direct naar inhoud van Regels
Plan: De Parkhoven Zwanensingel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0622.0321bpPkhZ2023-0030

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze planregels worden verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'De Parkhoven Zwanensingel' met identificatienummer NL.IMRO.0622.0321bpPkhZ2023- 0030 van de gemeente Vlaardingen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning

een woning waarvan het hoofdgebouw onderdeel uitmaakt van (een rij van) minimaal drie hoofdgebouwen die minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw zijn verbonden.

1.6 aan- en uitbouwen

een grondgebonden ondergeschikte uitbreiding van één bouwlaag aan één of meer gevels van een hoofdgebouw.

1.7 abri

een overdekte, niet afgesloten wachtruimte bij een bushalte.

1.8 achtererf

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen achter de achtergevellijn of in ieder geval achter het bouwvlak.

1.9 achtergevel

de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.

1.10 achtergevellijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.

1.11 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.13 archeologisch onderzoek

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.14 bebouwbaar erf

de gronden bij een hoofdgebouw die 1 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het voor- en zijerf grenst aan het openbaar gebied (bijvoorbeeld bij hoekwoningen) tevens de gronden die achter die zijgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het achtererf grenst aan het openbaar gebied tevens de gronden tot 1 meter uit de achterste perceelsgrens. Bij toepassing van deze regel worden het pad dat is gelegen tussen erven -dat dient ter ontsluiting van die erven-, en een parkeerterrein dat is gelegen tussen erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.

1.15 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage van het bouwvlak dat maximaal mag worden bebouwd.

1.17 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.18 bedrijf aan huis

een bedrijf dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten of voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.19 begane grond

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.20 beroep aan huis

een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.21 beschermingszone

aan een leiding grenzende zone, waarin ter bescherming van die leiding voorschriften en beperkingen gelden.

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bijbehorende voorzieningen

voorzieningen die ten dienste staan van en ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming zoals parkeren, groenvoorzieningen (eilandjes), water, ontsluitingswegen, bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen.

1.25 bijgebouw

een vrijstaand of op zichzelf staand gebouw, bestaande uit één bouwlaag, ten dienste van en ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, hobbyruimte, prieel of berging alsmede hobbykassen en huisdierenverblijven.

1.26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd.

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 dakkapel

een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster zonder verhoging van de bestaande goot- en/of bouwhoogte.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca-activiteiten.

1.35 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.36 eindwoning

een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend erf) grenst aan niet-openbaar gebied (bijvoorbeeld aangrenzend erf bij woningen). Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, tot niet-openbaar gebied gerekend.

1.37 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming het gebruik van deze inrichting niet verbiedt.

1.38 erfbebouwing

het uitbreiden van de woning met een aanbouw of een uitbouw en/of het plaatsen van bijgebouwen en overkappingen. Aan- en uitbouwen die in het bouwvlak zijn gelegen, worden niet gezien als erfbebouwing.

1.39 erker

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voor- en/of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.40 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 gestapelde woning

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid is gewaarborgd, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau.

1.42 hoekwoning

een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend zijerf) grenst aan openbaar gebied. Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.

1.43 hoofdgebouw

een pand, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.44 huishouden

één of meer personen die in vast verband samenleven, waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid. Kamerverhuur wordt niet aangemerkt als huishouden.

1.45 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw.

1.46 luifel

een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur.

1.47 maaiveld

de gemiddelde hoogte van terrein, grenzende aan het peil, op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

1.48 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.49 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het peil is gelegen, waaronder een kelder.

1.50 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.51 peil
  • a. Voor gebouwen waarvan de toegang aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.52 prostitutie

het aanbieden van seksuele diensten tegen materiele vergoeding.

1.53 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 straatmeubilair

De op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.

1.55 voorerf

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen voor de voorgevellijn of in ieder geval voor het bouwvlak.

1.56 voorgevel

de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in tweede instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd.

1.57 voorgevellijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.

1.58 waterkering

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden.

1.59 wonen

huisvesting van één huishouden of maximaal twee personen die niet tot een huishouding behoren, in één woning gedurende minstens 6 maanden.

1.60 woning

besloten ruimte die, met inbegrip van daarbij bijbehorende ruimten, een eigen toegang heeft, bestemd en geschikt voor wonen, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte. Als wezenlijke voorzieningen worden in ieder geval aangemerkt: slaapkamer, woon/eetkamer, keuken, toilet, badkamer of douche. Ruimtes die voor zelfstandige bewoning geschikt zijn (gemaakt) zoals souterrains, kelderboxen en bergingen vallen hier niet onder.

1.61 zijerf

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van het gebouw of in ieder geval naast het bouwvlak.

1.62 zijgevel

de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.

1.63 zijgevellijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.

1.64 zolder

zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de laagst gelegen vloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens

Het dichtst bijgelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.

2.7 de grondoppervlakte

Van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil.

2.8 het peil
  • a. Voor gebouwen waarvan de toegang aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.9 de verticale bouwdiepte

Vanaf het peil tot aan de onderkant van de laagst gelegen vloer, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. plantsoenen en parken;
  • c. bermen en beplanting;

al dan niet in combinatie met:

  • d. ontsluitingen, wegen en paden, behalve ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - ontsluitingen en wegen niet toegestaan', hier zijn ontsluitingen en wegen niet toegestaan;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen en speelveldjes;
  • g. straatmeubilair;
  • h. kunstwerken;
  • i. water;
  • j. waterberging;
  • k. waterhuishouding;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. oevers;
  • n. oeververbindingen.
  • o. afvalcontainers

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter.

3.2.2 Andere bouwwerken

Andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. overkappingen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

De voor Groen aangewezen gronden mogen niet voor parkeren worden gebruikt.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ontsluitingen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;

al dan niet in combinatie met:

  • d. straatmeubilair;
  • e. kunstwerken;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. waterberging;
  • i. waterhuishouding;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. oevers;
  • l. oeververbindingen.
  • m. afvalcontainers

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
  • a. Er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut, alsmede abri's, worden gebouwd;
  • b. De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m2, zulks met uitzondering van abri's, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 2 m2;
  • c. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter.

4.2.2 Andere bouwwerken
  • a. Er mogen andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. De bouwhoogte van licht-, reclame- en vlaggenmasten en voorzieningen voor bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. De bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterberging;
  • c. waterhuishouding;
  • d. waterlopen en waterpartijen;
  • e. infiltratievoorzieningen;
  • f. oevers;

al dan niet in combinatie met:

  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. kunstwerken;
  • k. oeververbindingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. er mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;

al dan niet in combinatie met:

  • b. beroep en bedrijf aan huis;

en de daarbij behorende:

  • c. bergingen;
  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. ontsluitingen, wegen en paden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water;
  • k. waterberging;
  • l. waterhuishouding;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. afvalcontainers.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. Er mogen hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • b. het maximale aantal woningen bedraagt 168;
  • c. Als hoofdgebouwen mogen uitsluitend grondgebonden en gestapelde woningen worden gebouwd;
  • d. De bouwhoogte van gestapelde woningen mag maximaal 13 meter bedragen;
  • e. De bouwhoogte van grondgebonden woningen mag maximaal 12,5 meter bedragen.
  • f. De ondergrondse verticale bouwdiepte mag niet meer bedragen dan 3 meter.

6.2.2 Erfbebouwing
  • a. Erfbebouwing mag op het bebouwbaar erf van grondgebonden en gestapelde woningen worden gebouwd;
  • b. De gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 50 m2 per bouwperceel.
  • c. Per bouwperceel is slechts één overkapping toegestaan, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m2.
  • d. De gronden gelegen achter de achtergevel van de hoofdgebouwen tussen de zijgevel(s) en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren dienen voor tenminste 60% van de oppervlakte onbebouwd en onoverdekt blijven; in afwijking daarvan is, indien de oppervlakte van het erf minder bedraagt dan 45 m2, in ieder geval erfbebouwing toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van 12 m2.
  • e. Van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag de goothoogte niet meer bedragen dan 2,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter;
  • f. Van aan- en uitbouwen mag de goothoogte niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;
  • g. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, bij hoofdgebouwen die bestaan uit één bouwlaag;
  • h. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw plus 0,80 meter, bij hoofdgebouwen die bestaan uit meer dan één bouwlaag;
  • i. De diepte van aan- en uitbouwen aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • j. De afstand van erfbebouwing aan de zijgevel van het hoofdgebouw tot aan de voorgevellijn mag niet minder bedragen dan 3 meter als het zijerf grenst aan het openbaar gebied;
  • k. De breedte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • l. De ondergrondse verticale bouwdiepte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • m. In afwijking van het bepaalde onder a mag een erker worden gebouwd aan een naar de openbare ruimte toegekeerde gevel met een maximale diepte van 1 meter en een maximale bouwhoogte tot de eerste verdiepingsvloer plus 0,80 meter.

6.2.3 Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Er mogen andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. De bouwhoogte van erf- en/of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter als de erf- en/of terreinafscheiding voor de voorgevellijn wordt gebouwd;
  • c. De bouwhoogte van erf- en/of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter als de erf- en/of terreinafscheiding achter de voorgevellijn wordt gebouwd;
  • d. De bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.

6.2.4 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken, zoals benoemd in artikel 6.2, wordt alleen verleend indien:

  • a. aan de watercompenserende eisen van het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Vlaardingen, die gelden op het moment van indienen van de aanvraag omgevingsvergunning, voldaan wordt;
  • b. middels een waterhuishoudkundig plan wordt aangetoond dat sprake is van voldoende watercompensatie zoals bedoeld in sub a.

6.3 Specifieke bouwregels
6.3.1 Voorwaardelijke verplichting geluid wegverkeer

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen, zoals benoemd in artikel 6.2 wordt alleen verleend indien:

  • a. wordt voldaan aan het hogere waarden-besluit (Bijlage 4);
  • b. iedere woning is voorzien van een geluidluwe zijde;
  • c. iedere woning is voorzien van een geluidluwe buitenruimte;
  • d. het geluidsniveau in iedere woning maximaal 33 dB bedraagt;
  • e. bij een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde door wegverkeerslawaai een dove gevel wordt gerealiseerd.

6.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 sub d voor het toestaan van erfbebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van 50%, onder voorwaarde dat de gebruiksmogelijkheden van en zon- en daglichttoetreding op aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder f en lid 6.2.2 onder l voor het toestaan van een grotere ondergrondse verticale bouwdiepte ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat de ondergrondse verticale bouwdiepte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.3.1 indien middels een akoestisch onderzoek is aangetoond dat op een andere wijze voorzien kan worden in een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geluid.

6.4.1 Afwijken voorwaardelijke verplichting watercompensatie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning toestemming geven voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.4 lid a, indien op een andere manier in voldoende watercompensatie wordt voorzien. De alternatieve watercompensatie moet instemming hebben van het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Vlaardingen.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

6.5.1 Beroep en bedrijf aan huis
  • a. Beroep en/of bedrijf aan huis is toegestaan, mits dit ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • b. De gezamenlijke oppervlakte die wordt gebruikt door beroep en/of bedrijf aan huis mag niet meer bedragen dan 25% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50m².

6.5.2 Parkeren

Het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals bedoeld in lid 6.1 is slechts toegestaan indien:

  • a. er wordt voorzien in de realisatie van voldoende parkeerplaatsen conform de voorwaardelijke verplichting zoals opgenomen in artikel 11.1;
  • b. de in sub a bedoelde parkeerplaatsen duurzaam in stand gehouden worden en ten aller tijden bruikbaar zijn als parkeerplaats.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een gasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas', met een belemmeringszone ter breedte van 5,0 meter aan weerszijden van de leiding.

7.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. in het belang van de bescherming van de ter plekke aanwezige leiding mag, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' samenvallende bestemming, op deze gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', tot een hoogte van maximaal 3,0 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn boven deze gronden tevens niet op de grond rustende delen van bouwwerken, geen gebouw zijnde toegelaten, zoals de overspanning van een viaduct, mits deze zijn toegelaten op grond van de met de dubbelbestemming Leiding - Gas samenvallende bestemming.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' samenvalt, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder waaruit blijkt dat de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt dat (beperkt) kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen en parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, daaronder mede begrepen lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het permanent opslaan van goederen.

7.5.2 Uitzondering

Het verbod van lid 7.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. het normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten betreffen;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan.

7.5.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad. Alvorens te beslissen op een aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 7.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder(s). Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 8 Leiding - Warmtetransportleiding

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Warmtetransportleiding' aangewezen gronden zijn bestemd voor ondergrondse warmtetransportleidingen met de daarbij behorende beschermingszone;

Een en ander met andere bouwwerken en bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd waarbij de volgende regels gelden:

  • a. Uitsluitend mogen worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming;
  • b. Andere bouwwerken zijn toegestaan tot een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • c. De hartlijn van de warmtetransportleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - warmtetransport' dan wel binnen een afstand van 1 meter uit deze aanduiding.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels als bedoeld onder 8.2 onder a en b voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, indien het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s) en voorts onder de voorwaarde dat met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende bouwregels wordt gebouwd en het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Warmtetransportleiding' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen en parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, daaronder mede begrepen lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het permanent opslaan van goederen.

8.4.2 Uitzondering op het verbod

Het verbod van lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. het normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten betreffen;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan.

8.4.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad. Alvorens te beslissen op een aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 8.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder(s). Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. gronden met hoge en middelhoge archeologische verwachting en zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden;
  • b. indien strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 2 als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 2.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en veiligstelling van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade zoveel mogelijk kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor bouwen voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden kunnen zijn:
      • de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
      • de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • c. ten behoeve van het bepaalde in 9.2 onder b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
  • d. het bepaalde in 9.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder maaiveld van ten hoogste 30 cm en dat niet is onderheid;
    • 3. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een omvang van minder dan 100 m², voor zover dit ook is toegestaan in de daar voorkomende bestemming(en).

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Verbod

Het is verboden om op de voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • g. het vellen van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het planten van diep wortelende beplanting.

9.3.2 Uitzonderingen

Het onder 9.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • c. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen door een daartoe erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd;
  • d. een oppervlakte hebben van 100 m2 of minder;
  • e. niet dieper gaan dan 30 cm onder maaiveld

9.3.3 Toetsingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 9.3.1 bedoelde werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal of de verstoring door het stellen van voorwaarden in de vergunning voldoende kan worden voorkomen;
  • c. Voor zover de onder 9.3.1 onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen voorwaarden aan het verlenen van een vergunning worden verbonden.

9.3.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, en/of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

9.3.5 Advies

Alvorens over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de gemeentelijk archeoloog.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid als wordt voldaan aan de Beleidsregel Parkeernormen 2019 van de gemeente Vlaardingen, dan wel de rechtsopvolger(s) van de Beleidsregel Parkeernormen 2019 van de gemeente Vlaardingen.

11.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Algemeen

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen of garages ten behoeve van bewoning;
  • b. het gebruik voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • d. het gebruik voor seksinrichtingen.
  • e. het gebruik van de openbare ruimte voor standplaatsen van ambulante handel zonder standplaatsvergunning krachtens de APV Vlaardingen.

12.2 Voorwaardelijke verplichting
12.2.1 Groen- en watervoorzieningen
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Woongebied' is slechts toegestaan indien, binnen vier jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, minimaal 20% van de gronden binnen voorliggend bestemmingsplan in gebruik zijn als openbare groen- en/of watervoorzieningen;
  • b. De onder sub a genoemde openbare groen- en/of watervoorzieningen kunnen betrekking hebben op zowel bestaande als nieuw te realiseren groen- en/of watervoorzieningen.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Geluidzone - industrie
  • a. Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ geldt een zone vanwege een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
  • b. Nieuwe geluidgevoelige objecten zijn slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Afwijken van voorgeschreven maatvoering

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%.

14.2 Aanpassen van wegen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

14.3 Overschrijden van bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden overschreden, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt.

14.4 Vergroten bouwhoogte van andere bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.

14.5 Vergroten bouwhoogte van zend-, ontvangst- of sirenemasten
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de hoogte van andere bouwwerken ten behoeve van zend-, ontvangen/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de hierna genoemde voorwaarden.
    • 1. Losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn binnen de bebouwde kom alleen toegestaan op bedrijventerreinen en sportparken.
    • 2. Installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie en tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

14.6 Toestaan van gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van het realiseren van gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, abri's, nutsvoorzieningen, dienstgebouwen ten behoeve van het onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen, mits deze gebouwtjes geen grotere inhoud hebben dan 50 m3.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan De Parkhoven Zwanensingel.