die voor Dorpsstraat 91 (zie bovenstaande tabel) omdat de nieuwe woningen op grotere afstand liggen (dichtstbij gelegen bouwvlak ligt op circa 60 meter van de voorgevel van de woning op nr. 91). Nadere beoordeling van de achterliggende nieuwbouwwoningen is niet noodzakelijk omdat het bedrijf al belemmerd wordt door de bestaande woningen die dichterbij liggen en voor die woningen al een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd voor het aspect geluid.
Geur
Voor geur is een norm vastgesteld in de revisievergunning van het mengvoederbedrijf
d.d. 17 mei 2016 van 1,4 OUE/m3 als 98 percentielwaarde voor de woningen gelegen aan
de Dorpsstraat 106, 111, 105, 93, 90 en 79 en de Aaltenseweg 28 te Halle. Volgens
het Gelders geurbeleid valt deze locatie onder categorie A – hinderlijk. Hierbij horen
de volgende waarden:
Streefwaarde 0,15
Richtwaarde 0,5
Grenswaarde 1,5
In dit geval gaat het om bestaande bronnen en kan worden uitgegaan van de grenswaarde. De vastgelegde geurnorm voor de mengvoederfabriek ligt onder de grenswaarde. Hieruit kan beoordeeld worden dat op basis van het Gelders geurbeleid een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in het kader van het aspect geur voor de bestaande woningen zoals hierboven genoemd (waaronder al het pand op nr. 93). Omdat de nieuwe woningen op grotere afstand (minimaal 50 meter meer) liggen, geldt ook voor die woningen dat een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is ten aanzien van geur.
Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden. Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Beoordeling
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het deelgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het deelgebied en omgeving weergegeven.
In de omgeving van het plangebied ligt alleen de groothandel in consumentenvuurwerk (verpakt, opslag < 10 ton/) aan de Dorpsstraat 93. Deze huidige activiteiten aan de Dorpsstraat 93 kunnen buiten beschouwing worden gelaten, omdat met dit bestemmingsplan het gebruik wordt omgezet naar een woning.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij nieuwe projecten moet worden onderbouwd op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het project voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het project ligt in het werkgebied van waterschap Rijn en IJssel. Op hoger schaalniveau zijn met name het Nationaal Waterplan en de Europese Kaderrichtlijn Water van belang, het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 2022-2027. Belangrijkste uitgangspunt bij deze documenten is deze volgorde te hanteren:
In Bijlage 38 zijn alle stukken te vinden hoe dit aspect is onderzocht.
Resultaat
Er zijn in maart 2023 meerdere overleggen geweest met de gemeente Bronckhorst en met Bouwbedrijf Bruggink.
Hieruit zijn de volgende randvoorwaarden en uitgangspunten gekomen:
3. Bovengrondse berging heeft de voorkeur
4. Infiltratiekratten in de openbare ruimte hebben niet de voorkeur
5. Het hemelwaterriool in de Tarwestraat ligt er voor het ontlasten van het regenwater van de bestaande
rijbaan. Hier mag geen extra hemelwaterriool op aansluiten.
Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Omgevingsverordening Gelderland moet bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening worden gehouden met klimaateffecten. Hiervoor is de Klimaatatlas Bronckhorst worden geraadpleegd.
Beoordeling
Uit de Klimaatlas Bronckhorst blijkt het volgende:
Halle kent een verhardingspercentage van 50-60%. Zowel de huidige als de toekomstige (2050) zomergrondwaterstand liggen op circa 2,5 m onder maaiveld, de locatie is zeer droogtegevoelig. Voor de locatie is er geen significante overstromingskans.
Het zuidelijk deel is gevoelig voor piekbuien, maar uit de watertoets (zie 2.4.3.2.9) volgt dat er voldoende infiltratiecapaciteit is.
Op dit moment is de beoogde grond een braakliggend stuk grond waar enkel gras op ligt.
Gelet op de huidige klimaatproblematiek is vergroening zeer belangrijk tegen hittestress.
Ook al is hier sprake van slechts een simpel veldje, het draagt wel bij aan verkoeling.
Door deze grond te ontwikkelen vindt er
meer verstening plaats wat hittestress in de hand werkt. Het plan wordt echter wel
dusdanig ontwikkeld en ontworpen dat er rekening wordt gehouden met het klimaat. Er
wordt zoveel mogelijk groen toegevoegd aan het plan.
Conclusie
Het aspect 'klimaat' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
In het Besluit ruimtelijke ordening is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Beoordeling
Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt en/of aangetast. Ook worden andere cultuurhistorische waarden niet aangetast.
De ontwikkelingen vinden plaats op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Deze aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m² of het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Omdat de normen met de beoogde woningbouwplannen worden overschreden, is er archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 37). Op basis van de bekende landschappelijke en archeologische gegevens, heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting vanaf de Prehistorie tot en met de Late Middeleeuwen (in ieder geval vanaf de late prehistorie/Late Ijzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen), en een lage tot middelhoge verwachting voor de Nieuwe tijd. De relatief hoge ligging maakte het een aantrekkelijke locatie voor menselijke activiteit en bewoning. Door de vorming van een esdek zijn eventuele archeologische resten naar verwachting goed geconserveerd. De C-horizont bevindt zich op basis van het booronderzoek uit 1999 binnen het plangebied tussen de 40-140 cm -mv.
De archeologische monumentenzorg gaat uit van het principe dat archeologische waarden
zoveel mogelijk moeten worden ontzien, c.q. onverstoord ‘in situ’ in de bodem moeten
blijven. Gezien de aard van de ingrepen (nieuwbouw, aanleg infra etc.) maakt het naar
verwachting echter lastig om ‘archeologievriendelijk’ te bouwen, dat wil zeggen om
alle ingrepen boven het relevante archeologische niveau te laten plaatsvinden, als
er geen sprake is van voorgaande ophoging.
Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning voor de woningen dient er daarom vervolgonderzoek uitgevoerd te worden. Daarvoor is een (aanvullend) karterend en waarderend onderzoek door middel van proefsleuven de meest geschikte opsporingsmethode. Voorafgaand aan de uitvoering van een dergelijk onderzoek dient altijd eerst (verplicht) een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, dat de goedkeuring behoeft van de gemeente als bevoegd gezag. Om te waarborgen dat er archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd, wordt in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming voor archeologie voor het plangebied in stand gehouden. In de overeenkomst tussen de gemeente en de overige initiatiefnemers zijn afspraken gemaakt over de kosten van het archeologische vervolgonderzoek en eventuele vondsten.
Wanneer het bevoegd gezag besluit uiteindelijk besluit dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk
is en het plangebied wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, blijft
de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht (Erfgoedwet,
artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst).
Het conceptrapport van het archeologisch vooronderzoek is namens het bevoegd gezag beoordeeld door de regio-archeoloog van de Omgevingsdienst Achterhoek. In een advies met zaaknummer 2023EA0836 is aangegeven in te kunnen stemmen met het advies om een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren.
Conclusie
Het aspect 'archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Beoordeling
Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd om duidelijk te maken hoe de ontwikkeling gerealiseerd kan worden binnen de kaders van de natuurbescherming (zie Bijlage 33). Hieronder staan de conclusies van de quickscan.
Soortenbescherming
Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Tijdens de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met deze soortgroep. Het weghalen van opgaande beplanting in de tuin moet buiten het broedseizoen (1 maart tot 15 juli) gebeuren om te voorkomen dat in gebruik zijnde nesten van vogels worden beschadigd. Dit is niet noodzakelijk voor de fruitbomen aan de zuidkant van het plangebied.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.
Gebiedsbescherming
Niet stikstof-gerelateerde effecten
In de omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 14 km noordelijk van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Stelkampsveld (Aerius, 2023). Op 14 km oostelijk van het plangebied ligt het Korenburgerveen. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is middels de AERIUS-calculator een stikstofberekening uitgevoerd om de mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden in beeld te brengen. De onderbouwing van de berekening is opgenomen in Bijlage 34, de uitkomsten van de berekeningen in Bijlage 35 (aanlegfase) en Bijlage 36 (gebruiksfase). Op basis van de stikstofberekeningen kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen stikstofberekening voor zowel de aanlegfase als gebruiksfase van de nieuwe woningen geen resultaten c.q. depositieresultaten boven 0,00 mol N/ha/jaar oplevert. Hiermee wordt de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar geacht.
Bescherming houtopstanden
Twaalf fruitbomen en verschillende jonge berkenbomen worden binnen het plangebied weggehaald. Het gaat om bomen binnen de bebouwde kom van Halle, waardoor moet worden gewerkt volgens de gemeentelijke verordening van Bronckhorst (Gemeente Bronckhorst, 2023). De gemeentelijke verordening geeft aan dat een omgevingsvergunning noodzakelijk is voor esdoorn, paardenkastanje, haagbeuk, beuk, es, noot, plataan, populier, eik, grove den, acacia, linde, iep, wilg, els en tamme kastanje met een omtrek van meer dan 95 centimeter op borsthoogte. De betreffende bomen hebben een omtrek die significant kleiner is dan 95 centimeter, waardoor een omgevingsvergunning niet noodzakelijk is.
Gelders Natuurnetwerk
Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het GNN of GO (Provincie Gelderland, 2023). Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN significant aantasten. Een toetsing aan het GNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het aspect 'flora en fauna' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hierdoor kunnen berekening worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Beoordeling
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Bestaande situatie
In de bestaande situatie heeft het plangebied geen verkeersaantrekkende werking.
Beoogde situatie
In de beoogde situatie zijn de volgende nieuwbouwwoningen (inclusief bijbehorende verkeersbewegingen) binnen het plangebied aanwezig:
Koop, vrijstaand (8,2): 1 woningen * 8,2 = 8,2
Koop, twee-onder-een-kap (7,8): 6 woningen * 7,8 = 46,8
Koop, tussen/hoek (7,4): 4 woningen * 7,4 = 29,6
De totale verkeersgeneratie in de beoogde situatie bedraagt hiermee afgerond 85 verkeersbewegingen per dag. Deze toename is op de Tarwestraat / Abbinkstraat, maar de huidige verkeersdruk op deze wegen is beperkt en er is voldoende capaciteit voor de beperkte toename van verkeersbewegingen (ook op de Dorpsstraat).
Voor omzetten van het bestaande bedrijfspand op Dorpsstraat 93 naar een woning geldt dat het aantal verkeersbewegingen voor de toegestane detailhandel en bedrijvigheid hoger ligt dan die voor één woning, waarmee sprake is van een afname.
Tevens zijn er voldoende parkeerplaatsen voorzien om aan de parkeerbehoefte te kunnen voldoen (zie paragraaf 2.4.2.3 Planbeschrijving).
Conclusie
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten bij een bestemmingsplan ook de planologisch relevante kabels en leidingen worden beschouwd.
Beoordeling
In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.
Conclusie
Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voorliggend plan sluit aan bij het woonbeleid van de gemeente Bronckhorst, de Woonvisie Ruimte voor wonen in Bronckhorst 2019-2025. Zie voor meer informatie 2.4.3.1 Toetsing aan beleidskader.
Het voorliggende plan betreft gedeeltelijk een particulier initiatief en gedeeltelijk een gemeentelijk initiatief. De gemeente Bronckhorst heeft met de particuliere initiatiefnemers een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten voor de gemeentelijke kosten (proceskosten en bovenwijkse voorzieningen). Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven. De kosten voor het gemeentelijke deel worden verwerkt in de uitgifteprijzen van de betreffende woningen.
Het toevoegen van woningen en met name starterswoningen biedt mogelijkheden voor een leefbaarder en vitaler dorp. Door de realisatie van deze woningen zijn er meer opties voor doorstroming en het vestigen van starters. Het dorp kan op deze manier het aantal bewoners behouden en uitbreiden.
Het is niet noodzakelijk geacht om voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplan overleg te voeren met provincie of rijk. Het is op de voorhand duidelijk dat er geen rijks- of provinciale belangen worden geraakt door dit initiatief.
De ontwikkeling vindt plaats in het hart van het dorp. Dit is een braak stuk liggend deel. Ten tijde van de
vorige crisis was hier in eerste instantie ook woningbouw gepland. De terreinen aan de Tarwestraat
hebben al de bestemming 'Wonen', maar missen nog een formeel bouwvlak. De omwonenden op de
Tarwestraat en Dorpsstraat zijn hier ook altijd van uitgegaan dat dit te zijner tijd zou plaatsvinden.
In maart 2022 is er een nieuwsbrief gestuurd aan omwonenden over de voorgenomen woningbouwplannen. In de nieuwsbrief is het plan op hoofdlijnen toegelicht. Op 22 maart 2023 is er voor belangstellenden een informatiebijeenkomst georganiseerd waar vertegenwoordigers van de initiatiefnemers, gemeente, Starters Halle en Halle's Belang aanwezig waren. Doel van de avond was om het uitgewerkte plan en het vervolgproces toe te lichten en om eventuele vragen te beantwoorden. Aanwezigen hebben een verslag van de bijeenkomst ontvangen en het verslag en de presentaties zijn gedeeld via de website van de gemeente (https://www.bronckhorst.nl/woningbouw-in-halle).
Het eerste initiatief is gestart met het idee om (starters)woningen aan te kunnen bieden voor jongeren uit Halle. Voor deze groep geïnteresseerden zijn ook de eerste avonden georganiseerd. De gemeente heeft de inschrijfmogelijkheid voor een CPO-starterswoning via de gemeente na de informatieavond voor Halle e.o. beperkt open gehouden, deze is gesloten per 1 april 2023. Hierover is gecommuniceerd op de informatieavond, via “Contact” en de website.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het betrokken plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd. Ruimtelijk zijn de voorgenomen ontwikkelingen daarmee uitvoerbaar.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4.
Deze bestemming richt zich op het openbare gebied. Binnen deze bestemming kunnen meerdere doeleinden worden onderscheiden, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en verblijfsvoorzieningen. Het groen dat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur volgens het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst (maar wel een ruimtelijke functie vervult) is bestemd als 'Verkeer'.
Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2.
Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.
Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:
woningtype | min. afstand zijdelingse perceelgrens voetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten | diepte bouwvlak | max. oppervlakte | min. afstand achterste perceelgrens | |||
vrijstaand [vrij] | 3m | 15m | 200m2 | 8m | |||
twee-aaneen [tae] | 3m | 12m | 150m2 | 8m | |||
aaneengebouwd [aeg] | bestaande bebouwing | bestaande maat met afwijking 10m voetnoot: Bij aaneengebouwde woningen wordt de bestaande maat gehanteerd. Het wordt ook mogelijk om, zoals bij vrijstaand en twee-aaneen, het hoofdgebouw aan de achterzijde uit te breiden middels binnenplanse afwijking. Daarbij kan sprake zijn van de schaduwwerking. Aan deze afwijkingsbevoegdheid worden criteria gesteld ter voorkoming van onevenredige hinder voor omwonenden door schaduwwerking of in verband met privacy. |
- | 8m | |||
gestapeld | bestaande maat | bestaande maat | - | - |
Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.
De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².
Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.
Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.
Waarde - Archeologische verwachting 1
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde.er bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie binnen het plangebied beschreven, worden de uitgangspunten ten aanzien van de planvorming benoemd en wordt de (milieukundige) haalbaarheid aangetoond.
Het plangebied betreft het schoolplein dat behoorde tot basisschool De Mammoet. Vanwege de terugloop van het aantal leerlingen is de school gesloten. Het schoolgebouw is getransformeerd naar zes wooneenheden. De gemeente wil daarnaast medewerking verlenen aan de realisatie van twee woningen (twee aaneen) op het voormalige schoolplein. Voorliggend plan voorziet hierin.
Het plangebied betreft het voormalige schoolplein van basisschool De Mammoet en een deel van de bestaande buitenruimte, aan de Velswijkweg 46 in Velswijk. Het plangebied ligt ten westen van centrum Velswijk en ligt aan de rand van de bebouwde kom. Het plangebied grenst ten noorden aan de Velswijkweg en ten zuiden aan agrarische gronden. Ten oosten van het plangebied bevinden zich woningen en aan de westzijde staat een buurthuis. Ter hoogte van het plangebied bevinden zich enkele parkeerplaatsen.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Ligging plangebied.
Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende (relevante) bestemmingsplannen van toepassing:
Bestemmingsplan stedelijk gebied Bronckhorst
Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen ‘Maatschappelijk’ en ‘Waarde – Archeologische verwachting 3’. Daarnaast is een bouwvlak weergegeven, een maximum bebouwingspercentage en een maatvoering van de bebouwing. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
Uitsnede bestemmingsplan ‘Stedelijk gebied Bronckhorst’.
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, woon-zorgcomplex, wonen, bedrijfswoning, begraafplaats, groen- en parkeervoorzieningen en sport- en speelvoorzieningen. Wonen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'wonen'.
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Parapluplan archeologie
Ook op basis van dit bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming ‘Archeologische verwachtingswaarde – 3’.
Het plangebied betreft het voormalige schoolplein van basisschool De Mammoet die in 2018 is gesloten. Aan de straatzijde is een groene erfafscheiding aanwezig. Aan de weg bevinden zich enkele parkeerplaatsen. Aan de overzijde van de weg bevindt zich agrarisch land. Op de volgende afbeelding is de locatie vanaf de Velswijkweg weergegeven.
Zicht op het plangebied, rechts, achter de bosschage. Links het voormalige schoolgebouw en op de voorgrond enkele parkeerplaatsen.
Zicht op het plangebied vanaf de Velswijkweg.
Aan de achterzijde van het plangebied is zicht op het open landschap achter de voormalige school. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het voormalige schoolgebouw. Aan de oostzijde bevindt zich het buurthuis. Aan deze zijde van het plein bevindt zich een schuurtje. Op de volgende afbeelding is een de hiervoor beschreven situatie zichtbaar.
Afbeelding links: grens schoolplein – buurthuis. Foto rechts: boom op achter grens
plangebied.
Oostelijke begrenzing van het plangebied ter hoogte van de voormalige school.
Het gebied rond Velswijk wordt gekenmerkt door kleinschalige bebouwing en veel agrarische gronden. Ook het plangebied was tot midden jaren ’60 van de vorige eeuw uit agrarisch gebied. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
Situatie plangebied midden jaren ’60 van de vorige eeuw.
Door de uitbreiding van Velswijk in zuidwestelijke richting werd het plangebied bebouwd. Dat was in de tweede helft van de jaren ’60 van de vorige eeuw. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
Situatie eind jaren ’60 van de vorige eeuw.
Rond die tijd werd een langere strook aan de zuidzijde van Velswijkweg bebouwd. De gronden ten zuiden van deze bebouwing bleef agrarisch. Dat is nog steeds zo.
Binnen het plangebied werd in 2010-2011 een school gevestigd, De Mammoet. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
Situatie in 2011.
Door een terugloop van het aantal leerlingen van de school is de school in 2018 gesloten en heeft een transformatie van de school naar appartementen plaatsgevonden. Doordat het schoolplein haar functie verloor kunnen op basis van voorliggend bestemmingsplan twee woningen worden gerealiseerd.
Het plangebied ligt in een strook bebouwing aan de zuidzijde van de Velswijkweg. Richting de kruising met de provinciale weg bevindt zich een woning. Daarnaast bevindt zich het gebouw van de voormalige basisschool De Mammoet. Met als onderdeel daarvan het schoolplein waar voorliggende ontwikkeling betrekking op heeft. Daar weer naast bevindt zich het buurthuis, waarna de bebouwde kom eindigt en over gaat in landelijk gebied. Ook aan de noord- en zuidzijde van het plangebied is sprake van landelijk gebied.
Ter plaatse van het plangebied gelden geen landschapswaarden. In het kader van voorliggend plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar natuurwaarden. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in paragraaf 2.1.3.2.11 beschreven.
Ter plaatse van het plangebied was een school aanwezig. Deze is getransformeerd naar woningen. Deze functie sluit aan op voorliggend plan en de naastgelegen woningen aan de Velswijkweg. Het naastgelegen buurthuis en de omliggende (agrarische) bedrijven zorgen voor een menging van functies.
Het plangebied was, in combinatie met de basisschool De Mammoet, in eigendom van de gemeente Bronckhorst. Door het sluiten van de school heeft het plangebied haar functie verloren. Daarom is gezocht naar een nieuwe, passende invulling van het plangebied. Dat heeft geresulteerd in de transformatie van de school en de mogelijkheid om twee woningen op het schoolplein te realiseren. De gemeente heeft op basis van ruimtelijke en functionele criteria een locatiepaspoort opgesteld. Hierin zijn ruimtelijke en programmatische randvoorwaarden van de ontwikkeling opgenomen. De randvoorwaarden die voor het plangebied gelden zijn:
Voorgaande randvoorwaarden zijn vertaald in de regels en de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Ten aanzien van voorliggend plan geldt dat het plan bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan het gemeentelijk welstandsbeleid. Voor dit plan zijn, behoudens eisen ten aanzien van nok- en goothoogte, de positie van de voorgevelrooilijn en de afstand tot belendende percelen, geen eisen gesteld.
De ruimtelijke inpassing van het plan is afgeleid van de in paragraaf 2.1.1.1.1 opgesomde eisen. Hiermee is geborgd dat de situering van de woningen ten opzichte van belendende percelen passen is en dat de voorgevelrooilijn aansluit op het naastgelegen gebouw.
De woningen zijn met de voorzijde naar de weg gesitueerd, de achtertuinen richting het landschap. Door het behoud van de bestaande boom blijft het groene karakter behouden. In de volgende paragraaf wordt het plan nader beschreven.
Het plan voorziet in het realiseren van twee woningen die aaneen worden gerealiseerd. De voorgevelrooilijn wordt in lijn met de naastgelegen school gerealiseerd. Het bestaande groen aan de voorzijde van het perceel wordt weggehaald om de woningen toegankelijk te maken voor de bewoners. Parkeren kan zodoende op eigen terrein plaatsvinden aan weerszijden van de woning. Hier wordt een strook van 3 meter vrijgelaten tussen de woningen en de belendende percelen.
De woningen krijgen ruime achtertuinen, doordat de afstand tussen het bouwvlak en de achterste perceelsgrens veel meer dan 8 meter is, zoals in de stedenbouwkundige randvoorwaarden is opgenomen. De bestaande boom op het achterterrein blijft behouden.
Ten aanzien van de verschijningsvorm van de woningen dient een plan te worden uitgewerkt die past binnen de geldende welstandscriteria van de gemeente Bronckhorst.
Het plan voorziet in de realisatie van twee woningen op een terrein dat nu ook al verhard is. De gemeente verzorgt de aansluiting voor vuilwater tot aan de perceelgrens van de kavel. Op het eigen terrein moet de initiatiefnemer zelf zorggedragen voor de aanleg van de riolering. De afvoer van het hemelwater moet geïnfiltreerd worden op eigen terrein of (in uitzondering) als een gezamenlijke voorziening (waterberging van 400 m³ per hectare).
Op de volgende afbeeldingen is de inpassing van de woningen ten opzichte van de omgeving weergegeven. Hiermee wordt voldaan aan de in het locatiepaspoort geformuleerde criteria.
Bovenaanzicht tweekapper (indicatief).
Het voornemen past binnen de beleidskaders zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze toelichting. Hierna worden enkele belangrijke aspecten nader toegelicht.
Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ (3.1.6 Bro). Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd:
“stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”
Met voorliggend plan worden 2 woningen toegevoegd. Daarom wordt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ niet vereist.
Provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling van 2 woningen is niet in strijd met de Ladder voor duurzame verstedelijking en derhalve ook niet in strijd met de beginselen van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Het plan ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk of een Groene Ontwikkelingszone.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels met betrekking tot het onderwerp ‘wonen’ uit de omgevingsverordening relevant. In de verordening wordt voor ‘wonen’ aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer het plan passend is binnen het vigerende vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma of de vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio, in voorliggend geval de Achterhoek.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van 2 woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de bouw van de woningen wordt er invulling gegeven aan een locatie binnen reeds bestaand stedelijk gebied. Er is, in navolging van de doelstellingen van de provincie, sprake van inbreiding. Het plan draagt bij aan de woningbouwopgave van de gemeente Bronckhorst. Het plan is tevens passend binnen de Regionale woonagenda Achterhoek.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en past binnen de regelgeving van de Omgevingsverordening.
Regionaal beleid
Binnen het regionaal beleid is met name de regionale woonvisie en -monitor voor de Achterhoek van belang. Naast de vigerende woonvisie is er inmiddels ook een geactualiseerde versie van de woonagenda in omloop, te weten de 'Regionale Woonagenda 2023-2030'. In deze woonagenda worden aan het voornemen om meer woningen te realiseren. Met voorliggend plan wordt hier in beperkte mate invulling aan gegeven.
Gemeentelijk beleid
Voorliggend initiatief geeft invulling aan een onbebouwd deel van een voormalig schoolgebouw, binnen de kern Velswijk. Het plan wordt gerealiseerd naast het voormalige schoolgebouw dat ook getransformeerd wordt naar ‘wonen’. Met het plan wordt voorzien in een aantoonbare actuele behoefte aan woningen. Het initiatief is derhalve in overeenstemming met het gemeentelijk woonbeleid conform de Woonvisie.
Ten aanzien van andere gemeentelijk relevante thema’s, zoals klimaat, water en cultuurhistorie, wordt in de navolgende paragrafen verder ingegaan op de wijze waarop binnen het plan met deze thema’s wordt omgegaan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
Hieronder worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Achtereenvolgend wordt ingegaan op de thema’s milieu-effectraportage, duurzaamheid, bodem, geluid, luchtkwaliteit, geur, bedrijven en milieuzonering, Externe veiligheid, Water, Archeologie en cultuurhistorie, Flora en fauna, verkeer en leidingen.
Beleidskader
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.
Vormvrije m.e.r-beoordeling
Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
Het bestemmingsplan voorziet in de herbestemming van een maatschappelijke bestemming in een woonbestemming welke voorziet in de realisatie van twee woningen. Gelet hierop moet deze ontwikkeling aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het plan wordt dan ook genoemd onder categorie D 11.2 van de lijst van bijlage D van het Besluit m.e.r. De drempelwaarden zoals opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject worden niet overschreden.
Conclusie
De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en daarom hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld. Dit is in voorliggende hoofdstukken beschreven en op basis van onderzoek aangetoond. Het college neemt op basis hiervan het expliciete besluit dat geen m.e.r.-plicht geldt.
Middels voorliggend plan wordt een verhard schoolplein onderdeel van een woonomgeving. Door het verminderen van de verharding, ontstaat ruimte voor betere opvang en afvoer van hemelwater en aanplant van groen. Hittestress neemt ten gevolge van de afname van verharding af. Deze maatregelen dragen bij aan een duurzaam woon- en leefklimaat.
De woningen worden bijna-energieneutraal gerealiseerd waardoor veel energiebesparende maatregelen worden getroffen. Denk daarbij aan het realiseren van een warmtepomp, het plaatsen van zonnepanelen en het gebruik van duurzame materialen.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
In juli 2022 is door Greenhouse Advies B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied en het naastgelegen schoolgebouw. Dit onderzoek is als Bijlage 39 bijgevoegd. Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem bestaat uit zand, met op een enkele locatie een leemlaag. In de bovengrond bij twee boorpunten zijn sporen van baksteen aangetroffen. Daarnaast zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Tijdens de monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen op een diepte van 1,9 m-mv. Uit de toetsing van de analyseresultaten dat in zowel de boven- als de ondergrond de gehalten van geen van de onderzochte parameters boven de achtergrondwaarden zijn aangetoond.
Uit de toetsing van de analyseresultaten van het grondwater blijkt dat de concentraties van barium en cadmium licht verhoogd zijn ten opzichte van de streefwaarde. De lichte verhoging geeft echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek omdat de betreffende waarden natuurlijke achtergrondwaarden zijn, zo leert navraag bij de onderzoeker.
Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het toekomstig gebruik (wonen).
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting mag hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. In deze paragraaf wordt ingegaan op het akoestisch effect van wegverkeerslawaai, in paragraaf 2.1.3.2.7 wordt ingegaan op het akoestisch effect van bedrijven.
Toetsing
Met het initiatief is sprake van de realisatie van twee wooneenheden op een voormalig schoolplein. Daarmee is er sprake van de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Van invloed op het plan is het effect van wegverkeerslawaai van de Velswijkweg en van de provinciale weg, de N316.
Velswijkweg
Het plangebied is gelegen aan de Velswijkweg, binnen de bebouwde kom. De Velswijkweg is één van de twee oostelijk gelegen wegen die het achterliggende, dunbevolkte buitengebied, verbindt met het dorp Velswijk. Bij de gemeente zijn geen verkeerstellingen bekend van de Velswijkweg. Op basis van een beschouwing van de situatie, wordt de verkeersintensiteit veroorzaakt door de volgende factoren:
Op basis van voorgaande factoren is de verkeersgeneratie in een worstcasescenario, indien alle verkeersstromen langs het plangebied gaan, als volgt.
Bewoners omliggende woningen en bedrijven
Het aantal bewoners en bezoekers van woningen en agrarische dat redelijkerwijs gebruik maakt van de Velswijkweg, langs het plangebied, bedraagt op basis van een inventarisatie aan de Velswijkweg, de Populierenweg en de Neuzendijk, ten hoogte 30. Voor vrijstaande woningen in het buitengebied geldt op basis van de CROW-normen een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Op basis van 30 adressen geldt zodoende een verkeersgeneratie van 30 x 8,2 = 246 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Bezoekers omliggende bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich op voormalige boeren erven enkele (aan huis gebonden) bedrijven, zoals een hondenschool, een bouwbedrijf en een aannemersbedrijf. Voor deze bedrijven gelden hele specifieke en plaatsgebonden aantallen verkeersbewegingen. In een worstcasescenario wordt uitgegaan van 75 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Gebruikers Velswijkweg als verbindingsweg
Daarnaast kan redelijkerwijs sprake zijn van passerende motorvoertuigen met mensen die niet woonachtig zijn in de directe omgeving van het plangebied, maar de Velswijkweg gebruiken om de provinciale omsluitingsweg te bereiken. Als aanname wordt gedaan dat dit 150 motorvoertuigbewegingen per dag oplevert. Omdat de provinciale weg ook via de Davisweg bereikt kan worden, is het niet realistisch dat alle bewoners van de Neuzendijk de Velswijkweg als ontsluitingsweg gebruiken.
Minicamping Toeven
Westelijk van de Velswijkweg ligt op ruime afstand van het plangebied minicamping Toeven. Bezoekers van deze camping zullen langs het plangebied rijden om de voorzieningen in het dorp te benutten. Hiervoor wordt uitgegaan van een verkeersgeneratie van 50 motorvoertuigen per etmaal (in delen van het jaar).
Incidenteel het Dorpshuis
Direct naast het plangebied ligt een dorpshuis. Hier vinden incidenteel, niet iedere dag, bijeenkomsten of evenementen plaats. De meeste bezoekers komen met de fiets of lopend, omdat ze uit Velswijk komen. De verkeersgeneratie ten gevolge van een bijeenkomst bedraagt ten hoogste 50 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Op basis van voorgaande is de verkeersintensiteit van de Velswijkweg, op basis van een worstcasescenario als volgt:
Totaal: 571 mvt/etmaal
Akoestisch effect wegverkeer
In het kader van voorliggend plan is bepaald op basis van welk aantal verkeersbewegingen, op basis van gebiedsfactoren, wordt voldaan aan het akoestisch niveau van 53 dB op de gevel van de te projecteren woningen. Als uitgangspunt van de berekening is genomen dat de woningen op 15 meter van het hart van de weg worden gerealiseerd, dat sprake is van een 50 km-uur regime en dat sprake is van asfalt. Op basis van deze uitgangspunten blijkt dat bij een aantal van 600 motorvoertuigbewegingen per etmaal nog wordt voldaan aan een geluidbelasting van 53 dB op de gevel van de woningen. De resultaten van de berekening zijn opgenomen als Bijlage 40. Omdat in voorliggende situatie sprake is van 571 motorvoertuigbewegingen per etmaal, voldoet het plan akoestisch.
Provinciale weg
Op meer dan 100 meter ten oosten van de woningen ligt de provinciale weg N316. Uit de provinciale geluidskaart, blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels van de woningen, als gevolg van deze weg, lager is dan 50 dB. Met aftrek van 2 dB (ex. artikel 110g Wgh), in verband met het stiller worden van gemotoriseerde voertuigen op termijn, voldoet de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit betekent dat de woningen, ten opzichte van de N316, akoestisch gunstig gelegen zijn. de kaart is hierna weergegeven.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ter plaatse van de woningen.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.?
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Conclusie
Met voorliggend plan worden twee woningen mogelijk gemaakt. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (c.q. het Activiteitenbesluit) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toetsing
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen op een voormalig schoolplein. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich twee agrarische bouwvlakken. Ten noorden van het plangebied, op 190 meter, bevindt zich een agrarisch bestemd perceel. De locatie vormt gezien de hiervoor genoemde richtafstanden geen belemmering voor het plan. Andersom geldt dat eventuele toekomstige uitbreidingsmogelijkheden op dit perceel niet worden belemmerd, omdat er zich tussen het perceel en de twee woningen uit het plan al andere woonbestemmingen zitten die mogelijke uitbreiding van het bedrijf al belemmeren.
Op 85 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich een agrarisch bouwvlak. Hier is echter een bestratingsbedrijf gevestigd. Dit bedrijf kent geen geur-contour. Mocht zich hier weer een agrarisch bedrijf willen vestigen, dan wordt het bedrijf door voorliggend plan niet beperkt, omdat er zich tussen het perceel en de twee woningen uit het plan al andere woonbestemmingen aanwezig zijn die mogelijke uitbreiding van het bedrijf al belemmeren.
Op 220 meter ten zuiden van het plangebied was een intensieve veehouderij aanwezig. Deze intensieve veehouderij heeft inmiddels plaats gemaakt voor woningbouwplannen.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies. Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.
Toetsing
Het plangebied en haar omgeving maken gezien de aanwezige functies (maatschappelijk, wonen en bedrijvigheid) deel uit van een ‘gemengd gebied'. Er zijn maatschappelijke en bedrijfsmatige functies aanwezig in de omgeving, evenals woningen. Er kan zodoende een trede terug worden gedaan bij het bepalen van de richtafstanden.
Hinder veroorzakende functies in het plangebied
In het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zelf kunnen worden aangeduid als milieuhindergevoelig.
Hinder veroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinder veroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Er zijn drie functies in de omgeving van het plangebied die eventuele hinder kunnen veroorzaken. Het betreft:
Ten aanzien van het buurthuis geldt een richtafstand van 30 meter ten aanzien van het aspect ‘geluid’, maar omdat er sprake is van gemengd gebied kan de richtafstand terug worden gebracht naar 10 meter. De werkelijke afstand tussen de woningen en het buurthuis is ongeveer 15 meter. Hierdoor wordt voldaan aan de richtafstand. Daarbij speelt dat het een kleinschalig buurthuis is met weinig effecten op de omgeving.
Ten aanzien van het loonbedrijf geldt een richtafstand van 50 meter ten aanzien van het aspect ‘geluid’. Omdat sprake is van een bedrijf met een oppervlakte van 1.200 m2. De werkelijke afstand is ongeveer 165 meter en voldoet daarmee aan de richtafstand.
Ten aanzien van het grondwerk- en bestratingsbedrijf geldt een minimale afstand van 10 meter. De werkelijke afstand is ongeveer 115 meter. Ook deze functie voldoet aan de richtafstand.
Het plangebied ligt op voldoende afstand van de genoemde functies. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing
Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van twee woningen. Met het initiatief is sprake van nieuwe kwetsbare objecten. Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
Uitsnede risicokaart.
Op circa 330 meter ten westen van het plangebied ligt een gasleiding van Gasunie. Op voorgaande kaart is deze leiding met een stippellijn weergegeven. De plaatsgebonden risicocontour ligt op de leiding. De leiding heeft de volgende kenmerken:
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor voorgenoemde leiding. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda. Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.
Klimaat robuust gebied
De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.
Circulaire Economie en Energietransitie
Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.
Gezonde leefomgeving
Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
Toets aan het plan
Voorliggend plan heeft betrekking op realisatie van twee woningen op een voormalig schoolterrein. Het initiatief maakt bebouwing op de locatie mogelijk. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Door de realisatie van de realisatie van de woningen neemt het verhard oppervlakte af omdat in de buitenruimte tuinen worden gerealiseerd. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing wordt binnen het plangebied geïnfiltreerd, de woningen worden aangesloten op de bestaande riolering. Het initiatief heeft zodoende geen negatief effect op de waterhuishouding ter plaatse.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
In het kader van voorliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. De resultaten van de watertoets zijn als Bijlage 41 opgenomen. Hieruit blijkt dat het plan geen negatief effect heeft op het watersysteem.
Daarnaast heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap. Het waterschap gaf op 23 op 23 oktober 2023 aan akkoord te zijn met de watertoets. De locatie zelf is niet direct gevoelig voor wateroverlast maar de omgeving wel. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
Grenzend aan het plan bevindt zich geen oppervlaktewater van het waterschap. Voor het nieuwe verhard oppervlak van de woningen dient het regenwater op eigen terrein verwerkt te worden. Hier wordt invulling aan gegeven in de vorm van infiltratiekratten.
Conclusie
Het plan is op basis van het aspect water uitvoerbaar.
In het kader van voorliggend plan is een kavelpaspoort opgesteld. Hierin is aandacht besteed aan het aspect ‘klimaat’. De bestaande verharde oppervlaktes moeten afgekoppeld worden van het rioolsysteem. Op eigen terrein moet een waterberging van 400 m3 per hectare verhard oppervlak gerealiseerd worden. Hier wordt invulling aan gegeven. De wijze waarop dar invulling aan wordt gegeven wordt afgestemd met het waterschap en de gemeente.
Algemeen
In de Erfgoedwet stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet naast een toets aan archeologie ook een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en/of monumenten rekening is gehouden.
Cultuurhistorie
Voorliggend plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorpsgezicht. Ook zijn binnen het plangebied geen waardevolle gebouwen of landschappelijke elementen aanwezig. Het plan heeft zodoende geen effect op cultuurhistorische waarden.
Archeologie
Ter plaatse van het plangebied geldt de archeologische verwachtingswaarde – 3. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Met voorliggend plan wordt geen bouwwerk groter dan 5.000 m2 gerealiseerd, waardoor geen archeologisch onderzoek plaats hoeft te vinden.
Conclusie
Het plan is op basis van de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.
Algemeen
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.
Toets aan het plan
Ten behoeve van voorliggend plan is onderzocht of binnen en in de nabijheid van het plangebied beschermde plant- en diersoorten en/of natuurgebieden aanwezig zijn en of deze worden aangetast ten gevolge van het voorziene plan.
Soortenbescherming
In het kader van voorliggend plan heeft een ecologisch onderzoek plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen als Bijlage 42 van deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt het volgende. Werkzaamheden ten behoeve van het bouwrijp maken van het plangebied leiden mogelijk tot negatieve effecten op enkele algemene vrijgestelde of onbeschermde soorten. Het gaat dan voornamelijk om aanwezigheid van egel en andere insecteneters, muisachtigen en landhabitat van algemene amfibieën die allen in de begroeide terreindelen kunnen verblijven. Houdt rekening met de zorgplicht. Daarnaast zijn effecten mogelijk op algemene broedvogels als werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd. Werkzaamheden binnen het broedseizoen kunnen daarom alleen worden uitgevoerd als een broedvogelcheck heeft uitgewezen dat negatieve effecten op broedgevallen zijn uitgesloten. Ook negatieve effecten op soorten waarvoor een provinciale vrijstelling is verleend of die niet beschermd zijn, zijn niet uitgesloten. Voor deze soorten geldt de algemene zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren, planten en natuurgebieden zoveel mogelijk voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt moeten worden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het GNN, GO en andere provinciaal beschermde natuurgebieden. Gezien de aard en schaal van de ontwikkelingen zijn geen externe effecten te verwachten en is het dus niet nodig om aan effecten door externe werking te toetsen.
De kortste afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’ is ongeveer 9,8 kilometer. Het plangebied heeft geen landschappelijke binding met dit Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige delen liggen op circa 10,2 kilometer afstand. Andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand van het plangebied. Gezien de voorgenomen activiteiten, toekomstige inrichting en de ligging op bijna 10 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn directe negatieve effecten (geluid, licht, trillingen etc.) door de gewenste ontwikkelingen en het toekomstige gebruik van het projectgebied op aangewezen soorten van nabijgelegen Natura 2000-gebieden uitgesloten, met mogelijke uitzondering van effecten door stikstof. Negatieve effecten door een toename van stikstofuitstoot tijdens de aanlegfase en toekomstige gebruiksfase zijn niet aannemelijk, maar niet op voorhand geheel uitgesloten. Voer een berekening uit in Aerius Calculator om te bepalen of er sprake is van een vergunningplicht ten aanzien van stikstof. De beoordeling van het aspect stikstof heeft plaatsgevonden op basis van een berekening waarvan de uitkomsten als Bijlage 43 van deze toelichting zijn opgenomen. Uit de berekening blijkt dat het plan zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op natuurgebieden.
Conclusie
Het plan is op basis van het aspect ecologie uitvoerbaar.
Algemeen
In het kader van ruimtelijke plannen dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van verkeer (bereikbaarheid) en parkeren. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen moet zijn verzekerd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij wordt getoetst aan het parkeerbeleid van de gemeente Bronckhorst.
Toets aan het plan
Parkeren
In het kader van de herontwikkeling van de school en het bijbehorende plein (voorliggend plan) is door de gemeente een locatiepaspoort opgesteld. Ten aanzien van de parkeeropgave is het uitgangspunt dat deze ontwikkelingen in samenhang worden beschouwd. Dat leidt tot de volgende parkeeropgave n bijbehorende parkeeroplossing, waarbij wordt opgemerkt dat de appartementen in de school al zijn vergund.
Bestaande situatie
In de voormalige situatie is er sprake van een schoolgebouw voor basisonderwijs. Volgens de parkeernormen van de gemeente Bronckhorst is het benodigde aantal parkeerplaatsen voor deze functie, uitgaande van zes klassen een norm van 1,1 parkeerplaats per lokaal, in totaal 6,6 parkeerplaatsen. In de volgende tabel is dat weergegeven.
Parkeeropgave bestaande situatie | |||
Functie | norm | aantal | Opgave |
School | 1,1/leslokaal | 5 | 5,5 |
Totaal | 5,5 |
In de bestaande situatie is de parkeeropgave opgelost in openbaar gebied. Tegenover de school bevinden zich vijf parkeerplaatsen, tegenover het schoolplein nog een 5. In totaal zijn er tien parkeerplaatsen te relateren aan de school.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie is sprake van de transformatie van de basisschool in de vorm van 6 appartementen (deze situatie is inmiddels vergund) en is sprake van de realisatie van 2 twee-onder-een-kapwoningen. Dat leidt tot de volgende parkeeropgave:
Parkeeropgave nieuwe situatie | |||
Functie | norm | aantal | Opgave |
Appartement, middensegment, koop | 2,3 | 6 | 13,8 |
Wonen, tweekapper | 2,6 | 2 | 5,2 |
Totaal | 19 |
Op basis van voorgaande is sprake van een toename van 13,5 (14) parkeerplaatsen, met als gevolg dat er in totaal 19 parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn voor de woningen.
Parkeeroplossing
Om de parkeervraag op te lossen worden de vijf parkeerplaatsen tegenover de oorspronkelijke school gedraaid. De 5 langsparkeerplaatsen worden 12 dwarsparkeerplaatsen. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
Twaalf dwars-parkeerplaatsen ter plaatse van de voormalige school.
Naast de 12 parkeerplaatsen tegenover de school, worden tegenover het voormalige schoolplein 2 parkeerplaatsen aangelegd en op het eigen terrein van iedere tweekapper worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
In ieder vak worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd.
De totale parkeeropgave van voorliggend plan (appartementen en tweekappers) bedraagt:
In totaal worden er zodoende 18 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dat is 1 parkeerplaats minder dan de totale opgave voor de appartementen en de tweekappers. Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van de tweekappers. Daarvoor geldt een parkeeropgave van 2 x 2,6 = 5,2 (afgrond 5 parkeerplaatsen). Met het realiseren van 4 parkeerplaatsen op eigen terrein en het realiseren van twee langsparkeerplaatsen tegenover deze tweekappers wordt voldaan aan de opgave.
Voor de appartementen is reeds een vergunning afgegeven, waarbij uit is gegaan van een lagere parkeernorm dan de in deze toelichting gehanteerde norm van 2,3 parkeerplaatsen per appartement, namelijk een norm van tussen de 1,0 en 1,5, op basis van de verwachting dat na transformatie het gebouw bewoond gaat worden door starters en senioren. Het autobezit in deze groep is naar verwachting laag en zal tussen 1,0 en 1,5 per woning liggen. Dat houdt in dat er voor de toekomstige bewoners 9 parkeerplaatsen nodig zijn. daarmee komt de totale parkeervraag voor voorliggend plan uit op 9 parkeerplaatsen voor de appartementen en 5,2 voor de tweekappers. In totaal 14,2. Daar wordt ruimschoots aan voldaan.
Daarnaast is het zo dat de appartementen reeds verkocht zijn aan starters en senioren. Het actuele autobezit van de zes huishoudens is als volgt: 1 huishouden heeft 2 auto’s en 5 huishoudens hebben 1 auto. Dat is in lijn met de verwachting bij het afgeven van de omgevingsvergunning ten behoeve van de transformatie.
Als laatste wordt opgemerkt dat de parkeerplaatsen van het Dorpshuis veelal ongebruikt zijn. in geval van meer parkeervraag kan een beroep op deze parkeerplaatsen worden gedaan.
Op basis van voorgaan de is het plan op basis van het aspect ‘parkeren’ uitvoerbaar.
Verkeer
De beide woningen worden op de Velswijkweg ontsloten. Om dat mogelijk te maken worden de bestaande parkeerplaatsen verplaatst. Gezien de beperkte omvang van het plan kan de verkeersgeneratie ten gevolge van de woningen eenvoudig opgaan in het bestaande verkeer.
Conclusie
Het voorziene plan is op basis van het aspect ‘verkeer’ uitvoerbaar.
Voordat het plan tot uitvoer wordt gebracht wordt er een klic-melding gedaan om inzichtelijk te maken welke leidingen zich binnen het plangebied bevinden. In afstemming tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt bepaald op welke wijze leidingen (indien nodig) omgelegd moeten worden en welke rol de nutsbedrijven daarbij hebben.
Uit jurisprudentie volgt dat mogelijke gezondheidsrisico's in een bestemmingsplan moeten worden meegewogen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Betekenis voor het project met betrekking tot het aspect volksgezondheid is een aanwezige geitenhouderij in de omgeving van het plangebied van belang.
Geitenhouderij
Door het RIVM en andere instanties zoals de WUR in Wageningen wordt al jaren onderzoek gedaan naar gezondheidsrisico's in relatie tot veehouderijen. Uit deze onderzoeken is gebleken dat er sprake is van een verhoogde kans op longontsteking voor omwonenden binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij. In het najaar van 2020 heeft het RIVM het rapport GGD-richtlijn medische milieukunde (2020) gepubliceerd. De richtlijn beschrijft de huidige kennis over veehouderij en gezondheid. Ook geeft de richtlijn input voor gezondheidskundige adviezen voor omwonenden in verschillende situaties. Er is veel gezondheidswinst te behalen wanneer goed wordt nagedacht over de ruimtelijke inrichting, dus bij het opstellen van omgevingsvisies en plannen. Daarom is de GGD bij voorkeur vroeg in dit proces betrokken.
Advies GGD
De GGD adviseert in het algemeen om uit voorzorg terughoudend te zijn met nieuwe gevoelige bestemmingen binnen 2 km afstand van geitenhouderijen. Terughoudend betekent niet per se dat er niets meer kan, maar dat de GGD het verstandig vindt goed na te denken over eventuele gezondheidseffecten en zo nodig passende maatregelen te treffen en een goede belangenafweging te maken. Voor technische maatregelen om het risico te verlagen, is nog te weinig bekend over oorzaken en aangrijpingspunten. Welk extra risico op longontsteking aanvaardbaar is (en dus welke afstand), is in principe een bestuurlijke keuze. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moeten de aspecten van volksgezondheid (zoals besmetting van dierziekten) meewegen en duidelijk maken dat er in het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is.
Situatie plangebied
Op een afstand van circa 1,1 kilometer van het plangebied is een geitenhouderij aanwezig. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling ligt binnen de contour van 2 kilometer van een geitenhouderij is een afweging nodig of de mate van het op dit moment in algemene zin aangetoonde verhoogde risico, mede gelet op de aard, situering en het belang van het plan, toch sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Uit onderzoek van de RIVM blijkt dat bij een woonafstand van minder dan 500 meter, er sprake is van circa 70% meer kans op longontsteking ten opzichte van het standaardrisico (14,6 gevallen per 1.000 inwoners). Dit plan ligt buiten de 500 meter zone. Het extra risico op longontsteking is op deze afstand beperkt ten opzichte van het standaardrisico. Uitgangspunt bij nieuwbouw is in ieder geval om de kopers te informeren, zodat zij ook zelf een afweging kunnen maken. Door het wijzigen van de maatschappelijke bestemming naar een passende woonbestemming is vanuit planologisch oogpunt sprake van een vermindering van de milieubelasting op de directe omgeving.
Tot slot zorgt de voorgenomen ontwikkeling er niet voor dat de ontwikkelmogelijkheden van de geitenhouderij (verder) worden beperkt. Bestaande woningen liggen immers dichter op de geitenhouderij en zijn wat dat betreft maatgevend voor de ontwikkelmogelijkheden.
Voorliggend plan maakt twee woningen mogelijk. In hoofdstuk vijf wordt beschreven dat het toevoegen van de woningen aan de woningvoorraad van de gemeente Bronckhorst past binnen het volkshuisvestingsbeleid.
De kosten voortvloeiende uit de verdere ontwikkeling van het plangebied komen voor rekening van de ontwikkelende partij. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin tevens het risico op planschade is meegenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat de vaststelling van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro achterwege kan blijven.
Een actueel, helder en overzichtelijk bestemmingsplan vormt de basis voor een geloofwaardig ruimtelijk beleid. Met een actueel plan en een goede handhaving van het hierin vastgelegde beleid kunnen de kwaliteiten van het gebied worden beschermd en ruimtelijke ontwikkelingen beter worden gestuurd. Zowel burgers als de uitvoeringsambtenaar moeten snel inzicht krijgen in wat er wel of niet in bepaalde omstandigheden is toegestaan. Ook draagvlak is van essentieel belang voor de handhaving. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan wordt gezocht naar een breed maatschappelijk draagvlak. Burgers en overige belanghebbenden krijgen uitgebreid de gelegenheid om in het kader van de inspraakprocedure invloed uit te oefenen op de inhoud van het plan.
Voorliggend plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap door middel van de digitale watertoets. De digitale watertoets is voorgelegd aan het waterschap, die deze op 23 oktober 2023 heeft geaccordeerd. Er is geen waterschapsbelang. Gezien de aard en omvang is het plan niet separaat besproken met overige vooroverlegpartners.
Omwonenden en belanghebbenden (buurthuis) van het plangebied zijn in kennis gesteld van het plan. Het plan is positief ontvangen, met als aandachtspunt dat de parkeeropgave goed opgelost moet worden. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor eenieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken. Afhankelijk van eventuele inspraak wordt overwogen of het plan gewijzigd wordt.
Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen: Verkeer, Wonen em Waarde - Archeologische verwachting 3 Op basis van het bestemmingsplan zijn binnen de woonbestemming twee woningen toegestaan. In Hoofdstuk 4 wordt een nadere toelichting op de regels gegeven.
Deze bestemming richt zich op het openbare gebied. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, verblijfsgebieden, parkeervoorzieningen, tuinen, sport- en speelvoorzieningen, straatmeubilair, beeldende kunstwerken, geluidswerende voorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. In voorliggend plan zijn twee woningen in de vorm van een twee aaneen toegestaan. De woningen moeten in het bouwvlak worden gerealiseerd. Het bebouwingspercentage van de kavel (40%) is in de regels bepaald, evenals de maximale goothoogte (6 meter) en de maximale nokhoogte (9) meter. Ook zijn binnen deze bestemming regels omtrent de te realiseren bijgebouwen opgenomen.
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting.
Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.
Net zoals in de rest van Nederland is er ook in de gemeente Bronckhorst sprake van een woningbehoefte. Daarom heeft de gemeente de ambitie om tot 2030 2.200 nieuwe woningen te realiseren. In Baak bevindt zich aan de zuidoostrand van de kern een agrarisch perceel dat ruimtelijk en verkeerskundig gezien onderdeel uitmaakt van de bebouwde kom van Baak. Het voornemen bestaat om het perceel te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Dit bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische vertaling van het stedenbouwkundig plan wat voor de ontwikkeling is opgesteld.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst', aangezien het perceel is voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Deze bestemming is uitsluitend bedoeld voor het uitvoeren van agrarische doeleinden. Om die reden is een nieuwe bestemmingsplan noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te kunnen maken. Aangetoond dient te worden dat de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend document voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de Vordenseweg ten zuidoosten van de kern Baak. Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel. De begrenzing van het plangebied vormt zich in het noorden door de Wichmondseweg, in het westen door de Van der Heijdenstraat en in het zuiden door de Vordenseweg. Het plangebied grenst aan het oosten aan een onbebouwd grasveld met een sportveldje. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
Globale ligging plangebied (rode arcering) ten opzichte van de kern Baak (Bron: PDOK Viewer).
Globale ligging plangebied (rode arcering) (Bron: PDOK Viewer).
Op dit moment geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst', zoals vastgesteld op 31 maart 2016 door de gemeenteraad van Bronckhorst. Op grond van dit bestemmingsplan hebben de gronden de enkelbestemming 'Agrarisch'. Tevens geldt voor het noordwestelijke deel van het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tuinkwekerij'. Ten slotte geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.
Uitsnede geldend planologisch regime met daarop het plangebied bij benadering rood omlijnd (Bron: PDOK Viewer).
Agrarisch
De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor het uitvoeren van agrarische doeleinden. Op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tuinkwekerij' is tevens een tuinkwekerij toegestaan.
Waarde - Archeologische verwachting 1
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Ten aanzien van het oprichten van bebouwing geldt dat bij een bouwwerk groter dan 250 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
De beoogde ontwikkeling van een woningbouwlocatie ter plaatse van het plangebied past niet binnen de bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan. Daarmee is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend document voorziet hierin.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.6 Vordenseweg ong. Baak de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.6.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.6.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.6.3).
Paragraaf 2.6.1 Inleiding
Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.6.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.6.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.6.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.6.1.4).
Paragraaf 2.6.2 Initiatief
In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.6.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.6.2.2) en de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.6.2.3).
Paragraaf 2.6.3 Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.6.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.6.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.6.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.6.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.6.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.6.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.6.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Paragraaf 2.6.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).
Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen
In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).
Bijlagen bij planonderdeel Vordenseweg ong. Baak
Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.
De kleine kern Baak ligt in het IJssellandschap aan de rand van de Bakerwaard en is omstreeks 1190 ontstaan als buurtschap en later rond de (katholieke) kerk uitgegroeid tot dorp. De historische kern van Baak bestaat uit een voormalige waterstaatskerk, oranjerie – oude pastorie, een kleine concentratie van boerderijen, een grote RK kerk en een schoolgebouw aan de verbindingsweg van Huize Baak naar de Emmerikseweg. Binnen de dorpsgrenzen, langs de weg naar Wichmond, ligt Huize Baak. Dit is één van de vele kastelen die dit deel van de Achterhoek rijk is.
Baak omstreeks 1905, 1955 en 1990 (Bron: Topotijdreis).
Bebouwingsstructuur
De historische kern van Baak heeft een sterke visuele relatie met het veel oudere huis Baak. De waardevolle gebouwen in de historische kern zijn de grote kerk in neogotische stijl 1892, de pastorie in eclectische stijl uit omstreeks 1860 met koetshuis uit omstreeks 1900, en de genoemde kerk uit 1886 aan de Pastoriestraat, en verder de school en de meesterswoning en een ruïne van de kerk van de hof van Baak.
In de jaren 1960 en 1970 vond er ten noorden van de Vordenseweg een uitbreiding plaats (traditionele blokverkaveling). In de jaren 1980 werd het dorp uitgebreid ter plaatse van Leeuwencamp. In de jaren 1990 werd het dorp ten westen van de Zutphen-Emmerikseweg uitgebreid aan de Molenweg. Verspreid over het dorp staan vrijstaande gevarieerde woningen in een of twee bouwlagen met kap. Ten zuiden van het sportpark ligt bedrijventerrein Dambroek dat vanaf 1990 is gerealiseerd. Dit gemengde bedrijventerrein is rationeel opgezet en herbergt verschillende lokale bedrijven. De bebouwing wordt gekenmerkt door bedrijfsbebouwing bestaande uit platte daken en bedrijfshallen met kappen. Verspreid daartussen bevinden zich op het terrein bedrijfswoningen.
Luchtfoto Baak (Bron: PDOK Viewer).
Algemeen
De kom van Baak wordt gedomineerd door de functie wonen. In deze kom is aan de rand ook de kerk van Baak gelegen. De begraafplaats van Baak ligt op geruime afstand van de kerk aan de Zutphen-Emmerikseweg. In het midden van de kom staat de basisschool. De bedrijvigheid van het dorp bevindt zich vooral aan de Zutphense-Emmerikseweg. Naast het bedrijventerrein Dambroek zijn er langs deze weg ook een aantal meer solitair gelegen bedrijven aanwezig. In het dorp zijn twee horecafuncties te vinden: een restaurant aan de L. Dolfingstraat en de Zutphen-Emmerikseweg. Tegenover de kerk aan de Wichmondseweg is een café/restaurant te vinden.
Verkeersstructuur
Baak is gelegen aan de Zutphen-Emmerikseweg (N314). De N314 is een provinciale weg met een stroomfunctie en verbindt Doetinchem met Zutphen. Het dorp wordt in noordelijke en zuidelijke richting ontsloten via deze weg. In westelijke en oostelijke richting wordt het dorp ontsloten via de L. Dolfingweg respectievelijk de Vordenseweg, deze wegen hebben een ontsluitende functie. De overige wegen hebben een verblijfsfunctie. Op de navolgende afbeelding is de hoofdwegenstructuur weergegeven.
Hoofdwegenstructuur
Groenstructuur
Het dorp heeft aan de noordoostzijde een gave landschappelijke relatie met de IJssel-uiterwaarden en de bossen rond Huize Baak. Baak wordt vooral gekenmerkt door de straten met groene voortuinen. In de buurt van de kerk zijn twee pleintjes gelegen die in de vorm van een minirotonde zijn aangelegd. Aan de straten Leeuwencamp/Bobbinkstraat is een speelplaats gelegen. Deze speelplaats wordt omzoomd door platanen. Ten westen van de kern zijn de sportvelden van Sportpark De Baakermat gelegen.
Groenstructuur Baak
In de ontwikkeling is rekening gehouden met de dorpse structuur van Baak. Bestaande elementen en structuren uit het dorp, zoals het bebouwingslint, Huize Baak, het open karakter van het aangrenzende
perceel en de bebouwingsstructuur van de aangrenzende woonwijk, zijn gebruikt in de hoofdopzet voor het ontwerp. Tevens is gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing door een geleidelijke overgang van bebouwd dorpsgebied naar onbebouwd (landelijk) gebied te creëren. In het plangebied is ruimte voor een mix aan grondgebonden woningen, waarbij de woningen aan de noordzijde georiënteerd zijn op de Wichmondseweg en daarmee het lint verder voortzetten. Ten behoeve van de flexibiliteit en verdere uitwerking van het plan is gekozen voor bouwvlakken in de vorm van bouwstroken waarbinnen de woningen flexibel ingevuld kunnen worden. Wel zijn aan de bouwvlakken aanduidingen toegevoegd wat betreft de toegestane woontypen en is een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen. De woningen variëren van één tot maximaal twee lagen met kapconstructie. Centraal in het plan is ruimte voor een groenzone met waterbergingsmogelijkheden. Deze wigvormige groenzone draagt bij aan een geleidelijke overgang tussen het dorp en het landelijk gebied. Ook aan de randen van het plangebied is ruimte en aandacht voor groen en de overgang richting de omgeving van het plangebied.
Voor het plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan vormt een kader en inspiratiebron voor architecten die bij de totstandkoming van de bebouwing betrokken zijn. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 44 bij deze toelichting gevoegd. Het beeldkwaliteitsplan wordt door de Welstandscommissie van de gemeente Bronckhorst gehanteerd als een toetsingskader – aanvullend op het bestemmingsplan – voor het beoordelen en toetsen van bouwaanvragen. Dit plan is zowel van toepassing op nieuwe bebouwing als op aanpassingen van bestaande bebouwing waarvoor een omgevingsvergunningaanvraag benodigd is. Ook vormt het beeldkwaliteitplan een kader voor de inrichting van de openbare ruimte. Als door de gemeenteraad vastgesteld plan, vormt het beeldkwaliteitplan een aanvulling op de welstandnota.
Het plangebied ligt tegen de kern Baak aan en is een logische locatie voor een uitbreiding hiervan. In en rondom het plangebied zal de bestaande groenstructuur zoveel mogelijk behouden blijven en wordt deze aan de oostzijde van het plan doorgetrokken om een geleidelijke overgang tussen het stedelijk gebied en het landelijk gebied te creëren. Binnen het vele openbare groen is tevens ruimte voor waterberging. Het gebied zal verder meerdere zichtlijnen naar het buitengebied krijgen waardoor ondanks de groene omzooming ook de connectie met het landelijk gebied behouden blijft.
Met voorliggend plan is een dorpsuitbreiding van maximaal 46 woningen aan de zuidoostzijde van Baak beoogd. Het zal gaan om verschillende typen grondgebonden woningen, variërend van rij-, twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen. Daarbij is bij de twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen de mogelijkheid om ze levensloopbestendig in te richten. Dit betekent dat op de begane grond een keuken, de sanitaire voorzieningen en een slaapkamer zijn terug te vinden. Ongeveer twee derde van de beoogde woningen is in het betaalbare segment. Het gaat zowel om sociale huur- als betaalbare koopwoningen. Op deze manier is binnen de ontwikkeling ruimte voor verschillende doelgroepen met verschillende portemonnees. Om alle woningen bereikbaar te maken is een nieuwe weglus beoogd die begint op de Wichmondseweg en eindigt op de Van der Heijdenstraat. Hierlangs zijn twee parkeerkoffers beoogd om de extra parkeervraag van de woningen op te kunnen vangen en is er ruimte voor langsparkeren. Verder wordt op eigen terrein geparkeerd.
Stedenbouwkundig plan (Bron: Oostzee ontwerp & omgeving).
Het initiatief past binnen de beleidskaders van de verschillende overheden, zoals beschreven in Hoofdstuk 3. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven.
Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het gestelde in de NOVI en het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Aangetoond dient te worden dat een vraag bestaat naar de stedelijke ontwikkeling en waarom deze al dan niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden.
Voorliggend plan voorziet in de toevoeging van maximaal 46 woningen. De gemeenteraad heeft in mei 2021 de actualisatie van de woonvisie ‘Ruimte voor Wonen in Bronckhorst 2019-2025’ vastgesteld. Hiermee heeft de gemeenteraad onder andere ingestemd met het zoeken naar potentiële woningbouwlocaties aan de randen van dorpen. De behoefte aan maximaal 2.200 woningen tot 2030 is niet volledig via transformatie en/of inbreidingslocaties binnen de bestaande kernen te realiseren. Er is dus ruimte om de komende jaren concreet met een aantal woningbouwlocaties aan de randen van dorpen aan de slag te gaan. In Baak ligt nog maar een perceel binnen de bebouwde kom dat geschikt geacht om een grote bijdrage te leveren aan de woningbouwopgave. Daarmee wordt het verantwoord geacht om voorliggend plan te realiseren.
Ongeveer tweederde van de woningen wordt in het betaalbare segment gerealiseerd, zowel in de sociale huursector als betaalbare koop. Een deel van de woningen zal tevens de mogelijkheid hebben om een levensloopbestendige inrichting te krijgen. Dit woonprogramma sluit daarmee goed aan op de Woonvisie 2019-2025 van de gemeente Bronckhorst. Hierin wordt aangegeven dat starters en ouderen die graag een stap willen maken naar een levensloopbestendige woning tot de prioritaire doelgroepen behoren wat betreft het toevoegen van woningen. Hiermee wordt geacht dat de behoefte naar de woningen voldoende is aangetoond.
Besluit m.e.r.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. wordt vermeld, maar daarbij niet de geldende drempelwaarden benadert. Om die reden is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld die in paragraaf 2.6.3.2.1 nader wordt besproken.
Provinciaal beleid
Omgevingsvisie en -verordening
Raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland heeft uitgewezen dat het plangebied geen gebiedsspecifieke provinciale belangen raakt. In meer algemene zin geldt daarentegen wel dat voorliggend plan een bijdrage levert aan het realiseren van de provinciale ambities ten aanzien van een goede ruimtelijke kwaliteit en een goede woon- en leefkwaliteit.
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening Gelderland is vastgelegd dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als deze passen binnen de regionale woonagenda. Zoals hiervoor reeds is toegelicht voorziet de ontwikkeling zowel in een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte. In de regionale woonagenda geldt het uitgangspunt dat ontwikkelingen voor 60% bestaan uit betaalbare woningen, waarvan 28% sociale huur. In voorliggend plan is dit doorvertaald door ongeveer twee derde van de beoogde woningen is in het betaalbare segment te realiseren. Het gaat zowel om sociale huur- als betaalbare koopwoningen. Mede op basis van gesprekken met de woningbouwcorporatie, de bestaande sociale woningvoorraad in Baak en de lokale behoefte is gekozen om de nadruk te leggen op het betaalbare koopsegment en maximaal 8 sociale huurwoningen te realiseren. Op deze manier wordt ingespeeld op de woningbehoefte en aangesloten op de regionale woonagenda.
Tot slot is in artikel 2.65b van de provinciale omgevingsverordening vastgesteld dat in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. In voorliggend plan op verschillende manieren aandacht besteed aan klimaatadaptatie en duurzaamheid. Zo worden de woningen aardgasloos ontwikkeld en wordt zoveel mogelijk duurzaam materiaal gebruikt. Het groen in de omgeving zal zoveel mogelijk behouden blijven en waar mogelijk uitgebreid worden, om een groenzone rondom de woningen te creëren. Hierin is ruimte gereserveerd voor de aanleg van wadi’s om zo de waterberging te bevorderen. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt aangenomen dat voldoende rekening wordt gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie.
Regionaal beleid
Zoals in voorgaande paragraaf reeds toegelicht geldt voor voorliggende ontwikkeling dat het moet aansluiten op de afspraken uit de regionale woonagenda. Daar is, zoals hiervoor toegelicht, in voorliggende situatie sprake van, zowel vanuit kwantitatief als kwalitatief oogpunt.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. In de Omgevingsvisie wordt de wens uitgesproken om tot 2030 tussen de 1.700 en 2.200 woningen te bouwen in de gemeente. Hierbij is het van belang dat aandacht wordt besteedt aan de karakteristieken van de gemeente. Onderhavig plan voorziet in een woningvraag die in het gemeentelijk beleid benoemd wordt en heeft hierbij aandacht voor de kernkwaliteiten van de gemeente Bronckhorst. Dit maakt dat voorliggend plan passend is bij het gestelde in het gemeentelijk beleid.
Er bestaan geen milieuhygiënische en waterhuishoudkundige belemmeringen tegen het voorgenomen initiatief. Waarden op het gebied van landschap, natuur, archeologie en cultuurhistorie zijn niet in het geding in het plangebied.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan.
Toetsing
Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van een woningbouwlocatie aan de zuidoostrand van de kern Baak. Het plan voorziet in totaal in maximaal 46 te realiseren woningen. Het plan kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.
Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
Het totale plangebied is circa 11.000 m2 groot. Hiermee blijft het plan ver onder de indicatieve drempelwaarden kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:
Conclusie
Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd, die als Bijlage 45 bij deze toelichting is gevoegd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen negatief effect optreedt. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.
Voorliggend plan kent een zorgvuldige landschappelijke inpassing waarin veel aandacht is voor een groene, landschappelijke uitstraling. Zo kent de beoogde inrichting meerdere bomen en openbaar groen. De karakteristieke groenstructuur langs de wegen zal behouden blijven. Verder zullen de nieuwe woningen gasloos worden en voorzien in de actuele duurzaamheidseisen. Ook wordt ingezet op de inrichting van zo veel mogelijk groene (voor)tuinen.
Een plan dat voorziet in bouw- en/of inrichtingsmogelijkheden dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waarop het initiatief betrekking heeft. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
Toetsing
Voor de ontwikkeling in het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd, die als Bijlage 46 bij deze toelichting is gevoegd. Uit het onderzoek volgt dat de bovengrond van het plangebied overwegend bestaat uit donkerbruin, zeer fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Verder is het volgende geconstateerd:
Op basis van deze onderzoeksresultaten is op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terrein goed te keuren voor voorgenomen planontwikkeling. Indien voor de ontwikkeling grond afgevoerd moet worden dan dient rekening te worden gehouden met de grond die niet voldoet aan klasse Wonen, dit staat de planontwikkeling echter niet in de weg.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op woningen niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwbouw van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing mogelijk wordt gemaakt, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van het object.
Toetsing
In voorliggende situatie is sprake van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de akoestische onderzoekszone van de Vordendseweg. Om die reden is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, die als Bijlage 47 bij deze toelichting is gevoegd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de omliggende 30 km/uur-wegen in het onderzoek betrokken. Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting als gevolg van de Vordenseweg op de nieuw te bouwen woningen langs de bouwgrens aan de zuidzijde wordt ten hoogste 50 dB is (55 dB zonder aftrek art. 110g Wgh), waarmee niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hiermee wordt wel worden voldaan aan de maximale ontheffingsgrenswaarde van 53 dB voor buitenstedelijk gebied. Het perceel aan de oostzijde ligt met het bouwvlak op iets grotere afstand van de Vordenseweg, waarmee de geluidsbelasting ten hoogste 49 dB is. Voor wat betreft de andere wegen geldt dat de berekende geluidbelastingen langs de Van der Heijdenstraat voor de berekende westgevels iets hoger liggen dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De cumulatie leidt niet tot een hogere geluidbelasting op de woningen, omdat de geluidbelaste gevels verschillen. Voor geen van de woningen geldt dat voor meerdere wegen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Uit het maatregelenonderzoek volgt dat bron- en overdrachtsmaatregelen geen optie zijn. Aan de zijde van de ontvanger is het mogelijk om aan de hand van de gevelwering van de woningen te voldoen aan de eisen vanuit het Bouwbesluit 2012. Voor de berekende overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde als gevolg van de Vordenseweg moet een hogere waarde tot 50 dB worden aangevraagd. Voor de woningen langs de Van der Heijdenstraat is geen hogere waarde nodig, de 30 km wegen vallen niet onder de Wgh. Met een berekende waarde boven de voorkeursgrenswaarde maar binnen de toegestane hogere waarde van 53 dB is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het is voor de ontwikkeling mogelijk om een hogere grenswaardenbesluit te nemen. Tegelijkertijd met de procedure voor het ontwerpbestemmingsplan is daarom ook het ontwerpbesluit hogere grenswaarden ter inzage gelegd. Daarmee vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Toetsing
In voorliggende situatie is sprake van de realisatie van maximaal 46 woningen. Het plan draagt daarmee 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de Atlas voor de Leefomgeving heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaardeoverschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het project op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.
Conclusie
Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt
het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Voor agrarische activiteiten is het agrarische bouwblok in combinatie met hun veehouderijactiviteiten bepalend voor de afstand tot milieugevoelige functies. Afhankelijk van de aard en omvang van het agrarische bedrijf wordt de afstand bepaald door een AmvB of indien voor bedrijfsvoering noodzakelijk, een milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn odeur units per m3 opgenomen voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. De gemeente Bronckhorst is opgenomen in het concentratiegebied I (oost), wat inhoudt dat de geurbelasting op geurgevoelige objecten niet meer dan 3,0 ouE/m3 mogen bedragen. De gemeente heeft geen geurbeleid.
Toetsing
Met onderhavige ontwikkeling worden meerdere geurgevoelige objecten in de vorm van woningen gerealiseerd. In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele veehouderijen aanwezig. De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich op circa 200 meter en betreft een melkveehouderij. Ook bevindt zich een intensieve veehouderij op circa 600 meter afstand. Tussen de veehouderijen en het plangebied bevinden zich reeds meerdere woonfuncties. Hierdoor wordt geacht dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor eventuele veehouderijen in de omgeving en is het uitvoeren van geuronderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Om die reden wordt hieronder op de volgende onderzoeksvragen ingegaan:
Toetsing
Het plan voorziet uitsluitend in de toevoeging van woningen, waardoor niet getoetst hoeft te worden aan nieuwe hindergevende functies. Wel bestaan er hindergevende functies die mogelijk leiden tot hinder voor de voorgenomen hindergevoelige objecten. Dit is onderzocht middels een quick scan bedrijven en milieuzonering. De quick scan bedrijven en milieuzonering is als Bijlage 48 bij deze toelichting gevoegd. Uit de quick scan volgt dat bijna overal voldoende afstand tussen het plan en de percelen met hindergevende functies is om te kunnen voldoen aan de richtafstand behorende bij de maximale planologische mogelijkheden. Uitzondering hierop vormen de dichtstbijzijnde gronden met een maatschappelijke, agrarische en horecabestemming. Uit een nadere analyse van de gebruiksmogelijkheden van de percelen volgt daarentegen dat het gerechtvaardigd is om aan te nemen dat de ontwikkeling niet zorgt voor een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de gronden en zullen de gronden ook niet zorgen voor een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat van de beoogde woningen. De resultaten uit de quick scan worden bevestigd in een aanvullend uitgevoerd onderzoek industrielawaai dat als Bijlage 49 bij deze toelichting is gevoegd. Dit onderzoek toont namelijk aan dat het woon- en leefklimaat in het plangebied ‘goed’ te noemen is en dat bij een de maximale invulling van de milieucategorie ook wordt voldaan aan de toelaatbare grenswaarde uit het Activiteitenbesluit, waardoor de onderzochte inrichtingen niet in de geluidsruimte worden beperkt. Daarmee wordt geacht dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Ook wordt het incidentele gebruik van het naastgelegen evenemententerrein als acceptabel geacht.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van diegenen die niet betrokken zijn bij risicovolle activiteiten, maar die als gevolg van die activiteiten wel risico lopen. Om deze reden dient er op de planlocatie rekening gehouden te worden met het aspect externe veiligheid. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is een normering opgenomen voor de externe veiligheid voor bedrijven met gevaarlijke stoffen. Daarnaast bestaan er richtlijnen over het vervoer van gevaarlijke stoffen (via de weg, het spoor of via buisleidingen). Er moet ten behoeve van de veiligheid voldoende afstand in acht worden genomen tussen risicovolle bedrijven of transportroutes voor gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten.
Toetsing
Raadpleging van de digitale risicokaart wijst uit dat er drie risicobronnen gesitueerd zijn nabij het plangebied, te weten drie naast elkaar gelegen buisleidingen op circa 650 meter afstand. Gezien de afstand van de buisleidingen valt het plangebied niet in het invloedsgebied van deze risicobronnen. Het uitvoeren van onderzoek naar het aspect externe veiligheid is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Het vuilwater dat geproduceerd wordt, wordt via de gemeentelijke riolering afgevoerd. Dit betreft het water dat voortkomt uit het gebruik van water door een huishouden (toilet, douche, wasmachine e.d.).
Het schone hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering en geïnfiltreerd op eigen terrein om zo te voorkomen dat relatief schoon water snel afgevoerd wordt door het riool met het relatief vuile water.
Als gevolg van dit bestemmingsplan is er sprake van een geringe toename van verhard oppervlak.
Voor het plan is een watertoets uitgevoerd.
Watertoets
Riolering
De nieuwe voorzieningen zullen worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Hemelwater van verharde oppervlakten zoals verhardingen en dakvlakken zullen deels op eigen terrein en deels in wadi's in het openbaar groen worden geïnfiltreerd.
Waterhuishoudkundige aspecten
In de 'Handreiking Watertoets 2' zijn inhoudelijke criteria aangereikt voor de watertoets, die de basis vormen voor de planbeoordeling door het waterschap en het daaruit voortvloeiende wateradvies. In onderstaande watertoetstabel zijn de voor het bestemmingsplan van belang zijnde waterhuishoudkundige criteria opgenomen.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) | Nee | 2 |
2.Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? | Nee | 2 | |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? | Nee | 2 |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ | Nee | 1 | |
3.Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee | 1 | |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2 | Ja | 2 |
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2 | Ja | 1 | |
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak ? | Nee | 1 | |
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes | Nee | 1 | |
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee | 1 |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee | 1 |
2. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | 1 | |
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? | Nee | 1 | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking ? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? | Nee | 1 |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | 2 | |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? | Nee | 1 |
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | 1 | |
Natte Natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? | Nee | 2 |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | 2 | |
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur | Nee | 1 | |
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? | Nee | 1 | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Nadere toelichting wateroverlast (oppervlaktewater)
Het oppervlakte aan verharding neemt in het kader van dit plan toe. Het plangebied is in de huidige situatie volledig onverhard en wordt gebruikt ten behoeve van agrarische activiteiten. Het gebied is geschikt voor de infiltratie van hemelwater. In het plan is rekening gehouden met een bergingseis van 80 mm.
Maatgevende bergingseis (mm) | Totaal oppervlak verhard (m2) | Percentage verhard | Benodigde berging openbaar gebied (m3) | |
Particuliere bebouwing | 80 | 10.155 | 70% | 569 |
Openbaar verhard | 80 | 4.108 | 100% | 329 |
898 |
De gebruikelijke aanlegdiepte van een wadi is circa 0,50 meter met een talud van 1:4. In het plan is ruimte voor de aanleg van 3.304 m2 wadi's. Met een vulling van 0,40 meter in de wadi's worden voldaan aan de bergingseis van 898 m3 en houd je nog 0,10 meter waking over in geval van extreme weersomstandigheden. In het plangebied is eveneens voldoende ruimte om het water via een natuurlijke weg in de bodem te laten infiltreren. Ondanks de toename aan verharding is er voldoende ruimte om het hemelwater zonder problemen in de bodem weg te laten vloeien.
De naastgelegen bestaande woonwijk kent een wateroverlastprobleem in de huidige situatie. De waterberging in het plan zal door de gemeente en initiatiefnemer groter worden gemaakt dan hierboven omschreven zodat de opgave van de naastgelegen wijk kan worden opgelost.
Conclusie
Voorliggende waterparagraaf is besproken met het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Met voorliggend plan wordt een agrarisch perceel herontwikkeld ten behoeve van een nieuwe woonbuurt van maximaal 46 woningen. De huidige agrarische werkzaamheden worden beëindigd. De woningen worden aardgasloos ontwikkeld en zullen voldoen aan de huidige verduurzamingseisen. Daarnaast zal de ontwikkeling middels een aantal landschappelijke inrichtingsmaatregelen met aandacht voor het landschap worden ingericht. Hierbij is veel aandacht voor openbaar groen en waterberging. Dit zijn ontwikkelen die een positieve bijdrage leveren aan het beperken van hittestress en het realiseren van een sluitende waterbalans. Zo draagt dit plan bij aan het realiseren van een klimaatadaptieve leefomgeving.
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet 2016, uitgewerkt in het Besluit Erfgoedwet archeologie, is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Tevens moeten op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Toetsing
Voor voorliggend plan geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 250 m2. Met de realisatie van voorliggend plan wordt deze grootte overschreden. Daarom is archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek dat als Bijlage 50 bij deze toelichting is gevoegd.
Uit het bureauonderzoek bleek dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachting gold. Het plangebied is gelegen op een hoge bruine enkeerdgrond in de nabijheid van het beekdal van de Oosterwijkse Vloed. In de onmiddellijke omgeving van het plangebied zijn vooral waarnemingen uit de Middeleeuwen verricht. Iets ten oosten van het plangebied bevindt zich het kasteel “Huize Baak” dat in de achttiende eeuw werd gebouwd maar reeds in de late Middeleeuwen een voorganger had.
Uit het inventariserend veldonderzoek bleek dat het podzolprofiel in het grootste deel van het plangebied nog gedeeltelijk intact is. Boven dit gedeeltelijk bewaarde podzolprofiel bevond zich een relatief intact esdek. Aan de basis ervan werd in een aantal boringen een oud cultuurdek aangetroffen. Hierin werden in enkele boringen handgevormde scherven aangetroffen die vermoedelijk uit de Middeleeuwen dateren. In één boring werd ook in de B/C-horizont een vermoedelijk middeleeuwse scherf aangetroffen. Daarnaast werd in het uiterste zuidwesten van het plangebied een prehistorische scherf aan de onderzijde van het esdek aangetroffen.
Het is zeer waarschijnlijk dat in het plangebied één of meerdere vindplaats(en) uit de late Middeleeuwen of vroeger aanwezig zijn. Daarom moet er aanvullend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuvenonderzoek in het plangebied plaatsvinden. Met het handhaven van de archeologische dubbelbestemming ter plaatse wordt de uitvoering van dit vervolgonderzoek juridisch-planologisch gewaarborgd.
Voor het aspect cultuurhistorie zijn de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland en de gemeentelijke monumentenlijst (laatst bijgewerkt: oktober 2019) geraadpleegd. Deze wijzen uit dat er in het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten zijn gesitueerd. Wel zijn enkele cultuurhistorisch waardevolle monumenten in de omgeving te vinden, maar deze worden niet in hun hoedanigheid geschaad. De waarden en instandhouding van eventuele monumenten komen daarmee niet in het geding door toedoen van onderhavige ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om de ontwikkellocatie. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing worden verkregen.
Toetsing
Voor voorliggend plan is een quick scan flora en fauna uitgevoerd. De quick scan natuur is als Bijlage 51 bij deze toelichting gevoegd. Navolgend worden de onderzoeksresultaten kort besproken. In de quick scan is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.
Gebiedsbescherming
Uit de quick scan blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken) op circa 1,7 kilometer afstand van het plangebied ligt. Door de geringe afstand tot het Natura 2000-gebied en zijn verstoringen als gevolg van stikstof op voorhand niet uit te sluiten. Daarom is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd. Het onderzoek stikstofdepositie is als Bijlage 52 bij deze toelichting gevoegd. Hieruit volgt dat als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase van de ontwikkeling geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebied verwacht hoeft te worden. Aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Verder blijkt uit de quick scan dat in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving. De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen een aanvang te hebben teneinde vernielen van nesten te voorkomen.
In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk nog enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Zo blijkt uit de quick scan dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield.
Uit de quick scan volgt dat er geen essentiële elementen, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, aanwezig zijn. De bescherming van deze categorie soorten staat de ontwikkeling niet in de weg. Wel wordt geadviseerd om tijdens de bouwperiode als ook tijdens de gebruiksfase van de woningen de aanwezige bomen niet aan te lichten met verlichting. Dit om verstoring voor vleermuizen te voorkomen.
Houtopstanden
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Bij onderhavig plan is er sprake van een toename van het verkeer als gevolg van de beoogde woningen. Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW (publicatie 381, van parkeerkencijfers naar parkeernormen) kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Op basis van de omgevingsadressendichtheid (CBS, 2022) wordt de stedelijkheidsgraad van een gemeente vastgesteld. De gemeente Bronckhorst wordt geclassificeerd als 'niet stedelijk'. Onderhavige locatie wordt beschouwd als 'rest bebouwde kom'. De navolgende tabel geeft de verkeersgeneratie weer van de beoogde nieuwbouw aan de hand van het programma uit het stedenbouwkundig plan waarbij het getal naar boven is afgerond. Dit betreft geen verschilberekening met de huidige situatie, zo wordt de worst-case situatie berekend.
Voor onderhavige ontwikkeling zal sprake zijn van een verkeersgeneratie van maximaal circa 350 motorvoertuigen per etmaal. Deze verkeersgeneratie kan zonder negatieve gevolgen worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de omliggende wegen. De capaciteit van de omliggende infrastructuur is voldoende.
Met voorliggende ontwikkeling wordt aangesloten bij de vraag naar woningen in verschillende typologieën en prijsklassen die bestaat binnen de gemeente en de regio. In paragraaf 3.1.4 is reeds de behoefte naar extra woningen uitgewerkt.
Voor de realisatie van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden, omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor rekening van de gemeente Bronckhorst komen. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
Conform de wettelijke procedure wordt dit bestemmingsplan na besluitvorming door het college ter visie gelegd en heeft een ieder de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.
In paragraaf 2.6.3.2.9 is het plan getoetst aan het aspect water. Hiertoe is de handreiking van het Waterschap Rijn en IJssel doorlopen. In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft nadere afstemming plaatsgevonden met het waterschap. Het waterschap heeft laten weten in te stemmen met het plan.
Verder heeft de provincie Gelderland advies uitgebracht op het bestemmingsplan. Daarbij is aangegeven dat de ontwikkeling de provinciale belangen wonen en klimaatadaptatie raakt en dat deze belangen goed in het plan zijn meegewogen.
Op 19 april 2022 hebben de initiatiefnemer en de gemeente op een avond van de dorpsbelangenorganisatie Baaks Belang informatie gegeven over het plan. Op die avond en ook online hebben geïnteresseerden in een woning de mogelijkheid gekregen om zich aan te melden. Deze informatie is meegenomen in het bepalen van het voorlopige woningbouwprogramma. Op 28 maart 2023 is er opnieuw een inloopavond voor het dorp geweest. Voorafgaand aan de terinzagelegging van voorliggend plan is de omgeving opnieuw geïnformeerd.
Met de direct aanwonenden hebben diverse besprekingen plaatsgevonden. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van de plannen en daarop te reageren. Diverse onderwerpen zijn besproken. Op het gebied van verkeer zijn twee hoofdthema's nadrukkelijk aan de orde geweest.
De bewoners hebben de suggestie gedaan voor een extra weg vanuit het plan richting de Wichmondseweg. Doel voor de buurt: het verminderen van de verkeersintensiteit op de Van der Heijdenstraat. Omdat deze oplossing leidt tot meer verharding en bovendien historische leibomen moeten wijken voor de aanleg van deze extra aansluiting wordt dit niet als meerwaarde gezien. Gezien de beperkte hoeveelheid verkeer is de afweging gemaakt het plan op dit punt niet aan te passen.
Daarnaast is er gesproken over het geheel of gedeeltelijk afsluiten van de Van der Heijdenstraat of om hier een eenrichtingsweg van te maken. Voor aanwonenden geeft dit rust maar voor bewoners van de Helmichstraat is dit niet handig. Bovendien verplaatst de verkeersstroom dan naar elders in het dorp. Niet alle aanwonenden juichen dit toe. Na belangenafweging is besloten het plan op dit punt niet aan te passen. Wel zal in de uitwerking aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en snelheidsbeperkingen bij de aansluitingen van het plan op de Van der Heijdenstraat.
Op het ontwerpbestemmingsplan zijn twee zienswijzen binnengekomen. In reactienota zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een reactie. Ook zijn de ambtshalve wijzigingen in de nota terug te vinden. De reactienota is als Bijlage 53 bij deze toelichting gevoegd. Op basis van deze zienswijzen heeft de initiatiefnemer overleg gehad met de indieners van de zienswijzen. Dit heeft ertoe geleid dat het stedenbouwkundig plan is aangepast. Daar waar de verkeersontsluiting volledig op de Van der Heijdenstraat was voorzien, is na het overleg besloten om de ontsluiting van het plan te wijzigen, waarbij de meest noordelijke aantakking op de Van der Heijdenstraat is verlegd richting de Wichmondseweg. Dit heeft verder geleid tot een herverkaveling van het plangebied dat uiteindelijk programmatisch niet tot andere uitgangspunten heeft geleid. In deze herverkaveling zorgen twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen aan de westzijde van het plangebied voor een goede overgang. Aanvullend is besloten om te werken met een lagere bouwhoogte van 9 meter in deze zone aan de westzijde.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4.
Navolgend worden de bestemmingen kort beschreven.
Verkeer richt zich op het openbare gebied waar de ontsluitingswegen zijn beoogd. Binnen deze bestemming kunnen meerdere doeleinden worden onderscheiden, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en verblijfsvoorzieningen. Gelet op het openbare karakter van deze bestemming bevinden zich hier ook openbare voorzieningen en vinden activiteiten als evenementen en markten (standplaatsen voor kramen, stallen en voertuigen voor het aanbieden van goederen of diensten) plaats.
De woonvelden zijn ondergebracht in Wonen. Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) moet worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn niet per hoofdgebouw strak om de beoogde bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen. Het aantal te bouwen woningen is op de betreffende locaties met de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen. Verder is op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogte opgenomen.
De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m². Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen). In voorliggend plan is een bebouwingspercentage van 60% toegestaan bij aaneengebouwde woningen om betaalbare levensloopbestendige woningen mogelijk te maken.
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 1. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.
Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg. Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.
Waarde - Archeologische verwachting 1
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologie staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 2 staat voor een voor een middelhoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 3 staat voor een lage verwachtingswaarde.
Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.
In deze paragraaf worden de aanpassingen op initiatief van de gemeente toegelicht die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan. Het gaat om de correctie van een omissie van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' (31-3-2016 vastgesteld) en de daarop volgende veegplannen.
Het betreft één locatie in het stedelijk gebied. Hieronder de het plangebied (rood omlijnd):
Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarop de aanpassing van toepassing is .
Het noordelijk deel van deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1 '; het zuidelijk deel heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied; Veegplan 2017-2' de bestemming 'Wonen' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en de aanduiding 'groenvoorziening'.
In oktober 2023 is het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied; Veegplan 2023-3' vastgesteld. In dat bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Wonen', een bouwvlak, een aanduiding 'vrijstaand' een maximaal aantal woningen van 2 van het type 'vrijstaand' met een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 10 en 4 m.
In het recent vastgestelde veegplan Stedelijk gebied; Veegplan 2023-3 is een mogelijkheid opgenomen die de realisatie beoogt van twee geschakelde woningen. In de toelichting van dat veegplan is een schets (zie afbeelding 1) opgenomen van het bovenaanzicht van deze woningen. Deze schets maakte deel uit van het stedenbouwkundig plan en vormde de basis van het doorlopen participatieproces. De geschakelde woningen kunnen echter niet worden gerealiseerd overeenkomstig de schets, omdat:
Het bouwvlak wordt daarom vergroot met een strook ter breedte van 1,5 m in westelijke richting en krijgt het bouwvlak de 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld', zie afbeelding 2.
Afbeelding 1: Bovenaanzicht geschakelde woningen in toelichting van het veegplan 2023-3
Afbeelding 2. Aangepast bouwvlak (blauwe stippellijn)
De uitvoerbaarheid van deze aanpassing behoeft geen verdere toetsing aan het beleidskader en/of de omgevingsaspecten, omdat hier enerzijds sprake is van bestaande planoloigsche situaties die niet juist bzijn berbeeld in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied; Veegplan 2023-3'. De haalbaarheid van deze planologische wijziging is destijds getoetst en akkoord bevonden.
Gezien het feit dat het plangebied van dit onderdeel vanuit het plan 'Landelijk gebied; Veegplan 2023-3' komt verwijzen wij u naar Hoofdstuk 4.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het beleid het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050.
In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur. Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt. Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie.
Duurzaam economisch groeipotentieel
In het kielzog van de COVID-19-pandemie werken we hard om de gevolgen voor onze economie zoveel als mogelijk te beperken. Dat vraagt op de korte termijn om ongekende overheidsingrepen en investeringen. De kunst is om interventies en investeringen ook ten goede te laten komen aan onze ambitie voor de lange termijn: het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving. Bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra houden we naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, de aansluiting op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk rekening met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. We zetten daarbij in op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors.
Sterke en gezonde steden en regio's
Met de NOVI bouwen we aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. We werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Daar willen we naartoe groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd. De COVID-19 crisis onderstreept extra het grote belang van een goede inrichting van de openbare ruimte.
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren
zwaar. De waarde van onze natuur, het landschap én de toekomst van de landbouw staan
onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische,
maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende
aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn werken
we daarom aan geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, onder
meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt
bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin
ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het
platteland.
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma’s op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. Een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in één, waarbinnen we gezamenlijk optimaal kunnen werken aan het behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland
De Structuurvisie Ondergrond (juni 2018) richt zich op duurzaam, veilig en efficiënt
gebruik van bodem en ondergrond waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans
zijn. Het is een gezamenlijke visie van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
De belangrijkste elementen van de Structuurvisie Ondergrond:
De opgave
De ondergrond is van groot belang voor onze energievoorziening en grondwater is de belangrijkste bron voor onze drinkwatervoorziening. De ruimte in de diepe ondergrond lijkt eindeloos en conflicten tussen de verschillende vormen van gebruik doen zich tot op heden nauwelijks voor. Maar als er naar de ambities voor de energievoorziening en drinkwatervoorziening op de langere termijn wordt gekeken, dan is het wenselijk een visie te ontwikkelen op het gebruik van de ondergrond, om ‘botsingen’ in de toekomst te voorkomen.
Nederland beschikt over grote voorraden grondwater waaruit een uitstekende kwaliteit drinkwater word bereid. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de toenemende vraag naar schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening, is het nodig geschikte grondwatervoorraden te identificeren en ‘aan te wijzen’ als reservebron voor de toekomst. Deze grondwatervoorraden moeten bovendien worden beschermd tegen mogelijke verontreinigingen.
De fossiele energiebronnen aardgas en olie leveren tot op heden het leeuwendeel van onze energie. Met het oog op de klimaatproblematiek is inmiddels een transitie in gang gezet waarbij fossiele energiebronnen in toenemende mate worden vervangen door CO2-arme energiebronnen, waaronder geothermie en bodemenergie.
Bovendien is er discussie over CO2-opslag in de ondergrond en de winning van schaliegas.
De drinkwatervoorziening en mijnbouwactiviteiten, zoals de winning van aardgas, olie, geothermie en opslag van stoffen in de ondergrond, zijn van nationaal belang. Deze structuurvisie bevat het strategische beleid voor deze nationale belangen. De opgave daarbij is het zoeken naar een goede balans tussen beschermen en benutten van grondwater voor de drinkwatervoorziening en het bieden van ruimte voor mijnbouwactiviteiten voor de energievoorziening.
Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond
De ondergrond kan in principe worden benut voor nieuwe activiteiten, mits dit veilig en zorgvuldig gebeurt. De leidraad hierbij is de doelstelling: ‘Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn.’ Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal uitgangspunten voor de vormgeving van beleid voor de ondergrond. Tevens worden twee manieren van ‘denken en doen’ gepresenteerd waarmee samenhangend beleid kan worden gerealiseerd, waarbij activiteiten in de diepe ondergrond, in de ondiepe ondergrond en op de bovengrond op elkaar worden afgestemd: driedimensionale (3D) ordening en de watersysteembenadering.
Typering van de structuurvisie
Deze structuurvisie bevat het nationale ruimtelijk beleid voor de ondergrond, specifiek
gericht op de nationale belangen ‘drinkwatervoorziening’ en ‘mijnbouwactiviteiten’.
Deze structuurvisie richt zich op toekomstige ontwikkelingen en nieuwe activiteiten
in de diepe ondergrond en niet op de bestaande problematiek. Het doel hiervan is risico’s
van nieuwe activiteiten en problemen in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Daarbij
wordt rekening gehouden met de huidige situatie. Deze structuurvisie doet geen beleidsuitspraken
over nut en noodzaak van nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond. Dat gebeurt binnen
bestaande beleidskaders voor de drinkwatervoorziening en de energievoorziening. De
structuurvisie richt zich op de ruimtelijke inpassing van nieuwe activiteiten waarvan
na maatschappelijk en politiek debat is vastgesteld dat deze gewenst of noodzakelijk
zijn.
Deze structuurvisie gaat grotendeels over ontwikkelingen die nog onzeker zijn. De structuurvisie beoogt duidelijkheid te geven over hoe het Rijk afwegingen maakt als zich ontwikkelingen voordoen op het gebied van de drinkwatervoorziening of de energievoorziening. De structuurvisie geeft handvatten en overwegingen voor de besluitvorming hierover op alle schaalniveaus. Het Rijk maakt in de structuurvisie alleen beleidsmatige keuzes over de wenselijkheid van het toestaan of uitsluiten van activiteiten in bepaalde gebieden als dat nu nodig is voor zaken van nationaal belang. Dat kan het geval zijn wanneer een specifieke functie een onacceptabel effect heeft op de kwaliteit van de leefomgeving of een te groot risico met zich meebrengt voor de veiligheid van de bewoners in bepaalde gebieden. Een keuze kan ook nodig zijn als de potentieel geschikte ruimte voor een specifieke gewenste functie schaars is en er concurrentie dreigt van andere functies. In deze structuurvisie is maar een beperkt aantal keuzes gemaakt, in de vorm van ‘uitsluitingen’. Reserveringen voor specifieke functies zijn nu niet noodzakelijk. Dat kan in de toekomst mogelijk veranderen.
Samenwerken met het oog op nationale belangen
Het ‘dienen’ van een nationaal belang is niet exclusief een aangelegenheid van het Rijk. Vrijwel altijd zal het gaan om een samenspel tussen verschillende overheden, waarbij elke overheid een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Bij de belangenafweging en besluitvorming over toekomstig activiteiten in de ondergrond is het essentieel dat alle overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties samenwerken, met oog voor de veiligheid en belangen van burgers. De wijze waarop het ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met alle betrokken partijen invulling geeft aan energieprojecten in het kader van de energietransitie en de omgeving daarbij betrekt, wordt aangeduid met de term ‘omgevingsparticipatie’. Dit proces wordt samen met de regio vormgegeven, aan de hand van vijf uitgangspunten, waaronder het vroegtijdig betrekken van de omgeving, het zoeken naar gemeenschappelijke belangen en het delen van informatie.
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ter waarborging van nationale
en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien
nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening
noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB)
respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van
bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de
AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van
ruimtelijke functies, zoals natuur in het natuurnetwerk Nederland, of met het vrijwaren
van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik
van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een
bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Rijksvaarwegen
De IJssel is een rijksvaarweg gelegen in de gemeente Bronckhorst. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen moet rekening gehouden met de belangen van rijksvaarwegen. Belemmeringen voor de doorvaart van de scheepvaart (breedte, hoogte, diepte), zichtlijnen van bemanning, navigatieapparatuur, contact met bedienings- en begeleidingsobjecten, toegankelijkheid voor hulpdiensten en het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg moeten worden voorkomen.
Grote rivieren
De IJssel, gelegen in de gemeente Bronckhorst, behoort tot een van de grote rivieren. In rivierbedden mogen alleen nieuwe bestemmingen worden opgenomen als een veilig en doelmatig gebruik van de rivier gewaarborgd blijft, de afvoercapaciteit niet wordt belemmerd, wijzigingen in de waterstand zo gering mogelijk is en de ecologische toestand van de rivier niet verslechtert. Eventuele effecten op de waterstand of het bergend vermogen, worden gecompenseerd en deze compensatie wordt in het bestemmingsplan vastgelegd.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden waar de natuur voorrang heeft. Het natuurnetwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het natuurnetwerk kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
Bij provinciale verordening worden de gebieden en de wezenlijke kenmerken hiervan aangewezen. Er worden regels gesteld om er voor te zorgen dat een bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden. Dit is opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland (zie paragraaf 3.2.2).
Bovenstaand beschermingsregime is niet van toepassing als er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid om onder voorwaarden de begrenzing te wijzigen ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het natuurnetwerk. Maar ook ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling en ten behoeve van de toepassing van bovenstaand beschermingsregime.
Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
Voor primaire waterkeringen buiten het kustfundament zijn regels opgenomen. De IJssel in de gemeente Bronckhorst kent dergelijke waterkeringen. In bestemmingsplannen deze waterkering vastgelegd en beschermd. Dit geldt ook voor gronden in een beschermingszone volgens de Waterwet. In de geldende bestemmingsplannen in de gemeente Bronckhorst, zijn waterkeringen en beschermingszones opgenomen. Een herziening van het bestemmingsplan mag geen belemmeringen opleveren voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 oktober 2012 als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.
De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.
Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.
Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening
Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.
Vijf prioriteiten
Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in
een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de
rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit
gebied aan de gemeenten.
Besluit ruimtelijke ordening
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken
van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst
helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking
staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven
op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.
Krachtiger en eenvoudigere regels
Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor
een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op
vergunningen, subsidie en kwaliteit
Vergunning
De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden
uitgevoerd.
Subsidie
Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.
Kwaliteit
De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit
van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel
van dat project.
Herbestemming
Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische
waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan
dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel
onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma
Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma
met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke
agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming
bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming
wordt ingezet op:
Het opzetten van een kennisinfrastructuur
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum
bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van
het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en
ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende
rol.
Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is vastgesteld op 18 maart 2022. In het NWP beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Opgaven
Er liggen de volgende grote opgaven voor het waterdomein:
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen.
Inhoudelijke thema’s
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen. Hierbij kijken we naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema’s, ook in de verschillende ‘water’ gebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden). Dat brengt samenhang in het waterbeleid aan. Daarnaast laten we de raakvlakken zien tussen water en andere thema’s als landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid. Het programma biedt daarmee overzicht en inzicht van wat ons nu en in de toekomst te wachten staat.
Wettelijke bijlagen bij het NWP
Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Deze zijn als wettelijke bijlagen opgenomen.
Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) worden elke 6 jaar Stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) opgesteld voor de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems. Hierin staan de doelen, het waterkwaliteitsbeeld en de maatregelen om de waterkwaliteit verder te verbeteren.
Het Overstromingsrisicobeheerplan (ORBP) beschrijft de doelen en maatregelen van het overstromingsrisicobeheer in Nederland.
Het Programma Noordzee combineert onder meer de opgave voor windenergie op de Noordzee met natuurontwikkeling (vergroten biodiversiteit), duurzame visserij en ruimte voor de scheepvaart. Onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie worden maatregelen genomen om de milieutoestand van de Noordzee te verbeteren.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.
Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente
De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de
provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk
voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als
onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning
of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning;
de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een
verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.
Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een
activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een
omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming.
Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.
Gebiedsbescherming
Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.
Bescherming van dieren en planten
Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten
zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming
is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet,
een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u
werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo
veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten
te voorkomen.
De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten,
insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het
aantal beschermingsregimes terug.
De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben
de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaawaterbeleidl
beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Bescherming van bosopstanden
De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.
Jacht om schade te beperken
Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies,
grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan.
Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen
moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten.
Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan
door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit
kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water
en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal:
het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats
ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking
op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de
kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten
verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare
objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers
valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke
ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f)
is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied
van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van
het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de
blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke
stoffen.
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 3.4.18.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe
veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling
is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt
de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.
Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden
met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6
contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare
objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding.
Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen
en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico
en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening
worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen
bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud
aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van
de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.
Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.
In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:
In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.
De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vast. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving (zie 3.2.1). In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd (zie 3.2.2). Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening. Latere aanpassingen zijn, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
De omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema’s, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.
Doelstellingen, ambitie en visie
De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:
Deze Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.
Willen we Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, dan moeten we daar nu wat voor doen. We staan voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen. Daar hebben we elkaar voor nodig: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken. Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.
Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In onze Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijven wij dit vergezicht: het beeld op de toekomst. Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners, ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat ons helpt bij het gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geven wij hier richting aan. En door vier 'spelregels’ of ‘DOE-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geven we hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.
Welke afwegingen we van geval tot geval maken? Graag nodigen wij u uit om met ons hierover in gesprek te gaan: over de keuzes die gemaakt moeten worden, de prioriteiten die we daarbij stellen en de acties die wij samen inzetten. En: om afspraken te maken en deze vast te leggen in uitvoeringsprogramma’s waar we samen – ieder vanuit zijn of haar kracht en verantwoordelijkheid – aan werken. Zo geven we invulling aan de Gelderse Omgevingsvisie en realiseren we ons wensbeeld. Als koersen wijzigen en droombeelden veranderen, dan gaan wij opnieuw met u in gesprek en passen desgewenst de Gelderse Omgevingsvisie aan. De weg naar de toekomst is immers geen rechte lijn. Maar het begin van de toekomst is nu!
Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.
Ruimtelijk beleid
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.
Waterbeleid
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.
Milieubeleid
Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.
Natuur- en landschapsbeleid
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.
Verkeers- en vervoerbeleid
De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.
De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd
en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend
wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De
geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven
goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen
en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook
in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving
blijft om in te wonen en te recreëren.
De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen.
Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.
De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.
De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.
Afspraken
Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.
De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.
Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.
De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.
Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.
Het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft op 7 mei 2013 de Watervisie 2030 vastgesteld.
Nederland is een delta. Zonder dijken, sloten, stuwen en gemalen, is Nederland grotendeels onbewoonbaar. Al in de middeleeuwen ontstonden er daardoor waterschappen die er voor zorgden dat het land niet om de haverklap overstroomde en het water op een gecontroleerde manier naar zee stroomde. Dat waterbeheer vraagt permanent onderhoud. WRIJ beheert het water in Noordoost Gelderland en een klein deel van Overijssel. Dat doet het WRIJ al meer dan 700 jaar. Daardoor konden steden groeien, werden gronden geschikt voor landbouw en is laatste halve eeuw ook de kwaliteit van het water sterk verbeterd.
Maar omstandigheden veranderen voortdurend. Zoals klimaatverandering en veranderende sociaaleconomische omstandigheden. Ook komen, dankzij steeds geavanceerdere computers, nieuwe technieken beschikbaar. WRIJ ziet deze veranderende omstandigheden als dé uitdagingen voor de toekomst, omdat deze de vorm en inhoud van het waterbeheer direct raken. Hoe gaat WRIJ daarmee om en wat betekenen deze voor het waterbeheer in deze regio?
Samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstellingen werkt WRIJ aan de toekomst. De manier waarop deze dat wil doen, staat in de Watervisie 2030. Water is daarbij het verbindende element in die samenwerking.
Een multischalig waterschap
WRIJ is en blijft een regionaal werkende overheid die staat voor een deskundige en
betrouwbare uitvoering van zijn taken. De samenwerking met medeoverheden, bedrijven
en maatschappelijke organisaties is uitgebouwd, om doelen beter te kunnen bereiken
of om kosten te beheersen. Daarvoor kennen betrokken partijen elkaars doelen en belangen
en wisselen deze die in regelmatige dialogen uit. Kostenstijgingen worden door WRIJ
ook beperkt door slimmer of duurzamer te werken en door, waar dit verantwoord is,
taken aan anderen over te laten. De uitvoering van de ene taak vergt een ander schaalniveau
van samenwerken dan een andere taak, voor WRIJ geen doel, omdat de gebiedsnabijheid
-het werken in en dichtbij de stroomgebieden- wordt gekoesterd. WRIJ toont meerwaarde
door de kennis en ervaring als gebiedsbeheerder maximaal te benutten, zowel in de
stroomgebieden als daarbuiten.
Hoogwaterveiligheid op niveau
Het doel is en blijft een robuuste en kosteneffectieve bescherming van de regio tegen
hoogwater. De opgave om grotere hoeveelheden water veilig op de Rijn en IJssel te
kunnen opvangen is aanzienlijk. De aanpassingen die daarvoor nodig zijn, heeft WRIJ
in 2030 voor een deel uitgevoerd, samen met de partners in het nationale Deltaprogramma.
Voor de rivierdijken worden verschillende beschermingsniveaus gehanteerd, omdat het
ene gebied een hogere bescherming vraagt dan het andere gebied. WRIJ werkt met nieuwe
soorten dijken en betrekt gebiedspartijen, andere overheden, ondernemers en burgers
meer bij de bescherming van de binnendijkse gebieden.
Helder regionaal waterbeheer
In 2030 wordt het regionale watersysteem klimaatbestendig beheerd en onderhouden.
We kennen de risico's op wateroverlast en weten in welke gebieden extreme buien en
droogte negatieve gevolgen hebben. In samenwerking met agrariërs, terreinbeheerders
en gemeenten werken we aan maatregelen om die extremen op te vangen. Ook werken we
samen aan een verbeterslag in de waterkwaliteit. Waar er risico's en knelpunten blijven,
geven we dit aan. Als gebiedsbeheerder hebben we nieuwe allianties met ondernemers
en burgers en stimuleren we hen om van de stroomgebieden een verdienlandschap te maken:
een gebied waar economisch gewin en waterbeheer hand in hand gaan.
Stoffen winnen uit de waterketen
In 2030 blijft het zuiveren van afvalwater met oog op de volksgezondheid de belangrijkste
taak. Op basis van de modernste zuiveringstechnieken halen we schadelijke stoffen
uit het water, voordat dit teruggaat in het milieu of verder wordt benut. De meeste
zuiveringsinstallaties draaien in 2030 op energie die uit het afvalwater wordt opgewekt.
Ook in het regionale watersysteem zijn kansen op we er zoveel mogelijk uit en deze
worden opnieuw gebruikt. We stimuleren het scheiden van schadelijke stoffen aan de
bron. De partners in de hele waterketen werken nauw samen in gebiedsverbanden, die
zijn afgestemd op de kansen en mogelijkheden in het betreffende gebied.
Het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft op 13 januari 2022 het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld.
Aanleiding
Het waterbeheerprogramma (WBP) is een belangrijk instrument, waarmee WRIJ aangeeft welke beleidsdoelen het nastreeft, welke inspanningen het pleegt om dat beleid te realiseren en welke financiële middelen daarmee gemoeid zijn. De sturende werking ervan wordt mede bepaald door de mate waarin doelen en maatregelen geconcretiseerd worden. Voor het overgrote deel zijn de langetermijndoelen voor de beleidsthema’s al vastgesteld; het WBP geeft aan hoe WRIJ in de planperiode met deze doelen aan de gang gaat en waar WRIJ in 2027 denkt te staan. Gedurende de looptijd van het WBP kan/zal tussentijds bepaald worden of er aanleiding is het WBP te actualiseren; dit is aan de orde als koers of de kaders significant wijzigen.
WRIJ in uw omgeving
WRIJ zorgt voor het water in uw omgeving. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens
in hun element’ draagt WRIJ bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving.
De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht
en is continu in beweging. Dat doet WRIJ door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater
te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en stevige
dijken. WRIJ doet dit met diepgewortelde vaken gebiedskennis en verbinden beleid én
uitvoering. WRIJ werkt met een ondernemende houding, gericht op maatschappelijk toegevoegde
waarde, in samenwerking met de partners en inwoners in de Achterhoek, de Liemers en
Overijssel, wendbaar en gebied-nabij. De beleidsdoelen worden in samenwerking met
netwerkpartners opgesteld (open planvorming) en gebiedsgericht vertaald naar haalbare
wateropgaven en programmaopdrachten (gebiedsprocessen). De programmaopdrachten worden
in samenwerking met de betrokkenen in het gebied doorgezet naar uitvoering (co-creatie).
Wat komt er op ons af?
De wereld om ons heen is blijvend in verandering en die veranderingen lijken ook steeds sneller te gaan. Toenemende risico’s met betrekking tot droogte en wateroverlast, een groeiende vraag naar woningen, de natuur- en milieuopgaven zoals stikstofdepositie, maar ook de nieuwe mogelijkheden met onder andere informatietechnologie zien wij op ons afkomen. WRIJ zien dat de samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vragen om nauwe samenwerking met onze partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Het betreft het samenwerken aan wateropgaven die WRIJ nu in beeld heeft en wateropgaven die de komende periode nog worden uitgewerkt. Hoe WRIJ dat de komende zes jaar wil gaan doen samen met de omgeving, dat wordt beschreven in dit WBP.
Wat gaat WRIJ doen in de periode tot aan 2027?
Ondanks dat er veel verandert in en rond het water, blijven de kerntaken van WRIJ in ieder geval:
Daarbovenop is voor de periode 2022-2027 als belangrijkste speerpunt de opgave om
het gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt WRIJ toe
naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend
met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. Er wordt gebiedsbreed
geïnvesterd in een toename van de veerkracht, anticiperend op de nieuwe inzichten
over de snelheid van klimaatverandering richting 2050. Hiervoor gaat WRIJ het volgende
doen:
Voor dit WBP heeft WRIJ diens werkzaamheden weergegeven in onderstaande vier thema’s.
Klimaatrobuust gebied
De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud
en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit doet WRIJ in combinatie met aanpassingen
in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen
te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden
voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en
werken in het gebied. WRIJ zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst, door dagelijks
beheer van keringen en door continu inzicht in de keringen. WRIJ voert het beheer
op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van
de dijken. De ambitie is dat in 2050 de keringen voldoen aan de nieuwe normen voor
waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar wordt ingespeeld op ontwikkelingen. Daarnaast
heeft WRIJ een sterke adviesrol in de ruimtelijke ordening en zijn is het een sterke
partner in de calamiteitenbestrijding.
Circulaire Economie en Energietransitie
WRIJ wil in het uitvoeren van de primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken
van klimaatverandering. Daarbij wil WRIJ in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire
economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd. Hiervoor moeten zoveel
mogelijk de grondstofbehoefte worden beperkt en ervoor worden gezorgd dat er geen
sprake is van waardevermindering van grondstoffen. De afvalstromen moeten zo klein
mogelijk zijn. En bovenal: WRIJ moet met diens werkwijze zorgen voor 95% minder emissie
van broeikasgassen.
Gezonde leefomgeving
WRIJ zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het
gebied. Het streven is naar dat water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende
maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid.
Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch
functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert. WRIJ
verwacht met deze plannen de woon-, werk- en leefomgeving van de Achterhoek, Liemers
en Overijssel nog toekomstbestendiger te maken.
Er is een grote behoefte aan extra woningen om te voorzien in het aanzienlijke tekort. In het nationale programma is daarom vastgelegd dat er op de schaal van heel Nederland 900.000 woningen moeten worden bijgebouwd. Omdat er vooral behoefte is aan betaalbare woningen, moet 2/3e van de te bouwen woningen behoren tot de categorie betaalbaar. Betaalbare koopwoningen zijn volgens het programma woningen tot de grens van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG); dit was € 355.000. In 2023 wordt de link met de NHG-grens losgelaten en het bedrag niet verder geïndexeerd. Betaalbare huurwoningen zijn de sociale huurwoningen en midden-huurwoningen tot € 1.000 per maand. Onderdeel van de woondeal is dat in ieder geval moet 28% van alle te realiseren woningen een sociale huurwoning is. Dit komt neer op 250.000 sociale huurwoningen op de schaal van Nederland.
De minister heeft de regie voor het sluiten van woondeals neergelegd bij de provincies. Op 13 oktober 2022 heeft de provincie Gelderland een bod tot het realiseren van 100.000 woningen in de hele provincie uitgebracht aan het ministerie van Binnenlandse Zaken
Woonagenda en woondeal
Vanaf het voorjaar van 2022 is op het niveau van de regio 8RHK veelvuldig overleg
gevoerd met de provincie om te komen tot afspraken voor de Achterhoek. Dit heeft
geresulteerd in een woondeal waar partijen zich in kunnen vinden.
De belangrijkste afspraken uit de Achterhoekse woondeal zijn:
De Omgevingsvisie Bronckhorst 2035 is op 24 februari 2022 vastgesteld. De kern van de visie is:
Onze karakteristieke gemeenschappen en landschappen staan er in 2035 nóg beter voor. En hoe ziet het er dan uit in 2035?
Onze dorpen en buurtschappen ontwikkelen zich, elk op hun eigen manier. Passend bij hun karakter en identiteit. Alle inwoners doen mee en dragen bij aan hun gemeenschap. Activiteiten, cultuur en tradities floreren.
Er is ruimte om te ondernemen voor onze toonaangevende, technologische en ambachtelijke ondernemingen. Bronckhorst staat op de kaart als ontwikkelaar van gezonde en innovatieve agrofood producten. De banen die onze ondernemers creëren zorgen voor interessant en passend werk. Er zijn voldoende woningen om in de eigen gemeenschap te blijven wonen. In de dorpen of binnen 20 minuten fietsen vinden we de basisvoorzieningen om prettig te leven. Onze leefomgeving stimuleert meedoen, bewegen en ontmoeten.
Inwoners en bezoekers genieten van prachtige, veelzijdige landschappen. Kenmerkende groenstructuren, bomen, andere landschapselementen en ons rijke erfgoed zijn verder versterkt. Het natuurlijke systeem is op orde en veerkrachtig. De kwaliteit van bodem, water en lucht zijn goed en het landschap is in staat de effecten van het veranderende klimaat op te vangen. Boeren voeren er een gezonde bedrijfsvoering met zorg voor de omgeving en oog voor dierenwelzijn.
Zo gaven we invulling aan de vele opgaven die de komende vijftien jaar op ons afkomen. Bronckhorst zal veranderen. Er komen woningen, bedrijven en locaties voor de opwek van hernieuwbare energie. Gemeenschappen en landschappen veranderen mee, zoals ze al eeuwen mee veranderen. En zo wordt Bronckhorst de komende jaren alles bij elkaar twee keer zo mooi. Deze bovenstaande ambities vertaalden we in concrete doelen voor 2035. Deze doelen helpen ons bij het formuleren van concrete acties. En het al dan niet ondersteunen van initiatieven van inwoners. We monitoren de komende jaren in hoeverre we deze doelen bereiken en of we eventueel moeten bijsturen met nieuwe acties.
Samengevat zien onze ambitie en concrete doelen voor 2035 er als volgt uit:
Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Sinds de herindeling bestrijkt de gemeente nu een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. Vanaf 1 januari 2010 is het convenant dorpsbelangenorganisaties en gemeenten van kracht.
Het kernenbeleid verschaft in het convenant duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:
Woonvisie
Op 18 juli 2019 heeft de raad van Bronckhorst de lokale woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst 2019-2025 vastgesteld. Op 27 mei 2021 heeft de raad ingestemd met de actualisatie van de woonvisie. (zie woonvisie)
Woningbouwambitie
Op 27 januari 2022 heeft de raad de woningbouwambitie vastgesteld op het toevoegen van 1.700 tot 2.200 woningen. (Zie raadsvoorstel en onderbouwing)
Er is extra woningbouw nodig o.a. vanwege:
te huisvesten
men vandaan komt. Dit is ook belangrijk voor de leefbaarheid en een gezonde
bevolkingsopbouw.
woningvoorraad en het creëren van doorstroming.
We programmeren adaptief om in te kunnen spelen op nieuwe woningmarktontwikkelingen.
Woningbouw realiseren we in de volgende categorieën:
Uitbreidingslocaties woningbouw
Om mede invulling te geven aan de woningbouwambitie heeft het college op 1 februari 2022 een aantal uitbreidingslocaties vastgesteld. Naast inbreiding en transformatie hebben we aanvullend een aantal uitbreidingslocaties nodig voor de woningbehoefte in onze gemeente.
Overige informatie
Woningsplitsing
In het verleden was het gebruikelijk dat meerdere generaties samenwoonden onder één dak of op een erf. Op dit moment leeft er onder een deel van de inwoners (met name in het buitengebied) nog steeds deze behoefte. Redenen kunnen bijvoorbeeld zijn dat kinderen voor hun ouders zorgen of om het voor jongere generaties financieel mogelijk te maken om in het buitengebied te (blijven) wonen. Het hoeft niet altijd te gaan om familiaire verbanden, maar vaak is dit wel het geval. We willen de kernen en het buitengebied nu en in de toekomst leefbaar houden en hebben het naoberschap hoog in het vaandel staan. Daarom bieden we ruimte aan het splitsen van woningen, zowel binnen de bebouwde kom als daarbuiten.
Uitgangspunt is dat met de extra gecreëerde woning voorziet in de behoefte van een van de prioritaire doelgroepen (zoals beschreven op p. 21). (woonvisie en criteria)
Recreatie woningen
Permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan. In specifieke gevallen is tijdelijke bewoning onder voorwaarden wel toegestaan. Zowel in geval van calamiteiten, verbouw, verhuizing en echtscheiding geldt dat er een tijdelijke vergunning kan worden afgegeven voor maximaal 1 jaar die niet kan worden verlengd. Dit geldt alleen voor huidige of toekomstige inwoners. (zie website)
Mantelzorgwoningen
Onder bepaalde voorwaarden kan vergunning vrij een tijdelijke mantelzorgwoning worden gebouwd. Dit kan zowel in de bestaande woning als in een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw. De mantelzorgwoning kan worden bewoond door degene die zorg nodig heeft, maar ook door de degene die zorg verleent.
Er moet sprake zijn van een mantelzorgsituatie en sociale relatie. Wanneer de mantelzorgsituatie eindigt, dan dient de woning weer ontmanteld te worden.
Het uiteindelijke besluit om een mantelzorgwoning toe te kennen, ligt bij de sociaalconsulent in overleg met de vergunningverlener (zie: beleid mantelzorgwoningen).
Vrijkomende agrarische bebouwing – wonen in buitengebied
In februari 2022 is door de raad het beleid vastgesteld. Zie hier voor het beleidsstuk
Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) is mogelijk. Dit een vorm van sociale projectontwikkeling waarbij toekomstige bewoners gezamenlijk opdrachtgever zijn voor hun eigen nieuwbouwproject. Woningzoekenden aangegeven graag via (collectief) particulier opdrachtgeverschap woningen te willen realiseren op gemeentelijke locaties. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat ook particuliere woninglocaties ontwikkeld worden via (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Gezien de huidige behoefte van onze inwoners om zelf aan de slag te gaan met woningbouw gaan we CPO als instrument structureel inzetten om woningbouw te realiseren en is CPO daarom onderdeel van ons woonbeleid.
Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 3.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.
Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies. De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.
Woningvoorraad
De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.3).
De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.
De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.
De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.
In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.
Woonzorggebieden
Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.
De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.
Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.
Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.
Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.
De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.
Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.
Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.
Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
In en woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:
- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;
- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;
- goed gladheidbeleid.
De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.
De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.
De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.
Wonen en zorg in het buitengebied
Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.
Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.
Het Masterplan Hengelo Centrum is aan te merken als een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie bebouwd gebied' en als opvolger van de 'Structuurvisie Hengelo-Kom', en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Hengelo moeten gaan voldoen.
Met het masterplan wil de gemeente een proces in gang zetten om het centrum compacter te maken en kwalitatief te versterken, en zodoende de levendigheid te handhaven.
De volgende (primaire) opgaven zijn gesteld:
1. het compacter maken van het centrum aan de Noordzijde (Raadhuisstraat);
2. het verbeteren van de verblijfskwaliteit rondom de Sint Remigiuskerk (horecaconcentratie);
3. het ontwikkelen van betere looproutes (circuit Raadhuisstraat - Kerkstraat - Spalstraat);
4. het geven van een nieuwe functie aan de gemeentehuis-locatie;
5. het compacter maken van het centrum aan de zuidzijde (Spalstraat, Welkoop en Aldi);
De secundaire opgaven zijn:
6. het geven van een nieuwe functie aan door het compacter maken vrijkomende locaties;
7. het voorkomen en tegengaan van leegstand;
8. het niet verder laten toenemen van woonfuncties op de begane grond in het centrum;
9. het verhogen van de beeldkwaliteit in het centrum (zowel bebouwing als openbare ruimte).
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd, en is een voorbeelduitwerking gegeven. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
Het Masterplan Vorden centrum is een actualisatie van de Centrumvisie 2003 en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie, waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Vorden zouden moeten voldoen.
De volgende actiepunten kunnen als taakstellend worden beschouwd:
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
In de Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle is de ambitie voor beide kernen geformuleerd en zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling opgesteld. Op basis van de visie wil de gemeente afgewogen beslissingen kunnen nemen over belangrijke ontwikkelingen in de kernen. Er is in Zelhem een redelijk voorzieningenniveau. De detailhandel functioneert goed, ondernemers en consumenten zijn redelijk goed te spreken over het winkelaanbod. Knelpunten liggen vooral rond de verkeers- en verblijfsfunctie rond de Markt, de inrichting van het centrum, de kleine omvang van enkele winkelbranches (m.n. supermarkten) en de inpassing van schaalvergroting in het overwegend kleinschalige centrum. Doelstellingen voor het centrum van Zelhem zijn het versterken van de functie als aantrekkelijk koop- en toeristisch centrum, verbeteren van de verblijfskwaliteit en verkeersveiligheid en herontwikkeling van structuurbepalende locaties. Het streefbeeld is een compact centrumgebied met een compleet voorzieningenaanbod, concentratie van detailhandel en aanverwante functies in het centrumgebied, ruimte voor schaalvergroting en verplaatsing (m.n. supermarktbranche), de Markt als middelpunt en rustpunt in het centrum met een betere functionele ondersteuning (horeca, terrassen, groen), een hogere verblijfskwaliteit met een veilige en comfortabele inrichting en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeervoorzieningen. Een en ander is vertaald in een plan van aanpak. Initiatieven worden getoetst aan de ontwikkelingsvisie.
Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'
Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.
Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor deze en andere sectoren. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.
Daarnaast is bereikbaarheid via snelle en toekomstvaste telecommunicatieverbindingen een absolute voorwaarde om een concurrerende positie te kunnen blijven houden.
Het bedrijfsleven is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.
De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.
De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.
De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.
De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:
Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.
De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.
De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.
De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.
De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.
De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.
Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.
Richtlijnen
De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte
richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het
gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband
hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk
zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van
nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.)
en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de
uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije
omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden
geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame
moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische
centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden
voor reclame.
Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.
Gebieden
De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde
kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde
stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen.
Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar
zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen
toegestaan onder bepaalde voorwaarden:
Verwijsborden
Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente
ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform
bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een
keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is
nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden,
is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat
de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel
hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig
dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven
kan worden.
Overgangsregeling
In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen
voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn
reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid
is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan
getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe
illegaal en moeten verwijderd worden.
Handhaving
In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn
alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar
en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie.
Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met
een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet
de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels
geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe
te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.
Relatie met ander gemeentelijk beleid
Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen,
bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van
kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid
dus een aanvulling op de Welstandsnota.
Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.
Bronckhorst kent een prachtig buitengebied met een grote variatie in landschappen. De natuur is overal om ons heen te vinden. Maar de natuur is aan het veranderen. De diversiteit gaat hard achteruit. Het aantal soorten en de verspreiding ervan neemt af, tegelijkertijd zien we het aantal plaagsoorten toenemen. En het besef groeit dat de biodiversiteit van levensbelang is voor ons. De gemeente Bronckhorst ziet het keren van de achteruitgang als een essentiële taak om samen met inwoners op te pakken. Daarom heeft de raad van Bronckhorst op 31 oktober 2019 het beleidsplan 'Samen voor biodiversiteit' vastgesteld.
Lange termijn
De verbetering van de biodiversiteit vraagt om een lange termijn visie. Dit is een
verandering van denken en handelen. Het herstel van het ecosysteem is een proces waar
soms jaren van investering aan vooraf gaat. Dit vraagt van gemeente en samenleving
om investering, vertrouwen en geduld. We richten ons daarom op vier sporen;
Huidige trend: verarming van de biodiversiteit
De toenemende druk op het gebruik van de buitenruimte, veranderingen in het klimaat
en veranderingen in beheer hebben de laatste decennia een verarming van de biodiversiteit
teweeg gebracht. Insecten verdwijnen, een groot aantal vogelsoorten neemt af en plantensoorten
verdwijnen. Landschapselementen en akkerranden die voorheen vaak een onderdeel vormde
van de agrarische bedrijfsvoering staan onder druk. Tegelijkertijd zien we het aantal
ongewenste exotische invasieve soorten toenemen. Ook zien we een verstoring van het
ecologisch evenwicht, bijvoorbeeld door de overlast van de eikenprocessierups.
Keer de trend om: Samen voor biodiversiteit!
Het herstel van de variatie aan soorten, ecosystemen en landschappen is van belang
voor een rijke natuur en is de basis van ons welzijn. Ook economisch zijn wij afhankelijk
van een gezond ecosysteem. Biodiversiteit gaat ons allemaal aan. Met dit plan zetten
we de volgende stap om de inzet op het behoud en herstel van de biodiversiteit te
vergroten, een structureel karakter te geven en zo de natuurwaarde meetbaar te versterken.
Samen met bewoners, ondernemers en bedrijven geven we vanuit de gemeente Bronckhorst
richting in een verbetering van de biodiversiteit en het natuurinclusief denken en
doen. Dit doen we volgens het principe van 'behouden, versterken en verbinden van
leefgebieden'.
De Soortenatlas die bij het biodiversiteitsplan hoort geeft focus aan de vier sporen van het biodiversiteitsplan.
Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen
keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen
en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.
De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1
speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat
Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen.
Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst
heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde
van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent
dit voor wijken of dorpen met:
Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.
Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.
Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.
Kansen voor ontwikkeling
Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.
De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland (zie paragraaf 3.2.2). Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.
Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.
Doelstelling landschap
Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.
Status
Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.
Werkwijze voor initiatieven
Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:
Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.
Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.
Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen.
Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.
Stappenplan
Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.
Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.
Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:
Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.
De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.
De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.
Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde
aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe
situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer
er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen
oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen
dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.
De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.
Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.
In het milieubeleid worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen is al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is verwerkt en waar nodig aangescherpt. Er zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleid zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.
Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.
Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:
Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.
Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.
Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:
Plaatsgebonden risico
In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.
Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.
Groepsrisico
De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.
Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.
Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:
Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken
Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.
Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen
Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.
Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:
De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.
De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad de "Routekaart Energieneutraal Bronckhorst 2030" vastgesteld. Gelijktijdig is besloten om het "Koersdocument Duurzame energie in de Achterhoek; zichtbaar, merkbaar, onmiskenbaar" vast te stellen en om deel te nemen aan het “Fonds stimulering energietransitie Achterhoek” en ten behoeve van de oprichting en het beheer van dit fonds een stichting op te richten en een fondsbeheerder aan te stellen.
Routekaart
Het einddoel is dat de gemeente Bronckhorst in 2030 net zoveel duurzame energie opwekt als deze in totaal aan energie verbruikt. Het energieverbruik vermindert met 45% ten opzichte van het verbruik in 2015. De rest van de energie die wel wordt verbruikt, komt in zijn geheel uit duurzame (lokale) bronnen.
Het doel 2030 energieneutraal staat vast. Met deze Routekaart stelt Bronckhorst tevens twee tussendoelen vast.
In de Routekaart is gekozen voor een combinatie van duurzaam opwekken van stroom en het winnen van warmte uit diverse bronnen. Bronckhorst zet nadrukkelijk in op alle mogelijk duurzame bronnen. Diverse scenario's van een goed gebalanceerde energiemix zijn mogelijk.
Om de doelstelling te halen is verbreding van de samenwerking met inwoners en ondernemers noodzakelijk. Ook de dorpsbelangenorganisaties, energiecooperaties en maatschappelijke organisaties in Bronckhorst hebben een cruciale rol in de energietransitie. Zij krijgen een rol in een "Raad van Inspiratie" om hen te betrekken bij de uitvoering van de Routekaart. Alle partijen dragen immers bij aan deze verandering.
De gemeente neemt een belangrijke rol op zich door te informeren, stimuleren, faciliteren en zelf het goede voorbeeld te geven. Draagvlak en draagkracht staan daarbij centraal, omdat de gemeente graag wil dat de stappen op de Routekaart voor iedereen haalbaar en betaalbaar zijn.
De Routekaart schept een kader, die voor uitvoering nader uitgewerkt zal worden:
Koersdocument
Het Koersdocument is de basis waarop initiatieven voor duurzame energieopwekking worden getoetst en deze ruimtelijk worden ingepast. Het biedt inwoners en lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te kunnen beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in de gemeente Bronckhorst. Het Koersdocument draagt daarmee bij aan het intensiveren van de beweging naar een energieneutraal Bronckhorst in 2030. Met dit Koersdocument wordt een zeer belangrijke stap gezet om invulling te gegeven aan de Routekaart.
Aanjaagfonds
Het Aanjaagfonds dient als aanjager en financieel middel voor lokale initiatieven. Met dit fonds kan de ontwikkelkosten van lokale (Achterhoekse) inwoners initiatieven voor duurzame energieopwekking worden voorgefinancierd en wordt de slagingskans van deze projecten vergroot. Bij de ontwikkelkosten vallen ondermeer de kosten voor de MER, vergunningen, technisch ontwerp, financieel en juridisch). Het is een fonds waar de lokale initiatieven gebruik van kunnen maken en bij realisatie van duurzame energieprojecten zij het weer terug moeten storten in het Aanjaagfonds.
Samenhang Routekaart, Koersdocument en Aanjaagfonds
De Routekaart is een realistisch en daadkrachtig plan om samen met alle betrokkenen aan de slag te gaan met de energietransitie. De Routekaart beschrijft de weg naar Bronckhorst energieneutraal in 2030 en vormt de start voor de uitvoering. Het Koersdocument en het Aanjaagfonds zijn instrumenten om invulling te geven aan het behalen van de doelstelling. Het Koersdocument is de basis waarop we initiatieven voor duurzame energieopwekking willen toetsen en ruimtelijk willen inpassen. Het biedt inwoners, lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Het Aanjaagfonds is een instrument die voor lokale initiatieven het financieel mogelijk maakt om duurzame energieprojecten te realiseren. We helpen hen daarmee om een versnelling in de duurzame energieopwekking op gang te brengen.
De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het rijksbeleid, zoals vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (zie paragraaf 3.1.6) en het Waterbeleid voor de 21e eeuw (zie pargraaf 3.1.7) en het beleid van het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) ten aanzien van integraal waterbeheer, zoals vastgelegd in de Watervisie 2030 (zie paragraaf 3.3.5) en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (zie paragraaf 3.3.6).
Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.
Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.
In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.
Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.
Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.
Preventieve handhaving
Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben
aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting,
via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke
nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen
worden voorkomen.
Repressieve handhaving
Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten
van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten
die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet
kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt
er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen
belang.
Gedogen
Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding
van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen
worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles
en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende
belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien
van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.
De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.
In dit hoofdstuk komen de algemene juridische aspecten aan bod. De juridische aspecten die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in het specifieke planonderdeel zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 Planonderdelen in de paragraaf 2.1.4, 2.2.4, 2.3.4, 2.4.4, 2.5.4, 2.6.4 en 2.7.4.
Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012), het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart (PRABPK2012).
Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.
Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012 en de PRABPK2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding zijn de Basisregistratie Grootschalige Topgrafie (BGT) en de Basisregistratie Kadaster (BRK).
De gemeente Bronckhorst kent een bibliotheek met standaardregels voor de diverse bestemmingen. Deze regels zijn in eerste instantie van toepassing voor alle locaties waar deze bestemmingen voorkomen. Met aanduidingen op de verbeelding in relatie tot de regels wordt maatwerk geleverd daar waar dat noodzakelijk of gewenst is. Zoals in paragraaf 1.1 en 1.3.1 is toegelicht, is onderhavig plan een herziening van de totaalplan voor landelijk gebied. Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en het veegplan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in het veegplan op te nemen. Dus ook onderdelen die in het veegplan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan. Eventuele maatwerkbepalingen ten behoeve van planonderdelen in het veegplan zijn aan de planregels toegevoegd.
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat Inleidende regels waarin de onderdelen Begrippen en Wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
Hoofdstuk 2 bevat Bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.
Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.
Hoofdstuk 4 bevat tenslotte Overgangs- en slotregels.
In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen (hoofd)gebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de situering en maatvoering van bouwwerken is het belangrijk dat er regels zijn opgenomen met betrekking tot:
Bouwwijze
Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat de bestaande situatie op een goede manier dient te worden gereguleerd. Doelstelling is dat het centrum en de woonwijken in hun karakter gehandhaafd blijven. Dit betekent dat de bouwwijze voor woningen is vastgelegd. Op de verbeelding is aangeduid of binnen het bouwvlak vrijstaande, twee-aaneen (halfvrijstaand), aaneengebouwde of gestapelde woningen (appartementen) zijn toegestaan.
Goot- en bouwhoogte
De maximale goot- en/of bouwhoogte van (hoofd)gebouwen is aangegeven binnen het bouwvlak op de plankaart. De goot- en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt in de regels gereguleerd. De wijze van meten van de de goothoogte van een bouwwerk en de de bouwhoogte van een bouwwerk is in de Inleidende regels bepaald. Bij het bepalen van de goothoogte wordt onderstaande tekening gehanteerd:
Situering gebouwen
Teneinde de situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing gezoneerd. Voor
de zonering van woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.3, waarin de regeling van deze bestemming is uitgewerkt. Voor de overige bestemmingen
wordt de bebouwing gereguleerd door het opnemen van een 'bouwvlak' waarbinnen gebouwen zijn toegestaan.
Bebouwingspercentage
Bij de regeling van andere dan woonfuncties, is zowel voor de situering van de gebouwen als voor het toegestane bebouwingspercentage, uitgegaan van de vigerende regeling. Dit betekent dat in de regels is opgenomen voor welk deel het bebouwingspercentage geldt. Het kan voorkomen dat een bebouwingspercentage geldt voor het gehele bouwperceel (zie formulering in betreffende bestemming), en niet voor uitsluitend de gronden gelegen binnen het bouwvlak.
Voorerfgebied, achtererfgebied en zijerfgebied
Voor de toegelaten bijbehorende bouwwerken is de positie ten opzichte van het hoofdgebouw van belang. Voor het bepalen van de positie van bijbehorende bouwwerken wordt aansluiting gezocht bij de begrippen achtererfgebied en voorerfgebied uit het Besluit omgevingsrecht welke op 1 november 2014 in werking is getreden. Daar is het begrip zijerfgebied aan toegevoegd.
Achtererfgebied
Deze definitie gaat uit van een denkbeeldige lijn, waarachter het achtererfgebied zich bevindt. De lijn loopt door het hoofdgebouw, op 1 m achter de voorkant. Daar, op 1 meter achter het snijpunt van de voorgevel met de zijgevel, komt de lijn uit de zijgevel van het hoofdgebouw. In standaardsituaties loopt de lijn vervolgens buiten het hoofdgebouw verder, evenwijdig aan het openbaar toegankelijk gebied. Het gaat hier om het openbaar toegankelijk gebied dat grenst aan het perceel waarop zich het hoofdgebouw bevindt. In het merendeel van de situaties grenst dit openbaar toegankelijk gebied alleen aan de voorzijde van een perceel. Bij hoofdgebouwen die langs schuine wegen staan of in een bocht in de weg, zal ook de lijn evenwijdig met die schuine weg of de bocht in de weg 'meelopen'.
In hoeksituaties zal de lijn uit de zijgevel, vanaf het punt op 1 meter achter de voorkant, evenwijdig meelopen met het openbaar toegankelijk gebied dat aan de zijkant van het perceel is gelegen. Bij rechthoekige verkavelingen zal de lijn in zo’n geval direct langs de zijgevel en in het verlengde daarvan, verder naar achteren lopen. Deze begrenzing valt veelal samen met de zijgevelrooilijn, die in hoeksituaties wordt aangemerkt als voorgevelrooilijn.
Ook bij hoeksituaties kunnen zich echter schuine wegen of bochten in de weg voordoen. Ook kan er sprake zijn van vaarwater of ander openbaar toegankelijk gebied dat niet evenwijdig met de zijgevel van het hoofdgebouw loopt. De hoofdregel blijft dat ook in die gevallen de lijn evenwijdig met de schuine weg of de bocht in de weg (of het schuinliggende andere openbaar toegankelijk gebied) meeloopt. Er kunnen dan gevallen ontstaan waarbij een deel van een zijerf, dat gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied, onder het achtererfgebied komt te vallen.
In de definitie is bepaald dat de lijn niet opnieuw het hoofdgebouw kan doorkruisen en evenmin in het erf achter het hoofdgebouw kan komen. Hiermee wordt bereikt dat het erf dat is gelegen achter het hoofdgebouw, altijd volledig tot het achtererfgebied zal behoren. Onder omstandigheden kan dat tot gevolg hebben dat de lijn aan de zijkant van het hoofdgebouw, niet evenwijdig met de begrenzing van het openbaar toegankelijk gebied loopt, maar langs de zijgevel van het hoofdgebouw en in het verlengde daarvan naar de achterste perceelgrens loopt. Uitgangspunt in dit verband is dat het erf achter het hoofdgebouw zich bevindt tussen de denkbeeldige lijnen die gelegen zijn in het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw. Met deze uitleg zal in de meeste situaties helder zijn welk deel van het erf zich achter het hoofdgebouw bevindt. Niet te ondervangen is dat in een enkele bijzondere situatie, bij bijzondere architectuur, een andere benadering gekozen moet worden om aan te sluiten bij de bedoelingen van de regeling dat zich achter het hoofdgebouw een deel van het achtererfgebied bevindt. Bij de ronde 'vuurtorenwoning' ontbreken er voor-, zij- en achtergevels en kan wellicht gekozen worden voor het tekenen van een denkbeeldig vierkant rondom het hoofdgebouw (met daarbinnen diagonale lijnen tussen de hoekpunten) om het achtererfgebied goed te bepalen.
Om te bepalen welke zijde van een hoofdgebouw als voorkant moet worden aangemerkt, wordt in de jurisprudentie een aantal aanknopingspunten gehanteerd. Voor het bepalen van de voorgevel van een gebouw kan primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die door een bestemmingsplan of bouwverordening wordt bepaald. Als dan nog twijfel bestaat zal de feitelijke situatie doorslaggevend moeten worden geacht. Mede gebaseerd op jurisprudentie zijn daarbij de volgende aanknopingspunten genoemd: de systematiek van huisnummering (de plaats waar de brievenbus is aangebracht, waar zich het huisnummer bevindt of aan welke wegzijde het gebouw of perceel is geadresseerd), de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of hoofdingang bevindt en de plaats waar de hoofdontsluiting van het perceel zich bevindt.
Aanvullend kan opgemerkt worden dat de voorkant van het hoofdgebouw wordt gevormd door de gevel die bepalend is voor de hoofdmassa van het hoofdgebouw. Ondergeschikte aan- of uitbouwen, zoals erkers of uitgebouwde vestibules, blijven dus buiten beschouwing bij het bepalen van de voorgevel. In de regel geldt als voorgevel het geveldeel aan de voorkant met de grootste oppervlakte. De hoofdmassa van het hoofdgebouw kan aan de voorzijde ook bepaald worden door meer dan één geveldeel. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de hoofdmassa van een hoofdgebouw L-vormig of T-vormig is. In zo’n geval bestaat de voorkant van het hoofdgebouw uit meer geveldelen. Bij dergelijke situaties, waar de voorgevel verspringt, kan de lijn die bepalend is voor het achtererfgebied, in een knik evenwijdig met deze geveldelen meelopen.
Aan- en uitbouwen die zich aan een zijgevel van een hoofdgebouw bevinden, spelen in beginsel geen rol bij het bepalen van de voorgevel. Alleen in geval een dergelijke aan- of uitbouw een uitbreiding vormt van de hoofdmassa van het hoofdgebouw, wordt het geveldeel aan de voorkant van die desbetreffende uitbreiding mede aangemerkt als voorgevel. Dat zal echter alleen aan de orde zijn indien sprake is van een geheel in de architectuur van de hoofdmassa van het hoofdgebouw geïntegreerde uitbreiding die alle bouwlagen van het hoofdgebouw betreft.
Verder ligt het voor de hand om bij het bepalen van de voorgevel van een hoofdgebouw alleen uit te gaan van de boven de grond gelegen bouwmassa. Kelders of geheel onder de grond gelegen souterrains blijven in die uitleg dus buiten beschouwing bij het bepalen van het achtererfgebied.
Voorerfgebied
Onder voorerfgebied wordt het erfdeel verstaan dat geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied. Het gaat hier dus om het voorerf en de delen van het zijerf die naar openbaar toegankelijk gebied zijn gekeerd dan wel op minder dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw zijn gelegen.
Zijerfgebied
Het begrip 'zijerfgebied' komt niet uit het Besluit omgevingsrecht, maar is in dit bestemmingsplan afgeleid van het de definitite van het voorerfgebied. Zijerfgebied komt voor in hoeksituaties met het openbaar toegankelijk gebied waar het voorerfgebied op meer dan 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw ligt. Het zijerfgebied is het deel van het voorerfgebied dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw en op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw ligt.
In onderstaande tekening is ter verduidelijking een aantal situaties weergegeven. Ook enkele lastige hoeksituaties zijn daarbij weergegeven (zie de woning linksboven en de woning rechtsonder), waarin te zien is dat de denkbeeldige lijn aan de zijkant van het hoofdgebouw niet evenwijdig loopt met openbaar toegankelijk gebied, maar langs en vervolgens in het verlengde van de zijgevel.
In Hoofdstuk 1 van de planregels zijn de volgende Inleidende regels opgenomen.
In Artikel 1 Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities. De begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en zijerfgebied worden nader toegelicht in paragraaf 4.2.2.
In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.
In Hoofdstuk 3 van de planregels zijn de volgende Algemene regels opgenomen.
In Artikel 8 wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
In Artikel 9 zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het bouwen binnen de invloedssfeer van een molen (Vrijwaringszone - molenbiotoop) et bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning na een besluit hogere grenswaarde geluidhinder. Tevens is een bepaling opgenomen waarmee grotere maatvoeringen die afwijken van het plan en die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig zijn, zijn toegelaten.
In Artikel 10 zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat onder meer om het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming. Hierdoor wordt voorkomen dat opslag ontstaat van materialen die een negatieve uitstraling heeft op de omgeving. Voorzover opslag plaatsvindt in het kader van de bedrijfsvoering is deze toegestaan. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, hiermee wordt voorkomen dat gebouwen worden aangewend voor prostitutiedoeleinden. Verder het gebruik van een recreatiewoning, of een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van permanente bewoning. Het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'. Dit laatste is aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waarbij een gewijzigd gebruik binnen een bestemming pas mag plaatsvinden als is voldaan aan de beleidsregels.
type evenement.
Artikel 11 kent diverse algemene aanduidingsregels.
Met de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden aldaar mede bestemd voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen en het gebruik.
Er zijn zonevoorschriften opgenomen ter bescherming van hindergevoelige en kwetsbare objecten (zoals woningen, verzorgingshuizen en scholen) in de gebiedsaanduidingen 'Veiligheidszone - lpg' en 'Veiligheidszone - propaan'. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning na een besluit hogere grenswaarde geluidhinder, danwel als wordt voldaan aan de wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.
Met de aanduiding '
In Artikel 12 zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Camperovernachtingsplaatsen
Er is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.
Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.
De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.
Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.
Afwijking van maatvoeringen
afwijkingsmogelijkheid van 10% van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen. Voor het beschermd stadsgezicht van het stadje Bronkhorst geldt dat deze mogelijkheid alleen kan worden toegepast ten behoeve van het behoud en/of herstel van een gebouw als cultuurhistorisch monument.
In Artikel 13 zijn overige algemene regels opgenomen die niet kunnen worden ondergebracht bij een van de voorgaande algemene regels.
In artikel 13.1 is een voorrangsbepaling opgenomen. Daarin is geregeld dat in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, het belang van de dubbelbestemming voor gaat. Tevens is opgenomen dat ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen de ene dubbelbestemming geldt voor de andere geldt. Daarbij weegt het belang van dubbelbestemmingen die de veiligheid regelen het zwaarst. Hierin zijn enkel dubbelbestemmingen opgenomen die een beperking ten aanzien van het bouwen met zich meebrengen.
In Hoofdstuk 4 van de planregels zijn de volgende Overgangs- en slotregels opgenomen.
In Artikel 14 is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.
In de Bijlagen bij de regels zijn enkele bijlagen opgenomen waarnaar in de planregels wordt verwezen. Zo bevat dit bijlagen ten aanzien van bedrijfsactiviteiten in verband met aan huis verbonden activiteiten en toegelaten (neven)functies, een overzicht van monumenten en standaardregels ten behoeve van wijzigingsbevoegdheden voor omzetting van enkele (dubbel)bestemmingen naar een andere (dubbel)bestemming.
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
Het bestemmingsplan Stedelijk gebied; Veegplan 2024-1A met identificatienummer NL.IMRO.1876.VPS2401A-VG01 van de gemeente Bronckhorst.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is aangebouwd, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Een blok van meer dan twee-aaneengebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.
Een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting.
De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen.
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
Een horecabedrijf dat tevens is gericht op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren voor het nuttigen elders.
Het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.
Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.
Gebouwen ten dienste van agrarisch bedrijf niet zijnde een bedrijfswoning.
Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Het gebied zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.
De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
De aan een gebied toegekende hoge, middelmatige of lage verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
De aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereide maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen.
Het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat de recreatiebedrijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatieverblijven ten behoeve van een wisselend gebruik.
Een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.
Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.
De grens van een bestemmingsvlak.
Middelen die gebruikt worden om parasieten, onkruiden, schimmels en ongedierten in de land- en tuinbouw te bestrijden.
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw, dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet aan het hoofdgebouw gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
De grens van een bouwvlak.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
De grens van een bouwperceel.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te onderscheiden in vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen.
Een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
Een parkeerplaats op particulier terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht met voorzieningen, welke een goede en stevige ondergrond biedt voor een kampeerauto (camper) en die gedurende een beperkt aantal nachten wordt gebruikt als verblijfsplaats.
Een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;
Een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.
Een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag, grotendeels uitgevoerd in hout, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Een bedrijf(sgedeelte), gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen en conferenties met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.
Een onderneming, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen, conferenties en recepties, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals concerten, evenementen en tentoonstellingen, met uitzondering van een bordeel, casino, (raam)prostitutie en seksinrichting.
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
Personen die als gast en/of bezoeker van de verblijfsrecreatieve voorziening niet overnachten binnen de grenzen van de inrichting.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.
Het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd.
Het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels.
Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
Het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van (overwegend mechanische) muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt.
Stelsel van landschapselementen, dat wordt aangelegd om de verbinding tussen bestaande natuurgebieden te versterken.
Het overbrengen of verkrijgen van informatie in al dan niet opvoedkundige of onderwijskundige zin in welke strekt ter verwerving van kennis.
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
Wet van 9 december 2015, Stb. 2015, 511, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een één- of meerdaagse activiteit, gerelateerd aan de identiteit van de (doelgroep van de) camping, welke inclusief toegestane op- en afbouwtijd maximaal één week duurt, waarbij het aantal daggasten de 230 overschrijdt.
Een terrein dat gebruikt wordt voor jaarlijks terugkerende één- of meerdaagse festiviteiten met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en tijdelijke bouwwerken.
Gebruik van grond als schraal grasland of graanakker (m.u.v. mais).
Extensief recreatief medegebruik verwijst naar recreatieve activiteiten die gericht zijn op het beleven van natuur en landschap in de buitenlucht, waarbij minimale impact op de omgeving wordt nagestreefd en de recreatieactiviteiten ondergeschikt zijn aan de oorspronkelijke bestemmingsfunctie van het gebied. Deze activiteiten omvatten routegebonden activiteiten zoals wandelen en fietsen en plaatsgebonden activiteiten zoals sportvissen, vinden plaats zonder geluidsoverlast en kunnen mogelijk worden ondersteund door passende voorzieningen zoals picknickplaatsen en bewegwijzering. De activiteiten mogen alleen overdag plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang, alleen nachtvissen is hiervan uitgezonderd. Het behoud en de bescherming van natuur en landschap staan centraal bij extensief recreatief medegebruik.
Ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.
Een (culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.
Bedrijven waarvan de vestiging ter plaatse uitsluitend een activiteit uitoefent die ten dienste staat van de ter plaatse gevestigde aardappelverwerkende industrie.
Bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (Staatsblad 1993, 50).
Een woning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.
Woningen met bijbehorende erven alsmede scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met bijbehorende buitenspeelruimten, conform het voorzorgsbeleid.
Een agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt.
Zone, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.
Een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan of trekkershut zijnde, bestemd om uitsluitend door minimaal 12 personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar uitsluitend te worden bewoond in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.
Het tijdelijk kamperen, buiten specifiek daarvoor ingerichte en/of geëxploiteerde kampeerterreinen, in groepsverband ten behoeve van eigen doeleinden door groepen of verenigingen met doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte, aaneengesloten periode.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
Een gebouw dat is vormgegeven en ingericht op een zodanige wijze dat het uitsluitend kan worden gebruikt voor overnachtende gasten. Hierin is geen permanente bewoning toegestaan.
De vestiging van een van elders te verplaatsen niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak op een bestaand agarische bouwperceel.
Een functie of functies waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt blijkens de bestemmingsomschrijving.
Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst zijn.
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen.
Een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
Het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.
Een bedrijf gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen.
Een specifieke vorm van detailhandel, waarbij:
Dat terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het hele jaar aanwezig mag zijn, alsmede voor exclusief gebruik door de gebruikers van dat kampeermiddel.
Haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen.
Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.
Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°.
Een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal.
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.
Op de grond bevestigde windturbines met een ashoogte van maximaal 25 meter.
Een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen.
Een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen.
Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
Een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent aan agrarische, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is.
Afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund.
Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.
Een gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten.
Technische handelingen met mest, waaruit mestproducten voortkomen die in de Nederlandse landbouw worden afgezet met een hogere acceptatiegraad dan normale drijfmest (voorbeelden: mestscheiding en mestvergisting).
Een bouwwerk waar mestopslag plaatsvindt van één of meerdere agarische bedrijven.
Installatie voor de opwekking van energie door middel van vergisting van mest of andere organische producten.
Technische handelingen met mest, waaruit producten voortkomen die buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet (bijvoorbeeld mestverbranding, productie van mestkorrels ten behoeve van export of afzet via tuincentra).
Windturbines die op gebouwen worden geplaatst met een maximale hoogte van 3 m gemeten vanaf het dakvlak.
Een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken.
Bos en natuurterreinen waar de kwaliteit van deze terreinen vraagt om een goede grondwatersituatie en eventueel een kwelstroom van voldoende mate van kwaliteit.
Wet van 25 mei 1998, Stb. 1998, 403, houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een natuurkampeerterrein is een eenvoudig terrein, waar slechts beperkte (sanitaire) voorzieningen voor kampeerders zijn toegelaten. Het is een al dan niet aaneengesloten kampeerterrein dat gelegen is in een bos- of natuurgebied met een minimale grootte van 25 ha. Er zijn ten hoogste 40 plaatsen voor kampeermiddelen en het terrein mag gedurende het gehele jaar geopend zijn. Het kampeermiddel mag ten hoogste 6 weken aaneengesloten op het terrein aanwezig zijn.
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
Activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdfunctie.
Een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken).
Onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.
Een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.
Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
De omgevingsverordening van de provincie Gelderland, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
Het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een niet-grondgebonden veehouderij.
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken (< 1 m), balkons (< 5 m2), erkers (<7 m3), dakkapellen (< 7 m3) en liftschachten.
Onder peil.
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
Een horecavoorziening binnen een bestemming, waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
Wet van 27 oktober 1965, Stb. 1965, 509, houdende regelen omtrent de ontgrondingen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.
Activiteiten met als doel het bedrijfsmatig in- en doorverkopen van paarden en pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.
Een dienstverlenende paarden- en/of ponyhouderij waarbij het doel is het bedrijfsmatig stallen, trainen en africhten van paarden en/of pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.
Gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf.
Een bij een agrarisch bedrijf behorende woning of voorheen bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Beleid dat kwaliteitsvoorwaarden geeft voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.
Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf met een maximale opprvlakte van 16 m2.
Een recreatiewoning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere recreatiewoningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.
Een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige voorziening met een dagrecreatief karakter, zoals zwembad of tennisbaan.
Een permanent aanwezig gebouw, geen chalet en stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
Een bouwwerk – geen mestopslagplaats zijnde – voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer.
Voorzieningen voor het uitoefenen van culturele, sociale en levensbeschouwelijke activiteiten.
Koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag van €200.000 waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor een in de verordening vastgesteld tijdvak van tenminste een jaar en ten hoogste tien jaren na ingebruikname.
Een opslag welke een grotere hoogte dan diameter heeft met een maximale diameter van 4 meter.
Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Een detailhandelsbedrijf met een winkelvloeroppervlak van meer dan 500 m² en een grote verscheidenheid aan artikelen, merendeels levensmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening door de klanten.
Kassen, waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit.
Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen-, en boomteelt, te onderscheiden in de volgende categorieën:
Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf zonder sanitaire voorzieningen.
Een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen.
Een blok van maximaal twee-aaneengebouwde woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gekoppeld zijn.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.
De oppervlakte van een ruimte, die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het vervaardigen/ bewerken van producten.
Een agrarisch bedrijf met zodanig omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en de bewerking van het land.
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.
De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel).
Bij een voormalig agrarisch bedrijf is na de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied Hengelo/Vorden 2005, Buitengebied Zelhem 2011 en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming.
Het advies van de toenmalige Staatssecretaris van VROM d.d. 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118 en aanvullende brief van de toenmalige Minister van VROM d.d. 4 november 2008 (DGM/2008105664)) met betrekking tot gezondheidsaspecten van elektromagnetische velden.
Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan,dat dient ter verruiming van de bergingscapacitieit van een of meer watersystemen.
Wet van 29 januari 2009, Stb. 2009, 107, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
Wet van 6 november 2008, Stb. 2008, 496, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 16 februari 1979, Stb. 1979, 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 7 februari 2008, Stb. 2008, 120, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 13 juni 1979, Stb. 1979, 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 16 december 2015, Stb. 2016, 34, houdende regels ter bescherming van de natuur, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Wet van 29 augustus 1991, Stb. 1991, 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Het bewonen van een woning.
Een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
Een vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt en daartoe is ingericht.
Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Het voorerfgebied aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van een hoofdgebouw.
Een gelegenheid voor tijdelijke overnachting in combinatie met zorg al dan niet ten behoeve van recreatief verblijf.
Een complex met zorgwoningen gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functie kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.
Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van een persoon die niet zelfstandig kan wonen en die voortdurend of nagenoeg voortdurend geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeft.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
Voor de bestemming 'Verkeer' gelden de volgende regels:
Ter plaatse van de aanduiding 'plein' zijn de gronden bestemd voor een plein met de bijbehorende voorzieningen, zoals een muziekkoepel.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' zijn de gronden bestemd voor het behoud, beheer en/of herstel van de aanwezige lanenstructuur.
Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn uitsluitend parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan, met dien verstande dat het aantal parkeerplaatsen minimaal hetgeen bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'minimum aantal perkeerplaatsen' is aangegeven.
Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend groenvoorzieningen, waaronder ook begrepen wadi's, toegestaan.
Garageboxen zij uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'garage' en zijn uitsluitend bestemd voor de stalling van voertuigen en berging als medegebruik.
Nutsvoorziening zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' toegestaan.
Voor gronden gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' gelden de volgende regels:
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken , geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
Voor de bestemming 'Wonen' gelden de volgende regels:
Het gebruik van een woning, een bijbehorend bouwwerk en bij de woning behorende gronden voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' zijn sociaal-culturele voorzieningen toegestaan.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorg 1' is op de begane grond een praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidszorg toegestaan. Detailhandel is niet toegestaan, behoudens als ondergeschikte nevenactiviteit in producten die functioneel gerelateerd zijn aan de praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidszorg.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor‘ is een kantoor toegestaan.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel toegestaan;
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' is een recreatiewoning toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte bijgebouwen' is een dierenverblijf met een maximale oppervlakte van 200 m² ten behoeve van het houden van dieren toegestaan, met dien verstande dat:
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - waterrad' zijn de gronden bestemd voor het beheer, behoud en het herstel van het aanwezige waterrad.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is opslag toegestaan, met dien verstande dat opslag uitsluitend binnen bebouwing is toegestaan.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een nutsvoorziening toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend afschermende groenvoorzieningen toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening' zijn openbare groen- en speelvoorzieningen toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterein' is uitsluitend een parkeerterein toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 5' is tevens een parkeerterrein toegestaan met dien verstande dat het aantal parkeerplaatsen minimaal hetgeen bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'minimum aantal parkeerplaatsen' is aangegeven.
Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:
Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Voor een bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
Voor ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:
Overschrijding van het 'bouwvlak' is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkons, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 m.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.6 onder a teneinde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan met een bouwhoogte van maximaal 2 m, mits de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de aangrenzende bouwpercelen niet onevenredig worden geschaad.
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten.
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen verleent het bevoegd gezag niet eerder een omgevingsvergunning dan nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin de resultaten van onderzoek zijn opgenomen naar het daadwerkelijk voorkomen van de Teunisbloempijlstaart binnen het plangebied.
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting 3' geldt dat de inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de eisen die worden gesteld in het beeldkwaliteitsplan dat als Bijlage 7 bij dit plan is toegevoegd.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder a sub 8, teneinde een oppervlakte van meer dan 50 m2 toe te staan voor een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder a jo. 4.4.1, teneinde bedrijven toe te staan die niet voorkomen in categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2, danwel bedrijven in een hogere categorie, maar die qua aard, omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn aan de genoemde bedrijven, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder a sub 10, teneinde een bed & breakfast voorziening in maximaal 3 kamers als nevenfunctie toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Burgemeester en wethouders kunnen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' de aanduiding 'bouwvlak' opnemen ten behoeve van de bouw van 1 vrijstaande woning, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 5.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in 5.2.1 onder a geldt niet indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in 5.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in 5.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 6.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in 6.2.1 onder a geldt niet indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in 6.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in 6.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 7.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in 7.2.1 onder a geldt niet indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in 7.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijkgebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Indien er op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bouwwerken met afwijkende maatvoeringen aanwezig zijn of in uitvoering zijn, mits niet-wederrechtelijk totstandgekomen, danwel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijken van het plan, dan zijn ter plaatse deze afwijkende maatvoeringen toegelaten.
Onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken worden opgericht in de navolgende zones:
Voor molens en gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de volgende regels:
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:
Bij het wisselen of toevoegen van functies van gebouwen en gronden binnen de in de betreffende bestemming toegelaten functies, mag dit gewijzigde gebruik pas plaatsvinden indien ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen is voldaan aan de normering zoals hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is de vestiging van geluidgevoelige gebouwen en terreinen niet toegestaan.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1.1 teneinde de vestiging van geluidgevoelige gebouwen en terreinen mogelijk te maken, mits het bevoegd gezag een hogere waarde in de zin van de Wet geluidhinder vaststelt.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit.
Op deze gronden mogen ten behoeve van het bepaalde in 11.2 bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 m.
Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde in de bijbehorende bouwregels.
Bij het bouwen van bouwwerken, het gebruik van gebouwen en gronden en/ of het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden mag dit pas plaatsvinden indien is voldaan aan de regels zoals die hiervoor zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gemengde functies' zijn, in aanvulling op het bepaalde in de onderliggende bestemming, tevens de volgende functies toegestaan:
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg', de plaatsgebonden risicocontour van het lpg-vulpunt, de lpg-tank of het lpg-afgiftepunt, zijn geen bedrijfswoningen, geen onzelfstandige kantoren en geen enkele vorm van detailhandel of overige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.4.1 teneinde bouwwerken toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – lpg', met dien verstande dat het bouwen uitsluitend is toegestaan als voldaan wordt aan de wet- en regelgeving ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Daarbij wordt een verantwoording gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van het lpg-vulpunt.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde (een gedeelte van) de 'veiligheidszone - lpg' te verwijderen en de bijbehorende regels en begrippen op dit punt aan te passen indien het lpg-vulpunt wordt verwijderd, danwel indien door het nemen van technische maatregelen blijkt dat de tot het vulpunt aan te houden afstand kan worden verkleind.
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' te wijzigen in die zin dat:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het gebruik van gronden als camperovernachtingsplaats, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning als bedoeld in 12.1.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de situering en het maximaal aantal campers en personen, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.3 teneinde een bedrijf toe te staan uit categorie B van de bij de regels behorende Bijlage 2, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Voor maatvoeringen gelden de volgende afwijkingsregels:
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.
Artikel 1 Waarde - Archeologie
1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
1.2 Bouwregels
1.2.1 Algemeen
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
1.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 1.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
1.2.3 Uitzondering bouwregels
Het bepaalde onder 1.2.1 sub a geldt niet indien:
1.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
1.4.1 Vergunningplicht
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
1.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder 1.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
1.4.3 Voorwaarden
Ten aanzien van de onder 1.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende voorwaarden:
1.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning
1.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming
'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond
dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan
wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.