Plan: | De Parkhoven Zwanensingel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0622.0321bpPkhZ2023-0030 |
Aan de Zwanensingel in Vlaardingen waren in het verleden voetbalvelden aanwezig. De voetbalclub is echter verhuisd naar een nieuwe locatie elders in de wijk. Het terrein ligt sindsdien braak en kent geen actieve functie meer. Het woningtekort in Nederland is groot, zeker ook in de Randstad.
Met dit bestemmingsplan wordt een nieuwe invulling gegeven aan het terrein. Deze binnenstedelijke locatie aan de rand van een woonwijk is een geschikte plek om woningbouw te realiseren. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 168 woningen mogelijk. Hiermee wordt een directe bijdrage geleverd aan het bestaande woningtekort in Vlaardingen en de regio Rotterdam.
De stad Vlaardingen telt in 2023 circa 75.000 inwoners en is onderdeel van het metropoolgebied van Rotterdam. Vlaardingen wordt in het oosten begrensd door de A4, in het zuiden door de Nieuwe Maas, die onderdeel is van de Rotterdamse haven. Ten westen ligt Maassluis. Vlaardingen wordt in een noordelijk en zuidelijk deel gescheiden door de rijksweg A20.
Het plangebied ligt in de wijk Holy, specifiek in Holy-Zuid. Holy-Zuid is onderdeel van een stadsuitbreiding in de jaren '60 van de 20e eeuw. In de directe omgeving van het plangebied is op een aantal locaties nieuwbouw gerealiseerd, specifiek ten noorden van het plangebied.
Het plangebied heeft in het verleden een sportfunctie gehad. De sportvoorzieningen zijn echter verdwenen. Het terrein ligt nu braak en heeft geen actieve gebruiksfunctie meer.
Het plangebied is weergegeven in de onderstaande afbeeldingen.
Afbeelding 1: Globale ligging van het plangebied in het rode vlak
Afbeelding 2: Begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied gelden in de bestaande situatie de volgende bestemmingsplannen en besluiten:
Met name de bestemmingsplannen "Holy-Zuid" en "Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019" zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling. In paragraaf 4.13 zal nader ingegaan worden op de toegepaste parkeernormen. De bestemmingsplannen "Paraplu bestemmingsplan Wonen" en "Paraplubestemmingsplan Darkstores en flitsbezorging" hebben geen directe invloed op de beoogde ontwikkeling.
Daarnaast heeft het ontwerp paraplubestemmingsplan Wonen 2024 ter inzage gelegen. Vooruitlopend op de vaststelling van het paraplubestemmingsplan, worden de regels hieruit verwerkt in de regels van onderhavig bestemmingsplan.
Bestemmingsplan Holy-Zuid
Het bestemmingsplan Holy-Zuid is het voornaamste bestemmingsplan in het plangebied. In het plangebied gelden de volgende bestemmingen
Afbeelding 3 geeft een uitsnede van het bestemmingsplan weer.
Geen van de aanwezige bestemmingen staat de bouw van een nieuwe woonwijk toe. Ook zijn de beoogde parkeerplaatsen en de groenvoorzieningen in strijd met de geldende bestemmingen. Het vigerende bestemmingsplan kent geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden dan wel wijzigingsbevoegdheden om de ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om het juiste juridisch-planologisch kader te bieden.
Afbeelding 3: Uitsnede bestemmingsplan Holy-Zuid
Inpassingsplan Warmtetransportleiding Vlaardingen - Den Haag
Het inpassingsplan Warmtetransportleiding Vlaardingen - Den Haag ligt in het noordelijke deel van het plangebied. Ter plaatse van het inpassingsplan geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Warmtetransportleiding'. Binnen de dubbelbestemming ligt het figuur 'hartlijn leiding - warmtetransport'. De gevolgen van de dubbelbestemming wordt nader toegelicht in paragraaf 4.12.
Dit bestemmingsplan sluit qua juridisch-planologische regeling op hoofdlijnen aan bij de diverse uitwerkingsplannen in de directe omgeving van het plangebied. Het bestemmingsplan wordt daarmee op een logische wijze ingepast binnen de bestaande bestemmingsplan systematiek in Vlaardingen. Wel is er enige flexibiliteit in het bestemmingsplan opgenomen door niet voor elke woning een specifiek bouwvlak op te nemen. Op deze wijze kan het stedenbouwkundige plan nog gewijzigd worden indien dat gewenst is en/of daar noodzaak toe bestaat. Het bestemmingsplan voorziet in hoofdlijnen wel in een duidelijke opzet van de beoogde woonwijk met rechtszekerheid voor alle partijen en belanghebbenden. De planregeling geschiedt door middel van bindende planstukken, te weten de planregels en de verbeelding. Deze bindende planstukken worden nader onderbouwd met de voorliggende toelichting.
Wat betreft de plansystematiek sluit het bestemmingsplan aan op de gangbare systematiek binnen de gemeente Vlaardingen, met inachtneming van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012) en het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012).
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste beleidsstukken aangehaald die betrekking hebben op Vlaardingen en in het bijzonder die voor het beoogde woningbouwplan De Parkhoven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. De NOVI moet Nederland voorbereiden op de grote uitdagingen die de komende jaren opgepakt moeten worden. Internationale tot lokale ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering zijn voorbeelden van deze opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes. Ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al deze opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen. Inhoudelijke keuzes kunnen in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. De NOVI moet Nederland houvast bieden om keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen maken.
De NOVI is opgesteld als voorbereiding op de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. In de NOVI zijn vier landelijke prioriteiten vastgesteld, aan de hand van deze prioriteiten is een toekomstperspectief voor 2050 vastgesteld en brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. De vier prioriteiten zijn:
Om dit te bereiken zijn in de NOVI 21 nationale belangen benoemd waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
Doorwerking plangebied
De NOVI kent, net als de voorheen geldende SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte), een hoog abstractieniveau waardoor er op lokaal niveau weinig directe opgaven zijn. De vier prioriteiten zijn abstract, de 21 nationale belangen geven wel richtlijnen voor lokale projecten om een bijdrage te leveren aan de nationale doelstellingen. Deze richtlijnen zijn in principe niet allemaal bindend voor de lagere overheden. Wel zijn de belangrijkste nationale belangen juridisch geborgd in het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, paragraaf 2.1.2) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, paragraaf 2.1.3).
Voorliggend plan draagt met name bij om in de acute woningbehoefte te voorzien. Duurzaamheid en klimaatadaptatie krijgen daarnaast ook een steeds belangrijkere rol in de ruimtelijke ontwikkeling. De beoogde woningbouw voorziet in moderne, duurzame woningen. Met de beoogde groene inpassing wordt tevens een bijdrage geleverd aan de gevolgen van klimaatadaptatie. Voor de groene inpassing is specifiek een bomenstudie gedaan, welke in paragraaf 4.10 nader toegelicht zal worden.
De woningbouwontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de prioriteiten en de nationale belangen zoals vastgelegd in de NOVI. De NOVI vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en is geconsolideerd op 1 januari 2017. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen die genoemd zijn in de conceptversie van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De 14 nationale belangen in het Barro zijn:
Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het merendeel van de regels in het Barro legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Ter plaatse van het plangebied gelden vanuit het Barro geen nationale belangen. Aangezien het planinitiatief ook geen ruimtelijke ontwikkeling van nationaal belang betreft, heeft de Barro geen doorwerking op het planinitiatief. Het Barro vorm geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in bestaand of nieuwe stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd, waarbij zorgvuldig ruimtegebruik voorop staat.
In de praktijk werd de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking als lastig ervaren. Daarom is op 1 juli 2017 het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De derde trede is geschrapt en de eerste twee treden zijn samengevoegd. Hiermee is de 3-trapsstructuur losgelaten. Ook zijn de termen 'actueel' en 'regionaal' geschrapt die waren opgenomen in de voormalige eerste trede. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat nu uit twee onderdelen. Het tweede lid van artikel 3.1.6. Bro omvat de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is nader gespecificeerd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 april 2014. De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Op 28 juni 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtsuitspraak gedaan over de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook hier is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader gespecificeerd. Indien het om een woningbouwlocatie gaat, geldt het volgende uitgangspunt:
"Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt."
Doorwerking plangebied
Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van maximaal 168 woningen. Er is daarmee sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Op grond van artikel 3.1.6 Bro wordt de behoefte van de ontwikkeling hieronder verder toegelicht.
Behoefte van de voorgestelde ontwikkeling
In de randstad is een grote druk op de woningmarkt, welke nog steeds toeneemt. De woningmarkt is overspannen. Mede door het kleiner worden van de huishoudens en de groeiende bevolking is er op dit moment meer vraag dan aanbod.
In paragraaf 2.2.3 wordt ingegaan op de regionale woonvisie. Hieruit blijkt dat in de regio Rotterdam een grote woningbehoefte bestaat in alle segmenten. Onderhavig plan sluit aan op de uitgangspunten van deze woonvisie.
Daarnaast is door de gemeente Vlaardingen een woonvisie opgesteld met een bijbehorend uitvoeringsplan. Deze beleidsstukken worden nader toegelicht in paragrafen 2.3.2 en 2.3.3. De stad wil groeien tot 39.000 woningen in 2030. Daarvoor is een groei benodigd van ongeveer 3.500 woningen in een periode van 10 jaar. Om dit doel te halen, zijn diverse locaties aangewezen als potentiële ontwikkellocaties. Het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling is in de woonvisie opgenomen als een ontwikkellocatie voor woningbouw, waar hoofdzakelijk grondgebonden woningen, maar ook appartementen gerealiseerd kunnen worden. Onderhavig planinitiatief draagt bij aan deze doelstelling door maximaal 168 woningen in het plangebied te realiseren. Het woningbouwprogramma ziet op een combinatie van eengezinswoningen en beneden-bovenwoningen.
Daarmee wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling inspeelt op de woningbehoefte in Vlaardingen. Er wordt dan ook voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking, omdat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en het voorzien in een vraag naar woningen.
Het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie is op 1 april 2023 geactualiseerd vastgesteld door de provincie Zuid-Holland in het kader van de Omgevingswet die in 2024 in werking treedt. Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De provincie stelt in het document 'inleiding' dat onderdeel is van de Omgevingsvisie, de visie, ambities en opgaven voor de provincie. Het omvat 6 richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:
Naast de 6 ambities benoemt de provincie 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' in de Omgevingsvisie die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' zijn als volgt:
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit wordt gewerkt vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan heeft met name een relatie tot de opgaven 'Ruimte en verstedelijking' en 'Wonen'.
Doorwerking plangebied
De beoogde ontwikkeling voor maximaal 168 woningen vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied van de kern Vlaardingen. Het voldoet daarmee aan het uitgangspunt dat woningbouw zoveel als mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvindt. De behoefte aan woningbouw in Nederland is groot, zo ook voor de regio Rotterdam. Waar mogelijk moeten kansen in de bestaande stedelijke omgeving dan ook benut worden. Op deze manier ontstaat een optimale benutting van de stedelijke omgeving. De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is dan ook passend binnen de opgaven 'Ruimte en verstedelijking' en 'Wonen'.
De ruimtelijke kwaliteitstoets en daarmee het provinciale belang is afhankelijk van de aard en omvang van de ontwikkeling. Het plangebied wordt reeds omgeven door (woon)bebouwing en is in het verleden gebruikt ten behoeve van sportvelden. Voorliggend bestemmingsplan maakt de herstructurering van de bestaande woonwijk mogelijk, passend binnen de bestaande stedenbouwkundige structuren. De ontwikkeling dient dan ook geclassificeerd te worden als 'Inpassing'. De rol van de provincie is in dit geval dan ook beperkt, mede vanwege de constatering dat er geen specifieke ruimtelijke kwaliteiten aanwezig zijn ter plaatse.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling passend is binnen de uitgangspunten zoals gesteld in de omgevingsvisie. De omgevingsvisie vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is geactualiseerd en vastgesteld door de Provinciale Staten van Zuid-Holland en op 1 april 2023 in werking getreden. De omgevingsverordening vormt het juridische fundament van de Omgevingsvisie Zuid-Holland. De inhoud van de omgevingsvisie is daarbij voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening.
In de omgevingsverordening is onder andere de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies. Afdeling 6.2 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op bestemmingsplannen. Onderdeel van Afdeling 6.2 zijn de artikelen Ruimtelijke Kwaliteit (6.9) en stedelijke ontwikkelingen (6.10).
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 wordt feitelijke provinciale betrokkenheid bij bestemmingsplanprocedure vastgelegd. De betrokkenheid wordt (zoals benoemd in paragraaf 2.2.1) bepaald op basis van de aard en omvang van het plan. Geconcludeerd is dat het bestemmingsplan een bouwplan mogelijk maakt dat valt binnen de categorie 'inpassen'. In artikel 6.9, lid 5 sub a staat hierover het volgende:
5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 6.9 van de omgevingsverordening.
Stedelijke ontwikkelingen
In artikel 6.10 wordt feitelijk de provinciale eis voor het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking geborgd. In artikel 6.10 staat hierover het volgende:
Het plangebied is in de Omgevingsverordening Zuid-Holland aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied. Eén van de speerpunten van het ruimtelijk beleid is om dit gebied beter te benutten. Het beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Tegelijkertijd is het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling sluit op deze punten aan, aangezien er sprake is van een ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied. Een braakliggend terrein krijgt middels deze ontwikkeling een nieuwe invulling.
In het regionale woonakkord zijn afspraken gemaakt over het type te realiseren woningen in de regio Rotterdam. In Vlaardingen wordt 19% van de woningen als sociale huurwoning van een woningcorporatie gebouwd. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 2.2.3. De ontwikkeling voorziet niet in sociale huurwoningen. De sociale huurwoningen worden op andere locaties in de gemeente gerealiseerd. Zoals in de volgende paragraaf is onderbouwd, wordt met onderhavige ontwikkeling voldaan aan het regionale woonakkoord. Daarmee wordt ook voldaan aan artikel 6.10, lid b van de provinciale omgevingsverordening.
Daarmee past het plan binnen de kaders van de provinciale omgevingsverordening.
Op 27 januari 2022 is het geactualiseerde Regioakkoord Wonen Regio Rotterdam (hierna: regioakkoord) vastgesteld door 12 gemeenten, waaronder Vlaardingen, de woningcorporaties in de regio Rotterdam en de provincie Zuid Holland. In het regioakkoord maken de 12 gemeenten afspraken om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden in de periode van 2021 tot 2031. In het regioakkoord zijn de doelen vastgesteld en is afgesproken welke bijdrage iedere gemeente daaraan levert. Concreet zijn de volgende doelen vastgesteld:
Doorwerking plangebied
Concreet voor de gemeente Vlaardingen betekent het regioakkoord dat de ambities uit de woonvisie worden gehandhaafd oftewel toegroeien naar een woningvoorraad van 39.000 woningen in 2030; de sociale corporatievoorraad blijft in aantal nagenoeg gelijk, maar daalt in aandeel en minimaal 50% van de toe te voegen woningen behoort tot het middel dure of dure prijssegment.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 168 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee wordt bijgedragen aan het uitbreiden van de bestaande woningvoorraad in de regio Rotterdam. Het plan voorziet in een gedifferentieerd woningaanbod.
Daarmee sluit de beoogde ontwikkeling aan op de doelstellingen van het geactualiseerde Regioakkoord.
De Toekomstvisie Vlaardingen 2020-2040 beschrijft vier ambities richting 2040. Samen vormen deze ambities de koers voor de komende jaren. De vier ambities zijn:
Vlaardingen is in 2040 een sociale gemeente, waar men voor elkaar klaar staat en samen redzaam is. In een samenleving die steeds verder individualiseert onderscheidt Vlaardingen zich als stad waar saamhorigheid overheerst. Vlaardingen is een plek waar iedereen, ongeacht inkomen, opleidingsniveau, leeftijd en achtergrond, zich thuis en gehoord voelt.
Vlaardingen is in 2040 dé inclusieve woonstad in de metropoolregio. Er zijn woningen voor iedereen: bij de bouw van extra woningen en het opknappen en transformeren van bestaande woningen is ingezet op een gedifferentieerd en evenwichtig woningaanbod. Daarnaast is groen belangrijk in de gemeente. Ook bij de bouw van nieuwe woningen wordt hier rekening mee gehouden, bijvoorbeeld door de aanleg van groene daken en groene gevels.
Vlaardingen onderscheidt zich in 2040 met écht innovatief onderwijs. Neem nu de Food Innovation Academy (FIA) en de Care Innovation Academy (CIA): het onderwijs werkt nauw samen met onderzoeksinstellingen, het bedrijfsleven en regionale overheden om op te leiden, onderzoek te doen en te innoveren.
De binnenstad van Vlaardingen is in 2040 hét hart van de gemeente. Het is een populaire plek bij Vlaardingers en bezoekers uit de regio. De gezellige binnenstad is multifunctioneel, er zijn veel evenementen en kleinschalige recreatie.
Doorwerking planinitiatief
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 168 woningen in Vlaardingen. Er wordt ingezet op een gedifferentieerd woningaanbod. In paragraaf 3.2 wordt een nadere toelichting gegeven op het beoogde woningbouwprogramma.
Daarnaast wordt het bestaande park aangrenzend aan het plangebied behouden. In aanvulling daarop worden diverse vormen van groen in het plangebied gerealiseerd en vindt een uitgebreide bomeneffectanalyse plaats (paragraaf 4.10). Daarmee wordt met name bijgedragen aan de tweede ambitie van de toekomstvisie. Het plan draagt niet direct bij aan de andere ambities, maar doet ook geen afbreuk aan deze ambities. Daarmee sluit het plan goed aan op de Toekomstvisie Vlaardingen 2020-2040.
De gemeenteraad van Vlaardingen heeft in 2021 een nieuwe woonvisie met een bijbehorend uitvoeringsprogramma vastgesteld met een horizon tot 2030. Vlaardingen wil dat woningzoekenden een goede start kunnen maken en vervolgens een wooncarrière kunnen hebben. Vlaardingen is een aantrekkelijke woongemeente voor alle inkomensgroepen met een mix van diverse soorten woningen. De huidige woningvoorraad is echter onevenredig verdeeld en er is schaarste op nagenoeg alle woningcategorieën. Hierdoor zijn de mogelijkheden om te starten op de woningmarkt, of om door te stromen naar een nieuwe woning, beperkt. Daarom gaat Vlaardingen bouwen en blijft er oog voor de bestaande woningvoorraad.
Op basis van vijf ontwikkellijnen wordt gewerkt om Vlaardingen te maken tot woonstad van iedereen. Deze zijn als volgt:
Vlaardingen groeit in 2030 tot 39.000 woningen. Dit betekent een toename van circa 3.500 woningen ten opzichte van 2020.
Bij het bouwen van nieuwe woningen wordt gekeken waar per wijk behoefte aan is. Daarnaast wordt de leefbaarheid waar mogelijk verbeterd.
Om de balans in Vlaardingen terug te brengen wordt gewerkt aan het voorkomen en aanpakken van ongewenste situaties. Dit gebeurt zowel preventief als via handhaving.
De gemeente Vlaardingen wil inwoners ondersteunen met het onderhouden, verbeteren en verduurzamen van bestaande woningen.
Door nieuwe woningen te bouwen worden inwoners van buiten aangetrokken, maar worden ook mogelijkheden geboden voor eigen woningzoekenden. De gemeente wil voorkomen dat Vlaardingers de stad verlaten, maar tegelijkertijd worden ook nieuwe bewoners aangetrokken.
Doorwerking plangebied
In de woonvisie zijn 15 locaties aangewezen voor potentiële woningbouwontwikkelingen. Onderhavig plangebied betreft één van deze aangewezen locaties. In de periode van 2025-2030 wordt gestreefd om aan de Zwanensingel ongeveer 165 woningen te realiseren. Dit betreft onderhavig plangebied, samen met het naastgelegen sportcentrum.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 168 woningen. Dit betreft een gedifferentieerd woonprogramma. Daarmee wordt voorzien in woningen voor verschillende doelgroepen. Deze verdeling vertaalt zich in de realisatie van hoofdzakelijk grondgebonden geschakelde woningen.
Daarmee wordt aangesloten op de Woonvisie 2021-2030, aangezien enerzijds de woningvoorraad wordt uitgebreid, maar ook wordt aangesloten op de specifieke behoeften in Vlaardingen.
Afbeelding 4: Overzicht van nieuwbouwlocaties in de gemeente Vlaardingen
Het Uitvoeringsplan - Samen bouwen aan Vlaardingen laat zien hoe concrete stappen worden gezet om de ambities van de woonvisie te verwezenlijken. Daarbij wordt specifiek gekeken naar vijf deelgebieden in de gemeente.
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt in Holy. Op de onderstaande kaart zijn de beoogde woningbouwontwikkelingen van 2022 tot 2030 weergegeven. Het plangebied van onderhavige ontwikkeling is ook aangewezen als een toekomstige woningbouwontwikkeling. Voor de Zwanensingelstrook zijn in het Uitvoeringsplan 135 grondgebonden koopwoningen en 30 koopappartementen voorzien.
De voorgenomen ontwikkeling sluit in hoofdlijnen aan op het uitvoeringsplan door nieuwbouw te realiseren. Op basis van het huidige stedenbouwkundige plan gaat het om grondgebonden woningen en beneden-bovenwoningen. Het exacte woningbouwprogramma wordt in een later stadium vormgegeven. De maximale invulling bedraagt 168 woningen. De aanpassingen van het programma voor de Parkhoven dragen bij aan de ambities uit de Woonvisie. Daarmee sluit het beoogde woningaanbod aan op de huidige woonvraag in Vlaardingen.
Het uitvoeringsplan geeft voor onderhavige locatie geen kaders voor het segment van de te realiseren woningen. Met het programma, zoals ook in paragraaf 2.3.2 toegelicht, wordt een gedifferentieerd woningaanbod gecreëerd in het koopsegment. Daarmee wordt aangesloten op de woningbehoefte in Vlaardingen.
Afbeelding 5: Woningbouwontwikkelingen in Holy
Op grond van artikel 10.23 Wet milieubeheer (Wm) zijn gemeenten verplicht een afvalstoffenverordening vast te stellen in het belang van de bescherming van het milieu met inbegrip van een doelmatig afvalstoffenbeheer. Artikel 10.24 Wm schrijft de verplichte inhoud van de afvalstoffenverordening voor. Sinds 1 juli 2020 is ook het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen (Besluit GIHA) van kracht. Gemeenten zijn nu wettelijk verplicht om gft/e, papier, metaal, kunststof, glas en elektronische apparatuur gescheiden in te zamelen. Voor textiel en gevaarlijke afvalstoffen gaat deze verplichting in per 1 januari 2025.
In Vlaardingen is de Afvalstoffenverordening Vlaardingen 2014 van kracht waarin de gescheiden inzameling van afvalstoffen is opgenomen. Het belang van een Afvalstoffenverordening neemt toe omdat tegenwoordig anders naar afval wordt gekeken dan in het verleden. Afval wordt steeds meer benaderd als grondstof. In een meer circulaire economie is afval van waarde. Dat betekent duurzaam omgaan met natuurlijke hulpbronnen, zuiniger zijn op grondstoffen, voorwerpen langer en opnieuw gebruiken en optimalere reststromen. Afvalscheiding en -inzameling zijn daarbij van wezenlijk belang. Gemeenten werken mee aan het Uitvoeringsprogramma VANG (Van Afval Naar Grondstof) - Huishoudelijk Afval van het Rijk om te komen tot minder huishoudelijk afval dat uiteindelijk in de verbrandingsoven verdwijnt en tot het beschikbaar krijgen van meer waardevolle grondstoffen van de juiste kwaliteit.
Voor nieuwbouw geldt dat restafval van alle huishoudens (dus zowel grondgebonden als gestapelde woningen) uitsluitend wordt ingezameld met ondergrondse containers. Deze staan in de openbare ruimte. Gerekend wordt met 40 huishoudens per restafvalcontainer. Bij locaties met meer dan 100 huishoudens met gestapelde bouw wordt daarnaast met minimaal 1 ondergrondse container voor oud papier en karton (OPK) gerekend. De maximale loopafstand naar een restafvalcontainer is 125 meter, naar een papiercontainer 250 meter. De uitgangspunten wat betreft de plaatsing van afvalcontainers zijn vastgelegd in de Standaard Uitvoeringseisen Vlaardingen (SUV) en zijn leidend voor de projectontwikkelaar.
Voor grondgebonden woningen is het aangewezen inzamelmiddel op basis van de afvalstoffenverordening, een minicontainer (kliko) voor groente-, fruit-, en tuinafval (GFT) en een minicontainer (kliko) voor oud papier en karton (OPK). Deze minicontainers worden op eigen perceel gestald. Op inzameldagen worden de minicontainers aangeboden door de gebruiker, geleegd door de inzameldienst (Irado) en weer teruggenomen door de gebruiker. Regels voor het aanbieden staan in het uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening Vlaardingen. Ten gunste van efficiëntie en ordentelijkheid in de openbare ruimte en de verkeersveiligheid rondom de inzameling is het gewenst dat minicontainers geclusterd kunnen worden aangeboden. Hiervoor zijn clusterplaatsen nodig. Clusterplaatsen worden in het ontwerp of met een aanwijzingsbesluit vastgesteld.
Gestapelde woningen gebruiken voor hun groente-, fruit-, en etensresten (GFE) een bovengrondse GFE-zuil die zich in de openbare ruimte bevindt. In deze zuil staan 1 of meerdere rolcontainers die door de inzameldienst (Irado) worden geleegd. Gerekend wordt met circa 50 huishoudens per GFE- zuil.
Met betrekking tot de inzameling van afvalstoffen zijn- voor de gemeente en derden- ook andere wetten en verordeningen van belang naast de Wet milieubeheer. Het gaat dan ondermeer om de Algemene Plaatselijke Verordening (APV, plaatsen voorwerpen op of aan de openbare weg) en de Verordening reinigingsheffingen Vlaardingen (alleen degenen die betalen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen mogen gebruik maken van de inzamelstructuur).
Doorwerking plangebied
Benodigde afvalvoorzieningen
Restafvalcontainers
Uitgaande van 168 woningen zullen voor het in te zamelen huishoudelijk restafval 4 ondergrondse restafvalcontainers nodig zijn. Er wordt uitgegaan van 40 huishoudens per restafvalcontainer (Standaard Uitvoeringseisen Vlaardingen (SUV)). Restafvalcontainers in Vlaardingen zijn voorzien van een vulgraadmeter hetgeen betekent dat afvalinzamelaar Irado automatisch een seintje krijgt als een alleenstaande container of een cluster van restafvalcontainers voor 80% vol is. Irado komt vervolgens legen. Er wordt dus geleegd op vulgraad, niet op frequentie. Alle restafvalcontainers in Vlaardingen zijn afgesloten en voorzien van een paslezer. Met een afvalpas die in opdracht van de gemeente door Irado verstrekt wordt, kan de restafvalcontainer geopend worden. Met de afvalpas kan men terecht bij alle restafvalcontainers in de gehele wijk (Holy- Zuid in dit geval). De maximale loopafstand naar een restafvalcontainer bedraagt 125 meter.
GFE-zuil
Ten behoeve van de beneden-bovenwoningen dient 1 bovengrondse GFE- zuil voor groente-, fruit-, en etensresten in de openbare ruimte geplaatst te worden.
Minicontainers (kliko's) voor grondgebonden woningen
Grondgebonden woningen krijgen een minicontainer (kliko) voor groente-, fruit-, en tuinafval (GFT) en een minicontainer voor oud papier en karton (OPK).
Als we uitgaan van 108 woningen met een tuin en achterom betekent dit dat er 108 GFT minicontainers en 108 OPK minicontainers benodigd zijn.
Irado verstrekt deze minicontainers bij oplevering van de woningen. De minicontainers horen bij de woning. Zodra men verhuist laat men de minicontainers achter.
Aan de Lepelaarsingel (achterkant flat) en de Sperwerlaan (hoek Zwaluwenlaan) zijn openbare containers voor oud papier en karton (OPK) aanwezig waar de toekomstige bewoners gebruik van kunnen maken. Deze containers zijn gelegen op loopafstand. Nieuwe containers voor glas- en OPK zijn niet benodigd.
Kosten afvalvoorzieningen
Alle aanschaf- en plaatsingskosten en verdere kosten die uit de plaatsing van de restafvalcontainers kunnen voortvloeien zijn voor rekening van opdrachtnemer van het nieuwbouwproject. Ditzelfde geldt voor de aanschaf- en plaatsingskosten van de GFE-zuil.
De minicontainers voor GFT en OPK worden gratis door Irado verstrekt bij oplevering van de woningen. De benodigde afvalpassen worden eveneens gratis verstrekt door Irado in opdracht van de gemeente. De afvalpassen horen bij de woning. Indien men verhuist laat men deze achter.
Positionering afvalvoorzieningen
Locaties restafvalcontainers
Restafvalcontainers worden zoveel als mogelijk geclusterd (bij elkaar) geplaatst. De kortste afstand tot een opstal is 7 meter, tot een perceelgrens 2 meter. Er dient voor lediging niet achteruit gereden te hoeven worden door het inzamelvoertuig.
De exacte positionering van de afvalcontainers wordt in een later stadium bepaald. Binnen de bestemming groen, verkeer en woongebied staat dit bestemmingsplan de plaatsing van afvalcontainers toe. Er zijn enkele varianten mogelijk om de afvalcontainers te plaatsen. Enerzijds kunnen 4 afvalcontainers bij elkaar worden geplaatst. Dit gebeurt op het parkeerterrein ter hoogte van de groene afscheiding tussen de twee hoven in. Anderzijds kunnen twee maal twee afvalcontainers worden geplaatst. Hierbij worden steeds twee afvalcontainers voor elk hof geplaatst op het parkeerterrein.
Daarmee is voldoende zicht op de realisatie van voldoende afvalcontainers.
In het plangebied was in het verleden een voetbalvereniging gevestigd. De voetbalclub is verhuisd en sindsdien heeft het terrein braak gelegen. Wel is in het plangebied een snackbar gevestigd.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Zwanensingel. Aan de andere zijde van de Zwanensingel zijn woongebouwen aanwezig van 5 of 6 lagen hoog. Rondom deze appartementen is veel openbaar groen aanwezig. Ten noordoosten van het plangebied zijn recentelijk nieuwe geschakelde woningen gebouwd. Ten oosten van het plangebied is een sportcentrum gevestigd. Ten westen van het plangebied is een kerk aanwezig. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een fietspad in een parkachtige omgeving. Ten zuiden daarvan ligt de rijksweg A20.
Afbeelding 6: Huidige situatie plangebied
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 168 woningen mogelijk. De woningen worden in twee hoven gerealiseerd, welke qua architectuur en uitstraling aansluiten op de bestaande woningen in de omgeving. In het midden van deze hoven is ruimte voor parkeerplaatsen, tuinen en openbaar groen. De invulling van de hoven staat nog niet definitief vast. Met dit bestemmingsplan worden de kaders gesteld voor de ontwikkeling, waarbinnen het stedenbouwkundig plan nader uitgewerkt kan worden.
De randen van de hoven worden groen aangekleed. Aan de buitenzijde van de hoven worden voetpaden aangelegd, zodat de bewoners via de buitenzijde bij hun woning kunnen komen.
De planopzet brengt met zich mee dat er langs de Zwanensingel een stedelijke laan ontstaat met stadswoningen in verschillende formaten. Aan de zuidzijde van deze laan komen geschakelde, grondgebonden woningen, afgewisseld met appartementen op de hoek. De appartementen krijgen een hoogte van maximaal 4 bouwlagen. Hiermee wordt aangesloten op de welstandsnota, waar middelhoogbouw (3 of 4 bouwlagen) passend wordt bevonden.
Onderdeel van het plan is het realiseren en aanplanten van een nieuwe bomenlaan aan de Zwanensingel. Bij de aanplant van nieuwe bomen wordt rekening gehouden met voldoende bovengrondse en ondergrondse groeiruimte op basis van het Handboek Bomen 2022. De voorheen aanwezige bomen zijn vanwege de aanleg van WarmtelinQ gekapt.
Op de plaatsen waar het groen het plangebied doorkruist ontstaan groene hoven. Aan deze hoven liggen hofwoningen. Hier is onderscheid gemaakt in woninggrootte en kapvormen, om een gevarieerd beeld te creëren.
Aan de zuidzijde van de hoven komen beneden-bovenwoningen. Deze woningen zullen relatief hoog zijn, zodat de geluidhinder van de snelweg bij andere woningen wordt gereduceerd, zoals is toegelicht in paragraaf 4.3. Daardoor is er sprake van een acceptabel geluidniveau en een goed woon- en leefklimaat voor de gehele nieuwe woonwijk.
Er wordt tenminste 30 meter afstand gehouden tot de Zwanensingel 7. Gezien de afstand en de groene afscheiding tussen dit woonperceel en de woningbouwontwikkeling, wordt de privacy voldoende gewaarborgd. Voor andere omwonenden wordt de privacy tevens niet aangetast.
Er wordt een gedifferentieerd programma beoogd voor de Parkhoven. Het exacte bouwprogramma wordt in een later stadium definitief vastgesteld. Het woningbouwprogramma omvat naar verwachting een combinatie van grondgebonden eengezinswoningen en beneden-bovenwoningen. In afbeelding 7 is een impressie van de toekomstige inrichting van het plangebied te zien.
De benodigde parkeerplaatsen worden in de hoven en aan de zijde van de Zwanensingel gerealiseerd. In paragraaf 4.13 wordt het parkeren nader onderbouwd en toegelicht. Op dit parkeerterrein wordt tevens ruimte gereserveerd voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers.
De bestaande snackbar zal verplaatst moeten worden om de ontwikkeling mogelijk te maken. De nieuwe locatie van de snackbar wordt nader bepaald. Indien de nieuwe locatie in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dan zal hiervoor een aparte procedure voor worden doorlopen. De verplaatsing van de snackbar is dan ook geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 7: Stedenbouwkundige impressie De Parkhoven
Beeldkwaliteit
De gewenste beeldkwaliteit van de (vormgeving van de) bebouwing en de inrichting van de buitenruimte wordt vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan (BKP). Het BKP wordt door de gemeenteraad vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota. Het BKP is daarom geen onderdeel van dit bestemmingsplan. Doordat het BKP als onderdeel van de welstandsnota wordt vastgesteld, kan de welstandscommissie bij een aanvraag voor het bouwen toetsen aan de architectonische eisen die worden gesteld in het BKP. Daarmee is gewaarborgd dat de gewenste beeldkwaliteit van het gebied kan worden behaald.
Nationaal waterbeleid
Het waterbeleid in de 21e eeuw richt zich primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming vanwege veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en de mogelijke technische maatregelen die kunnen worden ingezet, ingedeeld in de voorkeursvolgorde van vasthouden, bergen en afvoeren. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te krijgen die niet groter is dan de landbouwkundige afvoer.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wabo bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de Rijkswateren).
Op 18 maart 2022 is het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 vastgesteld. In het NWP bedrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo wordt al gewerkt in de geest van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheersplannen en de overstromingsrisicobeheersplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma invulling aan de Europese richtlijnen voor water.
Hoogheemraadschap van Delfland
Binnen het plangebied is het Hoogheemraadschap van Delfland verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ze heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 6 2022-2028 en formeel in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.
Het Hoogheemraadschap van Delfland hanteert daarnaast een handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:
Tevens gelden de regels van de Keur. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. De Keur en de Beleidsregels van Hoogheemraadschap van Delfland zijn online raadpleegbaar. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om waterlopen of dijken, heeft met de Keur te maken en moet een vergunning aanvragen. In sommige gevallen volstaat een melding. De uitzonderingen staan beschreven in de Algemene regels. Afhankelijk van de geplande werkzaamheden kan een vergunning benodigd zijn.
De Keur wordt per 1 januari 2024 vervangen door de Waterschapsverordening, in het kader van de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen
In de Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen is bepaald dat bij het oprichten van nieuwe gebouwen, sprake moet zijn van voldoende waterberging. De minimale capaciteit van hemelwaterberging op een perceel bedraagt 60 liter per m2 bebouwd oppervlak. Hemelwater dat niet kan worden geborgen, kan worden geloosd in het openbare riool of de openbare ruimte.
Doorwerking plangebied
In de 'Handreiking watertoets voor gemeenten' heeft het hoogheemraadschap de mogelijk relevante wateraspecten benoemd voor nieuwe ontwikkelingen. De verschillende thema's worden in deze paragraaf doorlopen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in of nabij een waterkering. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de veiligheid van waterkeringen.
Voorkomen van wateroverlast
Door onderhavige ontwikkeling neemt de verharding toe. Ten behoeve van de ontwikkeling is een separate waterbergingsparagraaf opgesteld, zoals bijgevoegd in Bijlage 1. Hieruit is gebleken dat er sprake is van een toename in verharding van circa 14.455 m2. Voor het berekenen van de benodigde watercompensatie is gebruik gemaakt van de watersleutel van het hoogheemraadschap (Bijlage 2). Hieruit blijkt dat sprake is van een waterbergingsopgave van 3013 m2 bijkomend oppervlakte of 1807,7 m3 alternatieve waterberging.
Op basis van artikel 5 van de Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen geldt dat per m2 bebouwd oppervlak 60 liter waterberging aanwezig moet zijn. Op basis van een totale verharding in het plangebied van 16.955 m2 geldt dan een waterbergingseis van 1.017 m3. Deze eis ligt lager dan de eis van het hoogheemraadschap. Daarom worden de uitgangspunten van het hoogheemraadschap gehanteerd voor de berekening van de waterberging.
Het hoogheemraadschap geeft voorkeur aan het realiseren van oppervlaktewater. In het plangebied is ruimte om hier invulling aan te geven. Parallel aan het bestemmingsplanproces zullen de initiatiefnemer, de gemeente en het hoogheemraadschap de uiteindelijke watercompensatie nader vormgeven. Hierbij wordt opgemerkt dat de exacte invulling van het perceel nog af kan wijken. Wel is het realiseren van voldoende watercompensatie haalbaar op het eigen terrein, ook indien de benodigde watercompensatie hoger uitvalt dan nu berekend is. Om de realisatie van watercompensatie te waarborgen, is in artikel 6.2.4 van de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Door het realiseren van de benodigde watercompensatie, wordt wateroverlast door onderhavige ontwikkeling voorkomen.
Grondwater en voorkomen (zoet)watertekort
In paragraaf 4.6 is onderbouwd dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde bouwplan. De ontwikkeling zal geen negatieve gevolgen hebben voor het grondwater. Daarmee leidt de ontwikkeling ook niet tot een (zoet)watertekort.
Onderhoud en bagger
In het plangebied is geen bevaarbaar water aanwezig. Wel is aan de zuidkant een sloot aanwezig. De ontwikkeling ligt op voldoende afstand van dit water af, zodat het onderhoud niet wordt belemmerd. Ook wordt in het plangebied oppervlaktewater aangelegd ten behoeve van de watercompensatie. De exacte locatie en vormgeving wordt in een later stadium bepaald. Bij het ontwerpen van het oppervlaktewater wordt rekening gehouden met het uitvoeren van onderhoud rondom en in het oppervlaktewater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De watersysteemkwaliteit wordt door onderhavige ontwikkeling niet aangetast. Door onderhavige ontwikkeling zullen geen verontreinigingen ontstaan in het watersysteem.
Daarnaast zal bij het onderhoud en beheer van het water in het plangebied rekening worden gehouden met aanwezige ecologische waarden. In en nabij het plangebied liggen geen beschermde ecologische zones die door de ontwikkeling kunnen worden aangetast.
Biodiversiteit
De inrichting van het plangebied wordt in een later stadium verder uitgewerkt. In de groenbestemming zal oppervlaktewater worden aangelegd. In de algehele inrichting zal rekening worden gehouden met biodiversiteit.
Afvalwaterketen
De woningen worden ten behoeve van het afvalwater aangesloten op het bestaande rioolstelstel. Hemelwater wordt zoveel mogelijk op eigen terrein vastgehouden, zodat dit water kan infiltreren in de bodem. Daardoor wordt zo min mogelijk hemelwater afgevoerd via het riool.
Klimaatadaptatie
Door de realisatie van voldoende oppervlaktewater in het plangebied, is het plangebied in staat om in geval van een hevige regenbui het hemelwater op eigenterrein op te vangen. Daardoor wordt het gevaar op overstromingen zeer klein gehouden. Daarnaast is rondom de hoven veel groen aanwezig, waar voldoende schaduw zal zijn in het geval van extreme warmte.
In het kader van de Wet milieubeheer en op basis van het principe 'een goede ruimtelijke ordening' moet in nieuwe situaties rekening gehouden worden met (wenselijke) afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een lijst met richtafstanden opgenomen. Deze lijst bevat een overzicht van milieubelastende activiteiten en de daarbij behorende richtafstanden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De genoemde richtafstanden moeten bij voorkeur worden aangehouden tot milieugevoelige functies, zoals woningen. De grootste richtafstand is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Milieucategorie | Gemengd gebied | Rustige woonwijk |
1 | 0 meter | 10 meter |
2 | 10 meter | 30 meter |
3.1 | 30 meter | 50 meter |
3.2 | 50 meter | 100 meter |
4.1 | 100 meter | 200 meter |
4.2 | 200 meter | 300 meter |
Tabel 1: Richtafstanden per milieucategorie
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt aan de rand van een rustige woonwijk. In de directe omgeving liggen woningen, een park, een snelweg, een kerk, een indoor speelparadijs en een sportschool. Ondanks de diverse voorzieningen in de omgeving, is het plangebied wel onderdeel van een woonwijk. Daarom wordt ook gerekend met de richtafstanden voor een rustige woonwijk.
De volgende bedrijven zijn in de directe omgeving aanwezig:
Adres | Type bedrijf | Richtafstand | Gemeten afstand |
Zwanensingel 9 | Binnenspeeltuin | 30 meter | 34 meter |
Zwanensingel 9 | Sportschool | 30 meter | 60 meter |
Zwanensingel 1 | Kerk | 30 meter | 75 meter |
Burgemeester Heusdenlaan 357 | Gemeentewerf | 50 meter | 145 meter |
Tabel 2: Omliggende bedrijven
Op basis van bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat wordt voldaan aan de richtafstanden naar omliggende bedrijven en functies. Andere bedrijven of functies in de omgeving liggen op een dusdanige afstand, dat overlast van deze bedrijven op voorhand is uit te sluiten. Bovenstaande tabel gaat over de feitelijk aanwezige bedrijven. Op basis van de planologisch maximale invulling van de omgeving kunnen zich ter plaatse ook andere bedrijven vestigen, zij zullen op dat moment moeten voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit en/of een milieuvergunning. De wettelijke borging zorgt dat een goed woon- en leefklimaat geborgd is en blijft.
Met onderhavige ontwikkeling zullen geen bestaande en/of toekomstige bedrijven worden gehinderd in hun bedrijfsvoering. Ook zal er geen sprake zijn van overlast van deze bedrijven op de te realiseren woningen. Verder voorziet de beoogde ontwikkeling niet in een nieuwe milieubelastende functie, zodat overlast door de ontwikkeling op bestaande milieugevoelige functies in de omgeving is uit te sluiten.
Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied.
In situaties waarbij de Wgh niet van toepassing is (bijvoorbeeld rond 30 km wegen of bij bedrijven niet gelegen op Wgh-gezoneerde bedrijventerreinen) zal de bescherming tegen geluid via de invulling van een goede ruimtelijke ordening plaatsvinden.
Wegverkeerslawaai
Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere weg, met uitzondering van woonerven en 30-km/u gebieden. Voor alle woningen en geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van die weg liggen, moet de geluidsbelasting als gevolg van verkeerslawaai berekend worden.
De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet één standaardbreedte. In art. 74 Wgh wordt de omvang van de zone voor de verschillende situaties aangegeven.
Railverkeerslawaai
Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere spoorlijn. De waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, mag niet hoger worden vastgesteld dan 55 dB voor woningen en geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de spoorweg.
Industrielawaai/bedrijfszonering
Zonering in het kader van industrielawaai Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers, woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn gevestigd. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de lawaaimakers.
Vliegverkeerslawaai
Rondom vliegvelden dient rekening gehouden te worden met geluidscontouren in verband met opstijgende en landende vliegtuigen.
Doorwerking plangebied
Wegverkeerslawaai
In verband met de ligging nabij de rijkswegen A20 en A4, alsmede de Zwanensingel en de Lepelaarsingel, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 3.
Door de rijkswegen A4 en A20 is op alle woningen in het plangebied sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 62 dB. Hiervoor dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Op een deel van de woningen is op (delen van) één of twee gevels sprake van een overschrijding van de maximale grenswaarde van 53 dB. Deze woningen dienen aan deze geveldelen uitgevoerd te worden met een dove gevel.
Door de Zwanensingel wordt voor de woningen langs deze weg de voorkeursgrenswaarde overschreden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 56 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Vanwege de geluidsbelasting van de Zwanensingel en de rijkswegen is daarom tevens een besluit hogere waarde benodigd. Het besluit is bijgevoegd als bijlage 4.
Het wegverkeerslawaai van de Lepelaarsingel bedraagt hooguit 44 dB. Er is door deze weg geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
Concluderend zullen maatregelen benodigd zijn om aan een binnenwaarde van maximaal 33 dB te voldoen. Deze maatregelen omvatten in ieder geval het toepassen van dove gevels aan de zijdes van de A20 en de A4 op de woningen waar de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden. Na het toepassen van deze maatregelen, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Om aan het gemeentelijk geluidsbeleid te voldoen, moeten alle woningen voorzien zijn van een geluidsluwe buitenruimte. Tijdens de bouwaanvraag moet getoetst worden of hiervan sprake is. Dit kan betekenen dat aanvullende maatregelen benodigd zijn om de geluidsluwe buitenruimtes te creëren. In dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zodat een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen alleen wordt verleend indien er aan de eisen rondom geluid wordt voldaan.
Verder wordt in het plangebied een nieuwe weg aangelegd ten behoeve van de parkeerplaatsen. Dit betreft een 30 km/u-weg met een lage verkeersintensiteit. Op grond van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek naar deze weg niet noodzakelijk. Daarnaast is de toename van verkeersbewegingen op de Zwanensingel in verhouding tot het bestaand aantal verkeersbewegingen dusdanig gering, dat dit akoestisch niet relevant is. Het woon- en leefklimaat in de bestaande woningen in de omgeving wordt dan ook niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.
Vliegverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen een beperkingengebied, zoals bepaald in de Wet luchtvaart. Wel ligt een groot deel van het plangebied binnen de 52 dB contour. Daarom wordt het aspect luchtvaartlawaai meegenomen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Cumulatieve geluidsbelasting
De hoogst gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt 64 dB. Daarmee wordt voldaan aan de maximale grenswaarde van 70 dB uit het gemeentelijk beleid.
Conclusie
Bij veel woningen is een geluidluwe zijde aanwezig. Voor de woningen waar geen geluidsluwe gevel aanwezig is, is de overschrijding slechts beperkt. Met simpele maatregelen kan alsnog een geluidluwe zijde gecreëerd worden.
Het aspect geluid vormt naar verwachting geen belemmering voor onderhavig planinitiatief. Omdat het stedenbouwkundig plan nog niet definitief vast staat, zal bij de vergunningsaanvraag een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd moeten worden op basis van het definitieve stedenbouwkundig plan. In dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren van dit onderzoek en het realiseren van de benodigde maatregelen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te creëren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveloxide, stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs de wegen vooral de grenswaarden voor stikstofoxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofoxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m3 | |
Fijnstof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3 | |
Fijnstof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
Tabel 3: Grenswaarden luchtkwaliteit
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen de bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen.
Besluit niet in betekenende mate
In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Doorwerking plangebied
Langs de doorgaande wegen rondom het plangebied zijn meetpunten aanwezig voor de luchtkwaliteit. De meetpunten zijn achterhaald uit het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). In dit instrument kan op basis van een kaart achterhaald worden wat de exacte waarden zijn per meetpunt.
Voor onderhavige ontwikkelingen zijn de meetpunten aan de Zwanensingel, de Lepelaarsingel, de A20 en de verbindingsweg van de A4 naar de A20 geraadpleegd. De hoogst gemeten waarden in de directe omgeving van het plangebied zijn als volgt:
Deze waarden blijven ruim onder de grenswaarden. Daarmee is de luchtkwaliteit in het plangebied voldoende.
Besluit niet in betekenende mate
Voor de beoogde ontwikkeling is middels de nibm-tool onderzocht of er sprake is van een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van de berekende verkeersgeneratie in paragraaf 4.13 is deze tool ingevuld. Deze is te zien in onderstaande afbeelding. Hieruit blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer in niet betekenende mate is. Daarmee is geen nader onderzoek nodig naar luchtkwaliteit. Daarmee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Afbeelding 8: Uitsnede nibm-tool
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (één op één miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval - in theorie - per jaar slechts één persoon op één miljoen mensen mag overlijden. Dit geldt ook als deze objecten geprojecteerd zijn.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron. Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord.
Doorwerking plangebied
Om de gevolgen in het kader van externe veiligheid in beeld te brengen, is door Aviv een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied bevindt zich een gasdrukmeet- en regelstation van de Gasunie. Dit station valt niet onder het Bevi. Volgens het activiteitenbesluit geldt voor dit station een veiligheidsafstand van 25 meter tot kwetsbare objecten. Deze afstand reikt niet tot het plangebied. Daarom is er geen verplichting tot het berekenen dan wel verantwoorden van het groepsrisico.
Rijksweg A20
De woningen worden op tenminste 90 meter van het wegvak Z48 van de rijksweg A20. Andere wegvakken liggen op grotere afstand van het plangebied. Het plangebied ligt ruim buiten de plaatsgebonden risico contouren (PR 10-6).
Het groepsrisico is berekend voor twee routes binnen 200 meter van het plangebied. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Een verdere verantwoording van de groepsrisico kan daarom achterwege blijven.
Verbindingsbogen A20 en A4
Het plangebied ligt ruim buiten het plaatsgebonden risico contour van de verbindingsbogen van de A20 en de A4. De ontwikkeling leidt niet tot een verhoging van het groepsrisico door de verbindingsbogen.
Hoge druk aardgasleidingen
In de omgeving van het plangebied liggen de aardgasleidingen met nummers A-517, A-517-06, W-521-06 en W-521-28. Het woongebied ligt ruim buiten de plaatsgebonden risico contour van deze aardgasleidingen.
Het groepsrisico is zowel in de huidige als de toekomstige situatie groter dan 10% van de oriëntatiewaarde, maar er is geen sprake van de overschrijding van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt niet toe door de ontwikkeling. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Luchthaven
Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour van de luchthaven Rotterdam The Hague Airport. Vanuit het groepsrisicobeleid vanwege luchtvaart in de omgeving van Rotterdam The Hague Airport is een verantwoording van het groepsrisico conform het Bevi vereist.
Verantwoording groepsrisico
Met onderhavige ontwikkeling worden maximaal 168 woningen gerealiseerd op een braakliggend terrein. Daarmee zal het aantal personen dat zich in het plangebied bevindt toenemen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek, zal het groepsrisico niet toenemen.
Het plangebied is door de ligging aan de Zwanensingel goed bereikbaar voor hulpdiensten. Aangezien het plangebied twee ontsluitingen heeft met de Zwanensingel, is het eenvoudig om het plangebied te verlaten in geval van een ramp.
De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VVR) heeft advies uitgebracht over de ontwikkeling. Het advies ziet onder andere op het realiseren van voldoende vluchtroutes en bluswatervoorzieningen en het toepassen van bouwkundige maatregelen in de gebouwen.
Het stedenbouwkundig plan wordt in een later stadium definitief gemaakt. Met het uitwerken van het stedenbouwkundig plan worden de adviezen van de VVR in acht genomen. Door de benodigde maatregelen te nemen, zal het aspect externe veiligheid geen belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Het is niet toegestaan om te bouwen op verontreinigde grond. Nader onderzoek in de vorm van een historisch onderzoek of een verkennend bodemonderzoek geeft inzicht of de bodem ter plaatse van een ontwikkeling geschikt is voor het beoogde gebruik en bestemming.
Het bodembeleid onderscheidt drie soorten grond en bodem met ieder hun eigen beleid en wet- en regelgeving:
Het Besluit bodemkwaliteit hanteert voor het toepassen van grond en bagger een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw of aanleg van wegen. Tevens biedt het besluit mogelijkheden voor grondverzet.
Doorwerking plangebied
Om de bodemkwaliteit in het plangebied te onderzoeken, is door Grondslag een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Uit dit onderzoek is gebleken in de grond hooguit lichte verhogingen zware metalen, PAK en PCB's zijn aangetoond. Daarnaast is in de grond geen asbest aangetroffen. Daarmee is geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is om het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij de ontwikkeling van het ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Aansluitend op dit verdrag is op 1 september 2007 de Wet Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid gekregen om zorg te dragen voor een goede omgang met archeologische waarden binnen hun grondgebied. Gemeenten moesten binnen 2 jaar nadat deze wet in werking is getreden hun archeologisch beleid hebben geformuleerd.
Doorwerking plangebied
De gemeente Vlaardingen heeft de archeologische verwachtingswaarden verwerkt in de geldende bestemmingsplannen. Echter geldt ter plaatse van het plangebied een bestemmingsplan dat is vastgesteld voordat het aspect archeologie in bestemmingsplannen werd geregeld. Het bestemmingsplan kent dan ook geen archeologische dubbelbestemming.
Om de archeologische verwachtingen beeld te brengen, is door Lycens een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7. Hieruit is gebleken dat in het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt voor het aantreffen van archeologische waarden uit de ijzertijd tot en met de nieuwe tijd. De verwachting op het aantreffen van resten uit het neolithicum of bronstijd is laag, maar niet uitgesloten.
Om eventuele archeologische waarden niet te schaden, is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming voor een hoge archeologische verwachtingswaarde opgenomen. Hierin is bepaald dat het bouwen van hoofdgebouwen, of het bouwen van bijbehorende bouwwerken van meer dan 100 m2, pas is toegestaan nadat middels archeologisch vervolgonderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarde voldoende is vastgesteld, en dat deze waarde niet geschaad mag worden door de bouwactiviteiten en/of voor werken, geen bouwwerken zijnde en voor werkzaamheden zijn regels opgenomen ter bescherming van archeologisch erfgoed. Dit kan betekenen dat de aanvrager van de omgevingsvergunning verplicht is tot het doen van opgravingen, of de verplichting om de (bouw)activiteit te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Op deze wijze is het aspect archeologie voldoende gewaarborgd in het bestemmingsplan. De beoogde ontwikkeling zal daarmee geen negatieve gevolgen hebben voor eventuele archeologische waarden in het plangebied.
Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen niet-gesprongen conventionele explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een antwoord te geven op de vraag of en zo ja in welke delen van het onderzoeksgebied er sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van conventionele explosieven.
Doorwerking plangebied
Ten behoeve van de ontwikkeling is door de initiatiefnemer een Quickscan Ontplofbare Oorlogsresten uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 8. Hieruit is gebleken dat in het plangebied waarschijnlijk een geschutopstelling en een luchtopstelling aanwezig is geweest.
De gemeente Vlaardingen heeft de resultaten van het uitgevoerde onderzoek aangevuld met reeds bekende onderzoeksgegevens. Om zeker te zijn van een veilige situatie in het plangebied, is een Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 9. Hieruit blijkt dat er in de Tweede Wereldoorlog een geschutsopstelling aanwezig is geweest. Omdat de grond sindsdien is geroerd en gebruikt voor diverse bouwactiviteiten, is de grond dusdanig verstoord dat er geen risico's meer bestaan op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van het project 'modernisering monumentenzorg' (MoMo) hebben per 1 januari 2012 enkele wijzigingen in de wet- en regelgeving plaatsgevonden. Voor het bestemmingsplanproces is de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de belangrijkste, namelijk dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening dienen te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt niet binnen een cultuurhistorisch waardevol gebied van de provincie. In de omgeving zijn onder andere een trekvaart, een historisch stadscentrum en een molenbiotoop aanwezig. Deze vallen ruim buiten de invloedssfeer van het plangebied, waarmee de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor deze cultuurhistorische waarden.
Daarnaast zijn in de directe omgeving geen monumenten of gemeentelijk beschermde cultuurhistorische waarden aanwezig. Daarmee vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten: de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de bescherming van soorten en gebieden vastgelegd.
Soortenbescherming
De toets aan de natuurwetgeving is in bepaalde gevallen beperkt relevant. Er dient te worden vastgesteld of er geen verbodsbepalingen worden overtreden, al dan niet aan de hand van onderzoek.
Verantwoording gebiedsbescherming
Vanuit de Wet natuurbescherming zijn er natuurgebieden aangewezen die beschermd zijn. Het daarbij om Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn uitgesplitst in Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden. Binnen de diverse Natura 2000-gebieden komen een aantal stikstofgevoelige habitattypen voor.
Doorwerking plangebied
Soortenbescherming
Om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het plangebied, is door Lycens een Quickscan Flora & Fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 10. Hieruit is gebleken dat er geen beschermde plantsoorten in het gebied aanwezig zijn.
Wel is uit dit onderzoek gebleken dat het plangebied een geschikte leefomgeving is voor vleermuizen, marterachtigen en de alpenwatersalamander. Ook bevinden zich potentieel jaarrond beschermde nesten van de boomvalk, sperwer, ransuil, bosuil en buizerd. Om meer inzicht te krijgen in de aanwezigheid van deze dieren en nesten, is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is toegevoegd als Bijlage 11. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen verblijfplaatsen van beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn. Wel is het bos ten oosten van het plangebied foerageergebied voor verschillende beschermde diersoorten, hiervoor lijkt op voorhand een ontheffing van de Wet Natuurbescherming niet noodzakelijk. Alleen indien significante ingrepen gedaan worden binnen dit bos is een ontheffing mogelijk noodzakelijk. Een ontheffing is niet noodzakelijk voor het realiseren van de beoogde nieuwe woonwijk.
Bomen Effect Analyse & Bomenverordening Vlaardingen
Daarnaast is een beknopte Bomen Effect Analyse (hierna: BEA) uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 12. De BEA heeft een verkennend karakter en geeft richtlijnen mee bij de verdere en concrete uitwerking van de plannen. Het onderzoek heeft 218 bomen in kaart gebracht, inclusief de mogelijke aandachtspunten bij de ontwikkeling van de woonwijk. Zo zijn diverse bomen nabij de beoogde woningen en wegen gesitueerd, nader onderzoek bij de aanvraag omgevingsvergunning zal aantonen op welke wijze rekening kan worden gehouden met bijvoorbeeld het bestaande wortelpakket. De opzet van de woonwijk en de wijze van regelen zijn wel afgestemd op het onderzoek dat dusver is uitgevoerd. De initiatiefnemer heeft rondom de kroonprojecties van de ingemeten bomen een afstand van 5 meter aangehouden. Onderstaande afbeelding geeft visueel een bouwplan weer in relatie tot de omliggende bomen en kroonprojecties. Hoewel het stedenbouwkundig plan op deze afbeelding niet meer actueel is, is het effect op de te realiseren woningen niet veranderd. Zoals te zien worden de nieuwe woningen vrijwel volledig ingepast binnen het bestaande groen, op deze manier wordt geborgd dat het 'hovenprincipe' ook na realisatie aanwezig blijft.
Desondanks zullen voor de realisatie van de woonwijk mogelijk enkele bomen gekapt moeten worden. Op basis van de bomenverordening (artikel 7 verordening) kan de gemeente aan de initiatiefnemer een herplantplicht opleggen. Binnen het plangebied (en direct daarbuiten) is voldoende ruimte beschikbaar om deze herplantplicht te realiseren. Middels deze verordening zijn de bestaande bomen voldoende beschermd, het opnemen van aanvullende regels in voorliggend bestemmingsplan is niet noodzakelijk.
Afbeelding 9: Kroonprojecties + 5 meter bestaande bomen rondom toekomstige woonwijk (bron: initiatiefnemer)
Een belangrijk onderdeel van de herontwikkeling is het creëren van een robuuste groenvoorziening binnen het plangebied. Een robuuste groenvoorziening draagt niet alleen bij aan de ruimtelijke kwaliteit, maar creëert ook leefgebied voor dieren. De hoofdgroenstructuur binnen het plangebied is middels de bestemming 'Groen' vastgelegd. Aanvullend is in de regels (artikel 12.2.1) opgenomen dat binnen de grenzen van het plangebied minimaal 20% functioneel en feitelijk in gebruik moet zijn voor groen- en watervoorzieningen. Dit mogen zowel bestaande als nieuwe groen- en watervoorzieningen zijn.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd natuurgebied. Het Natura 2000-gebied dat op de kortste afstand ligt van het plangebied betreft de Oude Maas op circa 7 kilometer. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied dat is overbelast met stikstof betreft Westduinpark & Wapendal, op circa 13 kilometer afstand. Om de gevolgen van de ontwikkeling op Natura 2000-gebieden te onderzoeken, is een Aerius-berekening uitgevoerd. Uit deze Aerius-berekening is gebleken dat in de realisatiefase en in de gebruiksfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De resultaten van het onderzoek zijn bijgevoegd in Bijlage 13. Daarmee heeft onderhavige ontwikkeling geen gevolgen voor beschermde natuurgebieden.
Vlaardingen gaat voor een duurzame toekomst met een leefbare, groene en gezonde leefomgeving. Met de Agenda Duurzaamheid 2020-2030 zijn de lopende en toekomstige inspanningen voor de volgende thema's onder één samenhangende kapstok gebracht:
Doorwerking plangebied
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aandacht besteed aan het creëren van een groene buitenruimte in en tussen de hoven. Dat bevordert de leefkwaliteit en geeft toekomstwaarde aan het plangebied.
In het groen wordt gebruik gemaakt van beplanting die zowel beschutting biedt aan dieren als voedsel is voor insecten. Waar mogelijk worden in de toekomstige bebouwing nestkasten gerealiseerd waardoor veilige broedplaatsen voor vogels ontstaan. De nieuwe bewoners zullen bovendien geadviseerd worden om hun tuin niet volledig te verharden.
Naast de ruimtelijke kwaliteit, stedenbouwkundige inpassing, architectonisch verschijning en sociale waarden, zal duurzaamheid ook in de technische uitwerking de nodige aandacht krijgen. Door middel van slimme technieken worden energiezuinige woningen met een lager energieverbruik gerealiseerd. Alle woningen worden energiezuinig uitgevoerd en zullen voldoen aan de BENG-regelgeving.
Er kunnen planologische relevante kabels en/of leidingen in het plangebied liggen. Ze kunnen ook in de omgeving voorkomen. Voorbeelden zijn hoofdnutsvoorzieningen. Dit kunnen leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen zijn. Daarnaast zijn aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en afvalwaterleidingen ook voorbeelden. Deze leidingen worden bestemd als ze voorkomen in het gebied. Met het geldende bestemmingsplan kan worden vastgesteld welke maatregelen, overleggen en/of rapporten nodig zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan dan vastgesteld worden welke maatregelen, overleggen en/of rapporten noodzakelijk zijn om een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken.
Doorwerking plangebied
In het plangebied liggen twee warmtetransportleidingen waarvoor een dubbelbestemming geldt. Deze dubbelbestemming wordt overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. In het stedenbouwkundige plan is rekening gehouden met de aanwezigheid van deze leidingen. Ter plaatse van de leidingen is een parkeerterrein gepland. De leiding is bereikbaar indien dat noodzakelijk is. De woningen worden buiten deze dubbelbestemming gebouwd. Daarmee heeft het bestemmingsplan geen gevolgen voor de aanwezige warmtetransportleidingen.
Daarnaast is in het plangebied een gasleiding aanwezig. Deze is niet aanwezig in het vigerende bestemmingsplan. Dit komt waarschijnlijk doordat de gasleiding is aangelegd na vaststelling van het vigerende bestemmingsplan. Er is, in tegenstelling tot de warmetransportleiding, ook geen bestemmingsplan of inpassingsplan vastgesteld voor deze gasleiding. Omdat het wel een planologisch relevante leiding betreft, wordt een dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan voor deze gasleiding. De bouwwerkzaamheden zullen buiten deze dubbelbestemming plaatsvinden. De gasleiding geeft dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In of nabij het plangebied zijn geen andere planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.
Parkeren
De gemeente Vlaardingen hanteert de Beleidsregel Parkeernormen 2019 als uitgangspunt voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen bij nieuwe ontwikkelingen.
De Beleidsregel Parkeernormen 2019 maakt onderscheid tussen verschillende gebiedstypes. Onderhavig plangebied ligt in de gebiedstype 'woonwijken'. Met het voorliggende plan wordt beoogd om uitsluitend koopwoningen te realiseren. Dit is dan ook het uitgangspunt van de berekening. Indien huurwoningen worden gerealiseerd, dan valt de parkeervraag lager uit dan hieronder berekend is.
Een plan voor 168 woningen kan bestaan uit de volgende type woningen met bijbehorende parkeernormen:
Grootte woning | Aantal woningen | Parkeernorm | Parkeerbehoefte | Waarvan bezoekers |
50 m2 - 75 m2 | 60 | 1,1 | 66 | 12 |
100 m2 - 125 m2 | 44 | 1,5 | 66 | 8,8 |
125 m2 - 150 m2 | 56 | 1,7 | 95,2 | 11,2 |
>150 m2 | 8 | 1,9 | 15,2 | 1,6 |
Tabel 4: Parkeerbehoefte
Dit leidt in eerste instantie tot een parkeerbehoefte van 243 parkeerplaatsen.
Aan de Zwanensingel en in de hoven is voldoende ruimte om aan deze parkeervraag te voldoen. In het huidige stedenbouwkundige plan voor 150 woningen worden 220 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiervan worden 129 aan de Zwanensingel geplaatst. In de hoven is ruimte voor de resterende parkeerplaatsen. Bij een stedenbouwkundig plan voor 168 woningen is voldoende ruimte om de extra benodigde parkeerplaatsen te realiseren.
Het exacte woonprogramma staat nog niet vast. De exacte invulling van de parkeerplaatsen is dan ook nog niet zeker. Om wel te garanderen dat voldoende parkeerplaatsen in het plangebied worden gerealiseerd, is een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan opgenomen. Hierin is bepaald dat een omgevingsvergunning uitsluitend verleend kan worden, indien wordt aangetoond dat voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. In deze voorwaardelijke verplichting wordt verwezen naar de Beleidsregel Parkeernormen 2019, of de opvolger daarvan. Op deze manier is het realiseren van voldoende parkeerplaatsen verzekerd.
Het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen in het plangebied is realistisch. Daarom zal het aspect parkeren geen belemmering vormen voor onderhavig planinitiatief.
Verkeer
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de CROW publicatie 381. Omdat de exacte invulling van het plan nog niet geheel vaststaat, wordt gerekend met een worst case scenario. Daarbij wordt uitgegaan van tussen-/hoekwoningen. Hierbij is uitgegaan van de maximale invulling van 168 woningen. Met de uiteindelijke uitwerking van het plan kan het aantal woningen lager uitvallen. Daarmee zal de verkeersgeneratie lager uitvallen dan hier berekend is.
De gemeente Vlaardingen betreft een zeer sterk stedelijke gemeente. Voor een tussen-/hoekwoning in de koopsector geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 6,8 verkeersbewegingen per dag. Het plan voorziet in maximaal 168 woningen. Dit geeft een totale verkeersgeneratie van 1143 verkeersbewegingen per dag. Omdat er nog geen definitief stedenbouwkundig plan is vastgesteld, kan het woonprogramma nog veranderen. Er zullen niet meer woningen worden gerealiseerd, maar er kunnen wel tweekappers of vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Dit kan leiden tot een lichte verhoging van het aantal verkeersbewegingen tot maximaal 1193.
Het verkeer wordt ontsloten via de Zwanensingel. Dit betreft een 50 km/u-weg, welke is ingericht voor doorgaand binnenstedelijk verkeer. Via deze weg is het verkeer in enkele minuten bij de oprit naar de A20. Ook zijn andere delen van de stad goed bereikbaar.
De ruimtelijke ontwikkeling zorgt voor een verkeerstoename, die niet mag leiden tot capaciteits- of veiligeheidsproblemen. Er is door Goudappel een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de toename van verkeersbewegingen van een ontwikkeling op deze locatie op de bestaande infrastructuur. Dit rapport is bijgevoegd in Bijlage 16. Daarbij wordt opgemerkt dat dit rapport uitgaat van een verouderde versie van het plan met meer woningen. Omdat met het huidige bestemmingsplan het aantal woningen begrensd is op 168, zal de impact op het verkeer lager uitvallen dan in dit rapport is berekend.
De volgende maatregelen worden geadviseerd:
In het vervolgproces wordt de verkeersafwikkeling nader onderzocht. De veiligheid op de Zwanensingel is een aandachtspunt. Er zijn in genoemd onderzoek twee ontwerpvoorstellen gedaan voor een aanpassing van de Zwanensingel en hiermee voor een verbetering van de verkeersveiligheid. Daarbij wordt er in ieder geval voor gezorgd dat de as van de Zwanensingel verspringt, het groen over de weg wordt getrokken en het parkeren kleinschaliger wordt ingericht. Gelet op het bovenplanse karakter van de maatregelen is er financiële dekking vanuit de Grex. Het aspect verkeer vormt hiermee naar verwachting geen belemmering voor onderhavig plan.
Het realiseren van nieuwe woongebouwen kan zorgen voor schaduwwerking in haar omgeving. Voor een goede stedenbouwkundige inpassing dient de schaduwwerking in ogenschouw te worden genomen. Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning voor bebouwing. Gemeentes zijn daarom vrij om een eigen invulling te geven aan de eisen omtrent bezonning. Wel zijn er normen van TNO, welke gebruikelijk zijn om aan te toetsen. De 'lichte' TNO-norm is: 'Ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag voor de gevels van woningen, in de periode van 19 februari tot 21 oktober.
Doorwerking plangebied
Ten behoeve van de ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze studie is bijgevoegd in Bijlage 17. In deze rapportage is onderzocht wat de gevolgen zijn van de bouw van de nieuwe woongebouwen op de bestaande woningen in de omgeving. Dit betreffen momentopnames op 19 februari, 21 juni, 23 september en 22 december. Daarbij is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt.
Op 22 december om 9:00 uur zal het nieuwe woongebouw zorgen voor schaduw op de Zwanensingel 7. Op 23 september wordt een zeer beperkte schaduwwerking op de gevel verwacht om 9:00 uur. Op 19 februari en 21 juni is er geen sprake van schaduwwerking op deze woning. Ook in de middag en avond is er op alle berekende dagen geen schaduwwerking op deze woning. Voor andere woningen in de omgeving wordt ook geen schaduwwerking verwacht.
Er wordt daarmee voldaan aan de bezonningsnorm. Het aspect bezonning staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Strikte normen voor kunstmatige verlichting in de vorm van afstandsbepalingen zijn er niet. De regelgeving richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Specifiek voor bestemmingsplannen is voor sommige activiteiten Hoofdstuk 7 Milieueffectrapportage Wm van toepassing. Bijvoorbeeld voor grote projecten waarbij lichthinder kan ontstaan, is kunstmatige verlichting een van de milieuaspecten waarop het een en ander moet worden afgewogen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan (auto)wegen, grote oppervlakten met kassen, grote woningbouw projecten, stadsontwikkelingsprojecten of industriegebieden.
De kern van het rijksbeleid ten aanzien van licht is dat donkerte hoort tot een van de kernkwaliteiten van het landschap onder het kopje belevingskwaliteit. Het rijksbeleid is gericht op het in beeld brengen, realiseren en veiligstellen van de gewenste leefomgevingskwaliteit door het terugdringen van verstoring door activiteiten op het platteland (geluid, licht, stank). Ook worden het gebruik van energiezuinige (straat)verlichting bij gemeenten en provincies bevorderd met behoud van kwaliteit en (verkeers)veiligheid.
Doorwerking plangebied
Onderhavig planinitiatief heeft betrekking op bestaand stedelijk gebied, waar al veel verlichting aanwezig is. Het toevoegen van woningen en verlichtingen in de openbare ruimte zal dan ook niet leiden tot lichthinder. Vanwege de ecologische waarde van de groenzone langs het plangebied, wordt verlichting daarbinnen zoveel mogelijk beperkt.
Daarnaast kan lichthinder ontstaan van koplampen van autoverkeer. In het donker zullen auto's over het parkeerterrein rijden. Dit is een beperkt aantal auto's. Deze kunnen richting de woning van de Zwanensingel 7 schijnen. Gezien de afstand tot deze woning en de aanwezigheid van groen en bomen tussen de woning en het parkeerterrein, kan lichthinder worden uitgesloten. Ook voor andere woning wordt geen lichthinder verwacht door de realisatie van het parkeerterrein.
Milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. moet worden toegepast. Het besluit bevat bijlagen waaronder de C- en D-lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit de C- en D-lijst geldt een m.e.r.-plicht. Bij sommige ontwikkelingen met activiteiten uit de D-lijst is een vormvrije m.e.r.-plicht mogelijk. Als een voorgenomen ontwikkeling activiteiten bevat zoals opgenomen in de D-lijst van het besluit m.e.r. (kolom 1), maar beneden de drempelwaarden in deze lijst ligt (kolom 2) dan is er een vormvrije m.e.r. mogelijk. Er dient bij elke m.e.r.-vorm een aanmeldnotitie te worden opgesteld. In overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit wordt beoordeeld of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Overigens moet daarnaast worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling aanzienlijke milieueffecten kan hebben, waarbij naast de drempelwaarden ook de omstandigheden ter plaatse worden betrokken. Dit in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 15 oktober 2009 (C-225/08).
Bij een m.e.r.-plicht dient een milieueffectrapportage gemaakt te worden en bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient een afweging te worden gemaakt door het bevoegd gezag of een m.e.r. opgestart zal worden.
Doorwerking plangebied
Het type en omvang van een ontwikkeling, die relevant zijn in het kader van het Besluit m.e.r., staan beschreven in bijlage C en D, onder de kolom 'drempelwaarde' van het Besluit m.e.r. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie worden opgesteld.
De ontwikkeling van maximaal 168 woningen valt onder de activiteit "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals opgenomen in bijlage D onder D11.2 in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. Geen van de genoemde drempelwaarden uit kolom 2 wordt overschreden. De vormvrije m.e.r. - beoordeling is toegevoegd als Bijlage 18 aan voorliggend bestemmingsplan. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is bijgevoegd als Bijlage 19.
Het bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een verbeelding met daarbij een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de op te richten en/of aanwezige bebouwing. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in beeld gebracht. Samen met de regels is dit het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar vervult een belangrijke rol voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van de planregels.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
In de inleidende regels staan de algemene bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren. De begripsbepalingen (art. 1) bevatten uitleg van de in het plan gebruikte begrippen die niet tot de algemeen bekend veronderstelde begrippen gerekend worden. De wijze van meten (art. 2) bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van hoogtes, oppervlaktes etc.
Bestemmingsregels
De bestemmingen beginnen telkens met een bestemmingsomschrijving, waarin in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden, waaraan de desbetreffende bestemming is toegekend, mogen worden gebruikt. Deze bestemmingsomschrijving wordt gevolgd door een bepaling waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan (bouwregels). Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
Artikel 3 - Groen
Binnen de bestemming Groen zijn functies als groenvoorzieningen, plantsoenen, parken, paden en nutsvoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de functieaanduidingen 'Ontsluitingen en wegen niet toegestaan' zijn ontsluitingen en wegen niet toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt. Uitsluitend kleine gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn hier toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan, zoals straatmeubilair en speeltoestellen.
Artikel 4 - Verkeer
De parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen in het plangebied kennen de bestemming Verkeer. Binnen deze bestemming zijn functies als parkeervoorzieningen, wegen, paden en ontsluitingen toegestaan. Gebouwen mogen enkel worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en abri's. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, zoals straatmeubilair.
Artikel 5 - Water
De bestemming Water is bestemd voor water en bijbehorende voorzieningen. Deze bestemming is specifiek toegespitst op de watergang in het zuiden van het plangebied.
Artikel 6 - Woongebied
Binnen de bestemming Woongebied zijn appartementen en grondgebonden woningen toegestaan. Er zijn geen bouwvlakken opgenomen. Hierdoor is enige flexibiliteit opgenomen ten behoeve van het stedenbouwkundige plan. In de algemene bouwregels is bepaald dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 168.
Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - geluid moeten aanvullende maatregelen worden getroffen om te voldoen aan de eisen omtrent geluid. De woningen moeten op een dusdanige manier worden ontworpen, zodat deze als het ware een geluidsscherm vormen voor het binnenterrein.
Artikel 7 - Leiding - Gas
In het plangebied ligt een gasleiding. Middels een dubbelbestemming wordt gewaarborgd dat het niet is toegestaan om gebouwen binnen deze dubbelbestemming te realiseren.
Artikel 8 - Leiding - Warmtetransportleiding
In het plangebied ligt een warmtetransportleiding. Middels een dubbelbestemming wordt gewaarborgd dat het niet is toegestaan om gebouwen binnen deze dubbelbestemming te realiseren.
Artikel 9 - Waarde - Archeologie 2
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 ligt over het gehele plangebied. Deze bestemming is opgenomen om de aanwezige archeologische waarden planologisch te beschermen. Op basis van de regeling is een archeologisch onderzoek noodzakelijk bij het oprichten van hoofdgebouwen, of bij uitbreidingen van bijgebouwen van tenminste 0,3 meter diep en een oppervlakte van 100 m2. De regels gelden ook voor werken, geen bouwwerken zijnde en voor werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden kunnen schaden. Pas nadat is vastgesteld dat archeologische waarden niet geschaad zullen worden door de werkzaamheden, kan een omgevingsvergunning worden verleend.
Algemene regels
Artikel 10 - Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11 - Algemene bouwregels
De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen en bevatten bepalingen over het overschrijden van de bestemmings- en/of bouwvlakken ten behoeve van ondergeschikte bouwonderdelen. Daarnaast zijn in dit artikel voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van parkeren, geluid en het maximaal aantal woningen.
Artikel 12 - Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels worden aanvullende regels gesteld ten aanzien van het gebruik binnen de grenzen van het bestemmingsplan.
Artikel 13 - Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels worden nadere regels gesteld voor het bouwen binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie'.
Artikel 14 - Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels zijn regels opgenomen om af te wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmings- en bouwgrenzen en de bouwhoogte, voor het toestaan van gebouwen van algemeen nut en voor aanpassingen van geringe mate aan wegen.
Overgangs- en slotregels
In artikel 15 is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is artikel 16 opgenomen, de slotbepaling, welke de titel van het plan en de regels bevat.
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Het initiatief komt voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Middels een koop- en realisatieovereenkomst wordt bouwrijpe grond verkocht aan de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is om deze reden niet noodzakelijk.
De initiatiefnemer heeft in het kader van participatie in de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan één op één gesprekken gevoerd met o.a. direct omwonenden van het plangebied en met het ontwikkelplatform Holy Zuid. Doel van de participatie was het breed informeren over de plannen en ophalen wat er in de omgeving leeft. De volgende bijeenkomsten hebben plaatsgevonden:
Voor de vaststelling in de gemeenteraad heeft nadere participatie plaatsgevonden met een indiener van een zienswijze. Dit heeft ertoe geleid dat een amendement is ingediend om de regels en verbeelding van het plan te wijzigen. Op de gronden naast de vrijstaande woning - gelegen naast het plangebied - is binnen de bestemming Groen op de verbeelding de functieaanduiding 'Ontsluitingen en wegen niet toegestaan' toegevoegd. Ook is in de regels aan artikel 3.1 onder d toegevoegd dat ontsluitingen en wegen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'Ontsluitingen en wegen niet toegestaan'.
Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is gedeeld met diverse overleginstanties in het kader van het vooroverleg. Er zijn reacties ontvangen van vijf overleginstanties.
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft opmerkingen gemaakt over de waterparagraaf. Op basis van deze opmerkingen is deze paragraaf aangepast en aangevuld. Het hoogheemraadschap heeft tevens verzocht om exacte cijfers op te nemen in de voorwaardelijke verplichting voor watercompensatie. Dit is echter nog niet mogelijk, omdat het stedenbouwkundig plan niet vaststaat. Daardoor kan de watercompensatie nog hoger of lager uitvallen. Daarnaast geven exacte cijfers géén tot weinig juridische flexibiliteit bij toekomstige vergunningverlening. De algemene bepaling zoals nu opgenomen in de voorwaardelijke verplichting borgt de belangen van het Hoogheemraadschap in voldoende mate.
De Veiligheidsregio Rottterdam-Rijnmond heeft geadviseerd op het aspect veiligheid. De opmerkingen zijn, waar mogelijk, verwerkt in de paragraaf externe veiligheid. Bij de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig plan wordt rekening gehouden met de veiligheidseisen.
De Gasunie heeft geadviseerd over de aanwezigheid van de warmtetransportleiding en aardgastransportleiding in het plangebied. Deze leidingen zijn middels een dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming liggen beperkingen voor het bouwen van gebouwen, of het aanleggen van verharding.
De GGD Rotterdam-Rijnmond heeft geadviseerd over de gezondheidsrisico's in het plangebied, met name vanwege luchtverontreiniging en geluidbelasting. De reactie wordt meegenomen bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan en het maken van de bouwtekeningen.
Tennet heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben over het plan.
De nota van vooroverlegreacties is bijgevoegd in Bijlage 20.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is door het college van burgemeester en wethouders per 21 december 2023 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder kon een zienswijze indienen tegen het plan. Er zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn zorgvuldig afgewogen en voorzien van een antwoord. Deze zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in de regels, toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan. De zienswijzen zijn samengevat, afgewogen en beantwoord in de Nota van zienswijzen. De nota van zienswijzen is opgenomen in Bijlage 21.