direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningen Serooskerkseweg - Stoofweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Schouwen-Duiveland is het verzoek binnengekomen om ter plaatse van de voormalige minicamping Kreekzicht, aan de Serooskerkseweg 19-21 gelegen aan de N57 nabij het dorp Serooskerke op twee percelen twee woonkavels te ontwikkelen. Op deze woonkavels bevindt zich momenteel nog bebouwing in de vorm van een woning. gelegen op het perceel van nr. 19. De woning op het perceel van nr. 21 is reeds gesloopt. Met het planvoornemen wordt de resterende bebouwing gesloopt en worden de voormalige woningen vervangen door twee nieuwe woningen met bijgebouwen. Daarnaast bevond zich op deze percelen voorheen een minicamping, die inmiddels geammoveerd is.

Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland' is het realiseren van het planvoornemen niet mogelijk. Het college van burgemeester en wethouders heeft d.d. 11 mei 2017 besloten een positieve grondhouding aan te willen nemen ten aanzien van het planvoornemen en daaraan medewerking te willen verlenen. Wel dient aan een aantal door de gemeente geformuleerde uitgangspunten en randvoorwaarden te worden voldaan.

1.2 Doel

Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingplan gewijzigd worden. Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen de gewenste ontwikkeling mogelijk is.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat meerdere percelen op het adres Serooskerkseweg 19 en 21, net ten westen van het dorp Serooskerke. Het plangebied bestaat uit vijf percelen die samen 23.750 m² (circa 2,4 hectare) groot zijn. De percelen zijn kadastraal bekend als Westerschouwen, sectie K, nummer 150, 256, 257, 258 en 259.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0001.jpg"  
figuur 1.1: Uitsnede kadastrale kaart met de ligging van het plangebied (rood omkaderd) t.o.v. de kern Serooskerke (rechts)  

1.4 Geldend bestemmingsplan

Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland' van toepassing. Binnen dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Wonen' met de aanduidingen 'voormalig agrarisch bedrijf' (vab), 'minicamping' (mic) en [2]. De aanduiding [2] geeft aan dat hier twee woningen zijn toegestaan. Daarnaast heeft het perceel de bestemming 'Wonen' met de aanduidingen 'minicamping' en 'zonder gebouwen' (zg). Ter plaatse van de aanduiding 'zonder gebouwen' zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan. Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan, omdat de woningen buiten het bouwvlak komen te staan en omdat een paardenbak niet mogelijk is binnen de bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0002.jpg"  
figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland'  

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het uiteindelijke planvoornemen gegeven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding


In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het plangebied, de bestaande situatie en de nieuwe situatie (het planvoornemen) voor het plangebied.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het perceel ligt net ten noorden van natuurgebied de Schelphoek en ten westen van de kern Serooskerke in de Polder Schouwen. Tot aan circa 1100 na Christus bestond het eiland Schouwen-Duiveland uit vier eilanden. Schouwen, Duiveland, Dreischor en Bommenede. De kern Serooskerke is gelegen op het voormalige eiland Schouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0003.jpg"  
figuur 2.1: Ligging plangebied nabij Serooskerke op het eiland Schouwen-Duiveland  

Serooskerke heeft de vorm van een ringdorp en kent vier straten die zich vanaf het kerkplein uitstrekken. Waarschijnlijk is Serooskerke in de de 13e eeuw ontstaan. Het werd toen voor het eerst genoemd als Sheralardskindskerke, dat is de kerk gesticht door de kinderen van ene heer Alard. In de 15e eeuw is dit uiteindelijk Serooskerke geworden. Het historische deel van de dorpskern bestaat uit de bebouwing aan de kerkring (Dorpsplein) en enkele panden aan de ontsluitingswegen van de ring. Ook in Serooskerke heeft de bebouwing rondom de kerk haar historische karakter redelijke goed behouden.

Het hele landschappelijk patroon rond de Schelphoek heeft als geheel een cultuurhistorische waarde. Het laat de steeds aanpassende grens tussen land en water zien. De zeekerende dijk is in de loop van de tijd meerdere keren van plaats gewisseld. Het systeem van inlagen is daarbij ontstaan. Eeen inlaag is het land tussen de zeedijk die sterke bedrigd wordt of niet meer te handhaven is en de landinwaarts daarvan aangelegde nieuwe zeedijk (Slaperdijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0004.jpg"  
figuur 2.2: Historische kaarten van het plangebied en de omgeving  

Als geen ander gebied in zeeland is het landschap bepaald door de stormramp van 1953. Van de oorspronkelijke topografie is door en na de ramp vrijwel niets meer overgebleven. Een van de grootste stroomgaten heeft juist hier gelegen. De markante caisson, een nieuw dijktrace en het grote kreekrestant herinneren aan deze gebeurtenis. Ook het oude landschap is na de ramp volledig verkaveld. Rond de kreek is een bos aangelegd, dat wordt begrensd door de huidige Serooskerkseweg. Op één locatie is het bos niet rond de kreek geplant. Hier is een markant zicht op de dijk en de caissons mogelijk vanuit de polder en omgekeerd. De laatste decennia is het landschap rond het plangebied relatief weinig veranderd. Er is nog wat meer bos aangelegd en aan de westzijde van het dorp is een kleinschalig groene ruimte ontstaan, waar een meer geïsoleerd kreekrestant ligt. Het boerenerf wordt in deze periode omgevormd tot een minicamping.

2.3 Bestaande situatie

Op de percelen nabij de kruising tussen de Stoofweg en de Serooskerkseweg staat nog één woning (nr. 19). De woning op het perceel van nr. 21 is inmiddels gesloopt. Deze (reeds gesloopte) woningen liggen op circa 30 meter van de Serooskerkseweg. Vanwege de stoplichten is hier relatief veel optrekkend verkeer. Woning nummer 21 lag op circa 100 meter van de Stoofweg en nummer 19 ligt op circa 128 meter. Via de Stoofweg rijdt men het voorste perceel op. Omdat er maar één toegangsweg is rijden de bewoners van nummer 19 eerst langs nummer 21.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0005.jpg"  
figuur 2.3: Ligging plangebied ten noorden van de Schelphoek en ten westen van de kern Serooskerke  

De woning op nr. 19 en de nog aanwezige daarbij behorende voormalige agrarisch schuurbebouwing verkeren in zeer vervallen toestand. Deze inmiddels slooprijpe bebouwing heeft een oppervlakte van 253 m². De woning op nr. 21 had een oppervlakte van ca. 80 m² en is inmiddels gesloopt. Twee aanvankelijk bij nummer 19 aanwezige bijgebouwen zijn inmiddels ook gesloopt. Een bij nummer 21 recent gerealiseerde paardenstal, ten behoeve van het hobbymatige houden van paarden, heeft een oppervlakte van 150 m². In het plangebied is 428 m² aan bebouwing aanwezig, waarvan 253 m² slooprijp is. Op het perceel horend bij huisnummer 21 is naast de paardenstal een paardenrijbak met een afmeting van circa 20 meter x 40 meter aanwezig. De paardenbak wordt voorzien van een vaste omheining. Daarnaast zal er geen avondverlichting aanwezig zijn, zodat op deze manier hinder voor de directe omgeving wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0006.png"  
figuur 2.4: Foto bijgebouw (paardenstal) en paardenrijbak  

Een voorheen binnen het plangebied aanwezige minicamping is gesloten, Alle bijbehorende bebouwing, standplaatsen (3 permanente en 12 niet-permanente) en 23 winterstallingsplaatsen zijn inmiddels verwijderd. Alleen de beplanting van deze voormalige minicamping is nog aanwezig. Rond de weg, de woningen en de voormalige minicamping is een windsingel aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0007.png"  
figuur 2.5: Luchtfoto plangebied (2019) nabij de kruising tussen de Stoofweg en de Serooskerkseweg (N57) met daarop de twee woningen, de paardenstal, de rijbak en de contouren van de oude minicamping zichtbaar  

Het plangebied bestaat momenteel uit de resterende beplantingen van de voormalige minicamping, omgeven door grasland. De huidige beplanting heeft het karakter van windsingels, met aan de binnenzijde wintergroene hagen rond de voormalige kampeerplaatsen. Van de inheemse beplanting is eventueel een deel van de singelbeplanting te gebruiken in het landschapsplan. Ook vanwege de benodigde beschutting tegen de (zee)wind en het voorkomen van een volkomen boomloze startsituatie is het handhaven van beplanting prettig. In het landschapsplan wordt hier zo mogelijk rekening mee gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0008.png"  
figuur 2.6: Luchtfoto vogelvlucht (30-11-2019) kijkend in de richting noord-zuid  

In de noordoosthoek van het terrein ligt een drassige laagte met een poel. Deze kan prima worden ingepast in het plan. Op de erfgrens liggen twee lage wallen van circa 1 meter hoog. Deze hebben geen landschappelijke betekenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0009.jpg"  
figuur 2.7: Aanzichten plangebied  

2.4 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt het plangebied opgedeeld in twee woonkavels die alleen vanaf de Stoofweg bereikbaar zijn via één gezamenlijk entree. De oostelijke kavel met huisnummer 21 omvat de 3 percelen kadastraal bekend onder de nummers 150, 257 en 258. De westelijk gelegen kavel nummer 19 omvat de percelen met de kadasternummers 256 en 259 en ligt met een circa 10 meter brede strook als het ware om het oostelijke perceel heen.

In de nieuwe situatie komen de woningen verder van de Serooskerkseweg af te liggen. Op deze manier wordt er minder overlast ervaren van de Autoweg N57. De woning op het oostelijke perceel zal dichter op de Stoofweg komen te liggen. Echter wordt deze weg in de toekomst, met de (her)ontwikkeling van de N57, een doodlopende weg met een maximum snelheid van 60 km/h. De bestaande woningen 19 en 21 worden gesloopt en de minicamping komt te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0010.jpg"  
figuur 2.8: Kadastrale percelen plangebied  

 

Op beide percelen wordt een woonhuis en een schuur/bijgebouw gerealiseerd. De woonhuizen mogen ieder een maximale inhoud van 750 m³ hebben. Daarnaast is er per woning maximaal 150 m² aan bijgebouwen toegestaan. De bestaande bebouwing (uitgezonderd de paardenstal) dient eerst gesloopt te worden voordat de nieuwbouw gerealiseerd kan worden. De architectuur van de woonhuizen is geïnspireerd op de vormentaal van de caisson: rechthoekig en lang. De architectuur kent een sterke nadruk op de horizontale lijnen. Dit sluit ook aan bij de polderbeleving. Hierna is een impressie opgenomen van de beoogde architectuur van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0011.jpg"  
figuur 2.9: Impressie architectuur beoogde woningen  

2.5 Landschapsplan

De bijzondere ligging van de planlocatie vraagt om een zorgvuldige landschappelijke inpassing. In dat kader is een landschapsplan (Landschapsplan Serooskerkseweg, Bosch Slabbers Landschapsarchitecten, d.d. 31 januari 2020) opgesteld dat richting gevend is voor de verdere planuitwerking. Uitgangspunt is dat de woningen ondergeschikt blijven aan het landschap en gesitueerd worden in een uitloper van het nabijgelegen kreekbos. Dit landschapsplan maakt integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het is opgenomen als bijlagen bij plantoelichting en bij de regels en is ook als voorwaardelijke verplichting verankerd in de regels.

Het landschapsplan, dat is opgenomen als bijlage Bijlage 1 bestaat uit een analyse van het omliggende landschap, een beschrijving van de huidige situatie, gevolgd door een landschapsvisie en Landschapsplan voor de twee kavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0012.jpg"  
figuur 2.10: Voorbeeld uitwerking basisplan met optionele elementen  
2.5.1 Visie

De landschapsvisie gaat uit van het doorzetten van het kreekbos, aan de noordoostzijde van de Serooskerkseweg. De aanvulling ligt in het plangebied, maar zou ook in de naastgelegen ruimte richting het dorp kunnen worden voortgezet. De bosmassa vormt als het ware een voortzetting van het bestaande bos ten zuiden van de Serooskerkseweg. De scherpe grens die de weg nu geeft aan het bos wordt landinwaarts verlegd en krijgt een meer zachtere begrenzing.


De belangrijke zichtlijn tussen de polder en de caisson wordt door de bosuitbreiding aangezet en nog beter beleefd vanaf de weg. Belangrijk uitgangspunt is dat de het bos een zekere massa heeft, zodat het duidelijk anders van karakter is dan een erfbeplanting met singels. De soortsamenstalling sluit aan op het kreekbos. Het bos loopt bij voorkeur verder dan het projectgebied en ligt landschappelijk gezien tegenover de gehele bestaande bosmassa van het kreekbos. Hiervan ligt dus ook een deel op grond van gemeente en/of het Rijk. De aanleg van dit deel van de inpassing behoort niet tot de inpassingsverplichting van de bewoners. De woningen liggen in uitgespaarde kamers in het bos, waarbij er vanuit de woning fraaie zichten op het achterliggende polderlandschap mogelijk blijven.


De percelen worden ruimtelijk gekoppeld aan het kreekbos. De basis hiervoor wordt gevormd door drie hoofdelementen:

  • Een massieve bosgordel aan de noordzijde van de Serooskerkseweg.
  • Een half open bosrand of windschut langs de west-, noord- en oostzijde van de percelen.
  • Een grasstrook bestaande uit extensief gemaaid, of begraasd grasland.


Het Landschapsplan basis vormt de ruggengraat van de inpassing en dient met verplichting aangelegd en duurzaam in stand te worden gehouden. Op welke wijze wordt middels een beplantingsplan en beheerrecept vastgelegd welke terug te vinden zijn in het landschapsplan. De contouren van de bosgebieden van de basis worden eveneens op de bestemmingsplankaart aangegeven.

2.5.2 Beplanting en optionele elementen

Het landschapsplan kent drie beplantingstypen, te weten bosgordels, randen van de bosgordels en het windschut. In het landschapsplan zijn tabellen opgenomen waarin het sortiment, de aantallen en de te volgen plantwijze is beschreven. De plantafstand is in de randen dichter dan in de bosgordel. Dit heeft te maken met het snel creëren van windbeschutting. De soorten zijn steeds inheems, waarbij rekening is gehouden met de zeeuwse kleibodems en voorkomende zeewind. Het beplantingsplan basis is onlosmakelijk verbonden aan het landschapsplan en dient bij aanleg ingeplant en duurzaam in stand te worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0013.jpg"  
figuur 2.11: Beplantingsplan landschapsplan (basisplan)  

Beheerrecept bosranden en windschut

De beplanting van de bosranden wordt op 1,00 x 1,00 meter ingeplant en betreft de buitenste drie rijen van het bos. Als ze ongeveer 5 jaar oud is kunnen om en om rijen worden weggehaald, om de andere goed te laten uitgroeien. Vervolgens kunnen de boomvormende soorten in het windschut na 10 jaar nog een keer om en om gedund worden. De buitenste 4 meter van het windschut wordt extra dicht geplant op 1,0 x 1,0 meter.


Beheerrecept boskern

De beplanting van de boskernen wordt op 1,25 x 1,25 meter ingeplant. Als ze ongeveer 8 jaar oud is moet ze worden uitgedund naar 2,5 x 2,5 meter. Vervolgens volgt na nog eens een groeiperiode van 15 jaar een verdere dunning tot ongeveer 5 x 5 meter. Deze laatste dunning is niet meer om en om, maar gebaseerd op een selectie van de mooiste en gezonde bomen. Wilg en els worden bij de dunning na 10 jaar uit het bos verwijderd, ten gunste van de langlevende soorten eik, linde en iep.

De drie eerder genoemde basiselementen vormen het geraamte voor het landschapsplan. Deze drie worden bij aanvang aangelegd en in stand gehouden. Aan de basis kunnen naar eigen inzicht elementen worden toegevoegd, die de terreinen verder inkleden. Deze opties zijn ter indicatie en niet verplicht.

Bosvakken

De bosvakken vormen een soort kamers, waar een aangenaam woonklimaat ontstaat. In de boskamers kunnen aanvullende solitaire bomen worden geplant. Dit zijn steeds inheemse bomen. Om niet geheel opnieuw te moeten beginnen kunnen ook geschikte bestaande bomen worden gehandhaafd.


Boomgaard, boomweide

Ook de aanplant van een boomgaard of een boomweide past goed in aanvulling op de basiselementen. Een boomweide is een meer architectonische schikking van inheemse laanbomen.


Water

In de basis is uitgegaan van het handhaven van de bestaande poel. Indien meer water gewenst is mag dat, in de vorm van poelen, zwemvijvers of andere waterpartijen. De uitkomende grond kan verwerkt worden in het terrein. Echter niet in aarden wallen hoger dan 50 cm. Dit zou ten koste gaan van de basis. Water beslaat maximaal 15% van het terreinoppervlak.


Sier of moestuin

Binnen het landschapsplan is ruimte voor eigen invulling van het terrein. Hier gelden geen beperkingen met betrekking tot sortiment en beplantingstype. De siertuin bedraagt maximaal 5% van het terreinoppervlak en is gekoppeld aan een van de twee gebouwen op het terrein.


Bos

De basis van het landschapsplan is relatief open en laat als het ware het landschap doorlopen tot aan de woning. Indien een meer besloten karakter gewenst is, dan mogen de bosvakken naar believen worden uitgebreid zonder oppervlaktebeperking. De 5 meter onderhoudstrook langs de landbouwpercelen mag niet worden ingeplant.

Op basis van individuele wensen kan het basisplan verder worden uitgewerkt. Hierna is een voorbeeld uitgewerkt waarbij solitaire bomen, een waterpartij en privé tuinen zijn toegevoegd. Het basisplan is dus de minimaal vereiste landschappelijke inpassing. Op de hierna volgende figuur is een voorbeelduitwerking van het basisplan met optionele elementen te zien. Op deze tekening is ook de suggestie om de buiten het eigendom liggende gronden langs de Serooskerkseweg in te planten getekend. Dit bos behoort niet tot het landschapsplan basis.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0014.jpg"  
figuur 2.12: Voorbeeld uitwerking basisplan met optionele elementen  

Conclusie

In het landschapsplan wordt rekening gehouden met de nieuwe positie van de woningen, zodat de woningen ook stedenbouwkundig gezien een verbetering zijn. Door de woningen naar achteren te verplaatsen komen deze meer van de Serooskerkseweg af te liggen en ontstaat een verbetering van het woon- en leefklimaat van de bewoners. Ook de onderlinge afstand tussen de woningen wordt vergroot en worden de woningen beter gepositioneerd op het perceel. Dit past ook beter in de filosofie van het buitengebied.

Omdat op het perceel een agrarisch bedrijf gevestigd was en deze ook als zodoende bestemd is ('Wonen' met aanduiding 'voormalig agrische bedrijf') is sprake van één agrarisch erf. In de nieuwe situatie zal vanuit stedenbouwkundig opzicht ook sprake zijn van één erf waarbij op het perceel een natuurlijke scheiding, welke niet zichtbaar is vanaf de openbare weg, gerealiseerd wordt tussen de twee woonkavels. Door deze natuurlijke scheiding en de grote afstand tussen de woningen zal de privacy van beide woningen voldoende gewaarborgd worden. De twee woningen en bijgebouwen worden afgestemd op elkaar met dezelfde architectuurstijl, dit wordt geborgd middels een beeldkwaliteitsplan (zie ook paragraaf 2.6). Het perceel is gelegen in het open polder landschap van Schouwen en moet volgens 'Het Landschapsontwikkelingsplan' het zicht op de open polder zo veel mogelijk behouden blijven.

De landschappelijke inpassing zal voornamelijk bestaan uit streekeigen beplanting en zal zoveel als mogelijk opgaan in het landschap. De inpassing aan de voorzijde zal dicht beplant zijn, terwijl aan de achterzijde het zicht op de akkers behouden blijft. Bij de verdere uitwerking zal een concreter plan ontstaan.

 

2.6 Beeldkwaliteitsplan


De gemeente Schouwen-Duiveland heeft aangegeven medewerking te willen verlenen, onder voorwaarde dat de architectonische uitgangspunten en randvoorwaarden voor de nieuwbouw in een beeldkwaliteitplan worden vastgelegd. In dat kader is een beeldkwaliteitsplan (Beeldkwaliteitplan Serooskerkseweg 19-21 Serooskerke, Pouderoyen Compagnons, d.d. 28 juni 2019) opgesteld dat opgenomen is in voorliggend bestemmingsplan als Bijlage 2. Dit beeldkwaliteitsplan vormt een integraal onderdeel van dit bestemmingsplan en wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld als aanvulling op c.q. onderdeel van de welstandsnota. Samen met het landschapsplan vormt dit beeldkwaliteitsplan een belangrijke kwalitatieve onderlegger voor dit bestemmingsplan en voor de concrete planuitwerking.

2.6.1 Inleiding

Een beeldkwaliteitplan is noodzakelijk omdat de voorgestelde woningen niet passen binnen de criteria van de welstandsnota. De welstandsnota voorziet in dit gebied namelijk woningen met een agrarische bouwstijl. De beoogde woningen hebben echter een moderne architectuur en zijn met een plat dak afgewerkt. De gemeente en het kwaliteitsteam buitengebied zagen evenwel kansen om van de agrarische bouwstijl af te wijken. Om een dergelijke uitzondering mogelijk te maken is het noodzakelijk om een integraal landschapsplan voor deze locatie op te stellen, dat voorziet in een ruimtelijk samenhang met het naastgelegen Kreekbos in plaats van het agrarisch landschap. In dit beeldkwaliteitplan staan criteria beschreven waaraan beide woningen moeten voldoen. Het plan vervangt daarmee de criteria van de welstandsnota voor dit specifieke gebied.


De planlocatie bestaat momenteel uit twee woningen met bijgebouwen en een niet meer in gebruik zijnde minicamping. Het ligt op de kruising van de Provinciale wegen van de Serooskerkseweg en de Stoofweg. Ten oosten van de planlocatie ligt de kern Serooskerke (Schouwen), ten zuiden ligt natuurreservaat Schelphoek.

2.6.2 Criteria beeldkwaliteit

De kenmerkende ‘caissons’ in de omgeving, bijzondere elementen uit de geschiedenis van het Zeeuwse landschap, dienen als inspiratie voor de vormgeving van de woningen. Caissons zijn lange, rechthoekige, betonnen elementen die gebruikt werden om de dijkdoorbraken ten tijde van de watersnoodramp te dichten. Op een paar honderd meter afstand van de planlocatie ligt in het natuurreservaat Schelphoek een nog zichtbare caisson. Deze vormentaal met lange, horizontale lijnen past in de openheid en polderbeleving van het omliggend landschap. Een ander uitgangspunt is dat alle bebouwing op het perceel een duidelijke verwantschap krijgt qua vormgeving, zodat de eenheid van het ensemble zowel in het landschapsontwerp als in de architectuur tot uitdrukking komt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0015.jpg"  
figuur 2.11: Vier caissons nabij Ouwerkerk. Sinds 2001 in gebruik als expositieruimten voor het watersnoodmuseum.  

Een moderne vormgeving met een duidelijke verwijzing naar de Zeeuwse caissons, en een architectonische verwantschap van alle bebouwing op het perceel, vormen de twee belangrijkste criteria voor de uitwerking van de woningen en bijgebouwen. Om dit streven tot uitdrukking te brengen zijn er verschillende criteria opgesteld waarbij onderscheid kan worden gemaakt in de postionering, massa en vorm, gevelkarakteristiek, detaillering, materiaal- en kleurgebruik en bijgebouwen en erfafscheidingen. Voor de exacte criteria wordt verwezen naar het beeldkwaliteitplan dat is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0016.jpg"  
figuur 2.12: Impressie vormgeving van de beoogde woningen gebasseerd op de moderne vormgeving met een duidelijke verwijzing naar de Zeeuwse caissons  

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid


Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waar binnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Schouwen-Duiveland.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden.


Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden;
  • voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet
  • worden vergroot;
  • deregulering.


Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.


De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en transporteurs die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.


Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft daarbij drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden worden behouden.


Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.


Het rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

3.1.1.1 Betekenis voor het plangebied

Met voorliggende planontwikkeling zijn uit het oogpunt van de SVIR geen rijksbelangen in het geding. Voorliggend bestemmingsplan betreft immers louter een herontwikkelingsplan om ter plaatse van het plangebied de huidige bebouwing, waaronder twee woningen, te slopen en te vervangen door twee nieuwe woningen met bijgebouwen en het weg bestemmen van de minicamping.


De ruimtelijke herontwikkeling van het plangebied wordt afgestemd op de omgeving. De ontsluiting binnen het plangebied wordt enigzins gewijzgd, aangezien er twee aparte opritten worden gerealiseerd zodat iedere woning een eigen oprit heeft. De huidige wijze van ontsluiting en bereikbaarheid van het plangebied vanaf de Stoofweg blijft verder behouden. De bestemming zijnde 'Agrarisch' wordt gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Daarnaast wordt ook de bestemming 'Groen' opgenomen (langs de zuid- en oostranden) ter waarboring van de landschappelijk inpassing. Tot slot worden de aanduiding vab en minicamping weg bestemd. Er zijn hierbij geen Rijksbelangen in het geding gezien het ondergeschikte karakter van het aangepaste planologisch-juridisch regime in relatie tot de omgeving.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.1.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies, om bij provinciale verordening regels te stellen.

3.1.2.1 Betekenis voor het plangebied

Met het planvoornemen blijft de bestemming 'Wonen' behouden en worden de aanduidingen 'voormalige agrarische bebouwing' en 'minicamping' weg bestemd. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied en de bijbehorende regeling van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

Op 21 september 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Ten opzichte van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is voor het overgrote deel geen nieuw beleid gevormd. In het Omgevingsplan is de onderscheid gemaakt in de taakverdeling tussen Rijk, provincie, waterschap en gemeenten. In de verdeling, gebaseerd op de beginselen van de Wet ruimtelijke ordening en het meest recente Rijksbeleid, beperkt de provincie zich tot de kerntaken. De Provincie schept de kaders, gemeenten maken met elkaar afspraken over hoe deze kaders regionaal kunnen worden ingevuld.

Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen. De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis.

In het Omgevingsplan komt naar voren dat Zeeland als 'Land in Zee' een onderscheidende karakteristiek heeft binnen Nederland. Zeeland is door de schaal, lage bevolkingsdichtheid en (eilanden)structuur in geografisch en bestuurlijk opzicht anders dan andere gebieden. De bijzondere positie en potentie van Zeeland, kenmerken en onderscheiden de landelijke karakteristiek, geven een sterk concurrerend en aantrekkelijk vestigingsklimaat op het gebied van wonen, bedrijvigheid en recreatie. Voor een blijvend krachtig Zeeland zijn in de toekomst economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig.

De kern van het omgevingsplan wordt gevormd door vier integrale strategische toekomstgerichte opgaven die nationaal en provinciaal centraal staan:

  • Duurzame en concurrerende economie;
  • Klimaatbestendige en -neutrale samenleving;
  • Waardevolle leefomgeving;
  • Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfomgeving.


De vier integrale opgaven zijn allesomvattend voor de toekomst van Zeeland. Het voordeel van een integrale beschrijving is dat de samenhang tussen de diverse sectorale beleidsthema’s wordt versterkt. De ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan passen binnen de opgave 'Duurzame en concurrerende economie'.


Hierbij is een wereldwijde en belangrijke maatschappelijke opgave de verduurzaming van wonen, recreatie en bedrijvigheid. Daarbij wordt de vraag gesteld hoe de Zeeuwse (energie)productie, consumptie én levenswijze toekomstbestendig gemaakt kan worden zodat people, planet én profit in waarde toenemen. Dat is een grote uitdaging; voor Zeeuwse burgers, Zeeuwse bedrijven én Zeeuwse overheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0017.jpg"  
figuur 3.1: Uitsnede kaart 19 Omgevingsplan 2018 met locatie plangebied (rode marker)  

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden vallen onder de opgave 'Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfomgeving'. Op basis van 'kaart 19 Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfomgeving' van het Omgevingsplan Zeeland 2018, is te herleiden dat het plangebied is gelegen in het 'landelijk gebied'.

Landelijk gebied

De positie en de functie van het landelijk gebied veranderen. De woonfunctie kan een bijdrage leveren aan dit veranderingsproces, doordat bijvoorbeeld voormalige boerderijen worden hergebruikt als woning. Daarnaast kunnen woningen (naast recreatievoorzieningen en bedrijfsmatige activiteiten) worden gebruikt als kostendrager bij het oplossen van problemen en/of het stimuleren van gewenste ontwikkelingen in het landelijk gebied. Op deze manier kan een ruimtelijke kwaliteitsverbetering bereikt worden en landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven of worden versterkt. Geconstateerd wordt echter dat de vraag naar landelijk wonen afneemt. Uitgangspunt is daarom dat wonen in het landelijk gebied géén doel op zich is, maar in het teken staat van bovenstaande ontwikkelingen. Ontwikkelingen moeten voorzien in een regionale behoefte en het agrarisch gebruik niet belemmeren en geen afbreuk doen aan landschappelijke waarden en natuurwaarden.


Bij het landelijke karakter van Zeeland hoort ook het wonen in het landelijke gebied. In Zeeland woont bijna de helft van de bevolking in het landelijke gebied in dorpen tot 5000 inwoners. Geconstateerd wordt dat bijzondere aandacht nodig is voor veranderingen in de bevolking door minder groei, vergrijzing, ontgroening en de toenemende trek naar de steden. Van belang hierbij zijn de sterke afname van het aantal mensen in de leeftijdsgroep 30 – 65 jaar en de sterke toename van het aantal ouderen. De gemeenten zijn in dit krachtenveld verantwoordelijk voor de kwaliteit van de lokale woonomgeving; de Provincie ziet toe op een optimale scheiding tussen woningen en hindergevende bedrijvigheid. De provincie Zeeland ziet het tevens als provinciaal belang dat de regionale woningmarkten goed functioneren; dynamisch zijn, met voldoende nieuwbouw, doorstroming en verandering van de bestaande woningvoorraad. Bij de woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. De Provincie ziet het toepassen van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’, geïntroduceerd door het Rijk, als een provinciaal belang. Er worden daartoe regionale kaders opgesteld die ingaan op het woonbeeld van de regio, de huidige woningvoorraad en de bevolkings- en huishoudenssamenstelling en de te verwachten ontwikkelingen daarin.

Daarnaast wordt een indicatie gegeven van de kwalitatieve woningbehoefte. Ten aanzien van het landelijke gebied wordt geconstateerd dat de positie en functie van het landelijk gebied veranderen. De woonfunctie kan een bijdrage leveren aan dit veranderingsproces, doordat bijvoorbeeld voormalige boerderijen worden hergebruikt als woning. Daarnaast kunnen woningen worden gebruikt als kostendrager bij het oplossen van problemen en/of het stimuleren van gewenste ontwikkelingen in het landelijk gebied. Op deze manier kan een ruimtelijke kwaliteitsverbetering bereikt worden en landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven of worden versterkt. Tegelijkertijd kan door toestaan van de woonfunctie tegemoet gekomen worden aan de vraag naar landelijk wonen. Uitgangspunt is dat wonen in het landelijk gebied géén doel op zich is, maar in het teken staat van bovenstaande ontwikkelingen. Beperkte aantallen nieuwe burgerwoningen in het landelijk gebied zijn mogelijk binnen de regionale planning. De agrarische functie van het buitengebied mag hierdoor niet belemmerd worden.

De Provincie ziet verschillende mogelijkheden om een woonfunctie in het landelijk gebied te realiseren. Hierbij worden drie principes onderscheiden:

  • 1. Het benutten van bestaande bebouwing (rood voor rood).


Onder deze categorie vallen de mogelijkheden voor verbetering, uitbreiding en verplaatsing van bestaande individuele burgerwoningen en het benutten van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het landelijk gebied bestaande, buitenplaatsen en landgoederen. Voor niet cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geldt de ruimte voor ruimte regeling.

  • 2. Ruimte-voor-ruimte


In het Omgevingsplan 2012 – 2018 worden diverse mogelijkheden genoemd om gebruik te maken van de ruimte voor ruimteregeling. Deze regeling gaat uit van de bouw van woningen in het landelijk gebied, mits hier de sloop van agrarische bebouwing en het inleveren van milieuruimte tegenover staat. Een eenvoudige vorm van ruimte voor ruimte is het uitruilen van ontwikkelingsmogelijkheden. Het kan bijvoorbeeld gaan om de verplaatsing van een agrarisch bouwblok naar een nieuwe locatie of het uitbreiden van bebouwing in het buitengebied ten behoeve van het vergroten van een nieuwe economische drager waarvoor elders bebouwing wordt gesaneerd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om ongewenste of in onbruik geraakte objecten in het buitengebied te saneren in ruil voor planologische ontwikkelingsruimte (bijvoorbeeld in de vorm van een woon- of recreatieve functie). Een voorbeeld hiervan vormt de regeling voor sanering van vrijkomende (agrarische) bebouwing in het buitengebied, waarvoor in ruil een woonfunctie kan worden toegekend.

  • 3. Nieuwe bebouwing (rood voor groen)


De Provincie biedt ruime ontwikkelingsmogelijkheden voor bijzondere projecten op het vlak van wonen, recreatie en zorg op geschikte locaties in het landelijk gebied. Het betreft hier een regeling voor onder andere landgoederen en buitenplaatsen.


Tenslotte worden mogelijkheden voor woningbouw geboden middels het toepassen van het principe van verevening. Hierbij wordt middels een regeling extra ontwikkelingsruimte geboden en wordt tegelijkertijd geïnvesteerd in het versterken van de kwaliteit van de omgeving. De uitgangspunten van deze regeling zijn vastgelegd in een separate provinciale handreiking en convenant. Bij toepassing van het vereveningsprincipe moet altijd sprake zijn van een duidelijke relatie tussen het initiatief en de te leveren investering in de omgevingskwaliteit. Als uitzondering kan ook met een bijdrage aan een kwaliteitsfonds worden gewerkt. Waar relevant wordt bij de beoordeling van de initiatieven nader op deze regeling ingegaan. Ook voor de realisatie van nieuwe economische dragers, waar navolgend op in wordt gegaan, is deze vereveningsregeling van toepassing.

Landschappelijke inpassing

Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het, als een logisch onderdeel, deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 meter brede afschermende groengordel. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 meter brede afschermende groengordel. Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden. Afspraken over de realisatie van de landschappelijke inpassing worden door middel van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer vastgelegd.

3.2.1.1 Betekenis voor het plangebied

Het perceel kent in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Schouwen-Duiveland’ de bestemming ‘Wonen' met de nadere duiding ‘minicamping', 'zonder gebouwen' en 'voormalig agrarische bebouwing’, Op het perceel is 253 m² aan slooprijpe bebouwing aanwezig: een woning en bijbehorende agrarische schuurbebouwing. Van de voormalige minicamping resteert alleen nog de beplanting.

De ontwikkeling valt onder het principe 'Het benutten van bestaande bebouwing (rood voor rood)'. Met voorliggend planvoornemen wordt de bestaande slooprijpe bebouwing gesaneerd: één woning (nr. 21) is inmiddels gesloopt en de bestaande woning (nr. 19 wordt nog gesloopt. Beide woningen worden vervangen door twee nieuwe woningen (vervangende nieuwbouw).


Deze nieuwe woningen worden binnen het plangebied op een grotere afstand van de N57 worden gerealiseerd. Tevens worden de woningen landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing zal voornamelijk bestaan uit streekeigen beplanting en zal zoveel als mogelijk opgaan in het landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

Op 21 september 2018 hebben de Provinciale Staten van de provincie Zeeland, gelijktijdig met het Omgevingsplan Zeeland 2018, de Omgevingsverordening Zeeland 2018 vastgesteld.

In de omgevingsverordening van de provincie Zeeland zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving van de provincie Zeeland. Hierbij zijn de uitgangspunten opgenomen die zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie. Aan deze regels dienen bestemmingsplannen te voldoen.

Bij de vaststelling van het Omgevingsplan is besloten dat slechts een select aantal provinciale belangen (onderdelen uit het Omgevingsplan) worden geregeld in de verordening. Het betreft een aantal concreet geformuleerde provinciale beleidsdoelen waarvoor, met het oog op het gewicht dat vanuit het provinciaal belang daaraan wordt toegekend en met het oog op een goede ruimtelijke ordening, regeling bij verordening noodzakelijk wordt geacht (en niet de inzet van lichtere instrumenten). Tevens wordt beoogd ten aanzien van de in de verordening geregelde onderwerpen een bepaalde mate van rechtszekerheid te bieden. Bij het 'vertalen' van de beleidsdoelen uit het Omgevingsplan in de verordening is getracht zoveel mogelijk 'beleidsneutraal' te werken; in de verordening staan derhalve geen onderwerpen die niet ook in het Omgevingsplan staan.

3.2.2.1 Betekenis voor het plangebied

Voorliggend planontwikkeling voorziet in vervangende nieuwbouw: de bestaande slooprijpe woningen (waarvan één inmiddels al gesloopt is) worden gesaneerd en binnen het plangebied vervangen door twee nieuwe woningen op een grotere afstand van de N57. Aangezien geen extra woningen worden toegevoegd, zijn de overige regels uit de Verordening ruimte niet van toepassing.

De provincie Zeeland heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg per brief d.d. 13 juli 2020 (zie Bijlage 3) gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan en stelt dat zij naar aanleiding van het voorontwerp bestemmingsplan geen andere opmerkingen hebben dan dat deze ontwikkeling in het ruimtelijk beleid van de Provincie Zeeland past.

3.2.3 Regionale Energie Strategie

In het Klimaatakkoord van Parijs dat in 2015 door 195 landen is ondertekend is afgesproken dat de gemiddelde temperatuur stijging op aarde onder de 2oC moet blijven met een streven om de stijging te beperken tot 1,5oC. In Nederland is deze internationale opgave verwerkt in een Nationaal Klimaatakkoord dat op 10 juli 2019 is ondertekend. In het Nationale Klimaatakkoord is als doelstelling opgenomen om in 2030 in totaal 49% minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990. In 2050 moet de uitstoot van broeikasgassen met 95% afgenomen zijn. Om dit te bereiken zijn er in vijf sectortafels afspraken gemaakt om de CO2 uitstoot terug te dringen. Deze tafels zijn: Gebouwde omgeving, Mobiliteit, Industrie, Landbouw & landgebruik en Elektriciteit.

Omdat veel afspraken uit het Klimaatakkoord in de regio’s moeten worden uitgevoerd is Nederland verdeeld in 30 Regionale Energie Strategie (RES) regio’s). In de RES-regio’s werken overheden met maatschappelijke partners, netbeheerders (voor gas, elektriciteit en warmte), het bedrijfsleven en waar mogelijk bewoners regionaal gedragen keuzes uit. Zeeland is als gehele provincie één van de 30 RES regio’s. Gedurende 2018 en het eerste half jaar van 2019 is er samen met verschillende partijen een concept-RES opgesteld voor Zeeland. Belangrijke thema’s binnen de RES zijn: de Gebouwde Omgeving, Elektriciteit en Mobiliteit. De ambitie voor de gebouwde omgeving is om 100 Kton CO2 te reduceren door het verminderen van de energievraag, verduurzaming van het energieaanbod en toepassing van duurzame installaties en producten. De ambitie voor Elektriciteit is om als regio Zeeland 11 PJ aan opwekking hernieuwde energie te realiseren. Binnen het thema Mobiliteit is de ambitie om door verduurzaming van personenmobiliteit, de logistieke sector, havens, binnenvaart, kust- en zeevaart, Grond- Weg – en Waterbouw (GWW) en het inkoopbeleid van overheden en het openbaar vervoer in totaal 836 Kton aan CO2 te reduceren.

3.2.3.1 Betekenis voor plangebied


Eind 2021 moeten alle Zeeuwse gemeenten een Transitievisie Warmte klaar hebben met daarin een tijdpad voor de ontwikkeling van een alternatieve energievoorziening en het geleidelijk vervangen van aardgas. De visie voor 2050 is dat de Zeeuwse Gebouwde Omgeving bestaat uit goed geïsoleerde woningen en gebouwen die met duurzame energie verwarmd worden. Voor nieuwbouw geldt dat deze niet meer worden aangesloten op het aardgasnet. Derhalve zullen de beoogde woningen op een andere (meer duurzame) wijze verwarmd worden.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische visie 'Tij van de Toekomst 2011-2040' (2011)

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien. In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'. In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Hierna zijn de strategische doelen met bijbehorende ambities voor 2040 beschreven.

Werken

  • De economie van Schouwen-Duiveland is sterk watergerelateerd;
  • Landbouw en aquacultuur zijn geïnnoveerd en verweven met andere functies;
  • Kleinschalige bedrijvigheid floreert, optimaal gestimuleerd en gefaciliteerd;
  • Vraag en aanbod van de arbeidsmarkt zijn in balans;
  • Schouwen-Duiveland is krachtig gepositioneerd als toonaangevend in water en veelzijdig vakantie-eiland.

Wonen

  • De gemeente heeft een kwalitatief goed en realistisch voorzieningenniveau;
  • In de gemeente wordt prettig en naar behoefte gewoond;
  • De leefbaarheid en sociale samenhang in de kernen is groot. Inwoners zijn actief en betrokken;
  • Er is een goed en betaalbaar aanbod van zorg en welzijn dat vraaggestuurd tot stand komt.

Verblijven

  • De bijzondere kwaliteiten (water, natuur, cultuur) maken Schouwen-Duiveland tot een aantrekkelijk vakantie-eiland;
  • Het eiland Schouwen-Duiveland heeft een krachtig en duidelijk herkenbare toeristische hoofdstructuur. We benutten de daaraan verbonden potenties;
  • De kwaliteit en diversiteit van de toeristische sector is groot. We maken gebruik van de unieke mogelijkheden die het water biedt;
  • Schouwen-Duiveland is een aantrekkelijk vakantie-eiland door de bloeiende watersport en de vele watergerelateerde activiteiten en evenementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0018.jpg"  
figuur 3.2: Onderscheiden woonsferen binnen Schouwen-Duiveland. De onderhavige woningbouwontwikkeling is gelegen binnen de woonsfeer ‘agrarisch wonen'’  

Ten aanzien van het strategisch doel ‘wonen’ is de strategie van de gemeente gestoeld op het besef dat inwoners wonen op een ‘vakantie-eiland’. Prettig, naar wens en behoefte in één van vijf onderscheiden woonsferen. Eén van de woonsferen betreft het wonen in het open agrarische landschap van Schouwen-Duiveland. Rust, ruimte en de stilte van de polders zijn bij deze woonsfeer leidend. In deze woonsfeer kan worden gewoond op het erf van een voormalige boerderij, een oude arbeiderswoning of een zorgvuldig ontworpen nieuwe woonvorm. Daarbij is bij het toepassen van de strategie van belang dat zeer terughoudend om wordt gegaan met het bouwen van woningen in het buitengebied. Woningbouw in het buitengebied is alleen mogelijk bij innovatieve watergerelateerde projecten, de toepassing van de regeling ruimte voor ruimte en / of als er sprake is van het oplossen van een knelpunt op het gebied van milieu.

3.3.1.1 Betekenis voor het plangebied

Met voorliggend planvoornemen worden de bestaande individuele burgerwoningen gesloopt en de bouwvlakken verplaatst binnen hetzelfde perceel waarin de bouw van twee nieuwe woningen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt wordt. Aangezien met voorliggend bestemmingsplan geen extra woningen worden toegevoegd, is geen sprake van uitbreiding in het buitengebied. Deze ontwikkeling draagt niet direct bij aan de doelen van de strategische visie, maar vormen eveneens geen belemmering voor de strategische doelen.

3.3.2 Landschappelijk raamwerk 'Buitengebied in beweging' (2007)

Het landschappelijk raamwerk “Buitengebied in beweging” is vastgesteld op 27 september 2007. Het doel van dit raamwerk is om de ruimtelijke kwaliteit te versterken en tegelijkertijd ruimte te bieden voor economische impulsen. Gestuurd wordt op beweging en dynamiek in het buitengebied, gericht op het ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteit en de economische vitaliteit.

Het bestaande landschap is een belangrijk vertrekpunt bij het bepalen van de ontwikkelruimte voor het buitengebied. Om optimaal recht te doen aan dit uitgangspunt is het Landschappelijk Raamwerk als zelfstandig toetsingskader opgesteld. Het doel van het landschappelijk raamwerk is het vastleggen van het specifieke karakter van het landschap en van de landschappelijke ontwikkelruimte. Daarbij is uitsluitend gekeken naar de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het landschap ("met oogkleppen op"), zonder daarbij te letten op de aard van mogelijke ontwikkelingen (zoals de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of vestiging van een nieuw landgoed).

In het Landschappelijk Raamwerk wordt geconcludeerd dat het landschap van Schouwen-Duiveland karakteristiek is en in het algemeen hoog wordt gewaardeerd. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het landschap een "robuust" karakter heeft. Daarmee wordt bedoeld dat het de nodige ruimtelijke ontwikkelingen kan opvangen, zonder dat de algemene kenmerken van het gebied (de omgevingskwaliteiten) daardoor onevenredig worden aangetast. Met behoud van het karakter op hoofdlijnen biedt het landschap de nodige ontwikkelruimte voor de gebruiksfuncties van het buitengebied. In het Landschappelijk Raamwerk worden de Schouwen-Duivelandse omgevingskwaliteiten op gemeentelijk niveau benoemd. Op basis van deze omgevingskwaliteiten wordt voorts de landschappelijke ontwikkelruimte bepaald.

Voor het plangebied is de 'ontwikkelruimte erven' van belang. In het polderlandschap zijn de erven beeldbepalend. De ontwikkeling en instandhouding van hoog-waardige groene erven is van groot belang voor het landschapsbeeld. In het polderlandschap zijn de erven beeldbepalend. De ontwikkeling en instandhouding van een hoogwaardig ruimtelijk beeld is wenselijk. In beginsel wordt voor alle erven een hoogwaardig groen beeld nagestreefd. Afhankelijk van de locatie van de erven kan qua vormgeving worden gekozen voor een moderne of meer historische inrichting.

3.3.2.1 Betekenis voor het plangebied

Met voorliggend planvoornemen worden de bestaande individuele burgerwoningen gesloopt en de bouwvlakken verplaatst waarin de bouw van twee nieuwe woningen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt wordt. De nieuw te bouwen woningen worden landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met een geleding van het erf en afscherming van de gebouwen en bijgebouwen, met name naar de openbare weg toe. Het landschappelijk in passen van de woningen betreft maatwerk, waarbij de kenmerken van het bestaande erf en de (directe) omgeving worden meegenomen en zal er tevens een gevarieerd beplantingsbeeld worden nagestreefd, zodat een hoogwaardig ruimtelijk beeld gewaarborgd wordt.

3.3.3 Milieu en Duurzaamheid

Het gemeentelijk milieu- en duurzaamheidsbeleid is vastgelegd in het Milieubeleidsplan 2008 – 2010, de Energie-agenda 2018–2023 en Klimaatadaptatiestrategie. De Energie-agenda en de klimaatadaptatiestrategie vervangen de modules Energie en Klimaat uit het Milieubeleidsplan. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven met het principe circulaire economie actief aan de slag te gaan.

Module Geluid en Stilte (2008)

  • rust en stilte: streven naar zo min mogelijk gebiedsvreemde geluiden;
  • woonklimaat: streven naar behoud van een prettig woonklimaat, zowel binnen als buiten; evenementen: evenementen mogen geen overlast veroorzaken;
  • verkeer: nieuwe wegen moeten op voldoende afstand van bestaande woningen gelegd worden, om overlast te voorkomen;
  • bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt om nieuwe probleemsituaties tevoorkomen.


Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar de effecten van wegen op woningen. Uitgangspunt is dat alle nieuwbouwwoningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Mochten er woningen gebouwd worden die een hogere geluidwaarde hebben, dan dient dit goed gemotiveerd te worden.

Module Licht en Duisternis (2009)

Anders dan in andere delen van Nederland kun je op Schouwen-Duiveland nog echte duisternis ervaren. Niet verlichten, slim, gericht en bewust verlichten zorgen er niet alleen voor dat onze duisternis behouden blijft, ze besparen vaak ook energie. Er mag slechts verlicht worden indien dit echt nodig is. Het duisternisbeleid richt zich o.a. op de volgende sectoren:

  • openbare verlichting: de gemeente gaat zelf na hoe de bovengenoemde uitgangspunten
  • op haar eigen verlichting kunnen worden toegepast;
  • terreinverlichting (sport): duurzaamheid, slimme en gerichte terreinverlichting;
  • veldverlichting: duurzaam en goed gericht zodat er zo weinig mogelijk licht verstrooid.

Module Luchtkwaliteit (2008)

De luchtkwaliteit op Schouwen-Duiveland is, zeker vergeleken met andere gebieden in Nederland, goed. Die bijzondere positie moet behouden blijven. Waar mogelijk moet er naar gestreefd worden om de luchtkwaliteit zelfs nog te verbeteren. Het verminderen van autoverkeer kan daarbij helpen; autoverkeer is een belangrijke vervuilingsbron.

Module Bodem (2010)

Iedere bodem heeft zijn kwaliteiten. Hier liggen kansen en knelpunten. Door in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen deze in beeld te brengen, zijn knelpunten vroegtijdig in beeld en kunnen kansen optimaal benut worden, waardoor er optimaal recht wordt gedaan aan de aanwezige bodemkwaliteiten. Hierdoor worden ook toekomstige beheerskosten beter in beeld gebracht en kunnen ze deel uitmaken van de afwegingen die leiden tot het definitieve plan.

Energie-agenda 2018-2023

Op 21 december 2017 heeft de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland de Energie-Agenda 2018 – 2023 vastgesteld. In deze eerste energie-agenda heeft de gemeente haar ambities op het gebied van energie, energiegebruik, energiebesparing en de omschakeling naar duurzame energie. De algemene doelstelling voor 2040 is het realiseren van een energieneutraal Schouwen-Duiveland. Specifieke doelstellingen voor 2023 zijn het realiseren van een energiebesparing van 3% ten opzichte van het huidige gebruik (referentiejaar 2017) en 16% van het energieverbruik wordt duurzaam opgewekt. De Energie-agenda zet zowel in op energiebesparing als duurzame energieopwekking. Belangrijk aandachtspunt hierbij is de verduurzaming van bestaande en nieuwbouw.


Klimaatadaptatiestrategie

In het kader van het nationale deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is afgesproken dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en water robuust is ingericht. Inzet is dat overheden er samen met andere partijen voor gaan zorgen dat schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen zo min mogelijk toeneemt. De overheden gaan, in nauwe samenwerking met bedrijven en maatschappelijke organisaties, in drie stappen te werk:

  • ‘Weten’: analyseren wat de gevolgen zijn van klimaatverandering voor de diverse functies in een gebied in de periode tot 2050 (met een doorkijk naar 2100) zijn;
  • ‘Willen’: concrete doelen stellen voor het verbeteren van de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid in de periode tot 2050 en een daarbij passende strategie formuleren;
  • ‘Werken’: de doelen en de strategie vastleggen in bijvoorbeeld beleidsplannen, wetten en regels en programma's voor uitvoering, beheer en ‘groot’ onderhoud.


Kringloopeconomie

De circulaire of kringloop economie is een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waarde vernietiging te minimaliseren. Anders dan in het huidige lineaire systeem, waarin grondstoffen worden omgezet in producten die aan het einde van hun levensduur worden vernietigd.


De kringloopeconomie in Nederland staat nog in de kinderschoenen. Het kabinet moet meer actie nemen, wil het de halvering van het grondstoffengebruik tegen 2030 halen zoals is vastgelegd in het klimaatakkoord. Dit schrijft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in een rapport over de kringloopeconomie. De overheid kan de overgang naar een circulaire economie versnellen door - naast recycling - meer in te zetten op het repareren, delen, leasen of circulair ontwerpen en inkopen van producten – om zo het grondstofgebruik in Nederland drastisch te verminderen.

3.3.3.1 Betekenis voor het plangebied

Bij de invulling van het plangebied zal met het milieu en duurzaamheidsbeleid rekening moeten worden gehouden. Belangrijke aandachtspunten zijn hierbij het behouden en verbeteren van de bestaande kwaliteit, het voorkomen van overlast, energiebesparing en het opwekken van duurzame energie, voorkomen van wateroverlast en hittestress en duurzaam materiaal gebruik. Waar relevant wordt in het hoofdstuk 'Milieu en duurzaamheidskader' nader ingegaan op en wordt het planvoornemen getoetst aan het gemeentelijke beleid van de diverse milieuaspecten.

3.3.4 Nota welstandsbeleid Schouwen-Duiveland (2012)

De gemeentelijke overheid heeft de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde omgeving in het algemeen en de visuele- of beeldkwaliteit in het bijzonder. In de Woningwet (vanaf 1 januari 2003) wordt de gemeenteraad verplicht:

  • burgers, ruim voordat ruimtelijk planvormingsprocessen worden afgesloten, concreet duidelijk te maken wat het wettelijk criterium ‘redelijke eisen van welstand’ inhoudt;
  • ruim vooraf een zo concreet mogelijk inhoudelijk toetsingskader te bieden dat door B&W en de welstandscommissie bij de uitoefening van hun wettelijke taken moet worden gehanteerd.


Dergelijke criteria dienen te worden opgenomen in een gemeentelijke welstandsnota.

Een belangrijke peiler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Schouwen-Duiveland. Het gaat met name om criteria ter beoordeling van regulier omgevingsvergunningplichtige bouwwerken. Daarnaast omvatten de gebiedsuitwerkingen eventueel ook criteria voor de veel voorkomende kleine bouwplannen, aanvullend op de sneltoetscriteria. Gebaseerd op de ruimtelijke opbouw is onderscheid gemaakt naar een vijftal verschillende gebiedscategorieën (thema’s). Onderhavige locaties zijn gelegen in het agrarische landschap.

Voor het buitengebied (agrarische landschap) geldt het welstandsniveau 3; zijnde een regulier welstandsgebied. Daarbij geldt dat de invoeging van een nieuw volume in het landschap ook een vanzelfsprekende plaats in het landschap dient te verkrijgen. Bestaande oriëntatiemogelijkheden en zichtassen dienen zoveel mogelijk gerespecteerd te worden. Bebouwing wordt zo geen incident in het landschap, maar kan zich naar het aanwezige ruimtelijke patroon voegen en een meerwaarde zijn voor het landschap. Het welstandsbeleid gaat uit van het versterken van de cultuurhistorische identiteit van het buitengebied door gebruik te maken van de aanwezige landschappelijke en historische structuren en elementen. Het bewaren van de karakteristieke openheid van het buitengebied is daarbij van belang.

3.3.4.1 Betekenis voor het plangebied

Voor het plangebied is naast een integraal landschapsplan een daarop aansluitende beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan vervangt voor dit specifieke gebied de criteria van de welstandsnota voor woningen in het buitengebied (agrarische landschap). Uitgegaan wordt van een ruimtelijk samenhang met de aanwezige omgevingskenmerken in het naastgelegen Kreekgebied Schelphoek in plaats van met het agrarisch landschap. In dit beeldkwaliteitplan staan criteria beschreven waaraan beide woningen moeten voldoen. Voor de onderbouwing van en verdere inhoudelijke informatie over het beeldkwaliteitplan wordt verwezen naar paragraaf 2.6 en het beeldkwaliteitsplan zelf (welke in Bijlage 2 bij deze plantoelichting is opgenomen).

3.3.5 Woonvisie 2018-2027

De huidige Woonvisie is opgesteld voor een periode van 10 jaar (2013-2022). De eerste 5 jaar (2013-2017) zijn geëvalueerd in mei 2018, om vervolgens deze informatie te gebruiken voor het bijstellen/herijken van de woonvisie (2018-2027). Voor de evaluatie zijn de volgende onderdelen van de huidige woonvisie doorlopen:

  • Actieprogramma 2013-2022;
  • Kaders om rekening mee te houden (provinciaal en gemeentelijk);
  • Trends en ontwikkelingen (nieuwe wettelijke ontwikkelingen zijn meegenomen);
  • Het doel voor 2022 (Tij van de toekomst en woonambitie).

In februari 2018 heeft de raad de nieuwe onafhankelijke woningmarktanalyse ‘Solide basis onder actueel woonbeleid en woonafspraken’ (2017-2027)2 onderschreven en vastgesteld. De uitkomsten van deze woningmarktanalyse en de trends en ontwikkelingen geven aanleiding om de Woonvisie te herzien. Op 28 juni 2018 is de Woonvisie 2018-2027 vastgesteld door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland.

De krimp van de bevolking op Schouwen-Duiveland zet door. Het aantal huishoudens neemt nog wel een aantal jaar toe, maar op de langere termijn (rond 2025) zal het aantal huishoudens stagneren en uiteindelijk afnemen. Daarnaast neemt het aantal ouderen verder toe, terwijl het aantal jongeren daalt. Zo’n 80-85% van de woningopgave tot 2040 wordt veroorzaakt door de groei van het aantal éénpersoonshuishoudens. Er is vooral een stijging door het aantal alleenstaande ouderen 75+ en door toename van het aantal echtscheidingen. Nu al is meer dan de helft van de huurders (52%) van de woningcorporatie Zeeuwland alleenstaand. Deze ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor de woningvoorraad, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Eén van de hoofdconclusies uit de woningmarktanalyse is dat veroudering van de bestaande voorraad op termijn zorgt voor een vervangingsopgave: groot aandeel eenvoudige woningen uit de jaren ’50 en ’60 in de woningvoorraad. In de kleine kernen bovendien oudere voorraad dan in de grote kernen. Dit zijn veelal de minst aantrekkelijke delen van de woningvoorraad met op termijn de grootste kans op leegstand.

De Woonvisie moet er voor zorgen dat er tot 2027 de juiste keuzes gemaakt worden om in 2040 het strategische doel te hebben bereikt: 'We wonen prettig naar wens en behoefte'. Om dit strategische doel te bereiken wordt tot 2027 het volgende doel gesteld:

  • verbeteren van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad;
  • onttrekken van woningen die verouderd of incourant zijn;
  • toevoegen van woningen, waar er te weinig van zijn.

Deze doelstelling tot 2027 wordt uitgesplitst in:

  • A. kwantitatieve ambities voor eigen behoefte;
  • B. kwalitatieve ambities voor eigen behoefte;
  • C. pakken van woonkansen voor vestigers.

In de Woonvisie worden daarom een aantal ambities geformuleerd. Zo ligt er met name met betrekking tot de kwalitatieve ambitie een opgave om de bestaande woningvoorraad de behouden, renoveren of herbouwen en waar nodig te verduurzamen. Omdat de kwantitatieve opgave door de afnemende woningbehoefte steeds beperkter wordt, verschuift de opgave naar het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad. De bevolking vergrijst en wordt steeds bewuster van het besparen van energie, dus moet de bestaande woningvoorraad daarop worden aangepast. Te kleine of niet functionele koop- en huurwoningen, die nu niet meer voldoen aan de huidige kwalitatieve woonwensen, moeten worden aangepast of vervangen. Energetische maatregelen en levensloopbestendiger maken van de bestaande voorraad krijgen prioriteit.

Na 2022, als waarschijnlijk alle uitbreiding door nieuwbouw is gerealiseerd, is er alleen nog sprake van vervangingsbehoefte. De grootste uitdaging op termijn ligt in de bestaande voorraad. Daarom moet nu al worden voorgesorteerd op de periode na 2022, waarin alleen sprake is van herstructurering en transformatie van de bestaande voorraad.

3.3.5.1 Betekenis voor het plangebied

Met voorliggende planontwikkeling wordt aansluiting gezocht bij de Woonvisie. Voorliggend bestemmingsplan betreft immers een herontwikkelingsplan om ter plaatse van het plangebied de huidige bebouwing, waaronder twee verouderde woningen, te slopen en te vervangen door twee nieuwe woningen met bijgebouwen, bedoeld voor het dure segment. Het renoveren van woningen of het treffen van maatregelen in de sterk verouderde woningen wordt niet doelmatig geacht in met name financiële zin.

3.3.6 Parkeerbeleid 2017-2020

In de beleidsnota 'Parkeerbeleid 2017-2020' worden diverse aspecten rondom het parkeren in de gemeente Schouwen-Duiveland behandeld, zoals parkeerregulering en de toegankelijkheid en het kwaliteitsniveau van parkeerplaatsen. Bewust zijn geen parkeernormen opgenomen, omdat situaties vaak erg specifiek zijn en maatwerk vaak nodig is. Daarvoor kan prima worden gebruik worden gemaakt van de landelijke CROW-richtlijnen, welke zijn vastgelegd in de CROW publicatie nummer 381 "Toekomstbestendig parkeren". In deze publicatie zijn parkeerkencijfers voor verschillende functies opgenomen. Per functie is het kencijfer te bepalen op stedelijkheidsgraad en locatie.

Het beleid gaat er verder vanuit dat bij nieuwe ontwikkelingen het benodigd aantal parkeerplaatsen in beginsel op eigen terrein wordt gerealiseerd. Wanneer dat niet mogelijk is, moet worden aangetoond dat op openbaar terrein voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.


Parkeren

Door de gemeente Schouwen-Duiveland zijn parkeernormen gesteld waarbij zo veel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die gesteld zijn in de CROW (publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren").

Het buitengebied van de gemeente Schouwen-Duiveland is volgens de gebiedstypologie de CROW ‘niet stedelijk’; de locatie is gelegen in de categorie ‘buitengebied’. Op basis hiervan geldt dat het aantal benodigde parkeerplaatsen voor een vrijstaande koopwoning in 2,0 tot 2,8 per woning is. In voorliggend planvoornemen is sprake van twee woningen waardoor het aantal benodigde parkeerplaatsen 4,0 tot 5,6 bedraagt. Het planvoornemen voorziet niet in concrete parkeerplaatsen, maar omdat er voldoende parkeergelegenheid op eigen grond is, zal dit geen belemmering vormen voor het planvoornemen en de directe omgeving.

Verkeer

Op basis van de CROW publicatie 381 geldt dat met het planvoornemen (verplaatsing van de woningen) geen sprake is van een verkeerstoename. Door het amoveren van de minicamping zal er sprake zijn van een (lichte) verkeersafname. Dit betekent voor het planvoornemen en de directe omgeving dat er geen belemmeringen op dit gebied zijn.

3.3.6.1 Betekenis voor het plangebied

De uitgangspunten van parkeerbeleid zijn bij dit project gehanteerd. Parkeren van dit bestemmingsplan is afdoende aangetoond dat in en in de directe omgeving van het plangebied voorzien wordt in voldoende parkeervoorzieningen. Voorliggende planontwikkeling past dan ook binnen het vastgestelde parkeerbeleid.


Daarnaast is ook voor de verdere toekomst in de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan vastgelegd dat bij nieuwbouw en/of uitbreiding van gebouwen in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien en deze in stand moet worden gehouden, overeenkomstig het 'Parkeerbeleid 2017-2020' of het daarvoor in de plaats tredende parkeerbeleid. Hierbij wordt de parkeernorm berekend over het nieuw te bouwen of het te wijzigen gedeelte.

3.3.7 Beleid hogere waarden wegverkeerslawaai

In opdracht van de gemeente Schouwen-Duiveland is door Kraaij Akoestisch Adviesbureau in samenwerking met een werkgroep van de gemeente een voorstel ontwikkeld voor het verlenen van hogere waarden krachtens de Wet geluidhinder.

De gewijzigde Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 in werking getreden. Na deze wijziging is in de meeste gevallen niet meer de provincie maar, op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder, het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) van Schouwen-Duiveland het bevoegde gezag voor het vaststellen van hogere waarden.

In de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten zijn normen en grenswaarden opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting van onder meer industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. De regelingen gaan daarbij uit van een voorkeursgrenswaarde en een grenswaarde na ontheffing. Een geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is in het algemeen zonder meer toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Een geluidbelasting hoger dan de grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toelaatbaar na een afwegingsproces. Dit afwegingsproces heeft vorm gekregen in de zogenoemde procedure hogere grenswaarden. In voorliggende situatie is er sprake van vervangende nieuwbouw buiten de bebouwde kom.

Voor woningen die buiten de bebouwde kom worden gebouwd, is het verkrijgen van een hogere waardein beginsel niet mogelijk. Echter zijn op deze beleidsregel een aantal uitzonderingen van toepassing. Bijvoorbeeld in het geval van het vervangen van gebouwen langs een bestaande weg, waarvoor een procedure in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening noodzakelijk is, bestaat de mogelijkheid om hiervoor een hogere waarde te verlenen. Hiermee wordt de vrijkomende beschikbare ruimte optimaal benut.

Hierbij wordt nadrukkelijk gesteld dat deze mogelijkheid alleen geldt voor één of enkele woningen omdat dan vaak de fysieke mogelijkheid ontbreekt het plan te realiseren binnen de voorkeursgrenswaarden. Grotere bouwplannen dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde omdat bij de indeling van het plan en de fysieke ruimte in grote mate rekening kan worden gehouden met het aspect geluid

Bij vervangende nieuwbouw geldt een hoogst toelaatbare gevelbelasting van:

  • stedelijk 68 dB
  • langs autosnelweg 63 dB
  • buiten bebouwde kom 58 dB
3.3.7.1 Betekenis voor het plangebied

De vervangende nieuwbouw ligt in de onderzoekszone (250 meter) van zowel de N57 als de N59. Om die reden is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd welke in paragraaf 4.8 behandeld is. Hieruit is gebleken dat er een overschrijding plaatsvindt ter hoogte van de nieuw te realiseren woningen aan de Serooskerkseweg 19 en 21. Voor de realisatie van de woningen dienen vanwege de N57 en de N59 hogere waarden te worden aangevraagd. Rekening houdend met reconstructie van de N57 en N59 hoeft enkel vanwege de N59 een hogere waarde te worden aangevraagd. Het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau van maximaal 33 dB) dient voor de nieuw te bouwen woningen te worden gegarandeerd.

Voor deze woningen is ten gevolge van de overschrijding van de grenswaarde een hogere waarde aan het B&W van Schouwen-Duivenland aangevraagd.

Hoofdstuk 4 Milieu en duurzaamheidskader

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.

Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. Zoals in paragraaf 3.3.3 is aangegeven is het milieu en duurzaamheidsbeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland vastgelegd in het Milieubeleidsplan, Energie-agenda en Klimaatadaptatiestrategie. Binnen het Milieubeleidsplan zijn de thema’s belegd door middel van een aantal modules die een apart milieuthema behandelen. De module Klimaat en Energie is hierbij vervangen door de Energie-Agenda en Klimaatadaptatiestrategie.

4.2 Energie, Klimaat en Kringloopeconomie

4.2.1 Algemeen


Algemeen 

Op dit moment zijn er een aantal transities die onder het begrip duurzaamheid vallen. De energietransitie, (het terugbrengen van de CO2 uitstoot door van fossiele energie over te gaan op hernieuwbare en duurzame energie) de ruimtelijke adaptatie voor de klimaatverandering (het aanpassen van de openbare ruimte om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verkleinen of zelfs weg te nemen) en de overgang naar circulaire economie (gericht op het hoogwaardig hergebruiken van producten en grondstoffen). Alle ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze ontwikkelingen getoetst en indien mogelijk zal op deze ontwikkelingen geanticipeerd moeten worden.


Energiebesparing en het gebruik van duurzame energie is een belangrijk thema in de gemeentelijk Energie-Agenda en het regionaal en nationaal klimaatbeleid. In het bestemmingsplan gaat het er bij het thema energie om dat rekening gehouden wordt met duurzaamheidsaspecten bij het ontwikkelen van een plangebied. Daarnaast moet er ook gekeken worden of de ontwikkeling klimaatbestendig is. Daarvoor wordt gekeken naar de thema's waterveiligheid, wateroverlast, hitte en droogte. Klimaatverandering heeft ook voor deze thema's gevolgen. Door daar aan de voorkant hierop te anticiperen, kunnen de effecten hiervan worden verminderd.


Regelgeving

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De huidige Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) voor woningen is 0,4. Vanaf 1 januari 2021 zal de EPC worden vervangen door de norm voor een Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG). Aanvragen van de Omgevingsvergunning voor nieuwbouw moeten vanaf 1 juli 2020 voldoen aan de BENG norm. In het kader van de Wet Voortgang Energie Transitie (VET) is de aansluitingsplicht van aardgas voor kleinverbruikers bij nieuwbouw geschrapt. Dit betekent dat nieuw woningen aardgasvrij moeten worden gebouwd.


In het Bouwbesluit is opgenomen dat bij de aanvraag Omgevingsvergunning het bij nieuwbouwwoningen en kantoren groter dan 100 m² verplicht is om een Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) te overleggen. Een MPG is een belangrijke maatstaf voor duurzaamheid van een gebouw.


De gemeente is verplicht uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie om in 2020 een plan te hebben om de gemeente in 2050 klimaatbestendig te hebben.

4.2.2 Toetsing


Energie

In de nieuwbouw komt geen aardgasaansluiting. De nieuwbouw wordt verwarmd door een warmtepompinstallatie met een gesloten systeem voor wg in de bodem: de locatie is zoals aangegeven in paragraaf 4.4 Bodem zeer geschikt voor deze toepassing van bodemenergie. De nieuwbouw wordt verwarmd door vloerverwarming en voor de na-regeling met ventilatielucht. Daarnaast worden de woningen voorzien van een luchtbehandelingsinstallatie. Warm water is via een warmtepomp beschikbaar. In het keukenblok is dat via een close-in boiler. De woningen worden energieneutraal. Op het dak worden zoveel mogelijk zonnepanelen geplaatst.

Hitte en Droogte

Door klimaatverandering gaat de kans op ander weer toenemen. Hierdoor wordt de kans op extreme droogte en hitte groter. Om daar op te anticiperen wordt bij de bouwtechnische uitwerking uitgegaan van een goede isolatie (op het dak) die opwarming van het gebouw van buitenaf zoveel mogelijk verminderd.


In de buitenruimte is het noodzakelijk dat er voldoende schaduwrijke gebieden worden gecreëerd, zodat er de mogelijkheid wordt geboden om in de schaduw te zitten of staan. Opgaand groen is hier een goede oplossing voor. Opgaand groen houdt verder het grondwater langer vast, waardoor de kans op droogte verkleind wordt en voorkomen wordt dat de zoute kwel in de bovenlaag terecht komt. Door daarnaast ook met de assortimentskeuze rekening te houden met planten en bomen die beter bestaand zijn tegen zoute invloeden, wordt de kans op duurzaam groen als maatregel tegen droogte en hitte groter. Een beplantingsplan, dat dit kan borgen, is ten behoeve van het planvoornemen opgesteld en maakt integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het is opgenomen als bijlage bij plantoelichting en bij de regels en is ook als voorwaardelijke verplichting verankerd in de regels.


Wateroverlast

De planontwikkeling voorziet in ruimte voor waterberging, door het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied en de naastgelegen sloot. Tevens creëert het kleinere verhardingsoppervlak in de nieuwe situatie meer ruimte voor de berging van water bij extreme buien. Omdat de bestaande bebouwing eerst gesloopt moet worden voordat de nieuwe bebouwing gerealiseerd kan worden, zal er tijdens het bouwproces geen toename van verhard oppervlak zijn.


Circulaire economie

De circulaire economie is gericht op het zodanig toepassen van materialen dat de materialen na gebruik weer hergebruikt kunnen worden voor een hoogwaardige toepassing. In onderstaand figuur staat de essentie van circulaire economie aangegeven. Hergebruik betekent op de eerste plaats dat kapotte dingen weer gerepareerd worden en door goed onderhoud een langer functioneel gebruik mogelijk is. Wanneer het product zelf niet meer nodig is, wordt het niet weg gegooid, maar juist weer opnieuw voor anderen in roulatie gebracht, eventueel nadat onderdelen vervangen zijn en het product zo een update heeft gekregen. Als dat niet gaat, kan het materiaal nog gerecycled worden, waardoor de grondstof weer hergebruikt wordt. Als circulaire economie verder wordt doorgevoerd, dan gaat het niet meer om bezit maar om gebruik. De functie/dienst wordt gekocht en niet het middel. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven met het principe circulaire economie actief aan de slag te gaan. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp van het gebouw wordt hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0019.jpg"  
Figuur 4.1: Circulaire economie  

4.2.3 Betekenis voor het plangebied

Het nieuwe gebouw wordt energieneutraal. Het nieuwe gebouw is aardgasloos. Doordat bij de bouw zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de grotere kans op hitte, wordt de kans op hittestress bij langdurige hoge temperaturen verkleind. Ook opgaand groen kan zorgen voor extra schaduwwerking, die de kans op hittestress verminderd. Daar wordt in het beplantingsplan, voor zover dit functioneel en qua (sociale) veiligheid ook mogelijk is, rekening mee gehouden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de zilte invloed door kwelwater bij langdurige droogte. Circulaire economie is een uitvoeringsaspect dat nadere aandacht en invulling krijgt op het moment van de concrete bouwtechnische uitwerking van het definitieve bouwplan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij

de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Binnen het kader van de Erfgoedwet (juli 2016), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, is men verplicht bij ontwikkelingen voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren.

Het gemeentelijk archeologiebeleid is vastgelegd in de ‘Beleidsplan Archeologie’ (2008), alsmede de daarbij behorende archeologische beleidskaart. Met dit beleidsplan en bijbehorende kaart heeft de gemeente een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar archeologische waarden kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0020.jpg"  
figuur 4.2: Beleidskaart Schouwen-Duiveland  

In het plangebied komen de volgende gebiedstypen voor:

  • onderzoeksgebied A (voor een beperkt deel van het plangebied ): waarvoor een regeling met de aanduiding archeologische waarden 6 moet worden opgenomen. Hier gelden de volgende voorwaarden; Indien er een verstoring gaat plaatsvinden welke dieper dan 50 cm en de oppervlakte van 2500 m² overschrijden is een archeologisch onderzoek vereist.
  • onderzoeksgebied B (voor het overige c.q. het grootste deel van het plangebied): waarvoor een regeling met de aanduiding archeologische waarden 7 moet worden opgenomen. Hier gelden de volgende voorwaarden; Indien er een verstoring gaat plaatsvinden welke dieper dan 50 cm en de oppervlakte van 5000 m² overschrijden is een archeologisch onderzoek vereist.


Overeenkomstig het gemeentelijke beleid, dat is samengevat in de volgende tabel, zijn in het bestemmingsplan de dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie - 6' en 'Waarde - Archeologie - 7' opgenomen. Hiermee is het belang van de aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0021.jpg"  
figuur 4.3: Tabel met schematische verdeling archeologische waarden uit de Beleidskaart Archeologie en beschermende planologische regeling  

4.3.2 Betekenis voor het plangebied

Binnen het plangebied liggen twee gebieden die voorkomen op de beleidskaart, namelijk het onderzoeksgebied A (Waarde archeologie - 6 (paars)) en onderzoeksgebied B (Waarde archeologie 7 (groen)). Voor gronden die liggen in onderzoeksgebied A betekent dit dat indien de oppervlakte meer dan 2500 m² bedraagt én graafwerkzaamheden dieper gaan dan 50 centimeter een archeologisch onderzoek nodig is. Voor onderzoeksgbied B geldt een onderzoeksplicht wanneer de oppervlakte meer dan 5000 m² betreft én er graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 50 centimeter.

Met de beoogde ontwikkeling van de twee woningen zullen in het plangebied bodemingrepen plaats gaan vinden. De totale bodemingrepen met het planvoornemen betreffen:

  • Sloop bestaande bebouwing: 333 m²
  • Realisatie nieuwe bebouwing:
    • 1. Binnen bestemming 'Wonen': 2 x hoofdgebouw á 180 m² + 2 x bijgebouwen 150 m²;
    • 2. binnen bestemming 'Groen': 15 m² .

Deze nieuwe bebouwing vindt in onderzoeksgebied B plaats.

De maximale oppervlakte van de nieuwe bebouwing en de sloop blijft ruim onder de grens van 5000 m². Omdat middels voorliggend bestemmingsplan de bebouwingmogelijkheden worden vastgelegd, waarmee de grenswaarden niet worden overschreden, is nader onderzoek niet nodig.


Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).


Bij het eventueel aantreffen van sporen en/of vondsten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, zijn initiatiefnemers / aannemers verplicht attent te zijn op eventuele archeologisch vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en moeten zij dergelijke vondsten onverwijld melden conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (vondstmelding via ARCHIS). Ook moeten deze vondsten gemeld worden bij het bevoegd gezag, de gemeente (Schouwen-Duiveland) en bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ).

4.3.3 Cultuurhistorie

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg aangepast.

Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

Als uitwerking van het aspect cultuurhistorie heeft de gemeente Schouwen-Duiveland op 25 oktober 2012 de nota 'Integraal erfgoedbeleid 2012-2018: De schatkamer van Schouwen-Duiveland' vastgesteld. Het adagium dat het erfgoedbeleid kenmerkt is ‘behouden, beleven, benutten’. In de nota wordt aangehaald dat, in het kader van de wettelijke plicht, in Schouwen-Duiveland het aspect cultuurhistorie actief wordt opgenomen in bestemmingsplannen. De nota beschrijft het totale erfgoedbeleid op hoofdlijnen. Vanuit deze visie wordt een actieplan uitgevoerd dat er zorg voor draagt dat cultuurhistorische waarden in de gemeente inzichtelijk worden gemaakt.

4.3.4 Betekenis voor het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het bieden van juridisch-planologische kaders voor . In bijlage 6 van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland' is een overzicht van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen opgenomen. Serooskerkseweg 19 staat hierop genoemd. Verder bevinden zich binnen het plangebied geen rijksmonumenten, of gebouwen die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP).

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden. Daarbij dient, op basis van de gemeentelijke Module Bodem (2010) aandacht te worden besteed aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle locaties waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.

Duurzaam bodemgebruik / bodemenergie / warmte-koude opslag

Realiseren duurzaam bodemgebruik door rekening te houden met de lokale bodemkwaliteiten. De bodem biedt zowel kansen als belemmeringen. Door deze eigenschappen af te stemmen met de (ruimtelijke) ontwikkeling kan duurzaam bodemgebruik worden gerealiseerd. Thema's die hier worden meegenomen zijn o.a. zettingsgevoeligheid, bodemsoort, kabels en leidingen, grondwater en het gebruik van bodemenergie.

Het aspect bodemenergie is geregeld in het Besluit bodemenergie (vanaf juli 2013). Het Besluit bodemenergie schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd. Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht (Activiteitenbesluit). Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.)

De basis van warmte-koude opslag ligt in het seizoensmatig opslaan van warmte en koude in de bodem. Er zijn zowel open systemen als gesloten systemen. Warmte-koude opslag is een bewezen vorm van duurzame energie en wordt gestimuleerd in Zeeland.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (conventionele explosieven) kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over een inventarisatie van niet gesprongen explosieven op een signaleringskaart, opgesteld door historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Deze signaleringskaart geeft aan in welke gebied er meer of minder risico is op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Per gebied gelden verschillende voorwaarden. Wanneer een gebied bestemd wordt in een risicogebied, worden ontwikkelingen in dit gebied aan het beleid getoetst.

Aardkundige waarden

Met betrekking tot aardkundige waarden is er geen landelijke wetgeving. In de provincie Zeeland en in de gemeente Schouwen-Duiveland zijn de aardkundige waarden opgenomen in het Omgevingsplan en het Bodembeleidsplan. Ten aanzien van de aardkundige waarden richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.

4.4.2 Toetsing

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Op de locatie hebben mogelijk bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Er zijn in het verleden, voor zover bekend, geen bodemonderzoeken uitgevoerd. In het kader van de nieuwe ontwikkeling zijn twee verkennend bodemonderzoeken (één per perceel) ter plaatse van het plangebied uitgevoerd.

Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de huidige kwaliteit van de bodem, dat wil zeggen de kwaliteit van de grond en het grondwater, en op basis hiervan nagaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de nieuwbouw van twee woningen. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5740. Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5725.


Voor beide percelen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, te weten voor het perceel van huisnummer 19 (Mitec, rapportnummer 17MDL465.10, d.d. 13 december 2017) bijgevoegd als Bijlage 2 en voor het perceel van huisnummer 21 en (Mitec, rapportnummer 18MDL050.10, d.d. 2 maart 2018 ) bijgevoegd als Bijlage 3 Hierna worden de beide onderzoeken beschreven en de resultaten en conclusies weergegeven.

Perceel huisnummer 19
Op basis van de verkregen informatie van de gemeente Schouwen-Duiveland als van de opdrachtgever is de hypothese gesteld dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen bodemverontreiniging is te verwachten. De onderzoekslocatie is derhalve aangemerkt als een onverdachte locatie.


Het veldwerk is in december 2017 uitgevoerd. Er zijn bij de uitgevoerde grondboringen zintuigelijk geen afwijkingen waargenomen. Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat in mengmonster 1 van de bovengrond en mengmonster 2 van de ondergrond voor geen van de onderzochte parameters een overschrijding van de achtergrondwaarde is aangetoond. Verder blijkt dat in het ondiepe grondwater uit peilbuis 3 voor de onderzochte parameters bairum, som-xylenen en naftaleen een overschrijding van de streefwaarde is aangetoond.


Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "onverdachte locatie" voor de locatie, strikt formeel gezien, te worden verworpen.


Op basis van historisch onderzoek, de zintuigelijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en vormen geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw van een woning op het perceel van huisnummer 19.


Perceel huisnummer 21
Op basis van de verkregen informatie van de gemeente Schouwen-Duiveland als van de opdrachtgever is de hypothese gesteld dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen bodemverontreiniging is te verwachten. De onderzoekslocatie is derhalve aangemerkt als een onverdachte locatie.


Het veldwerk is in februari 2018 uitgevoerd. Er zijn bij de uitgevoerde grondboringen zintuigelijk afwijkingen waargenomen. Deze zintuigelijk afwijkingen zijn verder niet opgenomen in het onderzoeksrapport. Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat in mengmonster 1 van de bovengrond voor geen van de onderzochte parameters een overschrijding van de achtergrondwaarde is aangetoond. In mengmonster 2 van de ondergrond is voor de onderzochte parameter nikkel een overschrijding van de achtergrondwaarde aangetoond.


Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "onverdachte locatie" voor de locatie, strikt formeel gezien, te worden verworpen.


Op basis van historisch onderzoek, de zintuigelijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en vormen geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw van een woning op het perceel van huisnummer 21.


Ten aanzien van beide percelen dient vermeld te worden dat beide onderzoeken niet gebruikt kunnen worden voor grond, welke afkomstig is van de beide onderzoekslocaties en elders toegepast worden, maar wel wanneer deze grond wordt afgevoerd naar een erkend verwerker.

Duurzaam bodemgebruik / bodemenergie / warmte-koude opslag

Op de locatie is bodemenergie toepasbaar en is de kans op wateroverlast groot. Verder is de locatie matig zettingsgevoelig waar sprake is van een sterke zoute kwelvorming.

Niet gesprongen explosieven

Op basis van de signaleringskaart vindt de ontwikkeling niet in een verdacht gebied plaats, waardoor onderzoek hiernaar niet benodigd is.

Aardkundige waarden

Op basis van de aardkundige waardenkaart van de provincie Zeeland (Geoloket: Zeeuw bodemvenster) zijn er ter hoogte van het plangebied geen aardkundige waarden van provinciaal, nationaal en internationaal niveau aangewezen.

4.4.3 Betekenis voor het plangebied

Het aspect bodem vormt gezien de onderzoeksresultaten geen belemmering voor het planvoornemen. Indien er een landschappelijke inpassing plaatsvindt door middel van een aarde wal kan eventueel gebruik worden gemaakt van een grootschalige bodemtoepassing volgens het Besluit bodemkwaliteit.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk
  • ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.

Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).

4.5.2 Inventarisatie omgeving

Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bronnen. In onderstaand figuur is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Het plangebied is rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0022.jpg"  
figuur 4.4: Uitsnede provinciale risicokaart  

Het plangebied betreft een perceel met de bestemming 'Wonen' met daarop 2 burgerwoningen. Woningen worden geclassificeerd als kwetsbare objecten. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen BEVI-inrichtingen gelegen. Op ruime afstand (1km) van het plangebied bevinden zich drie risicovolle inrichtingen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) gelegen. Het gaat om het LPG Tankstation 'De Schelphoek', een caravan en opslagstalling 'R.P. 't Hart' en landbouwbedrijf 'J.L. Goense'. De laatste twee inrichtingen hebben beide een bovengrondse propaantank met een inhoud van van respectievelijk 5000 en 3000 liter. Het tankstation bestaat uit een LPG vulpunt en reservoir. Het plangebied ligt buiten de invloedsgebieden van deze inrichtingen. Daarnaast ligt het plangebied ook buiten de effectafstand voor (beperkt) kwetsbare objecten (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations).

4.5.3 Transport van gevaarlijke stoffen

De rijkswegen N57, N59 en N256 zijn aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De wegen liggen op een zodanige afstand dat het invloedsgebied van deze wegen over het plangebied reiken. Voor de bevoorrading van het LPG tankstation vindt transport van LPG over de Serooskerkseweg plaats. Het plangebied ligt op circa 35 meter van de Serooskerkseweg en dus binnen het invloedsgebied van de N57. Uit de inventarisatie blijkt dat het plaatsgebonden risico ten allen tijde lager dan de grenswaarde 10-6/jaar. Tevens is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.

Op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) moet het groepsrisico worden verantwoord in de toelichting van het bestemmingsplan. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierin wordt ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de N57, N59 en N256 en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de deze wegen een ramp voordoet. Ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dient de Veiligheidsregio Zeeland (VRZ) om advies te worden gevraagd. Dit advies komt verderop in deze paragraaf aan bod.

4.5.4 Beperkte verantwoording groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico’s in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Voor de onderdelen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dient het bevoegd gezag deze verantwoording (wettelijk) verplicht ter advisering aan de brandweer/veiligheidsregio voor te leggen.

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de de Veilgheidsregio Zeeland (VRZ). De VRZ heeft per mail d.d. 2 juli 2020 gereageerd, zie Bijlage 6.

Het plan is door de VRZ beoordeeld en daarbij langs de selectiestappen uit het vastgestelde beleid Advieskader Omgevingsveiligheid gelegd. Uit de beoordeling blijkt het volgende:

  • De beschouwde ontwikkeling is van dien aard dat het groepsrisico van het gebied t.o.v. de aanwezige risicobron(nen) niet zal toenemen en er geen noemenswaardige externe veiligheidsrisico¡¦s spelen (stap 1 uit de Handreiking Signaleringskaart).


De VRZ acht het om die reden niet noodzakelijk om ten aanzien van externe veiligheid nader op deze ontwikkeling te adviseren.

4.5.5 Betekenis voor het plangebied

Met voorliggend planvoornemen worden de bestaande individuele burgerwoningen gesloopt en de bouwvlakken verplaatst binnen hetzelfde perceel waarin de bouw van twee nieuwe woningen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt wordt. Als gevolg hiervan verandert de beoogde ruimtelijke situatie niet. In de nieuwe situatie komen de woningen echter wel verder van de Serooskerkseweg af te liggen. Daarnaast wordt de voormalige minicamping op het perceel planologisch-juridisch wegebestemd en daarmee komt te vervallen.

In deze paragraaf zijn de van belang zijnde risicobronnen geïnventariseerd en geanalyseerd. Hieruit is gebleken dat er geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen beperkingen aan de ontwikkelingen in het plangebied gesteld worden. Andersom zorgt de ontwikkeling niet voor een beperking van BEVI-inrichtingen en transportroutes voor vervoer gevaarlijke stoffen.

4.6 Kabels en leidingen

4.6.1 Algemeen

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer¹.

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico’s met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken².


¹ = ‘Leidingen die deel uitmaken van een inrichting’ zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).

² = Onder zgn. ‘leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.

4.6.2 Betekenis voor het plangebied

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. In het straatprofiel van de Serooskerkseweg/Stoofweg zijn wel de reguliere leidingen voor gas, water, elektra en telefonie/internet gelegen. Met planologische niet relevante leidingen in of nabij het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden in het bestemmingsplan.


Op het moment van daadwerkelijke realisering van de voorgenomen ontwikkeling dient tenminste drie werkdagen voor de aanvang van graafwerkzaamheden, door degene die de graafwerkzaamheden uitvoert, contact te worden opgenomen met het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC), waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven.

4.7 Flora en fauna

4.7.1 Inleiding

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden.


Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen had het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EZ het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof.

Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State uitspraak gedaan waarin zij heeft geoordeeld dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis mag worden gebruikt voor toestemming voor activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming, zoals een vergunning of een melding. Ook de “standaard grenswaarde” die in het PAS was opgenomen, kan nu niet meer worden gebruikt.


Het is niet zo dat nu voor ieder project een Wnb-toestemming nodig is. Maar, er is geen (generieke) drempelwaarde meer waaronder een vergunning niet nodig is. Dat moet nu per aanvraag beoordeeld worden. Dat is nodig bij planologische procedures (zoals een bestemmingsplan) en bij de verlening van een omgevingsvergunning (i.v.m. het zogenaamde ‘aanhaken’). Of er Wnb-toestemming vanwege stikstof nodig is, is afhankelijk van een stikstofberekening en/of een ‘voortoets’ (= milieukundig / ecologisch vooronderzoek), in relatie tot de beleidsregels die het bevoegd gezag (i.c. de provincie Zeeland) hanteert.

Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.


Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.

4.7.2 Toetsing

Gebiedsbescherming

Er ligt op circa 40 meter ten zuiden van het plangebied een Natura 2000-gebied (De Schelphoek) en het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). De onderzoekslocatie ligt binnen de invloedsfeer van het NNZ (binnen 100 meter) en het Natura 2000-gebied. Vanwege de nabijheid van de NNZ en het Natura 2000-gebied is niet uit te sluiten dat er geen significante effecten optreden. Derhalve dient er een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd te worden.

Stikstofdepositie

Gezien de invulling van het plangebied op basis van het planvoornemen, de afstand van het plangebied ten opzichte van de omliggende Natura 2000-gebieden en de uitspraak van de Raad van State, met betrekking tot het PAS-beoordelingskader, dient er een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. In dit kader is een stikstofdepositite berekening (Pouderoyen-Tonnaer, kenmerk J190247.003, d.d. 19 mei 2020) uitgevoerd, welke is opgenomen als Bijlage 7.

In de stikstofberekening is aangetoond of er sprake is van een overschrijding van de norm voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Er is daarbij gekeken naar zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.

Uit de berekening met AERIUS blijkt dat er bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie worden uitgesloten.

Deze uitkomsten geven derhalve geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.

Soortenbescherming

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als ruim opgezet woonperceel met veel versnipperd groen. Een groot deel van het perceel bestaat uit grasland. Tevens bevinden zich met name aan de zuidzijde en het midden van het perceel meerdere bossages en daarmee is er de mogelijkheid dat er beschermde flora en fauna binnen het plangebied bevinden. Met het planvoornemen dienen enkele bomen gekapt te worden en zal geïnventariseerd moeten worden of er beschermde diersoorten aanwezig zijn op het perceel. Tevens is er door de sloop van de woningen een grotere kans op het verdwijnen van vleermuizenverblijven en de vernietiging van nesten. Derhalve wordt het uitvoeren van een quickscan flora en fauna noodzakelijk geacht.


In dat kader is een Quickscan Flora en Fauna (Econsultancy, rapportnummer 6077.002, d.d. 8 maart 2018) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Schouwen-Duiveland. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 8.

De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie beschermde planten- en diersoorten aanwezig, of te verwachten zijn die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden van de voorgenomen ingreep. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden en houtopstanden die volgens de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.


Een quickscan flora en fauna is een toets van de ecologische potenties van de onderzoekslocatie en betreft geen volwaardig soort(en) specifiek onderzoek. Er worden in het onderzoek geen inventarisaties uitgevoerd van soorten en soortgroepen. In de quickscan flora en fauna wordt uitsluitsel gegeven over de eventuele noodzaak tot een aanvullend soortonderzoek.

De huidige beplanting op de locatie zal waar mogelijk behouden blijven, maar zal grotendeels verwijderd moeten worden om te voldoen aan de nieuwe plannen. Er worden opnieuw bosgordels en bosvlak ingeplant. De waterpartij zal behouden blijven. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0023.jpg"  
figuur 4.5: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen  

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Ten aanzien van verschillende vleermuissoorten en de huismus, ransuil, boomvalk en kerkuil dient nader ecologisch onderzoek uitgevoerd te worden om de functie van de onderzoekslocatie voor deze soorten inzichtelijk te maken. Bij aanwezigheid dient een ecologisch activiteitenplan opgesteld te worden welke ter goedkeurig bij de provincie komt te liggen aan de hand van een ontheffingsaanvraag. Verstoring van algemene broedvogels kan voorkomen worden door te werken buiten het broedseizoen. Verder dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht.

Gelet op de uitkomsten van de QuickScan Flora en Fauna is een nader onderzoek Ecologie (Econsultancy, rapportnummer 6077.007, d.d. 28 oktober 2019) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Schouwen-Duiveland. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9.

Conclusie

Het aanvullend ecologisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van sloopwerkzaamheden van de woningen op de onderzoekslocatie en de verdere herontwikkeling van de locatie. Op basis van het onderzoek is beoordeeld of bij de uitvoering van de voorgenomen ingreep sprake zal zijn van overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de huismus, kerkuil en de vleermuissoorten gewone dwerg-vleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis en gewone grootoorvleermuis.

Bij de voorgenomen werkzaamheden op de onderzoekslocatie is, zonder het nemen van maatregelen, sprake van verstoring en vernieling van één zomerverblijfplaats en één paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Omdat verstoring of beschadiging van individuen of hun verblijfplaatsen niet op voorhand te voorkomen is, vindt overtreding plaats van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de gewone dwergvleermuis. De sloopwerkzaamheden zijn daarmee ontheffingsplichtig.


De maatregelen en vervolgstappen die genomen dienen te worden om verstoring en/of beschadiging van de aangetoonde verblijfplaatsen te mitigeren en de functionaliteit van de verblijfplaatsen te behouden zijn beschreven in bijlage 1 van het onderzoek.

Aanbevelingen

Ondanks dat aan de vereiste onderzoeksinspanning is voldaan, kan het nooit volledig worden uitgesloten dat een incidentele verblijfsfunctie van één of enkele beschermde individuen wordt gemist of na het nader onderzoek ontstaat. Het protocollair onderzoek blijft een reeks van momentopnamen, waardoor niet elke avond en/of ochtend gedurende het seizoen onderzoek plaats kan vinden. Wanneer tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch (verblijfplaatsen van) één of meerdere vleermuizen worden aangetroffen op onverwachte plekken, dienen de verstorende werkzaamheden ter plaatse tijdelijk te worden gestaakt en dient in eerste instantie contact te worden opgenomen met Econsultancy of een lokale vleermuisdeskundige. In overleg zal vervolgens worden bepaald hoe verder gehandeld dient te worden en welke eventuele maatregelen getroffen moeten worden.


De onderzoekslocatie wordt gebruikt door vleermuizen als foerageergebied. Ten aanzien van in de omgeving foeragerende vleermuizen wordt geadviseerd om gedurende de werkzaamheden en in de nieuwe situatie verlichtingsarmaturen te gebruiken die naar beneden schijnen en zo min mogelijk strooilicht veroorzaken, of om andere vleermuisvriendelijke verlichting toe te passen.


De woningen en het groen op de onderzoekslocatie worden verder door verschillende algemene broedvogelsoorten (boerenzwaluw, kauw, duif, koolmees, winterkoning) gebruikt als nestlocatie. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt dient vooraf aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden door een ter zake kundige. In gebruik zijnde nesten mogen niet worden beschadigd.


Tot slot dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht ten aanzien van in het wild levende dieren en planten (zie bijlage 2 van het onderzoek).

Vleermuiskasten

Aan de hand van de resultaten van het vleermuisonderzoek blijkt dat er in de opstallen op de onderzoekslocatie één zomerverblijfplaats en één paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig is. De eerste vervolgstap in het kader van de Wet natuurbescherming is het bieden van alternatieve tijdelijk verblijfplaatsen voor de vleermuizen. Uit de tussentijdse resultaten (juni 2019) van het nader onderzoek is gebleken dat er waarschijnlijk drie zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen aanwezig zouden zijn. In dat kader zijn op 18 juli 2019 door Econsultancy 12 vleermuiskasten aangebracht ter tijdelijke compensatie van drie mogelijk te verdwijnen zomerverblijfplaatsen van vleermuizen. Er is gekozen voor preventieve compensatie van een drietal zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen. Deze kasten kunnen tevens dienen als tijdelijk vervangende paarverblijfplaatsen, en voor verschillende vleermuissoorten, waaronder ook de ruige dwergvleermuis.

Ter informatie voor het ophangen van de vleermuiskasten is een memo door Econsultancy opgesteld (projectnr: 6077.008, d.d. 18-7-2019) welke is bijgevoegd als Bijlage 10.

4.7.3 Betekenis voor het plangebied

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Verstoring van algemene broedvogels kan voorkomen worden door te werken buiten het broedseizoen. Verder dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht.

Ten behoeve van de sloopwerkzaamheden is door Econsultancy voor zowel het perceel met huisnummer 19 als 21 een ontheffingsaanvraag ingediend bij het bevoegd gezag (i.c. de provincie Zeeland) en is op respectievelijk 6 april 2020 (zie bijlage Bijlage 11) als 27 maart 2020 (zie bijlage Bijlage 12) per brief te kennen gegeven dat de ontheffing onder oplegging van voorschriften kan worden verleend. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar.

4.8 Geluid

4.8.1 Inleiding

De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai en industrielawaai door middel van zonering. In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect wordt in paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' nader bekeken.

Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).

Industrielawaai

In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van het bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.

Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde. Het college van burgemeester en wethouders heeft in de vergadering van 10 november 2020 besloten een hogere grenswaarde voor het wegverkeerslawaai op grond van de Wet geluidhinder vast te stellen van maximaal:

  • 53 dB voor de te bouwen woning op het perceel Serooskerkseweg 19 te Serooskerke en
  • 55 dB voor de te bouwen woning op het perceel Serooskerkseweg 21 te Serooskerke.
4.8.2 Toetsing

Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied (< 1 km) bevinden zich geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen in de zin van de Wet Geluidhinder. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen en vice versa.

Wegverkeerslawaai

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van geluidgevoelige objecten (woningen). Het aantal woningen neemt echter niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder zou in dit geval dan ook niet noodzakelijk zijn. Echter zal de drukke Serooskerkseweg ter hoogte van de geplande nieuwbouw in de toekomst nog meer verkeer verwerken. Dit komt doordat de kruising met de Stoofweg wordt afgesloten en de N57 wordt doorgetrokken ter hoogte van de kruising Stoofweg/Dammenweg naar het zuidelijkere trace van de N57. Hierdoor moet het verkeer komend van en naar Zierikzee richting Renesse eerst voorbij de woningen. Het verkeer komend vanaf de Brouwersdam richting Burgh-Haamstede en vice versa zal niet meer langs de geplande nieuwbouw komen. Dit deel van de de verkeerstromen is echter kleiner, waardoor per saldo het verkeer zal toenemen. De Stoofweg zal met deze toekomstige ontwikkeling verkeersluwer worden, aangezien deze weg doodlopend zal worden.

De geluidgevoelige objecten zijn gelegen in de geluidszone van de in de geluidszone van de N57 en de N59. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader. Nieuwbouw dient in principe aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te voldoen. In het gemeentelijke Beleid Hogere Waarden Wegverkeerslawaai is een uitzondering voor buiten de bebouwde kom opgenomen en kan een hogere waarde worden toegestaan. Hierbij kan gegaan worden tot 58 dB.

In dit kader is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Econsultancy, rapportnummer 6077.003, d.d. 24 mei 2019) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Schouwen-Duiveland. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 13.

4.8.3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Voor de toekomstige woningen zijn reeds tekeningen opgesteld. Voor de woningen zijn toetspunten ten behoeve van maximaal twee bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 4.21. De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 58 dB. Er vindt een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Voor de realisatie van de woningen dient vanwege de wegen N57 en de N59 een hogere waarde te worden aangevraagd. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen wordt vanwege de kleinschaligheid van het geprojecteerde plan niet doelmatig geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00258BphBU-VA01_0024.jpg"  
figuur 4.6 : impressie van de omvang van reconstructie N57/N59 met het plangebied aangeduid (geel vlak)  

Voor de nieuw te realiseren woningen dient ten gevolge van de overschrijding van de grenswaarde een hogere waarde aan het B&W van Schouwen-Duivenland te worden aangevraagd. De gemeente kan hierbij de volgende kenmerken van het plan in overweging nemen:

  • de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden, toepassen van dove gevels is niet noodzakelijk;
  • bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren;
  • het plan voorziet in de vervanging van de bestaande gebouwen;
  • de nieuwe woningen worden op grotere afstand tot de weg gerealiseerd;
  • door de geplande reconstructie van de N57 en N59 zal de (hoogste) geluidsbelasting circa 3 dB afnemen;
  • het herpositioneren van de woningen binnen de beschikbare ruimte leidt niet tot significant lagere geluidsbelastingen;
  • middels nader onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels zal in het kader van Bouwbesluit een binnenniveau van maximaal 33 dB geborgd worden.
4.8.4 Betekenis voor het plangebied

Voor de realisatie van de woningen dienen vanwege de N57 en de N59 hogere waarden te worden aangevraagd. Rekening houdend met reconstructie van de N57 en N59 hoeft enkel vanwege de N59 een hogere waarde te worden aangevraagd. Het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau van maximaal 33 dB) dient voor de nieuw te bouwen woningen te worden gegarandeerd. Gezien de standaard karakteristieke geluidwering van minimaal 20 dB uit het Bouwbesluit voor nieuwbouw, is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

Omdat in dit stadium van het plan geen gedetailleerde gegevens / tekeningen omtrent de gevelindeling beschikbaar zijn valt een toetsing van de karakteristieke geluidwering buiten het kader van het onderzoek. Op grond van de hoogte van de geluidbelastingen kan er van worden uitgegaan dat het voldoen aan de vereiste karakteristieke geluidwering technisch mogelijk is. Dit onderzoek kan daarom worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning activiteit bouw.

4.9 Licht en duisternis

4.9.1 Algemeen

De gemeentelijke Module Licht en Duisternis (2009) schrijft voor dat aandacht dient te worden besteed aan kunstmatige verlichting, teneinde te voorkomen dat negatieve effecten van lichthinder optreden. Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

De gemeente Schouwen-Duiveland wil haar duisternis zo goed mogelijk borgen zodat deze kwaliteit behouden kan blijven. Ze heeft daarvoor een aantal uitgangspunten gesteld ten behoeve van buitenverlichting (aan gevels en op de percelen) en daarbij een prioriteringsvolgorde bepaalt die daarbij gehanteerd moet worden:

  • Alleen licht plaatsen als het echt noodzakelijk is;
  • Alleen dan verlichten als het licht noodzakelijk is;
  • Alleen die plaats verlichten waar licht nodig is;
  • Daarbij geen onnodig fel licht gebruiken;
  • Alle buitenverlichting dynamisch (bewegingssensors), alleen neerwaarts gericht en zodanig aangebracht dat er van buiten het terrein geen zich is op de lichtbron;
  • paardenbak wordt niet verlicht.

4.9.2 Toetsing

Het plangebied ligt in de oksel van de kruising Serooskerkseweg/Stoofweg aan de rand van een natuurgebied en heeft dus veel uitstraling naar buiten. Door een goede landschappelijke inpassing kan de directe zichtlijn van buiten op het plangebied worden weggenomen. Echter zal door de 'open zichtlijnen' die de woningen hebben op het aangrenzende agrarisch landschap aan de noordzijde van het plangebied, eventuele verlichting ter plaatse dynamisch zijn, naar beneden gericht en enkel die locatie verlichten die verlicht moet worden. Dit geldt voor zowel verlichting op het perceel als bij de woningen en bijgebouwen.

4.9.3 Betekenis voor het plangebied

Het aspect licht vormt geen belemmering voor het plan.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Algemeen

In hoofdstuk 5 (artikel 5.16), van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. Een bestemmingsplan mag ingevolge deze regelgeving vastgesteld worden indien er sprake is van één van de volgende gevallen:

  • Er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden.
  • De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk.
  • Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht.
  • De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
4.10.2 Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsplan om de bestaande individuele burgerwoningen te slopen en de bouwvlakken te verplaatsen binnen hetzelfde perceel waarin de bouw van twee nieuwe woningen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt wordt. Per saldo zal de ontwikkeling geen extra verkeersbewegingen veroorzaken. Er zal sprake zijn van een verkeersafname ten gevolge van het planvoornemen door het weg bestemmen van de minicamping. Vice versa dient, in het kader van de bestemmingsplanwijziging en een goede ruimtelijke ordening een beoordeling van het woon- en leefklimaat voor de twee woningen plaats te vinden. Derhalve is een luchtkwaliteitsonderzoek (Econsultancy, rapportnummer: 6077.004, d.d. 19 maart 2018) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied welke is opgenomen als Bijlage 14.

4.10.3 Luchtkwaliteitsonderzoek

De Wet milieubeheer vormt met titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ het wettelijk kader voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. Een plan wordt toelaatbaar geacht indien deze:

  • niet resulteert in een overschrijding van een grenswaarde;
  • niet resulteert in een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • is opgenomen in, of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Het plan is niet opgenomen in het NSL, het effect van het plan op de luchtkwaliteit dient getoetst te worden aan de grenswaarden.

In de NSL-monitoringstool is in de toekomstige peiljaren (2020 en (2030) rekening gehouden met het planvoornemen voor een omlegging van de N57. Voor het luchtkwaliteitsonderzoek is als worstcase scenario, gezien de ligging van de N57 ten opzichte van het plan, derhalve voor de toekomstige situatie aangesloten bij de huidige wegligging (NSL peiljaar 2016). De intensiteiten voor het toekomstig peiljaar zijn, tot op minimaal 1.75 km afstand van het plan, conform het akoestisch onderzoek overgenomen van het geluidregister. De wegvakken op grotere afstand leveren, vanwege de relatief lage verkeersintensiteiten, geen relevante bijdrage meer aan de luchtkwaliteit ter hoogte van het plan. Voor de berekening van de luchtkwaliteit nabij de wegen is gebruik gemaakt van de NSL-Rekentool versie 2017.

De beoordeling van de luchtkwaliteit heeft plaatsgevonden voor zowel de huidige als toekomstige situatie. De huidige situatie betreft in de regel het peiljaar waarin het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Voor het onderzoek naar de huidige en toekomstige situatie is respectievelijk het rekenjaar 2018 en 2028 gehanteerd. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan. De realisatie van twee woningen draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging en er vinden geen overschrijdingen van de grenswaarden plaats.

Aangezien de rapportage inmiddels is verouderd is door het bevoegd gezag om een actualisatie van het luchtkwaliteitsonderzoek gevraagd.

Derhalve is een aanvullende notitie luchtkwaliteit (Econsultancy, rapportnummer: 6077.004, d.d. 18 mei 2020) opgesteld waarin een kwalitatieve onderbouwing van de luchtkwaliteit is gegeven. De aanvullende notitie is als Bijlage 15 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Het uitvoeren van een volledig nieuw luchtkwaliteitsonderzoek is om meerdere redenen niet wenselijk:

  • De ontwikkeling van twee woningen valt onder de categorie woningbouwlocaties van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De realisatie van de twee woningen is daarmee zondermeer toelaatbaar.
  • In het onderzoek uit 2018 is gebruik gemaakt van de NSL Rekentool. Deze is inmiddels vervangen door de Aerius Lucht Rekentool.
  • De berekende concentraties ter hoogte van de toetspunten waren ruim lager dan de wettelijke grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen.

Op basis van bovenstaande conclusies en een expert-judgement worden naar aanleiding van een nieuw luchtkwaliteitsonderzoek geen andere conclusies verwacht. Voor de actualisatie ten behoeve van het plan kan een kwalitatieve onderbouwing voldoende inzicht geven in de heersende en toekomstige luchtkwaliteit.

4.10.4 Betekenis voor het plangebied

Geconcludeerd kan worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt. Uit de aanvullende notitie blijkt dat de gerapporteerde concentraties sinds het onderzoek uit 2018 nog verder zijn afgenomen. Hierdoor wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de 2 te realiseren woningen geen belemmering vormt voor het plan. De luchtkwaliteitseisen leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.11 (vormvrije) M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Algemeen

De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

4.11.2 Regelgeving

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:

  • een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
  • een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
  • een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., ook al blijven zij onder de genoemde drempelwaarden.

Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.

4.11.3 Toetsing

Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C en/of D van bijlage I van het Besluit m.e.r.

4.11.4 Betekenis voor het plangebied

Er hoeft geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling te worden gedaan danwel een MER te worden opgesteld.

4.12 Milieuhinder

4.12.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

4.12.2 Geurhinder veehouderijen

Voor veehouderijen is het beleid ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de wet zijn normen bepaald die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is (geen geuremissiefactoren vastgesteld), stelt de wet minimumafstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend met contouren. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden (OUa of OUa/S). Hiervoor zijn emissiefactoren vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld.

4.12.3 Betekenis voor het plangebied

Uit het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Schouwen-Duiveland’ van de gemeente Schouwen-Duiveland blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied geen bedrijven gelegen zijn die milieuhinder veroorzaken, zodanig dat deze van invloed is op de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Binnen het plangebied wordt geen vee gehouden en is op grond van de bestemming (Wonen) ook niet mogelijk. Tevens blijkt uit het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Schouwen-Duiveland’ van de gemeente Schouwen-Duiveland dat in de omgeving van het plangebied geen veehouderijen gelegen zijn die geurhinder veroorzaken, zodanig dat deze van invloed is op de voorgenomen ontwikkelingen. Hierdoor wordt voldaan aan de minimale afstandseisen uit de Wet Geurhinder en veehouderij. Het aspect geurhinder vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

4.13 Water

4.13.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn:

  • het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater;
  • het hergebruik van water;
  • het zuinig omgaan met drinkwater;
  • het beperken van de onttrekking van grondwater.

Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase

De gemeente is in principe verantwoordelijk voor de omgang met hemelwater in het stedelijke gebied, maar legt wel meer verantwoordelijkheid bij de perceeleigenaar. Pas wanneer men zich niet redelijkerwijs van het hemelwater kan ontdoen is de gemeente gehouden aan het treffen van maatregelen (Waterwet, art. 9a). De gemeente zal beoordelen wat zij in dit verband redelijkerwijs van de perceeleigenaar mag vragen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de gewenste voorkeursvolgorde voor de omgang met hemelwater.

4.13.2 Watertoets

Teneinde de omgang met het water bij het planvoornemen te beschrijven, is de watertoetstabel opgesteld. In de watertoetstabel zijn voor de diverse relevante waterthema's de waterdoelstellingen van het waterschap weergegeven, met daarbij de uitwerking van deze doelstellingen voor de onderhavige locatie. Het Waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat hebben aan de hand van de watertoetstabel een advies gegeven.

Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering en heeft daarom geen negatief effect op de waterveiligheid.  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties  
Er wordt geen oppervlakte weggenomen die nu in gebruik is als waterberging. Het verhard oppervlak neemt in de nieuwe situatie niet toe. De huidige waterberging is voldoende om de huidige verharding te verwerken. Het planvoornemen zal dan ook geen negatieve effecten hebben op dit aspect van de waterhuishouding.  
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Binnen het plangebied zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder en de gemeente.
Het hemelwater wordt geloosd op het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied en op de naastgelegen sloot. Het hemelwater wat op verharde oppervlakten komt infiltreert op natuurlijke wijze in de bodem. Eventueel kan het hemelwater worden opgevangen en hergebruikt m.n. voor toiletspoeling. Het afvalwater zal aangesloten worden op het bestaande rioolstelsel/drukriool. Binnen het plangebied zullen de nodige aanpassingen dan wel verlegging van de huidige riolering plaatsvinden.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging 
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden.  
Het planvoornemen is niet van invloed op de grondwaterkwantiteit. Het regenwater dat op de verharding valt, stroomt af richting de bodem of waterberging waar het water infiltreert. De grondwaterkwantiteit zal hierdoor niet veranderen. Daarnaast zal er geen grondwater worden onttrokken. Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater of het specifiek infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen in het plangebied, dus verdroging is hier niet aan de orde.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede rondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied, specifiek daarvoor bedoeld infiltratiegebied en/of gebied voor drinkwatervoorziening. Daarnaast ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterkwaliteit wordt door de ontwikkeling van het planvoornemen niet negatief beïnvloed.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren.  
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van het oppervlakte- en grondwater worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.  
Volksgezondheid 
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
Er zijn geen risico's voor volksgezondheid bekend. Er zijn geen bestaande watergangen en er is geen sprake van de aanleg van (extra) open water.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Voor de beoogde ontwikkeling van de woningen wordt het projectgebied niet opgehoogd of verlaagd. De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden.  
Natte natuur 
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
Het plangebied grenst niet direct aan natte natuurgebieden (N57 vormt barrière). De bestaande natuurwaarden worden niet aangetast. Er zijn daarom geen
bijzondere maatregelen te treffen.  
Onderhoud oppervlaktewater 
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
In het plangebied liggen geen waterlopen. De waterberging binnen het plangebied zal vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting komen te liggen, zodat regulier onderhoud mogelijk is.  
Andere belangen waterbeheer  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Van een verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen is geen sprake, omdat er geen woningen worden toegevoegd. Met het weg bestemmen van de voormalige minicamping zal sprake zijn van een verkeersafname. Parkeergelegenheid voor de twee woningen wordt op eigen terrein
gerealiseerd.  

4.13.3 Wateradvies

Het Waterschap Scheldestromen heeft per mail d.d. 4 april 2018 en per brief d.d. 8 juli 2020 in het kader van het wettelijk vooroverleg laten weten geen opmerkingen te hebben en akkoord te zijn met de waterparagraaf, zoals hiervoor opgenomen. De reactie van Waterschap Scheldestromen is opgenomen als Bijlage 16.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende aangrenzende bestemmingsplan. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting op de planregels

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.

Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid;
  • Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden,ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting. In onderhavig bestemmingsplan is dit niet aan de orde omdat de gronden worden uitgegeven als bedrijventerrein.

5.4 Toelichting op de bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

5.4.1 Bestemming Groen

Deze gronden zijn bestemd voor groen, landschappelijke inpassing en ontsluiting. Op deze gronden zijn uitsluitend ten dienste van de bestemming gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. De oppervlakte van gebouwen mag maximaal 15 m² bedragen. De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen. Tevens zijn in de regels nadere bepalingen opgenomen voor gebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.4.2 Bestemming Wonen

Deze gronden zijn bestemd voor wonen, landschappelijke inpassing en ontsluiting. Onder voorwaarden is de uitoefening van aan huis gebonden beroepen toegestaan. Voor het exploiteren van een bed & breakfast zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Per bouwvlak is 1 vrijstaande woning toegestaan binnen de bouwaanduiding 'vrijstaand'. De oppervlakte aan bijgebouwen mag per woning maximaal 150 m² bedragen, In de bouwregels is de verdere maatvoering binnen het plangebied uitgewerkt. Tevens zijn in de regels nadere bepalingen opgenomen voor gebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.4.3 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 en Waarde - Archeologie 7

De archeologisch waardevolle terreinen, die zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, zijn voorzien van een dubbelbestemming ten behoeve van het behoud van de archeologische waarden. Alle gronden binnen het plangebied kennen één van de drie in dit plan opgenomen dubbelbestemmingen. Iedere bestemming stelt eigen regels aan bodemroerende werkzaamheden. De dubbelbestemmingen verschillen van elkaar voor wat betreft de oppervlakte en de diepte waarop werkzaamheden mogen plaatsvinden. Bouwen binnen deze gebieden is in beginsel slechts mogelijk middels afwijken. Afwijken is niet nodig nadat op basis van een archeologisch onderzoek is gebleken dat op de bouwlocaties geen archeologische waarden aanwezig zijn, nadat aanwezige waarden voldoende zijn zeker gesteld, voor vervanging van bestaande bouwwerken en indien de horizontale afmetingen van het bouwwerk en de horizontale en verticale afmetingen van de fundering niet verandert. Voorts is voor werkzaamheden waardoor de bodem wordt geroerd, het vereiste van een omgevingsvergunning opgenomen.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregeling

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.

5.5.3 Algemene gebruiksregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.

5.5.4 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

5.5.5 Algemene wijzigingsregels

De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

5.6 Overgangs- en slotregels

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de onderbouwing van de financieel-economische uitvoerbaarheid zijn twee aspecten van belang. Er dient inzichtelijk te worden gemaakt of en zo ja, welke kosten aan het planvoornemen zijn verbonden voor de gemeente en tevens dient te worden aangetoond dat het planvoornemen zodanig realistisch is dat het daadwerkelijk kan worden gerealiseerd binnen de planperiode van het bestemmingsplan.


De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
  • 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
  • 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer, tevens eigenaar. Alle (voorbereiding)kosten (zoals plankosten, onderzoeken en procedures, inclusief gemeentelijke begeleiding) zijn voor rekening van initiatiefnemers. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst met de gemeente Schouwen-Duiveland. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de woningen gerealiseerd worden en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld. Voor de gemeente zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.


Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.3 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

6.3.1 Resultaten overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1.van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) voorgelegd aan:

  • 1. de Provincie Zeeland;
  • 2. het Waterschap Scheldestromen;
  • 3. de Veiligheidsregio Zeeland.

De volgende reacties zijn binnengekomen:

  • 1. Provincie Zeeland, brief d.d. 13 juli 2020;
  • 2. Waterschap Scheldestromen, mail d.d. 4 april 2018 en brief d.d. 8 juli 2020;
  • 3. Veiligheidsregio Zeeland, brief d.d. 2 juli 2020.

De reacties zijn in Bijlage 17 opgenomen. De betreffende instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan en derhalve hebben de reacties niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

6.3.2 Resultaten vaststellingsprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de vaststellingsprocedure ex artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 24 augustus 2020 tot en met 5 oktober 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van terinzagelegging is eenieder de gelegenheid geboden een zienswijze te geven op het ontwerpbestemmingsplan. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt: er zijn geen zienswijzen ingediend.

Wel is het bestemmingsplan ambtshalve op een aantal onderdelen aangepast ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Kort samengevat betreft het de volgende aanpassingen:

Regels

In de regels is artikel 4 (Wonen) onder 4.5.3 lid a het bepaalde over de voorwaardelijke verplichting Landschappelijke inpassing gewijzigd zodat deze uitvoerbaar is voor beide woonpercelen/initiatiefnemers afzonderlijk.

Toelichting

In de toelichting is in hoofdstuk 3 (Beleidskader) de in de subparagraaf 3.3.4.1 (Betekenis voor het plangebied) verouderde tekst over de welstandsnota en het beeldkwaliteitsplan geactualiseerd.

Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland gewijzigd vastgesteld op 17 december 2020.