Plan: | Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0718.BPSL01-VA01 |
In 2019 is besloten dat de beoogde verplaatsing van de marinierskazerne naar Vlissingen definitief geen doorgang zou vinden. Als compensatie hiervoor is het compensatiepakket 'Wind in de zeilen' uitgewerkt. Als onderdeel hiervan wordt compenserende rijkshuisvesting op een deel van de beoogde locatie voor de marinierskazerne ontwikkeld. Met de 'Visie Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen - een proeftuin in de Law Delta' (H+N+S, december 2020) is een ontwikkelingsperspectief en een ruimtelijk kader geschetst voor het gehele gebied van 60 ha. Naast het Justitieel Complex Vlissingen (JCV) wordt ruimte geboden aan (onderzoeks)faciliteiten die een relatie hebben met duurzaamheidsvraagstukken, zoals klimaatadaptatie, energietransitie en aan proefvelden voor duurzaam waterbeheer en duurzame voedselproductie. In combinatie met deze onderzoeksfuncties wordt bovendien ruimte geboden voor de ontwikkeling van leisurefuncties, met name gericht op openluchtrecreatie.
De ontwikkeling van het Stadslandgoed zoals opgenomen in voorliggend bestemmingsplan bestaat dan ook uit de volgende deelontwikkelingen:
Deze functies (JCV, proeftuin duurzame onderzoeken en leisurefuncties) worden ingebed in het samenhangend landschap van het stadslandgoed. Ter plaatse van het MOB-complex aan de Oostelijke Bermweg wordt voorts een afronding van het bedrijventerrein Poortersweg voorzien.
Als gevolg van ontwikkelingen in het veiligheidsbeeld van Nederland neem het aantal gedetineerden met extreme vlucht-, veiligheids- en maatschappelijke risico's gestaag toe. De realisatie van het JCV dient dan ook en uitdrukkelijk een nationaal en maatschappelijk belang.
Om het Stadslandgoed met hierin de vestiging van het JCV en daarnaast de afronding van het bedrijventerrein mogelijk te maken is onderliggend bestemmingsplan opgesteld.
De locatie van het Stadslandgoed met het JCV ligt in het agrarisch gebied tussen de Buitenhaven van Vlissingen en Ritthem. In basis is het plangebied voor het Stadslandgoed gelijk aan de plangrens van het inpassingsplan Marinierskazerne Vlissingen. In aanvulling op het Stadslandgoed en het JCV wordt in dat gebied ook uitbreiding van het bedrijventerrein Poortersweg mogelijk gemaakt (ten noorden van de Havenweg). Het gaat daarbij om het MOB-complex aan de Oostelijke Bermweg en directe omgeving. Hier wordt de noordelijke plangrens gevormd door de beheersverordening Poortersweg.
Aan de westzijde is de Oostelijke Bermweg onderdeel van het plangebied en grenst het plangebied aan het industrieterrein Buitenhaven. Aan de zuidzijde wordt de begrenzing gevormd door de Oostelijke Bermweg, het voormalig Fort De Ruyter, de rioolwaterzuivering en het slibdepot. Aan de oostzijde wordt de grens van het plangebied gevormd door de Zuidersluiswatergang.
Aanvullend op het plangebied van het inpassingsplan Marinierskazerne Vlissingen zijn in het plangebied ook de agrarische gronden ten oosten van de Visodeweg en ten zuiden van de Deinsvlietweg opgenomen, tot aan de kavelsloot ten oosten van de Visodeweg. De reden om deze gronden op te nemen in het plangebied is dat hier een verbreding van de Visodeweg wordt gerealiseerd voor de ontsluiting van het JCV. Bovendien wordt een nieuwe perceelsontsluiting gerealiseerd tussen de Deinsvlietweg en de Havenweg, langs de kavelsloot ten oosten van de Visodeweg.
Omdat voor de realisatie van het JCV aanpassing van de Visodeweg en de aansluiting hiervan op de Marie Curieweg noodzakelijk zijn, is de Visodeweg en de aansluiting op de Marie Curieweg meegenomen in dit bestemmingsplan. Datzelfde geldt voor de Oostelijke Bermweg ten zuiden van de aansluiting op de Poortersweg.
De ligging van het plangebied is globaal weergegeven in figuur 1.2.1.
Figuur 1.2.1 Globale ligging plangebied (bron: luchtfoto Kadaster Nederland 2020, bewerkt)
Voor het plangebied gelden de volgende planologische regimes:
De gronden binnen het inpassingsplan Marinierskazerne hebben de bestemming Maatschappelijk - Militair Terrein, de gronden met deze bestemming zijn bestemd voor voorzieningen en terreinen voor defensiedoeleinden, met daarbij behorende voorzieningen zoals kantoren, horeca en sport- en recreatieve voorzieningen. Binnen het bouwvlak dat op het overgrote deel van de gronden aanwezig is, mag 50% bebouwd worden en is de maximale bouwhoogte 30 m in het westelijk deel, 16 m in het deel tussen de Visodeweg en RWZI en 13 m in het meest (noord)oostelijk deel. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' in een groot deel van het plangebied en zijn er drie deelgebieden waar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geldt (zie figuur 1.3.1).
Figuur 1.3.1 Verbeelding inpassingsplan Marinierskazerne Vlissingen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De Visodeweg heeft in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' de bestemming 'Verkeer', de daaraan grenzende gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met Waarden' en Recreatie met de functieaanduingen 'volkstuin' en 'landschapswaarden' (figuur 1.3.2). Daarnaast geldt voor het grootste deel van deze gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' ter plaatse van de beschermingszone van de 150 kV hoogspanningsverbinding.
Figuur 1.3.2 Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied, plangebied paars omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden in het plangebied waar het bestemmingsplan Bedrijventerrein Souburg (figuur 1.3.3) geldt, hebben de bestemmingen 'Water', 'Groen', 'Verkeer' en 'Bedrijventerrein'. Daarnaast geldt in een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en aan de noordzijde naast de Marie Curieweg de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Het meest noordelijk deel van het plangebied valt daarnaast binnen de vrijwaringszone van de A58, waarvoor een gebiedsaanduiding is opgenomen.
Figuur 1.3.3 Uitsnede bestemmingsplan Bedrijventerrein Souburg, plangebied rood omkaderd (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de gronden in het plangebied waar de beheersverordening Bedrijventerrein Poortersweg (figuur 1.3.4) vigeert, geldt de functieaanduiding Infrastructuur. Daarnaast geldt hier de dubbelbestemming 'Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'Gezoneerd industrieterrein'.
Figuur 1.3.4 Uitsnede beheersverordening Bedrijventerrein Poortersweg, plangebied rood omkaderd (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In het vervolg van de toelichting worden de volgende onderwerpen behandeld,
De basis voor de ontwikkeling van het Stadslandgoed is gelegen in het bestuursakkoord dat Provincie Zeeland, gemeente Vlissingen, waterschap Scheldestromen en het Rijk op 26 juni 2000 hebben afgesloten met betrekking tot het zogenoemde Compensatiepakket Zeeland. Met dat bestuursakkoord wordt het advies Wind in de Zeilen van de Commissie Wientjes integraal overgenomen. Dat advies heeft betrekking op het compensatiepakket voor de regio als gevolg van het niet doorgaan van de verhuizing van de Marinierskazerne naar Zeeland/Vlissingen. Onderdeel van het bestuursakkoord is (citaat): 'de vestiging van een 'Law Delta' op het beoogde terrein van de marinierskazerne; een justitieel complex met een hoogbeveiligde zittingslocatie, een gevangenis (met als onderdeel een Extra Beveiligde Inrichting) en een beveiligde werk- en overnachtingslocatie. Hierbij hoort ook een Strategisch kenniscentrum Georganiseerde Ondermijnende Criminaliteit.' Een tweede belangrijk element uit het advies en het bestuursakkoord is de (citaat): 'Oprichting van het Delta Kenniscentrum (nu: Delta Climate Center red.) voor voedsel, water en energie op de Kenniswerf in Vlissingen. Een hoogwaardig centrum van onderwijs, onderzoek en kennisontwikkeling in de hele keten van mbo-hbo-wo.' Met het Stadslandgoed Nieuwerve worden deze ontwikkelingen geconcretiseerd.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van de met het Bestuursakkoord Compensatiepakket Zeeland beoogde Law Delta in de vorm van het Justitieel Centrum Vlissingen en onderzoeks- en onderwijsvoorzieningen ten behoeve van het Delta Climate Center. Dit bestuursakkoord is - los van het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente -een belangrijke bestuurlijke legitimatie voor voorliggend bestemmingsplan.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Het waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit) is een nationaal belang dat relevant is voor onderliggend project.
Toetsing
Naast het Justitieel Complex Vlissingen (JCV) wordt ruimte geboden aan faciliteiten die een relatie hebben met klimaatadaptatie en energietransitie en aan proefvelden voor bijvoorbeeld het Delta Climate Center: een breed nog nader op te richten samenwerkingsverband van Zeeuwse kennisinstelling en op het gebied van water, voedsel en energie. Binnen het Stadslandgoed wordt ruimte gemaakt voor onderzoek naar de vraagstukken rondom klimaatadaptatie. Deze invulling past dan ook goed bij de in de NOVI gestelde doelen.
Het Rijk heeft met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Het gaat om regels voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren en militaire terreinen. Bij een besluit tot wijziging d.d. 28 augustus 2012 zijn aan dit Besluit regels toegevoegd ten aanzien van primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
Dit bestemmingsplan kan voldoen aan deze regels uit het Besluit.
Toetsing
Voor het plangebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit het Barro in het geding zijn.
In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
Toetsing
Ter plaatse van het plangebied is momenteel een marinierskazerne mogelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het terrein planologisch doorontwikkeld voor het JCV, het Stadslandgoed en afronding van bedrijventerrein Poortersweg. De bebouwingsmogelijkheden die het voorliggend bestemmingsplan biedt zijn geringer dan die uit het geldende inpassingsplan, de uiteindelijke ontwikkeling leidt met de realisatie van het Stadslandgoed tot een minder verstedelijkt gebied dan voorheen was beoogd met de realisatie van de marinierskazerne. Dit betekent dat de ontwikkeling niet aangemerkt wordt als nieuwe stedelijke ontwikkeling en dus niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Wel worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening behoefte, nut en noodzaak van de beoogde ontwikkeling in beeld gebracht.
JCV
Het kabinet heeft besloten om de strijd tegen de zware misdaad op te voeren. Deze intensivering werkt door in de strafrecht- en executieketen. Er is een stijgende behoefte aan capaciteit voor beveiligd vervoer, plaatsen voor gedetineerden in de zwaardere regimes en meer extra beveiligde zittingscapaciteit. Met de komst van het JCV krijgt de strafrechtketen meer slagkracht op het hoogste beveiligingsniveau.
Als gevolg van ontwikkelingen in het veiligheidsbeeld van Nederland neemt binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) het aantal gedetineerden met extreme vlucht-, veiligheids- en maatschappelijke risico's gestaag toe. Voor deze gedetineerden is een hoog tot zeer hoog beveiligingsniveau noodzakelijk. De bestaande voorzieningen zitten echter tegen het maximum van hun capaciteit.
Daarnaast is het zowel vanuit het belang van de opsporing en vervolging, het tegengaan van ongewenste netwerkvorming in detentie als het beheersen van het dreigingsrisico tegen de inrichtingen om dergelijke verdachten/gedetineerden gescheiden van elkaar te kunnen plaatsen.
Bovendien is een tweede extra beveiligde inrichting gewenst, waarbij de combinatie van gevangenhouden en de aanwezigheid van een hoog beveiligde zittingslocatie op een complex zorgt voor meer efficiëntie en minder risicovolle vervoersbewegingen.
De ontwikkelingen in het veiligheidsbeeld van Nederland hebben ook hun weerslag op de strafrechtketen. Het kabinet heeft daarom besloten te investeren in de bewaking en beveiliging van advocaten, officieren van justitie en rechters die bij de opsporing, vervolging en berechting van leden van de zware georganiseerde criminaliteit betrokken zijn. Naast deze persoonsbeveiliging stelt dit offensief ook eisen aan de beveiliging van de zittingslocaties waar extra risicovolle zittingen gehouden worden. De bestaande hoog beveiligde zittingslocaties zijn in aantal onvoldoende om in de vraag vanuit Rechtspraak en OM te voorzien. Een zo spoedig mogelijke realisatie van het JCV dient dan ook en uitdrukkelijk een nationaal en maatschappelijk belang.
Met een tweede EBI ontstaat een verdubbeling van de capaciteit om de toename van extreem gevaarlijke gedetineerden op te vangen. Daarnaast biedt een tweede EBI de mogelijkheid om gedetineerden van elkaar te scheiden. Deze spreiding helpt voortgezet crimineel handelen in detentie en georganiseerde criminaliteit te voorkomen.
Dit alles heeft ertoe geleid dat er op het nieuw aangewezen terrein van het Justitieel Complex Vlissingen een hoog beveiligde zittingslocatie zal worden gerealiseerd.
De ontwikkeling past binnen een nationale behoefte.
Stadslandgoed
De ontwikkeling van de functies uit het Stadslandgoed zal gefaseerd en marktgestuurd zijn. Onder meer de opgestelde gebiedsvisie 'Visie Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen - een proeftuin in de Law Delta' is hier richtinggevend. De exacte invulling is nog niet bekend, de bestemmingsregeling biedt flexibiliteit om hierin een afweging gericht op de behoefte te maken.
In april 2023 heeft de Stec Groep een actualisatie van de behoefteraming naar verblijfsaccommodaties in de gemeente Vlissingen uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat er extra behoefte bestaat aan hotelkamers en vakantieparkhuisjes en er een afnemende vraag is naar toeristische standplaatsen.
Met onderliggend bestemmingsplan wordt binnen het Stadslandgoed ruimte geboden aan de ontwikkeling van maximaal 35 verblijfsrecreatieve eenheden, waarvan maximaal 25 eenheden in de vorm van verblijfsrecreatieaccommodatie en maximaal 10 in de vorm van camperplaatsen. Deze ontwikkeling voorziet in een deel van de behoefte zoals die is bepaald in het geactualiseerde behoefteonderzoek uit 2023.
Bedrijventerrein
De afronding van het bedrijventerrein Poortersweg is opgenomen in de regionale programmering voor bedrijventerreinen, waarmee een regionale afstemming is geborgd.
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:
De verandering van het klimaat als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen heeft ingrijpende gevolgen. De zeespiegel stijgt en weerextremen zoals overvloedige neerslag, lange periodes van hitte en droogte en stormen gaan vaker optreden. Dit resulteert in een groter risico op overstroming, wateroverlast, hittestress en ernstig watertekort/droogte. De gevolgen van klimaatverandering zijn zeker voor Zeeland van belang. Bescherming tegen het water, maar ook het gebruik van het water verdient daarom de continue aandacht. De provincie wil binnen haar mogelijkheden haar bijdrage leveren aan het beperken van het klimaatprobleem; zowel aan de bron als in de gevolgen.
Toetsing
Door ruimte te reserveren voor instellingen en voorzieningen ten behoeve van onderzoek naar thema's als klimaatadaptatie, energietransitie en aan proefvelden voor bijvoorbeeld het Delta Climate Center voor water, voedsel en energie wordt bijgedragen aan het zoeken naar oplossingen voor de relevantie thema's rondom klimaatverandering. De ontwikkeling sluit dan ook aan bij de doelen uit de omgevingsvisie.
De provinciale belangen uit het Omgevingsplan Zeeland 2018 worden geborgd via de Provinciale omgevingsverordening Provincie Zeeland 2018, vastgesteld op 21 september 2018. De verordening bevat geen specifieke regels gericht op de het JCV. Voor verblijfsrecreatie en uitbreiding bedrijventerreinen zijn specifieke regels opgenomen. Deze worden hierna getoetst.
Verblijfsrecreatie
Op grond van de Omgevingsverordening Zeeland 2018, is het plangebied gelegen buiten de in de verordening aangeduide kustzone.
Voor de nieuwvestiging van verblijfsrecreatie binnen het Stadslandgoed geldt artikel 2.11:
Verblijfsrecreatie buiten de kustzone. Artikel 2.11 luidt als volgt:
Toetsing
Gezien de bestemming en bouwmogelijkheden van het huidige inpassingsplan Marinierskazerne Vlissingen, kunnen de in het inpassingsplan opgenomen gronden aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied. Artikel 2.11 van de provinciale verordening laat hier verblijfsrecreatie toe met inachtneming van de overige bepalingen uit de verordening. Daarnaast moet aannemelijk worden gemaakt dat voldaan kan worden aan de uitgangspunten uit bijlage D onder 3.
Een eenduidig Zeeuws kwaliteitsniveau verschaft helderheid over de gewenste kwaliteit van de verblijfsrecreatie voor ondernemers en biedt een gelijk speelveld. Om de potenties van het recreatieve product van de Zeeuwse Kwaliteitskust optimaal te benutten, moet nieuwvestiging van een verblijfsrecreatieterrein in bestaand stedelijk gebied minimaal aan onderstaande basiskwaliteit voldoen (bijlage D onder 3 van de Provinciale omgevingsverordening 2018).
Omdat er nog geen concrete plannen zijn voor de ontwikkeling van een verblijfsrecreatief product zijn deze voorwaarden opgenomen in de regels van het bestemmingsplan en op deze manier geborgd.
Uitbreiding bedrijventerrein
Voor de uitbreiding van een bedrijventerrein geldt dat aannemelijk gemaakt dient te worden dat (Artikel 2.3):
Toetsing
Bedrijventerrein Poortersweg is aangemerkt als een Grootschalig bedrijventerrein zoals bedoeld in de omgevingsverordening. De uitbreiding van het bedrijventerrein sluit aan op de regionale bedrijventerreinenprogrammering. De Gemeente Vlissingen maakt afspraken over het beheer en onderhoud van het bedrijventerrein. De ontwikkeling voldoet hiermee aan de provinciale omgevingsverordening.
Rijk en provincies willen meer bos voor toekomstige generaties. Daarom hebben zij samen de landelijke bossenstrategie ondertekend. Meer bos is nodig om invulling te geven aan klimaatdoelstellingen en om de biodiversiteit te verbeteren. Het streven is om eind 2030 tien procent extra bos te realiseren in Nederland. In de Zeeuwse Bosvisie staat beschreven hoe de Provincie Zeeland hier uitvoering aan wil geven.
Het plangebied is in de Zeeuwse Bosvisie aangewezen als zoekgebied 2 ('versterk de kleinschaligheid'), waar gedeeltelijke verdichting middels beplanting is gewenst. Hier liggen kansen voor het verder versterken van het kleinschalige karakter van de aanwezige kreekruggen door het toevoegen van beplanting. Met name kleinschalige landschapselementen zoals singels, lanen, hagen, kavelgrensbeplantingen, wegbeplantingen, erfbeplantingen, knotwilgen en solitaire bomen passen bij het oudland. Omdat het oudland een rijke historie kent, ligt het voor de hand om hier met de toevoeging van beplantingen bij aan te sluiten. Daarnaast liggen er in de overwegend agrarische gebieden hier ook kansen voor de toepassing van agroforestry.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling van het Stadslandgoed bevat de ontwikkeling van een groen casco met lanen en groene inpassingen. Van het zuidelijk deel van het plangebied wordt minimaal 30% groen ingericht waarbij opgaande beplanting een grote rol speelt. De belangrijkste elementen van het landschap van het Stadslandgoed worden bovendien vastgelegd in een landschapsplan op hoofdlijnen. Er wordt met de ontwikkeling uitwerking gegeven aan de doelstellingen die in de Zeeuwse Bosvisie zijn genoemd.
Het Vlissingens gemeentebestuur heeft in 2009 de structuurvisie vastgesteld waarin de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Vlissingen zijn beschreven. In de structuurvisie wordt voor bedrijventerrein in zijn algemeenheid een beleid geformuleerd dat uitgaat van het toepassen van milieuzonering. Hiermee wordt voorkomen dat in de toekomst problemen ontstaan. Zo wordt ingezet op een duurzame ontwikkeling die de kwaliteit van de leefomgeving verbetert. Zware industrie wordt geconcentreerd in het havengebied Vlissingen-Oost. Het gaat vooral om bedrijven die veel geluid of stank produceren of risicovol zijn vanwege de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Ook het provinciale beleid is hierop gericht. De terreinen op en rond de Buitenhaven zijn vooral geschikt voor haven gebonden activiteiten, of activiteiten die niet toegestaan zijn op de stedelijke bedrijventerreinen, omdat ze een zwaardere milieubelasting met zich meebrengen.
Figuur 2.4.1 Visiekaart Structuurvisie Vlissingen 2020
Op 30 mei 2013 heeft de gemeenteraad een actualisatie van de gemeentelijke structuurvisie vastgesteld. Daarin is expliciet aangegeven, dat het faciliteren van de marinierskazerne als economische motor voor Vlissingen en het faciliteren van het FES-project Buitenhaven (in afgeslankte vorm) voor de periode 2013-2017 een speerpunt is, waaraan hoge prioriteit wordt toegekend. Nu daarvan geen sprake is heeft de gemeente ingestemd met de ontwikkeling van het Stadslandgoed en de komst van het JCV.
Het milieubeleid van de gemeente Vlissingen is gericht op de speerpunten duurzaamheid, integrale gebiedsontwikkeling en goede afstemming tussen milieu en ruimtelijke ordening. Deze speerpunten moeten bij de verdere planontwikkeling rondom de Buitenhaven worden betrokken.
Op 19 april 2012 heeft de gemeenteraad het GVVP vastgesteld. Het doel van dit plan is het vastleggen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de gemeente Vlissingen voor de periode tot 2020 met inachtneming van de ruimtelijke, demografische en verkeerskundige ontwikkelingen alsmede met het rijks-, provinciale- en regionale beleid. Voor het gehele plangebied geldt dat gestreefd wordt naar een goede bereikbaarheid voor alle doelgroepen. Daarnaast dient aandacht te worden besteed aan veilige transporten van en naar het JCV.
Conclusie
Het gemeentelijke ruimtelijke beleid vormt geen belemmering voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling, zie ook paragraaf 4.2. Vanuit milieuoogpunt zal rekening gehouden moeten worden met de milieu-invloed van al gevestigde of planologisch mogelijke bedrijven. Tenslotte zal rekening gehouden moeten worden met de uitgangspunten uit het GVVP.
Na het in 2012 genomen besluit voor de vestiging van de marinierskazerne in Vlissingen is op 4 juli 2014 het inpassingsplan Marinierskazerne Vlissingen vastgesteld. In aanloop naar de definitieve vestiging van de kazerne binnen het plangebied zijn diverse ondernemers uit het plangebied vertrokken. Op 14 februari 2020 is besloten dat de verhuizing van de marinierskazerne naar Vlissingen niet door gaat en is - zoals hiervoor beschreven - met het compensatiepakket 'Wind in de Zeilen' een nieuw plan opgesteld voor onderliggend plangebied.
Het plangebied voor het Stadslandgoed is grotendeels gelijk aan het plangebied van de voorheen beoogde marinierskazerne. In aanloop naar deze ontwikkeling is het gebied grotendeels gereed gemaakt voor de vestiging van de kazerne en is momenteel sprake van gronden die in gebruik zijn als agrarische grond, dan wel braak liggen. Het gebied vormt de overgang tussen het zeehaven- en industrieterrein Buitenhaven Vlissingen en het landelijk gebied rondom de kern Ritthem.
Figuur 3.1.1 Begrenzing plangebied (bron: luchtfoto Kadaster Nederland 2020)
Figuur 3.1.2 Aanwezige functies in en om het plangebied (bron: luchtfoto Kadaster Nederland 2020, bewerkt)
Het plangebied omvat de volgende functies (zie figuur 3.2):
In de directe omgeving van het plangebied is bedrijvigheid gevestigd, te weten:
De bedrijvigheid is gesitueerd in de nabijheid van de kern Ritthem (nr. 11) en Oost-Souburg (nr. 12).
In de toelichting wordt aandacht geschonken aan de activiteiten van deze bedrijven, voor zover deze gehandhaafd blijven, de mogelijke effecten ervan op de ontwikkeling en vice versa. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden; op een afstand vanaf ca. 600 m ligt de bebouwde kom van de kern Ritthem.
Door het plangebied loopt een rioolpersleiding die langs de Visodeweg en vervolgens Havenweg en Zuidersluiswatergang naar de rioolwaterzuivering loopt.
De Visodeweg en de Havenweg zijn karakteristieke Walcherse wegen met Zeeuwse hagen als onderdeel van het naoorlogse landschapsplan Walcheren. Het gebied is omkadert door de primaire waterkering waarvan zonering uitstrekt tot in plangebied. De voormalige vuilnisbelt, waar voorheen een naturistencamping gevestigd was, in het zuidwesten van het plangebied is nog te herkennen door het hoogteverschil ter plaatse.
Als onderdeel van het compensatiepakket 'Wind in de zeilen' wordt compenserende Rijkshuisvesting op een deel van de beoogde locatie voor de marinierskazerne ontwikkeld. Met de 'Visie Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen - een proeftuin in de Law Delta' (H+N+S, december 2020) is een ontwikkelingsperspectief en een ruimtelijk kader geschetst voor het gehele gebied van 60 ha. Naast het Justitieel Complex Vlissingen (JCV) wordt ruimte geboden aan faciliteiten die een relatie hebben met klimaatadaptatie en energietransitie en aan proefvelden voor bijvoorbeeld het Delta Climate Center voor water, voedsel en energie en extensieve vormen van dagrecreatie die passend zijn binnen het landgoed.
De ontwikkeling van het Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen bestaat uit verschillende deelontwikkelingen:
In figuur 3.2.1 is de begrenzing van het plangebied, en de verschillende deelgebieden daarbinnen, aangeven.
Figuur 3.2.1 Weergave deelgebieden binnen het plangebied
Het Stadslandgoed Nieuwerve
De Visie Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen biedt het kader voor de ontwikkeling van het Stadslandgoed. Het JCV is hiervan een belangrijk programmaonderdeel, aanjager van de gebiedsontwikkeling. Door echter in te zetten op een bredere landschapsontwikkeling met een groenblauw casco van grachten, bossen en lanen ontstaat een robuust landschap met nieuwe kwaliteiten. Het concept van het Stadslandgoed maakt ontwikkeling mogelijk in de gebruiksruimte van bijvoorbeeld hoogwaardige bedrijven, laboratoria, hand in hand met de realisatie van een hoogwaardig natuur- en recreatiegebied.
Figuur 3.2.2 Indicatieve verbeelding Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen (bron: H+N+S Landschapsarchitecten)
De belangrijkste structuren uit de visie Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen zijn uitgewerkt in een landschapsplan op hoofdlijnen (bijlage 1). In dit landschapsplan is bijvoorbeeld de T-vormige ontsluiting met laanstructuur en blauwe assen uitgewerkt en zijn voorwaarden met principeprofielen voor de landschappelijke inpassing van het totale gebied opgenomen.
Figuur 3.2.3 Hoofdstructurenkaart (bron: Landschapsplan op hoofdlijnen Stadslandgoed Vlissingen, Rho Adviseurs)
De dichtheid van bebouwing binnen het Stadslandgoed is laag. Dit past bij het groene karakter van het Stadslandgoed. De landschappelijke inpassing aan de oostzijde (met opgaande beplanting met een minimale breedte van 20 m) zorgt er voor dat de bebouwing vanuit Ritthem zoveel mogelijk aan het zicht wordt onttrokken. Wat betreft de hoogte van de bebouwing blijven de principes en voorwaarden uit het provinciaal inpassingplan voor de marinierskazerne gelden. Dit betekent een maximale bouwhoogte van 13 tot 16 m en een maximale bouwhoogte van 7 tot 10 m (onder voorwaarden 12 m) buiten het JCV.
Naast het JCV worden binnen het Stadslandgoed gebruiksfuncties, in de vorm van proefvelden, opslagruimte en laboratoria, gericht op actuele vraagstukken zoals klimaatadaptatie, energietransitie, watermanagement en duurzame voedselproductie mogelijk gemaakt. Het op te richten Delta Climate Center kan hierin een rol spelen.
Daarnaast zijn vrijetijdsfuncties die passen binnen het beoogde landgoed karakter toegestaan. Hierbij speelt de landschapsbeleving een belangrijke rol en kan gedacht worden aan een natuurspeeltuin, moutainbikeparcours, waterrecreatie (suppen, kanoën et cetera), een bezoekerscentrum en openluchttheater, maar ook minigolf en lichte horeca (restaurant, tearoom). Ook is grondgebonden agrarisch gebruik toegestaan in beperkte vorm, daarbij moet gedacht worden aan productie van groente voor het eigen restaurant etc. Bemesting is daarbij uitgesloten. De balans tussen schaal van de activiteiten en de landschappelijke beleving en kwaliteit van het gebied is een aandachtspunt bij de verdere uitwerking van het stadslandgoed. Dagrecreatie is slechts toegestaan indien deze qua aard, schaal en maat past bij het stadslandgoed.
Een beperkt aantal eenheden (maximaal 35) verblijfsrecreatie in de vorm van verblijfsrecreatieaccommodaties (maximaal 25) en camperplaatsen (maximaal 10) is tevens mogelijk. Hierbij wordt ingezet op bijzondere concepten, die aansluiten op de kenmerken van het gebied en de beoogde toekomstige ontwikkeling. In combinatie met de dagrecreatieve functies in het stadslandgoed kan dit een extra impuls voor zowel de dag- als verblijfsrecreatie vormen.
Van ontwikkelingen binnen het stadslandgoed wordt een evenredige bijdrage in de realisatie van de robuuste groen- en waterstructuur verlangd om tot het landgoed te komen. Dit kan door ontwikkeling van groen en water op het eigen perceel maar ook door een investering in de realisatie van de structuur. Ontwikkelingen gaan gepaard met een strook opgaande beplanting om het perceel met een gemiddelde breedte van 10 m óf een equivalente oppervlakte opgaande beplanting, water of natuur elders in het Stadslandgoed.
Figuur 3.2.4 Impressie Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen (bron: H+N+S Landschapsarchitecten)
Justitieel Complex Vlissingen
Locatie
Zomer 2020 is een discussie gestart over de locatiekeuze van de JCV tussen het rijk en de regio. Om een integrale afweging te kunnen maken over de locatiekeuze is het College van Rijksadviseurs (Cra) gevraagd om een integraal en onafhankelijk advies op basis waarvan de locatiekeuze kon worden gemaakt. Dit heeft geleid tot een studie, bestaande uit een gebiedsanalyse en visievorming voor het gebied. In het opgeleverde rapport is een ruimtelijk perspectief met bijbehorende hoofdstructuur voor de gehele locatie geschetst. Daarbinnen zijn de locatiekeuze en de contouren van het JCV bepaald en zijn het benodigde ruimtebeslag en de ontsluitingsprincipes getoetst aan de locatie.
Vanuit omringende functies en de bestaande situatie van het plangebied is er sprake van randvoorwaarden die bepalend zijn voor de locatiekeuze van de functie JCV. Dit betreft:
Bovengenoemde randvoorwaarden hebben geleid tot een locatiekeuze zoals opgenomen in de Visie Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen.
In december 2020 is deze visie op een informatiebijeenkomst gepresenteerd. De dorpsraad van Ritthem heeft in reactie daarop alternatieve locaties voorgesteld: een locatie ten zuiden van de Havenweg aan de westzijde van het plangebied en een locatie aan de noordzijde van de Havenweg gelegen op een deel van de door Cra voorgestelde locatie voor het JCV. Beide locaties zijn in januari 2021 door het Rijk beoordeeld. Aan de dorpsraad is tijdens een aanvullend overleg op 18 januari 2021 nadere uitleg gegeven over de locatiekeuze en de redenen waarom alsnog niet gekozen is voor de door de dorpsraad aangegeven alternatieven.
De eerste locatie aan de westzijde van het plangebied viel af door de aanwezigheid van de behoudenswaardige archeologie en aanwezige bodemverontreiniging. Tevens is de locatie gedeeltelijk gelegen in de invloedssfeer van de windmolens. De locatie ligt ook dicht bij het dijklichaam wat in verband met potentiële inkijk ongewenst is. Voor de tweede locatie is bezien of een west-oost ontwikkeling (start ontwikkeling en zwaartepunt bebouwing van west naar oost) mogelijk zou zijn (zoals voorgesteld werd). Het rijk heeft echter toen geconcludeerd dat een ontwikkeling van de Penitentiaire Inrichting (PI) gedeeltelijk op het smalle stuk van de kavel strijdig is met de voorwaarde van de Extra beveiligde Inrichting (EBI) als PI binnen een PI. Hiervoor is het namelijk noodzakelijk dat er voldoende programma rondom de EBI kan worden gesitueerd, wat onmogelijk was op het smalle deel van de kavel. Bovendien zou door de west-oost richting een niet-efficiënt in te delen inrichting ontstaan (minder overzichtelijk en veel hoeken in de omtrekbeveiliging). Tevens zou de afstand tot de dijk kleiner worden wat het risico op inkijk vergroot wat vanuit veiligheidsperspectief niet gewenst is.
Na deze afweging heeft het college op 26 januari 2021 het besluit genomen op de visie en daarmee de definitieve locatiekeuze gemaakt voor het JCV.
De gekozen locatie wordt ook vanuit de verschillende ruimtelijke aspecten aanvaardbaar geacht. Daarbij is zeker ook de afstand tot Ritthem meegewogen. Het JCV wordt middels een groen-blauwe gordel aan het zicht onttrokken. Dit is juridisch-planologisch vastgelegd in de regels behorend bij dit bestemmingsplan. Het nu als open ervaren gebied zal veranderen en hierdoor verdichten. Dit wordt echter niet onacceptabel geacht en vormt geen onaanvaardbare belemmering voor de uitvoering van het plan. Een stedelijke functie met een stevige groene omkadering was reeds in het Inpassingsplan voor de Marinierskazerne opgenomen en is in die zin geen verandering. De toegestane hoogte van de bebouwing is gelijk gebleven dan wel verlaagd.
Programma
Het Justitieel Complex (JCV) Vlissingen wordt een complex waarbij delen van de strafrechtketen op één terrein worden gesitueerd om de veiligheid optimaal te kunnen borgen. JCV Vlissingen omvat de volgende functies:
In de EBZ worden strafrechtzittingen gehouden waarbij sprake is van verhoogde veiligheidsrisico's. De Penitentiaire Inrichting (PI) Vlissingen wordt een van de zwaarst beveiligde inrichtingen van Nederland. Tezamen vormen deze functies een noodzakelijke schakel in de toekomstige strafrechtketen.
Binnen het JCV is onderscheid te maken tussen functies die zich binnen de omtrekbeveiliging (in de vorm van een ringmuur) bevinden en functies die zich buiten de omtrekbeveiliging bevinden.
Functies binnen de ringmuur
Binnen de omtrekbeveiliging bevinden zich de penitentiaire inrichting (PI) voor zwaardere doelgroepen en de extra beveiligde inrichting. De EBZ krijgt een eigen identiteit, om daarmee de scheiding van rechtspraak en executie helder uit te dragen, ook in de vormgeving en ruimtelijke inpassing in het complex heeft EBZ een eigen identiteit. De EBZ krijgt een eigen ingang vanuit de openbare ruimte. Daarnaast wordt een faciliteit gerealiseerd waarin procespartijen tijdens meerdaagse zittingen in een beveiligde context kunnen overnachten en werken. PI Vlissingen bestaat uit uitgebreid beveiligde units, een extra beveiligde unit en een entreegebouw en ondersteunende (kantoor/facilitaire) faciliteiten. Om de veiligheid te borgen, zijn diverse maatregelen noodzakelijk, zoals beperkt zicht op de delen binnen de ringmuur van buitenaf (bijvoorbeeld vanaf gebouwen in de omgeving), een extra ruime veiligheidszone buiten de ringmuur (als onderdeel van de omtrekbeveiliging), ruime afstand tot transport/opslag van gevaarlijke stoffen. De uitgebreid beveiligde inrichting wordt gerealiseerd voor (hoog) risicovolle gedetineerden waarbij het op-een-na zwaarste beveiligingsniveau van toepassing is. Er worden in totaal 192 plaatsen gerealiseerd. De EBI is een gevangenis in een gevangenis: een geheel zelfvoorzienende, kleinschalige, accommodatie met 30 plaatsen met een eigen omtrekbeveiliging.
Functies buiten de ringmuur
Buiten de omtrekbeveiliging, direct naast de PI Vlissingen, wordt een zogenoemd DV&O-(Dienstverlening en Ondersteuning)steunpunt voor Bijzondere Ondersteuning Teams (BOT) gerealiseerd. Het gaat hierbij om onder andere een inpandige stalling en werkplekken. De (gezamenlijke) voorzieningen voor alle gebruikersgroepen van het jCV binnen en buiten de omtrekbeveiliging bevinden zich ook buiten de omtrekbeveiliging. Het betreft onder andere circa 500 parkeerplaatsen voor personeel en bezoek en een representatieve opstelplaats voor de pers.
Ontsluiting
Om de veiligheid te waarborgen, dienen er minimaal twee toegangsmogelijkheden tot het JCV te komen. Een toegangsweg voor bezoekend verkeer via de Havenweg, en een toegangsweg uitsluitend voor het overige verkeer naar het JCV (risicotransport en bevoorrading). Hierdoor kunnen verkeersstromen gescheiden worden. De huidige ontsluitingswegen door de polder in de richting van Ritthem en de N662 zijn zeer smal en ongeschikt voor een hoog risico transport. Daarom worden de Visodeweg en de Oostelijke Bermweg geschikt gemaakt voor tweerichtingsverkeer door verbreding van het wegdek tot een weg met twee gescheiden rijstroken. Om de verbreding van het profiel van de Visodeweg mogelijk te maken zijn delen van de naastgelegen agrarische percelen benodigd. Daarnaast wordt er een nieuwe aansluiting van de Visodeweg op de Marie Curieweg in het noorden van het plangebied gemaakt. De Visodeweg wordt alleen toegankelijk voor bestemmingsverkeer naar het JCV. De verbinding met de Deinsvlietweg en de fietsverbinding naar Poortersweg komen dan ook te vervallen.
Daarnaast zal een afzonderlijke ontsluiting voor landbouwvoertuigen van de aangrenzende agrarische percelen worden gerealiseerd aan de oostzijde van deze percelen. De Havenweg zal ter hoogte van de ontsluiting van het JCV een weg voor uitsluitend bestemmingsverkeer, met uitzondering van het fiets- en voetverkeer, worden. Naast transport over de weg kunnen er per helikopter (hoog-risico) transporten naar deze locatie plaatsvinden. De landplaats van deze helikopter wordt binnen de muren van de PI gerealiseerd.
Aangrenzende gronden
De noord- en oostrand van het JCV wordt gevormd door een zone waarin een robuuste landschappelijke inpassing met opgaande streekeigen beplanting met een breedte van minimaal 20 m wordt gerealiseerd als onderdeel van het Stadslandgoed. Door deze beplanting wordt het zicht op de bebouwing in het Stadslandgoed vanuit Ritthem en omliggende percelen ontnomen. Daarnaast wordt in deze strook waterberging voorzien. De meest noordelijke rand van de landschappelijke inpassing biedt daarnaast ruimte voor een compensatiegebied voor de eigenaren van de omliggende agrarische gronden, in verband met de voor de verbreiding van de Visodeweg benodigde oppervlakte agrarische gronden (ruilverkaveling).
De rioolpersleiding die momenteel door het voor JCV bestemde gebied loopt, zal verplaatst worden naar de noordoostrand van het plangebied.
Afronding bedrijventerrein Poortersweg
Het bedrijventerrein Poortersweg wordt afgerond met het terrein van het MOB-complex en aangrenzende gronden, met een totale oppervlakte van ongeveer 4,5 ha. Dit terrein vormt ook de overgang van het bestaande bedrijventerrein naar het Stadslandgoed. De afronding laat daarom ook een lagere milieu-categorie toe dan in het bedrijventerrein Poortersweg is toegestaan. Het terrein wordt landschappelijk goed ingepast. De bouwhoogte van de gebouwen sluit met maximaal 7 m aan bij de bebouwing uit het Stadslandgoed, de bebouwingsdichtheid met een bouwpercentage van 75% sluit aan bij Poortersweg. Aan de westzijde van het nieuwe bedrijventerrein zal een landschappelijke inpassing worden gerealiseerd, bestaande uit een strook met een breedte van 5 m, bestaande uit streekeigen opgaande beplanting.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer betreft. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van een gebied van ongeveer 67 hectare. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Daarnaast zijn er 2 situaties waarin meer nodig kan zijn dan alleen een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Er is geen luchtvaartbesluit noodzakelijk voor het beoogde initiatief. Wel is een passende beoordeling opgesteld.
Als voor een ontwikkeling een passende beoordeling moet worden opgesteld, dient in beginsel ten behoeve van het bestemmingsplan een plan-MER-procedure te worden doorlopen. Met het Besluit van 9 december 2020 tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (twintigste tranche)) is daar echter verandering in gekomen. Voor lokale plannen voor kleine gebieden en voor kleine wijzigingen worden uitzonderingen gemaakt op de algemene plan-mer-plicht. Voor die situaties kan worden volstaan met een plan-mer-beoordeling, ook als extern wordt gesaldeerd en een passende beoordeling wordt opgesteld.
Om gebruik te maken van het criterium lokale plannen voor 'kleine gebieden' gelden drie voorwaarden. In de eerste plaats moet het gaan om een plan waarvoor een bestuursorgaan van de gemeente het bevoegde gezag is. Dat is bij het bestemmingsplan voor het Stadslandgoed het geval. De gemeenteraad is immers het bevoegde gezag. Ten tweede moet het gaan om een (plan)gebied dat in verhouding tot het totale grondgebied van het bevoegd gezag (gemeentelijk grondgebied) klein is. Voor 'kleine gebieden' kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO9187. In deze uitspraak oordeelde de Afdeling dat een bestemmingsplan voor de uitbreiding met 650.000 m3 van een bestaande stortplaats met een capaciteit van 2.000.000 m3 en enkele ondergeschikte nevenactiviteiten, ziet op een klein gebied op lokaal niveau (als bedoeld in de smb-richtlijn). Zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2021 (Texel), ECLI:NL:RVS:2021:1054). Hierin overweegt de Afdeling expliciet dat voor 'kleine gebieden' aansluiting kan worden gezocht bij de hierboven aangehaalde uitspraak uit 2010. Het Stadslandgoed Nieuwerve beslaat ongeveer 2% van de landoppervlakte van de gemeente. Afgezet ten opzichte de oppervlakte van de gemeente (inclusief wateroppervlak waaronder de natuurgebieden) bedraagt dit percentage 0.2%. Daarmee kan worden gemotiveerd dat voldaan wordt aan de (louter kwantitatieve) voorwaarde van een 'klein gebied'. Ten derde moet uit de plan-mer-beoordeling van het bevoegd gezag blijken dat de vaststelling of wijziging van het plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft. Uit de uitgevoerde passende beoordeling volgt (gelet op de externe saldering) dat per saldo geen sprake is van een stikstoftoename op overbelaste habitats. Gelet op het voorgaande is het niet nodig om voor het bestemmingsplan Stadslandgoed Nieuwerve een planMer op te stellen en kan worden volstaan met een vormvrije mer-beoordeling.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld op basis waarvan het bevoegd gezag een besluit zal nemen over de noodzaak van een milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling. De m.e.r-beoordelingsnotitie is bijgevoegd als bijlage 1. Uit deze notitie blijkt dat een milieueffectrapportage niet nodig is.
Verkeersstructuur
Ontsluiting van het Stadslandgoed zal plaatsvinden via de Visodeweg, de Oostelijke Bermweg en de Havenweg. De Oostelijke Bermweg (tussen de Poortersweg en de Havenweg), de Havenweg (tussen de Oostelijke Bermweg en de ontsluiting van het JCV) en de Visodeweg worden verbreed, waarbij twee rijstroken worden gerealiseerd, zodat verkeer in beide richtingen elkaar goed kan passeren. Dit is noodzakelijk voor de veiligheid van de transporten. De Visodeweg wordt een weg voor bestemmingsverkeer naar het JCV, die niet toegankelijk wordt voor ander verkeer. De aansluitingen van de Visodeweg op de Deinsvlietweg en Havenweg worden afgesloten. Door het doortrekken van de Visodeweg naar de Marie Curieweg wordt een goede verkeersafwikkeling van en naar de A58 via deze route gewaarborgd. Met het oog op het extra verkeer richting het Stadslandgoed en het JCV wordt langs de Oostelijke Bermweg tussen de Poortersweg en de Havenweg en langs de Havenweg een vrijliggend fietspad gerealiseerd. In de Havenweg wordt een knip aangebracht, waardoor snelverkeer niet van de Havenweg kan doorrijden langs de Zuidersluiswatergang. Daarmee krijgt de Havenweg vanuit de richting Oostelijke Bermweg uitsluitend een functie ten behoeve van de ontsluiting van het JCV en het Stadslandgoed, waarvan het oostelijk deel beperkt is voor bestemmingsverkeer voor het JCV. Voor langzaam verkeer blijft de Havenweg volledig toegankelijk. De ingang van de Havenweg vanaf de Zandweg zal voor doorgaand verkeer worden afgesloten en slechts bereikbaar worden gemaakt voor landbouwverkeer en langzaam verkeer. Met deze ontsluitingsstructuur wordt een duurzaam veilige ontsluiting van het JCV en het Stadslandgoed gecreëerd. De afronding van het bedrijventerrein Poortersweg ter plekke van het MOB-complex zal via de Oostelijke Bermweg worden ontsloten. Deze weg heeft, zeker met de beoogde verbreding en de aanleg van een vrijliggend fietspad afdoende capaciteit om de extra verkeersgeneratie op te vangen.
Om een goede bereikbaarheid van de agrarische percelen ten oosten van de Visodeweg te waarborgen, wordt een nieuwe kavelontsluitingspad gerealiseerd ten oosten van het volkstuinencomplex. Deze weg, bedoeld voor agrarisch bestemmingsverkeer, zal aansluiten op de Deinsvlietweg in het noorden en de Havenweg in het zuiden. Doel van het nieuwe pad is om na de realisatie van het JCV de agrarische kavels ten oosten van de verbrede Visodeweg te ontsluiten. Het aanleggen van een nieuw kavelontsluitingspad is de enige mogelijkheid om de percelen die op dit moment via de Visodeweg worden ontsloten ook in de toekomst bereikbaar te houden. De betreffende percelen zijn niet bereikbaar vanaf de Zandweg en de Havenweg. Het kavelontsluitingspad wordt in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Realisatie van het kavelontsluitingspad is cruciaal om de risicotransporten over de Visodeweg veilig te kunnen laten plaatsvinden en daarmee voor de bedrijfsvoering van het JCV. De Visodeweg moet permanent beschikbaar zijn voor deze risicotransporten. Deze risicotransporten kunnen uit veiligheidsoverwegingen niet worden gecombineerd met de agrarische ontsluitingsfunctie. Alternatieve ontsluitingsroutes richting het JCV zijn niet beschikbaar. Er is derhalve een groot algemeen belang gekoppeld aan de realisatie van het nieuwe kavelontsluitingspad. Het kavelontsluitingspad dient dan ook beschikbaar te zijn op het moment dat het JCV in gebruik wordt genomen. Gemeente en provincie zijn met de agrarische ondernemers in gesprek over de verbreding van de Visodeweg en de realisatie van het kavelontsluitingspad. Indien dit overleg niet het beoogde resultaat oplevert, is niet uit te sluiten dat de betreffende gronden voor dit doel onteigend zullen worden.
Parkeren
De parkeerbehoefte van het JCV zal op eigen terrein worden opgevangen, door de aanleg van parkeervoorzieningen aan de Havenweg (voor personeel en bezoekers) en elders op het terrein voor overige parkeerbehoefte. Voor het Stadslandgoed zal ten zuiden van de Havenweg door middel van openbare parkeerplaatsen en parkeerplaatsen bij de afzonderlijke functies in de parkeerbehoefte worden voorzien. De openbare parkeerplaatsen zijn bedoeld voor het openbare gebruik van het stadslandgoed. Voor de diverse leisure-, onderzoeks- en bedrijfsfuncties zal op eigen terrein in de parkeerbehoefte moeten worden voorzien. Wat betreft de afronding van het bedrijventerrein Poortersweg zal ook, zoals gebruikelijk op de gemeentelijke bedrijventerreinen, op eigen terrein in de parkeerbehoefte moeten worden voorzien.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
De exacte invulling van het stadslandgoed is nog niet bekend. Voor het JCV zijn geen kengetallen bekend, maar is door het ministerie van Justitie en Veiligheid een berekening gemaakt van het aantal voertuigbewegingen per jaar.
Op basis van gegevens aangeleverd door het ministerie van Justitie en Veiligheid is de verkeersgeneratie voor het JCV bepaald op 514.522 voertuigbewegingen per jaar (1.410 mvt/etmaal).
Om de verkeersgeneratie ten gevolgde van de uitbreiding van het bedrijventerrein Poortersweg te berekenen zijn de kengetallen uit CROW publicatie 381 gebruikt. Hierbij is rekening gehouden met een uitbreiding van 5 ha (worst case) en een maximum bebouwingspercentage van 75%. Het aantal vervoersbewegingen voor bedrijventerrein Poortersweg is bepaald op 480 voertuigbewegingen per etmaal door licht verkeer, 46,1 voertuigbewegingen per etmaal door middelzwaar verkeer en 66,4 voertuigbewegingen per etmaal door zwaar vrachtverkeer.
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie uitbreiding Bedrijventerrein Poortersweg (Tauw, 2021)
De precieze invulling van het Stadslandgoed zuid is nog onbekend. In het plangebied wordt ruimte geboden aan faciliteiten die een relatie hebben met klimaatadaptatie en energietransitie en aan proefvelden op het gebied van water, voedsel en energie. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van kentallen uit CROW publicatie 3818. Hierbij is gebruikgemaakt van de cijfers die in tabel 4.2 zijn aangeduid.
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie uitbreiding Bedrijventerrein Poortersweg (Tauw, 2022)
Een voertuigbeweging is een enkele rit (heen en weer). Voor het aantal voertuigbewegingen per richting moet het aantal voertuigbewegingen door twee worden gedeeld.
Om te bepalen of het wegennet voldoende capaciteit heeft om deze ontwikkelingen op te vangen, is de toename op het bestaande wegennetwerk beschouwd (bijlage 2). Daaruit blijkt dat de ontwikkelingen goed kunnen worden afgewikkeld op zowel de toekomstige wegenstructuur binnen het Stadslandgoed als bij de aansluiting op het bestaande wegennet. De wegen en kruispunten hebben voldoende capaciteit.
Toetsingskader
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met cultuurhistorie. Hierin is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.
Toetsing
Binnen het plangebied zijn volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zeeland een aantal cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De twee cultuurhistorisch waardevolle boerderijen in het oosten van het plangebied zijn niet langer aanwezig. De beplanting langs de Visodeweg en Havenweg (groen in figuur 4.3.1) zijn onderdeel van het Landschapsplan Walcheren uit 1946 dat is gemaakt door N.M. de Jonge bij de herverkaveling van Walcheren na de Tweede Wereldoorlog. Ook de tankgracht in het zuidwesten van het plangebied (roze in figuur 4.3.1) is aangewezen als cultuurhistorisch waardevol element en maakte onderdeel uit van het 'Kernwerk Vlissingen', een verdedigingswerk uit 1942 gebouwd door de Duitse bezetter. Deze cultuurhistorisch waardevolle elementen worden zoveel mogelijk behouden.
In het zuiden van het plangebied ligt Fort de Ruyter uit 1913 (lichtpaars in figuur 4.3.1), een restant van een nooit afgebouwd fort en van de omliggende wallen en grachten(blauwgroen in figuur 4.3.1). Hoewel de kaart anders doet vermoeden, ligt het fort zelf buiten het plangebied. De ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op de instandhouding van dit fort.
De Oostelijke Bermweg (paars in figuur 4.3.1) is aangewezen als cultuurhistorisch waardevolle waterkering. Deze zal behouden blijven en er is dan ook geen sprake van een negatief effect.
Daarnaast ligt in het plangebied een compartimenteringsdijk (geel onderbroken in figuur 4.3.1), een zogenaamde Vijfzodendijk, die voor het eerst wordt genoemd in 1404. Deze dijk is inmiddels geslecht en de ontwikkeling heeft derhalve ook geen effect meer op deze dijk.
Figuur 4.3.1 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaarten (bron: Provincie Zeeland)
Toetsingskader
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Toetsing
In het kader van de ontwikkeling van de Marinierskazerne Vlissingen is onderzoek gedaan naar de mogelijk aanwezige archeologische waarden in een groot deel van het plangebied. Dit heeft tot de vaststelling van 6 waardevolle archeologische vindplaatsen geleid, die behoud verdienen. Daarnaast heeft het onderzoek tot resultaat gehad dat alle graaf- en bouwwerken in het gehele plangebied, met uitzondering van de vindplaatsen, vrijgesteld kunnen worden van verder archeologisch onderzoek. De vindplaatsen zijn aangeduid in figuur 4.3.2. Vijf vindplaatsen herbergen resten uit de Romeinse tijd en de zesde betreft de resten van een buskruitmolen uit de 18e eeuw.
De 6 waardevolle archeologische vindplaatsen worden behouden; bij voorkeur op hun plaats in de ondergrond (behoud in situ). Alleen als dit onmogelijk is, dan moeten de vindplaatsen opgegraven worden(behoud ex situ).
Figuur 4.3.2 Aanwezige archeologische vindplaatsen (rood) in onderzoeksgebied (blauw omrand) en omgeving (bron: Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne Vlissingen selectiebesluit archeologie).
Voor het plangebied ter plaatse van de Visodeweg en de beoogde verlenging tot aan de Marie Curieweg geldt in het geldende bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' voor wat betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied' en Waarde - Archeologie' voor wat betreft bestemmingsplan Bedrijventerrein Souburg. Bij deze dubbelbestemmingen geldt bij bij bodemverstoringen met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte groter dan 40 cm archeologisch onderzoek vereist is. Ter bescherming van de archeologische waarden in deze gebieden is in onderliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen, waarbij dezelfde vrijstellingsgrenzen zijn opgenomen. Bij bodemroerende werkzaamheden die deze grenswaarden overschrijden zal dan ook archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Conclusie
Bij de inrichting van het Stadslandgoed zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige archeologisch waardevolle vindplaatsen. Daarbij wordt er naar gestreefd de archeologische waarden in situ te behouden. Bij de realisatie van de nieuwe Havenweg zullen echter grondroerende werkzaamheden binnen het gebied Raap 2 worden uitgevoerd, hiervoor is onderzoek noodzakelijk. Onderliggend bestemmingsplan is flexibel van aard en biedt voldoende mogelijkheden om bij ontwikkelingen rekening te houden met de vindplaatsen. Ter bescherming van de vindplaatsen is de archeologisch dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen, hierin zijn de voorwaarden uit het selectiebesluit verwerkt. Voor de gronden ter plaatse van de vernieuwing en verbreding van de Visodeweg en de agrarische gronden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen, hiermee zijn grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van meer dan 500 m² niet toegestaan, tenzij is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden geschaad door de beoogde activiteiten. Hiermee rekening houdend staat het aspect archeologie de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Het bodembeleid is gebaseerd op de Wet bodembescherming. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op de voor de functie geschikte bodemkwaliteit te worden gerealiseerd. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een recent bodemonderzoek te worden aangeleverd. Dat betekent dat een onderzoek in het algemeen niet ouder dan 5 jaar mag zijn. In het bestemmingsplan dient de haalbaarheid van het plan aan te worden getoond. Dus het geschikt maken van de bodem voor de nieuwe functie dient redelijkerwijs haalbaar te zijn.
Onderzoek en conclusie
Binnen het projectgebied zijn in het kader van het project MARKAZ een groot aantal bodemonderzoeken verricht, een aantal van deze onderzoeken is inmiddels gedateerd (onderzoeken zijn ouder dan 5 jaar). Op basis van onder meer deze onderzoeken is binnen het totale projectgebied:
Deze locaties zijn opgenomen in bijlage 4. Sinds de uitvoering van de onderzoeken hebben geen bodemverstorende activiteiten meer plaatsgevonden. We kunnen er dan ook vanuit gaan dat de bodemkwaliteit sindsdien niet is veranderd.
Vanuit de voorbereiding MARKAZ is een beschikt raamsaneringsplan voorhanden voor de aanpak van de (bekende) bodemverontreinigingen binnen het plangebied. Dit betreft de documenten:
Figuur 4.4.1 Raamsaneringsplan MARKAZ Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne te Vlissingen, Sweco kenmerk SWNL0220646 d.d. 07-02-2018
Voorafgaand aan concrete plannen op deze locaties dient de bodem aan de hand van het saneringsplan te worden gesaneerd. Voor het bestemmingsplan is dit onderzoek niet noodzakelijk. De te saneren gronden overlappen de gebieden met behoudenswaardige vindplaatsen niet. Bij de inrichting van het gebied zal rekening gehouden worden met de bodemverontreiniging.
De gronden die zich buiten het plangebied van de MARKAZ bevinden (Oostelijke Bermweg en Visodeweg) betreffen gronden die niet bestemd zijn voor gevoelige bestemmingen, maar voor verkeersdoeleinden.
Conclusie
In het plangebied is, op basis van de reeds uitgevoerde onderzoeken, de bodemkwaliteit voldoende voor de beoogde functies. Er is echter een groot aantal locaties aanwezig waar sprake is van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. In de huidige situatie vormen deze locaties geen belemmering voor de volksgezondheid of leefomgeving. Voor een omgevingsvergunning dient de bodem hier geschikt gemaakt te worden voor de beoogde functie. Dit wordt haalbaar geacht. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan vormt het aspect bodem geen belemmering.
Toetsingskader
Ontplofbare oorlogsresten (OO) in de Zeeuwse bodem zijn enerzijds afkomstig van bombardementen en gevechtshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Anderzijds is aan het einde en in de periode na de Tweede Wereldoorlog munitie geruimd en gedumpt in bijvoorbeeld watergangen, oude loopgraven, bomkraters. De provincie Zeeland heeft in 2009 het initiatief genomen om op kaart te zetten waar in Zeeland door historische gebeurtenissen sprake is van verhoogde kans op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven. Deze informatie helpt om een eerste inschatting te maken van de mogelijkheid van het wel of niet voorkomen van explosieven in de bodem. Bij bodemroerende activiteiten in een zone waar mogelijk OO aanwezig zijn, dient nader onderzocht te worden of deze aanwezig zijn. In het geval dat deze aanwezig zijn, dienen deze voor vergunningverlening onschadelijk gemaakt te worden.
Toetsing en conclusie
Er is in het kader van het inpassingsplan voor de Marinierskazerne een verkennend onderzoek en een oppervlaktedetectie uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken kan geconcludeerd worden dat er bommen met een veiligheidsstraal in de bodem aanwezig zijn. Voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden moet aanvullend onderzoek worden uitgevoerd en dient het bijbehorende advies opgevolgd te worden. Dit zal gebeuren in het kader van de benodigde omgevingsvergunningen. Voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan is het aspect OO geen belemmering. De ontwikkeling is haalbaar voor het aspect OO.
Beleid en normgeving
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets uitgevoerd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Toetsing
Bij het waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de verschillende relevante aspecten verwerkt. De tabel in bijlage 5 is ingevuld voor het plan Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen. De tabel is voorgelegd aan het Waterschap.
Conclusie
Het totaalplan biedt met dit bestemmings-/inrichtingsplan voldoende mogelijkheden en ruimte voor compenserende waterberging voor de toename van het verhard oppervlak. Dit in overleg met het waterschap. Dit wordt geborgd in de regels van het bestemmingsplan door een voorwaardelijke verplichting en specifieke gebruiksregels op te nemen.
De resultaten van het watertoetsproces leiden tot de volgende conclusies en maatregelen.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - en spoorlijnen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden:
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de zones van een weg of spoorweg, dient getoetst te worden aan de normen van de Wgh. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige objecten binnen de wettelijke geluidszone van een (spoor)weg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden (zie tabel 4.3). De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.
Tabel 4.3 Relevante grenswaarden geluidsgevoelige objecten
voorkeursgrenswaarde | uiterste grenswaarde | ||
wegverkeerslawaai | 48 dB | 63 dB | |
railverkeerslawaai | 55 dB | 68 dB |
Toetsing
Binnen het Stadslandgoed worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Wel wordt gestreefd een goed woon- en leefklimaat te realiseren ter plaatse van het JCV en ter plaatse van toekomstige verblijfsrecreatie. Verder wordt voorzien in aanleg van wegdelen (aansluiting Marie Curieweg met de Visodeweg) en de wijziging/uitbreiding van wegdelen. Hiervoor is het belangrijk de uitstralende werking te bepalen door middel van onderzoek.
Wegverkeerslawaai
De aansluiting van de Visodeweg op de Marie Curieweg betekent dat een nieuwe weg wordt gerealiseerd en een bestaande weg wordt gewijzigd. De woningen aan de overkant van de A58 aan de Vlissingsestraat en Kromwegesingel liggen binnen de zone van deze weg. Hoewel het geluid van de A58 bepalend zal zijn, is akoestisch onderzoek voor de Marie Curieweg benodigd voor deze woningen.
Het onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Uit de vergelijking van de rekenresultaten blijkt dat er op een aantal toetspunten een toename van de geluidsgevelbelasting plaatsvindt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt echter nergens overschreden. Derhalve is er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Er zijn daarmee betreffende het aspect wegverkeerslawaai geen bezwaren om de herinrichting uit te voeren.
Railverkeerslawaai
Het spoortraject tussen station Vlissingen Souburg en station Vlissingen is opgenomen op de Regeling geluidplafondkaart Milieubeheer (RGM), waardoor de bronnen onder hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (Wm) vallen. Het Geluidsproductieplafond zoals opgenomen in het geluidsregister, gelegen langs de relevante spoorlijn, is kleiner dan 56 dB. Hierdoor geldt voor de spoorlijn een geluidszone van 100 m. Het plangebied van dit bestemmingsplan, waarbinnen geen geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt, valt buiten deze zone.
Luchtvaartverkeerslawaai
Door het JCV zal voor een deel van de transporten gebruik worden gemaakt van een helikopter. De politie mag op basis van haar bevoegdheid starten en landen met een helikopter ter plaatste. Uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar een situatie waarbij er als het ware sprake zou zijn van een reguliere helikopterlandingsplaats. Binnen de Regelgeving burgerluchthavens wordt de Lden (Level, Day, Evening, Night) geluidsindicator gehanteerd voor het bepalen van de geluidsbelasting. De Lden is een indicator voor de totale geluidsbelasting op jaarbasis, waarbij vliegtuigpassages in de avond, nacht en vroege ochtend zwaarder meetellen dan passages overdag. Bij een luchthavenregeling dient de 56 dB(A) Lden geluidscontour binnen het luchthavengebied te vallen. Om de geluidsbelasting te bepalen, is onderzoek verricht (bijlage 6, het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum, 2021). Hieruit blijkt, gebaseerd op het te verwachten aantal vliegtuigbewegingen van maximaal 72 per jaar en de helikoptertypen (EC-135 en AW-139), dat de 56 dB(A) Lden geluidscontour binnen het totale terrein van de PI Vlissingen blijft. De 56 dB(A) Lden contour reikt tot maximaal 60 m vanaf de landplaats van de helikopter, in de hoofd start- en landingsrichting. Daarmee zijn belangrijke nadelige gevolgen voor geluid niet te verwachten.
Industrielawaai
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.
Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als aan bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.
Toetsing
Het plangebied bevindt zich in de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Buitenhaven. In het kader van de beoogde ontwikkeling worden geen geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Gezien de verblijfsfunctie van de gevangenis is het wel van belang dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Ook is het gewenst dat ter plaatse van de toekomstige verblijfsrecreatie een goed verblijfsklimaat wordt gewaarborgd. Bij de realisatie van deze functies zal dan ook onderzocht moeten worden of en welke maatregelen getroffen moeten worden om een goed verblijfsklimaat te waarborgen. Voor het JCV gaat het daarbij om een maximale binnenwaarde van 35 dB. De verwachting is dat met de stedenbouwkundige inrichting en bouwkundige uitvoering kan worden voldaan aan de gewenste binnenwaarde, mede vanwege de hoge muur om het complex. Om de binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) ten aanzien van industrielawaai te borgen wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het bouwen van bedruimtes. Om voor de verblijfsrecreatie de geluidsbelasting te bepalen zal nader onderzoek noodzakelijk zijn. Ook al is verblijfsrecreatie niet geluidsgevoelig volgens de Wet geluidhinder is het wenselijk en vanuit jurisprudentie noodzakelijk dat er sprake is van een gezond akoestisch verblijfsklimaat. Ten behoeve van een eventuele vestiging van verblijfsrecreatie is dan ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 16). Hieruit blijkt dat de grenswaarde van 40 dB(A) in de nachtperiode in een deel van het plangebied wordt overschreden. Dit betekent dat tussen deze geluidcontour en de Oostelijke Bermweg (waarlangs de windturbines staan opgesteld) sprake kan zijn van mogelijke geluidhinder. Bij de definitieve invulling wordt hiermee rekening gehouden. Opgemerkt wordt dat de algemene grenswaarde zijn gebaseerd op langdurige blootstelling. Bij verblijfsrecreatie is hiervan geen sprake.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de onderstaande weergegeven.
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling zal vanwege een toename van de verkeersbewegingen van en naar het gebied mogelijk invloed hebben op de luchtkwaliteit. Als worst-case inschatting is uitgegaan van een weekdaggemiddelde van 10.962 mvt/etmaal met als aandeel vrachtverkeer 5%. Dit is gebaseerd op het maximale programma. Een vergelijkbare hoeveelheid verkeersbewegingen is gehanteerd voor de stikstofberekening (paragraaf 4.14). Met deze aanname is de nibm-tool ingevuld (tabel 4.5).
Tabel 4.5 Nibm-tool
Via de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl), die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, is bekeken hoe hoog de concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van het plangebied zijn. De dichtstbijzijnde rekenpunten liggen langs de Ritthemsestraat.
In tabel 4.6 zijn de achtergrondconcentraties ter plaatse van de maatgevende weg, zijnde de Ritthemsestraat, weergegeven en is getoetst of in 2030 aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan. Er is uitgegaan van de hoogste achtergrondconcentratie ter plaatse van de maatgevende weg.
Tabel 4.6 Achtergrondconcentraties in combinatie met bijdrage ontwikkeling
stofcategorie |
maximale planbijdrage 2028 (µg/m3) volgens NIBM rekentool |
hoogste achtergrond concentratie (µg/m3) 2030 (Rijkswaterstaat) |
maximaal optredende concentratie 2020 (µg/m3) |
grenswaarde Wm (µg/m3) |
NO2 | 8,81 | 11,94 | 20,85 | 40 |
PM10 | 1,88 | 12,771 | 13,65 | 40 |
PM2,5 | 1,88 | 5,901 | 7,78 | 20 |
Uit tabel 4.5 in combinatie met tabel 4.6 blijkt dat wanneer de maximale planbijdrage bij de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden opgeteld in 2030, er alsnog ruimschoots aan de grenswaarden (tabel 4.6) uit de Wet milieubeheer wordt voldaan ter plaatse van de maatgevende weg Ritthemsestraat. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ook nemen door gebruikmaking van steeds betere technieken de achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen jaarlijks af.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Op- en overslag van stuifgevoelige bulk- en stukgoederen op een open terrein kan leiden tot stofemissie met als gevolg stofhinder. Om stofhinder te voorkomen dan wel te beperken zijn in de milieuregelgeving (het Activiteitenbesluit) eisen aan dergelijke activiteiten opgenomen. Voor de op- en overslag van stuifgevoelige bulk- en stukgoederen is de aanpak uit de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) overgenomen.
Toetsing
Sorteerbedrijf Vlissingen (SBV)
Ten westen van het plangebied is aan Westerhavenweg 14 het bedrijf SBV gevestigd. Het betreft een sorteerbedrijf voor zand en grind. Naast de aanlegsteiger voor het aanmeren van schepen, bestaat het bedrijf uit een zandwas- en sorteerinstallatie met kantoren. Het omliggende bedrijfsterrein wordt gebruikt voor de opslag van zand en grind dat zowel over de weg als per schip van de locatie wordt afgevoerd. Het bedrijf beschikt over een adequate milieuvergunning voor de huidige situatie (15 januari 1996). In de huidige situatie is in de vergunning als voorschrift voor stofhinder opgenomen dat de hinder tot de terreingrens beperkt moet blijven.
Rioolwaterzuivering Ritthem
Buiten het plangebied ligt de rioolwaterzuivering die het afvalwater van heel Walcheren zuivert. Uit berekeningen en toetsing in het kader van de milieuvergunning is gebleken dat de zuivering aan de normen uit de NeR voldoet.
Toekomstige laad- en losmogelijkheden
Mogelijk voorzien enkele van de beoogde functies binnen het Stadslandgoed in de realisering van laad- en losmogelijkheden voor diverse materialen en producten. Daarbij dient in het kader van milieuregelgeving aandacht te worden besteed aan eventuele stofhinder die deze laad- en losactiviteiten kunnen veroorzaken.
Conclusie
De bedrijven en activiteiten in het gebied Buitenhaven leveren vanuit stofoverlast geen beperkingen op voor het plangebied.
Relevant toetsingskader
Het Activiteitenbesluit vormt het toetsingskader voor het aspect geur. Artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit bevat daartoe voorschriften. Het bevoegd gezag beoordeelt met inachtneming van deze voorschriften welke mate van geurhinder aanvaardbaar is. In het Activiteitenbesluit wordt voor de definitie van geurgevoelige objecten aangesloten bij de Wet geurhinder en veehouderij. Op grond van de jurisprudentie over die wet gelden ook veel bedrijfsgebouwen als geurgevoelig. Onder de Omgevingswet zijn bedrijfsgebouwen alleen geurgevoelig als deze in de omgevingsplannen van gemeenten als zodanig worden aangewezen. Voor de tussenliggende periode worden dit type geurgevoelige objecten als 'minst gevoelig' gecategoriseerd. Voor de categorie 'minst gevoelig' zijn in het Milieuprogramma Provincie Zeeland 2018-2022 geen normen opgenomen.
Vanuit de geurnormen uit het Activiteitenbesluit gelden de volgende grenswaarden:
De volgende functies moeten als geurgevoelig worden aangemerkt: woon- en leefgebieden inclusief ziekenhuizen, scholen, verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen, asielzoekerscentra en verblijfsrecreatie. Het verblijf van gedetineerden, de overnachtingsmogelijkheid voor rechters en advocaten en de verblijfsrecreatie in het plangebied moeten derhalve als geurgevoelige objecten worden beschouwd.
Toetsing
In de omgeving van het plangebied komen drie bedrijfsfuncties voor die mogelijk geurhinder kunnen veroorzaken.
Vesta Terminals Flushing B.V.
Vesta is een opslagbedrijf voor de bulkopslag van zeer uiteenlopende soorten bulkgoederen in bovengrondse opslagtanks. De locatie Westerhavenweg 6 vormt samen met de locatie Oosterhavenweg 14 één bedrijf. Voor beide locaties is op 11 november 2010 één milieuvergunning verleend voor de op- en overslag van vloeibare producten. In de vergunning is aangegeven dat bij het laden en lossen van producten incidenteel geuremissies kunnen optreden. Indien dit leidt tot klachten over onacceptabele geurhinder buiten de inrichting, moet een onderzoek worden uitgevoerd naar de mogelijkheden om deze hinder te voorkomen. De opslag vormt ten aanzien van het plangebied geen belemmering.
Rioolwaterzuivering Ritthem
Voor de rioolwaterzuivering zijn in 2012 geuremissieberekeningen uitgevoerd door RoyalHasKoningDHV, zie figuur 4.10.1. Hieruit blijkt dat de contouren van 3,5 OU/m3 (rode contour) en 1,5 OU/m3 (oranje contour) deels over het plangebied gelegen zijn.
In het activiteitenbesluit is opgenomen dat er geen geurgevoelige objecten binnen de 3,5 OU/m3 contour mogen worden gerealiseerd. Tussen de contouren van 3,5 en 1,5 OU/m3 mogen uitsluitend geurgevoelige objecten die op een gezoneerd industrieterrein, een bedrijventerrein dan wel buiten de bebouwde kom zijn gelegen, worden gerealiseerd. Het plangebied bevindt zich buiten de bebouwde kom. Op basis van het Activiteitenbesluit zijn binnen de rode contour in figuur 4.10.1 geurgevoelige objecten uitgesloten. Binnen de oranje contour is zijn geurgevoelige objecten wel mogelijk vanwege de ligging buiten de bebouwde kom. In dit bestemmingsplan worden geurgevoelige functies als verblijfsrecreatie en de PI en EBI uitsluitend buiten de 3,5 OU/m³ (rode) contour mogelijk gemaakt.
Figuur 4.10.1 Geurcontouren RWZI Ritthem (bron: Royal HaskoningDHV)
Veehouderijbedrijf Westhoekweg
Dan is nog een agrarisch bedrijf ten oosten van het plangebied, een melkveebedrijf met twee mestsilo's. De richtafstand voor een dergelijk bedrijf in gemengd gebied is 50 m. De afstand tot de geur gevoelige functies van het JCV is ruim 100 m, daarmee wordt aan de richtafstand voldaan.
Conclusie
De verblijfsfuncties binnen het JCV en de verblijfsrecreatie worden aangemerkt als geurgevoelig. Rondom de rioolwaterzuivering zijn OU-contouren bepaald (aantal geureenheden per kubieke meter, zie figuur 4.11.1). Een situering van verblijfsfuncties buiten de 3,5 OU-contour, zoals aangegeven met de rode lijn in figuur 4.10.1, verdient de voorkeur tenzij er andere maatregelen genomen worden of onderzoek kan aantonen dat hier sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De overige bedrijven en activiteiten in het gebied Buitenhaven leveren vanuit geuroverlast geen beperkingen op voor het JCV, bedrijventerrein of de functies binnen het Stadslandgoed. Er worden geen nieuwe functies toegestaan die geuroverlast kunnen veroorzaken.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'.
Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
Direct ten noordwesten van het plangebied ligt het gezoneerde bedrijventerrein Poortersweg. Hier zijn bedrijven toegestaan tot ten hoogste milieucategorie 5.1. Dichter tegen het plangebied aan ligt een zone waar bedrijven zijn toegestaan tot ten hoogste milieucategorie 4.2. Verder ligt de Buitenhaven direct ten westen van het plangebied en is de Rioolwaterzuivering Walcheren ten zuiden van het plangebied gelegen. Daarnaast liggen ten oosten van het plangebied twee agrarische bedrijven. Het plangebied en de omgeving worden gekenmerkt als een 'gemengd gebied'.
Het JCV en de functies in het Stadslandgoed en op het bedrijventerrein zijn niet geluidsgevoelig volgens de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel benodigd een goed verblijfsklimaat te borgen voor de beoogde verblijfsfuncties. Er zijn hiervoor geen akoestische onderzoeken of geluidscontouren bekend van omliggende bedrijven. Daarom wordt uitgegaan van de VNG richtafstanden. Hiervoor is het meest zuidelijk gelegen perceel van het bedrijventerrein Poortersweg maatgevend. Hierop zijn bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan, met een richtafstand van 200 m in een gemengd gebied.
In de huidige situatie wordt het zuidelijk deel van het bedrijventerrein gebruikt voor opslag van stalen buizen. Dit bedrijf is ingedeeld in categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 50 m ten opzichte van een gemengd gebied. In de avond en de nacht is voorts hier geen sprake van bedrijfsactiviteiten en is er geen invloed op het verblijfsklimaat. Ten opzichte van de verblijfsfuncties binnen het JCV kan de richtafstand van 50 m worden aangehouden.
Wat betreft de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden is voor de bedrijven op Poortersweg geen sprake van negatieve effecten op de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van de beoogde situatie. In de huidige planologische situatie is immers een marinierskazerne met verblijfsfunctie toegestaan. Deze is planologisch gezien vergelijkbaar met de verblijfsfuncties binnen het JCV, waardoor de bedrijven reeds beperkt zijn. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op de planologische ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven op het bedrijventerrein.
Binnen de richtafstand van 200 meter worden verblijfsfuncties mogelijk gemaakt behorende bij het JCV. Voor deze verblijfsfuncties is het van belang dat het geluidsklimaat binnen leefbaar is. Voor de gevangenisfunctie wordt ervan uitgegaan dat de 5 meter hoge muren en andere barrières, zoals bebouwing en groene inpassing afdoende zijn om dit goede binnenklimaat te kunnen garanderen. Voor de hotelfunctie voor werknemers van het JCV zal in de uitwerking van de bebouwing rekening gehouden moeten worden met bijvoorbeeld geluidswerende gevels om het geluidsklimaat binnen te kunnen garanderen.
In de huidige situatie wordt het zuidelijk deel van het bedrijventerrein gebruikt voor opslag en zullen de effecten vergelijkbaar zijn met een milieucategorie 2 bedrijf. In de regel kunnen dit soort bedrijven naast woonfuncties bestaan zonder dat een goed woon- en leefklimaat in het geding komt. Ontwikkelingsmogelijkheden voor dit bedrijventerrein zijn wel belangrijk. Als een gevoelige functie opgericht wordt vlakbij het bedrijventerrein worden daar rechten aan ontleend die ontwikkelingen voor het bedrijventerrein beperken. Daar is hier vrijwel geen sprake van. In de huidige planologische situatie is een marinierskazerne met verblijfsfunctie mogelijk. Deze bestaande planologische situatie is vergelijkbaar beperkend voor het oprichten van geluidshinder veroorzakende bedrijven op deze locatie.
Conclusie
Ter plaatse van de gevoelige functies van de beoogde ontwikkeling kan voldaan worden aan een goed woon- en leefklimaat, daarvoor zijn mogelijk bouwtechnische maatregelen voor nodig. Bovendien betekent het nieuwe planologische regiem geen verslechtering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de nabijgelegen bedrijven. In dat licht kan meegewerkt worden aan de beoogde ontwikkeling.
Ten behoeve van het JCV wordt binnen het beveiligde terreindeel het opstijgen en landen van een helikopter mogelijk gemaakt. Daarvan wordt gemiddeld drie keer per maand gebruik gemaakt (6 vliegbewegingen). De politie kan op basis van haar bevoegdheid starten en landen met een helikopter ter plaatste. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek uitgevoerd naar met name de aspecten externe veiligheid en geluidsbelasting. Uit het onderzoek (bijlage 6) blijkt dat de 56 Lden-contour en de PR 10-6 risicocontour zeer beperkt zijn en binnen het eigen terrein blijven. En er dan ook geen belemmering is voor het landen en opstijgen van helikopters binnen het terrein van het JCV. Zie ook uitleg paragraaf 4.7 t.a.v. aspect geluid.
Gelet op het beperkte aantal vliegbewegingen en de afstand tot gevoelige functies, is het uitvoeren van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk.
Uiteraard kan ook binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan en buiten de muur van het JCV, zoals overal mogelijk is, een calamiteiten helikopter landen in geval van noodgevallen.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Nagegaan is welke risicobronnen er in het plangebied en de directe omgeving daarvan aanwezig zijn. Vervolgens is per risicobron beoordeeld of deze in het kader van externe veiligheid beperkingen op kan leggen aan de voorgenomen ontwikkelingen in de deelgebieden. Hierbij wordt ook geanalyseerd of nader onderzoek naar een specifieke risicobron noodzakelijk is.
Risicovolle inrichtingen in de directe omgeving
In de Buitenhaven zijn in de huidige situatie de volgende risicovolle inrichtingen aanwezig:
Vesta Terminals Flushing B.V.
Vesta is een opslagbedrijf voor de bulkopslag van zeer uiteenlopende soorten bulkgoederen in bovengrondse opslagtanks. De locatie Westerhavenweg 6 vormt samen met de locatie Oosterhavenweg 14 één bedrijf. Voor beide locaties is op 11 november 2010 één milieuvergunning verleend voor de op- en overslag van vloeibare producten (Klasse 3 en 4). De tanks van Vesta worden gebruikt voor de opslag van zgn. Klasse 3 en Klasse 4 producten, die enkel bij hogere temperaturen kunnen ontbranden. Daarnaast voorziet de vergunning van het bedrijf in voorschriften en bepalingen die, in aanvulling op de wettelijke regels, er toe bijdragen dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor de omgeving. Het bepalen van het PR en GR is niet aan de orde. Daar komt bij dat rondom de opslagtanks is voorzien in voldoende opvangcapaciteit en tussen de tanks en het plangebied een zeewering is gelegen die als aanvullende barrière kan dienen. De opslag vormt ten aanzien van het plangebied geen belemmering.
Brandweertrainingscentrum
Uit informatie van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat op de locatie 2 kleine propaantanks aanwezig zijn (van 5 m³). Op grond van het activiteitenbesluit gelden veiligheidsafstanden. Deze afstanden liggen binnen de perceelsgrens. De propaantanks vormen daarom geen belemmering voor toekomstige ontwikkelingen. Het invloedsgebied van de propaantanks ligt over een aanzienlijk deel van het plangebied en daarom is niet uitgesloten dat er alsnog bebouwing binnen dat invloedsgebied zal worden gebouwd. Daarom zal de Veiligheidsregio Zeeland (VRZ) betrokken worden bij de participatie die zal plaatsvinden over de inrichting van het Stadslandgoed. De verdere vormgeving van nooduitgangen en vluchtroutes zal plaatsvinden in het vergunningentraject. Ook daarbij zal de VRZ als adviseur worden betrokken.
BLEVE-scenario VCZ en Vesta Terminal Flushing
Het plangebied heeft reeds bestaande infrastructuur in oostelijke richting. De nieuwe infrastructuur in het plangebied zal hierop aansluiten, al zal de Havenweg voor autoverkeer in oostelijke richting worden afgesloten. Ongemotoriseerd verkeer blijft toegang houden tot het buitengebied van Ritthem. De positionering van de bebouwing is nog onbekend. Wel is aan de zuidkant van de Havenweg maar 20% bebouwing mogelijk.
Risicobronnen in de wijdere omgeving
Kerncentrale Borsele
De kerncentrale Borsele heeft een zodanige groot invloeds/effectgebied dat deze het plangebied bereiken. De kerncentrale Borsele is geen Bevi-bedrijf, waardoor het Bevi niet van toepassing is. Gezien de omvang van de effectzone en de verminderde zelfredzaamheid van de personen in het Justitieel Complex Vlissingen, is voor de kerncentrale Borsele het onderdeel 'zelfredzaamheid' alsnog meegenomen in de verantwoording van het groepsrisico.
Van Citters Beheer
Van Citters Beheer, het voormalige Thermphos International Vlissingen, is een hogedrempelinrichting Brzo-bedrijf. Het bedrijf produceert fosfor en fosforzuur. De PR 10-6 contour ligt voor een groot deel binnen haar eigen perceelgrens. Gezien de afstand van het plangebied naar het brzo-bedrijf meer dan 5 km bedraagt, levert de plaatsgebonden risico contour geen belemmering op voor het plangebied. Het invloedsgebied van Van Citters Beheer reikt echter wel tot in het plangebied. Daarom is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld.
Propaantanks
In de buurt van het plangebied bevinden zich enkele akkerbouwbedrijven met een kleine propaantank. Op de risicokaart hebben deze propaantanks een invloedsgebied van 225 m. Dit klopt echter niet. Het werkelijke invloedsgebied is veel kleiner. Deze omissie wordt veroorzaakt door verkeerde invoer in de risicokaart. Propaantanks van akkerbouwbedrijven zijn dan ook geen relevante risicobron voor het Stadslandgoed.
Windturbines
Ten zuiden van het plangebied is een windpark gevestigd, bestaande uit 7 turbines uit 1997, met een masthoogte van 36 m. De windturbines staan buiten het plangebied van het Stadslandgoed. Drie van de 7 windturbines grenzen wel aan het plangebied. Het is van belang dat ook na realisatie van het Stadslandgoed de windturbines vrij kunnen blijven draaien. In de beschermingszone van de windturbine mag geen hoge bebouwing of beplanting worden opgericht. Deze zone is echter slechts 29 m vanaf de turbines.
Uit de 'Handreiking Risicozonering Windturbines' blijkt dat rekening gehouden moet worden met de risicocontouren in het kader van externe veiligheid. Hiervoor zijn van belang de begrippen 'kwetsbaar object' en 'beperkt kwetsbaar object'. Een gevangenis valt onder een kwetsbaar object. Hotels en bedrijfsgebouwen (waaronder ook een rechtbank wordt gerekend) vallen onder beperkt kwetsbaar object indien het vloeroppervlak niet meer dan 1.500 m² bedraagt. De windturbines hebben een veiligheidscontour van 250 m elk, waarbinnen kwetsbare objecten zijn uitgesloten. Binnen deze afstand worden geen kwetsbare objecten gerealiseerd. Zoals aangegeven zullen de bestaande routes in het gebied behouden blijven en zullen de nieuwe routes daar op aan haken. Er zal ook de mogelijkheid zijn om in noordelijke richting te vluchten.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de Westerschelde
Geconstateerd wordt dat het gehele plangebied in het invloedsgebied van de Westerschelde is gelegen. Als gevolg daarvan is in het kader van de marinierskazerne reeds onderzoek gedaan naar het groepsrisico als gevolg van de komst van de marinierskazerne ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde.
In deze studie is het groepsrisico berekend in 2015 en 2030 op basis van zowel de maximale capaciteit van de marinierskazerne als de normaal te verwachten bezetting. In geen van de onderzochte situaties blijkt de oriënterende waarde voor het groepsrisico te worden overschreden. Het Stadslandgoed is vergelijkbaar wat betreft de toename van het aantal gebiedsgebruikers en zal daarmee ook geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaken. Mochten de plannen wijzigen waardoor de gebiedsgebruikers significant toenemen dan is nieuw onderzoek naar de hoogte van het groepsrisico noodzakelijk.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Rond het plangebied zijn de Oostelijke Havenweg (buitendijks en op afstand van het plangebied) en de Oostelijke Bermweg aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze routes worden niet intensief gebruikt en hebben daarom geen veiligheidscontour die beperkingen oplegt aan omliggende functies.
Klimaatbestendigheid
Een klimaatadaptieve inrichting wordt nagestreefd bij de ontwikkeling van het gebied. Meerlaagsveiligheid kan op meerdere manieren worden bereikt. Dit kan door het gebied en gebouwen aan te passen, door goede informatievoorziening én door georganiseerde evacuatiediensten. Het principe van meerlaagsveiligheid zal meegewogen worden bij de nadere uitwerkingen van het gebied.
Het gebied wordt reeds beschermd door de primaire waterkering. De waterkering is nader beoordeeld en zal voor 2050 versterkt worden om het overstromingsrisico te verkleinen. De dijk wordt zodanig aangelegd dat een kans op overstroming zal bestaan bij deze dijk van 1:100000. De rijksoverheid is bekend met het principe van meerlaagsveiligheid. In de bebouwingskeuze wordt rekening gehouden met de principes van meerlaagse veiligheid. Tussen het Rijk en de Veiligheidsregio is reeds contact gelegd en afgesproken dat de Veiligheidsregio vroegtijdig, dus tijdens de planvorming, wordt betrokken bij de uitwerking van het JCV. In nauwe samenwerking met de Veiligheidsregio worden evacuatieplannen opgesteld waarin rekening wordt gehouden met een dijkdoorbraak en of andere calamiteiten. De bewustwording hoe te handelen bij overstroming wordt regionaal verder opgepakt. Hiervoor is ook een rol weggelegd voor de regionale overheden en instanties.
Het gehele gebied stadslandgoed incl. JCV wordt verder klimaatbestendig ingericht. De keuze is reeds gemaakt om bebouwing en daarmee concentratie van mensen in het noordoostelijk deel van het plangebied te huisvesten. In, op en rondom het JCV is ruime aandacht voor klimaatbestendig en duurzaam bouwen én inrichten. In het JCV is ruimte voor natuurlijke schaduw (bomen), groene daken en buitenruimten en water (infiltratie in de bodem). Het stadslandgoed heeft een groen-blauwe hoofdstructuur, deze groen-blauwe structuur zorgt voor een ruime landschappelijke inpassing van het JCV. De zuidkant van de Havenweg zal bestaan uit proefvelden, opslagruimte en laboratoria gericht op onder meer klimaatadaptatie en energietransitie. Daarnaast is er ruimte voor vrijetijdsfuncties, verblijfsrecreatie en openluchtrecreatie. Het gebied heeft een groene basis waarin slechts 20% bebouwing mogelijk is. Het is een gebied waar geen grote groepen mensen (langdurig) zullen verblijven. Vluchtroutes zijn aanwezig in noordelijke en oostelijke richting, van het water af.
Beperkte verantwoording groepsrisico
In de 'Risico-inventarisatie en verantwoording van het groepsrisico' opgesteld 18 januari 2021 is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld en zijn mogelijke maatregelen als tijdige alarmering, expliciete communicatie vooraf en het realiseren van vluchtroutes van de risicobron af voorgesteld. De Risico-inventarisatie en verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in bijlage 8.
Conclusie
Er liggen verschillende risicovolle bronnen in de omgeving van het plangebied, waaronder de transportroute over de Westerschelde. Uit bestaande gegevens en onderzoeken valt op te maken dat deze geen onaanvaardbare risico's voor het plangebied vormen. Verder ligt het invloedsgebied voor Van Citters Beheer over het plangebied. Er is hiervoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld waaruit blijkt dat er met de nodige voorzorgsmaatregelen sprake is van een aanvaardbaar risico. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Veiligheidsregio Zeeland heeft in het kader van het vooroverleg advies gegeven door ruimtelijke en bouwtechnische maatregelen die getroffen kunnen worden.
Met betrekking tot het opstijgen en landen van de helikopter is in paragraaf 4.13 geconcludeerd dat de 10-6-risicocontour is gelegen binnen het terrein van het JCV (zie ook bijlage 6). Er is dan ook geen sprake van relevant risico voor de omgeving. Binnen het plangebied worden daarnaast geen BEVI-inrichtingen toegestaan.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming (Wnb)
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland
In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ligt op circa 150 m en betreft Westerschelde & Saeftinghe. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van ongeveer 700 m (figuur 4.14.2).
4.14.1 Ligging plangebied ten aanzien van Natura 2000-gebieden (bron:AERIUS Calculator)
Figuur 4.14.2 Ligging plangebied ten aanzien van NNN (Provincie Zeeland)
Wel ligt het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe op dusdanig geringe afstand (circa 150 m) dat externe effecten niet op voorhand uitgesloten kunnen worden. In dit kader is een voortoets opgesteld (bijlage 10). Hieronder is per aspect uitgewerkt welke effecten te verwachten zijn en of er maatregelen nodig zijn om significant negatieve effecten uit te kunnen sluiten.
Oppervlakteverlies
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natura 2000-gebied, maar voorziet in de huidige situatie wel in functies voor de doelsoorten. Voor de kuifeend verdwijnen met het plan hoogwatervluchtplaatsen voor maximaal 20 exemplaren. Gezien de staat van instandhouding en gunstige populatietrend is dit geen significant negatief effect. Voor de bruine kiekendief gaat een deel foerageergebied verloren. Ook voor deze soort komen de instandhoudingsdoelen niet in het geding als gevolg van de ontwikkeling. Er worden dan ook geen significant negatieve effecten verwacht.
Verstoring
Geconcludeerd is dat verstoring door helikoptervluchten incidenteel zal voorkomen, maar niet zal leiden tot significante effecten op de instandhoudingsdoelen van het aangrenzende Natura 2000-gebied. Daarbij gelden de volgende overwegingen.
Meer dan geringe optische verstoring als gevolg van werkzaamheden, gebruik of helikoptervluchten is vanwege de omringing van de zeedijk, hoge begroeiing en reeds gevestigde windturbines niet te verwachten. Significant negatieve effecten zijn uitgesloten.
Met de aanleg is het van belang dat er gebruik wordt gemaakt van geluidsarme heitechnieken zodat de relevante 47 dB(A)-contour niet over het Natura 2000-gebied valt. Voor andere werkzaamheden zal het geluidsniveau beperkter blijven en helpt het dat de zeedijk een afscherming vormt. Geluidsarme heitechnieken in acht nemend, kunnen significant negatieve effecten als gevolg van verstoring door geluid worden uitgesloten.
Met betrekking tot verstoring als gevolg van licht is het nodig dat er maatregelen worden genomen zoals speciale verlichting (rood-arm licht en speciale armaturen). Daarmee kan worden uitgesloten dat er extra verstoring plaatsvindt ten aanzien van de referentiesituatie en dat er negatieve effecten optreden voor instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe.
Vermesting en verzuring
Als gevolg van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden in de omgeving kan vermesting en/of verzuring een bedreiging zijn voor de instandhoudingsdoelen van deze gebieden. De stikstofdepositie die als gevolg van de ontwikkelruimte die het bestemmingsplan biedt kan ontstaan, is door Tauw berekend met AERIUS Calculator (bijlage 9, Tauw, 2023). Daarbij is zowel de stikstofdepositie in de aanleg- als in de gebruiksfase berekend.
Resultaten
Uit de berekeningen blijkt dat er een toename in stikstofdepositie ten gevolge van het plan kan optreden op de Natura 2000-gebieden Westerschelde & Saeftinghe en Manteling van Walcheren. Daarom is ervoor gekozen om mitigerende maatregelen in te zetten, namelijk externe saldering met een aantal dierplaatsen van een varkensbedrijf in Boudewijnskerke en landbouwgronden aan de Visodeweg. Na het treffen van deze maatregel blijft er een beperkte toename in stikstofdepositie over voor een beperkte oppervlakte van enkele hexagonen van het Natura 2000- gebied Westerschelde & Saeftinghe. Uit de opgestelde passende beoordeling (bijlage 10) blijkt dat de depositie op deze hexagonen in de praktijk geen effect heeft op de beschermde natuurwaarden en daarmee op het behalen van de instandhoudingsdoelen.
Met inachtneming van de aangegeven maatregelen treden geen negatieve effecten op voor beschermde natuurwaarden in de omgeving.
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee wordt gewaarborgd dat aanleg en gebruik van het Stadslandgoed slechts mag plaatsvinden als voldoende stikstofdepositie van de saldogevende activiteiten daadwerkelijk is beëindigd en de bijbehorende toestemmingen zijn ingetrokken. In het plangebied zijn bovendien de agrarische percelen ten oosten van de Visodeweg opgenomen. Voor deze gronden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee - als deze gronden worden ingezet ten behoeve van externe saldering van de stikstofdepositie als gevolg van het bestemmingsplan Stadslandgoed - de bemesting ook planologisch kan worden geëlimineerd.
Soortbescherming
Om te onderzoeken of zich beschermde soorten (flora en fauna) in het plangebied bevinden waarop de ontwikkeling mogelijk een negatief effect kan hebben, is een quickscan ecologie gedaan (bijlage 11). Uit de quickscan is gebleken dat het projectgebied mogelijk functies herbergt voor amfibieën, broedvogels met jaarrond beschermde nesten, flora, grote vos, haas, konijn, kleine marterachtigen en steenmarter, vleermuizen en de waterspitsmuis. Naar de functie van het plangebied voor deze soorten is nader onderzoek verricht (bijlage 12). Binnen het projectgebied is een nestlocatie van de buizerd en een roestplaats van de kerkuil vastgesteld. In het projectgebied zijn minimaal 20 verblijfplaatsen van de haas te verwachten en is een verblijfplaats van het konijn vastgesteld. Ook zijn een verblijfplaats van de bunzing, twee verblijfplaatsen van de steenmarter en drie verblijfplaatsen van de wezel te verwachten. Tot slot is er een vliegroute van de gewone dwergvleermuis vastgesteld binnen het projectgebied.
Tijdens het onderzoek zijn geen individuen of beschermde functies aangetroffen van de alpenwatersalamander, rugstreeppad, grote vos en de waterspitsmuis in het projectgebied. Er zijn tevens geen exemplaren aangetroffen van de bokkenorchis, glad biggenkruid, grote leeuwenklauw en de stijve wolfs .
De nestlocatie van de buizerd, de roestplaats van de kerkuil, de verblijfplaatsen van de bunzing, haas, konijn en de steenmarter en de vliegroute van de gewone dwergvleermuis kunnen tijdens de werkzaamheden worden aangetast en vernield. Daarnaast kunnen individuen worden verstoord en gedood gedurende de geplande ontwikkeling. Het is noodzakelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen voor de verbodsbepalingen uit artikel 3.1, 3.5 en 3.10, indien de aanwezige, beschermde functies door de werkzaamheden worden aangetast. Dit zal dan ook gedaan worden indien de werkzaamheden daar aanleiding toe geven.
Daarnaast wordt aanbevolen kolonisatie van het projectgebied door de rugstreeppad te voorkomen, en werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Ook wordt aanbevolen geen nachtelijke verlichting te gebruiken om vleermuizen niet te verstoren.
Doordat 30% van het stadslandgoed een groene functie krijgt, is afdoende ruimte beschikbaar voor eventuele mitigerende maatregelen. Zo kan bij de ontwikkeling van het zuidelijke deel rekening gehouden met de aanwezigheid van het buizernest en blijven de vliegroutes voor de gewone dwergvleermuis behouden, dan wel worden ze verplaatst. Voor deze maatregelen wordt eerst ontheffing aangevraagd. Daarmee is het bestemmingsplan voor het onderwerp soortenbescherming op basis van de Wnb uitvoerbaar.
Conclusie
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermde natuurgebieden. Versnippering als gevolg van de ontwikkeling is daarmee uitgesloten. Verontreiniging of verdroging kunnen gezien de aard van de ontwikkeling ook op voorhand worden uitgesloten. Om de andere aspecten te onderzoeken is een voortoets opgesteld. Hieruit blijkt dat:
Het is noodzakelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen voor de verbodsbepalingen uit artikel 3.1, 3.5 en 3.10, indien de aanwezige, beschermde functies van de hiervoor genoemde soorten door de werkzaamheden worden aangetast. Op voorhand kan worden aangenomen dat een dergelijke ontheffing kan worden verleend. Daarmee is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op dit onderdeel voldoende onderbouwd.
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied is een gasleiding en hoogspanningsleiding aanwezig ter plaatse van de Visodeweg. Verder is een rioolpersleiding aanwezig binnen het plangebied.
Rioolpersleiding
Door het plangebied (langs de Visodeweg en de Havenweg) loopt een rioolpersleiding. Voor deze leiding geldt een zakelijk rechtstrook van 5 m aan weerszijden van de leiding. Binnen deze strook is in beginsel geen bebouwing anders dan ten behoeve van de leiding toegestaan. Deze persrioolleiding wordt naar aanleiding van de nieuwe inrichting van het gebied verplaatst naar een tracé elders aan de oostzijde van het plangebied. Om de realisatie van de nieuwe rioolpersleiding mogelijk te maken, zal een brede zone worden voorzien van een dubbelbestemming, die realisatie van de leiding mogelijk maakt en die voorts dient ter bescherming van het leidingbelang
Hogedrukaardgasleiding
De hogedrukaardgasleiding loopt in de noordrand van het gebied Buitenhaven (zie ook paragraaf externe veiligheid). Deze leiding bevindt zich aan de noordrand van het plangebied ter plaatse van de nieuwe aansluiting van de Visodeweg op de Marie Curieweg. Ook deze leiding heeft een zakelijk rechtstrook van 5 m aan weerszijden van de leiding. Er zal contact opgenomen worden met de leidingbeheerder voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden. Hiervoor zal een vergunning aangevraagd worden.
Hoogspanningsverbinding
Voor een onbelemmerde bedrijfsvoering dient een zakelijk rechtstrook van 2 x 35 m breed te worden aangehouden, gemeten vanuit het hart van de bovengrondse leiding. De indicatieve zone bedraagt 80 m aan weerszijden. Deze hoogspanningsverbinding bevindt zich over het noordelijk deel van de te verbreden Visodeweg en vormt geen directe belemmering voor de beoogde werkzaamheden.
Overige leidingen
In het kader van toekomstige bouwactiviteiten zal tenminste drie werkdagen voor de aanvang van graafwerkzaamheden door degene die de graafwerkzaamheden uitvoert contact moeten worden opgenomen met het KLIC1, waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven.
Conclusie en randvoorwaarden
In het plangebied dient rekening te worden gehouden met de zakelijkrecht stroken van de aanwezige leidingen. Bij bouwactiviteiten is een KLIC-melding noodzakelijk.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gemeentelijke standaardregels voor de bestemmingsplannen zijn van belang voor bestemmingsplannen.
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. Op de analoge verbeelding worden de bestemmingen door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'M' voor 'Maatschappelijk'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd.
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
Ook bij de opstelling van een bestemming (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels van andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Vlissingen.
Artikel 3 Agrarisch met waarden
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de agrarische gronden ten oosten van de Visodeweg. Binnen deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de agrarische bestemming gewijzigd kan worden in de bestemming Groen of natuur, danwel waarmee een aanduiding kan worden opgenomen om bemesting van de gronden te verbieden. Als gebruik wordt gemaakt van saldering van de stikstofdepositie door de aangekochte agrarische gronden bemestingvrij te maken of uit productie te nemen, zullen deze maatregelen worden geborgd door gebruikmaking van deze wijzigingsbevoegdheid.
Deze bestemming is geprojecteerd op de gronden voor de beoogde afronding van het bedrijventerrein Poortersweg. De belangrijkste bouwregels betreffen een bebouwingspercentage van 75%, een bouwhoogte van 7 m, een minimale afstand van de gebouwen tot de openbare weg (5 m) en een minimale afstand van de gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen (3 m). Aan deze bestemming is een Staat van Bedrijfsactiviteiten gekoppeld (zie bijlage 14 voor een toelichting op deze Staat). Overeenkomstig de milieuzonering zijn bedrijven t/m categorie 3.2 rechtstreeks toegelaten. Een afwijkingsregeling is opgenomen voor bedrijven, die voorkomen in twee categorieën hoger dan de staat aangeeft en voor bedrijven, die niet in de staat voorkomen. Voor beide afwijkingsbevoegdheden geldt, dat de milieubelasting qua aard en omvang vergelijkbaar moet zijn met de rechtstreeks toegelaten bedrijven. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de realisatie van een landschappelijke inpassing binnen de bestemming ' Groen' en ten behoeve van voldoende waterberging. De opslag van materialen, goederen en stoffen is niet toegestaan vóór de voorgevels van de bedrijfsgebouwen met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – opslag'.
Artikel 5 Gemengd - Stadslandgoed
De gronden ten zuiden van de Havenweg en ten westen van het JCV zijn bestemd met bestemming 'Gemengd - Stadslandgoed'. Hierbinnen zijn naast de bescherming en ontwikkeling van een robuuste groen- en waterstructuur, bestaande uit opgaande beplanting, water en open graslandvegetaties de volgende functies toegestaan:
Wegen, paden, water en groenstructuren, maar ook parkeervoorzieningen passen binnen deze bestemming.
Binnen deze bestemming is een flexibele indeling mogelijk. Een aantal elementen is vastgelegd. Zoals de laanbeplanting langs de Havenweg en een invulling met minimaal 30% robuuste groen en waterstructuur. Binnen deze groene invulling is extensieve dagrecreatie toegestaan. Daarnaast is er maximaal 20% bebouwing per bouwperceel met een maximale hoogte van 7 m toegestaan oplopend in zuidelijke richting naar 10 m (met afwijkingsmogelijkheid naar 12m). Voor de bouwhoogte van overige bouwwerken zijn de volgende aanduidingen met maximale hoogtes opgenomen:
In het landschapsplan op hoofdlijnen (bijlage 1) zijn voorwaarden opgenomen voor de landschappelijke inpassing en de robuuste groen en waterstructuur.
De bestemming Groen wordt gehanteerd voor de landschappelijke inpassing van het JCV en het bedrijventerrein. De bestemming is vooral bedoeld voor (opgaande) beplanting. Daarnaast zijn daarbij behorende (lees: ondergeschikte) functies toegestaan, zoals bijvoorbeeld ontsluitingswegen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op deze bestemming mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van 3 m.
Ten behoeve van de nodige kavelruil voor de nieuwe ontsluiting van de agrarische percelen ten oosten van de Visodeweg is mogelijk compensatiegrond nodig, ter plaatse van de bestemming 'Groen', waarmee aan de noordzijde van het JCV, ten oosten van de Visodeweg wordt voorzien in de benodigde landschappelijke inpassing. Als deze gronden agrarisch gebruikt worden, zal de landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemming Maatschappelijk moeten worden gerealiseerd. Daartoe is een regeling opgenomen, gekoppeld aan de aanduiding 'agrarisch' binnen de bestemming Groen de aanduiding 'groen' binnen de bestemming Maatschappelijk.
De gronden voor het JCV hebben de bestemming 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - JVC'. Hier zijn een justitieel complex, groen, water en verkeer- en parkeervoorzieningen toegestaan. De gronden zijn flexibel in te richten. Voor het gebruik is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de realisatie van een landschappelijke inpassing binnen de bestemming Groen en ten behoeve van voldoende waterberging. Daarnaast zijn bebouwingspercentages (50%) en maximale bouwhoogtes aangegeven. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) ten aanzien van industrielawaai bij bedruimtes in het justitieel complex te borgen.
Voor de gronden aan de Deinsvlietweg ten westen van het volkstuinencomplex is de huidige bestemming Recreatie overgenomen, inclusief de daarvoor geldende wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Agrarisch met waarden.
De Oostelijke Bermweg en Visodeweg hebben de bestemming Verkeer. De benodigde verbreding van de Visodeweg is hierin meegenomen. Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water toegestaan.
De zakelijk rechtstrook van de in het plangebied voorkomende aardgastransportleiding bedraagt 2 x 4 m uit het hart van de leiding. Deze gronden hebben deze dubbelbestemming verkregen. Op grond van de regels behorend bij deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd na instemming van de leidingbeheerder (Nederlandse Gasunie).
Artikel 12 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De zakelijk rechtstrook van de in het plangebied voorkomende hoogspanningsverbinding bedraagt 2 x 35 m uit het hart van de verbinding. Deze gronden hebben deze dubbelbestemming verkregen. Op grond van de regels behorend bij deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd na instemming van de leidingbeheerder, die aan deze instemming (veiligheids)voorschriften kan verbinden (TenneT).
Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor een strook ten behoeve van een rioolleiding. Op grond van de regels behorend bij deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Artikel 14 Waarde - Archeologie 1
Artikel 14geeft de bestemmingsomschrijving, bouwregels, afwijkingsmogelijkheden en specifieke gebruiksregels voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. In deze gebieden is op grond van eerder onderzoek geconstateerd dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Deze dubbelbestemming geldt voor de waardevolle archeologische vindplaatsen zoals beschreven in het selectiebesluit: Marinierskazerne Vlissingen selectiebesluit met vindplaatsenkaart. Voorwaarden uit dit selectiebesluit zijn opgenomen in bijlage 4 van de regels en maken onderdeel uit van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
Artikel 15 Waarde - Archeologie 2
Artikel 15geeft de bestemmingsomschrijving, bouwregels, afwijkingsmogelijkheden en specifieke gebruiksregels voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Het grote verschil met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is dat er in dit gebied archeologische waarden aanwezig kunnen zijn, maar dat daar geen zekerheid over bestaat. Dit vraagt met name bij graafwerkzaamheden om extra aandacht.
Artikel 16 geeft de bestemmingsomschrijving, bouwregels, afwijkingsmogelijkheden en specifieke gebruiksregels voor de dubbelbestemming 'Waterstaat'. Deze zone ligt langs de primaire waterkering aan de westzijde van het plangebied en dient ter bescherming van de waterstaatsfunctie. In deze zone mag zeer beperkt worden gebouwd. De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, mede bestemd voor:
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in geval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Artikel 18 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat één lid. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken.
Artikel 19 Algemene aanduidingsregels
Het gehele plangebied is gelegen in de geluidszone van het gezoneerd industrieterrein 'Buitenhaven'. Hiervoor is de aanduiding 'geluidszone - industrie' opgenomen. Slechts onder voorwaarden zijn op deze locaties geluidsgevoelige functies toegestaan. Voor de vrijwaringszone langs de dijk bij de Oostelijke Bermweg is een vrijwaringszone opgenomen waarbinnen opslag en bewerking van explosiegevaarlijk materiaal niet is toegestaan.
Artikel 20 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Artikel 21 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' te verwijderen, te wijzigen of het bestemmingsvalk van vorm te veranderen.
Artikel 22 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het strijdig gebruik vermeld. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van het realiseren van voldoende parkeergelegenheid. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de externe saldering van de stikstofdepositie van het Stadslandgoed Nieuwerve juridisch te borgen.
In Artikel 23 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. Artikel 24 bevat de slotregel van het bestemmingsplan.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overleginstanties. Daarnaast is het voorontwerp gedurende de ter inzage legging aan eenieder ter inspraak aangeboden. De ingediende reacties zijn opgenomen in een Antwoordnota (bijlage 15).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen van 26 januari tot en met 8 maart 2023 (op grond van artikel 3.8, lid 1, Wet ruimtelijke ordening). Tijdens deze periode heeft iedereen de mogelijkheid gehad een zienswijze kenbaar te maken. Na de zienswijzeprocedure is de raad bevoegd tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Na vaststelling van het bestemmingsplan geldt na publicatie een beroepstermijn van 6 weken. Het bestemmingsplan wordt hiervoor weer ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.
De anterieure overeenkomst over de ontwikkeling van het justitieel complex tussen rijk, provincie en gemeente is gesloten. Een exploitatieplan is om deze reden niet noodzakelijk. Voor de benodigde middelen voor de realisatie van het justitieel complex zijn voldoende middelen gereserveerd.
Gronden worden beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van het Stadslandgoed. Er wordt een overeenkomst/convenant over het stadslandgoed tussen Provincie en gemeente gesloten.
Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 8 zienswijzen ontvangen. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de 'Nota beoordeling en besluitvorming zienswijze ontwerpbestemmingsplan 'Stadslandgoed Nieuwerve Vlissingen''. De volgende aanpassingen vinden plaats naar aanleiding van de zienswijzen:
Toelichting
Paragraaf 2.2.3 en 3.2 wordt aangepast naar aanleiding van een zienswijze waarin gesteld wordt dat er een afnemende behoefte is aan toeristische standplaatsen (kampeerplaatsen). Een in april 2023 opgeleverd geactualiseerd behoefteonderzoek van de Stec Groep naar verblijfsaccommodaties in de gemeente Vlissingen, heeft ertoe geleid dat de in het bestemmingsplan geboden mogelijkheden voor verblijfsrecreatie zijn gewijzigd t.o.v. het ontwerp-bestemmingsplan. In het ontwerp-bestemmingsplan werd ruimte geboden aan de ontwikkeling van maximaal 70 verblijfsrecreatieve eenheden, waarvan maximaal 50 in de vorm van een toeristische standplaats (voor tenten en caravans), maximaal 10 eenheden in de vorm van verblijfsrecreatieaccommodatie en maximaal 10 in de vorm van camperplaatsen.
In het vastgestelde bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor maximaal 35 verblijfsrecreatieve eenheden, waarvan maximaal 25 eenheden in de vorm van verblijfsrecreatieaccommodatie en maximaal 10 in de vorm van camperplaatsen. Paragraaf 2.2.3 en 3.2 zijn hierop aangepast.
In paragraaf 4.7.2 van de toelichting wordt de juiste binnenwaarde van 35 dB(A) opgenomen t.a.v. industrielawaai, i.p.v. 33 dB.
Bijlagen Toelichting
Verder is het rapport 'Actualisatie behoefteraming verblijfsaccommodaties Vlissingen' van de Stec Groep bijgevoegd als bijlage bij de toelichting (bijlage 17).
Regels
Artikel 1 wordt als volgt aangepast:
Toevoeging van definitie 1.12 bedruimte: ruimte bestemd voor een of meer bedden bestemd voor slapen.
Wijziging van definitie 1.46 (vernummerd naar 1.47) kampeermiddel: een kampeerauto/camper op kampeerterreinen bestemd voor recreatief nachtverblijf waarvan de gebruikers hun hoofdgebruik elders hebben.
Definitie 1.77 zomerseizoen wordt verwijderd.
In artikel 5.2.3a wordt het aantal verblijfsrecreatieaccommodaties gewijzigd van maximaal 10 naar maximaal 25.
In artikel 5.5.2b wordt het aantal standplaatsen gewijzigd van maximaal 70 naar maximaal 35.
Artikelen 5.5.2d en 5.5.2e waarin seizoensgebondenheid standplaatsen geregeld was, komen te vervallen.
Aan artikel 7.5 wordt een voorwaardelijke verplichting toegevoegd. In artikel 7.5.1 wordt vastgelegd dat een omgevingsvergunning voor bouwen van bedruimte slechts wordt verleend indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan de gewenste binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) ten aanzien van het aspect industrielawaai.
Artikel 12 Leiding-Hoogspanningsverbinding zal aangepast worden zodanig dat de belangen van de leidingbeheerder afdoende zijn geborgd. Het voorstel zoals overlegd met Tennet, is in de regels verwerkt.
Verbeelding
De belemmeringenstrook van de gedeeltelijk binnen het plangebied aanwezige bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding Vlissingen Sint-Joosland Polder zal worden vergroot naar 35 meter ter weerszijde van het hart van de verbinding. Aldus zal de strook 70 meter in totaal zijn.
Het bestemmingsplan is op een aantal punten nader gewijzigd.
Toelichting
Bijlagen Toelichting
Regels
Toevoeging bij wijzigingsbevoegdheid 3.6 aanvulling voorwaarden Natuur:
met inachtneming van het volgende:
Nieuw artikel 4.1.a. (onder vernummering van het vorige artikel 4.1.a naar artikel 4.1.b.): ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag': tevens voor opslag. Daarnaast wordt artikel 4.4 onder b aangevuld met: met uitzondering op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag';
Artikel 22.1 als volgt aangepast:
Voorwaardelijke verplichting stikstof:
Verbeelding