direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Adriaansweg, Kruiningen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Arjazon Uienhandel B.V.1 en J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V.2 (hierna initiatiefnemers) zijn twee uienverwerkende bedrijven en gevestigd aan weerszijden van de Adriaansweg te Kruiningen.

Het vrachtverkeer van en naar de bedrijven levert overlast en een ongewenste verkeerssituatie op voor de omwonenden en de gebruikers van de Adriaansweg. Om deze knelpunten op te lossen wordt door beide bedrijven een nieuwe aansluiting gerealiseerd naar de Kanaalweg. Vervolgens wordt ter hoogte van de bedrijven de Adriaansweg onttrokken aan de openbaarheid. Nadat de weg is gerealiseerd krijgen de bedrijven de mogelijkheid tot uitbreiding.

Beide bedrijven zijn de afgelopen jaren gegroeid waardoor het de wens is om de bedrijfsvoering van de terreinen te optimaliseren. Transporteurs rijden nu via de Kanaalweg/Hansweertsestraatweg om bij de bedrijven te komen. Dit zorgt voor overlast voor de omwonenden. Om de situatie ter plaatste te verbeteren leggen de bedrijven een nieuwe weg vanaf de Kanaalweg aan zodat de transportroute van en naar de bedrijven wordt geoptimaliseerd. Door het vrachtverkeer te scheiden van het overige verkeer wordt een verkeersveiligere situatie verkregen. De nieuwe ontsluiting is beoogd tussen de Adriaansweg en de Kanaalweg. Naast het in de toekomst ontzien van de Hansweerstestraatweg zal het noordelijke gedeelte van de Adriaansweg doodlopend worden, waardoor ook hier geen vrachtverkeer meer langs de omwonenden kan passeren. De kosten voor de aanleg en onderhoud van de weg worden gedragen door de initiatiefnemers. Op de bestaande bedrijfspercelen vindt het laden en lossen in de open lucht plaats. Om hinder van geluid, geur en stof te beperken is het de wens vanuit Arjazon Uienhandel B.V. zelf om het laden en lossen onder te brengen in een overdekte opslagruimte.

De ontwikkelingen passen niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, 2020' van de gemeente Reimerswaal. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te kunnen maken is een nieuw juridisch-planologisch kader nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Leeswijzer

De plantoelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige en de beoogde situatie beschreven.
  • In hoofdstuk 3 wordt de toetsing van de nieuwe ontwikkelingen aan het relevante beleidskader weergegeven.
  • In hoofdstuk 4 worden de sectorale onderzoeken beschreven.
  • In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de bestemmingsregeling gegeven.
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Plangebied en directe omgeving

Het plangebied bestaat uit twee bedrijven die gespecialiseerd zijn in het sorteren, verpakken en transporteren van uien. Deze bedrijven zijn Arjazon Uienhandel B.V. en J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0001.png"

Figuur 2.1 Het plangebied (Bron: Google Maps, bewerking Rho Adviseurs)

Arjazon Uienhandel B.V. (blauw omkaderd in figuur 2.1)

Het perceel van Arjazon Uienhandel B.V. bestaat uit zo'n vijf gebouwen en is het meest noordelijke bedrijf op figuur 2.1. In deze gebouwen vindt het sorteren en verpakken van uien plaats. Aan de noordzijde van de gebouwen zijn twee units ingericht als kantoorruimte. Deze units zullen na realisatie van de beoogde gebouwen worden verwijderd. De opslag van kisten vindt plaats aan de zijde van de loods ter plaatse van het kadastrale perceel KNG00-O-1320. Aan de westzijde zijn parkeerplaatsen aanwezig voor personenauto's en vrachtwagens, ook hier is ruimte voor opslag van kisten. Tussen de parkeerplaatsen en de meest westelijk gelegen loods is een waterberging aanwezig. Daarnaast is aan de noordzijde (achter de gebouwen) een pellenbak gevestigd. Verder is het perceel landschappelijk ingepast met een robuuste groensingel. Achter deze groensingel liggen agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0002.png"

Figuur 2.2 Een deel van de gebouwen aan de zuidoost zijde (Bron: Rho Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0003.png"

Figuur 2.3 Parkeergelegenheid voor vrachtwagens, aanhangers, personenauto's en opslag van kisten aan de noordwest zijde (Bron: Rho Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0004.png"

Figuur 2.4 De aanwezige waterberging (Bron: Rho Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0005.png"

Figuur 2.5 Aan de noordzijde (achter de gebouwen) is in units kantoorruimte aanwezig (Bron: Rho Adviseurs)

J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V. (geel omkaderd in figuur 2.1)

Het perceel van J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V. bestaat uit zo'n zeven gebouwen. In deze gebouwen vindt het sorteren en verpakken van uien plaats. Parkeren vindt plaats aan de zuidzijde, aan de Hansweertsestraatweg 41, en aan de noordzijde van de Hansweertsestraatweg 47. De opslag van kisten vindt plaats aan de zijkant van de loods aan de Adriaansweg en aan de westzijde van de andere gebouwen. Aan de westelijke zijde is een pellenbak aanwezig. Verder is het perceel deels landschappelijk ingepast met een robuuste grondwal. Achter deze grondwal liggen agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0006.png"

Figuur 2.6 Een deel van de gebouwen aan de noordzijde van de Adriaansweg, gezien vanaf de Hansweertsestraatweg (Bron: Rho Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0007.png"

Figuur 2.7 Achterzijde gebouwen aan de zuidzijde van de Adriaansweg, met ruimte voor opslag en parkeerplaatsen (Bron: Rho Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0008.png"

Figuur 2.8 Inrit ten westen van de gebouwen (achterzijde), met aan de rechterzijde de pellenbak (Bron: Rho Adviseurs)

Adriaansweg

Om de Adriaansweg te bereiken rijden de transporteurs via de Kanaalweg en/of Hansweertsestraatweg om bij de bedrijven te komen. Beide bedrijven maken voor de bedrijfsvoering gebruik van de Adriaansweg. Dit zorgt voor overlast voor de omwonenden. Het gebruik van de weg zorgt namelijk voor ongewenste verkeersituaties, gepaard met geluidhinder. In figuur 2.9 zijn de huidige rijroutes weergegeven van het vrachtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0009.png"Figuur 2.9 Huidige routes van het vrachtverkeer (Bron: Google Maps, bewerking Rho Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0010.png"

Figuur 2.10 Adriaansweg gezien vanaf de Hansweertsestraatweg met zicht op de bedrijven (Bron: Rho Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0011.png"

Figuur 2.11 Beide bedrijven maken voor de bedrijfsvoering gebruik van de Adriaansweg, laden en lossen vindt plaats in de openlucht (Bron: Google Maps)

2.2 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2020, vastgesteld op 28 september 2021.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' is het plangebied bestemd als 'Bedrijf' (met bouwvlakken), 'Groen', 'Agrarisch', 'Water' en 'Verkeer'. Ook heeft het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2', 'Leiding - Gevaarlijke stoffen', 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Water' en de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - radar 8', 'overige zone - kernrandzone', 'overige zone - ruimte voor verdichting' en 'vrijwaringszone - dijk'. Daarnaast kent het plangebied de maatvoeringen 'maximum aantal wooneenheden: 0', 'maximum bebouwd oppervlak: 3736 m2', 'maximum bebouwd oppervlak: 2783 m2', 'maximum goothoogte: 6 m', 'maximum bebouwd oppervlak: 1553 m2' en 'maximum goothoogte: 4 meter'. Tot slot heeft het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - uienverwerkend bedrijf' en 'specifieke vorm van bedrijf - opslag uienpellen', de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' en de figuur 'gevellijn'.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2020'. Om de ontwikkelingen mogelijk te maken is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0012.png"

Figuur 2.11 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0013.png"

Figuur 2.12 Legenda behorende bij plangebied (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Rho Adviseurs)

2.3 Beoogde situatie

Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van een nieuwe aansluiting vanaf de Adriaansweg op de Kanaalweg voor de bedrijven van Arjazon Uienhandel B.V. en J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V. Daarnaast hebben beide bedrijven, na realisatie en ingebruikname van de weg, de mogelijkheid tot uitbreiding.

Nieuwe aansluiting

Zoals eerder gemeld rijden de transporteurs van beide bedrijven via de Kanaalweg en/of Hansweertsestraatweg om bij de bedrijven te komen. Beide bedrijven maken voor de bedrijfsvoering ook gebruik van de Adriaansweg. De Adriaansweg wordt ook door fietsers en auto's gebruikt; zij hebben geen mogelijkheden om te passeren en komen in het nauw door het vrachtverkeer. Dit zorgt voor ongewenste verkeersituaties. Om de ongewenste situatie voor de bedrijven, omwonenden en verkeersdeelnemers te verbeteren leggen de bedrijven een nieuwe weg aan vanaf de Kanaalweg naar de Adriaansweg zodat de transportroute van en naar de bedrijven wordt geoptimaliseerd. Eerder is een tracé voor een nieuwe ontsluitingsweg juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2019'. Deze weg is echter niet aangelegd. De bedrijven zijn in overleg met de gemeente en de provincie gekomen tot een nieuw tracé, dat met voorliggend bestemmingsplan juridisch-planologisch wordt geregeld. Het oude tracé komt te vervallen en krijgt conform het huidige gebruik weer een agrarische bestemming.

De inrit van de nieuwe weg wordt aan de westzijde (achterkant) van de gebouwen van J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V. gerealiseerd en sluit in noordwestelijke richting aan op de Kanaalweg. Hiermee wordt de ontsluiting verbeterd. Daarnaast zal de Hansweertsestraatweg in de toekomst worden ontzien en zal de Adriaansweg doodlopend worden. De Adriaansweg wordt aan de zijde van de Hansweertsestraatweg afgesloten door een hek. Hierdoor zal geen vrachtverkeer, van en naar de uienverwerkende bedrijven, meer langs de omwonenden passeren. Een deel van de Adriaansweg zal hierdoor een privé weg worden waarbij aanleg en onderhoud door Arjazon Uienhandel B.V. en J. Jansen & Zonen Uienhandel B.V. zal plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0014.png"

Figuur 2.12 Concept ontwerp van de nieuwe weg (Bron: Buroinfra Ingenieursbureau civiele techniek)

Arjazon Uienhandel B.V.

Het meest oostelijk gelegen gebouw zal op termijn worden gesloopt (1). De vierkante meters die hierdoor 'vrijkomen' worden aan de zuidzijde teruggebouwd (2/4). Daarnaast zorgt de sloop van het oostelijke gebouw voor een brandveiligere situatie voor de bedrijfswoning aan de Hansweertsestraatweg 39 en de aangrenzende bedrijfsgebouwen van J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V. De waterberging wordt gedempt (2) en wordt verplaatst naar noordelijke richting (3). Op de locatie van de huidige waterberging wordt een loods gerealiseerd (2/4). Daarnaast breiden de bestaande gebouwen iets uit waardoor de vrachtwagens inpandig kunnen lossen (4), in plaats van in de openlucht. Hierdoor wordt geluid- en geurhinder voor de omwonenden beperkt. De pellenbak met het aanwezige groen wordt verwijderd, evenals het groen aan de Adriaansweg (5). Het bedrijventerrein wordt aan de zijde van het parkeerterrein in westelijke zijde uitgebreid, waardoor de afstand van het uitgebreide bedrijventerrein tot de woning aan de Adriaansweg 15 210 meter bedraagt (6). De pellenbak wordt verplaatst naar de noordwestzijde van de uitbreidingslocatie (7). Parkeren vindt plaats aan de zuidzijde van de uitbreidingslocatie (8). De uitbreiding van het bestemmingsvlak is mogelijk door gebruik te maken van artikel 2.3, lid 4 van de 'Provinciale Omgevingsverordening 2018' van de provincie Zeeland. Zie hiervoor paragraaf 3.2.2. In de figuren 2.13 t/m 2.15 is een indicatie van de beoogde situatie weergegeven. Het perceel wordt door middel van groensingels landschappelijk ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0015.png"

Figuur 2.13 Helikopterview indicatie beoogde situatie Arjazon Uienhandel B.V. (Bron: Kortgeytenbeek)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0016.png"

Figuur 2.14 Indicatie voorzijde beoogde situatie Arjazon Uienhandel B.V. (Bron: Kortgeytenbeek)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0017.png"

Figuur 2.15 Indicatie voorzijde beoogde situatie Arjazon Uienhandel B.V. (Bron: Kortgeytenbeek)

J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V.

Aan de westzijde (achterzijde) van de aanwezige gebouwen wordt een nieuwe loods gerealiseerd (9). Deze nieuwe loods heeft een oppervlakte van circa 1.200 m2. Daarnaast vindt een correctie plaats op de verbeelding van de bestaande pellenbak, de aangegeven pellenbak uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' correspondeert namelijk niet met de werkelijke grootte van de pellenbak (10). Daarnaast wordt een kantoor voor het eigen bedrijf gerealiseerd. Deze functie past binnen de regels van het geldende bestemmingsplan die een kantoor voor eigen gebruik van ten hoogste 200 m2 toestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0018.png"

Figuur 2.16 Indicatie uitbreiding gebouw en realisatie kantoor J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V. (Bron: Rho adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0019.png"Figuur 2.17 De beoogde ontwikkelingen

Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van deze ontwikkeling is een landschappelijke inpassing opgesteld. Zie hiervoor bijlage 1. In deze landschappelijke inpassing is een beknopte analyse van het plangebied en het omliggende landschap opgenomen. Deze vormt de basis voor het plan en biedt aanknopingspunten voor de inpassing van het terrein. Vanuit de analyse is een visie uitgewerkt die uitmondt in een ontwerp op hoofdlijnen. Vervolgens is dit uitgewerkt in een concreet inpassings-en beplantingsvoorstel. Voor het realiseren en onderhouden van de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0020.png"Figuur 2.18 Uitsnede beplantingsplan met daarin de beoogde ontwikkelingen. Zie voor een grotere weergave bijlage 3 (Bron: Buro Ruimte en Groen)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

Uit het Rijksbeleid volgt dat het landgebruik in balans dient te zijn met natuurlijke systemen. Het landschap van Nederland is een deel van de identiteit. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt. Sommige landschappen zijn zo waardevol dat ze extra beschermd worden. In het landelijk gebied dient de balans tussen het landgebruik en de omgevingswaarden van bodem, water en lucht verbeterd te worden.

Doorwerking plangebied

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Het plangebied betreft geen waardevol landschap dat beschermd dient te worden. Wel is het streven van de beoogde ontwikkeling om de landschappelijke kwaliteiten in het plangebied zoveel mogelijk te behouden. Hiervoor is een landschappelijke inpassing opgesteld, zie bijlage 1. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit initiatief raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming.

Doorwerking plangebied

Bedrijventerrein

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. Op basis van jurisprudentie wordt in beginsel een ondergrens van 500 m² nieuw ruimtebeslag of nieuw bruto-vloeroppervlak als ondergrens gehanteerd. Het bouwvlak van Arjazon Uienhandel B.V. (en bestemmingsvlak) wordt 5.224 m2 groter. De bouwmogelijkheid voor gebouwen en overkappingen neemt met 4.889 m2 toe.

In de toekomstige situatie blijft de omvang van de bedrijfsbestemming van J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V. gehandhaafd. De bouwmogelijkheid voor gebouwen en overkappingen neemt met 1.702 m2 toe. Ook de bouwmogelijkheden voor gebouwen en overkappingen ter plaatse van Arjazon Uienhandel B.V. zal toenemen. Door de uitbreiding is sprake van nieuw beslag op de ruimte.

De huidige bestemming van de beoogde locatie van de ontwikkeling is een bedrijfsbestemming met functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf – uienverwerkend bedrijf' en specifieke vorm van bedrijf - opslag van uienpellen'. De uitbreiding van de bedrijfsbestemming en bouwvlak vindt plaats in westelijke richting. Deze gronden hebben nu de bestemming 'Agrarisch'. Dit maakt dat de beoogde ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied is voorzien.

Het bestaande bedrijf, dat direct gerelateerd is aan de agrarische sector, ligt al buiten bestaand stedelijk gebied. Dergelijke bedrijven zitten van oudsher in het buitengebied.

Zoals in de Structuurvisie Kernen en bedrijventerreinen is aangegeven, wil de gemeente Reimerswaal ruimte bieden voor de bedrijfsontwikkeling van haar ondernemers. Vanwege milieuaspecten is het niet wenselijk en mogelijk om de uitbreiding binnen de kernen te voorzien. Daarnaast is in het verleden geïnvesteerd in onderhavige bedrijfslocaties en is het kapitaalvernietiging om de bedrijven te saneren en te verplaatsen naar een bedrijventerrein elders. Dit is financieel dan ook niet haalbaar. Binnen de gemeente is momenteel ook geen uitgeefbare grond beschikbaar voor bedrijfsvestiging, waardoor verplaatsing van de bedrijven onmogelijk is. Het vestigen van de bedrijven binnen bestaand stedelijk gebied is daarmee niet mogelijk.

Op basis van het voorgaande wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er wordt niet gebouwd voor leegstand. Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het project is lokaal en kleinschalig. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.

Radarverstoringsgebied

Het plangebied is gelegen in een radarverstoringsgebied. Er is geen sprake van strijdigheid met de regels in het Barro. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in artikel 2.6.9, sub 2 bepaald dat in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied, geen bestemmingen mogen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Onderhavig plan betreft de realisatie van een weg en de uitbreiding van de bedrijven. De maximale bouwhoogte blijft daarbij ruim onder de toegestane 65 meter die geldt in dit gebied. Om bovenstaande zone te borgen in het bestemmingsplan is een maximale bouwhoogte van 65 meter (+NAP) opgenomen. Dit is juridische geregeld in de aanduiding 'vrijwaringszone - radar 8' op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie (2021)

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • 3. Een duurzame en innovatieve economie;
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Hierbij is de Zeeuwse Omgevingsvisie in twee delen opgesplitst. De ambities die in deel A beschreven zijn, zijn strategische ambities met 2050 als horizon. Ze geven richting aan de beleidsdoelstellingen en acties voor de kortere termijn (2030). Deel B van de Omgevingsvisie beschrijft uitgebreid de beleidsdoelstellingen voor 2030, de acties die daaraan bijdragen en welke partijen daar een rol bij spelen. Een groot deel van de acties in deel B is opgenomen in bestaande (uitvoerings)programma’s van verschillende samenwerkingsverbanden. De brede blik uit de Zeeuwse Omgevingsvisie kan helpen dwarsverbanden met andere programma's te signaleren en om nieuwe partijen te vinden die mee kunnen helpen bij de uitvoering.

De Omgevingsverordening wordt selectief ingezet en biedt waar mogelijk ruimte voor regionaal en lokaal maatwerk.

Toetsing

Beide uienbedrijven bewerken een agrarisch product, hebben veel logistieke bedrijvigheid en slaan uien op. De agrarische sector is in Zeeland van oudsher van groot economisch belang. De sector omvat boerenbedrijven, verwerking, bewerking en opslag van agrarische producten, logistiek, toe- en aanleverende bedrijvigheid en kennisbedrijven. Ook wat betreft werkgelegenheid zijn het midden- en kleinbedrijf (MKB) en de havens de motor van de Zeeuwse economie. De Provincie Zeeland heeft aangegeven dat zij economische ontwikkeling zo veel mogelijk wil faciliteren. Goede werk- en bedrijfslocaties zijn daarvoor nodig. Er wordt gestreefd naar een concentratie op bedrijventerreinen. Op figuur 3.1 is te zien dat het plangebied door de provincie aangeduid is als bestaand bedrijventerrein. De oppervlakte van het paarse vlak 'Bedrijventerrein' bedraagt 36.122 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0021.png"

Figuur 3.1 Kaart 'Bedrijven terreinen en subsidies' (Bron: Provincie Zeeland)

Ten aanzien van de in figuur 3.1 opgenomen kaart wordt opgemerkt dat de provincie heeft aangegeven dat de weergave van het bedrijventerrein niet correspondeert met de werkelijkheid. De uitbreiding, die in 2015 juridisch-planologisch mogelijk is gemaakt in het bestemmingsplan 'Buitengebied, 3e herziening', is nog niet verwerkt op de kaart 'Bedrijven terreinen en subsidies' van de Zeeuwse Omgevingsvisie (2021).

De provincie streeft er naar dat alle bedrijfstakken en maatschappelijke functies voldoende ruimte moeten hebben om hun activiteiten uit te voeren, maar dit mag niet ten koste gaan van milieu-, bodem-, water-, natuur- en landschapskwaliteit. De beoogde ontwikkeling gaat niet ten koste van deze onderwerpen. Dit wordt onderbouwd en getoetst in hoofdstuk 4.

Het laden en lossen vindt in de huidige situatie grotendeels plaats in de buitenlucht. Ook een deel van de opslag gebeurt buiten. Dat geeft hinder naar de omgeving in de vorm van geluid, geur en stof. Door de gebouwen uit te breiden kunnen deze activiteiten grotendeels inpandig worden uitgevoerd. Door de weg te verleggen neemt de hinder af en heeft de omgeving geen overlast meer van het verkeer over de Adriaansweg en de Hansweertsestraatweg.

Conclusie

Een deel van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten en het verleggen van de weg vindt plaats binnen een gebied dat door de provincie is aangewezen als 'Bedrijventerreinen'. De ontwikkeling zorgt voor minder overlast voor de omliggende gevoelige functies en voor een verkeersveiligere situatie. Daardoor draagt het bestemmingsplan bij aan de doelstellingen van zowel de provincie als de initiatiefnemers. De beleidsmatige uitgangspunten van de Zeeuwse Omgevingsvisie zijn verwerkt in de Provinciale Omgevingsverordening.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018 (POV)

In de Omgevingsverordening worden regels gesteld met betrekking tot ruimte, milieu, water, wegen en vaarwegen, natuur, distelbeheer, landschapsbescherming en ontgrondingen.

De regels die betrekking hebben op het aspect ruimte, hebben voor een belangrijk deel betrekking op het buitengebied. Er zijn regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied, zoals molenbiotoop en erfgoed. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies, namelijk bedrijven en detailhandelsvoorzieningen en wonen.

Toetsingskader

In artikel 2.3 worden regels gesteld over de ontwikkeling van bedrijven. De ontwikkeling van bedrijvigheid moet in beginsel plaatsvinden op de daartoe bestemde locaties. Hiermee wordt bedoeld een geldende bedrijfsmatige bestemming. Daarnaast is het mogelijk om bedrijventerreinen uit te breiden als de ontwikkeling bijdraagt aan de doelstelling dat 80% van de bedrijvigheid regionaal wordt geclusterd op of aansluitend aan grootschalige bedrijventerreinen en duurzaam beheer en onderhoud van het bedrijventerrein is gewaarborgd. Uitbreiding van kleinschalige bedrijventerreinen, waaronder onderhavig plangebied, wordt in eerste instantie niet toegelaten. In artikel 2.3, lid 4 van de 'Provinciale Omgevingsverordening 2018' wordt de mogelijkheid gegeven tot een eenmalige beperkte afronding van ten hoogste 20% of 0,5 hectare, waarbij de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbetert.

Toetsing

Artikel 2.3, lid 4

In het vierde lid is aangegeven dat in een bestemmingsplan de uitbreiding van op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening bestaande kleinschalige bedrijventerreinen niet wordt toegelaten, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van een eenmalige beperkte afronding met ten hoogste 20% of 0,5 hectare waarbij de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbetert.

Uitbreiding

Met onderhavige ontwikkeling wordt toepassing gegeven aan artikel 2.3, lid 4 van de 'Provinciale Omgevingsverordening 2018'. Zoals beschreven in de toelichting van de Provinciale Omgevingsverordening 2018 in artikel 2.3, lid 4 wordt verstaan een netto afronding of uitbreiding van ten hoogste 20% of maximaal 0,5 hectare. Bij realisatie van de beoogde ontwikkeling vindt er een eenmalige beperkte afronding met ten hoogste 20% of 0,5 hectare plaats.

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' beslaat de enkelbestemming 'Bedrijf' een oppervlakte van 31.285 m2. De enkelbestemming 'Bedrijf' mag zodoende uitbreiden met een oppervlakte van 6.257 m2 (20%). In totaal mag de enkelbestemming 'Bedrijf' na uitbreiding van 20% een oppervlakte van 37.542 m2 beslaan. Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Adriaansweg, Kruiningen' beslaat de enkelbestemming 'Bedrijf' een oppervlakte van 36.406 m2. Deze toename valt binnen de eenmalige beperkte afronding van ten hoogste 20% of 0,5 hectare.

Kwaliteitsverbetering

Onder een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt in ieder geval niet verstaan het verwezenlijken van een gebruikelijke landschappelijke inpassing (namelijk een groenstrook van 5 tot 10 meter breed). Die maakt immers deel uit van de reguliere eisen die aan dergelijke ontwikkelingen mogen worden gesteld. Tevens wordt opgemerkt dat de verplaatsing van bedrijven uit de kern niet per definitie een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein met zich meebrengt.

Onder een verbetering van ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de toelichting bij de provinciale verordening onder andere verstaan een meer dan gebruikelijke groenstructuur rond het bedrijventerrein of het oplossen van bedrijfsgerelateerde knelpunten door de aanwezigheid/uitbreiding van het bedrijf op die locatie. Voorbeelden hiervan zijn een aanzienlijke verbetering van de openbare ruimte/de inrichting of de ontsluiting van het terrein of de directe omgeving ervan, het oplossen van hinder door geur, trilling, geluid, stof, het oplossen van knelpunten op het gebied van externe veiligheid, enzovoorts.

Zoals eerder aangegeven zal de inrit van de nieuwe weg aan de westzijde (achterkant) van de gebouwen van J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V. gerealiseerd en aansluiting vinden in noordwestelijke richting aan op de Kanaalweg. Hiermee wordt de ontsluiting aanzienlijk verbeterd. Daarnaast zal de Hansweertsestraatweg in de toekomst worden ontzien en zal de Adriaansweg doodlopend worden. De Adriaansweg wordt aan de zijde van de Hansweertsestraatweg afgesloten door een hek. Hierdoor zal geen vrachtverkeer, van en naar de uienverwerkende bedrijven, meer langs de omwonenden passeren.

De bestaande pellenbak met het aanwezige groen op het terrein van Arjazon Uienhandel B.V. zal verwijderd worden en de bijbehorende bedrijfsbestemming komt te vervallen. De pellenbak wordt verplaatst naar de noordwestzijde van de uitbreidingslocatie. Deze verplaatsing zorgt voor een betere afronding van het terrein wat ter plaatse leidt tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Daarnaast verbetert de ruimtelijke kwaliteit voor de omgeving door het verminderen van hinder (geluid, geur, stof, verkeer). Door een per saldo beperkte uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein is het mogelijk dat de bedrijven een groter deel van hun werkzaamheden inpandig kunnen uitvoeren. Het gaat dan bijvoorbeeld om laden, lossen en opslag. Dat beperkt mogelijke hinder voor de omgeving in de vorm van geluid, geur en stof.

De landschappelijke inpassing maakt geen onderdeel uit van kwaliteitsverbetering omdat de landschappelijke inpassing conform de gebruikelijke norm wordt aangelegd.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met de regels uit de Provinciale Omgevingsverordening Zeeland 2018.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal bedrijventerrein programma De Bevelanden 2021-2030

De vijf Bevelandse gemeenten hebben gezamenlijk een bedrijventerreinenprogramma voor de periode 2021-2030 vastgesteld. Hoofddoelstelling van een gezamenlijk programma is een onderlinge afstemming van de ontwikkeling van bedrijventerreinen, zodat de totale omvang van de terreinen in de pas gaat lopen met de prognose van de behoefte aan bedrijfsgrond.

De bedrijventerreinenstrategie van de Bevelanden heeft als vertrekpunt de provinciale omgevingsverordening 2018 dat grootschalige en kleinschalige bedrijventerreinen onderscheidt. Alle bedrijfslocaties, niet zijnde agrarische bouwvlakken, van 1 ha of groter worden aangemerkt als kleinschalig bedrijventerrein. Kleinschalige terreinen krijgen eenmalig de mogelijkheid voor een beperkte afronding, indien de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbetert. Van een beperkte afronding is sprake als de omvang maximaal 20% is van de bestaande oppervlakte van het terrein of maximaal 0,5 ha is. Indien deze uitbreiding onvoldoende mogelijkheden biedt voor het betreffende bedrijf, dient een maatwerkoplossing te worden gezocht. Verplaatsing naar een grootschalig bedrijfsterrein geniet dan de voorkeur.

De belangrijkste doelstelling van de Bevelandse gemeenten bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen is het bieden van ruimte voor economische ontwikkeling in de regio, gericht op versterking van de werkgelegenheid. De gemeenten proberen dit onder meer te verwezenlijken door het ontwikkelen van bedrijventerreinen die door ligging en andere kenmerken een grote diversiteit kennen. De visie van de Bevelanden is samengevat als volgt:

  • toekomstbestendige bedrijventerreinen;
  • evenwicht in vraag en aanbod;
  • het juiste bedrijf op de juiste plek;
  • versterking van regionaal Foodprofiel;
  • zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik;
  • periodieke monitoring;
  • toekomstbestendig houden en maken van bestaande voorraad.

De bedrijventerreinenstrategie is gericht op het verder ontwikkelen van de grootschalige bedrijventerreinen. Ingezet wordt op de volgende terreinen:

  • De Poel in Goes: een gemengd terrein met accenten op groothandel, showroomactiviteiten, industrie en commerciële dienstverlening;
  • Smokkelhoek in Kapelle: een gemengd (regionaal) terrein in aanvulling op het bedrijventerreinaanbod van de stedelijke ontwikkelingszone Goes;
  • Olzendepolder in Yerseke: een gemengd terrein;
  • Nishoek in Reimerswaal: gericht op zowel kleinschalige als grootschalige bedrijvigheid.

In de Provinciale Omgevingsverordening 2015' is de mogelijkheid opgenomen om kleinschalige bedrijventerreinen uit te breiden met maximaal 20% tot een maximum van 0,5 hectare. Dergelijke uitbreidingen komen ten laste van de behoefteraming. Omdat regio de Bevelanden meer aanbod heeft (17,6 ha) dan de geraamde behoefte (9 ha), zou aan deze uitbreiding geen medewerking verleend kunnen worden tot het moment dat het overaanbod is verkocht.

De consequentie daarvan is dat bedrijven op kleinschalige bedrijventerreinen die willen groeien en solitaire bedrijven in het buitengebied die willen groeien - die immers worden beschouwd als kleinschalig bedrijventerrein - moeten verplaatsen naar een van de bedrijventerreinen in de regio waar nog ruimte is. Dat is in de visie van de provincie de meest wenselijke situatie. Echter, niet ieder bedrijf is kapitaalkrachtig genoeg om te verhuizen naar een bedrijventerrein. Dit nog los van de vraag of het altijd maatschappelijk gewenst is dat een bedrijf een bepaalde locatie verlaat.

In dit geval gaat het om twee agrarisch gerelateerde bedrijven op een kleinschalig bedrijventerrein. Verplaatsing naar een bedrijventerrein is vanwege de aard en verschijningsvorm niet reëel en niet gewenst.

3.3.2 Prognose bedrijventerreinen Zeeland

Door Stec Groep is op 13 januari 2020 de publicatie van de prognose bedrijventerreinen Zeeland 'Werken aan toekomstbestendige bedrijventerreinen' opgesteld. Op hoofdlijnen is in beeld hoe de bestaande bedrijventerreinen in Zeeland er voor staan. Globaal gezien is de leegstand laag en hebben ze een flink aandeel in de werkgelegenheid (ca. 25%). Tegelijkertijd is sprake van een relatief extensief ruimtegebruik, lage prijsniveaus en regelmatig van verouderd vastgoed en een verouderde openbare ruimte. Het beeld van de bestaande voorraad kan en moet scherper en actueler om de bestaande terreinen economisch vitaal en weerbaar te houden en om de potentie van de locaties voor o.a. energietransitie en klimaatadaptatie te benutten.

Leegstand

Op bedrijventerreinen in Zeeland staat een vastgoedvoorraad van ruim 5 miljoen vierkante meter. De verhouding tussen het vloeroppervlak en netto uitgegeven terrein is 30% in de provincie Zeeland. Dit is laag voor Nederlandse bedrijventerreinen, bedrijven in Zeeland hebben dus relatief grote kavels ten opzichte van hun bebouwing.

In totaal stond er per juli 2019 circa 174.400 m² aan bedrijfsruimte in aanbod op bedrijventerreinen in Zeeland. Dat is zo'n 3,1% van de totale voorraad. Daarmee ligt het leegstandspercentage aan de onderkant van een gezond frictieniveau (circa 5%). Op De Bevelanden is er een leegstandpercentage van 2%.

Uitbreidingsvraag Zeeland

De verwachte uitbreidingsvraag van 108 tot maximaal 207 hectare betekent een groei van de huidige netto uitgegeven voorraad van circa 6% tot maximaal circa 12%. In de voorgaande jaren (2007 tot 2019) groeide de netto uitgegeven voorraad in de provincie Zeeland met circa 15%.

Het rapport laat zien dat er in de meeste regio's in het WLO (werkgelegenheidsontwikkeling) laag scenario tot en met 2030 voldoende aanbod is met het huidige uitgeefbare aanbod. In het WLO hoog scenario is te zien dat met name een tekort ontstaat in regio De Bevelanden. Naar aanleiding van het kwalitatief onderzoek kan voor De Bevelanden geconcludeerd worden dat het grootste deel van de vraag komt vanuit de logistiek & groothandel. De vraag vanuit deze doelgroep kan niet volledig worden gefaciliteerd met het huidige aanbod. Bovendien is het aanbod enigszins versnipperd (weinig grote aaneengesloten kavels beschikbaar), wat vanuit de vestigingseisen van deze doelgroep bezien ongunstig is.

De terreinen die geschikt zijn voor de logistieke vraag zijn ook geschikt voor de vraag vanuit de industrie. Er wordt geadviseerd om binnen de regio een keuze te maken voor een locatie waar de (grotere) logistieke vraag gehuisvest gaat worden. Een locatie aan een snelweg, dicht tegen de belangrijke transportas A58/A4, met relatief grote aaneengesloten kavels leent zich hier het best voor. Er is voldoende geschikt aanbod beschikbaar voor de vraag vanuit bouw, handel en reparatie en diensten, ofwel het reguliere MKB-segment.

Conclusie

Het regionaal beleid en de prognose van de Zeeuwse bedrijventerreinen vormen geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Buitengebied Reimerswaal (2012)

De gemeente Reimerswaal legt met de Structuurvisie Buitengebied, het beleidskader vast ten aanzien van beleving en economie in haar buitengebied. Het beleidskader is gericht op het versterken van het landelijk gebied van Reimerswaal met en door alle betrokken partijen. In de gemeentelijke visie zijn het de bewoners, ondernemers en belangenbehartigers die - rekening houdend met de kwaliteiten in het gebied - aan zet zijn om het landelijk gebied van Reimerswaal een duurzame toekomst te geven.

In de structuurvisie zijn de belangrijkste beleidskeuzen voor ruimtelijke ontwikkelingen verwoord. De beleidskeuzen zijn gebaseerd op de bestaande identiteit en kwaliteiten van Reimerswaal en het traditioneel gebruik door de agrarische sector. Deze beleidskeuzen worden verwoord in beleidskeuzen die gelden voor het gehele buitengebied van Reimerswaal, beleidskeuzen die gelden voor de verschillende deelgebieden en beleidskeuzen die thematisch zijn en gelden voor individuele locaties in het buitengebied van Reimerswaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0022.png"

Figuur 3.2 Uitsnede kaart zones Structuurvisie Buitengebied Reimerswaal

Toetsing

Het plangebied maakt deel uit van deelgebied 4, 'Agrarisch gebied met landschapswaarden komgrond', zie figuur 3.2. Dit deelgebied staat bekend om zijn open landschap in de vorm van kleinschalige polders, de lage ligging, weinig hoog opgaande beplanting en landbouwkundig gebruik. Daarnaast is voor dit gebied de openheid en landbouw kenmerkend. De ontwikkeling betreft een uitbreiding van bestaande bedrijven, ook worden er gebouwen gesloopt. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op het deelgebied 'Agrarisch gebied met landschapswaarden komgrond'.

Daarnaast is ten aanzien van bedrijven in het buitengebied het volgende in de structuurvisie opgenomen:

De landelijke uitstraling en beleving van het buitengebied dient behouden te blijven en te worden beschermd tegen stedelijke ontwikkelingen die niet in het landelijk gebied thuis horen. Deze visie maakt derhalve enerzijds (functioneel) onderscheid in de 'niet-agrarische bedrijven', 'agrarische (technische) hulpbedrijven' en 'agrarisch verwante bedrijven' en anderzijds in 'Nieuwe Economische Dragers' (NED). Niet-agrarische bedrijven horen in principe thuis op een bedrijventerrein of elders in de bebouwde kom.

Bij doorgroei van een bedrijf zal bij elk initiatief worden afgewogen of dat op de locatie vanuit het oogpunt van verkeer en landschapstechnisch mogelijk is, of dat verplaatsing naar een bedrijventerrein gewenst is.

In dit geval gaat om een solitair bedrijf. Daarnaast is hier sprake van een agrarisch gerelateerd bedrijf. Verplaatsing naar een bedrijventerrein elders is vanwege de aard en verschijningsvorm niet reëel en gewenst, een uitbreiding wel. Het voornemen is niet in strijd met dit beleid.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen zijn passend binnen het beleid van de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.

Archeologiebeleid Reimerswaal

Omdat archeologie in de eerste plaats een gemeentelijke verantwoordelijkheid is, heeft de gemeente Reimerswaal eigen archeologiebeleid opgesteld voor het gehele grondgebied, inclusief de waterbodems (22-11-2011). Dit archeologiebeleid bestaat uit een deel A: Beleidsnota archeologie en een Deel B: Toelichting beleidskaart. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). In 2015 en 2016 heeft een evaluatie van het archeologiebeleid van de OAS gemeenten (initiatief van zes Zeeuwse gemeenten) plaatsgevonden. Uit deze evaluatie is gebleken dat het beleid prima functioneert en aanpassingen niet noodzakelijk zijn.

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd Categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd Categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord.

De gehanteerde categorieën zijn:

  • Categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
  • Categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht;
  • Categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
  • Categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.

Toetsing

Het plangebied valt op basis van het gemeentelijke beleid binnen categorie 4. Dit betekent een hoge verwachting. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht zodra een bouwplan betrekking heeft op een te verstoren oppervlak van 250 m² of meer en/of waarbij bouwwerken dieper dan 40 cm worden geplaatst. Voor die delen van het plangebied waarvoor in het archeologiebeleid van de gemeente Reimerswaal een Categorie 4 aanwezig is, is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0023.png"

Figuur 4.1 Uitsnede van de maatregelenkaart 1 (Laagpakket van Walcheren) uit het archeologiebeleid van de gemeente Reimerswaal, het plangebied is rood omkaderd (Bron: gemeente Reimerswaal, bewerking Rho)

Dit archeologisch onderzoek dient uitgevoerd te worden conform de Nederlandse Archeologische Monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus), de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie en de Aanvullende Richtlijnen voor Archeologisch onderzoek van de Provincie Zeeland. Dit houdt in dat voor het plangebied in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek met verkennend booronderzoek uitgevoerd dient te worden om de archeologische verwachting te toetsen. In oktober 2022 is dit onderzoek uitgevoerd, het rapport is opgenomen in bijlage 2. Dit onderzoek is voorgelegd en beoordeeld op 15 februari 2023 door de Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband. Met de inhoud van het rapport en de hierin uitgesproken verwachting kan worden ingestemd, zie hiervoor bijlage 3.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat er in drie gebieden binnen het plangebied nog een archeologische verwachting geldt voor de Late IJzertijd en Romeinse tijd. Deze geldt in verwachtingsgebied A vanaf een diepte van 1,10 m-mv/ 1,71 m-NAP, in verwachtingsgebied B vanaf 1,40 m-mv/ 1,78 m-NAP en in verwachtingsgebied C vanaf 1,60 m-mv/ 1,92 m-NAP (zie figuur 25 uit bijlage 2).

Geadviseerd wordt om voor deze drie gebieden in het nieuwe bestemmingsplan een dubbelbestemming op te nemen, en daarbij de vrijstellingsdiepten te verruimen. Voor de overige perioden en de rest van het plangebied kan een lage archeologische verwachting worden aangehouden. Zodoende wordt voor alle delen van het plangebied buiten

verwachtingsgebieden A, B en C geadviseerd de archeologische dubbelbestemming te laten vervallen.

Ten aanzien van de planvorming wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd wat betreft de aanleg van de weg en de bermsloten. Weliswaar zal in verwachtingsgebied A (zie figuur 25 uit bijlage 2) de geadviseerde vrijstellingsdiepte worden overschreden met de aanleg van de bermsloten. Indien het zou komen tot vervolgonderzoek, zou Inventariserend

Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (karterende en waarderende fase) de meest geschikte onderzoeksmethode zijn. Echter, gelet op de aard van de werkzaamheden zou een Opgraving – variant Archeologische Begeleiding hier meer voor de hand liggen (dit is evenwel altijd ter beoordeling aan de bevoegde overheid). Met het graven van de bermsloten zal waarschijnlijk hooguit plaatselijk het Hollandveen worden bereikt. Daar waar dit daadwerkelijk gebeurt, zal enkel een ondiepe, 0,50 m brede sleufvormige ontgraving in de top van het veen plaatsvinden. De kenniswinst van onderzoek aan een 0,50 m brede sleuf die plaatselijk de top van het veen aansnijdt, zou beperkt zijn. Hier komt bij dat tijdens het booronderzoek geen aanwijzing is gezien voor een mogelijke vindplaats op/in de top van het Hollandveen. Mocht er niettemin een vindplaats aanwezig zijn, dan wordt de schade van een aantal 0,50 m brede sleufvormige verstoringen beperkt en aanvaardbaar geacht. Met de aanleg van het wegcunet zal het veen zeker niet worden bereikt. Geadviseerd wordt de bodemingrepen ten behoeve van de verdere planvorming beperkt te houden tot binnen de hierboven geadviseerde vrijstellingsdiepten. Indien dit

niet wenselijk of niet mogelijk is en binnen de drie verwachtingsgebieden toch (grootschalige) graafwerkzaamheden plaatsvinden die dieper reiken dan de geadviseerde vrijstellingsdiepten, wordt archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht binnen die delen die verstoord worden.

Conform de Archeologische Monumenten Zorg cyclus dient dergelijk vervolgonderzoek te bestaan uit een karterend en/of waarderend inventariserend veldonderzoek. Gezien de aard van de verwachte vindplaatsen is het uitvoeren van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven de meest geschikte onderzoeksmethode. Tijdens een dergelijk gravend onderzoek kan de daadwerkelijke aan- of afwezigheid van vindplaatsen, en de behoudenswaardigheid daarvan, vastgesteld worden. Op basis daarvan kan de bevoegde overheid een selectiebesluit nemen: vrijgeven, behoud in situ of opgraven. Afhankelijk van de aard van de voorgenomen werkzaamheden kan het onderzoek eventueel ook in de vorm van een Opgraving – variant Archeologische

Begeleiding worden uitgevoerd, een en ander ter beoordeling van de bevoegde overheid.

Overig

Bijkomend wordt het volgende opgemerkt. Voor die delen waar geen vervolgonderzoek is aanbevolen, geldt dat het niet is uit te sluiten dat desondanks relevante archeologische vindplaatsen in de bodem verborgen zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de toekomstige graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat

een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Om ervoor te zorgen dat aan deze wettelijke plicht wordt voldaan bij het eventueel aantreffen van sporen en/of vondsten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, wordt verzocht om navolgende tekst in het uitvoeringsbestek op te nemen: "Ondanks dat er bij het vooronderzoek geen behoudenswaardige archeologische waarden werden aangetroffen, is

niettemin de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex. artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit 2016. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten direct te melden bij de bevoegde overheid."

4.1.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Bro (artikel 3.6.1 lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing en conclusie

Cultuurhistorie kent verschillende aspecten: historische (steden)bouwkunde (het gebouwde erfgoed), archeologie en het cultuurlandschap en historische geografie. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied. Het aspect vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

In de beoogde situatie wordt een gedeelte van de Adriaansweg onttrokken aan de openbaarheid. Beide bedrijven leggen een nieuwe aansluiting aan en beide bedrijven worden uitgebreid. Hiermee wordt een (potentieel) milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Gezien de ligging van het plangebied nabij verschillende functies, wordt de omgeving van het plangebied getypeerd als een 'gemengd gebied'.

Een uienverwerkend bedrijf wordt niet in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG en in de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemd. Er kan worden aangesloten bij een algemeen Groente- en fruitconservenfabriek (SBI-2008 code 1032, 1039). Hiervoor geldt een milieucategorie 3.2 en een richtafstand van 50 meter tot gevoelige objecten met als maatgevend aspect geluid in een gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0024.png"

Figuur 4.2 De beoogde ontwikkelingen

Grenzend aan de bedrijven is de burgerwoning aan de Hansweertsestraatweg 37 gelegen. Zowel de bedrijfswoning aan de Hansweertsestraatweg 39 als de bedrijfswoning aan de Hansweertsestraatweg 47 behorend bij de inrichting van J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V. Voor beide woningen wordt niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter.

Aan de Adriaansweg 15 is op een afstand van ongeveer 210 meter vanaf de nieuwe grens van de bedrijfsbestemming een (bedrijfs)woning gelegen. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand. Verder zijn er in de omgeving geen gevoelige objecten gelegen. Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Arjazon Uienhandel B.V.

Het lossen van de vrachtwagens vindt momenteel plaats in de open lucht. In de toekomstige situatie vindt het lossen van de vrachtwagens plaats in de uit te breiden gebouwen . Hierdoor zal de overlast van geur, geluid aanzienlijk verminderen voor de omwonenden.

Akoestisch onderzoek

Omdat niet wordt voldaan aan de richtafstand is akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit metingen en berekeningen uitgevoerd op 7 juli 2023. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 4. Het volgende is geconcludeerd.

Uit de resultaten blijkt dat aan Stap 1 van de VNG-publicatie wordt voldaan: van slechts een klein gebied wordt de bestemming gewijzigd van ‘Agrarisch’ naar ‘Bedrijf’. De afstand van dit gebied tot het dichtstbij gelegen gevoelig object (Adriaansweg 15) wordt verkleind van circa 260 meter tot 210 meter. De voor deze situatie van toepassing zijnde richtafstand van 50 meter wordt hierdoor niet overschreden.

Vervolgens is onderzocht of wordt voldaan aan de richtwaarden voor Stap 2 in de VNG-publicatie. Uit het onderzoek blijkt dat zowel aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als aan de richtwaarden voor de maximale geluidniveaus (LAmax) wordt voldaan. Ten slotte is de geluidbelasting ten gevolge van indirecte hinder getoetst aan de richtwaarden uit de circulaire ‘Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer'. Ook aan deze richtwaarden wordt voldaan. Het is voor deze bestemmingsprocedure niet van belang, maar uit dit onderzoek blijkt tevens dat beide bedrijven kunnen voldoen aan de in het Activiteitenbesluit Milieubeheer gestelde geluidgrenswaarden.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot onaanvaardbare hinder ter plaatse van omliggende woningen.

4.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Toetsing en conclusie

Momenteel is een deel van de locatie bestemd als agrarisch en groen, waardoor er sprake is van een functiewijzing. Door middel van een bodemonderzoek dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Daarnaast is een bodemonderzoek nodig voor de omgevingsvergunning bouwen.

In november 2022 is het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5.

De lichte verontreinigingen in de bodem en het grondwater vormen géén belemmering voor de voorgenomen sloop en nieuwbouw. Formeel gezien dient er een nader bodemonderzoek te worden ingesteld naar de aard en mate van de matige en sterke kobalt verontreiniging bij boringen 09, 10 en 11. Echter, omdat er ontwikkelingsplannen ter plaatse van deze boringen ontbreken en gezien het feit dat deze verontreiniging is afgedekt en afgedekt blijft met asfalt is een nader bodemonderzoek volgens Econsultancy op dit moment niet noodzakelijk. Bij verwijdering van de asfalt verharding of bodemingrepen dient er mogelijk wel een nader onderzoek uitgevoerd te worden. De uiteindelijke beslissing hierover ligt ten alle tijden bij het bevoegd gezag. Bij verwijdering van asfalt bij boring 9 is een nader bodemonderzoek noodzakelijk is.

 

Asbest

Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden wel aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te kunnen verwachten. Wanneer de afdekking van het puin ter plaatse bij boring 19 instand wordt gehouden is hier op dit moment geen asbestonderzoek noodzakelijk. Repac is formeel gezien verdacht op het voorkomen van asbest, waardoor het raadzaam kan zijn een onderzoek asbest in puin conform de NEN 5897 uit te voeren, tenzij er een certificaat van het toegepaste repac aanwezig is die kan bewijzen dat deze laag niet asbesthoudend is. De uiteindelijke beslissing hierover ligt ten alle tijden bij het bevoegd gezag. Bij verwijdering van boring 18, 54 of 55 is een asbestonderzoek noodzakelijk.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het 'Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie' of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming (Wnb)

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied, in ieder geval voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Soortenbescherming

In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland

In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000/Natuurbeschermingswet

Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot een Natura 2000-gebied bedraagt circa 800 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe' (zie figuur 4.3) Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De gevolgen voor verzuring en vermesting zijn niet op voorhand uit te sluiten, daarom is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie.

Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van de aanleg- en gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is een onderzoek uitgevoerd. De stikstofberekening voor de aanleg- en gebruiksfase en de aanleg van de weg zijn opgenomen in bijlages 6, 7 en 8. Daarnaast is nog een bijbehorende memo opgesteld, zie hiervoor bijlage 9. Het volgende kan op basis van de memo geconcludeerd worden. Uit de berekening voor de aanleg van de weg blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekening zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de aanlegfase van de weg uitgesloten. De beoogde herontwikkeling (aanleg van de weg) is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Uit de berekening voor de gebruiksfase van het overige deel van de ontwikkeling blijkt dat er een toename is van stikstofdepositie van 0,01 mol/ha/jr op het Natura 2000-gebied Yerseke en Kapelse Moer. Het Beheerplan voor dit Natura 2000-gebied zegt expliciet: Beide habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen hebben niet te maken met een overbelasting door stikstof en de leefgebieden van de kolgans en smient zijn daarnaast niet stikstofgevoelig. Op basis van de berekening en het Natura 2000-beheerplan Yerseke en Kapelse Moer zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de aanleg- en gebruiksfase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0025.png"

Figuur 4.3 Ligging van de planlocatie (rood omkaderd) ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe' (lichtgroen) (Bron: Provincie Zeeland)

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het NNZ ligt op ongeveer 600 meter. Dit is het gebied 'binnendijk grijs'. De ontwikkelingen hebben vanwege de afstand en de ligging geen negatief effect op de natuurwaarden van het gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0026.png"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (rood omkaderd) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (bron: Provincie Zeeland)

Soortenbescherming

Quickscan ecologie

Voor de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 10. De conclusies van deze quickscan worden hierna kort weergegeven.

Voor de wettelijk beschermde soorten als haas en konijn lijken het graslandperceel en het akkerland geschikt, die nodig zijn voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. Beide percelen worden intensief gebruikt. Er werden geen hazen daadwerkelijk waargenomen, maar deze houden zich overdag rustig en sporen zijn lastig te vinden in een bietenveld. Het grasland wordt regelmatig kort gemaaid, waardoor het ongeschikt is voor het graven van een hazenleger. Het konijn of sporen van konijnen werden niet aangetroffen. De aanwezigheid van haas en konijn en hun verblijfplaatsen worden daarom uitgesloten.

Voor kleine marterachtigen zoals bunzing, wezel en hermelijn lijkt het plangebied geschikt. Vooral de stroken groen en ruigte op en rond het terrein en langs de geprojecteerde aanleg van de uitritten zijn uitstekende verbindingsroutes en jachtgebied. Langs de groenstroken en -vakkenmoet nader onderzoek worden verricht naar het vóórkomen van de bunzing, wezel en hermelijn.

Alle bedrijfsgebouwen en de aanwezige beplanting zijn ongeschikt als (vaste) verblijfplaats van vleermuizen. De loodsen zijn van glad metalen damwandprofiel en zijn daarmee ontoegankelijk voor vleermuizen. De loodsen zijn voortdurend in gebruik en licht, geluid en trillingen zouden vleermuizen verstoren.

De rugstreeppad is internationaal beschermd en valt niet onder de vrijstelling van de provincie. De dichtstbijzijnde rugstreeppaddenpopulatie komt voor aan de overkant van het Kanaal door Zuid-Beveland ten zuiden van Hansweert. Rugstreeppadden kunnen ver trekken en komen af op dynamische milieu's zoals bedrijventerreinen, zandopspuitingen etc. Mogelijk planten zij zich voort in de aanwezige en te verwijderen waterberging op het terrein. Er liggen verder grond- en zandtaluds op het terrein. Het is mogelijk dat zich hierin rugstreeppadden ingraven om overdag te schuilen en te overwinteren. Om de aanwezigheid van de rugstreeppad uit te sluiten, moet nader onderzoek worden verricht. Mogelijk dat ook algemeen voorkomende amfibieën aanwezig zijn zoals gewone pad, bruine kikker, groene kikker en/of kleine watersalamander. Hun leefgebied is niet beschermd, maar de algemene zorgplicht vereist dat zij tijdens de werkzaamheden worden ontzien. Zij worden bij het nader onderzoek naar de rugstreeppad meegenomen.

Roofvogels en uilen als buizerd, sperwer, boomvalk, steenuil en ransuil kunnen een vaste verblijfplaats (nest) hebben in hoge of holle bomen. Op en in de buurt van het bedrijventerrein zijn geen bomen aanwezig die aan dergelijke nesten plaats kunnen bieden. De aanwezigheid van bovengenoemde soorten en jaarrond beschermde verblijfplaatsen worden daarom uitgesloten. De loodsen zijn allemaal volop in gebruik met opslag en verwerking van de uien waardoor er voortdurend geluid, licht en trillingen aanwezig zijn. De aanwezigheid van een kerkuil wordt om die redenen uitgesloten.

Vogels zoals huismus en gierzwaluw en hun mogelijke verblijfplaatsen werden niet aangetroffen. Dit zijn vogels die een nest of verblijfplaats aan gebouwen hebben en deze verblijven zijn jaarrond beschermd. De gebouwen zijn volstrekt ongeschikt om verblijfplaatsen van deze soorten te herbergen. Daarom wordt hun aanwezigheid en mogelijke verblijfplaatsen uitgesloten.

Het is uitgesloten dat zich beschermde planten of reptiel- of vissoorten of beschermde soorten insecten in het plangebied voorkomen.

Nader onderzoek

Naar aanleiding van de uitkomsten van de quickscan ecologie is een nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van wezel, hermelijn, bunzing en rugstreeppad. Dit onderzoek is uitgevoerd in het voorjaar van 2023. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 11. Het volgende kan geconcludeerd worden.

Er werd één waarneming gedaan van een bunzing of steenmarter, maar dit was bij een cameraval die buiten het plangebied was geplaatst. Door een van de omwonenden werd een waarneming van een marterachtige gedaan in zijn takkenril. Het valt daarom niet uit te sluiten dat zich af en toe kleine marterachtigen op of langs de bedrijventerreinen begeven. Omdat bunzing, wezel en hermelijn (en steenmarter) zich voornamelijk ’s nachts opereren, is het uitgesloten dat deze mogelijk tijdens de herinrichtingswerkzaamheden worden gedood of verwond. Verblijfplaatsen van bunzing, wezel en hermelijn zijn niet aangetroffen.

Aanwezigheid van verblijfplaatsen van marterachtigen op de bedrijventerreinen of in de in te richten omgeving kunnen op basis van dit onderzoek nog niet worden uitgesloten. Daarom zijn de bedrijfsgebouwen nog een keer onderzocht op de aanwezigheid van (een verblijfsplaats van) de steenmarter. Dit onderzoek is uitgevoerd op 23 juni 2023. De gebouwen waren toen weer volop in bedrijf. De bedrijfsleider deelde mee dat om de paar weken de gebouwen van binnen worden schoongemaakt en ontsmet omdat hierin voedingsmiddelen worden verwerkt. Bovendien worden de gebouwen gemonitord door een gecertificeerd ongediertebestrijdingsbedrijf. De gebouwen (damwandprofiel) laten niet toe dat hier een verblijfplaats van een steenmarter mogelijk is. De aanwezigheid van een steenmarter en zijn verblijfplaats is daarom uitgesloten.

Omdat kan worden uitgesloten dat er mogelijk toch een verblijfplaats van een steenmarter in een van de bedrijfsgebouwen van beide bedrijven aanwezig is, is het niet noodzakelijk een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming aan te vragen bij de provincie Zeeland.

Op geen van de onderzoeksdata werden rugstreeppadden op de bedrijventerreinen of de directe omgeving daarvan waargenomen. De aanwezigheid van de rugstreeppad en zijn leefgebied binnen de grenzen van de bedrijventerreinen kan worden uitgesloten. Verblijfplaatsen en essentieel leefgebied van rugstreeppadden zijn jaarrond beschermd. Omdat de soorten niet aanwezig is, is het daarom niet noodzakelijk om een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming aan te vragen bij de provincie Zeeland voor het vernietigen van verblijfplaatsen en essentieel leefgebied.

Het is niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te treffen om te voorkomen dat er rugstreeppadden zullen worden gedood en om vervangende verblijfplaatsen aan te bieden. Zij zijn niet aanwezig.

Advies

De beplanting op het buurtperceel langs de akker dient vanwege de waarneming van een bunzing/ steenmarter kennelijk als looproute en jachtgebied (zie gele pijl in figuur 4.5). Deze singelbeplanting mag niet worden aangetast door de mogelijke aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg. Bij het onderzoek op 23 juni 2023 bleek dat er dwars door deze singel en de akker een waterleiding ten behoeve van Lamb Weston werd aangelegd. Bij navraag blijkt dit onder ecologische begeleiding uitgevoerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0027.png"

Figuur 4.5 Beplanting op het buurperceel met een gele pijl aangeduid (Bron: Google Maps)

Conclusie

De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0028.png"

Figuur 4.6 Uitsnede risicokaart

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Ten westen van het plangebied bevindt zich een basisnetvaarroute over het Kanaal door Zuid-Beveland (Corridor Westerschelde – Rijn) waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het invloedsgebied van de vaarroute is 1.070 van meter. De afstand van het plangebied tot deze vaarroute bedraagt circa 370 meter. Omdat deze afstand groter is dan 200 meter, kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Het plangebied bevindt zich ook in het invloedsgebied (2.887 meter) van de vaarroute over de Westerschelde. De afstand van het plangebied tot deze vaarroute bedraagt circa 900 meter. Omdat deze afstand groter is dan 200 meter, kan ook worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich de A58. Deze heeft een invloedsgebied van 1.500 meter. De afstand van het plangebied tot deze weg bedraagt circa 1 kilometer. Omdat dit groter is dan 200 meter, kan ook worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Het spoortraject (Sloehaven - Roosendal West) bevindt zich op circa 2 kilometer van het plangebied. Over dit spoortraject vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied is 1.500 meter. Omdat de afstand van het plangebied tot dit spoortraject groter is dan 200 meter, kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In het plangebied ligt de hogedrukaardgasleiding A-535 met een invloedsgebied (1%-letaliteit) van 270 meter. De bedrijven bevinden zich in de huidige situatie ook in het invloedsgebied van deze aardgasleiding. Uit het bestemmingsplan 'Kruiningen', vastgesteld op 23-04-2013 blijkt dat het maximale groepsrisico (0,018 x oriëntatiewaarde) kleiner is dan de oriëntatiewaarde. Dit blijkt ook uit de kwalitatieve beoordeling die door AVIV is opgesteld (opgenomen in bijlage 12). Daarnaast is er geen toename van het aantal personen in de beoogde situatie. Hierdoor kan worden volstaan met een beknopte verantwoording waarin wordt ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.

Parallel aan de aardgasleiding ligt een propyleenleiding van DOW met een PR 10-6 van 16 meter en een invloedsgebied van 85 meter. De beoogde kantoorlocaties liggen niet binnen de PR 10-6 contour van 16 meter. Aangezien het nog niet vaststaat waar het kantoor gerealiseerd gaat worden en het aantal personen in de beoogde situatie niet toeneemt is een kwalitatieve beoordeling uitgevoerd naar externe veiligheid en kan worden volstaan met een beknopte verantwoording. Uit de kwalitatieve beoordeling van AVIV (bijlage 12) komt naar voren dat het maximale groepsrisico voor deze leiding circa 100 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde. Ook blijkt uit de kwalitatieve beoordeling dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende kan worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechteren en wordt als aanvaardbaar gezien. Naar verwachting is het groepsrisico in het buitengebied van Kruiningen niet hoger.

LPG-tankstation

Ten noorden van het plangebied, aan de Zandweg 8a, bevindt zich een LPG-tankstation.

De PR 10-6 contour van dit tankstation ligt niet over het plangebied heen.

De afstand van het plangebied tot dit tankstation bedraagt circa 600 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied (150 meter) van het tankstation. Daarnaast ligt het groepsrisico ver onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden. Het tankstation staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.  

Daarnaast is op het terrein van J.Jansen en Zonen Uienhandel B.V. een opslagtank voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Omdat deze onderdeel uitmaakt van het bedrijf zelf valt deze formeel niet onder de externe veiligheidsrisico's.

De Veiligheidsregio Zeeland heeft een advies opgesteld met betrekking tot de beoogde ontwikkeling. Dit is in bijlage 14 toegevoegd en in de verantwoording verwerkt.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Aan de meest westelijke zijde van de Adriaansweg is in de huidige situatie een bluswatervoorziening gerealiseerd, deze wordt in de uitbreidingsplannen gedempt. Bluswater aan de achterzijde is ook noodzakelijk volgens de Veiligheidsregio, zeker met de

gewenste uitbreidingsplannen. Daarnaast adviseert de Veiligheidsregio om aan de achterzijde een primaire bluswatervoorziening van minimaal 60m3/uur binnen

100 meter van de (toekomstige) objecten en aanvullend een bluswatervoorziening met minimaal 120 m3/uur (minimaal 4 uur lang) welke binnen 30 minuten beschikbaar is, te realiseren. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om zijn taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Adriaansweg en Hansweertsestraatweg. De Adriaansweg wordt afgesloten middels een hekwerk, bij een eventueel incident op de bedrijven is het van belang dat deze route beschikbaar en bereikbaar blijft. Dus vrij van obstakels en een eenvoudig te openen hekwerk. Hierdoor is de Adriaansweg beschikbaar en bereikbaar voor hulpdiensten en kan de weg afgesloten worden voor het openbaar verkeer. De Adriaansweg staat in directe verbinding met de Hansweertsestraatweg en de Kanaalweg. De Hansweertsestraatweg staat in de directe verbinding met de Kanaalweg, Groeneweg en Klaverweg. Vervolgens loopt de Hansweertsestraatweg verder het centrum van Kruiningen in. Vanuit Kruiningen kan de N289 bereikt worden. Dit biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid 

In de toekomstige situatie zal het bedrijf zich uitbreiden. Omdat het hier om een bedrijf gaat, worden minder zelfredzame mensen en kinderen niet verwacht op het terrein. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. In bijlage 15 staan een paar stappen opgenomen die de aanwezigen van de beoogde ontwikkeling kunnen nemen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.

De maatgevende scenario's voor het plangebied bestaan uit ongevallen waarbij giftige stoffen vrijkomen, ongevallen met brandbare gassen op de Westerschelde en een fakkelbrand bij de buisleidingen. Tegen ongevallen met brandbare gassen op de Westerschelde zijn redelijkerwijs geen maatregelen te nemen. Ruimtelijke maatregelen zijn voornamelijk van toepassing op het scenario van een fakkelbrand bij de buisleidingen.Binnen het invloedsgebied van buisleiding A535 is ook een 100% letaliteitszone te onderscheiden. Dit is het gebied waar in geval van een fakkelbrand het merendeel van de aanwezigen komt te overlijden. Deze zone bedraagt 120 meter. Het gehele perceel van Arjazon Uienhandel B.V. ligt binnen de 100% letaliteitszone van buisleiding A535. Voor het perceel van J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V. geldt dat het gedeeltelijk binnen de 100% letaliteitszone van buisleiding A535 ligt. De nieuw te realiseren loods en het kantoor bij dit bedrijf liggen buiten deze zone. Met betrekking tot het scenario fakkelbrand worden de volgende adviezen gegeven door de Veiligheidsregio:

  • 1. Locatie: voor de locatie van de nieuwbouw gelden de volgende adviezen:
      • Arjazon Uienhandel B.V.: Omdat het gehele perceel van Arjazon Uienhandel B.V. binnen de 100% letaliteitszone ligt is het niet mogelijk om de bebouwing buiten deze zone te plaatsen. Het advies is om de nieuwe bebouwing zo ver mogelijk van de buisleidingen te positioneren (zo dicht mogelijk tegen de Adriaansweg aan).
      • J. Jansen en Zonen Uienhandel B.V.: De nieuwe loods ligt buiten de 100% letaliteitszone. Er is in het plan ook sprake van realisatie van een kantoorgebouw. Het advies is om dit kantoorgebouw ook buiten de 100% letaliteitszone van 120 meter van buisleiding A535 te plaatsen.

2. Indeling panden: Voor de nieuwbouw van de loodsen van Arjazon Uienhandel B.V.: Plaats ruimtes waar doorgaans de meeste personen aanwezig zijn (bijvoorbeeld kantoren) aan de zijde van de loods die het verst van de buisleidingen is verwijderd (zijde Adriaansweg). Gebruik de ruimtes die het dichtst bij de buisleidingen liggen voor bijvoorbeeld opslag.

3. Situering (nood)uitgangen: Situeer bij de nieuwe bebouwing (nood)uitgangen aan de zijde van de panden die het verst van de buisleidingen zijn gelegen (globaal gezien de zuidzijde). Deze (nood)uitgangen dienen aan te sluiten op infrastructuur die het mogelijk maakt om van de buisleidingen weg te vluchten (in zuidelijke richting). Dit geldt voor de nieuwe bebouwing bij beide bedrijven.

Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om er enkele uren in te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Ook het personeel inclusief de medewerkers van het kantoor dienen geïnformeerd te worden over de verschillende risico's bij een incident (risicocommunicatie). De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd en vervangen door een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Uit de beknopte verantwoording komt naar voren dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechteren en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Toetsing en conclusie

In paragraaf 4.5 is aangegeven dat zich in het plangebied de hogedrukaardgasleiding A-535 met een invloedsgebied van 270 meter bevindt. De bedrijven bevinden zich in de huidige situatie ook in het invloedsgebied van deze hogedrukaardgasleiding. Echter is er geen toename van het aantal personen in de beoogde situatie en wordt er niet gebouwd in de omgeving van de hogedrukaardgasleiding.

Parallel aan deze aardgasleiding ligt een propyleenleiding van DOW. Ook hier is er geen toename van het aantal personen in de beoogde situatie en is hiervoor een beknopte verantwoording opgesteld in paragraaf 4.5.

Verder bevinden zich om en nabij het plangebied geen andere planologisch relevante hoogspanningslijnen. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het Kadaster worden gedaan.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Toetsing en conclusie

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM-grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In dit geval gaat om de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein waarbij de extra verkeersgeneratie beperkt toeneemt, zie paragraaf 4.11 Verkeer en parkeren. Met de NIBM-tool is berekend of nader onderzoek nodig is. De verkeersgeneratie draagt, zoals aangegeven in tabel 4.2 niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de A58 (zie figuur 4.7). Uit tabel 4.2 blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer.

Tabel 4.2 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   grenswaarde   maximale waarden in het jaar 2020   maximale waarden in het jaar 2030  
stikstofdioxide (NO2)   40 µg/m³   18,2 µg/m³   14,2 µg/m³  
fijn stof (PM10)   40 µg/m³   15,6 µg/m³   13,3 µg/m³  
  max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   6,0 µg/m³   6,0 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   25 µg/m³   8,1 µg/m³   6,5 µg/m³  

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.070303KrBPAdrweg-va01_0029.png"

Figuur 4.7 Luchtkwaliteit rondom plangebied (Bron: NSL-Monitoringstool)

4.8 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

Toetsing en conclusie

De beoogde weg zal uitsluitend gebruikt worden door de uienbedrijven, ter plaatse van de weg zullen geen andere activiteiten plaatsvinden dan transport. Voor de weg is het meest relevante aspect geluid.

Er wordt er een ontsluitingsweg aangelegd voor alleen het verkeer van en naar Arjazon Uienhandel B.V. en J. Jansen & Zonen Uienhandel B.V. Het is daarmee een niet openbare privé-weg. De Wet geluidhinder (aanleg nieuwe weg) is niet van toepassing. Een beschouwing van wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai is niet aan de orde. Voor wat betreft geluidshinder (inrichtingsawaai) afkomstig van de bedrijfsactiviteiten (op basis van het Activiteitenbesluit) wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

4.9 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient het plan te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot verkeer en parkeren betekent dit dat de ontwikkeling niet mag leiden tot parkeerproblemen in de omgeving en dient de verkeersgeneratie zonder problemen te kunnen worden afgewikkeld, zonder dat dit leidt tot opstoppingen en knelpunten voor de verkeersveiligheid.

4.9.1 Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt omgeven door de Adriaansweg en Hansweertsestraatweg. Deze wegen zijn erftoegangswegen van 60 km/uur. De Adriaansweg staat in directe verbinding met de Hansweertsestraatweg en de Kanaalweg. De Hansweertsestraatweg staat in directe verbinding met de Kanaalweg, Groeneweg en Klaverweg. Vervolgens loopt de Hansweertsestraatweg verder het centrum van Kruiningen in. Vanuit Kruiningen kan via de N289 de A58 bereikt worden.

In de bestaande situatie rijdt het vrachtverkeer via de Kanaalweg/Hansweertsestraatweg over de Adriaansweg. Dit zorgt voor overlast voor de omwonenden. Om rekening te houden met de omwonenden zal de Adriaansweg worden afgesloten en wordt een nieuwe weg aangelegd door de bedrijven. Op deze manier wordt zowel de verkeersveiligheid verbeterd als de transportroute van en naar de bedrijven geoptimaliseerd. De nieuwe ontsluiting voor het vrachtverkeer is beoogd tussen de Adriaansweg en de Kanaalweg. Niet alleen zal de Hansweerstestraatweg in de toekomst worden ontzien, ook zal het noordelijke gedeelte van de Adriaansweg doodlopend worden waardoor het vrachtverkeer niet langs de omliggende huizen rijdt.

Na het aanleggen van de nieuwe weg en het afsluiten van de Adriaansweg kan de ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer als voldoende worden beoordeeld.

Langzaam verkeer

Rond het plangebied zijn geen gescheiden fiets- of voetpaden aanwezig. In de bestaande situatie maakt veel fietsverkeer gebruik van de Adriaansweg. Door de beperkte breedte van de Adriaansweg en de aanwezigheid van het vrachtverkeer zorgt dit voor ongewenste verkeersituaties. Na het afsluiten van de Adriaansweg door middel van een hek zal het vrachtverkeer en het overige gemotoriseerd verkeer worden gescheiden van het fietsverkeer. Hierdoor zal er een vermindering zijn van potentiële knelpunten tussen vrachtverkeer en fietsverkeer.

Door het afsluiten van de Adriaansweg wordt het een doodlopende weg. De woning aan de Adriaansweg nummer 15 en het gasstation blijven bereikbaar. Hierdoor kan langzaam verkeer niet via de Hansweertsestraatweg of Kanaalweg de Adriaansweg bereiken. Na het realiseren van de ontsluiting tussen de Kanaalweg en de Adriaansweg kan de ontsluiting van het plangebied voor langzaam verkeer als voldoende verkeersveilig worden beoordeeld.

4.9.2 Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Bestaand

Arjazon Uienhandel B.V.

De verkeersbeweging van vrachtverkeer bestaan uit het brengen van uien en het halen van gesorteerde en verpakte uien (totaal per jaar circa 9.400 ritten). Daarnaast is er aanvoer van verpakkingsmateriaal (totaal per jaar circa 800 ritten). Er wordt 6 dagen per week gewerkt, het gemiddeld aantal verkeersbewegingen per werkdag is dan ook 33.

J. Jansen & Zonen Uienhandel B.V.

Volgens de bedrijfsinformatie bedraagt de huidige verkeersgeneratie circa 20 vrachten per dag. Dat is aanvoer en afvoer van uien en ook de aanvoer van verpakkingsmateriaal. 20 vrachten betekent 40 ritten. Het gemiddeld aantal verkeersbewegingen per werkdag bedraagt dan ook 40. Op het terrein van J. Jansen & Zonen zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de bedrijfswoning is gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW-publicatie 381 voor een 'vrijstaande koopwoning'. Op basis van CBS-data heeft de gemeente Reimerswaal een stedelijkheid van 'weinig stedelijk' en dient uit te worden gegaan van het gemiddelde van de bandbreedte. Uitgaande van een ligging in het buitengebied geldt voor bedrijfswonings woningen een kencijfer van 8,2 voertuigbewegingen per woning, wat leidt tot een aanvullende verkeersgeneratie van 16,4 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag. Voor het omrekenen van weekdag naar werkdag hanteert het CROW voor woonfuncties een omrekenfactor van 1,11, wat leidt tot een verkeersgeneratie van 18,2 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. De totale verkeersgeneratie van J. Jansen & Zonen stijgt daarmee naar 48 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.

Toekomstig

De initiatiefnemers gaan ervan uit dat het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt als gevolg van de aanleg van de weg en de uitbreiding van de gebouwen. Door de beoogde ontwikkeling is sprake van een efficiëntere werkwijze .

4.9.3 Parkeren

De gemeente Reimerswaal heeft een eigen nota parkeernormen. Deze ‘Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal 2016’ dient, voor zover het autoparkeren betreft, als toetsingskader bij het beoordelen van zowel omgevingsvergunningplichtige initiatieven als ook bij initiatieven waarvoor geen vergunning is vereist, maar waarbij een toetsing aan het bestemmingsplan wel aan de orde is. Tevens wordt deze nota gebruikt als onderlegger voor herziening van een bestaand dan wel vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, waarmee een nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

In de ‘Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal 2016’ worden de landelijke richtlijnen vertaald naar de situatie in Reimerswaal. Het uitgangspunt hierbij is dat voor een nieuwe ontwikkeling het aantal autoparkeerplaatsen wordt vastgesteld dat:

  • op eigen terrein moet worden gerealiseerd en/of;
  • kan worden toegerekend aan het openbaar gebied grenzend aan het initiatief.

Arjazon Uienhandel B.V.

Op basis van het parkeerbeleid is de parkeerbehoefte bepaald. Er is uitgegaan van de ligging in het buitengebied en, in dit geval, de functie 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief'. Hiervoor geldt de gemiddelde parkeernorm van 1,1 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Indien er wordt uitgegaan van de gemeentelijke parkeerkencijfers leidt dit voor de beoogde ontwikkeling tot een onrealistisch hoge parkeerbehoefte van 53 (extra) parkeerplaatsen (4.736/100 x 1,1). Dit is exclusief de benodigde ruimte voor vrachtwagenparkeerplaatsen. Op dit moment zijn er ongeveer 25 parkeerplaatsen voor personenauto's en 15 parkeerplaatsen voor vrachtwagens op eigen terrein bij Arjazon beschikbaar.

In de huidige situatie zijn er bij Arjazon per dag 14 werknemers in dienst, waaronder 4 scholieren. Het grootste gedeelte van de werknemers komen dagelijks vanuit het dorp met de fiets naar het terrein. Dagelijks zijn ook de 4 eigenaren van Arjazon aanwezig op het terrein. Ook de eigenaren wonen in het dorp of naast het terrein en komen dan ook dagelijks met de fiets naar het terrein. Tenslotte bestaat de rest van de personeelsleden van Arjazon bestaat uit uitzendkrachten die dagelijks met een bus worden gebracht en opgehaald.

Uit ervaring van de initiatiefnemer blijkt dat er in de huidige situatie voldoende parkeerplaatsen op het terrein aanwezig zijn om de werkelijke parkeerbehoefte van het bedrijf op te vangen. De beoogde ontwikkeling is nodig voor het verbeteren van interne processen en om de overlast voor omwonenden te verminderen. Als gevolg van de verbetering van de interne processen voorziet Arjazon in een afname van het aantal personeelsleden. De beoogde ontwikkeling zal dan ook niet leiden tot een toename in de parkeerbehoefte voor personenauto's. Als onderdeel van de beoogde ontwikkeling wordt binnen het plangebied voldoende ruimte gereserveerd voor het realiseren van de eventueel benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van het vrachtverkeer.

J. Jansen & Zonen Uienhandel B.V.

De beoogde uitbreiding van Jansen & Zonen Uienhandel B.V. betreft de realisatie van

200 m² aan kantoorruimte en 1.200 m² aan bedrijfsgebouwen. Net als voor Arjazon Uienhandel B.V. wordt voor de Jansen & Zonen uitgegaan van een ligging in het buitengebied en de functie 'bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief'. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen zou dit voor de beoogde ontwikkeling leiden tot een parkeerbehoefte van (1.400 / 100 x 1,1 =) 16 extra parkeerplaatsen ten opzichte van de bestaande situatie.

Op het terrein van Jansen & Zonen Uienhandel B.V. kunnen in de bestaande situatie probleemloos 15 personenauto's en 8 vrachtauto's parkeren. In de huidige situatie zijn er bij Jansen & Zonen per dag 12 werknemers aanwezig op het terrein, waaronder scholieren. Het grootste gedeelte van deze werknemers komen dagelijks met de fiets naar het terrein. Daarnaast zijn de 4 eigenaren ook dagelijks aanwezig, maar ook zij wonen op fietsafstand vanaf het bedrijf of wonen op het bedrijventerrein zelf. Tenslotte maakt Jansen & Zonen gebruik van uitzendkrachten, maar deze worden voornamelijk met behulp van een bus gezamenlijk vervoerd van en naar het terrein. Slechts enkele uitzendkrachten komen afzonderlijk met een auto naar het terrein. Gelet op het aantal werknemers is de werkelijke parkeerbehoefte fors lager dan de behoefte berekend op basis van het parkeerbeleid. Dit komt overeen met de ervaringen vanuit de initiatiefnemer dat er voldoende parkeergelegenheid op het terrein aanwezig is om de bestaande parkeerbehoefte probleemloos op te vangen.

Net als voor Arjazon geldt voor Jansen & Zonen dat de beoogde uitbreiding nodig is voor het verbeteren van interne processen en niet leidt tot een uitbreiding van het personeelsbestand. Er wordt daarom dan ook niet voorzien in een toename van het aantal motorvoertuigbewegingen van personenauto's. In het verlengde daarvan vindt er ook geen toename plaats in de parkeerbehoefte voor personenauto's. Op eigen terrein wordt voldoende ruimte beschikbaar gesteld om eventueel de benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van het vrachtverkeer te realiseren.

4.9.4 Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is in de huidige situatie niet voldoende, daarom wordt de route van het vrachtverkeer gewijzigd. Na de aanleg van de nieuwe weg en het afsluiten van de Adriaansweg kan de ontsluiting voor alle modaliteiten als voldoende worden beoordeeld. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is dermate gering dat deze nauwelijks van invloed is op de verkeersafwikkeling op de omliggende wegenstructuur. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt geheel op eigen terrein opgevangen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Water

Toetsingskader

Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op het duurzame waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. Bij het waterschap Scheldestromen wordt een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de relevante aspecten verwerkt. De watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling, zie bijlage 13.

Toetsing en conclusie

De watertoetstabel is vervolgens beoordeeld door het waterschap. Het waterschap kwam met het volgende advies.

Waterbeheer

Langs de huidige Adriaansweg liggen aan beide zijde bermsloten waarvan een deel (175m) van de zuidelijke bermsloot wordt gedempt. Dit wordt gecompenseerd door de aanleg van bermsloten langs het nieuwe tracé. De huidige bermsloten hebben nu de status secundair maar dat zal worden afgewaardeerd naar -geen leggerwater-. Dit houdt in dat de initiatiefnemers zelf het beheer en onderhoud van de sloot op zich nemen. Echter mag een sloot met de status -geen leggerwater- niet zonder watervergunning en compensatie worden gedempt. De nieuw te graven waterlopen krijgen de status secundair.

Wegen

Een deel van de bestaande Adriaansweg zal aan de openbaarheid onttrokken moeten worden. Dat proces wordt in gang gezet zodra het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het waterschap zal hiervoor op verzoek van de initiatiefnemers een aanvraag indienen bij provincie Zeeland. De bestaande Adriaansweg, het deel wat overgaat naar de bedrijven, wordt afgesloten en is niet meer beschikbaar voor doorgaand verkeer. De afsluiting zal met een hek en / of slagboom plaatsvinden, die alleen in het kader van calamiteiten geopend kunnen worden.

De nieuwe weg ter ontsluiting van de bedrijven wordt een eigen weg en deze zal aansluiten op de Kanaalweg. Voor deze aansluiting dient een ontheffing wegen te worden aangevraagd. De eigenweg wordt afgesloten met een slagboom, zodat onbevoegden niet zomaar het terrein van de uienverwerkers op kunnen rijden.

4.11 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In een m.e.r.- beoordeling wordt getoetst of een m.e.r. procedure doorlopen moet worden. De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen, een volwaardige m.e.r.-procedure is alleen noodzakelijk als sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben. Daarbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • de plaats van het project;
  • de omvang van het project;
  • de kenmerken van de potentiële milieueffecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

Het bevoegd gezag dient een m.e.r-beoordelingsbeslissing te nemen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de omvang van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D 11.2 van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is bij vaststelling van een bestemmingsplan in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling heeft een oppervlakte van 6.370 m2. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde.

Daarnaast is in het Besluit milieueffectrapportage in onderdeel D 1.1 van de bijlage opgenomen dat de wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg m.e.r.-beoordelingsplichtig is bij vaststelling van een bestemmingsplan in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer. De beoogde weg heeft een lengte van 400 meter en blijft hiermee onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld. De m.e.r-beoordelingsnotitie en het besluit zijn opgenomen in bijlage 16.

Tevens is in het Besluit milieueffectrapportage in onderdeel D 16.1 opgenomen dat de ontginning - dan wel wijziging of uitbreiding - van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, milieu-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan 12,5 hectare. De oppervlakte van de te graven sloot is 500 m2. De ontwikkeling blijft hiermee ruim onder de drempelwaarde. De mogelijke effecten van het aanleggen van de weg en de aangrenzende sloten zijn in de onderzoek behorend bij het bestemmingsplan en worden daarom mee beoordeeld in deze aanmeldnotitie.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Wettelijk kader

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet bestemmingsplan

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van belang.

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding wordt met bestemmingen en dubbelbestemmingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming op de analoge verbeelding aangeduid. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen aanwezig, deze zijn op de verbeelding herkenbaar aan arceringen.

5.2.2 Regels

De regels zijn opgedeeld in hoofdstukken, volgens de bepalingen uit SVBP 2012:

  • Hoofdstuk 1 (inleidende regels): hierin worden de in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels): hierin worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels): dit hoofdstuk bevat regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals algemene afwijkingsregels of wijzigingsbevoegdheden, de anti-dubbeltelbepaling et cetera;
  • Hoofdstuk 4 (overgang- en slotregel): dit hoofdstuk geeft het overgangsrecht weer voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing. Tevens is de titel van het plan opgenomen.

De artikelen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving: hier wordt aangegeven welk gebruik binnen de bestemming is toegestaan;
  • bouwregels: deze zijn onderverdeeld in de toelaatbaarheid van bouwwerken, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden: beschreven wordt of voor het uitvoeren van specifieke werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het afgraven of ophogen van grond, werkzaamheden aan beschermde stoepen.

Niet ieder bestemmingsartikel hoeft al deze elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingsartikelen bevatten in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Gehanteerde bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de regels, en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot bouwen en gebruik. Daarnaast worden de algemene aanduidingsregels die voor dit bestemmingsplan gelden omschreven.

5.3.1 Agrarisch

Binnen deze bestemming zijn grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan met grondgebonden agrarisch gebruik. In dit bestemmingsplan is geen bouwvlak opgenomen voor agrarische bedrijven. Daardoor zijn enkel bouw- en gebruiksregels opgenomen die gelden buiten het bouwvlak.

5.3.2 Bedrijf

Binnen deze bestemming zijn bedrijven van milieucategorie 1 en/of 2 en een uienverwerkend bedrijf van milieucategorie 3.2 toegestaan. Daarnaast is in dit bestemmingsplan opgenomen dat ook een uienverwerkend bedrijf is toegestaan met opslag voor uienpellen. Daarnaast is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' geen gebouwen en overkappingen toegestaan zijn. De toegestane oppervlakte aan bebouwing is gemaximeerd in de regels en op de verbeelding aangegeven met een maatvoeringsaanduiding. Dit geldt ook voor de goothoogte.

5.3.3 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen aan de randen van het plangebied en is bestemd voor de (landschappelijke) inpassing van het plangebied.

5.3.4 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is opgenomen om de toegangswegen tot de bedrijven mogelijk te maken.

5.3.5 Leiding - Gas

Aan de noordzijde van het plangebied loopt een transportleiding voor gas door het plangebied. Deze leiding is op de verbeelding aangeduid met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. In de regels zijn beperkingen opgenomen ter bescherming van de leidingen. (Bouw)werkzaamheden zijn mogelijk na advies van de leidingbeheerder.

5.3.6 Leiding - Gevaarlijke stoffen

Aan de noordzijde van het plangebied loopt een transportleiding voor gevaarlijke stoffen door het plangebied. Deze leiding is op de verbeelding aangeduid met de dubbelbestemming 'Leiding - Gevaarlijke stoffen'. In de regels zijn beperkingen opgenomen ter bescherming van de leidingen. (Bouw)werkzaamheden zijn mogelijk na advies van de leidingbeheerder.

5.3.7 Leiding - Water

Langs de Adriaansweg loopt een transportleiding voor industriewater door het plangebied. Deze leiding is op de verbeelding aangeduid met de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. In de regels zijn beperkingen opgenomen ter bescherming van de leidingen. (Bouw)werkzaamheden zijn mogelijk na advies van de leidingbeheerder.

5.3.8 Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied, voor zover deze betrekking heeft op de beleidscategorie 4, hoge verwachting.

5.3.9 Gebiedsaanduidingen

In hoofdstuk 3 in het artikel 'Algemene aanduidingsregels' zijn voor dit bestemmingsplan geldende gebiedsaanduidingen opgenomen, namelijk 'overige zone - kernrandzone', 'vrijwaringszone - dijk' en 'vrijwaringszone - radar 8'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voor vooroverleg toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio. De ingekomen overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota inspraak en overleg' (bijlage 17).

Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Reimerswaal heeft het voorontwerpbestemmingsplan van 13 oktober 2022 tot en met 26 oktober 2022 voor iedereen ter inzage gelegen. In deze periode hebben ingezeten van Reimerswaal en belanghebbenden de gelegenheid gehad om een inspraakreactie in te dienen. Er zijn 5 inspraakreacties kenbaar gemaakt en deze zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota inspraak en overleg' (bijlage 17).

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken, van 5 oktober 2023 tot en met 15 november 2023, voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon iedereen over het ontwerpbestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. Er is geen zienswijze ingediend.

De Provincie Zeeland heeft een aantal ambtshalve opmerkingen gegeven. Deze wijziging is in paragraaf 3.2.2 doorgevoerd. Het Waterschap Scheldestromen heeft gevraagd om een tekstuele aanpassing in het watertoetsformulier. Deze is in bijlage 13 doorgevoerd. De Veiligheidsregio Zeeland heeft ook gereageerd en is akkoord.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Initiatiefnemers hebben aangegeven dat er financiële middelen beschikbaar zijn voor de realisatie van de bedrijfsuitbreiding en de aanleg van de weg. De initiatiefnemers hebben de financiële haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling voldoende aangetoond aan de gemeente.

Kostenverhaal

Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Het kostenverhaal wordt anderszins verzekerd via een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Ook het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels in een exploitatieplan, zoals bedoeld in artikel 6.13 Wro, is niet benodigd voor deze ontwikkeling. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet aan de orde.