direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Goudriaanlocatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Het voorliggende document bevat de toelichting en de regels behorende bij het bestemmingsplan Goudriaanlocatie. De aanleiding voor dit bestemmingsplan is de verhuizing van het transportbedrijf Goudriaan naar een locatie elders in Ouderkerk aan den IJssel, en het daarna herontwikkelen van dit bedrijfsterrein. Dit bestemmingsplan omvat de herontwikkeling naar woningbouw van het noordelijke deel van de Goudriaanlocatie. Dit gebied ligt buiten de 70-meter contour van de nabij de Heemraadsweg gelegen hoogspanningsverbinding. In afwachting van onderzoek omtrent de richtafstanden van deze verbinding en het mogelijk verkabelen daarvan, blijft het zuidelijke deel van de Goudriaanlocatie buiten beschouwing. Op dit deel blijft de vigerende planologische regeling van kracht. Het ligt in de lijn der verwachting, dat bij een wijziging van de hindercontour van de hoogspanningsverbinding ook het resterende deel van de Goudriaanlocatie wordt herontwikkeld. Omdat de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is binnen de geldende beheersverordening, wordt een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied in Ouderkerk aan den IJssel, bron BRT achtergrond kaart Nationaal Georegister 2019

1.2 Begrenzing van het plangebied

Het gebied waarop dit plan betrekking heeft ligt aan de Kerkweg 131a en gedeeltelijk aan de Sportlaan in het zuidoosten van de kern Ouderkerk aan den IJssel. Het gebied is als volgt begrensd;

  • zuidwest: de Kerkweg en de zij- en achtererfscheidingen van de percelen Kerkweg 131b en 131c;
  • zuid: de voormalige parkeerplaats voor vrachtwagens van het bedrijf Goudriaan;
  • noordoost: de sloot achter Sportlaan 2-16;
  • noord: de Sportlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0002.jpg"

Begrenzing plangebied, bron luchtfoto Nationaal Georegister 2019

1.3 Vigerende plannen

Beheersverordening en bestemmingsplan Kern Ouderkerk aan den IJssel

Het plangebied maakt deel uit van de beheersverordening 'Elf locaties, vier bestemmingsplannen, één beheersverordening', vastgesteld op 10 juli 2013. Een klein deel (achter perceel Kerkweg 131b) maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Kern Ouderkerk aan den IJssel', vastgesteld op 16 september 2010. In de beheersverordening valt het plangebied in de bestemming Bedrijf. Het bedrijfsperceel mag gebruikt worden ten behoeve van een transportbedrijf en andere bedrijven met milieucategorie 1 en 2. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, water, groen en nutsvoorzieningen mogelijk. Bebouwing mag alleen binnen het besluitvlak 'bouwvlak' gesitueerd worden. De maximale goothoogte van de bebouwing mag 5 meter bedragen. De realisatie van woningen is niet mogelijk binnen de beheersverordening en het bestemmingsplan Ouderkerk aan den IJssel.

In de onderstaande afbeelding is het plangebied in relatie tot de beheersverordening en het bestemmingsplan Ouderkerk aan den IJssel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0003.png"

Plangebied Goudriaanlocatie in relatie tot de vigerende plannen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard

Voor de gehele gemeente Krimpenerwaard geldt het parapluplan Parkeren Krimpenerwaard (vastgesteld 29 januari 2019). In dit parapluplan zijn de algemeen geldende regels voor parkeren opgenomen. Deze regels worden niet overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. In verband met eerder gemaakte afspraken wordt een afwijkende parkeernorm gehanteerd in dit bestemmingsplan. Dit is geborgd in artikel 7 lid 7.3 van de regels van dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Allereerst wordt het plangebied beschreven in hoofdstuk 2. Volgend op dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 3 het plan voor de Goudriaanlocatie nader toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt het voor dit plangebied relevante beleid uitgewerkt in een beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de onderzoeksresultaten van de omgevingsaspecten toegelicht. In hoofdstuk 6 komt de juridische planopzet aan bod, gevolgd door de beschrijving van de economische uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 komt de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ligging plangebied in de omgeving

Het plangebied ligt aan de zuidkant van Ouderkerk aan den IJssel. De kern ligt aan de Hollandsche IJssel, waarbij de historische dijkstructuur van het dijklint IJsseldijk-West de verbinding vormt met Krimpen aan den IJssel en de IJsseldijk Noord richting Gouderak/Gouda. Via de N475 is de kern aangesloten op de N210, welke de ontsluiting voor de rest van de Krimpenerwaard vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0004.jpg"

Ligging wegen N475 en N210 ten opzichte van het plangebied

2.2 Ontstaansgeschiedenis

De IJsseldijk werd aangelegd om de Krimpenerwaard te beschermen tegen de Hollandsche IJssel. De dijk functioneerde ook als verkeersroute in het gebied. Van Ouderkerk tot Gouda loopt er een langgerekt bebouwingslint langs de dijk die hier en daar is onderbroken door agrarisch landschap en natuur. De dijk vormde de basis voor de ontginning van het achterliggende veenweidegebied. Ter plaatste van de kruising van het IJssellint (Dorpsstraat), het polderlint (Kerkweg) en het veer over de Hollandsche IJssel ligt de historische dorpskern. De Kerkweg zorgde voor de ontsluiting van het achterland. Ouderkerk aan den IJssel is dan ook een dijkdorp met een herkenbare T-structuur.

Omstreeks 1935 maakte het plangebied nog deel uit van een open veenweidelandschap met enkele boerderijen. Na de verdichting op het punt waar de Kerkweg de IJsseldijk kruist, begon de bebouwing zich langzaam langs de Kerkweg uit te strekken. Langs deze weg ontwikkelde zich in de jaren 1920 en 1930 een lintstructuur, welke beschouwd kan worden als de eerste dorpsuitbreiding. De woningen werden gebouwd met een oriëntatie op de Kerkweg. In de periode na de Tweede Wereldoorlog zijn ten zuiden van de Dorpsstraat verscheidene woongebieden gebouwd. Vanaf het begin van de jaren 1970 hebben nog enkele dorpsuitbreidingen plaats gevonden, waaronder Geer en Zijde.

2.3 Omgeving plangebied

De omgeving van het plangebied bestaat overwegend uit wonen met daarnaast enige bedrijvigheid en sportvelden. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de woonwijk Geer en Zijde. De woningen in de omgeving zijn in de jaren tachtig en negentig van de 20e eeuw gebouwd. Aan de noordzijde van het plangebied liggen autoschadeherstel bedrijf De Ridder en sportvelden. Ten zuiden van de locatie Goudriaan loopt een hoogspanningstracé met daaronder een groenzone.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Nabij de kruising van de Sportlaan en de Kerkweg ligt het bedrijfskavel van transportbedrijf Goudriaan. Het transportbedrijf Goudriaan gaat verhuizen naar een locatie elders in Ouderkerk aan den IJssel. Het perceel is te bereiken vanaf de Sportlaan via één ingang aan de noordoostzijde van het terrein. Het grootste deel van het perceel is verhard. Op het bedrijfsperceel staat aan de Sportlaan een langgerekte loods voor de stalling en onderhoud van vrachtwagens. Rondom het parkeerterrein staat een heg welke als afscherming dient voor de omliggende woningen. Aan de Kerkweg grenst het bedrijfsterrein aan 2 woningen, die met hun achtererf naar het bedrijfsterrein liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0005.jpg"

Situatie van het plangebied en omgeving: loodsen (linksboven), kavel naast Sportlaan 22 (rechtsboven), Kerkweg, naast 131b (linksonder) en woonomgeving Sportlaan (rechtsonder)

3.2 Toekomstige situatie

3.2.1 Planopzet

Het plangebied wordt herontwikkeld naar woningbouw. De planstructuur bestaat uit een nieuwe woonstraat haaks op de Sportlaan. De inrichting van deze nieuwe straat is eenvoudig, met bomen en parkeerplaatsen. Deze woonstraat leidt naar een nieuw parkeerterrein.

In onderstaande afbeelding is de beoogde verkaveling weergegeven. Aan de oostzijde van de nieuwe ontsluitingsweg worden 5 woningen gerealiseerd die grenzen aan de watergang aan de noordoostzijde van het plangebied. De kavels variëren van ongeveer 175 m2 tot 335 m2. Aan de westzijde van de ontsluitingsweg worden 6 woningen gerealiseerd (rijwoningen en tweekappers). De kavels van de woningen variëren van 122 m2 tot 229 m2. Aan de zijde van de Kerkweg worden 4 woningen in de vorm van rijwoningen gerealiseerd. De kavels van de woningen variëren van 144 m2 tot 322 m2 . Tussen de woningen en zuidelijke plangrens wordt de ruimte benut voor parkeren en groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0006.jpg"

Planopzet

Het gebied aan de zuidoostzijde behoort momenteel ook tot het bedrijfsterrein. In het oorspronkelijk plan voor de herontwikkeling werd uitgegaan van 44 woningen. In een eerder stadium is al besloten om het geprojecteerde appartementengebouw te laten vervallen en het programma terug te brengen naar 28 woningen. Vanwege de richtafstanden van de nabij de Heemraadsweg gelegen hoogspanningsverbinding wordt nu het gedeelte met 15 woningen buiten de 70-meter contour in procedure gebracht. In afwachting van onderzoek omtrent de richtafstanden van de hoogspanningsverbinding en het mogelijk verkabelen daarvan, blijft dit deel van de Goudriaanlocatie buiten beschouwing. Ter plaatse blijft de vigerende planologische regeling van kracht. Het ligt in de lijn der verwachting, dat bij een wijziging van de hindercontour van de hoogspanningsverbinding ook het resterende deel van de Goudriaanlocatie wordt herontwikkeld.

3.2.2 Programma

Het programma bestaat uit maximaal 15 woningen. Omdat het de intentie is om in te spelen op de huidige vraag in de woningmarkt, wordt er een gevarieerd aanbod aan woningen in het plangebied gesitueerd. Deze variatie bestaat uit 8 rijwoningen, 6 x twee-onder-één-kapwoningen en 1 vrijstaande woning.

De maximale goothoogte- en bouwhoogte van alle woningen bedraagt 6 en 11 meter. De dakhelling van elke woning bedraagt minimaal 30° en maximaal 80°. In Artikel 4 van de regels van dit bestemmingsplan zijn de maximale hoogtes, minimale en maximale dakhelling en maximale aantallen woningen vastgelegd. Binnen deze regels kan de beoogde verkaveling worden gerealiseerd.

3.2.3 Verkeer- en parkeren
3.2.3.1 Verkeer

In de huidige situatie ligt de inrit van het bedrijfsterrein aan de Sportlaan. Deze inrit wordt omgevormd tot een woonstraat die haaks vanaf de Sportlaan het nieuwe woongebied ontsluit. Aan het einde van deze woonstraat ligt een parkeerterreintje. De 4 nieuwe woningen aan de Kerkweg zijn bereikbaar vanaf de Kerkweg.

Verkeersonderzoek

Onderzoek

Verkeersgeneratie

Voor de berekening van de verkeersgeneratie moeten de kengetallen op basis van de meest recente uitgave van kennisplatform CROW, Toekomstbestendig parkeren (publicatie 381, december 2018) worden gehanteerd. Onderstaand is een berekening van de verkeersproductie op basis van deze publicatie (hoofdstuk A2 Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden) opgenomen. Voor wat betreft de typering van de kern en het woonmilieu wordt de typering uit het Parapluplan gevolgd, waarin wordt uitgegaan van de volgende specificaties:

  • de kern (in de bebouwde kom) valt onder de noemer 'rest bebouwde kom';
  • voor de hele gemeente geldt dat sprake is van 'niet stedelijk'.

Op basis van het type woonmilieu wordt bepaald hoeveel autobewegingen gemiddeld per etmaal worden gegenereerd:

  • gemiddelde werkdag etmaalwaarde koop vrijstaand: 8,2
  • gemiddelde werkdag etmaalwaarde koop twee-onder-een-kap: 7,8
  • gemiddelde werkdag etmaalwaarde tussen/hoek: 7,4

Als de cijfers worden vertaald naar het planvoornemen, komt dit neer op:

  • 1 vrijstaande woning x 8,2 = 8,2
  • 6 x twee-onder-één-kapwoningen x 7,8 = 46,8
  • 8 tussen/hoek x 7,4 = 59,2

Het totaal van het aantal autoverplaatsingen bedraagt dus (afgerond) 114 autoverplaatsingen per dag. De verkeersintensiteiten op de Randweg West, de Kerkweg en het eerste deel van de Sportlaan (aansluitend op de Kerkweg) neemt wat betreft personenauto's licht toe. Daar staat tegenover dat het verkeersaandeel van het transportbedrijf komt te vervallen, waardoor minder (zwaar) vrachtverkeer van deze wegen gebruik maakt. Dit levert een reductie van 50 voertuigbewegingen per dag op. Per saldo bedraagt het aantal extra verplaatsingen per dag dus (afgerond) 64, met een substantieel minder aandeel vrachtverkeer. De bestaande wegenstructuur kan dit bescheiden aantal goed verwerken, zonder dat maatregelen nodig zijn.

Verkeersveiligheid

Voor de beoordeling van de verkeersveiligheid is voor het planvoornemen de subjectieve en de objectieve verkeersveiligheid onderzocht, hieronder wordt verstaan;

  • Subjectieve verkeersveiligheid: de ervaring van omwonenden wat betreft de verkeersveiligheid;
  • Objectieve verkeersveiligheid: voor het vaststellen hiervan wordt gebruik gemaakt van ongevallencijfers.

De kruising van de Randweg West met de Heemraadsweg en de Kerkweg wordt in de bestaande situatie door onder andere omwonenden als onveilig ervaren. Om de verkeersonveiligheid object te kunnen vaststellen, zijn de ongevalscijfers van vijf jaar opgevraagd. In een periode van vijf jaar hebben weinig ongevallen plaatsgevonden. Op basis hiervan kan niet worden gesproken van een objectief verkeersonveilige situatie.

Conclusie

De beoordeling bestond uit een beoordeling van de verkeersgeneratie en een beknopte analyse van de gevolgen van deze verkeersproductie voor de verkeersveiligheid. De toename van het aantal autoverplaatsingen als gevolg van de realisatie van dit bestemmingsplan bedraagt 64. Geconcludeerd wordt dat de bestaande wegenstructuur dit bescheiden aantal goed kan verwerken, zonder dat maatregelen nodig zijn en dat er geen noemenswaardige invloed is op de verkeersveiligheid.

3.2.3.2 Parkeren

Beleid

Op basis van het Parapluplan moet worden voldaan aan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 (december 2018). In het Parapluplan zijn de volgende specificaties aangebracht:

  • het gemiddelde parkeerkencijfer wordt als uitgangspunt genomen;
  • parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • de kern (in de bebouwde kom) valt onder de noemer 'rest bebouwde kom';
  • voor de hele gemeente geldt dat sprake is van 'niet stedelijk';
  • er moet worden voorkomen dat de parkeerbehoefte wordt afgewenteld op de omgeving.

De gemeente heeft in 2017 in een concept anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer afgesproken dat de parkeernorm 2 pp/woning bedraagt en dat deze plaatsen conform de verkavelingstekening worden uitgevoerd. De parkeerplaatsen op de oprit bij de woning vóór de garage worden hierbij niet meegerekend. Tevens is afgesproken dat de bestaande 3 parkeerplaatsen langs de Kerkweg mogen worden meegeteld in de parkeerberekening. Deze plaatsen werden immers gebruikt ten behoeve van het bedrijf Goudriaan.

Parkeerberekening

Conform het Parapluplan komt de gemiddelde norm uit op 2,1 pp/woning (namelijk 2,3 voor vrijstaande woning, 2,2 voor halfvrijstaande woning en 2,0 voor rijtje/hoekwoning), met een totaal aantal van 31,5 parkeerplaatsen. Maar op basis van de met de initiatiefnemer gemaakte afspraak moeten voor de 15 woningen ten minste 15 x 2,0 = 30 parkeerplaatsen worden aangelegd op eigen terrein (in casu de Goudriaanlocatie). Deze parkeerplaatsen liggen langs de Kerkweg (3 plaatsen), langs de Sportlaan (8 plaatsen), langs de woonstraat (4 plaatsen) en op een nieuw parkeerterreintje aan het einde van deze woonstraat (14 plaatsen). De 9 parkeerplaatsen op de kavels worden hierin niet meegeteld. Met dit aantal (29) wordt in deze fase net niet voldaan aan de afgesproken norm. Daarom is afgesproken dat de gemeente akkoord gaat met 29 parkeerplaatsen (= 1,93 pp/woning) en dat bij de realisatie van fase 2 van de ontwikkeling het tekort wordt gecompenseerd.

Het tijdelijke tekort van 1 parkeerplaats is tevens acceptabel omdat volgens het Parapluplan de parkeerplaatsen op eigen terrein wel mogen worden meegeteld in de berekening. Op 9 kavels worden goed bruikbare parkeerplaatsen aangelegd. Normatief tellen deze mee als 9 x 1 parkeerplaats, waarmee het totaal aantal parkeerplaatsen voor de 15 woningen uitkomt op 38 plaatsen (gemiddeld 2,5). Hiermee wordt derhalve voldaan aan de randvoorwaarde uit het Parapluplan dat er geen parkeerbehoefte wordt afgewenteld op de omgeving.

Conclusie

De gemeente heeft in 2017 in een concept anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer afgesproken dat de parkeernorm 1:2 bedraagt (in totaal 30 parkeerplaatsen). Tevens is afgesproken dat er 3 bestaande parkeerplaatsen aan de Kerkweg mee worden geteld in de parkeerberekening. In het planvoornemen zijn voor de 15 woningen in totaal 29 parkeerplaatsen op openbaar gebied beschikbaar. Bij de realisatie van fase 2 van de ontwikkeling moet het tekort (1 parkeerplaats) worden gecompenseerd. Op basis van het Parapluplan mogen parkeerplaatsen op eigen terrein wel worden meegeteld. Er zijn 9 parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar, waardoor het totaal aantal parkeerplaatsen 38 bedraagt. In de regels van dit bestemmingsplan is in artikel 7.3 Parkeren de parkeernorm van 1,93 pp/woning opgenomen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens het rijksbeleid, het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid beschreven. Per paragraaf worden de relevante beleidsdoelen beschreven, en elke paragraaf eindigt met een conclusie ten aanzien van dat relevante beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de structuurvisie zijn 3 hoofddoelen vastgesteld;

  • a. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • b. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De hoofddoelen zijn vertaald in 13 nationale belangen. Voor dit plan zijn het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's van belang.

In de structuurvisie is tevens opgenomen dat vraag en aanbod van woningen, bedrijventerreinen en kantoren niet overal in evenwicht zijn, zowel in kwantitatief en kwalitatief opzicht. Dit geldt voor zowel groei-, stagnatie- als krimpgebieden. Deze onevenwichtigheid leidt in een aantal gevallen tot leegstand en verloedering. Daarmee groeit overal de noodzaak voor;

  • herstructurering & transformatie;
  • het mogelijk maken van noodzakelijke functieveranderingen;
  • het zorgvuldig omgaan met de ruimte in het stedelijk gebied.

Het initiatief hiervoor ligt bij provincies en gemeenten, in samenspel met de markt. In de SVIR wordt beschreven dat onder herstructurering wordt verstaan 'vernieuwing van verouderde en verloederde gebieden waardoor het gebied voldoet aan de huidige eisen op het gebied wonen, werken, recreëren en mobiliteit'.

4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt als volgt:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Voor het voorliggende bestemmingsplan is het planvoornemen getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Behoefte

Het planvoornemen betreft het toevoegen van 15 woningen aan de bestaande woningvoorraad in Ouderkerk aan den IJssel. Dit is verhoudingsgewijs een bescheiden aantal en met deze woningen wordt invulling gegeven in de lokale woningbehoefte tot 2025 van 99 woningen.

In paragraaf (4.3.2 Woonvisie Krimpenerwaard: Kerngericht!) is aangegeven dat er voornamelijk behoefte is aan koopwoningen. Qua woningtype varieert de vraag van (goedkopere) appartementen tot tweekappers en vrijstaande woningen. De woningbouwprogrammering is gericht op het bieden van wooncarrière. In beginsel moet dit passen binnen het bebouwd stedelijk gebied, waarbij de gemeente er vanuit gaat dat initiatieven bijdragen aan differentiatie in woningtypen. In het plangebied wordt een gevarieerd aanbod aan woningen gesitueerd om in te spelen op de huidige vraag in de woningmarkt. De woningen verschillen in type en grootte en zijn daarmee geschikt voor meerdere doelgroepen. Door de realisatie van dit plan wordt het aanbod grondgebonden woningen vergroot en komen andere (goedkopere) woningen zoals appartementen vrij, welke ten gunste komen aan de wooncarrière van inwoners van Krimpenerwaard.

Bestaand stads- en dorpsgebied

De planlocatie betreft een herontwikkelingslocatie en ligt geheel binnen het bestaand dorpsgebied van de kern Ouderkerk aan den IJssel. Omdat het geen ontwikkeling buiten bestaand stads- en dorpsgebied betreft, is een uitgebreide motivering van de Ladder niet noodzakelijk.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In het Barro zijn onder meer hoofdwegen & hoofdspoorwegen, buisleidingen en erfgoederen opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze ruimtelijke plannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien het vigerende bestemmingsplan niet voldoet aan het Barro, dan moet dit binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit worden aangepast. De onderwerpen uit het Barro zijn niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

SVIR

De voorgenomen ontwikkeling binnen de planlocatie is gericht op het omzetten van de huidige bedrijfsfunctie van het transportbedrijf naar wonen. Het bedrijf Goudriaan is verplaatst en hierdoor komt de kavel beschikbaar voor herontwikkeling. De algehele woon- en leefomgeving van dit gedeelte van Ouderkerk aan den IJssel wordt versterkt door de herontwikkeling naar een dorps woongebied. Deze invulling sluit aan bij de gedachte zoals beschreven in de SVIR; "kwalitatief en kwantitatief evenwicht kan bereikt worden door herstructurering, transformatie en functieveranderingen".

Voor het bestemmingsplan Goudriaan worden de onderzoeksresultaten aangaande omgevingsaspecten apart toegelicht in Hoofdstuk 5. Er wordt voldaan aan de SVIR.

Bro

In paragraaf 4.1.2 is de onderbouwing van de Ladder opgenomen. Uit deze onderbouwing blijkt dat met de realisatie van 15 woningen gedeeltelijk invulling wordt gegeven aan de lokale woningbehoefte tot 2025 van 99 woningen. Met de onderbouwing van de behoefte wordt voldaan aan de Ladder.

Barro

Het plangebied ligt buiten de aangeduide gebieden van het Barro, hierdoor is er geen sprake van strijdigheid met het Barro.

Het Rijksbeleid levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie Zuid-Holland (in werking getreden per 20 april 2019) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland (in werking getreden per 20 april 2019).

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Voor het plangebied wordt het beleid ten aanzien van het benutten van de bebouwde ruimte nader toegelicht.

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. De Ladder wordt toegelicht in subparagraaf 4.1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0007.jpg"

Afbeelding uitsnede Omgevingsvisie, bestaand stads- en dorpsgebied

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland (hierna Omgevingsverordening) zijn de provinciale belangen uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland juridisch geborgd en zijn regels opgenomen voor bestemmingsplannen. Voor het planvoornemen worden de volgende onderwerpen uit de Omgevingsverordening nader toegelicht: Stiltegebieden NatuurNetwerk Nederland, Beschermingszone ruimtelijke kwaliteit en Ladder voor duurzame verstedelijking.

Stiltegebieden

Het plangebied ligt op circa 130 meter afstand van een stiltegebied (gelegen ten zuidoosten van het plangebied). In afdeling 3.4 Activiteiten in milieubeschermingsgebieden artikel 3.28 Zorgplicht voor stiltegebieden (Omgevingsverordening) is het volgende opgenomen voor deze gebieden;

Eenieder die weet, of redelijkerwijs kan vermoeden, dat door zijn handelen of nalaten in een stiltegebied de rust op significante wijze kan worden verstoord, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten, behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan, dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die verstoring te voorkomen of te beperken.

Door de realisatie van het planvoornemen verdwijnt een geluidsproducerende activiteit uit het plangebied, te weten het transportbedrijf en deze wordt vervangen door woningen (geen geluidsproducerende activiteit zoals bepaald in de Wet milieubeheer). Gezien de afstand van de woningen tot aan het stiltegebied (130 meter) en het gegeven dat de geluidsproducerende activiteit verdwijnt , kan worden gesteld dat de realisatie van 15 woningen niet leidt tot verstoring van het stiltegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0008.jpg"

Kaart stiltegebied- uitsnede omgeving plangebied

NatuurNetwerk Nederland (NNN) (artikel 6.24)

Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer van het NNN. Gezien de geruime afstand is geen sprake van invloed van het planvoornemen op het functioneren van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0009.jpg"

Kaart NatuurNetwerk Nederland - uitsnede omgeving plangebied

Beschermingszone ruimtelijke kwaliteit (artikel 6.9)

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Een ruimtelijke ontwikkeling is in beginsel niet mogelijk in een gebied met een bepaalde beschermingscategorie. Het plangebied ligt op circa 130 meter (zuidwest kant plangebied) en 250 meter (noordoost kant plangebied) van een gebied met een beschermingscategorie ruimtelijke kwaliteit, 'beschermingscategorie 2 belangrijke weidevogelgebied' (eveneens aangewezen als stiltegebied). Een weidevogelgebied is een gebied, buiten het NNN, die mede de kwaliteit van het Zuid-Hollandse (veen)weidelandschap bepalen. Het planvoornemen wordt buiten deze beschermingsgebieden gerealiseerd en is zoals eerder in deze paragraaf toegelicht niet van invloed op deze gebieden.

De specifieke aard van de onderhavige planontwikkeling is de gefaseerde transformatie van een bedrijfsterrein binnen de bebouwde kom naar een woongebied. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0010.jpg"

Kaart ruimtelijke kwaliteit - beschermingscategorieën - uitsnede omgeving plangebied

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 6.10)

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale visie.

De Ladder is onderbouwd in subparagraaf 4.1.2. Hieruit volgt dat het planvoornemen voldoet aan de Ladder.

4.2.3 Conclusie Provinciaal beleid

Omgevingsverordening Zuid-Holland

De omgevingsverordening levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan. Het planvoornemen is niet van invloed op het nabijgelegen weidevogelgebied, het NatuurNetwerk Nederland en het stiltegebied.

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Door het verplaatsen van het transportbedrijf naar een locatie elders komt de grond in het plangebied vrij. Door de realisatie van het planvoornemen wordt de vrijgekomen ruimte, in het bestaand bebouwd gebied, optimaal benut. Dit sluit aan bij de omgevingsvisie om de bebouwde ruimte beter te benutten.

Het Provinciaal beleid levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Ouderkerk 2030

Op 25 oktober 2012 heeft de gemeente Ouderkerk (nu gemeente Krimpenerwaard) de structuurvisie Ouderkerk 2030 vastgesteld. Deze structuurvisie is niet meer actueel, maar het gedachtegoed blijft nog wel overeind. De structuurvisie is opgedeeld in drie documenten:

  • 1. Beleid per thema;
  • 2. Beleid per gebied;
  • 3. Uitvoeringsparagraaf.

1. Beleid per thema

Hierin wordt het toekomstig ruimtelijk en functioneel beleid gepresenteerd voor de thema's 'Duurzaam Ouderkerk', 'Economisch Ouderkerk', Leefbaar Ouderkerk' en 'Bereikbaar Ouderkerk'. In de visie is opgenomen dat op de Goudriaanlocatie maximaal 43 nieuwe woningen toegevoegd kunnen worden. Het nu voorziene aantal woningen (15) valt ruimschoots binnen het maximale aantal.

2. Beleid per gebied

De hoofdlijnen van beleid zijn uitgewerkt in gebiedsvisies. Deze gebiedsvisies zijn in deel 2 beschreven. Deze worden in het verlengde van de structuurvisie geconcretiseerd. In dit document is opgenomen dat de openbare ruimte aan de Kerkweg volledig als verblijfsruimte wordt ingericht (p.12). Tevens wordt aangegeven dat vrijkomende (bedrijfs)locaties langs de Kerkweg in aanmerking komen voor transformatie naar wonen. De stedenbouwkundige opzet van de vervangende bebouwing wordt wat betreft maat en schaal afgestemd op het karakter van de omgeving. Dit betekent een relatief beperkte bouwcapaciteit, menging van grondgebonden en niet-grondgebonden woningen en een beperkte bouwhoogte.

3. Uitvoeringsparagraaf

In de nota “Uitvoering structuurvisie Ouderkerk 2030” wordt aangegeven hoe de gemeente de structuurvisie in meer uitvoerende zin zal realiseren. Waar mogelijk is de (financiële) haalbaarheid van deze projecten aangegeven. Niet alle maatregelen en projecten kunnen budgettair gelijktijdig worden uitgevoerd. Dit noodzaakt tot het maken van keuzes en het stellen van prioriteiten. Deze zijn eveneens in dit deel beschreven.

4.3.2 Woonvisie Krimpenerwaard: Kerngericht!

De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid in de komende jaren. Binnen de gemeente is behoefte aan een duidelijke visie op het terrein van wonen. De ambitie is om organische groei te faciliteren, waarbij recht wordt gedaan aan de toenemende en veranderende woonbehoefte, versterking van de fysiek-ruimtelijke structuur en het bouwen aan de vitaliteit van de kernen. De gemeente biedt een landelijk woonmilieu met kwaliteit en een woningbouwprogrammering, gericht op het bieden van wooncarrière. In beginsel moet dit passen binnen het bebouwd stedelijk gebied. Initiatieven moeten bijdragen aan differentiatie in woningtypen, transformatie, flexibiliteit, verbinding met het landschap en anticiperen op de behoefte aan duurzaamheid en gezondheid.

Bouwen aan vitale kernen

Een belangrijk aspect binnen de woonvisie is het bouwen aan vitale kernen. Elk van de 11 kernen kent een min of meer traditionele ruimtelijke opzet, met ofwel een duidelijk herkenbaar dorps- of stadshart, ofwel met een nog duidelijk aanwezige historische lintbebouwing. In de grotere kernen zijn rondom de kernen moderne buitenwijken ontstaan. In elke kern is er sprake van een huishoudensgroei. Om dit te faciliteren wil de gemeente minimaal 3000 nieuwe woningen realiseren in de periode 2015-2030. Per kern zijn er verschillen die mogelijke bijsturing van het voorziene bouwprogramma vereisen om de doelstelling van 3000 woningen te halen. Er zijn verschillen per kern qua capaciteit en uitbreidingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0011.png"

Huidige plancapaciteit, vergeleken met de huishoudenprognoses (2015 -2025)

Voor Ouderkerk aan den IJssel is er tot 2025 behoefte aan 99 woningen. Verder geeft de visie aan dat er voornamelijk behoefte is aan koopwoningen.

4.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit bevat verschillende beoordelingskaders. De verschillende hoofdstukken bevatten de criteria, die de gemeente hanteert bij de beoordeling van bouwplannen. Uit de niveau kaart van deze nota blijkt de welstandsniveaus ''soepel'' en ''gewoon'' (aan de zijde van de Kerkweg) gelden.

Welstandsniveau gewoon

Bouwplannen in gebieden met een gewoon niveau zullen ten opzichte van het soepele gebied met meer aandacht bekeken worden. De lat ligt hoger, gezien de beeldbepalende ligging en bijbehorende uitstraling op bezoekers en passanten. Uitgangspunt in gebieden met een gewoon niveau is het handhaven van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Bouwplannen aan achterkanten kunnen hier veelal eenvoudiger beoordeeld worden dan bouwplannen aan voorkanten. De welstandsnota bevat voor gebieden met een gewoon welstandsniveau een set criteria, die aanstuurt op een inpassing van bouwplannen zonder de kwaliteit van het gebied uit het oog te verliezen. De woordkeuze en bandbreedte van de criteria bieden ten opzichte van het bijzondere niveau meer mogelijkheden om tot een eigen invulling te komen

Welstandsniveau soepel

Het merendeel van de bebouwing ligt in gebied met een soepel niveau. Dit betreft de meeste woongebieden en bedrijventerreinen. In gebieden met een soepel niveau mogen bouwplannen in principe geen afbreuk doen aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte en de buurt of het terrein. In deze gebieden gaat de aandacht met name uit naar de overgangen met andere gebieden, zoals het landschap. In woongebieden betekent dit dat verbouwplannen aan woningen welstandsvrij zijn, met uitzondering van reclame. Dit geldt niet voor verbouwplannen die duidelijk zichtbaar zijn aan de gebiedsranden. Nieuwbouw van woningen en plannen aan of voor gebouwen met een maatschappelijke functie worden altijd voorafgaand aan de vergunningverlening getoetst. Hiervoor zijn enkele criteria opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0012.jpg"

Uitsnede niveaukaart nota ruimtelijke kwaliteit

4.3.4 Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard

In dit Parapluplan (vastgesteld 29-01-2019) is aangegeven dat vanaf 1 juli 2018 de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening zijn vervallen. Eén van de consequenties van het vervallen van de stedenbouwkundige voorschriften is dat er vanaf dat moment bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor ontwikkelingen niet meer op basis van de Bouwverordening getoetst kan worden aan parkeernormen. Inmiddels is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd in die zin dat omwille van flexibiliteit het mogelijk is geworden om in een bestemmingsplan te verwijzen naar beleidsregels. Er is daarmee een wettelijke grondslag gecreëerd om wat betreft het parkeren in het bestemmingsplan direct te verwijzen naar beleidsregels die parkeernormen bevatten. Met deze aanpassing van het Bro is het mogelijk geworden om het parkeren in het bestemmingsplan goed te regelen.
Om zo snel mogelijk een gemeente-dekkende regeling te hebben voor parkeren wordt een paraplubestemmingsplan Parkeren voorgestaan door uniforme bepalingen op te nemen die verwijzen naar de CROW-publicatie 317 van oktober 2012 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie') of de opvolger daarvan. Hiermee kan de gemeente bij nieuwbouwplannen of wijzigingen van het gebruik eisen blijven stellen aan het aantal parkeerplaatsen en plannen toetsen aan de richtlijnen uit de CROW voor parkeren, dan wel naar later vast te stellen beleidsregels voor parkeernormen.

4.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Structuurvisie en Woonvisie 

Het bestemmingsplan sluit aan bij het gedachtegoed van de structuurvisie uit 2012 en de Woonvisie Krimpenerwaard: kerngericht!, omdat de vrijgekomen locatie wordt ingericht met een kleinschalig woningbouwproject. Door aangeboden diversiteit aan woningtypen, wordt ingespeeld op de lokale behoefte. De schaal van het project past bij Ouderkerk aan den IJssel. Op deze wijze wordt er bijgedragen aan zowel de ruimtelijke en milieukundige ambities van de gemeente om een goede woon- en leefomgeving te bewerkstelligen in de dorpen, alsook aan de ambitie om voldoende en passende woningen te bieden aan de inwoners.

Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen worden de bouwplannen getoetst aan de Nota en getoetst door de Commissie ruimtelijke kwaliteit.

Het gemeentelijk beleid levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Op basis van het principe van 'een goede ruimtelijke ordening' moet er worden gemotiveerd dat met dit initiatief geen nadelige gevolgen ontstaan naar de omgeving en/of dat er geen milieukundige bezwaren zijn om aan het initiatief medewerking te verlenen. Onder meer moet er een verantwoording worden gegeven van de volgende aspecten:

  • Bedrijven- en Milieuzonering;
  • Akoestiek;
  • Archeologie;
  • Ecologie;
  • Bodem (milieukundig);
  • Externe veiligheid;
  • Luchtkwaliteit;
  • Watertoets;
  • Leefomgevingskwaliteit en duurzaamheid;
  • Kabels en leidingen;
  • M.e.r.-beoordeling.

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de relevante omgevingsaspecten. Daarbij wordt aangetekend dat ten tijde van het uitvoeren van de onderzoeken het voornemen bestond om op het gehele Goudriaanterrein woningen te realiseren. In 2010 is een eerste aanzet gedaan voor het bestemmingsplan Goudriaan, maar dit plan is uiteindelijk niet in procedure gebracht. Ten behoeve van dat plan zijn alle benodigde onderzoeken uitgevoerd. In verband met het verkleinen van het plangebied is besloten om nu alleen voor de 15 woningen op het noordelijke gedeelte van het Goudriaanterrein een bestemmingsplan in procedure te brengen. In de periode na uitvoering van de onderzoeken hebben geen ontwikkelingen van zodanige aard plaatsgevonden, dat getwijfeld moet worden aan de representativiteit van deze onderzoeken. Na uitvoering van de onderzoeken is het gebruik binnen het plangebied en in de omgeving immers ongewijzigd gebleven. Uitzondering hierop betreft het magneetveldonderzoek, als gevolg waarvan het plangebied is verkleind en het aantal woningen is verminderd ten opzichte van de uitgevoerde onderzoeken en de quickscan flora en fauna in verband met de gewijzigde natuurwetgeving. Deze wijzigingen hebben plaats gevonden binnen het reeds onderzochte gebied. Het gebied waarvoor de benodigde onderzoeken zijn uitgevoerd is dus groter dan het feitelijke bestemmingsplangebied. Er zijn geen feiten of omstandigheden bekend dat de onderzoeken uit 2010 niet langer houdbaar zijn en niet langer representatief voor de te realiseren woningbouw. Er is derhalve gemotiveerd dat nog altijd sprake is van een actualiteitswaarde van onderzoeken. Indien sprake is van gewijzigde omstandigheden, zijn de daarop van toepassing zijnde onderzoeken geactualiseerd. Waar sprake is van nieuw beleid dat evenwel geen gevolgen heeft voor de methodiek en uitkomsten van de onderzoeken, dan is dat in de onderstaande toelichting opgenomen.

5.2 Bedrijven- en milieuzonering

5.2.1 Beoordeling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang, dat bij de ontwikkeling van woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • de bedrijfsvoering/milieuruimte van de betreffende bedrijven niet wordt ingeperkt als gevolg van de beoogde ontwikkelingen

Voor dit planvoornemen is getoetst of de geplande ontwikkelingen op voldoende afstand liggen van omliggende bedrijfsfuncties. Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzoneringen. Deze publicatie geeft de richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

Veldsportcomplex

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies noodzakelijk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies. In de VNG-publicatie zijn deze richtafstanden opgenomen. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het veldsportcomplex (met verlichting) kent een milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand van 50 meter (voor het aspect geluid) tot woningen aangehouden te worden. De minimale afstand van het veldsportcomplex tot de plangrens van dit bestemmingsplan bedraagt 59 meter. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstand van 50 meter. De afstand tussen het parkeerterrein van het veldsportcomplex en het plangebied bedraagt 40 meter. Een parkeerterrein kent een milieucategorie 2 (richtafstand 30 meter). Ook voor het parkeerterrein wordt voldaan aan de richtafstand.

De Ridder

Op basis van de VNG publicatie bedraagt de indicatieve afstand voor het aspect geluid van De Ridder 100 meter (SBI-code 5020.4: autoplaatwerkerijen en autospuitinrichtingen). De afstand tussen de woningbouwlocatie en De Ridder bedraagt circa 27 meter. Van de indicatieve VNG-afstand kan worden afgeweken indien op kortere afstand aantoonbaar sprake is van een acceptabel leef- en woonmilieu. Daarvan is sprake indien de geluidsimmisie ten gevolge van De Ridder bij woningen voldoet aan de grenswaarden. De geluidsgrenswaarden zijn vastgesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens dit besluit is De Ridder een type B-bedrijf. De belangrijkste geluidsvoorschriften voor type B-bedrijven uit het Activiteitenbesluit worden vermeld in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0013.jpg"

Naast een spuiterij is volgens het geldende planologisch regime een bedrijf met milieucategorie 2 mogelijk, met een richtafstand van 30 meter. De feitelijke afstand is minder dan deze 30 meter. In de bestaande situatie zijn er aan de Kerkweg al woningen gesitueerd in de nabijheid van het bedrijf (op circa 20 meter afstand), waarbij ook reeds sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.2.2 Conclusie

Voor het bedrijf De Ridder wordt niet voldaan aan de richtafstand. Derhalve is nader onderzoek uitgevoerd naar de geur- en geluidshinder van dit bedrijf. Het aspect aspect geluid wordt toegelicht in paragraaf 5.3 en het aspect geur wordt toegelicht in paragraaf 5.4

5.3 Akoestiek

De planlocatie bevindt zich volgens de Wet geluidhinder binnen de zones van de buitenstedelijke weg N475 (Zijdeweg), Kerkweg (gedeeltelijk ligt deze weg in binnenstedelijke gebied) en Tiendweg Oost. De omliggende wegen betreffen 30 km/uur wegen en hebben daarom geen geluidzone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen wel onderzocht. In 2016 is door adviesbureau DPA Cauberg-Huygen een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het planvoornemen. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

5.3.1 Kader

Geluid bedrijf De Ridder

De geluidsgrenswaarden zijn vastgesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens dit besluit is De Ridder een type B-bedrijf. De belangrijkste geluidsvoorschriften voor type B-bedrijven uit het Activiteitenbesluit worden vermeld in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0014.jpg"

Geluidsgrenswaarden behorend bij type B-bedrijven

Het Activiteitenbesluit legt geen geluidsgrenswaarden op ten gevolg van het verkeer van personen en goederen, van en naar de inrichting (rijdend op de openbare weg). Desondanks moet hieraan in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wel aandacht worden besteed. De verkeersaantrekkende werking van de inrichting wordt beoordeeld aan de hand van de door het Ministerie van VROM uitgegeven circulaire van 29 februari 1996 "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer". De voorgestelde beoordelingswijze houdt in dat de geluidsimmissieniveaus ter hoogte van de woningen, veroorzaakt door het inrichtingsgebonden verkeer buiten het terrein van de inrichting, uitsluitend wordt beoordeeld op basis van equivalente geluidsniveaus. Dit impliceert onder andere dat maximale geluidsniveaus ten gevolge van verkeer rijdend op de openbare weg van en naar de inrichting, buiten de beoordeling worden gehouden.

In hoofdstuk 6 'Reikwijdte van de vergunning' van voornoemde circulaire wordt gesteld dat de invloed van inrichtingsgebonden verkeer behouden zou moeten worden, voor zover dit 'duidelijk akoestisch herkenbaar is', en dus te onderscheiden is van het overige wegverkeer. In het kader van het onderzoek zijn op basis van deze overweging de aspecten van inrichtingsgebonden verkeer beschouwd vanaf de inrit van het terrein van De Ridder aan de Sportlaan tot het kruispunt met de Kerkweg. Na dit kruispunt is het inrichtingsgebonden verkeer opgenomen in het overige wegverkeer.

Wegverkeerslawai

Zones langs wegen

Conform hoofdstuk VI artikel 74 van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De beschouwde wegen Zijdeweg en Tiendweg Oost zijn buitenstedelijk en hebben 1 tot 2 rijbanen, dus een zonebreedte van 250 meter. Het plan ligt binnen de zone van deze wegen. In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de diverse geluidgrenswaarden voor wegverkeerslawaai die op dit plan van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0015.jpg"

Overzicht grenswaarden wegverkeerslawaai

Spoorweg- en industrielawaai

Binnen een straal van 1200 meter van de planlocatie bevinden zich geen spoorwegen, zodat spoorweglawaai hoeft niet te worden beschouwd. Het plan ligt niet binnen een geluidzone van een gezoneerd industrieterrein, zodat industrielawaai niet hoeft te worden beschouwd.

Cumulatie

Indien een plan geluid ondervindt van meer dan één geluidbron, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. De 30 km/uur wegen zijn meegenomen in deze berekening. De ingevolge van artikel 110g van de Wet geluidhinder bij wegverkeerslawaai toe te passen aftrek wordt niet toegepast.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Krimpenerwaard hanteert het beleid van de Milieudienst Midden-Holland. Het beleid is vastgesteld in het document 'Beleidsregel Hogere waarden, 2018 regio Midden-Holland. Een hogere waarde wordt pas vastgesteld als toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting:

  • onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel:
  • overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Bij het vaststellen van een hogere waarde wordt getoetst of de geluidsbelasting meer is dan:

  • 53 dB wegverkeerslawaai ten gevolge van auto(snelwegen) en 63 dB ten gevolge van lokale en provinciale wegen of;
  • 60 dB railverkeerslawaai of;
  • 55 dB(A) industrielawaai.

De toetsing heeft betrekking op het geluid van de weg / spoorweg / industrieterrein waarvoor de hogere waarde wordt verleend. Bij de toetsing wordt geen rekening gehouden met het geluid dat andere bronnen veroorzaken.

Als de vast te stellen hogere waarde meer is dan de hierboven genoemde waarde :

  • a. dan moet de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw worden gerealiseerd met een geluidsluwe gevel; en
  • b. ten minste één buitenruimte moet dan aan een geluidsluwe gevel liggen.

Het toepassen van de geluidsluwe gevel en buitenruimte wordt voor grondgebonden woningen als volgt ingevuld:

  • Een grondgebonden woning hoeft alleen een geluidsluwe gevel te hebben op de verdieping waar de buitenruimte aan grenst. Als een tuin op de begane grond geluidsluw ligt hoeft de geluidsbelasting op de verdieping niet aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
  • De geluidsluwe buitenruimte moet aan een geluidsluwe gevel liggen. Als uitgangspunt voor de geluidsbelasting in de gehele geluidsluwe buitenruimte wordt de geluidsbelasting op de geluidsluwe gevel gebruikt.
  • Als het redelijkerwijs niet mogelijk is om een geluidsluwe gevel te creëren, dan geldt de scheidingswand tussen een (deels) afsluitbare buitenruimte en een verblijfsruimte als geluidsluwe gevel. De geluidsbelasting op deze scheidingswand moet dan wel voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
  • Woningen of andere gebouwen die al een geluidsgevoelige bestemming hebben bij de start van de procedure hogere waarden, hoeven geen geluidsluwe gevel of buitenruimte te hebben als dit redelijkerwijs niet te realiseren is.
  • Het realiseren van een buitenruimte is vanuit dit beleid geen verplichting. Dit ontslaat een initiatiefnemer niet van de plicht om een geluidsluwe gevel te realiseren.


Om te bepalen of de geluidsbelasting zo laag is dat er sprake is van een geluidsluwe gevel / buitenruimte geldt de volgende rekenwijze:

  • Een woning of ander geluidsgevoelig gebouw kan door meerdere zoneringsplichtige bronnen van één lawaaisoort belast worden (bijvoorbeeld twee wegen). Er is dan sprake van een geluidsluwe gevel of buitenruimte als de totale geluidsbelasting niet boven de voorkeursgrenswaarde van deze lawaaisoort ligt.
  • Als een woning of ander geluidsgevoelig gebouw wordt belast door twee of meer zoneringsplichtige bronnen van verschillende lawaaisoorten (bijvoorbeeld een weg en een spoorweg), dan wordt de gecumuleerde geluidsbelasting van die gevel of buitenruimte bepaald overeenkomstig de methode uit hoofdstuk 2 van bijlage 1 van het reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De gecumuleerde geluidsbelasting wordt vervolgens conform de methode terug-gerekend naar de lawaaisoort waarvoor de hogere waarde wordt verleend. Bij een geluidsluwe gevel / buitenruimte mag de teruggerekende geluidsbelasting niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van het lawaaisoort. Bij wegverkeerslawaai wordt de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald inclusief aftrek artikel 110g Wgh juncto artikel 3.4 reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012.
5.3.2 Onderzoek geluidshinder bedrijf de Ridder

Peutz heeft in 2010 een geluidsimmisie onderzoek uitgevoerd ten gevolg van De Ridder Autoschade VOF op de gevels van de geplande woningbouwlocatie. Het onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd. Aangezien de aard van het bedrijf en de structuur van de omgeving sindsdien niet zijn gewijzigd, is voor de onderbouwing van de geluidshinder gebruik gemaakt van dit onderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de dagperiode worden overschreden door de geopende roldeur van de werkplaats en de uitlaat van de spuitcabine. In november 2016 is opnieuw onderzoek verricht om te beoordelen of na de maatregelen die in het bouwplan zijn gepresenteerd, alsnog de geluidsgrenswaarden worden overschreden. Dit onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen.

Uit de resultaten van het onderzoek uit 2016 volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van De Ridder, na het treffen van maatregelen, voldoende laag is. Het gaat om de volgende maatregelen:

  • aan de afzuiging van de spuitcabine (geluiddemping met een tussenschakeldemping van ten minste 10 dB(A))
  • het realiseren van een geluidscherm (met een hoogte van minimaal 1,8 m) langs de tuinen van 2 woningen aan de Sportlaan.

Door het treffen van deze maatregelen wordt voldaan voldaan wordt aan de geluidgrenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode en 45 dB(A) in de avondperiode op de maatgevende gevels van de nieuwbouwwoningen. Ook de maximale geluidniveaus zijn lager dan de maximaal toelaatbare waarde van 70 en 65 dB(A) in respectievelijk de dag en avondperiode.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0016.jpg"

Afbeelding figuur locaties maatregelen geluid De Ridder

Om voor de nieuw geprojecteerde woningen een goed akoestisch woon- en leefklimaat situatie tot stand te brengen is in 4.4.2 overige zone - voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorziening de volgende specifieke regeling opgenomen:

  • de zijgevels van de woningen nummer 13 en 23 vanaf de eerste verdieping als 'dove gevels' (gevels zonder te openen delen) uitgevoerd. Daarmee zijn deze gevels niet als geluidgevoelig te beoordelen.
  • de hoofdgebouwen van de woningen nummers 13 en 23, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels, mogen uitsluitend in gebruik worden genomen, dan nadat de benodigde geluidwerende voorziening is aangelegd en ter plaatse van het bedrijf 'De Ridder' een geluiddemper met een tussenschakeldemping van ten minste 10 dB(A) in of op de afzuiging van de spuitcabine realiseert en in stand houdt.
5.3.2.1 Conclusie

Door het treffen van maatregelen wordt voldaan aan de geluidsgrenswaarde. Deze maatregelen zijn juridisch geborgd in voorliggend bestemmingsplan. Hiermee wordt gesteld dat het plan gezien vanuit het geluid ten gevolge van De Ridder gerealiseerd kan worden.

5.3.3 Onderzoek wegverkeerslawaai

De geluidsbelastingen op de gevels van de woningen zijn berekend. Hieronder volgen de resultaten van het onderzoek.

N475

Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 42 dB bedraagt vanwege de N475 op de zuidoostgevel van 1 woning. Er is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).


Kerkweg

Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 53 dB bedraagt vanwege de Kerkweg op de zuidwestgevels van 4 woningen aan de Kerkweg. Er is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB) maar niet van de maximale te verlenen ontheffingswaarde (63 dB).


Tiendweg Oost

Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 29 dB bedraagt vanwege de Tiendweg Oost op de zuidoostgevel van 1 woning. Er is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).


Randweg West

Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 41 dB bedraagt vanwege de Randweg West op de zuidwestgevel van 1 woning. Er is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).


Sportlaan (30 km/uur)

Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 48 dB bedraagt vanwege de Sportlaan op de noordwestgevels van 3 woningen. De geluidbelastingen zouden niet boven de voorkeursgrenswaarde komen te liggen indien er sprake zou zijn van een gezoneerde weg.


Heemraadsweg (30 km/uur)

Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 36 dB bedraagt vanwege de Heemraadsweg op de zuidoostgevel van 1 woning. De geluidbelastingen zouden niet boven de voorkeursgrenswaarde komen te liggen indien er sprake zou zijn van een gezoneerde weg.


Geerlaan (30 km/uur)

Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 38 dB bedraagt vanwege de Geerlaan op de zuidoost- en zuidwestgevel van 1 woning. De geluidbelastingen zouden niet boven de voorkeursgrenswaarde komen te liggen indien er sprake zou zijn van een gezoneerde weg.

Gecumuleerde geluidbelasting t.b.v. gevelmaatregelen

Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (voor aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 58 dB bedraagt vanwege alle wegen samen op de zuidwestgevels van 4 woningen aan de Kerkweg. Er moeten Hogere Waarden worden aangevraagd.

5.3.3.1 Conclusie

Uit het onderzoek zijn de volgende conclusies naar voren gekomen:

  • Ten gevolge van de Kerkweg (53 dB na aftrek) vinden overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde plaats maar niet van de maximale ontheffingswaarde;
  • Ten gevolge van de overige gezoneerde wegen vinden geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde plaats;
  • De 30 km/uur wegen hebben geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde;
  • Toepassen van geluidreducerend asfalt en een geluidscherm zijn financieel niet doelmatig;
  • Vanwege de lage hogere waarden (53 dB) gelden er geen aanvullende maatregelen conform het hogere waarden beleid;
  • Er dienen hogere waarden aangevraagd te worden ten gevolge van het geluidsniveau van het wegverkeer.

Advies aanvraag hogere waarden

In onderstaande tabel zijn de aan te vragen hogere waarden per gezoneerde bron opgenomen. De maximale ontheffingswaarden worden nergens overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0017.png"

Aan te vragen hogere waarden

Voor de woning met nummer 23 dient een hogere waarde van 52 dB verleend te worden vanwege het wegverkeerslawaai op de kerkweg. Voor de drie woningen met woningnummer 24, 25 en 26 dient een hogere waarden van 53 dB te worden verleend, veroorzaakt door het wegverkeerslawaai op de kerkweg.

5.3.4 Cumulatie

In de memo met kenmerk 2017264556, opgesteld door ODMH, is de gecumuleerde geluidsbelasting, veroorzaakt door het autobedrijf ‘De Ridder’ en het wegverkeerslawaai, berekend en beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening (zie hiervoor Bijlage 5). Op de gevels van de nieuw te bouwen woningen varieert de cumulatie tussen de 47 en 58 dB. Deze gecumuleerde geluidsbelasting wordt kwalitatief beoordeeld volgends de milieukwaliteitsmaat.

De milieukwaliteitsmaat valt hiermee tussen de “goed” en “matig”.


Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ten hoogste 58 dB bedraagt (waarneempunt 23V benoemd in akoestisch onderzoek Peutz). Ter plaatse van dit waarneempunt kan de milieukwaliteitsmaat betiteld worden als matig. Bij dit waarneempunt wordt de gecumuleerde geluidsbelasting volledig bepaald door wegverkeerslawaai. Op de overige waarneempunten ligt de geluidsbelasting tussen de 46 en de 54 dB. Afhankelijk van het immissiepunt zijn de autogarage, het wegverkeerslawaai of beide bronnen relevant voor de gecumuleerde geluidsbelasting. De milieukwaliteitsmaat op de overige waarneempunten is goed tot redelijk.

5.3.5 Conclusie

Ten gevolge van het aspect wegverkeerslawaai dienen voor het plan hogere waarden te worden aangevraagd.

Ten gevolge van het aspect geluidshinder veroorzaakt door het bedrijf De Ridder kan door het treffen van maatregelen wordtenvoldaan aan de geluidsgrenswaarde. Hiermee wordt gesteld dat het plan gezien vanuit het geluid ten gevolge van De Ridder gerealiseerd kan worden.

5.4 Geur

Peutz heeft in 2010 een geurhinder onderzoek uitgevoerd ten gevolg van De Ridder Autoschade VOF op de gevels van de geplande woningbouw. Het doel van het onderzoek was om de milieukundige consequenties van de voorgenomen ontwikkeling inzichtelijk te maken. Aangezien de aard van het bedrijf en de structuur van de omgeving sindsdien niet zijn gewijzigd, is voor de onderbouwing van de geurhinder gebruik gemaakt van dit onderzoek, zie Bijlage 4.

5.4.1 Kader

De geurgrenswaarden zijn vastgesteld in het Activiteitenbesluit. De Ridder is een type B-bedrijf volgens het Activiteitenbesluit. In dit besluit is in artikel 4.56 opgenomen dat bij het reinigen, coaten of lijmen van metalen er bij ministeriële regeling te bepalen maatregelen moeten worden toegepast om geurhinder te voorkomen of te beperken. Deze regeling betreft de 'Activiteitenregeling milieubeheer'. Hierin zijn doelvoorschriften opgenomen voor het voorkomen of beperken van geurhinder. Uit voorschrift 4.64 eerste lid sub 4 van deze Regeling blijkt dat de uitlaat van de spuitcabine ten minste 2 meter hoger dient te zijn dan de hoogste daklijn van de binnen een straal van 25 meter van de uitlaat gelegen gebouwen.

Op basis van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering bedraagt de indicatieve VNG-afstand voor het aspect geur van De Ridder 50 meter (SBI-code 5020.4: autoplaatwerkerijen en autospuitinrichtingen). De afstand tussen de woningbouwlocatie is minder dan de indicatieve VNG-afstand van 50 meter (afstand is circa 27 meter). In de VNG-publicatie is opgenomen dat woningbouw binnen genoemde afstand mogelijk is indien middels een geuronderzoek aangetoond kan worden dat voldaan wordt aan een geurbelasting van maximaal 1 ge/m3 als 98-percentiel. Conform NEN 13725 wordt bij een geuronderzoek gebruik gemaakt van de eenheid Europese odourunits per m3 lucht.

5.4.2 Onderzoek

Bij De Ridder vindt schadeherstel aan voertuigen plaats. Relevant voor de geuremissie zijn spuitwerkzaamheden in de spuitcabine. De spuitwerkzaamheden vinden plaats in de dagperiode tussen 8.00 uur en 17.30 uur en tussen 19.00 uur en 22.00 uur. Op zaterdagen vinden incidenteel in de dagperiode gedurende genoemde tijden werkzaamheden plaats.

De spuitcabine beschikt over een ventilatiesysteem. Tijdens het spuiten van objecten vindt emissie van lucht plaats via een uitlaat op het dak van de werkplaats. Het gebouw is ter plaatse circa 4 meter hoog.

De uitlaat bevindt zich circa 5 meter boven het dakvlak. Bij de berekening is de gebouwinvloed op de verspreiding meegenomen. Middels het ventilatiesysteem wordt 20.000 m3 lucht per uur uit de spuitcabine tijdens spuitwerkzaamheden afgezogen.

Na de spuitwerkzaamheden wordt het ventilatiesysteem uitgeschakeld en wordt het droogsysteem ingeschakeld. Tijdens het drogen vindt emissie van de lucht plaats via een uitlaat op het dak van de werkplaats. De hoogte van deze uitlaat bedraagt circa 2.5 meter boven het dakvlak. Middels het droogsysteem wordt 2000 m3 lucht per uur uit de spuitcabine afgezogen.


Bij De Ridder wordt gebruik gemaakt van Standox autolakken. Uit analyse van de Standox autolakken blijkt dat voor de geuremissie de verfsoort Standox 2K Standocrylenamel RAL 9005 bepalend is. Door Peutz is uitgebreid geuronderzoek verricht in een situatie waarbij sprake was van het gebruik van vergelijkbare verfsoort met een hoog gehalte aan esters. Verder is de spuitcapaciteit berekend. Op basis van deze gegevens is de geurconcentraties berekend. De resultaten staan in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0018.png"

Tabel geurconcentraties

5.4.3 Conclusie

Uit het onderzoek is gebleken dat de uitlaat van de spuitcabine voldoet aan de wettelijke bepalingen zoals voorgeschreven in 'Activiteitenregeling milieubeheer'. Uit de resultaten van de kwantitatieve onderzoek blijkt dat de immissieposities voldoen aan de richtwaarde zoals vastgesteld in de VNG-brochure.

Aldus is er sprake van een acceptabele woon- en leefsituatie.

5.5 Archeologie

Uit de Archeologienota Krimpenerwaard met bijbehorende archeologische beleidskaart is op te maken dat het plangebied grotendeels ligt in een gebied met 'Waarde - Archeologie 7'. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij een plangebied groter dan 10.000 m2. De rode gebieden zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 2', hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij een plangebied groter dan 50 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0019.jpg"

Afbeelding archeologische beleidskaart

Uit navraag door BAAC (vooronderzoek archeologie, 2016, Bijlage 6) bij de Omgevingsdienst Midden-Holland blijkt dat voor het plangebied aangewezen als 'Waarde - Archeologie 7' geen onderzoeksverplichting geldt met betrekking tot archeologie. De rode gebieden zijn zones die te maken hebben met relicten/sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Gezien de zeer kleine overlap van deze zone met het plangebied en de wijze waarop deze zone is gedefinieerd, heeft dit waarschijnlijk geen invloed op de ontwikkelingen. Om mogelijk aanwezige archeologische resten wel te beschermen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -2' opgenomen voor het gedeelte van het plangebied dat is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 2'. Indien tijdens de uitvoer van de werkzaamheden toch onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt hiervoor een meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet.

5.5.1 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Kader

De Wet natuurbescherming biedt een specifieke bescherming aan bepaalde natuurwaarden. Dit gebeurt onder meer vanwege hun belang voor het behoud van de biologische diversiteit of hun bijzondere kwetsbaarheid. Daarbij gaat het om de bescherming van Natura 2000-gebieden, van in het wild voorkomende flora en fauna en houtopstanden. Ook kan worden gedacht aan de regeling voor faunabeheer, bestrijding van schadeveroorzakende dieren en de jacht, en de regels over de handel in dieren en planten van bedreigde soorten (Cites-verdrag). Met de Wet natuurbescherming geeft Nederland uitvoering aan diverse Europese en internationaalrechtelijke verplichtingen, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Met de Aanvullingswet natuur gaan de regels uit de Wet natuurbescherming over in het stelsel van de Omgevingswet.

5.6.2 Beoordeling gebiedsbescherming

Er worden 15 woningen gebouwd en het huidige bedrijf wordt niet opgeheven maar verplaatst. Op de nieuwe locatie stoot het bedrijf weer stikstof uit, waardoor een berekening moet aantonen in hoeverre saldering voldoende is voor de bouw van de woningen. Het gaat echter om de bouw van 15 woningen op ruim 14 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied (Biesbosch). Op basis van documenten over stikstofdepositie van woningbouw in relatie tot afstand van Natura 2000-gebieden (rijksoverheid en Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid) blijkt dat bij het bouwen van 15 woningen op deze afstand geen toename aan stikstofdepositie wordt verwacht. Hierbij wordt opgemerkt dat hierbij geen rekening gehouden wordt met sloop en (in het document van de rijksoverheid) ook niet van heien. Dat is op deze locatie wel aan de orde.


De rijksoverheid houdt als generiek getal voor (enkel) de bouw van de woning een stikstofuitstoot van 3 kg/NOx per woning aan. Bij een interne berekening die door de Omgevingsdienst Midden-Holland is uitgevoerd is rekening gehouden met een uitstoot van 30 kg/NOx per woning. Hiermee is sloop, heien en eventueel gebruik van oudere mobiele werktuigen ook meegenomen in de berekening. Daarnaast is er aanvullend uitgegaan van verkeersbewegingen voor de bouw (4 zware vrachtwagens per dag een heel jaar lang en vervoer van personeel naar de bouwplaats, 5 auto's/busjes per dag). Als laatste is voor de gebruiksfase ook het verkeer opgenomen. Hiervoor is gerekend met 10 autobewegingen per woning per dag. (Dat is meer dan de verkeerscijfers voor rijtjeswoningen.) Uit deze berekening blijkt dat er met deze uitgangspunten geen sprake is van een toename aan stikstofdepositie. Ook als de stikstofuitstoot verdubbeld wordt, is er nog steeds geen sprake van een toename aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Intern salderen met het bedrijf dat op de locatie zit is dus niet nodig, Zonder intern salderen is dus te onderbouwen dat er geen stikstofeffect is.

5.6.3 Onderzoek soortenbescherming

In het kader van deze ontwikkeling op de locatie is in 2016 een quickscan uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Het rapport is als Bijlage 7 bijgevoegd. De quick scan is destijds uitgevoerd onder de Flora- en faunawet. Per 1 januari 2017 is die wetgeving opgegaan in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is de begrenzing van het plangebied in 2019 aangepast. Het plangebied is kleiner geworden. Daarom is de quickscan geactualiseerd. Het geactualiseerde rapport is als Bijlage 8 bijgevoegd.

In het onderzoek naar ecologie (2016) is getoetst aan de bepalingen voor beschermde soorten (Wnb: Hoofdstuk 3). De inventarisatie richtte zich op de aanwezigheid of potentie voor beschermde flora en fauna. De nadruk lag op de soorten waarvoor een ontheffing nodig is en soorten waarvan de vaste rust- of verblijfplaats jaarrond beschermd is. Het betreffen zogenaamde. Tabel 2 en 3-soorten die vallen onder de zwaarste beschermingsregimes. Wanneer werkzaamheden deze soorten (mogelijk) treffen dan is een ontheffing verplicht. Met de quickscan flora en fauna is onderzoek gedaan naar de volgende (beschermde) soorten; vogels, zoogdieren, planten, vissen en reptielen en amfibieën en overige soort groepen. Bij de actualisatie in 2019 zijn de onderzoeksresultaten opnieuw bekeken aan de hand van de huidige Wet natuurbescherming.

5.6.4 Conclusie soortenbescherming

In het kader van de Wet Natuurbescherming is een quickscan flora en fauna en een actualisatie van deze quickscan uitgevoerd. Uit deze actualisatie blijkt het volgende:

Tijdens het veldbezoek in 2016 is een groep Huismussen waargenomen, die gebruikmaken van de coniferenhaag en struiken aan de noordzijde van het bedrijfsterrein. De struiken vormen in de huidige situatie een uitvalsbasis voor mussen die in de omgeving gebroed hebben. Deze plek valt buiten het huidige plangebied. Geschikte nestplaatsen binnen het plangebied zijn niet aanwezig, maar vast rust- en gezamenlijke slaapplaatsen van deze soort zijn ook jaarrond beschermd. De groenstructuren buiten het plangebied blijven behouden, waardoor de functie kan blijven bestaan. Er is geen aanvullend onderzoek naar huismussen. De nieuwe inrichting biedt kansen om nieuwe nestplaatsen aan te bieden of extra schuilmogelijkheden te creëren in de tuinen.

De actualisatie van de ecologische quickscan betreft alleen bestemmingsplangebied van voorliggend bestemmingsplan, waarin het essentiële leefgebied van de huismus niet aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0020.jpg"

Overzicht van de aangetroffen beschermde soorten en geschikte locaties bij de quick scan in 2016. Het voormalige plangebied is aangegeven met een rood kader en het huidige plangebied in 2019 is aangegeven met een geel kader. De Huismussen bevonden zich tijdens het veldbezoek in 2016 bij de oranje ster. Potentiële vaste rust- en verblijfplaatsen bevinden zich binnen de oranje lijnen. De blauwe lijnen betreffen watergangen, die geschikt zijn voor Kleine modderkruiper en Bittervoorn. De groene ster is de groeiplaats van Zwanenbloem.

Verder zijn geen beschermde situaties van soorten onder de huidige Wet natuurbescherming aangetroffen of te verwachten. In algemene zin dient wel rekening gehouden te worden met broedvogels. Alle inheemse soorten zijn tijdens de broedtijd beschermd (Art. 3.1 uit Wet natuurbescherming). Er zijn bij het veldbezoek geen nesten gevonden, maar er waren diverse soorten aanwezig die in de groenstructuren tot broeden kunnen komen. Aangeraden wordt om struiken en bomen buiten de broedtijd te verwijderen. De broedtijd loopt globaal van maart tot en met juli, maar is soortspecifiek en deels afhankelijk van de weersomstandigheden. Indien het werk rondom deze periode gestart wordt dan is het verstandig om vooraf te (laten) controleren op de aanwezigheid van nesten. Met name de herfst heeft voor dit werk de voorkeur, omdat het broedseizoen dan voorbij is en kleine zoogdieren, zoals Egels, nog niet in winterrust zijn. Deze dieren kunnen zich onder de struiken verstoppen om te rusten, waardoor ze kwetsbaar zijn voor werkzaamheden in de winter. Vanuit de Zorgplicht (Art. 1.11) moet altijd zorgvuldig gehandeld worden ten aanzien van zoogdieren en amfibieën die onder de vrijstelling van de provincie Zuid-Holland vallen (Provinciale Staten van Zuid-Holland 2016). Wanneer een dier wordt aangetroffen bij de werkzaamheden, geef het dier dan de ruimte om het werkterrein te verlaten of verplaats het voorzichtig naar geschikt leefgebied in de omgeving (buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden).

Om verstoring van foeragerende vleermuizen te voorkomen wordt aanbevolen om het bouwterrein niet ‘s nachts te verlichten door middel van bouwlampen. Met name de watergangen dienen hierbij ontzien te worden.

Voor het verwijderen van de bomen is mogelijk een kapvergunning nodig. Dit bepaalt de gemeente Krimpenerwaard op basis van het bomenbeleid. Door de ODMH wordt geadviseerd om de nieuwe situatie te voorzien van voldoende groen en waar mogelijk natuurinclusief te bouwen, zodat het leefgebied van de in de omgeving aanwezige huismussen wordt verbeterd.

5.7 Bodem

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom wordt bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit meegenomen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en Regeling bodemkwaliteit stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

5.7.1 Verkennend bodemonderzoek

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb).

5.7.1.1 Kader

De verontreinigingssituatie van de vaste bodem kan worden beoordeeld door toetsing van de gemeten gehaltes aan de achtergrond- en interventiewaarde. De waarden zijn landelijk vastgesteld en worden als volgt gedefinieerd:

  • Achtergrondwaarden: bij regeling van Onze Ministers vastgestelde gehaltes aan chemische stoffen voor een goede bodemkwaliteit, waarvoor geldt dat er geen sprake is van belasting door lokale verontreinigingsbronnen;
  • Interventiewaarden: bij regeling van Onze Ministers vastgestelde generieke waarden die aangeven dat bij overschrijding sprake is van potentiële ernstige vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, als bedoeld in artikel 36 van de Wet bodembescherming. Om van een “geval van ernstige bodemverontreiniging” te spreken dient voor ten minste één stof het gemiddelde gehalte van minimaal 25 m³ grond of 100 m³ grondwater hoger te zijn dan de interventiewaarde.
5.7.1.2 Onderzoek

NIPA milieutechniek heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 9). Het onderzoek heeft tot doel vast te stellen of op de locatie bodemverontreiniging aanwezig is, waardoor sprake kan zijn van beperkingen of belemmeringen ten aanzien van het huidige of toekomstige gebruik van het terrein conform hoofdstuk 6 van de NEN 5725.

Vooronderzoek

Het westelijk deel van het bedrijfsterrein is verhard met betonnen bedrijfsvloerplaten. De bedrijfslocatie is bebouwd met een loods, waarin een werkplaats aanwezig was met een bovengrondse olietank. In de loods was een wasplaats aanwezig. Het afvalwater van de wasplaats wordt via een bezinkput op het gemeentelijke rioolstelsel geloosd.

In 1997 is op de locatie een tanksanering uitgevoerd waarbij in de controlemonsters van de put-wanden sterk verhoogde gehaltes aan PAK werden gemeten (Evaluatierapport De Straat Milieuadviseurs B.V., kenmerk 45072955, d.d. 27 augustus 1997).

Uitgevoerde bodemonderzoek

Ter plaatse van het oostelijke terreindeel is in 2008 door Oranjewoud een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 167157, d.d. 29-05-2008). De sterk verhoogde gehaltes aan PAK die bij het onderzoek uit 1997 zijn aangetoond, zijn bij dit onderzoek niet meer aangetoond. Ter plaatse van boring 2 is een licht verhoogd gehalte aan PAK gemeten. Ter plaatse van de overige boringen zijn geen verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde gemeten. Mogelijk zijn de controlemonsters in 1997 van de puinlaag genomen en niet van de bodem. De puinlaag ter plaatse bevat namelijk ook asfaltbrokken. Zintuiglijk en analytisch is geen asbest aangetroffen.

Bij het onderzoek is in de toplaag en in de ondergrond een licht verhoogd gehalte aan nikkel aangetoond. In het grondwater is een spoortje aan xylenen aangetoond. In 2010 is op het westelijk deel van de onderzoekslocatie door TAUW een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Bij dat onderzoek zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetoond, maar uit het onderzoek is echter niet op te maken of eveneens onderzoek uitgevoerd is ter plaatse van de werkplaats en de olietank.

Hypothese

De bodem ter plaatste van de werkplaats en de bovengrondse olietank wordt als verdacht beschouwd met betrekking tot het heterogeen voorkomen van een verontreiniging met minerale olie. Op basis van de beschikbare gegevens wordt de hypothese gesteld dat het overige deel van de onderzoekslocatie niet verdacht is met betrekking tot de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Verkennend onderzoek

Werkplaats met wasplaats

Ter plaatse van de werkplaats en de bovengrondse olietank zijn 6 boringen verricht. Twee bovengrondmengmonsters zijn geanalyseerd op de aanwezigheid van minerale olie. Voor het berekenen van de gestandaardiseerde meetwaarden is van de grondmengmonsters tevens het percentage aan organisch stof bepaald. Het grondwatermonster is geanalyseerd op de parameters uit het standaardpakket voor grondwater.

Overig terreindeel

Verdeeld over het overige deel van de onderzoekslocatie zijn 18 boringen verricht. Drie bovengrond- en twee ondergrondmengmonsters zijn geanalyseerd op de parameters uit het standaardpakket voor grond. Voor het berekenen van de gestandaardiseerde meetwaarden zijn van de grondmengmonsters tevens de percentages aan lutum en organisch stof bepaald. Het grondwatermonster wordt geanalyseerd op de parameters uit het standaardpakket voor grondwater.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodem ter plaatste van de werkplaats plaatselijk licht verontreinigd is met minerale olie. Plaatselijk zijn op het overige deel van het perceel mengingen met puin en baksteen in de bodem aangetroffen. De puin- en baksteenrestenhoudende bodem blijkt licht verontreinigd te zijn met lood, zink, PAK en minerale olie. In de kleiige bovengrond zijn licht verhoogde gehaltes aan kwik, lood en zink gemeten. De zandige boven- en ondergrond blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte parameters. De venige ondergrond blijkt een licht verhoogd gehalte aan PAK te bevatten. In het grondwater zijn alleen licht verhoogde gehaltes aan barium gemeten.

5.7.1.3 Conclusie

Op basis van deze resultaten dient de hypothese in principe verworpen te worden. De gevolgde strategie is als voldoende te beschouwen. Voor het planvoornemen is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, zie hiervoor subparagraaf 5.7.2

5.7.2 Aanvullend bodemonderzoek

Door NIPA milieutechniek is in 2018 een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, zie voor het rapport Bijlage 10.

Conclusie

Op de locatie is in 1997 een tanksanering uitgevoerd waarbij in de controlemonsters van de put-wanden sterk verhoogde gehaltes aan PAK zijn gemeten. Deze sterk verhoogde gehaltes aan PAK zijn bij de onderzoeken uit 2008 niet meer aangetoond. Ter plaatse van boring 2 is een licht verhoogd gehalte aan PAK gemeten. Ter plaatse van de overige boringen zijn geen verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde gemeten. Mogelijk zijn de controlemonsters in 1997 van de puinlaag genomen en niet van de bodem. De puinlaag ter plaatse bevat namelijk ook asfaltbrokken. Zintuiglijk en analytisch is geen asbest aangetroffen.

In verband met de hoge grondwaterstand is in het verleden over een groot deel van het perceel puin opgebracht teneinde verzakkingen (als gevolg van de hoge grondwaterstand) tegen te gaan. De puinlaag is aangetroffen vanaf een diepte van circa 0,3 à 0,8 meter -mv en is afgedekt met een laag zand. De dikte van de puinlaag is niet bekend geworden. De puinlaag blijkt niet asbesthoudend te zijn. Het onderzoek kon niet conform de NEN 5897 uitgevoerd, de resultaten dienen derhalve als indicatie te worden beschouwd. De puinlaag zal echter niet verwijderd worden. Contactmogelijkheden met het puin zijn uitgesloten. Gezien de geleverde onderzoeksinspanning met de mobiele kraan wordt het uitvoeren van een nader onderzoek naar asbest niet zinvol geacht. Indien in de toekomst puin vrij zal komen bij de herontwikkeling van het perceel, wordt aanbevolen om het puin ter plaatse in depot te plaatsen en vervolgens conform de BRL 1002/ NEN 5897 te keuren. Op basis van deze conclusie kan worden geconstateerd dat het gebied geschikt is voor de functie wonen.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de Regeling Basisnet en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's.

5.8.2 Inventarisatie

Binnen of in de nabijheid van het plangebied liggen geen vaarwegen, spoorwegen of wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Binnen of grenzend aan het plangebied is één inrichting aanwezig die in het kader van externe veiligheid van invloed is, namelijk het Gasdrukregel en meetstation Kerkweg (aan de Sportlaan). Ten zuiden en ten noordoosten van het plangebied liggen hogedruk aardgasleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0021.jpg"

Afbeelding uitsnede risico kaart externe veiligheid

Gasdrukregel en meetstation Kerkweg (aan de Sportlaan).

De aard van het risico heeft betrekking op de aanwezigheid van brandbaar gas. De PR 10-6 contour is 15 meter. Het plangebied ligt buiten deze contour. Er geldt geen invloedsgebied voor het Groepsrisico. De inrichting valt niet onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, waardoor er geen directe koppeling is met de ruimtelijke ordening. Deze inrichting vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Aardgasleiding A-518

Deze leiding ligt op meer dan 980 meter van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (380 meter) van deze leiding waardoor de leiding geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.

Aardgasleiding W-153-05

Aan de noordkant van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding. De specificaties van de risicocontouren (welk zijn bepaald door de Gasunie) van de leiding zijn in onderstaande afbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0022.jpg"

Afbeelding specificatie hogedruk aardgasleiding

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico voor de betreffende leiding is 0 meter en vormt geen belemmering voor het plangebied.


Groepsrisico

Binnen een contour van 45 meter vanaf de leiding is een verantwoording groepsrisico nodig. Het plangebied ligt op meer dan 45 meter van deze leiding en derhalve is geen verantwoording nodig.

5.8.3 Conclusie

Het plaatsgebonden risico voor de betreffende leidingen is 0 meter en vormt geen belemmering. Voor wat betreft het groepsrisico ligt het plangebied eveneens niet binnen de invloedsgebieden van de nabijgelegen leidingen. Het Gasdrukregel en meetstation Kerkweg en de leidingen vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De beoordeling aangaande de hoogspanning wordt toegelicht in paragraaf 5.12.

5.9 Luchtkwaliteit

Voor het voorliggende plan wordt het aspect luchtkwaliteit nader uitgewerkt.

5.9.1 Kader

Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden. Voor kleinschalige ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Voor het gebruik van deze tool is het van belang inzicht te hebben in het aantal extra voertuigbewegingen als gevolg van de ontwikkeling.

5.9.2 Onderzoek

Een onderzoek naar de verkeersgeneratie heeft plaatsgevonden, zie hiervoor paragraaf 3.2.3.1. De verkeersaantrekkende werking bedraagt op basis van het totale programma van 15 woningen circa 64 motorvoertuigbewegingen per etmaal (zie par 3.2.3.1 Verkeer). In de NIBM-tool is deze verkeersgeneratie opgenomen. Uit de NIBM tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate bijdraagt. Een nader onderzoek is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0023.jpg"

Afbeelding NIBM-tool

5.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

5.10 Watertoets

5.10.1 Beleidskader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn.

Waterwet

De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag. Gemeenten hebben taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

In het NBW is de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen.

Kaderrichtlijn water (KRW)

De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
5.10.2 Beleid Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard

Waterakkoord

In de Krimpenerwaard gelden het Waterakkoord voor de Hollandsche IJssel en Lek en het Waterakkoord Schieland en de Krimpenerwaard-Delfland. Deze Waterakkoorden regelen de aanvoer en afvoer van water uit de Hollandsche IJssel en Lek ten behoeve van de hoogheemraadschappen Rijnland, De Stichtse Rijnlanden en Schieland en de Krimpenerwaard.

Waterbeheerplan HHSK

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl/diensten/publicaties).


In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe.
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen.
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd.
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Keur

Het Hoogheemraadschap stelt in de Keur juridisch bindende regels ter bescherming van het functioneren van de waterhuishouding en de veiligheid van de waterkeringen. Deze regels zijn uitgewerkt in beleidsdocumenten.

5.10.3 Onderzoek

Huidige situatie

Uit de 'Legger Waterkeringen Schieland en Krimpenerwaard ' blijkt dat het plangebied niet valt binnen de beschermingszone van de primaire waterkering langs de Hollandse IJssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1908DK042-VG01_0024.jpg"

Uitsnede 'Legger Waterkeringen Schieland en Krimpenerwaard'.


Waterkwaliteit

De bodem van het plangebied bestaat voor het grootste deel uit dikke veenbodems. De wegzijging van water in het plangebied is aanzienlijk. Mede door deze wegzijging moet er in de zomer water uit de Hollandsche IJssel het gebied ingelaten worden. De samenstelling van het oppervlaktewater wordt sterk bepaald door het uit de Hollandsche IJssel ingelaten water. Alleen in de perceelssloten die ver van de inlaatpunten verwijderd liggen heeft de oppervlaktewaterkwaliteit een meer gebiedseigen karakter. In de huidige situatie ligt in het plangebied een watergang langs de noordzijde van het terrein. Het onderhoud hiervan ligt bij de aanliggende eigenaar.

Riolering

Het Gemeentelijk Rioleringsplan is een beleidsmatig en strategisch plan voor aanleg en beheer van de gemeentelijke riolering. In Ouderkerk is voor het grootste deel een gemengd stelsel aanwezig. Het rioolwater wordt door een rioolpersleiding afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie “de grote Zaag” in Krimpen aan den Lek. Het is een doelstelling van het gemeentelijke beleid om bij nieuwbouwlocatie een gescheiden stelsel aan te leggen.

Waterkwantiteit

De Krimpenerwaard heeft een waterrijk karakter met een wijd vertakt slotenpatroon en grote open ruimten. Het oppervlaktewater van de Krimpenerwaard kan worden beschouwd als één waterhuishoudkundige eenheid. Gebiedseigen water uit het plangebied wordt afgevoerd via de Lekkerkerksche boezem. Uitgangspunt voor de wateraanvoer is handhaving van het polderpeil. Het gemiddeld maaiveldniveau in het plangebied ligt tussen NAP -1,75 en NAP -1,60 m. De vastgestelde polderpeilen liggen doorgaans 50 tot 70 centimeter beneden maaiveld. Door de geringe drooglegging treedt bij geringe peilstijgingen van ongeveer 25 centimeter al wateroverlast op. Dit laatste maakt, dat ondanks het hoge percentage open water, de bergingscapaciteit van de Krimpenerwaard beperkt is.

Toekomstige situatie

Het voornemen is om op het terrein 15 woningen te realiseren.

De huidige watergang wordt gehandhaafd en deze sluit aan op de watergangen die zich in de groene zone onder het hoogspanningstracé bevinden. Er wordt geen bestaand water gedempt.

Berekening waterberging

Als toetsingscriteria voor de benodigde compensatie waterberging hanteert het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard een compensatievrijstelling indien de toename van verharding niet meer bedraagt 500 m2. Er is een berekening waterberging gemaakt op basis van de verwachte invulling van de bestemming met bijbehorende oppervlak verharding. Om te bepalen wat de afname dan wel toename aan verharding is zijn de volgende aannames gedaan:

  • De oppervlaktes voor de verharding in het openbaar gebied (wegen, voetpaden, parkeren) betreffen 100% verharding;
  • Voor het oppervlak van het uitgeefbaar gebied voor de woningen wordt voor de rijwoningen 70% en voor de twee-onder-één-kapwoningen 60% als verhard beschouwd. De eindwoningen van een rij zijn ook als twee-onder-één-kapwoningen beschouwd.

  PLANGEBIED   BESTAAND VERHARD   BESTAAND ONVERHARD   NIEUW VERHARD   NIEUW ONVERHARD   AFNAME VERHARDING  
OPP M²   4.392   3528   863   2841   1.551   688  

Tabel berekening van het verhard oppervlak in de bestaande en de nieuwe situatie

Watertoets

De watertoets is doorlopen. De samenvatting van de ingevulde gegevens is als Bijlage 11 bijgesloten. Op basis van deze gegevens is de voorlopige conclusie dat er waterstaatkundige belangen zijn. In het kader van vooroverleg wordt het bestemmingsplan met de daarin opgenomen waterparagraaf toegezonden naar het Hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap zal vervolgens de waterparagraaf toetsen en bepalen of waterstaatkundige belangen in het geding zijn. De reactie van het Hoogheemraadschap wordt na afronding van het vooroverleg opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

5.10.4 Conclusie

De bovenstaande berekening laat zien dat er na de sloop van de huidige loods en het verwijderen van de terreinverharding en het realiseren van het nieuwe woongebied, per saldo sprake is van een afname van het verhard oppervlak met 688 m2. Er is derhalve geen compensatie noodzakelijk. Ook worden er geen watergangen gedempt, waardoor ook hiervoor geen compensatie nodig is.

Ten behoeve van de vuil- en hemelwaterafvoer wordt het plangebied voorzien van een gescheiden rioleringssysteem.

Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Op basis van het bovenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Bij de nadere uitwerking en realisatie zullen vanzelfsprekend alle relevante wateraspecten in acht worden genomen.

Er geldt een vergunning en of meldingsplicht het inrichten, dempen van een watergang, het aanleggen van een brug en het aanleggen van verharding.

5.11 Leefomgevingskwaliteit en duurzaamheid

Leefomgevingskwaliteit en duurzaamheid

Om een duurzaam en kwalitatief leefbaar plangebied te realiseren zijn in het onderstaande een aantal principes en aandachtspunten gegeven.

  • Bij de realisatie van eventuele nieuwe woningen moet rekening worden gehouden met de aanwezige (agrarische) bedrijvigheid in de omgeving. Bij het ontwerp van de woningen dienen de geluidsgevoelige gevels zo veel mogelijk van de bedrijvigheid afgewend te zijn;
  • Binnen het woongebied worden geen bedrijven toegelaten. Enkel aan huis gebonden beroepen, mits dit acceptabel is in het kader van de bedrijven en milieuzonering.


Duurzaam bouwen houdt in dat in alle fasen van het bouwproces de negatieve milieu-aspecten zoveel mogelijk worden beperkt en de ecologische kwaliteiten van het stedelijk gebied worden vergroot. In het Nationaal Milieu Beleidsplan worden 3 beleidslijnen geformuleerd, namelijk: integraal ketenbeheer, energie-extensivering en kwaliteitsbevordering. De Energie Prestatie Norm (EPN), een methode om gebouwontwerpen te toetsen aan gestelde energieprestatie eisen, uitgedrukt in de energieprestatiecoëfficiënt (EPC), is opgenomen in het Bouwbesluit . Deze coëfficiënt is uitdrukkelijk niet bedoeld om het werkelijke energieverbruik van een individuele woning nauwkeurig te voorspellen. Het daadwerkelijke optredende energiegebruik hangt namelijk ook af van aspecten zoals het bewonersgedrag van een vaak nog onbekende bewoner en de evenmin op voorhand bekende weerscondities. Bovendien is het niet de bedoeling dat de EPC ineens anders uitvalt bij verandering van bewoners, bewonersgedrag of het weer. In plaats daarvan wordt gebruik gemaakt van een gemiddeld bewonersgedrag en gemiddeld klimaatjaar. Het aanwijzen van de norm inclusief het stellen van de eis in het Bouwbesluit zorgt ervoor dat binnen gestelde randvoorwaarden een verbetering wordt bereikt van de algemene energieprestatie van nieuwe woningen in Nederland.

Per november 2015 is in het Bouwbesluit opgenomen dat de EPC-normen plaats zullen maken voor de wettelijke eisen Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Met ingang van 1 januari 2019 (voor overheidsgebouwen) respectievelijke 1 januari 2021 (voor overige gebouwen) moeten nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen bijna energieneutrale gebouwen zijn.

Ambities voor een vitale en leefbare samenleving

De gemeente Krimpenerwaard heeft een notitie opgesteld met ambities en doelstellingen voor een vitale en leefbare samenleving. Duurzaamheid behoort tot een van de programma's. Ambitie van de gemeente is dat in 2050 de samenleving van Krimpenerwaard fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal is.

Conclusie

Conform de anterieure overeenkomst en de wet- en regelgeving worden de woningen gasloos gerealiseerd.

5.12 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen zijn: transportleidingen voor gevaarlijke stoffen, gastransportleidingen (druk van 10 atmosfeer en hoger), watertransportleidingen en rioolpersleidingen met een regionale functie en optisch vrije paden.

Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs/in combinatie met infrastructuur. Buiten het plangebied ligt naast de eerder genoemde aardgastransportleiding ook een bovengrondse 150 kV-verbinding hoogspanningsverbinding. Hiervoor geldt een zakelijk rechtstrook van 55 meter breed, 27,5 meter aan weerszijden gerekend vanuit het hart van de hoogspanningsverbinding.

Naast de zakelijk rechtstrook is er voor de hoogspanningsverbinding tevens een hindercontour van toepassing die is gerelateerd aan mogelijke straling. In opdracht van de gemeente Krimpenerwaard is een magneetveldberekening uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 12 bijgevoegd.

De gemeente hanteert een afstand van 70 meter tussen de hoogspanningsverbinding en nieuwe woningbouw. Naar aanleiding van deze magneetveldberekening is het plangebied ten opzichte van een voorgaande planvariant gereduceerd tot het gebied buiten 70- meter contour, omdat er mogelijk een verband ligt tussen 0,4 micro-tesla en het voorkomen van leukemie bij kinderen. Er wordt onderzoek gedaan naar de effecten van magneetvelden op de volksgezondheid en dit rapport wordt naar verwachting in het 4e kwartaal 2019 aan de tweede kamer wordt aangeboden. Tevens is de gemeente bezig met nader onderzoek naar het verkabelen van deze hoogspanningsverbinding. In dit bestemmingsplan wordt daar echter niet op geanticipeerd. De dichtsbijgelegen nieuwe woning ligt op een afstand van meer dan 70 meter van deze leiding. Het gedeelte van het plangebied waarop de 70-meter contour van toepassing is, en waar geen woningen zijn geprojecteerd, is op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'veiligheidszone - hoogspanningsverbinding'. Hier mogen geen objecten worden gebouwd, waarbij het aannemelijk is, dat kinderen er langdurig verblijven. Met de stedenbouwkundige opzet is hier rekening mee gehouden.

5.13 M.e.r.-beoordeling

5.13.1 Inleiding

Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende b

5.13.2 Kader

De gemeente is gehouden om bij een voorgenomen plan of project te onderzoeken of de activiteit(en) die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. Een eerste indicatie hiervoor zijn de drempelwaarden in lijst C (merplicht) en D (m.e.r.-beoordelingsplicht) van het Besluit milieueffectrapportage. Naast de omvang van de activiteit, waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft, moet ook naar de andere criteria worden gekeken. Op grond van artikel 2.5, sub b, van het Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectrapportage nagaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoord moet worden is of, gelet op de omvang én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

5.13.3 Onderzoek

Het planvoornemen betreft het realiseren van woningen. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage.

In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De omvang van het planvoornemen (15 woningen) blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. Het te realiseren programma zit ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

1 Kenmerken project/activiteit

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan is het te realiseren programma toegelicht. Er worden maximaal 15 woningen gebouwd op een locatie waar nu bedrijf is bestemd. Uit de resultaten van de onderzoeken, zoals beschreven in voorgaande paragrafen, blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de woningen.

2 Plaats van het project/activiteit

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Krimpenerwaard.

3 Samenhang met andere activiteiten

Er is geen samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied. Binnen het plangebied wordt de uitbreiding mogelijk gemaakt. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten zijn toegelicht in dit hoofdstuk.

4 Kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen

De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen, zie ook paragrafen 3.2.3.1 en 5.2 t/m 5.12. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

5.13.4 Conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit m.e.r.) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.. Het realiseren van 15 woningen is te beschouwen als een ''stedelijk ontwikkelingsproject'' (categorie D11.2). In het Besluit m.e.r. is een drempelwaarde opgenomen. Voor projecten die boven deze drempelwaarden uit komen, geldt dat er een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor projecten die onder de drempelwaarden blijven, dient een vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld te worden.

Sinds 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie schrijven. Een aanmeldingsnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als initiatiefnemer niet het bevoegd is van de voorgenomen activiteiten. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit op het milieu. Het bevoegd gezag bepaalt op basis van de notitie of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Bij woningbouw kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangeven in onderdeel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r verplichting. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In onderhavige situatie gaat het om de bouw van 15 woningen. Dit is ver onder de drempelwaarde van 2000 woningen. Een m.e.r.-beoordeling hoeft niet te worden uitgevoerd. Wel is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd, zie hiervoor subparagraaf 5.13.3.

Daarnaast is ook een aanmeldingsnotitie nodig. In voorgaande hoofdstukken zijn alle aspecten benoemd die terug komen in de aanmeldingsnotitie. Daarmee is voorliggend bestemmingsplan te beschouwen als aanmeldingsnotie. Uit hoofdstuk 5 blijkt dat de realisatie van 15 woningen geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Er is daarmee geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport. Het bevoegd gezag dient een m.e.r beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet gepubliceerd te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Planvorm

Voor het bestemmingsplan Goudriaanlocatie is in overleg met de gemeente afgesproken om een globaal bestemmingsplan te maken. De reden hiertoe is dat er bij het ontwerp en realisatie van de woningen en de inrichting van de buitenruimte nog enige ontwerpflexibiliteit nodig kan zijn. Het gehele gebied verkrijgt derhalve de bestemming 'Woongebied', dit met uitzondering van de bestaande watergang, die de bestemming 'Water' behoudt. De mogelijkheden voor de verdere invulling binnen de bestemming 'Woongebied' zijn tot op zekere hoogte begrensd om rechtszekerheid en de garantie van een goed woon- en leefklimaat te kunnen bieden. De ontwikkeling van het plangebied is mogelijkheid binnen de kaders van de bestemmingen 'Woongebied'.

Het bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/ of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergeven, met daarbij de randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en de overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

6.2 Systematiek bestemmingen

6.2.1 Hoofdstuk Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten

De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in Artikel 1 nader gedefinieerd. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.

6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de bestemmingen. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In het navolgende wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.

Artikel 3 Water - 2

De gronden met de bestemming 'Water - 2' zijn bestemd voor waterpartijen en waterlopen. Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Woongebied

De gronden met de bestemming 'Woongebied' zijn bestemd voor grondgebonden woningen en bij de bestemming behorende voorzieningen zoals parkeren, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen. Er zijn geen bouwvlakken aanwezig. De woningen mogen binnen het bestemmingsvlak gebouwd worden, met uitzondering van de gronden waar de aanduidingen 'verkeer' en 'parkeerterrein' is opgenomen. Daarnaast dient de voor- en zijgevel van het hoofdgebouw die grenst aan de aanduiding 'gevellijn' in de gevellijn te worden gebouwd.

Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' is een verkeersontsluiting toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' een parkeerterrein ten dienste van de woningen. De verkeersontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' mag tot 2,5 meter worden opgeschoven.

Tevens is het toegestaan om aan-en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsgebouwen te bouwen. In de regels zijn hiervoor de nadere voorwaarden gegeven.

In de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen over het gebruik van de woningen. Aan huisverbonden beroep of kleinschalig bedrijfsactiviteit is onder voorwaarden toegestaan. Daarnaast zijn een voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor de realisatie van een geluidwerende voorzieningen. De regeling is opgenomen conform de uitgevoerde akoestische onderzoeken en het stedenbouwkundig plan om te borgen dat er wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. Het gebruik van de (desbetreffende) woningen is uitsluitend toegestaan, dan nadat is voldaan aan de voorwaarden uit de voorwaardelijke verplichting. De voorwaarden zijn:

  • 1. de realisatie van een dove gevel vanaf de eerste verdieping aan de zijgevel die grenst aan de aanduiding 'gevellijn';
  • 2. de aanleg van een geluidwerende erfafscheiding;
  • 3. de realisatie van een geluiddemper in of op de afzuiging van de spuitcabine van het bedrijf 'De Ridder' gelegen aan de Kerkweg 131.

Deze verplichting is gericht op degene die de in dit artikel genoemde woningen in gebruik wenst te nemen. Het betreft geen voorschrift dat aan autoschadebedrijf De Ridder wordt opgelegd.

Tevens is een bepaling opgenomen in het geval het stedenbouwkundige plan wijzigt en de hoofdgebouwen anders worden gesitueerd. In dit geval dient een nieuw akoestisch onderzoek overlegt te worden, waarin is aangetoond dat de geluidsgrenswaarden, zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer niet wordt overschreden. In de bijlage bij de regels is een tekening opgenomen waarin is aangegeven om welke woningen het gaat. Deze tekening was nog gebaseerd op een eerdere situatietekening waardoor de nummers van de kavels niet corresponderen met de tekeningen in hoofdstuk 3. Kavels met nummers 13 en 23 betreffen in de tekeningen in hoofdstuk 3 de kavels 6 en 12. Omdat de situering van de kavels ongewijzigd is gebleven, na wijziging van de situatietekening, komt de tekening met daarin de geluidwerende voorzieningen nog steeds overeen met de beoogde situatie. De tekening is derhalve niet aangepast aan de definitieve situatietekening.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn mede bestemd voor de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend na het overleggen van een archeologisch rapport, waarin is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Tot slot is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene aanduidingsregels opgenomen.

In de algemene gebruiksregels is de parkeernorm specifiek voor dit plangebied opgenomen. Deze norm is opgenomen, omdat in de gemeente in 2017 in een concept anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer heeft afgesproken dat de parkeernorm 1:2 bedraagt (in totaal 30 parkeerplaatsen). Tevens is afgesproken dat er 3 bestaande parkeerplaatsen aan de Kerkweg mee worden geteld in de parkeerberekening. Vandaar dat de opgenomen norm afwijkt van het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard'. In het planvoornemen zijn voor de 15 woningen in totaal 29 parkeerplaatsen op openbaar gebied beschikbaar. Bij de realisatie van fase 2 van de ontwikkeling moet het tekort (1 parkeerplaats) worden gecompenseerd. Op basis van het Parapluplan mogen parkeerplaatsen op eigen terrein wel worden meegeteld. Er zijn 9 parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar, waardoor het totaal aantal parkeerplaatsen 38 bedraagt.

In de algemene aanduidingsregels is binnen het aangegeven gebied een verbod opgenomen voor het bouwen van objecten, waarin kinderen langdurig verblijven. Hiervan kan bij omgevingsvergunning van worden afgeweken, als met een berekening kan worden aangetoond, dat de magneetstraling ten gevolge van de aanwezige hoofdspanningsverbinding beneden het jaargemiddelde blijft van de genoemde waarde. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verwijderen van de aanduiding, mits uit een deskundig onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van een verhoogde gezondheidsrisico's voor kinderen.

6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.

Artikel 11 Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er in het bestemmingsplan sprake is van een ‘bouwplan’. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een ‘bouwplan’ is. De gemeenteraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden:

  • anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

De realisatie van de woningen betreft een bouwplan conform art 6.2.1. Bro. Voor het voorliggende bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst afgesloten waarmee is aangetoond dat:

  • de gemeente is vrijgesteld van financiële risico's omdat deze voor rekening komen van de initiatiefnemer.
  • het bouwplan financieel haalbaar is.

Het bouwplan wordt daarmee economisch uitvoerbaar geacht. In deze overeenkomst is tevens de maatwerkregeling uit artikel 4.4.2 overige zone - voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorziening opgenomen.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Bestemmingsplanprocedure

Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening.

8.2 Inspraak

In de Inspraakverordening gemeente Krimpenerwaard 2017 is het volgende opgenomen;

- art 2, lid 2:

'Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.'

- art 2, lid 3;

'Geen inspraak wordt verleend ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen.'

Omdat de ontwikkeling in het plangebied geen ondergeschikte herziening is, wordt er op dit bestemmingsplan inspraak verleend.

Vanaf woensdag 9 oktober 2019 lag het voorontwerpbestemmingsplan en de daarop betrekking hebbende stukken gedurende vier weken ter inzage. Tijdens deze periode is één inspraakreactie ontvangen. In de bijgevoegde nota van beantwoording inspraakreacties is de inspraakreactie samengevat en beantwoord (zie hiervoor Bijlage 13). Naar aanleiding van de reactie is de juridische planbeschrijving aangevuld met de toelichting dat voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorziening is gericht op degene op degene die de in dit artikel genoemde woningen in gebruik wenst te nemen. Het betreft geen voorschrift dat aan autoschadebedrijf De Ridder wordt opgelegd.

8.3 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp bestemmingsplan is gedurende de inspraakperiode (vanaf 9 oktober 2019 lag het voorontwerp bestemmingsplan 4 weken ter inzage) toegezonden naar de overleginstanties. Er zijn vier overlegreacties ontvangen van:

  • TenneT TSO B.V.
  • Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard
  • Veiligheidsregio Hollands Midden
  • Omgevingsdienst Midden Holland
  • Provincie Zuid-Holland*

In de bijgevoegde nota van beantwoording reactie vooroverleg zijn de vooroverlegreacties samengevat en beantwoord (zie hiervoor Bijlage 14). Naar aanleiding daarvan zijn in het ontwerp bestemmingsplan de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • Paragraaf 5.10 Watertoets in de toelichting is aangevuld met het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en daarnaast is opgenomen da een vergunning/meldingplicht bij het hoogheemraadschap geldt voor het inrichten, dempen van een watergang, het aanleggen van een brug en het aanleggen van verharding.
  • Paragrafen 5.2 en 5.3 in de toelichting zijn aangepast. De structuur is gewijzigd waarbij in paragraaf 5.2 alleen wordt ingegaan op de beoordeling bedrijven- en milieuzonering, in paragraaf 5.3 wordt het aspect akoestiek ten gevolge van wegverkeer en geluidhidner van het bedrijf de Ridder en de cumulatie van de geluidbronnen toegelicht en in paragraaf 5.4 is het nader onderzoek geur beschreven. Daarnaast is de tekst gewijzigd en is alleen beknopte samenvatting van de uitgevoerde onderzoeken opgenomen.
  • In paragraaf 5.6 Ecologie is verduidelijkt dat de actualisatie van de ecologische quickscan betreft alleen bestemmingsplangebied van voorliggend bestemmingsplan, waarin het essentiële leefgebied van de huismus niet aanwezig is

*De provincie Zuid-Holland heeft een overlegreactie ingediend. Deze vooroverlegreactie is niet verwerkt in de nota van beantwoording reactie vooroverleg en het ontwerp bestemmingsplan. De vooroverlegreactie is samengevat en beantwoord in de nota van beantwoording zienswijze en ambtshalve aanpassingen die als Bijlage 15 is opgenomen.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplanlag lag vanaf 3 juni 2020 en de daarop betrekking hebbende stukken gedurende zes weken ter inzage. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. In de bijgevoegde nota van beantwoording zienswijze en ambtshalve aanpassingen is de zienswijze samengevat en beantwoord (zie hiervoor Bijlage 15). Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan is gebleken dat de overlegreactie die door de provincie Zuid - Holland is ingediend niet is verwerkt. Deze overlegreactie is samengevat en beantwoord in de nota van beantwoording zienswijze en ambtshalve aanpassingen en toegevoegd aan paragraaf 8.3.

Naar aanleiding van de zienswijze en de vooroverlegreactie van de provincie Zuid-Holland zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd in het bestemmingsplan:

  • 1. Planverbeelding;

De gevellijn van het woningenblok waarvan de zijgevel direct grenst aan de Sportlaan en de voorgevel in noordelijke richting grenst aan de bestemming Verkeer is alsnog opgenomen.

  • 2. Toelichting:

- paragraaf 5.6.2 'Beoordeling gebiedsbescherming' is conform het advies van de Omgevingsdienst aangepast.

- in paragraaf 8.3 'Overleg ex. artikel 3.1.1. Bro' is alsnog opgenomen dat er een overlegreactie is ontvangen van de provincie.

- paragraaf 8.3. 'Overleg ex. artikel 3.1.1. Bro' is aangevuld met het feit dat in de Nota beantwoording zienswijze en ambtshalve aanpassingen de overlegreactie van de provincie alsnog is samengevat en beantwoord en het feit dat paragraaf 5.6.2 als gevolg van deze reactie is aangepast conform het advies van de Omgevingsdienst Midden Holland.