direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waddix Oudedreef
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is van plan om aan de zuidrand van het nieuwe centrum van Waddinxveen een woongebouw met maximaal 65 appartementen te realiseren. Hiervoor is ook al een overeenkomst gesloten met de gemeente. Dit voornemen past niet geheel binnen de kaders van het bestemmingsplan Centrum, zodat voor de realisatie van het voornemen een nieuw bestemmingsplan als toetsingskader voor vergunningverlening vastgesteld moet worden. Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Omgevingswet

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpbestemmingsplan is op 8 juli 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze bestemmingsplanprocedure onder meer de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de zuidrand van het winkelcentrum van Waddinxveen, aan de Oudedreef en heeft betrekking op het perceel, kadastraal bekend als Gemeente Waddinxveen, sectie D, nummer 3605 (gedeeltelijk ter grootte van 800 m2). In de volgende afbeelding zijn de ligging en begrenzing van het plangebied indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0001.png"

Afbeelding: ligging en begrenzing plangebied (indicatief)

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Tot vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Centrum', vastgesteld op 17 februari 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0002.png"

Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Centrum'

Het onderhavige plangebied is hier bestemd als 'Centrum'. Ter plaatse zijn maatschappelijke doeleinden en kantoren toegestaan. Vanaf de 2e bouwlaag zijn tevens woningen toegestaan. In totaal mogen binnen de bestemming maximaal 390 woningen gebouwd worden. De bouwhoogte bedraagt maximaal 21 meter.

Daarnaast geldt hier het parapluplan Archeologie en Parkeren. Hierdoor geldt er voor het oostelijke deel van de locatie een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm. Het oppervlak binnen de grenzen van dit bestemmingsplan is niet groter dan 50 m2, zodat deze regeling hier niet relevant is. Daarnaast worden ontwikkelingen met het parapluplan gekoppeld aan het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0003.png"

Afbeelding: uitsnede verbeelding parapluplan Archeologie en Parkeren

Het nu voorliggende plan voorziet ook in woningen op de begane grond en heeft een maximum bouwhoogte van 24 meter. Dit past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Centrum', zodat het nodig is om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid en wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, de participatie en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Bestaande situatie plangebied en omgeving

In de huidige situatie is het plangebied van dit bestemmingsplan aan de zuidrand van het nieuwe centrum van Waddinxveen onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0004.png"

Afbeelding: huidige situatie plangebied

De locatie is voor het grootste deel bedekt met een aantal kleine cipressen en met kleine maagdenpalm als bodembedekker. In het midden van het projectgebied is een bestrate uitrit van de parkeergarage van het winkelcentrum aanwezig. Direct ten zuiden bevindt zich de ontsluiting van het winkelcentrum, de Oudedreef.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0005.png"

Afbeelding: parkeerplaatsen huidige situatie

In het zuidoostelijk deel van het projectgebied is een aantal parkeerplekken gelegen. Het gebouw dat tegen het projectgebied aan gelegen is, heeft geen openingen (ramen) die gericht zijn op het plangebied. Op deze muur zijn reclameborden bevestigd. Bovenop staat de naam van het winkelcentrum 'Centrum Waddinxveen' in verlichte letters. Direct ten oosten van de locatie bevindt zich een brede trap, één van de hoofdtoegangsroutes voor voetgangers naar het winkelcentrum.

Het winkelcentrum is in november 2014 geopend. Centrum Waddinxveen bestaat in totaal uit meer dan 19.000 m² detailhandel. Naast de winkels bevinden zich hier 260 woningen en omvat het centrumplan ook het sociaal cultureel centrum. Hierin zijn de Bibliotheek de Groene Venen, kunst- en cultuurorganisatie De Vonk, Stichting Vrijwilligerswerk Waddinxveen en een theaterzaal gevestigd. De woningen in het gebied bevinden zich vooral boven winkels. Daarnaast bevindt zich hier ook een daktuin boven de winkels. De daktuin is hoogwaardig ingericht en is een van de grootste van Nederland.

In 2014 is het centrum niet volledig voltooid. Bij het onderhavige plangebied gaat het om een van de nog te ontwikkelen locaties. De planlocatie zelf oogt daarom onaf en tijdelijk. De blinde muur lijkt op een achterkant. Dat is zeker niet de bedoeling, omdat het hier gaat om een bijzondere locatie bij een van de ingangen tot het centrum.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Uitgangspunten ontwikkeling

Voor de realisatie van het nieuwe centrum is in 2005 een Beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld. Hierin zijn (stedenbouwkundige) uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd voor ontwikkelingen in het centrum.

Voor het perceel behorende tot de rand van het centrum van Waddinxveen zijn de volgende (stedenbouwkundige) uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd met in achtneming van het BKP:

  • Op de kop van het plangebied langs de Dreef en aan het Polderplein is plaats voor meer individuele expressie.
  • Basis materiaal is metselwerk in de kleur oranjerood tot bruinrood.
  • Lommerrijke moderne voorkant en entree van het centrum.
  • Accentueren van het centrum aan de hand van een hoger gebouw.
  • Een verhoogde plint

Bij uitwerking van de bouwplannen wordt er rekening gehouden met de bovenstaande punten.

Op de kop van het plangebied langs de Dreef en aan het Polderplein is plaats voor meer individuele expressie en hier zal het centrum zonder aan de omgeving te refereren een eigen gezicht krijgen.

De Dreef en het Polderplein zijn de 'voorkant' van het centrum. De binnenwereld van het nieuwe centrum komt hier naar buiten en maakt van het plein een entree met een uitnodigend modern uiterlijk. Verschillende verkeerssoorten komen hier het centrum binnen. Er zijn entrees voor de parkeergarage, fietsenstalling, woningen en woondekken en aan dit plein ligt de helling en trappen die toegang geven tot de rest van het centrum. Er is ruimte voor het stallen van fietsen en auto's onder de bomen op het maaiveld. De gebouwen zijn als individuele verticale eenheden herkenbaar en hebben een moderne detaillering. De hogere hoekgebouwen aan de Kanaaldijk en het spoor accentueren het centrum al van een grotere afstand en omsluiten het plein. De dakbeëindigingen van de hoekgebouwen verwijzen op een moderne manier naar het verleden en hebben een rijke detaillering. De verbinding tussen het Polderplein en het hoofdwinkelgebied is opgelost door middel van een trap en een hellingbaan. Voor mindervaliden is het niveauverschil ook te overbruggen met een openbare lift.

Het bestemmingsplan is gebaseerd op deze uitgangspunten. Bij uitwerking van bouwplannen wordt rekening gehouden met deze richtlijnen.

3.2 Nieuwe situatie

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woongebouw. Het appartementencomplex wordt geplaatst tegen de bestaande bebouwing aan waar nu een parkeerplaats en de uitrit van de parkeergarage is gelegen. De uitrit wordt in het nieuwe plan geïntegreerd.

Bouwmassa, bouwhoogte en bebouwingsdichtheid
De locatie vraagt om een hoogwaardig gebouw om de ingang van het winkelcentrum te markeren. De locatie dient een uitstraling te krijgen van een voorkant. Het is daarom gewenst om hier een hoogteaccent te realiseren. Het gebouw dient dan ook hoger te zijn dan de andere bebouwing in de omgeving.

Het gebouw zal het hele bouwvlak in beslag nemen en heeft een footprint met een omvang van rond de 800 m2. Het gebouw zal uit maximaal 8 bouwlagen bestaan met een bouwhoogte van maximaal 24 meter, zonder liftopbouwen of andere technische ruimten en installaties. Hiervoor voorziet dit bestemmingsplan in een afwijkingsbevoegdheid. De bebouwing sluit direct aan op de huidige bebouwing van het winkelcentrum.

Ter plaatse van de uitrit van de parkeergarage van het winkelcentrum wordt in het gebouw een onderdoorgang geïntegreerd.

Functionele indeling
In het gebouw worden maximaal 65 woningen gerealiseerd. Het woningaantal is afhankelijk van het aantal beschikbare eigen parkeerplaatsen en kan dus ook nog lager uitvallen. De woningen bevinden zich op alle bouwlagen van het gebouw en variëren in grootte van circa 40 tot 90 m2. Uitgangspunt is dat hier vrije sector huur en/of koopwoningen worden gerealiseerd. Bij de doelgroep gaat het om starters, stellen, jonge gezinnen, alleenstaanden, ouderen en 'empty nesters'.

Op de begane grond bevindt zich naast de woningen ook een gemeenschappelijke fietsenberging met circa 200 fietsplekken voor bewoners. Er wordt aansluiting gezocht bij de Amsterdamse Bouwbrief. Op het moment is niet bekend in hoeverre aangesloten kan worden op de aantallen die hierin zijn genoemd, aangezien het programma nog niet volledig is uitgekristalliseerd.

Verder bevinden zich op de begane grond ook technische ruimten en de hoofdentree van het gebouw. Deze bevindt zich aan de oostkant, waar zich ook de toegang tot het winkelcentrum via een brede trap bevindt. Tevens bevindt zich op de begane grond ook de onderdoorgang ten behoeve van de in-/uitrit van de parkeergarage van het winkelcentrum.

3.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het centrum ligt zeer gunstig voor alle vervoersvormen en is goed bereikbaar voor de auto, de fiets, de bus en zelfs per trein. Voor automobilisten is het centrum vanaf de zuidkant bereikbaar via de Kanaaldijk en de Dreef. Langs het spoor en op het plein bevinden zich parkeerplaatsen op maaiveld. De meeste parkeerplaatsen bevinden zich in de overdekte parkeervoorziening onder het centrum, buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.

Het plan ligt aan een doorgaande fietsverbinding. Er zijn twee doorgaande fietsverbindingen van noord naar zuid langs het centrum. Langs het spoor is de route vormgegeven als volledig vrijliggend fietspad in twee richtingen. De noord-zuid hoofdwinkelroute door het centrum is niet ingericht als fietsroute. In oost-west richting blijft een fietsverbinding via de Dreef mogelijk. In het gebied bevinden zich diverse fietsstallingen. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn dat circa 200 fietsplekken voor bewoners. Dit aantal staat nog niet vast, omdat het programma nog niet volledig is uitgekristalliseerd.

Het hele centrumgebied is vormgegeven als voetgangersgebied. Vanaf de Dreef is het gebied via een trap en een flauwe hellingbaan bereikbaar. Op een aantal plaatsen in het plan zijn grote hoogteverschillen overbrugd door trappen. Direct naast het onderhavige bestemmingsplangebied bevindt zich zo'n trap. Het toepassen van hellingbanen is hier niet wenselijk vanwege het grote hoogteverschil (3,5 m). Een hellingbaan zou hierdoor te steil zijn.

De locatie is goed te bereiken. In de ontwikkeling van het centrum is ook rekening gehouden met de ontwikkeling van de onderhavige locatie met stedelijke functies. De nu voorziene woningen zullen niet voor significant meer verkeer zorgen dan nu planologisch toegestaan is. De bestaande wegen kunnen de verkeersproductie goed en veilig afwikkelen.

Parkeren auto

In januari 2025 heeft bureau Spark een parkeeronderzoek uitgevoerd met een onderbouwing van de parkeerkencijfers, als ook de te hanteren loopafstanden voor de beoogde bewoners (zie Bijlage 1).

Te hanteren parkeernormen

Het parkeerbeleid van Waddinxveen is in 2014 en 2017 vastgesteld. De gemeente heeft hierin geen eigen normen opgenomen en verwijst hiervoor naar de parkeerkencijfers van het CROW. De gemeente heeft in haar Commissie Ruimte + Infrastructuur d.d. 22 maart 2023 aangegeven dat het huidige parkeerbeleidskader onvoldoende actueel is om het benodigd aantal parkeerplaatsen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen. Voor de onderhavige ontwikkeling heeft de gemeente er daarom voor gekozen om van de parkeernormering af te wijken.

Onderstaand is deze afwijking voor de ontwikkeling Waddix uitgewerkt.

Stedelijkheidsgraad

De stedelijkheidsgraad van de gemeente Waddinxveen is gestegen tussen 2014 en 2024, daarom wordt uitgegaan van sterk stedelijk in plaats van matig stedelijk. Dit is conform de huidige adressendichtheid die het CROW hanteert om de stedelijkheidsgraad van een gemeente te bepalen.

Zone

Waddix is onderdeel van het centrumplan van Waddinxveen. Het betreft een ontwikkeling op de locatie van Hoofdwinkelcentrum Gouweplein met veel voorzieningen (in het winkelcentrum zijn meerdere winkels voor dagelijkse boodschappen, zorg, etc.). Daarnaast bevindt zich op minder dan 500 meter van de beoogde ingang van het complex het treinstation Waddinxveen. Daarom is uitgegaan van zone centrum in plaats van rest bebouwde kom.

Positie op de bandbreedte

Het CROW biedt per zone een bandbreedte aan bij haar parkeerkencijfers. Deze bandbreedte maakt het mogelijk om lokaal maatwerk te bieden bij het bepalen van de parkeervraag. Het gemeentelijk parkeerbeleid gaat in eerste aanleg uit van het midden van de bandbreedte. De gemeente heeft aangegeven dat er onder voorwaarden sprake kan zijn van een uitlegbare afwijking van deze positie.

Een drietal mogelijkheden die potentieel aanleiding geven om af te wijken van het midden van de bandbreedte zijn:

  • 1. Beoogde doelgroep van de ontwikkeling;
  • 2. Stimuleren van fiets, voetgangers of gebruik van openbaar vervoer;
  • 3. Vergelijkbare ontwikkelingen in de direct omgeving (alleen betrekking op economische functies).

Voor Waddix wordt beroep gedaan op de 2e motivatie voor afwijking: het gebruik van de fiets. Als voorbeeld van een stimulans geeft de gemeente 'een aantrekkelijke, veilige fietsenstalling die dichterbij is gelegen dan de parkeerplaats voor de auto'.

Omdat de fietsenstalling van Waddix zich in het gebouw bevindt en de autoparkeerplaatsen op maximaal 400 meter loopastand zijn gelegen is het de verwachting dat bewoners sneller de fiets dan de auto zullen pakken, zeker nu zij woonachtig zijn in het centrum waardoor zij voor hun dagelijkse boodschappen e.d. geen grote afstanden hoeven af te leggen.

In het ontwerp van Waddix is daarom een comfortabele, inpandige fietsenstalling voorzien die uitnodigt tot het gebruik van de fiets als dagelijks vervoermiddel. Het betreft een gemeenschappelijke, gelijkvloerse berging op maaiveldniveau die kan worden afgesloten. Het gebouw wordt zo ontworpen dat de stalling direct is te benaderen vanuit de centrale hal met lift.

De stalling wordt ingericht met inachtneming van de kwaliteitseisen uit de Leidraad Fietsparkeren (CROW-publicatie 291, hoofdstuk 6), met specifieke aandacht voor toegankelijkheid, bereikbaarheid, inrichting en bruikbaarheid, waarbij grotendeels wordt aangesloten op de Amsterdamse Bouwbrief voor fietsenstallingen.

Binnen dit kader wordt een gemeenschappelijke fietsenberging(en) gerealiseerd die:

    • 1. afsluitbaar;
    • 2. gelijkvloers;
    • 3. met een loopafstand tot de in-/uitgang voor fietsers van het te bouwen gebouw als bedoeld onder 4.2.1 van maximaal 50 meter, met dien verstande dat als de gemeenschappelijke fietsenberging(en) zich bevindt beneden peil:
      • het hoogteverschil wordt overbrugd door een lift die geschikt is voor het meenemen van fietsen;
      • de gemeenschappelijke fietsenberging(en) vanuit de lift bereikbaar is via 1 deur; en
      • de loopafstand tussen de gemeenschappelijke fietsenberging(en) en de lift maximaal 25 meter bedraagt;
    • 4. met een capaciteit die geschikt is voor minimaal het als volgt te berekenen aantal fietsparkeerplaatsen:
      • 3 fietsplaatsen per woning ingeval van 'appartement, < 75 m² gbo';
      • 4 fietsplaatsen per woning ingeval van 'appartement, 75-100 m² gbo'; en
      • 5 fietsplaatsen per woning ingeval van 'appartement, > 100 m² gbo';
    • 5. de hart op hart afstand tussen twee fietsparkeerplaatsen minimaal 0,50 m.

Binnen deze richtlijnen is enige flexibiliteit mogelijk, zodat de stalling optimaal kan worden afgestemd op de specifieke situatie en het uiteindelijke ontwerp.

Het wordt reëel geacht, dat gezien bovengenoemde uitwerking van de fietsparkeeroplossing, een lagere parkeernorm van toepassing is voor alle beoogde woning categorieën van Waddix. Ten opzichte van het midden is dit 0,1 minder.

Bezoekersparkeren

De gemeente Waddinxveen hanteert – conform de CROW richtlijnen voor het bezoekersparkeren (publicatie 744) een norm van 0,1.

Parkeerbehoefte van Waddix

Het programma zal naar verwachting bestaan uit een mix van voornamelijk appartementen variërend van 0 tot 75 m², 75 tot 100 m² en een beperkt aantal appartementen van circa 100 m².

 

Soort appartement   Woninggrootte (m2 BVO)   parkeernorm (exclusief bezoekers)  
Koop   0-75   0,8  
Koop   75-100   0,9  
Koop   >110m   1,0  

Tabel Woningtype en te hanteren normen na maatwerk correctie

Omdat het uitsluitend om woningen gaat is dubbelgebruik niet aan de orde. Wanneer als uitgangspunt wordt genomen dat er maximaal 46 parkeerplaatsen in de parkeergarage beschikbaar zijn voor de parkeerbehoefte van de eigen bewoners, dan zijn de volgende gemaximaliseerde scenario's mogelijk:

Scenario maximaal Koop > 100m2

   m2 BVO   NORM   aantal  
      woningen   p.pl behoefte  
Koop   0-75   0,8       0  
Koop   75-100   0,9       0  
Koop   >100   1,0   46   6  
Totaal           46   46  
Max               46  

Scenario maximaal Koop 75-100 m2

   m2 BVO   Norm   Aantal  
      woningen   p.pl behoefte  
Koop   0-75   0,8       0  
Koop   75-100   0,9   51   46  
Koop   >100   1,00       0  
Totaal           51   46  
Max               46  

Scenario maximaal Koop 0-75 m2

   m2 BVO   Norm   Aantal  
      woningen   p.pl behoefte  
Koop   0-75   0,8   58   46  
Koop   75-100   0,9       0  
Koop   >100   1,00       0  
Totaal           58   46  
Max               46  

Er zijn voldoende parkeergelegenheden aanwezig voor maximaal 46-58 woningen, afhankelijk van de woningtype. Indien er in meer autoparkeerplaatsen voor bewoners kan worden voorzien, dan kunnen ook meer woningen worden gerealiseerd tot maximaal 65 woningen. Voor bezoekers van de woningen zijn er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar in de het openbare deel van de parkeergarage.

Loopafstanden

De beschikbare parkeerplaatsen zijn verdeeld over twee al gerealiseerde privé garages. De garages zijn gelegen aan de westelijke en oostelijke zijde van het centrum Gouweplein en worden gescheiden door de openbare parkeergarage die (aangrenzend) tussen de bewonersgarages in ligt. De ontwikkeling van de woningen bevindt zich aan het zuidelijke uiteinde van de westelijke garage (zie volgende afbeelding). Hierdoor liggen de parkeerplaatsen in deze garage op een minimale afstand van de woningen. De aangewezen parkeerplaatsen in de oostelijke garage liggen verder weg op minder dan 400 meter werkelijke loopafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0006.png"

Afbeelding: Verwachte loopafstanden door de winkelstraten

Voor het project Waddix gelden een aantal redenen waardoor een langere loopafstand voor deze specifieke woningen acceptabel is. Zoals beschreven in publicaties van het CROW is de beleving en acceptatie van een looproute grotendeels afhankelijk van de kwaliteit van deze route. De routes die de toekomstige bewoners van Waddix gaan belopen zijn van een hoge kwaliteit. De eerste mogelijke route leidt door de levendige en autoluwe winkelstraten van het centrum. De tweede mogelijkheid is zo goed als volledig overdekt en leidt door de openbare parkeergarage. Hierdoor zullen de bewoners bij slecht of koud weer droog, schoon en behaaglijk bij hun auto arriveren. Beide routes maken daarnaast gebruik van voor het publiek afgesloten trappenhuizen, waardoor het gevoel van veiligheid wordt versterkt. Naast de kwaliteit van de looproute betreft het ook dedicated parkeerplekken. Er is dus voor de parkeerder een gegarandeerde parkeerplek waarvoor hij niet hoeft te zoeken. En waar de auto droog en veilig geparkeerd zal staan.

De ligging van de woning binnen de gemeente is van belang bij de acceptatie van de loopafstand van parkeerplaats tot voordeur. Hoe hoger de bebouwings- en voorzieningsdichtheid hoe hoger de maximaal acceptabele loopafstand wordt. Een reden hiervoor is dat bij een hogere voorzienings-dichtheid de afhankelijkheid van een auto lager wordt. Zodra bijvoorbeeld een supermarkt binnen loopafstand ligt zal het niet meer nodig zijn om voor de boodschappen de auto te pakken. Dit betekent dat er minder met de auto gereisd hoeft te worden en dat de loopafstand tot die auto minder belangrijk wordt.

Een loopafstand van 400 meter betekent slechts een extra reistijd van 4-5 minuten.

Concluderend kan worden gesteld dat verruiming van de loopafstanden tot maximaal 400 meter een reële oplossing is voor een goed functionerend parkeerconcept van Waddix. Hierbij speelt voornamelijk het karakter en de kwaliteit van de omgeving een belangrijke rol. Het betreft een centrumlocatie waarin een grote verscheidenheid aan voorzieningen wordt geboden. Hiervoor zullen de bewoners beperkt gebruik hoeven maken van hun auto waardoor het aantal korte verplaatsingen met de auto wordt geminimaliseerd. Ook de route naar de auto is van veilig en comfortabel.

Conclusie

Concluderend kan worden gesteld dat op basis van bovengenoemde uitgangspunten voor parkeren de ontwikkeling Waddix voorziet in haar eigen parkeerbehoefte. Dat is ook vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de NOVI naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert.

Het gaat hierbij om:

  • de bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
  • meer duurzame energie gebruiken;
  • aanpassen aan klimaatverandering;
  • de ontwikkeling van een circulaire economie;
  • omschakeling naar kringlooplandbouw.

Bij de opgaven wordt altijd rekening gehouden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn 21 nationale belangen opgenomen. Het gaat hierbij om voornamelijk het bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland, het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, een betrouwbare, betaalbare en veilige CO2-arme energievoorziening, waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid en het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.

Samen met de NOVI is ook de Uitvoeringsagenda opgeleverd. De Uitvoeringsagenda beschrijft hoe er concreet uitwerking gegeven gaat worden aan de NOVI als één overheid, samen met de samenleving. Naast de instrumenten van de Omgevingswet worden een aantal nieuwe instrumenten en (nationale) programma's ingezet. Instrumenten zoals de Omgevingsagenda's, NOVI-gebieden en regionale verstedelijkingsstrategieën zorgen voor een doorvertaling van de NOVI naar een regionale aanpak. Voorbeelden van programma's zijn het Programma Energiehoofdstructuur, Programma Gezonde Leefomgeving en Nationaal Programma Landelijk Gebied.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen directe raakvlakken met de nationale belangen en past binnen het beleid van het rijk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de aangewezen nationale belangen, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

De in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen hebben geen raakvlakken met het Barro.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient op grond van artikel 3.1.6 Bro bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Om deze vraag te beantwoorden is de gewenste ontwikkeling aan de “ladder voor duurzame verstedelijking” getoetst. Deze is sinds 1 juli 2017 vereenvoudigd.

Toetsing initiatief aan ladder voor duurzame verstedelijking

Het doel van de ladder is een zorgvuldige ruimtelijke ordening, in termen van optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Er dient aangetoond te worden dat er een behoefte bestaat aan de nieuwe invulling van de projectlocatie en dat hiervoor beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied kunnen worden benut.

In het per 1 oktober 2012 aangevulde Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is een artikel lid aan artikel 3.1.6 Bro toegevoegd. Dit artikel lid is in 2017 gewijzigd. In artikel 3.1.6, tweede lid, van Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Dit is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dat een instrument is voor efficiënt ruimtegebruik.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Bepaald moet worden of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro:

“Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

Het plan voorziet in maximaal 65 woningen binnen het centrum van Waddinxveen. Het eerder vastgestelde bestemmingsplan voorzag ter plaatse al in de mogelijkheid om woningen te realiseren. Alleen op de begane grond waren woningen niet toegestaan. Voor het centrum werd al voorzien in 390 woningen. Het in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte appartementencomplex wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Een toets aan de ladder is daarom in principe niet aan de orde.

Daarnaast zijn de woningbouwplannen en aantallen woningen voor het Centrum opgenomen in de Regionale Projectenlijst Woningbouw Midden-Holland (RPW 2024). Hierdoor is dit plan regionaal is afgestemd. Gedeputeerde Staten heeft de RPW 2024 op 12 maart 2024 aanvaard. De aanvaarding van de projectenlijst betekent dat de woningbouwplannen de eerste trap in de Ladder voor duurzame verstedelijking hebben doorlopen.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De in dit bestemmingsplan voorziene woningbouw is niet in strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Op 1 april 2019 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland in werking getreden. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2021)

De Omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer, energie, landschap en bodem en water.

Zuid-Holland staat voor de opgave om de komende jaren een fors aantal woningen te realiseren en om de woningvoorraad te verduurzamen. Opgaven die in Zuid-Holland om ingrijpende keuzes vragen. Daarvoor zijn sturende ruimtelijke concepten nodig. De uitdaging is om de stap te maken naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. De metropolitane ontwikkeling moet op die manier vorm krijgen. Om die vitale samenleving te realiseren is meer nodig dan woningbouw alleen. Het economisch potentieel kan beter benut worden door de steden met hun afzonderlijke kwaliteiten te verbinden tot één metropolitaan gebied. Het leef- en vestigingsklimaat daarin kan versterkt worden door stad en land goed te verbinden, door ruimte te bieden voor groen en water in de stad, door een evenwichtige woningvoorraad en passende werklocaties. De vitaliteit van de stad is ook gebaat bij cultuur, kenniscentra en aantrekkelijke binnensteden.

Opgaven omgevingskwaliteit

Voor het realiseren van de maatschappelijke belangen werkt de provincie vanuit de zes vernieuwingsambities en vanuit opgaven in het gebied. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werken we vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die we van provinciaal belang achten. Ten aanzien van wonen heeft de provincie de opgaven 'Wonen' en 'Ruimte en verstedelijking' opgesteld. Onderstaande beleidskeuzes zijn relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

Verstedelijking en wonen

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen. De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt. In paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan.

Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.'

Risico's van Klimaatverandering

De provincie Zuid-Holland streeft naar een klimaatbestendig en waterrobuuste provincie in 2050. De provincie wil dan voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van wateroverlast door overvloedige neerslag, hittestress, verdroging en verzilting en het beperken van de gevolgen van overstromingen. Daarnaast voert de provincie actief beleid om de maatschappelijke kosten van bodemdaling zoveel mogelijk te beperken. Dit heeft direct gevolgen voor locatiekeuze, ontwerp en inrichting van openbare ruimte en gebouwde omgeving. In de Omgevingsvisie is vastgelegd dat de provincie ernaar streeft om bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen betrokken partijen de uitkomsten uit de klimaatstresstesten expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze en inrichting van het gebied. Dit geldt voor alle risico's die gepaard gaan met klimaatverandering (in ieder geval wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte, en droogte). Deze risico's hebben naast lokale ook regionale aspecten.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Zuid-Holland

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 65 woningen in bestaande bebouwd gebied in de kern van Waddinxveen. Het eerder vastgestelde bestemmingsplan voor de ontwikkeling van het nieuwe centrum voorzag ter plaatse al in bebouwing met onder andere ook woningen. In paragraaf 4.1.3 is al naar voren gekomen dat dit voornemen niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, zodat een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is. De ontwikkeling voldoet aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan lucht, geluid, externe veiligheid, bodem en klimaatverandering zie hiervoor ook Hoofdstuk 6.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2023)

De Omgevingsverordening Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Omgevingsvisie en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

In samenhang met de omgevingsvisie en het Programma Ruimte is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de ontwikkeling van het plangebied is onderstaand artikel van toepassing:

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • 2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • a. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
    • b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 2 is niet relevant omdat de locatie niet ligt in een gebied met een beschermingscategorie.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing aan artikel 6.9 Ruimtelijke Kwaliteit uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op de Kwaliteitskaart, waarnaar in artikel 6.9 lid 1 sub a wordt verwezen, is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Het plangebied is op de laag van de stedelijke occupatie aangemerkt als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

Bij de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen wordt rekening gehouden met bovenstaande richtpunten. Gelet op de huidige gebiedsidentiteit is sprake van inpassen. Waarbij de nieuwbouw aansluit op het stedenbouwkundig kader (zie ook paragraaf 3.1). De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woongebouw op een binnenstedelijk gebied waarbij maximaal 65 woningen worden gerealiseerd. De nieuwe woningen sluiten aan op de stedenbouwkundige identiteit en schaal van het gebied.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 ha nodig is, wordt gebruikgemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma Ruimte.

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Gedeputeerde Staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing aan artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland

Zoals in paragraaf naar voren is gekomen voorziet dit bestemmingsplan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een ladderonderbouwing is daarom niet aan de orde. Daarnaast betreft het een binnenstedelijke ontwikkeling en is de ontwikkeling kleiner dan 3 ha. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

De locatie bevindt zich binnen bestaand stads- en dorpsgebied (bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening). De in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen zijn niet in strijd met het beleid van de provincie.

4.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Het voornemen past binnen de kaders van het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050

Op 12 oktober 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld. De visie is sinds 8 december 2022 in werking. In de omgevingsvisie is de koers voor de hele gemeente voor de periode tot 2050. De bestaande kwaliteiten vormen het vertrekpunt bij het uitzetten van de koers.

Waddinxveen is in de afgelopen jaren flink gegroeid. Er wonen nu met meer dan 31.000 mensen in de gemeente. Tot 2050 wordt er (vanwege de lopende nieuwbouwprojecten) een flinke groei van de bevolking verwacht ten opzichte van 2020. Dit betekent nog al wat. Er zijn voldoende passende, betaalbare en toekomstbestendige woningen nodig. Om niet in de knel te komen met de maatschappelijke voorzieningen (zoals onderwijs, sport en zorg) of te maken te krijgen met vastlopend verkeer, is het van belang om goed na te denken over hoe Waddinxveen er in de toekomst uit moet zien.

Tegelijkertijd wil de gemeente de natuur en biodiversiteit beschermen en herstellen terwijl we blijven recreëren in het landschap. Ook heeft de gemeente een grote klimaatopgave waar zij zich hard voor wil maken. Daarnaast veranderen de maatschappelijke verhoudingen en de rol van de overheid. Inwoners en bedrijven nemen steeds vaker zelf het initiatief om maatschappelijke en economische vraagstukken op te pakken. De vraagstukken zijn groot en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze vragen samen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is. De koers hiervoor wordt uitgezet in de omgevingsvisie.

Ambities voor de toekomst

De ontwikkeling van Waddinxveen heeft zich altijd gekenmerkt door een krachtdadige houding ten opzichte van de omstandigheden van haar omgeving. De historie laat zien dat het landschap van Waddinxveen altijd is veranderd door - en naar de hand is gezet van - haar inwoners, om in te spelen op de ontwikkelingen die op haar afkwamen. Ook nu komen er grote ontwikkelingen op haar af. En ook nu moet de gemeente, net als in het verleden, de moed hebben om ingrijpende keuzes te maken. Zo kan de brug (tegen wil en dank toch medebepalend voor de identiteit van Waddinxveen) worden geslagen tussen verleden en toekomst, tussen stad en land, tussen landschappen (hoog en laag, nat en droog) en tussen mensen onderling.

Het credo 'Waddinxveen; bruggen bouwen richting de toekomst' wordt verder uitgewerkt langs drie pijlers: 'Veelzijdig polderlandschap', 'Goed leven tussen stad en land' en 'Innovatieve knoop aan de Gouwe'. De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn weergegeven op de integrale visiekaart Waddinxveen 2050 (zie volgende afbeelding). De arceringen en icoontjes op de kaart zijn indicatief en de locaties liggen nog niet overal vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0007.png"

Afbeelding: Integrale visiekaart Waddinxveen 2050

Wonen

De druk op de woningmarkt stijgt in heel Nederland. Dit geldt ook voor Waddinxveen. De bevolking groeit hier namelijk flink door, ook doordat mensen ouder worden. Daardoor wordt ook het aantal huishoudens groter. Bovendien zijn de huizenprijzen sterk gestegen en blijft de doorstroming achter. Starters vinden op deze manier moeilijk hun weg naar een koopwoning.

De grootte van huishoudens neemt af, terwijl het aantal huishoudens toeneemt. Volgens de huishoudensprognose komen er vooral meer eenpersoonshuishoudens bij, waarvan een groot deel alleenwonende ouderen.Dat levert een hogere woningbehoefte op doordat huishoudens kleiner worden. Het aantal mensen dat zelfstandig woont en een zorgvraag heeft, groeit snel. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin mensen met een zorgvraag zelfstandig kunnen wonen, zowel in de bestaande voorraad als nieuwbouw. Deze is idealiter gelijkvloers en goed toegankelijk met rolstoel of rollator. Dit voldoet ook aan de vraag naar woningen die geschikt zijn voor het huisvesten van de groeiende groep ouderen. Langer zelfstandig wonen vraagt daarnaast om aanpassingen van de woon- en leefomgeving. Ook deze moet toegankelijk zijn met rolstoel of rollator. Dagelijkse voorzieningen zijn bij voorkeur op loopafstand aanwezig.

De energietransitie vraagt om aanpassingen in onze gebouwde omgeving. Om te zorgen dat de energievraag lager wordt en we de benodigde energie op duurzame manier opwekken, vraagt nogal wat. Nieuwe woningen zijn sinds 2018 standaard aardgasvrij en energie-efficiënt, maar bestaande woningen zijn dat vaak niet. Deze moeten van het aardgas afgekoppeld worden en hiervoor moeten alternatieven voor het koken en verwarmen op aardgas gevonden worden. Woningen dienen geïsoleerd te worden, voorbereid te worden op alternatieve warmtevoorzieningen en zoveel mogelijk uitgerust met zonnepanelen.

Koers per deelgebied

Op basis van de algemene koers, die voor de gemeente als geheel geldt, is per specifiek deelgebied een koers beschreven. Hierbij worden de gewenste gebiedskwaliteiten benoemd en zoveel mogelijk concrete ontwikkelingen. Waar relevant geeft de gemeente aan of kleinere locaties in dat deelgebied nog een afwijkende opgave hebben. De volgende deelgebieden worden onderscheiden:

  • Woonwijken (Woonkern);
  • Gouweplein centrum Waddinxveen en Sleutelkwartier (Woonkern);
  • Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid);
  • Glastuinbouwgebieden (Bedrijvigheid)
  • Polders Achterof en Zuidplas;
  • Veenweidegebied: Polder Bloemendaal & de Voorofsche polder);
  • Recreatiegebieden Bentwoud, Gouwebos en 't Weegje (Buitengebied).

Het plangebied bevindt zich aan de zuidrand van het Gouweplein centrum Waddinxveen. Op de visiekaart bevindt zich hier een aanduiding voor potentiële woningbouwlocaties.

Toetsing aan de Structuurvisie Waddinxveen 2050

Hoewel de voorgenomen ontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de omgevingsvisie. In de visie wordt een groot behoefte aan woningen geconstateerd. Dit bestemmingsplan voorziet juist in woningen en het beoogde woningbouw past binnen het centrumgebied. Aangezien ingespeeld wordt op een lokale behoefte qua type woning en sprake is van een inbreidingslocatie. De nieuwbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling en draagt bij aan de toekomstige woon-, leef-, en werkkwaliteit in Waddinxveen.

Conclusie
De visie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Vanuit planologisch oogpunt is bouw van woningen goed inpasbaar binnen het centrumgebied. Het eerder vastgestelde bestemmingsplan voorzag hier ook al in een gebouw met onder andere woningen. De nieuwbouw is niet in strijd met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid. Dit bestemmingsplan is daarom in overeenstemming is met de Omgevingsvisie.

4.3.2 Woonzorgvisie Waddinxveen 2035 en het uitvoeringsprogramma 2023-2027

Woonzorgvisie Waddinxveen 2035

De Woonzorgvisie Waddinxveen 2035 is een nadere uitwerking - een programma - van het thema 'Wonen' van de Omgevingsvisie. De woonzorgvisie is tot stand gekomen met de verschillende stakeholders op het gebied van wonen. De woonzorgvisie gaat in op de duurzame huisvesting van de huidige en toekomstige inwoners van Waddinxveen, de vraag en het aanbod en de bestaande en gewenste woningvoorraad. Het doel is om de vraag en aanbod zoveel mogelijk bij elkaar te brengen zodat iedereen die dat wil prettig kan wonen in Waddinxveen. Om dit doel te realiseren is de woonzorgvisie opgebouwd uit vier pijlers.

De eerste pijler is beschikbaarheid en betaalbaarheid. Deze pijler gaat over passende huisvesting voor diverse doelgroepen. De tweede pijler gaat over wonen, zorg en welzijn. Een belangrijk thema is duurzaamheid, daarom gaat de derde pijler over dit thema. De vierde pijler gaat ten slotte over leefbaarheid. Het gaat hier zowel over de woningen zelf als over de woonomgeving. Naast de pijlers wordt er in het uitvoeringsprogramma, wat bij de woonzorgvisie hoort, ingegaan op het gewenste woningbouwprogramma voor Waddinxveen en de manier waarop de gemeente met 'partners in wonen' samenwerkt. Hieronder volgt een uiteenzetting van de pijlers uit het uitvoeringsprogramma:

Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid: De gemeente blijft doorgaan met het bouwen van voldoende, passende en kwalitatieve woningen die passend bij het dorp. Hierbij geeft de gemeente prioriteit aan betaalbare (huur)woningen en levensloopgeschikte woningen in alle wijken, waarbij gefocust wordt op nieuwbouwwoningen die de doorstroming binnen Waddinxveen bevorderen: middeldure huurwoningen conform de Verordening middenhuurwoningen Waddinxveen, betaalbare koopwoningen en appartementen. Verder wordt met de specifieke wensen van de verschillende doelgroepen zoals arbeidsmigranten, statushouders, woonwagenbewoners, jongeren, starters, woningenzoekenden met een sociaal inkomen, middeninkomens en ouderen rekening gehouden.

Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn: Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuw. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat hierbij voorop.

Pijler 3: Duurzaamheid: Duurzaamheid wordt in de 'Koers naar Duurzaam Waddinxveen' uitgewerkt in vier transities, namelijk: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie en biodiversiteit. Deze vier transities moeten in zowel bestaande als nieuwbouw doorgevoerd worden.

Pijler 4 Leefbaarheid: Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed, maar in sommige wijken staat dit onder druk. Doel is om de leefbaarheid te behouden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is. Hierbij staan de kwaliteit van de buitenruimte, gezondheid en sociale cohesie en veilligheid centraal.

Toetsing aan de Woonzorgvisie Waddinxveen 2035 en uitvoeringsprogramma 2023-2027

De Waddix is opgenomen in de bijlage van het uitvoeringsprogramma 2023-2027 met 54 woningen. Dit aantal is indicatief en niet in beton gegoten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0008.png"

Tabel Overzicht woningbouwplannen Waddinxveen 2022-2030

Het woningbouwprogramma van maximaal 65 appartementen is in overeenstemming met de Woonzorgvisie. Zo wordt o.a. ingezet op betaalbare huur/koopwoningen. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de opgave om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep starters, stellen, jonge gezinnen, alleenstaanden, ouderen en 'empty nesters'. Bij uitwerking van de bouwplannen dient rekening gehouden met de ambitie om duurzame woningen te realiseren zoals ook opgenomen is in de duurzaamheidsvisie.

De woningbouwplannen en aantallen woningen voor het Centrum zijn opgenomen in de Regionale Projectenlijst Woningbouw Midden-Holland (RPW 2024). Hierdoor is dit plan regionaal is afgestemd. Gedeputeerde Staten heeft de RPW 2024 op 12 maart 2024 aanvaard. De aanvaarding van de projectenlijst betekent dat de woningbouwplannen de eerste trap in de Ladder voor duurzame verstedelijking hebben doorlopen.

4.3.3 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.

Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

Conclusie
De Oudedreef kan worden aangemerkt als gebiedsontsluitingswegen in de bebouwde kom. Met een ontwikkeling op de onderhavige uitgeefbare kavel is al rekening gehouden bij het opstellen van het bestemmingsplan Centrum. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de bouw van het appartementencomplex is relatief gering. De wegcapaciteit is hierop berekend.

4.3.4 Welstandsbeleid

In de door de gemeenteraad op 6 oktober 2015 vastgestelde Welstandsnota is onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes. Ten behoeve hiervan is een welstandskaart opgesteld, waarin is aangegeven welk welstandsregime van toepassing is. De keuze voor een gebiedsindeling is gemaakt om vooral op welstand te toetsen in gebieden die beeldbepalend zijn, van groot openbaar belang zijn of cultuurhistorisch waardevol zijn voor Waddinxveen. Op de welstandskaart is het gebied aangeduid met een regulier welstandsregime (zie volgende afbeelding).

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0009.png"

Afbeelding: Welstandskaart Waddinxveen

Bij een regulier welstandsregime wordt het gebouw / bouwwerk niet alleen in haar omgeving maar ook als zelfstandig object getoetst, de architectonische benadering. Op dit niveau doet ook een beeldkwaliteitsplan uitspraken over de uitstraling en verschijningsvorm van de bebouwing, zonder de architectuur geheel vast te leggen.

Een regulier welstandsregime neemt ook de volgende aspecten mee:

  • de geleding van het bouwvolume: verschillende bouwhoogten, accenten zoals torens of grote openingen
  • de vormgeving en kleurgebruik van de gevel: verticale, horizontale, neutrale of onregelmatige geleding
  • de keuze van de dakvorm: plat, hellend vlak of kap, zoals lessenaars-, zadel-, schilddak of mansardekap
  • het gebruik van compositorische middelen: erkers, luifels, balkons, loggia’s
  • het gebruik van decoratieve middelen: (uitkragende) daklijsten, raamlijsten, gevelbanden

4.3.5 Beeldkwaliteitsplan

In het kader van de realisatie van het nieuwe centrum is in 2005 het Beeldkwaliteitsplan (BKP) Nieuw Centrum voor Waddinxveen opgesteld.

Met het beeldkwaliteitplan worden richtlijnen opgesteld met als doel de integrale kwaliteit van het te ontwikkelen gebied te waarborgen. De richtlijnen hebben zowel betrekking op de architectuur van de gebouwen als de inrichting van de openbare ruimte. Met deze richtlijnen wordt niet alleen de kwaliteit van individuele gebouwen en straten gewaarborgd, maar wordt vooral ook de eenheid binnen het plan zeker gesteld. De richtlijnen fungeren als leidraad voor de ontwerpers die in het plangebied de verschillende projecten zullen uitwerken.

Het beeldkwaliteitplan beschrijft niet alleen randvoorwaarden en uitgangspunten, maar geeft tevens inzicht in het proces om de kwaliteit tot stand te brengen. Het is niet alleen zaak de kwaliteit bij de totstandkoming van het plan te verzekeren, maar deze kwaliteit ook in de toekomst te kunnen garanderen.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling passen binnen de uitgangspunten en randvoorwaarden van het BKP (zie paragraaf 3.1).

Op 8 maart 2022 is het VO formeel in het Q-team overleg goedgekeurd.

4.3.6 Parkeerbeleid

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:

  • wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;
  • wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis hiervoor is de regeling zoals opgenomen in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (2018) en aanvullend de richtlijnen van CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen ging eerder uit van van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad voor de hele gemeente, maar de stedelijkheidsgraad van de gemeente Waddinxveen is tussen 2014 en 2023 gestegen. Daarom wordt nu uitgegaan van sterk stedelijk in plaats van matig stedelijk. Dit is conform de huidige adressendichtheid die het CROW hanteert om de stedelijkheidsgraad van een gemeente te bepalen. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald.

Toetsing aan het Parkeerbeleid

In paragraaf 3.3 heeft de nadere toetsing plaatsgevonden aan het parkeerbeleid. Er zijn altijd voldoende parkeerplaatsen beschikbaar voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling. Dit is ook in de regels van dit bestemmingsplan vastgesteld.

4.3.7 Koers naar Duurzaam Waddinxveen

Op 8 december 2021 heeft de gemeente Waddinxveen de duurzaamheidsvisie vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente de opgaven waar men voor staat kwantitatief inzichtelijk maken. Daarnaast wil men de wettelijke en (inter) nationale doelen vertalen naar de opgaven voor Waddinxveen en hoe deze bereikt kunnen worden. De visie beschrijft de samenhang tussen de opgaven, de doelen, de tastbare resultaten, de uitvoering (op hoofdlijnen), wat iedereen zelf kan doen en de (gemeentelijke proces-) kosten van de uitvoering hiervan.

Deze 'Koers naar Duurzaam Waddinxveen' is gebaseerd op de omgevingsvisie. De thema's in de omgevingsvisie gaan over de vier veranderingen van deze duurzaamheidskoers. Deze duurzaamheidskoers is daarom ook te beschouwen als een nadere uitwerking van de omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0010.png"

Afbeelding: De inbedding van de 4 duurzaamheidstransities in de omgevingsvisie

Met dit koersdocument willen de gemeente het volgende bereiken.

  • Een aanzet geven voor een duurzaamheidskompas waarmee bestaande en nieuwe initiatieven en beleid vormgegeven kan worden in de richting van een duurzame samenleving
  • Een integraal en samenhangend overzicht geven van de vraagstukken waaraan Waddinxveen de grootste bijdrage kan leveren
  • De samenhang weergeven tussen de omgevingsvisie en onderliggende beleidsdocumenten voor duurzaamheid
  • 'Slechts' de puzzel beschrijven: wat heeft iedereen (inwoners, ondernemers en gemeentelijke organisatie) te doen; en niet alleen wat de gemeentelijke organisatie te doen heeft
  • Werken vanuit 'de opgave'; deze wordt zo veel mogelijk kwantitatief inzichtelijk gemaakt voor Waddinxveen
  • Vertaling van wettelijke en (inter)nationale doelen en kaders naar tastbare te behalen resultaten in Waddinxveen; die resultaten als eerste verdeling uitzetten in de tijd over de gehele transitieperiode tot 2050
  • Formuleren van de kaders die beschrijven hoe de gemeente tegen deze transities aankijkt
  • Men wil de opgave en doelen koppelen aan een uitvoeringsagenda op hoofdlijnen
  • De uitvoeringsagenda op hoofdlijnen koppelen aan de globale proceskosten die de gemeente daarvoor moeten gaan maken.
  • En tot slot: het is een oproep tot actie. Een ieder is uigenodigd om zijn of haar bijdrage te doen.

Duurzaamheidskompas

Het duurzaamheidskompas is een instrument waaruit de relevante thema's, de doelen en hun onderlinge samenhang duidelijk wordt en dat de gemeente helpt bij het kiezen en houden van een koers naar een duurzame toekomstbestendige samenleving. Het kan door iedereen gebruikt worden om te bepalen waar we staan, waar we tekortschieten en waarop we moeten inzetten. En als we actie ondernemen, hoe die acties dan weer onderdelen van het duurzaamheidskompas beïnvloeden.

Eerste opgave: Klimaatverandering tegengaan

Klimaatverandering gaat over de opwarming van de aarde. Als we de CO2 uitstoot niet drastisch reduceren wordt de kritische grens van gemiddeld 1,5 graad opwarming op aarde gepasseerd. De CO2 reductie bewerkstelligen we via de energietransitie. Dat de aarde opwarmt is wetenschappelijk een feit, zoals ook recentelijk bevestigd door de Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering. Dit is een organisatie van de Verenigde Naties om de risico's van klimaatverandering te evalueren (2021)13. We merken de gevolgen al en we moeten ons (gaan) aanpassen aan de nog komende gevolgen van die opwarming. Hiervoor zetten we in op een klimaatadaptatiestrategie. Met deze aanpak zijn we natuurlijk al begonnen in Waddinxveen.

Tweede opgave: Herstellen van biodiversiteitsverlies

Een grote biodiversiteit is van essentieel belang voor de leefomgeving van mensen. Gezonde ecosystemen voorzien in de essentiële behoeften of diensten die als vanzelfsprekend beschouwd worden. Het biodiversiteitsverlies wereldwijd - en ook in Nederland en Waddinxveen - is groot en de biodiversiteit neemt nog steeds af14. Door het creëren van meer natuur (hierna genoemd 'groen') moeten we dit tegengaan. Biodiversiteit krijgt al veel aandacht in Waddinxveen.

Derde opgave: Reductie van ons grondstoffenverbruik

Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies worden ook veroorzaakt doordat we te veel grondstoffen uit de aarde halen. En in een tempo waarin de aarde dit niet opnieuw kan aanvullen. De overgang van de lineaire economie naar de circulaire economie moet daar verandering in brengen.

De transities beïnvloeden verschillende aspecten van de duurzaamheidskompas

Het is te verwachten dat de hierboven genoemde veranderingen niet alleen een verbetering moeten brengen in de opgave waarvoor ze worden ingezet. Ze hebben ook effect op veel van de andere thema's van het duurzaamheidskompas.

De transities beïnvloeden elkaar

De 4 transities werken op elkaar in. Zo draagt de circulaire economie ook bij aan tegengaan van klimaatverandering. Dit is omdat we voor het delven van grondstoffen en voor het maken van nieuwe producten minder energie nodig hebben dan voor het hergebruiken van bestaande grondstoffen. Maatregelen ter bevordering van klimaatadaptatie werken ook positief door op het vraagstuk van biodiversiteit herstel. Tegelijk kunnen bepaalde maatregelen voor de energietransitie mogelijk negatieve impact hebben op biodiversiteitsherstel. Met deze invloeden moeten we in de aanpak rekening houden.

De genoemde opgaven en transities zijn in (inter)nationale wetten en kaders beschreven

Aan elk van de beschreven opgaven en veranderingen moet ieder land, stad, dorp en individu bijdragen. Deze transities zijn beschreven in het klimaatakkoord van Parijs (2015), het klimaatakkoord in Nederland (2019), de Deltawet Ruimtelijke Adaptatie (2018), Nederland Circulair 2050 en de EU Biodiversiteitsstrategie (2021). Dezen wetten en akkoorden brengen ons ook de hoofddoelen van de duurzaamheidskoers:

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0011.png"

Afbeelding: Overzicht transities, doelen en beleidsbasis.  

De hiervoor beschreven transitie's en thema's zijn natuurlijk ook voor belang voor woningbouw (zie volgend tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0012.png"

Afbeelding: Overzicht te behalen resultaten 'inwoners'

Woningen dienen klimaatadaptief en robuust ingericht te worden. Verstening dient tegengegaan te worden. Woningen en daken dienen hierbij vergroend te worden. Bij het bouwen wordt gestreefd naar circulair bouwen. Bij nieuwbouw is gasloos bouwen uitgangspunt.

De nu voorziene woningen worden gasloos gebouwd. De nieuwbouw zal volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) voldoen aan de huidige normen wat betreft duurzaamheid en energiezuinigheid (Bijna Energieneutrale Gebouwen, BENG). Diverse bouwkundige en installatietechnische maatregelen zullen in het ontwerp worden meegenomen om te voldoen aan de actuele normen. Zo worden op de nieuwbouw zonnepanelen geplaatst.

4.3.8 Conclusie gemeentelijk beleid

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouw past binnen het beleid van de gemeente.

4.4 Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouw past binnen het beleid van alle overheden.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader rijk en provincie

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015

Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijven ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid
  • Zorgen voor mooi en schoon water
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad. Dit is vervolgens verwerkt in het gemeentelijk beleid.

5.3 Beleid gemeente

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.

Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

Met het voorgenomen plan is rekening gehouden met de bovenstaande punten. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 5.5.

5.4 Beleid hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard. Dit hoogheemraadschap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:

  • 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
  • 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
  • 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

  • 1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
  • 2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
  • 3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen

Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

5.5 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de voormalige gemeente Boskoop is opgesteld.

Veiligheid en waterkeringen
Er bevinden zich geen waterkeringen in en nabij het plangebied, waarmee in het kader van dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

Oppervlaktewater

Er bevindt zich geen oppervlaktewater in het plangebied.

Wateropgave
De planlocatie maakt onderdeel uit van het centrum van Waddinxveen. Het bestemmingsplan Centrum voorziet ter plaatste al in volledige bebouwing. In het kader van dat bestemmingsplan heeft hierover afstemming met het Hoogheemraadschap plaatsgevonden.

In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in een toename aan verharding ten opzichte van wat op grond van het bestemmingsplan Centrum reeds verhard mag worden. Voor de ontwikkeling van deze locatie is dan ook geen extra watercompensatie vereist.

Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van het gebouw zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen.

Materiaalkeuze

Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.

Advies Hoogheemraadschap

Het hoogheemraadschap adviseert het volgende:

  • om overlast te voorkomen, moeten ondergrondse bouwwerken waterdicht zijn zodat geen grondwater kan binnentreden. Bij het ontwerp moet rekening worden gehouden met mogelijk peilstijgingen van het oppervlaktewater; en
  • omdat het bestemmingsplan het mogelijk maakt om parkeerkelders te realiseren wordt geadviseerd om de inrit, eventuele ramen en ventilatieopeningen van de parkeerkelders ruim boven het maximale waterpeil aan te leggen, zodat geen wateroverlast optreedt bij forse peilstijgingen;
  • nabij het plan ligt een duikerverbinding. Deze verbinding moet in stand worden gehouden, alsook dat het aansluiten van de hemelwaterafvoer op deze duikerverbinding niet is toegestaan.

Bij verder uitwerking van het bouwplan zal hiermee rekening worden gehouden.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen woningbouw.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  • een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen dan voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betrof het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

  • 1. de aard van de voorgenomen activiteit;
  • 2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
  • 3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
  • 4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd in werking getreden, naar aanleiding van een wijziging van de Europese Richtlijn m.e.r. Deze wijziging heeft tot gevolg dat voor elke vergunningsaanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is de volgende procedurestappen doorlopen moeten worden:

  • door de initiatiefnemer moet een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag moet binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit moet genomen zijn voor de ter inzage legging van het ontwerpbesluit;
  • het besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden, maar wel via andere (digitale) kanalen bekend worden gemaakt;
  • het (vormvrije)-m.e.r.-beoordelingsbesluit moet onderdeel zijn van de vergunningaanvraag.

M.e.r. en m.e.r.-beoordeling

Het eerder vastgestelde bestemmingsplan Centrum voorziet ter plaatse van dit bestemmingsplan al in de mogelijkheid om een gebouw met onder andere woningen te realiseren. Het nu voorliggende
bouwplan wijkt slechts op onderdelen af van de regels uit dat plan. De activiteit die met het
bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt (maximaal 65 appartementen) blijft ruim onder de drempelwaarde
van 2.000 woningen. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt voldoende aangetoond dat er geen
nadelige gevolgen voor het milieu zijn. In het kader van dit bestemmingsplan is ook een MER
aanmeldnotitie opgesteld (zie MER aanmeldnotitie, Van Riezen & Partners d.d. 2 oktober 2024 Bijlage 2). Hieruit is gebleken dat het uitvoeren van een MER niet aan de orde is. De gemeente heeft hierover een MER-beoordelingsbesluit genomen (zie Bijlage 3).

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een MER.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in volgende tabel vermeld.

Tabel: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt aan de rand van het nieuwe winkelcentrum van Waddinxveen. Hier bevindt zich een mix van voorzieningen, kantoren en woningen. Bedrijven uit hogere milieucategorieën zijn niet aanwezig.

Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit

Voor deze locatie is alleen het aspect geluid relevant vanwege de installaties van een supermarkt op het dak. Uit onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan de eisen van het Activiteitenbesluit (zie hiervoor paragraaf 6.1.3).

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Voor het spoortraject tracé Gouda - Alphen aan den Rijn (traject 521) geldt een geluidszone van 300 m.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Wettelijk kader wet milieubeheer

De Wet milieubeheer (Wm) is de belangrijkste milieuwet. Deze wet bepaalt welk wettelijk gereedschap kan worden ingezet om het milieu te beschermen. Hierin zijn tevens wettelijke eisen vastgelegd om het geluidsniveau in woningen te beperken. In onderstaande tabel zijn de relevante eisen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0013.png"

Onderzoek/ beoordeling

Wet geluidhinder

Op grond van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek verplicht in geval een ruimtelijk besluit de bouw van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maakt. In september 2024 is door Wolf Dikken adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd (projectnummer R821123aaA0, zie Bijlage 4).

Hieruit is gebleken dat de hoogst optredende geluidbelasting wordt veroorzaakt door het railverkeer en bedraagt 62 dB. De maximaal te ontheffen waarde wordt hierdoor niet overschreden. De hoogst optredende gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen en railverkeer bedraagt 65 dB, excl. aftrek art. 110g Wgh.

Op grond van aanvullend uitgevoerd onderzoek is gebleken dat het treffen van maatregelen ter verlaging van de geluidbelastingen niet doeltreffend is en stuit op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard.

Bij de nadere planuitwerking is aansluiting gezocht bij het hogere waardenbeleid van de regio Midden-Holland en zijn de benodigde geluidwerende voorzieningen vastgesteld (Project R821123aaA3 d.d. 4 december 2024, zie Bijlage 7).

Het bovenstaande in acht nemende, wordt aanbevolen om Burgemeester en wethouders te verzoeken een hogere grenswaarde aan de gevels van woningen met een geluidbelasting welke hoger is dan 55 dB vast te stellen. In volgende tabel is aangegeven voor hoeveel woningen dit geldt.

Tabel: overzicht hogere grenswaarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0014.png"

Bij het verlenen van de hogere grenswaarde is beoordeeld of de plattegronden van de woningen voldoen aan het ontheffingenbeleid Midden-Holland (aanwezigheid geluidluwe gevels en buitenruimten).

Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit
Op het dak van de LIDL zijn klimaatinstallaties geplaatst. Deze zijn afgeschermd middels een metselwerk wand. In het kader van een melding op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) is door onderzoeksbureau Wolf Dikken onderzoek gedaan naar het optredende geluidbelastingen ten gevolge van de genoemde installaties van de supermarkt (Project R821123aaA6 d.d. 26 september 2024, zie Bijlage 5). De geluidbelastingen zijn bepaald op de gevels van de omliggende woningen.

Uit het onderzoek is gebleken dat in het maximaal optredende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in de dag- en avondperiode met 50 respectievelijk 49 dB(A) voldaan wordt aan de eisen van het Activiteitenbesluit. Alleen in de nachtperiode wordt ter plaatse van slaapkamers van woningtype B (zie rapport) vanaf de 4e tot en met de 6e verdieping met 48 dB(A) niet voldaan aan de eisen, zodat hier dove gevels of maatwerkvoorschriften (vastgesteld door het bevoegd gezag) toegegast moeten worden. Het gaat hierbij om 10 woningen. Om de realisatie van het bouwplan mogelijk te maken, dienen de drycooler en het koelaggregaat te worden voorzien van een geluidwerende lamellenconstructie. Hiermee wordt een etmaalwaarde van 49 dB(A) bereikt, waarmee aan de eisen wordt voldaan.

De maximaal optredende geluidbelasting bedraagt 52 dB(A), waarmee aan de eisen wordt voldaan.

Daarnaast is ook onderzoek verricht naar de indirecte hinder door in-/uitrit parkeergarage (Project R821123aaA7 d.d. 26 september 2024, zie Bijlage 6).

Hieruit is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden met een etmaalwaarde van maximaal 57 dB(A). Bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting tot op de voorkeurswaarde terug te brengen stuiten op stedenbouwkundige- en financiële bezwaren. Er wordt wel voldaan aan het vereiste binnenniveau van maximaal 35 dB(A), zodat deze overschrijding aanvaardbaar wordt geacht.

Maatregelen geluidbelaste woningen

Tenslotte is in december 2024 ook onderzocht op welke wijze voldaan kan worden aan de eisen die zijn gesteld aan de woonfunctie, welke binnen de zone van en spoor zijn gelegen, waarvan de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB (Project R821123aaA3 d.d. 4 december 2024, zie Bijlage 7). Daartoe is gekeken of wordt voldaan aan het ontheffingenbeleid Midden-Holland en is de karakteristieke geluidwering berekend van de geluidbelaste gevels van verblijfsgebieden en verblijfsruimten.

Geconcludeerd wordt dat de balkons van diverse woningtypes moeten worden voorzien van een verdiepingshoog, afsluitbaar scherm om een geluidsluwe buitenruimte en gevel te realiseren. Om te voldoen aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is in de geluidbelaste gevels geluidwerend glas met dubbele kierdichting nodig.


Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is doorlopen en de in Bijlage 7 beschreven maatregelen worden toegepast. Het ontwerp besluit hogere waarden Wet geluidhinder is opgenomen in Bijlage 8 . Ook het Activiteitenbesluit vormt geen onoplosbare belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

6.1.4 Trillingshinder

In september 2024 is door onderzoeksbureau Equipe Adviseurs onderzoek verricht naar mogelijke trillingshinder vanwege het spoor (Projectnummer 224496 d.d. 9 september 2024, zie Bijlage 9).

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de kans op schade aan de geplande bebouwing door spoortrillingen verwaarloosbaar klein is (<1%).

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de mate van hinder door spoortrillingen voor de bewoners/gebruikers van de nieuw te bouwen appartementen voldoet aan het gestelde in de meet- en beoordelingsrichtlijn SBR-B.

De omgerekende Veff,max-waarden, waarmee de toetsing is uitgevoerd, gelden ook voor de vloeren op de hogere verdiepingen. Deze Veff,max-waarden zijn worst-case berekend waarbij de afname van het trillingsniveau als gevolg van verspreiding en demping tijdens de voortplanting door het gebouw niet zijn meegenomen.

De berekening is uitgevoerd met conservatieve waarden waarbij rekening is gehouden met enige mate van onzekerheid.

Bij het bepalen van de correctiefactoren is uitgegaan dat de nieuwbouw wordt voorzien van een betonnen fundering op palen. De onzekerheid voor de gebruikte correctiefactor van bodem naar fundering (factor: 0,7) is voor dit type bouwwerk klein.

De correctiefactor voor fundering naar vloer is sterk afhankelijk van de eigenfrequentie van de toegepaste vloer. Hoe meer de eigen frequentie van de vloer in de buurt komt van de dominante frequenties van de spoortrillingen, hoe groter de correctiefactor en dus de versterking. De maximale correctiefactor voor de versterking van fundering naar vloer bedraagt 2,3 (circa +7 dB). Dit komt overeen met een betonnen vloeren met minimale eigen frequentie van > 18 Hz.

In het bestemmingplan zijn bouwregels opgenomen om het risico op trillingshinder zo veel mogelijk te beperken. Aanvullend onderzoek naar hinder door spoortrillingen ten behoeve van de betreffende geplande bebouwing is niet noodzakelijk.

6.1.5 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
In 2019 is door onderzoeksbureau Anteagroup een historisch vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd (projectnummer 0458840.100 van 17 december 2019, zie Bijlage 10).

Hieruit is gebleken, dat de bovengrond de bodemkwaliteitsklasse 'wonen' heeft . Er worden geen verontreinigingen in deze laag verwacht.

De ondergrond heeft ook de bodemkwaliteitsklasse 'wonen'. Hier zijn plaatselijk lichte verontreiniging met PAK en minerale olie aangetoond.

In het grondwater in de omgeving zijn lichte verontreinigingen met PAK geconstateerd, maar er wordt niet verwacht dat dit invloed heeft op de kwaliteit van de onderzoekslocatie. Verder is het grondwater matig verontreinigd met arseen, maar hier wordt uitgegaan van een verhoogde achtergrond concentratie.

De bodem is niet asbestverdacht.

Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

6.1.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In volgende tabel is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek/ beoordeling
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen vallen duidelijk onder de hiervoor genoemde aantallen. Dat geldt ook als gekeken worden naar het hele winkelcentrum. De ontwikkeling kwalificeert dan ook als een NIBM-project. Via het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) is de luchtkwaliteit van de locatie bestudeerd. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied de luchtkwaliteit als volgt is:

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0016.png"

Afbeelding: meetpunten uit het CIMLK, het geselecteerde meetpunt is rood omcirkeld

Uit het voorafgaande blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan alle relevante grenswaarden. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in veel minder woningen dan hiervoor genoemd en kwalificeert dan ook als NIBM. Ter bevestiging is het effect van het project ook berekend met de NIBM-tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0017.png"

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

6.1.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Over de naastgelegen spoorbaan Gouda-Alphen aan den Rijn vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Binnen 200 meter van de planontwikkeling zijn geen rijks- of provinciale wegen aangeduid als route gevaarlijke stoffen. De transportroute vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied (parallel langs zuidwest zijde van de spoorbaan) op circa 50 meter afstand een 12 inch (309 mm) 40 bar regionale aardgastransportleiding. Voor deze hogedruk gasleiding dient voor kwetsbare objecten een belemmeringenstrook te worden aangehouden van 4 meter vanaf het hart met een invloedsgebied van 140 m. Voor het overige liggen er in de directe nabijheid geen leidingen, die voor externe veiligheid relevant zijn. In volgende afbeelding is de buisleiding W-517-01 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0401_0018.png"

Afbeelding: plangebied en risicobron


Voor de buisleiding is in september 2024 door onderzoeksbureau Aviv een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (Project 224808 d.d. 11 september 2024, zie Bijlage 11). Hieruit is gebleken dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de belemmeringenstrook.

Het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico niet toe. Er kan volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De onderdelen waaruit deze verantwoording dient te bestaan worden beschreven in paragraaf 4.2.1 van het rapport (Project 224808 d.d. 11 september 2024, zie Bijlage 11). De onderdelen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid maken deel uit van het advies van de Veiligheidsregio (zie verderop in deze paragraaf).

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Advies Veiligheidsregio Hollands Midden

De Veiligheidsregio heeft het volgende geadviseerd:

Hogedruk aardgasleiding

Bij het ontwerp van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de hiervoor beschreven hogedruk aardgasleiding, door bijvoorbeeld het glasoppervlakte aan die zijden die gericht zijn op de aardgasleiding te beperken alsook tenminste één van de vluchtroutes en (nood)uitgangen van de aardgasleiding af te richten.

Zelfredzaamheid

In het plangebied van het bestemmingsplan is en zal geen sprake zijn van een clustering van verminderd zelfredzame personen: dit betekent dat niet te veel verminderd zelfredzame personen ter plaatse mogen wonen, omdat de wettelijke opkomsttijd van de woonfunctie voor brandweer en ambulance reeds met circa 1 tot 2 minuten wordt overschreden. Het bestemmingsplan voorziet niet in woningen met zorg, zodat ervan uit kan worden gegaan dat het aantal verminderd zelfredzame personen beperkt is.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader 
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een lage trefkans op archeologische sporen is.

Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op grond van de Monumentenwet op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart heeft het westelijk deel van het plangebied een lage verwachtingswaarde. Het oostelijk deel ligt in een gebied met hoge verwachtingswaarden. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. Overeenkomstig de archeologische beleidskaart heeft het oostelijke gedeelte van het plangebied in het paraplubestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (zie ook paragraaf 1.3). Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 100 m² in het gedeelte met hoge verwachtingswaarde en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld. Omdat deze aanduiding binnen het plangebied kleiner is dan 100 m2 komt deze aanduiding in dit bestemmingsplan te vervallen.

Onderzoek/ beoordeling

In maart 2005 is door archeologisch onderzoeksbureau RAAB archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Notitie 1071 van maart 2005, zie Bijlage 12).

Uit het onderzoek is gebleken dat voor vrijwel het gehele onderzoeksgebied een lage archeologische verwachting geldt. Tijdens het onderzoek zijn in het meest zuidwestelijke deel van het plangebied geulafzettingen aangetroffen, waarvan vooraf niet bekend was dat deze in het gebied voorkomen. De archeologische verwachting voor dergelijke afzettingen is in de regel hoger; voor deze afzettingen geldt daarom een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische resten vanaf het Mesolithicum. De kans dat dergelijke resten in het plangebied aanwezig zijn wordt echter zeer klein geacht.

Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er cultuurhistorische elementen in het plangebied aanwezig zijn. Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor vindplaatsen in het plangebied.

De kans dat daadwerkelijk Mesolithische resten in het plangebied aanwezig zijn wordt zeer klein geacht. De vindplaatsen uit die periode kenmerken zich in veel gevallen tevens door een zeer kleine omvang en een lage vondstdichtheid, zodat ze bijzonder moeilijk op te sporen zijn met behulp van booronderzoek. Het uitvoeren van vervolgonderzoek, met als doel het opsporen en in kaart brengen van dergelijke resten, wordt daarom niet zinvol geacht. Er wordt daarom ten aanzien van het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

Cultuurhistorie en Monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij nieuwe ontwikkelingen.


Conclusie
In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Voor dit bestemmingsplan blijft de Wet Natuurbescherming van toepassing. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Voor nog aan te vragen sloop- en bouwaanvragen geldt de nieuwe Omgevingswet als toetsingskader.

Onderzoek/ beoordeling

Quickscan ecologie en stikstofdepositie

In november 2021 is door onderzoeksbureau ECOlogisch een quickscan ecologie uitgevoerd (Projectcode MPNA2101 van 9 november 2021, zie Bijlage 13).

Gebiedsbescherming

Binnen het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 6 kilometer van het projectgebied en betreft Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Op ruim 2 kilometer van het projectgebied liggen gedeeltes van het NNN. Dit betreft bestaande en nieuwe natuur in het westen en een ecologische verbindingszone in het oosten.

De afstand van het plangebied tot beschermde gebieden is voldoende om directe effecten uit te sluiten.

Een toename in stikstofemissie kan op voorhand niet worden uitgesloten. Daarom is in september 2024 door onderzoeksbureau Cauberg Huygen een Aeriusberekening uitgevoerd (Referentie 08405-55741-06v4 , d.d. 19 december 2024, zie Bijlage 14). Hieruit is gebleken, dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dus voor dit aspect geen vergunning benodigd ingevolge de Wet natuurbescherming.

Beschermde soorten

De bebouwing direct naast het plangebied biedt mogelijkheden voor verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. De openingen in de bebouwing die kunnen fungeren als verblijfplaatsen van vleermuizen bestaan uit stootvoegen, openingen bij de dakrand en ruimtes tussen de aanhechting op de zuidelijke muur.

De groenstructuren in de omgeving bieden geschikte schuilplaatsen voor algemene zoogdieren zoals de egel en algemene muizensoorten.

De groenstructuren in de omgeving en bebouwing kunnen door algemene vogels als broedbiotoop gebruikt worden. Indien er werkzaamheden in het broedseizoen van vogels (globaal maart – augustus) plaatsvinden kunnen mogelijke nestlocaties van algemene broedvogels worden vernietigd. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden.

Tijdens grondverzet kunnen er mogelijk individuen van de algemene amfibieën en zoogdieren worden gedood. Er dienen maatregelen te worden getroffen om het doden van algemene amfibieën en zoogdieren te voorkomen in het kader van de zorgplicht (art. 1.11 Wnb).

Het is dus nodig om een afdoend onderzoek uit te voeren. Vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek is besloten om mitigerende maatregelen te nemen om een ontheffing van de Wet natuurbescherming te kunnen krijgen.

Aanvulling quickscan ecologie 2024

Op 13 mei 2024 heeft bureau Schildwacht vof een eerder uitgevoerde quickscan geactualiseerd (Projectnr. 2431 d.d. 16 december 2024, zie Bijlage 15). Zoals hiervoor is beschreven is uit de vorige quickscan gebleken dat er vervolgonderzoek voor vleermuizen moest plaatsvinden voor het plangebied. Dit onderzoek is verricht en hieruit bleek dat er een verblijfplaats is van een gewone dwergvleermuis in het plangebied.

Sinds het uitvoeren van de QuickScan in november 2021 is de omgeving van het plangebied gewijzigd; er is een nieuw schoolgebouw vlakbij het plangebied gebouwd en er zijn vleermuiskasten op gehangen aan panden en bomen nabij het plangebied.

Hierdoor bestaat de kans dat het verblijf van de gewone dwergvleermuis dat is aangetroffen tijdens het vervolgonderzoek niet meer aanwezig is.

Buiten deze factoren is het plangebied ongewijzigd en kan geconcludeerd worden dat de bevindingen in de Quickscan van november 2021 nog gelden. Echter wordt geadviseerd om het vervolgonderzoek naar vleermuizen opnieuw uit te voeren, omdat er een kans bestaat dat de vleermuizen hier niet meer aanwezig zijn.

Aanvullend ecologisch vervolgonderzoek vleermuizen 2024

In 2024 is opnieuw vervolgonderzoek naar vleermuizen uitgevoerd door bureau Schildwacht vof (Projectnr. 2433 d.d. 16 december 2024, zie Bijlage 16). Hieruit is gebleken dat er nog steeds een verblijf van een gewone dwergvleermuis aanwezig is in het te slopen object. Het plangebied vormt geen essentieel foerageergebied. Ook zijn er geen paar-, kraam- of massaoverwinterverblijfplaatsen aanwezig in het plangebied.

Een verblijfplaats van een gewone dwergvleermuis vormt essentieel leefgebied voor de soort. Het verwijderen of slopen van een verblijfplaats is daarom in strijdt met de Omgevingswet. Hierdoor zijn de voorgenomen werkzaamheden in strijd met artikel 11.46 van het Bal van de Omgevingswet.

Om een omgevingsvergunning flora- en fauna- activiteiten te verkrijgen mogen de voorgenomen werkzaamheden geen afbreuk doen van de gunstige staat van instandhouding van een soort in een gebied.

Het plangebied vormt voor slechts 1 gewone dwergvleermuis, de meest algemeen voorkomende vleermuissoort in Nederland, essentieel leefgebied. Het is bekend dat er meerdere en grotere gewone dwergvleermuiskolonies in Waddinxveen zijn. De gunstige staat van instandhouding van de soort zal als gevolg van de vernietiging van het verblijf niet negatief uitvallen.

Conclusie
Uit het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project. Wel is het noodzakelijk een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteiten aan te vragen om de werkzaamheden uit te mogen voeren.

6.4 Duurzaamheid

Conform de visie 'Koers naar Duurzaam Waddinxveen' dienen woningen klimaatadaptief en robuust ingericht te worden. Verstening dient tegengegaan te worden. Woningen en daken dienen hierbij vergroend te worden. Bij het bouwen wordt gestreefd naar circulair bouwen. Bij nieuwbouw is gasloos bouwen uitgangspunt.

De nu voorziene woningen worden gasloos gebouwd. De nieuwbouw zal volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) voldoen aan de huidige normen wat betreft duurzaamheid en energiezuinigheid (Bijna Energieneutrale Gebouwen, BENG). Diverse bouwkundige en installatietechnische maatregelen zullen in het ontwerp worden meegenomen om te voldoen aan de actuele normen. Zo worden op de nieuwbouw zonnepanelen geplaatst.

6.5 Explosieven

Uit eerder uitgevoerd grootschalig vooronderzoek blijkt dat het plangebied verdacht is op ontplofbare oorlogsresten. De omgevingsdienst Midden-Holland adviseert om hier bij werkzaamheden rekening mee te houden. Het opsporen van ontplofbare oorlogsresten waaronder ook detectieonderzoek is voorbehouden aan gecertificeerde bedrijven. Voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten moet een projectplan worden opgesteld. Wanneer de openbare orde en veiligheid in het geding kan zijn, moet de initiatiefnemer hierover afstemming zoeken met de gemeente. De gemeente moet een afschrift ontvangen van het proces-verbaal van oplevering van het project.

6.6 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.6.1 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels en hoe de voorliggende ontwikkeling van woningen hierin wordt vertaald. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing en uitleg van het plan en bepaalde bestemmingen en regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat en hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelregels en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

In het bestemmingsplan is een aantal binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen om een bepaalde mate van flexibiliteit te verkrijgen. Aan de afwijkingsmogelijkheden zijn voorwaarden verbonden waaraan getoetst dient te worden. De aanvrager van de omgevingsvergunning dient aantoonbaar aan de voorwaarden te voldoen, waarna deze onderbouwing ambtelijk wordt getoetst.

7.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

7.3.2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels en/of een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het is een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Verkeer

Binnen de verkeersbestemming valt het verkeersareaal, met de daarbij behorende verhardingen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen.

Artikel 4 Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn aangewezen om gestapelde woningen te realiseren. Binnen het bouwvlak is de bouw van een appartementengebouw mogelijk. De bouwhoogte bedraagt maximaal 24 meter. Het hoofdgebouw dient daarbij met een plat dak te worden uitgevoerd. Het hoofdgebouw mag daarbij slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting op de gevels van het gebouw niet hoger zal zijn dan de vastgestelde hogere grenswaarde. Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

7.3.3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel 

Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is het strijdig gebruik weergegeven..

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is de bevoegdheid opgenomen voor Burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde regels, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Het gaat hierbij om beperkte afwijkingen van bijvoorbeeld de bouwhoogte.

Artikel 9 Overige regels

In dit artikel is bepaald dat de in het plan genoemde wet- en regelgeving moet worden gelezen zoals die op het moment van tervisie leggen van het bestemmingsplan geldt. Het gaat hierbij om het parkeerbeleid van Waddinxveen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht 

De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 11 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico van de initiatiefnemer ontwikkeld. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoekaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd. De gemeente Waddinxveen is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst (en allonge) aangegaan. Hierin is een planschade-overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.

8.2 Maatschappelijke betrokkenheid

8.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de vooroverlegpartners. Hiervan hebben drie partijen gereageerd, namelijk Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Veiligheidsregio Hollands Midden en Liander. De laatste heeft aangegeven geen opmerkingen op het bestemmingsplan te hebben. De reacties van de Veiligheidsregio en het Hoogheemraadschap zijn in Hoofdstuk 5 Water en in paragraaf 6.1.7 Externe veiligheid verwerkt. Prorail heeft een zienswijze ingediend. Deze wordt in paragraaf 8.2.3 behandeld.

8.2.2 Participatie

Belanghebbenden worden betrokken bij het proces en krijgen de mogelijkheid geboden om een mening te geven over het plan. In dit kader is op 18 mei 2022 een informatieavond georganiseerd.

De informatieavond was bedoeld om omwonenden en ondernemers te informeren over het toekomstige nieuwbouwproject Waddix en informatie op te halen bij de aanwezigen. Het project is goed ontvangen. Er zijn dan ook geen zienswijzen ingediend door omwonenden.

8.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “Waddix Oudedreef” heeft na publicatie via de gebruikelijke weg (onder meer het Gemeenteblad, www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website) conform de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.8) en de Algemene wet bestuursrecht (artikel 3:12) met ingang van 28 juli 2022 gedurende zes weken (tot en met 7 september 2022) ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken. Hiervan hebben twee partijen gebruik gemaakt.

De behandeling van deze zienswijzen is opgenomen in Bijlage 17.

De zienswijzen van Prorail heeft ertoe geleid dat een trillingshinder onderzoek werd uitgevoerd. Dit onderzoek is en een nieuwe paragraaf beschreven (zie paragraaf 6.1.4).

De andere zienswijze heeft tot geringe aanpassingen van de regels geleid. Kortheidshalve wordt hier verwezen naar Bijlage 17. Daarnaast is de toelichting aangepast met betrekking tot parkeren (zie paragraaf 3.3).