direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pesthuiscomplex Leiden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00193-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Pesthuiscomplex is jarenlang in eigendom geweest van het Rijksvastgoedbedrijf en heeft gefungeerd als entreegebouw van Naturalis. Nu het Pesthuiscomplex niet langer dienst doet als entree van Naturalis is het doel om het Pesthuiscomplex te renoveren en te herinrichten. In afstemming met het Rijksvastgoedbedrijf is er een Nota van Uitgangspunten opgesteld en deze is op 6 december 2018 door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld. In de Nota van Uitgangspunten zijn de ambities en randvoorwaarden opgenomen voor de beoogde herontwikkeling van het Pesthuiscomplex. Deze ambities en randvoorwaarden zijn nader uitgewerkt in paragraaf 1.2.1. Na het vaststellen van de Nota van Uitgangspunten is het complex verkocht aan de initiatiefnemer.

De verkoop van het complex biedt nieuwe kansen voor het complex, de directe omgeving en voor de stad Leiden. Het terrein en de historische gebouwen worden heropend voor een breed publiek: eten, slapen, werken en cultuur op een kleine historische, landschappelijke postzegel. Een mix van oud en nieuw in de context van het innovatieve Leiden Bio Science Park.

Voor de herontwikkeling is tevens een Stedenbouwkundig plan vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden op 21 december 2021. In het Stedenbouwkundig plan zijn de ambities en randvoorwaarden uit de Nota van Uitgangspunten nader uitgewerkt. In paragraaf 1.2.2 wordt hier nader op ingegaan.

1.2 Politieke besluitvorming

1.2.1 Nota van Uitgangspunten

In de Nota van Uitgangspunten staan de ruimtelijke randvoorwaarden en ambities voor de beoogde herontwikkeling van Pesthuiscomplex. De gemeenteraad van Leiden heeft op 6 december 2018 de Nota van Uitgangspunten vastgesteld.

Programma

De ambitie is dat een herbestemming dient te passen bij het bijzondere gebouwencomplex en bij de strategisch ligging tussen Binnenstad en Leiden Bio Science Park. Bij beoordeling van voorstellen voor herontwikkeling wordt gelet op de samenhang die de functionele herbestemming heeft met de technische en ruimtelijke ingrepen die daarvoor nodig zijn. Er wordt gevraagd om een maatschappelijke, duurzame herbestemming met voor het complex en stad passende statuur, die daarbij ook de cultuurhistorische waarden en het unieke karakter van het monumentale complex respecteert. Tevens dient de herbestemming van het complex in functionele zin een schakel te vormen tussen de binnenstad en het Leiden Bio Science Park. Daarnaast dient de herontwikkeling voor verlevendiging van de omgeving te zorgen en kan de publiekgerichte herbestemming van het complex andere ontwikkelingen stimuleren die zorgen voor verlevendiging. Ten slotte dient het Pesthuis een publiek karakter te behouden.

Als randvoorwaarde dient de herontwikkeling in voldoende mate te beantwoorden aan de gestelde ambitie.

Cultuurhistorische waarde

De ambitie betreft een zorgvuldige transformatie van het monumentale complex en (indien nodig) verantwoorde aan- en/of nieuwbouw.

De randvoorwaarden ten opzichte van cultuurhistorische waarde is dat de herontwikkeling in voldoende mate moet beantwoorden aan de gestelde ambitie. Tevens gelden de volgende eisen:

  • geen bebouwing op de binnenplaats van het Pesthuis.
  • geen overkapping op de binnenplaats van het Pesthuis.
  • gesloten gevelvlakken op maaiveld-niveau aan de buitenzijde van het Pesthuis.
  • gesloten gevelvlakken op maaiveld-niveau aan binnenplaatszijde Pesthuis, eventueel met incidentele openingen.
  • gesloten dakvlakken buitenzijde Pesthuis.
  • behoud gesloten karakter dakvlakken aan binnenplaatszijde Pesthuis, eventueel in combinatie met ondergeschikte dakkapellen.
  • geen tweede hoofdentree in het Pesthuis: de bestaande entree blijft de hoofdingang.
  • waterstructuur handhaven.

Stedenbouwkundige inpassing

De ambitie betreft een vanzelfsprekende aansluiting van het complex op de omgeving met behoud en versterking van de karakteristieken van de situatie. Van belang is dat eventuele transformaties en aanvullingen de karakteristieken van het complex versterken, dan wel op een betekenisvolle wijze aanvullen. Dit vraagt om ingrepen die niet teveel afleiden van het karakter en van de oorspronkelijke bebouwing. Het is een zaak om in de toekomst zorgvuldig om te gaan met de geslotenheid van het hoofdgebouw aan de buitenzijde rondom en ook op de binnenplaats. Dit is een belangrijke en waardevolle karakteristiek. Bij de herontwikkeling van het Pesthuis is van belang de omliggende bebouwingszones in de opgave te betrekken. Eventuele aan- en/of nieuwbouw is met name denkbaar in de bebouwingszone ten noorden en (in mindere mate) die ten westen van het Pesthuis. Het is gewenst, waar mogelijk, de water- en groenstructuur te herstellen. Daarmaast is een structurele verbetering van het voorterrein gewenst. Ten slotte dient het terrein van het Pesthuis een publiek toegankelijk te bllijven en goed aan te sluiten op de het naastgelegen Leeuwenhoekpark.

De randvoorwaarde voor het aspect stedenbouw is dat in voldoende mate beantwoord moet worden aan de gestelde ambitie.

Haalbaarheid

De ambitie betreft een integraal en haalbaar plan, dat gericht is op een duurzame herontwikkeling en instandhouding van het ensemble. Het Pesthuiscomplex is een belangrijk monument van grote cultuurhistorische betekenis. Een duurzame instandhouding van het ensemble vraagt om een integrale benadering en om een zorgvuldig en vakkundig onderhoud en beheer. De exploitatievorm moet garanties kunnen bieden voor het behoud op langere termijn.

Het plan voor herontwikkeling moet kunnen rekenen op de steun van overheid en omwonenden, het moet passen binnen de kaders van de Ruimtelijke Ordening, duurzaamheid en de ambities van deze Nota van Uitgangspunten.

De randvoorwaarde voor het aspect haalbaarheid is dat in voldoende mate beantwoord moet worden aan de gestelde ambitie.

Betrekking tot het plan

De ontwikkeling van het complex heeft deze uitgangspunten gehonoreerd en in de ontwikkeling vervlochten.

1.2.2 Stedenbouwkundig Ambitiedocument

De gemeenteraad van Leiden heeft op 21 december 2021 het stedenbouwkundig plan 'Stedenbouwkundig Ambitiedocument' vastgesteld. Het stedenbouwkundig plan betreft een nadere invulling van de Nota van Uitgangspunten, wat als projectkader voor de herontwikkeling geldt.

In het stedenbouwkundig plan vindt een uitwerking plaats ten opzichte van de volgende uitgangspunten:

  • De opgave en ambitie
  • De invulling van het programma
  • Inpasbaarheid van de monumentale status en de cultuurhistorische waarden
  • Mobiliteitsaspecten, waaronder de ontsluiting, het langzaamverkeer en parkeersituatie
  • Visie en programmering van de buitenruimte
  • De inrichting van het maaiveld
  • Invulling van de water- en groenstructuur
  • Duurzaamheidsambities

De uitwerking van het stedenbouwkundig plan komt terug in de verschillende paragrafen van het bestemmingsplan.

1.3 Begrenzing plangebied

Onderhavig plangebied betreft het 'Pesthuiscomplex', ten westen van de binnenstad van Leiden.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het Hippocratespad en aan de zuidzijde door de Plesmanlaan. In het westen wordt het plangebied begrensd door de Darwinweg. De oostelijke grens wordt gevormd door het Leids Universitair Medisch Centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0001.png"

Figuur 1.1 Begrenzing plangebied

1.4 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld  
Leiden Bio Science Park en station   23 januari 2014  
parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening   31 mei 2018  
Parapluherziening Fietsparkeren   18 februari 2021  

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het bestemmingsplan

2.1 Geschiedenis van het plangebied

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis van Leiden

Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.

Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevige ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.

De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.

De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.

Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.

Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.

Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.

In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.

Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.

De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.

2.1.2 Geschiedenis van het plangebied

De tweede pestpandemie, beter bekend als de Zwarte dood, verspreidde zich gedurende de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw over de wereld. Voor de moderne medische wetenschap was een bekende maatregel tegen de ziekte onder andere het isoleren van pestlijders. In Leiden deden in de zestiende eeuw verschillende gebouwen (voornamelijk kloosters) tijdelijk dienst als Pesthuis, veelal binnen de stad. Pas tijdens de pestepidemie van 1635 besloot het Leidse stadsbestuur om naar een buitenstedelijke opvang van alle (minvermogende) pestlijders te streven. Het stadsbestuur kocht een terrein gelegen kort buiten de stadsvest in Oegstgeest. Het complex ligt kort buiten de stad om de gewenste isolatie van de besmettelijke ziekten te verzekeren. Hoewel geïsoleerd van de stad, is de afstand beperkt om met zo min mogelijk moeite in geval van een epidemie grote aantallen zieken te kunnen overbrengen. Omwille van de gewenste afzondering was het complex omgeven door een dubbele omgrachting. Tegelijkertijd vormde de waterstructuur ook de belangrijkste toegang tot het complex. Het vervoer per boot was snel en beperkte ook het contact met andere reizigers en omwonenden. De bereikbaarheid over de weg was secundair en beperkt tot één, goed controleerbare ingang. Rond het gebouw was een stevige groengordel aangeplant die enerzijds een wandeling kon vormen voor overlevenden, maar evenzeer een afscheiding van de rest van de wereld.

Vanwege hoge nood, diende een houten noodpesthuis zo snel mogelijk te worden gebouwd. Alle timmerlieden in Leiden moesten er aan meewerken en zo verrees het houten noodpesthuis in slechts enkele maanden, dat in november 1635 in gebruik werd genomen. Vervolgens begon de bouw aan het bakstenen huis van de binnenvader, met de regentenkamer en de keukens. Een gedeelte van het terrein werd omgracht, om gereed te maken voor het latere definitieve Pesthuis. Tot die tijd werd het omgrachte terrein gebruikt als moestuin en boomgaard.

De bouw van het bakstenen Pesthuis liet echter op zich wachten. Toen in 1655 opnieuw een pestepidemie de stad teisterde (de op één na laatste in de Leidse geschiedenis) was de eerste steen nog niet gelegd. Wel werd er in dat jaar een bakstenen zaalgebouw voor weeskinderen opgetrokken. Pas in 1657, na nagedacht te hebben over een eventueel tweede houten noodpesthuis, besloot het stadsbestuur het College van Regenten toch toestemming te verlenen voor de bouw van het definitieve bakstenen Pesthuis op het omgrachte terrein. Het bouwplan werd gemaakt door stadstimmerman Huybert Cornelisz van Duyvenvlucht. Het definitieve bouwplan is echter niet bewaard gebleven.

Het carrévormige gebouw bestaat voornamelijk uit een achttal grote zalen, vier links en vier rechts van de gracht die de binnenplaats in tweeën deelde. Die aan de ene zijde was bestemd voor de vrouwen, die aan de andere kant voor de mannen.

In 1669 werd in Leiden nog een kleine pestepidemie gemeld. Het is echter de vraag of en in hoeverre het Pesthuis voor de opvang van de zieken werd gebruikt. Mogelijk gebruikte men het houten noodpesthuis, dat pas in 1717 wegens bouwvalligheid werd gesloopt. Het Pesthuis is dus niet of nauwelijks gebruikt voor het doel waarvoor het is gebouwd. In 1672, het rampjaar, diende het voor de opvang van gewonde soldaten.

Het gebouw heeft in de zeventiende en achttiende eeuw enkele malen dienst gedaan als militair noodhospitaal. Ook werd het een enkele maal gebruikt voor de opsluiting van krijgsgevangen. In 1784 stond het complex bekend als Hannoversch Hospitaal vanwege de grootschalige opvang van Duitse en later Franse militairen.

Gedurende de jaren dat het complex als penitentiaire inrichting diende werden meerdere nevengebouwen gesticht. Het cellengebouwtje op het voorterrein kwam in 1847 tot stand. Later zou het onder meer dienst doen als huis van bewaring en als woning voor opzieneressen.

Door de sterke afname van het aantal vrouwelijke gedetineerden in de opvolgende jaren, werd besloten een deel van het complex te bestemmen als rijksopvoedingsgesticht voor jongens. Het complex functioneerde tot 1927 als Rijksopvoedingsgesticht voor jongens en werd daarna bestemd als Rijksasiel voor Psychopaten.

In 1937 kondigde zich vanuit het Ministerie van Oorlog een nieuwe bestemming als garnizoenswerkplaatsen aan, wat door de Tweede Wereldoorlog anders gelopen is. In 1941 werd besloten om in het complex het Leger- en Wapenmuseum Generaal Hoefer (tegenwoordig het Koninklijk Militairhistorisch Museum) onder te brengen.

Het Pesthuis is de continue factor geweest in de gebouwen op het terrein. De bijgebouwen dateren uit verschillende perioden van het complex (17e eeuws, 18e eeuws en 19e eeuwse bebouwing). In de laatste fase van het gebruik als woningen zijn de bijgebouwen voorzien van meerdere indifferente toevoegingen.

Ook in het landschap zijn elementen uit de geschiedenis van het complex herkenbaar. De waterpartijen - essentieel voor de ruimtelijke isolatie van het gebouw - zijn het meest herkenbaar, maar ook de toegang van het terrein aan de oostzijde, het verharde voorterrein en de boompartijen rondom het Pesthuis zijn herkenbaar. Deze laatste werden ingezet tegen de miasma - de verontreinigende, besmette luchten.

2.2 Beschrijving van het plangebied

Het complex bestaat uit drie Rijksmonumenten met de volgende nummers:

  • Pesthuislaan 2, 3 en 3A is een woonhuis en betreft het vrijstaande huis van de binnenvader. Het behoort tot de oudste bebouwing op het Pesthuiscomplex en kwam vermoedelijk tot stand rond 1635, gelijktijdig met het houten noodpesthuis. Het gebuw was de dienstwoning van het complex. Behalve dat de binnenvader en bedienden of personeel er woonden, waren hier ook de keukens van het Pesthuis ondergebracht;
  • Pesthuislaan 7 is het Pesthuis en wordt omgeven door een gracht. Ondanks de leeftijd van het gebouw, de diverse bestemmingen, restauraties en verbouwingen is het oorspronkelijke (17e eeuwse) beeld grotendeels behouden;
  • Pesthuislaan 4 werd in 1884 gebouwd als strafcellengebouw voor militairen als uitbreiding van de functie van het Pesthuis, dat sinds 1822 als gevangenis in gebruik was.

Verder zijn er drie gemeentelijke monumenten en 5 indifferente bijgebouwen

  • Pesthuislaan 1 is het voormalig wachtlokaal uit 1805, ter bewaking van de toegangsbrug tot het Pesthuiscomplex en de bijbehorende portierswoning.
  • Pesthuislaan 5 - 6 is een anatomisch theater.
  • Pesthuislaan 6a en 6b zijn rond 1889 naar verluidt gebruikt voor opsluiting van besmettelijk zieke gedetineerde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0002.png"

Figuur 2.1 Rijks- en gemeentelijk beschermde monumenten in het plangebied

Het Pesthuis is - gezien zijn functie - altijd geïsoleerd geweest van de binnenstad van Leiden. Ondanks dat dit gebouw nooit de functie van pesthuis echt heeft gehad, heeft het altijd 'ongewenste' functies voor de stad gehad: een hospitaal, kazerne, gesticht en gevangenis. Pas in de 20e eeuw is het gebouw in gebruik genomen als publiek cultureel gebouw. Eerst als legermuseum en later als onderdeel van Naturalis.

Rondom het Pesthuis heeft zich sinds eind 20e eeuw het grootste biotechnologische bedrijvencluster van Nederland gevormd, met onderwijsfuncties, commerciële bedrijven en publieke, culturele functies. De ambitie van de gemeente is om dit gebied verder te ontwikkelen conform het Masterplan van 2009. Het Pesthuis is hiermee een stukje historisch Leiden in een high-tech context. Het kan de schakel zijn tussen oud en nieuw en tussen wonen en werken in Leiden.

2.3 Actualisatie

Binnen de gemeente Leiden worden globaal twee typen bestemmingsplannen onderscheiden: actualisatieplannen en ontwikkelingsplannen.

Ontwikkelingsplannen worden veelal opgesteld voor een kleiner plangebied, het zogenoemde postzegelbestemmingsplan. Het doel van een ontwikkelingsplan is vooral het planologisch mogelijk maken van een nieuwe situatie. Hiertoe wordt de nieuwe situatie in een actueel juridisch kader gegoten.

2.4 Ontwikkelingen in de nabije omgeving

2.4.1 Leidse Ring Noord

In de nabije omgeving van het plangebied is recent het bestemmingsplan Leidse Ring Noord voor het tracédeel Plesmanlaan vastgesteld.

In 2015 hebben de gemeenteraden van Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest de 'Oplossing LAB071' vastgesteld. De Oplossing LAB071 heeft als doel de bereikbaarheid van de Leidse agglomeratie te verbeteren. De oplossing bestaat enerzijds uit het beter benutten van het bestaande wegennet (No-regret maatregelen) en anderzijds uit het versterken van een ringstructuur (de 'Agglo-ring', inmiddels omgedoopt tot Leidse Ring).

Met het project Leidse Ring Noord (hierna LRN) werken Leiden en Leiderdorp aan een betere doorstroming van het verkeer op de Plesmanlaan, Schipholweg, Willem de Zwijgerlaan en de Oude Spoorbaan. Het doel van de LRN is om de doorstroming en betrouwbaarheid van de noordzijde van de Leidse Ring te verbeteren en daarbij de huidige en toekomstige knelpunten in de doorstroming op te lossen, waarbij ook meer ruimte en faciliteiten voor fietsers, voetgangers, openbaar vervoer en groen worden gerealiseerd. Op deze manier draagt de LRN bij aan de overgang naar schoon vervoer, aan de zogenaamde modal shift, en aan de ambitie om Leiden duurzaam bereikbaar te maken. Daarmee vormt de LRN de ruggengraat van de Leidse verstedelijkingsopgave: de duurzame weg naar een leefbare toekomst.

De gemeenteraad van Leiden heeft op 10 november 2022 het bestemmingsplan 'Leidse Ring Noord Plesmanlaan' vastgesteld.

2.5 Planomschrijving

Voor de herontwikkeling is een stedenbouwkundig plan vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden op 21 december 2021. De kaders uit het stedenbouwkundig plan vormen de randvoorwaarden op basis waarvan de herontwikkeling van het Pesthuiscomplex wordt uitgewerkt.

Het Pesthuiscomplex wordt nieuw leven ingeblazen door een duurzame herbestemming met een functiemix die het complex toegankelijk maakt voor iedereen. De identiteit leunt sterk op de historie, maar is nu ook omringd door de krachtige bedrijvigheid van het Leiden Bio Science Park, de drukte van het LUMC en het net heropende Naturalis. Het zal zich van 'geïsoleerd' naar 'geïntegreerd' ontwikkelen.

Door de positie aan de rand van het Leiden Bio Science Park kan het een ijkpunt van het gebied worden. Het Leiden Bio Science Park ontwikkelt zich tot een economisch powerhouse voor Leiden als tweede hart van de stad. De historie aan de ene kant en de toekomst aan de andere kant van het spoor. Het Pesthuis slaat hier een brug tussen, als historisch fragment te midden van de grootstedelijke ontwikkelingen van zijn omgeving. Het is een schakel tussen binnenstad en het Leiden Bio Science Park.

In het programma is gekozen voor een sterke mix van verschillende onderdelen. Dagprogramma is met avond- en nachtprogramma gemengd om 24- uurs activiteit op het terrein te waarborgen: een sterke stadsbrede trekker in de vorm van de foodhal wordt geflankeerd door de levendige Co-working ruimtes. Het hotel met shortstay en het hostel zorgen voor een verblijfsfunctie in het gebied en leven 'na vijven'. Deze mix is ook een garantie dat er geen sterke afhankelijkheid zal zijn van één enkele grote gebruiker, maar toekomstige schommelingen in het succes van de exploitatie opgevangen kunnen worden door een veelheid aan functies, huurders en gebruikers - een duurzame herbestemming.

Op dit moment zijn de volgende functies beoogd: een Foodhal, Co-working ruimtes, een hotel, short stay appartementen, een hostel, een multifunctionele ruimte (tevens met kunst & cultuur), en de herhuisvesting van de op het terrein aanwezige dagbesteding van mensen met beperkingen (Philadelphia).

Tevens maken bestaande woningen onderdeel uit van het plangebied. Deze woningen zijn weergegeven in onderstaande figuur. De woningen zijn reeds aanwezig binnen het plangebied en worden als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0003.png"

Figuur 2.2 Beoogde indeling plangebied

Het beoogde programma in het Pesthuis is als volgt:

  • multifunctionele zaal (waaronder de regentenkamer), zoals een zaalaccommodatie voor verhuur voor congresfuncties en/of maatschappelijke c.q. culturele bijeenkomsten, tot een maximum van 350 m2 b.v.o;
  • co-working, waaronder bedrijven of kantoren behorend tot de sector Life, Science & Health of gerelateerd aan het Life, Science & Health kenniscluster tot een maximum van 1.500 m2 b.v.o;
  • hostel, tot een maximum van 60 kamers;
  • hotel, tot een maximum van 60 kamers;
  • short stay appartementen, tot een maximum van 50 appartementen, die ook als een reguliere hotelkamer gebruikt kunnen worden;
  • foodhal, tot een maximum van 750 m2 b.v.o.
  • herlocatie van de dagbesteding voor mensen met een beperking van Pesthuislaan 4 naar Pesthuislaan 3/3a;
  • het behoud van de woningen ter plaatse van de Pesthuislaan 1, 2, 5-6 en 6a-6b.

De Multifunctionele zaal, coworking, hotel, foodhal, worden op de begane grond in het Pesthuis gerealiseerd. De short stay wordt op de eerste etage gerealiseerd.

In het cellencomplex komt zowel op de begane grond, eerste etage als tweede etage de hostelfunctie.

Tevens wordt nieuwbouw gerealiseerd waarbij een kelder wordt gerealiseerd en op de begane grond, eerste etage en tweede etage hostelfuncties worden gerealiseerd met een maximum van 60 kamers.

Foodhal

De oostelijke vleugel wordt geprogrammeerd met een Foodhal, inmiddels in bijna elke stad in Nederland aanwezig. Het is een concept dat zichzelf heeft bewezen en biedt toegankelijk streetfood aan een grote verscheidenheid van bezoekers, vaak in een inspirerende monumentale omgeving. De stands worden uitgebaat door lokale horeca ondernemers met allen een eigen specialiteit. Er wordt gedacht aan dag- en avondhoreca, aangevuld met alcoholische dranken. In het Pesthuis worden twee zalen ingezet als Foodhal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0004.png"

Figuur 2.3 Impressiebeeld Foodhal in pesthuiscomplex

Co-working

Binnen deze verzamelnaam wordt gestreefd naar een sterke variatie van bedrijven, groot en klein, ondersteunend aan de bedrijven op de Kennis-as. Er wordt kantoorruimte aangeboden in twee zalen van het Pesthuis in modulaire units, die horizontaal en vertikaal schakelbaar zijn. Dit zorgt voor een hoge mate van flexibiliteit in het aanbod. Deze kantoorruimte zal in beginsel gericht zijn op het gebied van Life, Science & Health of gerelateerd zijn aan het Life, Science & Health kenniscluster. Daarnaast zijn deze ruimtes bedoeld voor ondernemers met behoefte aan een eigen werkplek in Leiden. Daarnaast is er ruimte voor een steeds grotere groep 'reizende' werkers. Iedereen kent deze groep nomaden zittende in koffietentjes, cafés en andere openbare plekken. Het Pesthuis complex zal deze groep faciliteren door het creëren van flexplekken in een inspirerende en internationale omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0005.png"

Figuur 2.4 Impressiebeeld Co-working in pesthuiscomplex

Hotel en Short Stay

In de horecavisie van Leiden is ruimte voor verblijfshoreca in het Pesthuis. Het hotel wordt een boetiekhotel met een luxueuze, eigenzinnige maar ook intieme sfeer, niet behorend tot een hotelketen, waar in Leiden bijvoorbeeld nu de Morspoort en in de toekomst de Meelfabriek als voorbeeld dienen.

Met de Shortstay wordt ingespeeld op de grote vraag naar woonruimte voor expats, internationale studenten en andere woningzoekenden. De appartementen zijn van alle gemakken voorzien en worden verhuurd voor een periode van 14 dagen tot maximaal 6 maanden.

De appartementen zullen samen met het hotel geëxploiteerd worden, zodat bij leegstand deze verhuurd kunnen worden als reguliere hotelkamer. In het Pesthuis worden ca. 60 hotelkamers en 50 appartementen voorzien.

Multifunctionele zaal

Aansluitend bij het culturele karakter van Leiden en de historie van het Pesthuiscomplex is één van de acht zalen in het Pesthuis gereserveerd voor maatschappelijke en culturele doeleinden. Het idee is dat er naar draagkracht wordt bijgedragen aan zaalhuur, zodat allerhande initiatieven er een plek kunnen vinden, zoals bijvoorbeeld amateurkunst en -cultuur.

Hostel

Het hostel biedt backpackers, jonge gezinnen, senioren en groepen de kans om tegen een lage prijs te kunnen overnachten. Gelegen dichtbij Leiden Centraal Station en op loopafstand van de stad is een hostel in het gevangeniscomplex een ideale locatie om te overnachten.

Door de prominente ligging in het gebied is dit een ijkpunt en dient het hostel vooral gastvrij, toegankelijk vormgegeven te worden. Het hostel kan circa 100-150 slaapplekken in het bestaande en nieuwe bouwdeel samen bevatten. In totaal is er plaats voor 60 kamers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0006.png"

Figuur 2.8 Impressie Hostel in nieuwbouw en cellencomplex

Inpassing nieuwbouw

In het Stedenbouwkundig ambitiedocument zijn voorwaarden voor de nieuwbouw voor het Pesthuiscomplex in het plangebied opgenomen. De nieuwbouw bestaat uit het hostel en technische kelder voor de centrale installaties.

De nieuwbouw bevindt zich in de zone, aangegeven in de Nota van Uitgangspunten en zal aantoonbare kwaliteit aan het gebied moeten toevoegen. In onderstaand figuur is deze zone weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0007.png"

Figuur 2.9 Zone zoekgebied nieuwbouw (bron: Nota van Uitgangspunten)

Deze zone is opgenomen met een bouwvlak en binnen het bouwvlak is een maximum bebouwingspercentage van 35% opgenomen (3.2.1 Bouwen binnen het bouwvlak).

Ten opzichte van de nieuwbouw worden bij de uitwerking van het ontwerp de volgende ambities gehanteerd:

  • de nieuwbouw is een versterking van het monument
  • er komt een fysieke verbinding tussen oud en nieuw
  • de nieuwbouw krijgt een signaalfunctie voor het gebouw
  • materialisatie springt in het oog
  • nieuwbouw heeft een alzijdige uitstraling.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
3.1.1.1 Beleidskader

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0008.png"

Figuur 3.1 Afwegen met de Nationale Omgevingsvisie (bron: Nationale Omgevingsvisie)

3.1.1.2 Onderzoek

In de NOVI zijn 21 nationale belangen met opgaven opgenomen. Van die 21 nationale belangen zijn er twee relevant voor dit bestemmingsplan. Deze twee belangen worden hieronder toegelicht.

Nationaal belang 16: Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat. De opgave blijft te zorgen voor een excellent vestigingsklimaat met optimale (internationale) bereikbaarheid, een aantrekkelijk, groene, veilige en gezonde leefomgeving en een op de vraag afgestemd aanbod van ruimte voor bedrijvigheid, waarbij overschotten en tekorten voorkomen worden.

Door te toetsen aan het provinciaal en gemeentelijk beleid kan inzichtelijk worden gemaakt aan welke ontwikkeling er behoefte is in een bepaald gebied. Dit nationale belang komt niet in het geding na vaststelling van dit bestemmingsplan.

Nationaal belang 19: Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang. De opgave is cultureel erfgoed en (inter)nationale unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te ontwikkelen, te behouden, te versterken en te benutten bij geniedsontwikkeling en transformatie.

Op het Pesthuiscomplex staan drie rijksmonumenten. Deze rijksmonument blijven met dit bestemmingsplan behouden en worden versterkt door de nieuwe functie en door de aantrekkelijkheid van het complex te vergroten. Bij dit belang kan met het voorliggende bestemmingsplan worden aangesloten.

3.1.1.3 Conclusie

De Nationale Omgevingsvisie staat de uitvoering va het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.1.2.2 Onderzoek

Met het opstellen van dit bestemmingspan in het Barro als uitgangspunt genomen. Op de interactieve kaart van het Barro via ruimtelijkeplannen.nl is het plangebied aangewezen op kaart 7: Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes. In bijlage 8 van het Barro is opgenomen dat de Romeinse Limes een unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeine Rijk is. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:

  • forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.

Op het aspect cultuurhistorie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2 van dit bestemmingsplan.

3.1.2.3 Conclusie

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
3.1.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.

Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.3.2 Onderzoek

Indien sprake is van ontwikkeling in het plangebied die in strijd is met één van de vigerende bestemmingsplannen, geldt dat het kan gaan om een nieuwe ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking dient in dit geval goed gemotiveerd te worden.

Ingevolge de laatste uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) is een ontwikkeling die voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, onder i Bro. Een ontwikkeling bestaande uit een terrein dat voorziet in een ruimtebeslag van meer dan 500 m2, is in beginsel wel aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, onder i Bro.

Het plangebied is nabij het centrum van Leiden gelegen en werd in de huidige situatie enkel gebruik als entreegebied voor het naastgelegen museum Naturalis. Ten gevolge van voorliggend bestemmingsplan wordt het terrein gerenoveerd en voorzien van een nieuwe inrichting. Gezien de functiewijziging en het voorzien van een nieuwe inrichting in het plangebied kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan de ontwikkeling wordt getoetst aan het vigerende beleid ter plaatse van het plangebied. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats in bestaand stedelijk gebied, zoals aangegeven in paragraaf 3.2.2.

3.1.3.3 Conclusie

Het Besluit ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het bestemminsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.1.1 Beleidskader

Per 2 december 2022 is de laatste versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland in werking getreden. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:

  • a. Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:

  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.

In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.

  • b. Ambities en sturing

De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:

  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

  • c. Omgevingskwaliteit

Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:

  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

  • d. Beleidskeuzes

De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).

Inmiddels is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Zuid-Holland beschikbaar sinds 15 maart 2022.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

Om te beoordelen of de ruimtelijke ontwikkeling passend is, zal het plan getoetst worden aan de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Op basis van de kwaliteitskaarten zijn de volgende richtpunten van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van de onderzoeklocatie.

Laag van ondergrond

Het plangebied is gelegen in 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. Het richtpunt dat bij deze gronden is geformuleerd, is:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0009.png"

Figuur 3.3 Laag van ondergrond

Laag van cultuur- en natuurlandschappen

Het plangebied is niet gelegen in één van de door de kwaliteitskaart 'laag van cultuur- en natuurlandschappen' aangewezen gebieden. De richtlijnen die behoren bij voorgenoemde kaart zijn niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling.

Laag van stedelijke occupatie

Het plangebied is gelegen in 'Stedelijk centrumgebied', 'Steden en dorpen' en 'Bouwwerken voor energieopwekking'. Voor 'Stedelijk centrumgebied' zijn geen richtpunten gegeven. Voor 'Steden en dorpen' zijn de volgende richtpunten geformuleerd:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/ identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met "zwaartepunten" in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

Voor 'Bouwwerken voor energieopwekking' is het volgende richtpunt geformuleerd:

  • Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

Laag van beleving

Het plangebied is niet gelegen in één van de door de kwaliteitskaart 'Laag van beleving' aangewezen gebieden. De richtlijnen die horen bij voornoemde kaart zijn niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling.

Soort ontwikkeling

Zoals eerder benoemd wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten ontwikkeling: inpassen, aanpassen en transformeren. De ontwikkeling sluit aan bij de huidige gebiedsidentiteit, gezien het feit dat de functie van het pand veranderd en het pand zelf wordt gerenoveerd. Om deze reden is er sprake van het soort 'inpassing'. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten. Bij de herontwikkelingen in het plangebied zullen de richtpunten zoals voortgekomen uit de kwaliteitskaarten van belang zijn voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van het plan.

3.2.1.3 Conclusie

De provinciale Omgevingsvisie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 7 augustus 2021 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. De geconsolideerde versie is in werking getreden per 15 maart 2022.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Onderstaande artikelen zijn van toepassing op het plangebied.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijkt blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat inde op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
  • 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
  • 9. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde Recreatiegebied, Belangrijk weidevogelgebied of Groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.
  • 10. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, zijnde Kroonjuweel cultureel erfgoed, Natuur Netwerk Nederland of Beschermd grasland in de Bollenstreek, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9e, 6.9f of 6.9g.
  • 11. Transformatie is mogelijk in de beschermingscategorieën bedoeld in het negende en tiende lid voor de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur- en recreatiegebieden of van grote buitenstedelijke bouwlocaties bedoeld in artikel 6.10. De voorwaarden als bedoeld in het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 12. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, wordt deze aantasting gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten betreffende de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het omgevingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Bestaand stads- en dorpsgebied

Uitgangspunt voor de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkelingen vinden daardoor primair plaats binnen BSD. Op onderstaand figuur is te zien dat het plangebied is gelegen binnen BSD. De contour bestaand stads- en dorpsgebied 2018 is vastgesteld op 20 februari 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0010.png"

Figuur 3.4 Bestaand stads- en dorpsgebied, plangebied aangegeven met blauwe aanduiding (bron: https://staatvan.zuid-holland.nl/portfolio_page/bestaand-stads-en-dorpsgebied/, geraadpleegd op 23 juni 2020)

Artikel 6.11 Kantoren

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:
    • a. Binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;
    • b. Binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;
    • c. Binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits passend in het profiel van deze locaties.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    • a. Kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
    • b. Kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m2 per vestiging;
    • c. Kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
    • d. Bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en
    • e. Functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.

Artikel 6.35a Risico's van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • A. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • B. overstroming;
  • C. hitte;
  • D. droogte

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

3.2.2.3 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling dient in lijn te zijn met de bepalingen voor ruimtelijke kwaliteit en stedelijke ontwikkelingen. Het plangebied is gelegen binnen BSD, om deze reden zal het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking volstaan (zie paragraaf 3.1.3.2) en dient de ontwikkeling niet opgenomen te zijn op de 3 hectare kaart. Tevens dient voor de beoogde ontwikkeling te worden voldaan aan de regels betreffende kantoren, gezien de beoogde functie voor coworking dat voornamelijk gericht is op de sector Life, Science en Health of gerelateerd is aan het Life, Science & Health kenniscluster. In artikel 6.11 van de Omgevingsverordening wordt verwezen naar bijlage II kaart 10 van de Omgevingsverordening. In onderstaande figuur is deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0011.png"

Figuur 3.5 Kantoren, Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op bovenstaande kaart is het plangebied aangegeven met de rode aanduiding. Het plangebied is gelegen in 'Ov-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties'. In artikel 6.11 is in lid 1 en b aangegeven dat een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden binnen OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)treinstations, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie. Aangezien de locatie hierbinnen is gelegen is het op basis van de Omgevingsverordening Zuid-Holland toegestaan hier kantoren (coworking) te realiseren. Daarnaast wordt voorzien in de opgave voor het behoud van voldoende planmeters voor kantoren op en nabij Leiden Centraal. Hiermee valt de locatie binnen de behoefteraming. Daarnaast worden bestaande gronden gebruikt om deels kantoren toe te voegen, hiermee wordt voldaan aan het uitgangspunt voor het behoud en versterken van de kwaliteit van de bestaande kantorenvoorraad.

Risico's voor klimaatverandering

Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe. In Hoofdstuk 4, onder paragraaf 4.10 Klimaatverandering wordt een project specifieke toelichting gegeven op de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op klimaatverandering.

3.2.2.4 Conclusie

De regels uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland leggen geen beperkingen op voor het beoogde plan.

3.2.3 Regionale Agenda Omgevingsvisie 2040
3.2.3.1 Beleidskader

In 2017 hebben tien gemeenten (Leiden, Noordwijk, Kaag en Braassem, Leiderdorp, Katwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Wassenaar en Zoeterwoude) de Regionale agenda Omgevingsvisie 2040 Hart van Holland vastgesteld. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 wilden de wethouders van de bovengenoemde gemeenten een regionale omgevingsvisie opstellen. Bij gebrek aan wettelijke basis voor een dergelijke visie op regioniveau is de conceptvisie omgevormd tot een ‘regionale agenda omgevingsvisie 2040 Hart van Holland’. Reden om gezamenlijk op te treden is om de positie van de gemeente tegenover provincie en rijksoverheid te versterken. Een meer praktische reden is dat de tien gemeenten veel grensoverschrijdende opgaven delen. Het samenvallende ‘daily urban system’ ofwel de ruimtelijke en functionele verwevenheid van deze gemeenten in de regio vormt een inhoudelijke aanleiding voor een om een gezamenlijke agenda. Immers: inwoners gebruiken voor een groot deel dezelfde recreatieve voorzieningen, dezelfde winkelcentra, ziekenhuizen, middelbaar en hoger onderwijs, etc.

De Regionale Agenda is samen met inwoners, bedrijven, instellingen en organisaties als het Hoogheemraadschap van Rijnland 2040 opgesteld. De organisatie Holland Rijnland stimuleert en faciliteert de samenwerking tussen de gemeenten in de gelijknamige regio. De regionale agenda bevat een gezamenlijke koers voor ontwikkeling van de leefomgeving in de regio. Na vaststelling in 2017 hebben de tien gemeenten in 2018 thema’s als verstedelijking, mobiliteit en groene leefomgeving verder uitgewerkt. De producten en diensten die in de regionale agenda zijn opgenomen worden door de organisatie Holland Rijnland, in opdracht van de tien samenwerkende gemeenten, uitgevoerd in de periode 2019-2023. Colleges en raadsleden van de gemeenten zijn betrokken bij de totstandkoming en de uitvoering van de nieuwe regionale agenda. De juridische basis voor regionale samenwerking is een gemeenschappelijke regeling; een publiekrechtelijke overeenkomst tussen bestuursorganen van verschillende gemeenten die bepaalt dat bepaalde taken en bevoegdheden regionaal worden uitgevoerd.

Voor de realisatie van de opgaven en ambities hebben de gemeenten een ruimtelijk kader opgesteld dat uit vijf elementen is opgebouwd:

  • gezonde lucht;
  • verstedelijking rondom de Oude Rijn;
  • behoud en versterking van open, robuuste en onderling verbonden landschappen die doorlopen tot aan de oevers van de Oude Rijn;
  • voortreffelijke bereikbaarheid, zonder dat de leefomgeving daaronder lijdt;
  • draagkrachtige bodem.
3.2.3.2 Onderzoek

Verstedelijking

Het doel is om wonen, werken, voorzieningen en infrastructuur te concentreren langs de Oude Rijn en in de overige kernen in het Hart van Holland, zodat de waardevolle open landschappen daaromheen worden beschermd en versterkt. Aangezien het plangebied nabij de kern en in het bebouwde gebied van Leiden is gelegen, is de locatie geschikt voor verstedelijking.

Energietransitie

Energietransitie gaat over het verminderen van de uitstoot van CO2. Het huidige complex is installatietechnisch sterk verouderd en versnipperd. Om de monumentale gebouwen te kunnen verduurzamen wordt een infuusstrategie voorgesteld. Vanuit nieuw toe te voegen duurzame bronnen worden de individuele monumenten gevoed. De duurzame (bij voorkeur geothermische) bron en bijbehorende ruimte-intensieve installaties kunnen plaats vinden in de kelder van de nieuwbouw (capaciteit nader te onderzoeken). Van hieruit kunnen alle gebouwen via het terrein gevoed worden en kan warmte uitgewisseld worden tussen functies dag/nacht. De impact op het monument blijft, doordat de distributie plaatsvindt via het terrein, minimaal.

Mobiliteit

Mobiliteit gaat over de verbetering van de bereikbaarheid. De infrastructuur die daarvoor nodig is, moet passen bij en aansluiten op de verstedelijking en de mobilieitsbehoefte van de inwoners en gebruikers van het Hart van Holland, nu en in de toekomst. De belangrijkste benaderingen voor langzaamverkeer zijn via de noordzijde (vanaf het station, via LUMC richting Leiden Bio Science Park) en zuidzijde (van het centrum). In het plangebied zelf wordt autoverkeer zo veel mogelijk vermeden. Slechts laden/lossen, mindervaliden en bewoners zijn toegelaten op het terrein. De parkeerbehoefte wordt berekend conform de 'Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020'. Op het aspecten mobiliteit (verkeer) en parkeren wordt nader ingegaan in paragraaf paragraaf 4.8.

Landschap, groen en biodiversiteit

De buitenruimte is de lijm tussen de gebouwen op het Pesthuiscomplex. Het landschapsontwerp kent een balans van verharde en verzachte oppervlaktes, beplanting en meubilair, van open en meer beschutte plekken. Het geheel dient een sterk publiek karakter te hebben.

3.2.3.3 Conclusie

De Regionale Agenda Omgevingsvisie 2040 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.4 Kantorenstrategie Holland-Rijnland
3.2.4.1 Beleidskader

Actualisatie Kantorenstrategie Holland Rijnland 2019-2024

De provincie Zuid-Holland heeft de regio Holland Rijnland gevraagd om de regionale kantorenstrategie te actualiseren. Kantoren zijn belangrijk voor de economie van Holland Rijnland en gemeenten. De kantoren en kantoorlocaties zijn belangrijke vestigingsplaatsen voor bedrijvigheid en bieden ruimte voor ondernemers om te groeien. Kantoren in Holland Rijnland vertegenwoordigen dus niet enkel economische waarde, maar ook sociale waarde. Bovendien huisvesten de kantoren veel toonaangevende bedrijven en veel start-ups en andere kleinere bedrijven, die 'bottom-up' de motor zijn onder de lokale en regionale economie.

De opgave op de kantorenmarkt van Holland Rijnland bestaat op hoofdlijn uit de volgende opgaven:

  • 1. Behoud en versterken van de kwaliteit van bestaande kantorenvoorraad;
  • 2. Verdunnen bestaande voorraad: transformatie en herbestemming;
  • 3. Terugdringen ongewenste plancapaciteit;
  • 4. Verduurzamen van de kantorenvoorraad.
3.2.4.2 Onderzoek

Het plangebied is gelegen nabij Leiden Centraal, waardoor wordt voorzien in de opgave voor het behoud van voldoende planmeters voor kantoren op Leiden Centraal en valt hiermee binnen de behoefteraming. Daarnaast worden bestaande gronden gebruikt om deels kantoren toe te voegen, hiermee wordt voldaan aan het uitgangspunt voor het behoud en versterken van de kwaliteit van de bestaande kantorenvoorraad. Ook betreft het plan multifunctioneel ruimtegebruik, aangezien de locatie beschikbaar komt voor meerdere functies. Voor duurzaamheid wordt ingezet op warmte-uitwisseling tussen de verschillende gebouwen. Op het aspect duurzaamheid wordt nader ingegaan in paragraaf 4.11.

3.2.4.3 Conclusie

De Kantorenstrategie Holland-Rijnland staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.5 Regionale Woonagenda 2017
3.2.5.1 Beleidskader

Het aantal inwoners en huishoudens in Holland Rijnland neemt nog steeds toe. Daarnaast verandert de leeftijd en samenstelling van de bevolking door vergrijzing en steeds kleinere gezinnen. Om goed in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen, stelden de gemeenten in Holland Rijnland de Regionale Woonagenda 2017 op. Dit document vervangt de vorige woonagenda uit 2014. Met de woonagenda willen de gemeenten het woningaanbod de komende jaren beter laten aansluiten op de behoefte in de regio Holland Rijnland en in de subregio's Duin- en Bollenstreek, Leidse regio en Rijn- en Veenstreek.

Op de eerste plaats gaat het om de ontwikkeling van kansrijke bouwlocaties (woonmilieus). Andere belangrijke opgaven zijn het voorzien in voldoende sociale huurwoningen en passende woonruimten voor bijzondere doelgroepen, waarvoor aanvullende zorg noodzakelijk is. Met de vernieuwde Regionale Woonagenda zijn gemeenten in staat hun woningbouwplannen onderling beter af te stemmen, qua bouwjaar en woonmilieu.

Uitgangspunten

Om de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoeffte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen, maakt de woonagenda de volgende keuzes:

  • tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor korte termijn
  • groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding
  • een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is
  • bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt
  • een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk
  • groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling
  • langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren
  • bereikbaar bouwen
  • solidariteit

Hoofdopgaven subregio west

In de subregio West zijn er voor de eerste vijf jaar de nodige plannen voor de behoefte. De jaren erna blijft het aanbod ver achter bij de behoefte. Overigens doet het 'potentiële overschot' aan plannen voor de komende vijf jaren zich hoogstwaarschijnlijk niet voor. Veel plannen in de eerste jaren zijn namelijk voorzien op (stedelijke) inbreidingslocaties. De ervaring is dat daar de planontwikkeling vaak minder snel gaat. Met de huidige programmering loopt de subregio West dan ook eerder het risico dat er op korte termijn te weinig wordt gebouwd. De potentiële plannen in categorie 2b ('beter benutten actuele kansen') of 3 ('in meerdere opzichten onzeker') zijn dan ook hard nodig om het ontwikkeltempo te garanderen. In alle woonmilieus doet dit risico zich voor. Op termijn het meest in de stedelijke woonmilieus. Naar typologie blijft op termijn toevoegingen van sociale huurwoningen nodig. Er is in de plannen reeds een redelijk aanbod voorzien van middeldure huurwoningen en goedkope koopwoningen.

3.2.5.2 Onderzoek

Het planinitiatief levert een bijdrage aan de uitgangspunten van de regionale woonangenda. Het betreft een locatie met een kwalitatief, duurzaam en gevarieerd woonprogramma (woongebouwen en short stay), hetgeen doorstroming in de Leidse woningmarkt mogelijk maakt.

Een belangrijke kracht van de regio is variatie van functies en variatie van woonaanbod. De ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de veenweiden en plassen in het oostelijk deel van de regio, de duinen, landgoederen en bollen in het westelijk deel, de Rijn, de historische stad Leiden en de karakteristieke dorpskernen. De sociale binding aan de kernen is groot. Ruim 50% verhuist binnen de eigen gemeente. Dit laatste geldt minder voor het stedelijk gebied rond Leiden, wat werkt als een 'daily urban system' en waarbinnen veel verhuisbewegingen zijn. Daarnaast trekt Leiden als studentenstad veel (ook buitenlandse) studenten, die vaak ook nog een blijven wonen in de Leidse regio.

In de regio, met name in leiden, bestaat de behoefte aan huisvesting voor studenten. De Universiteit Leiden en andere kennisinstellingen zijn een wezenlijk onderdeel van het DNA van de regio. Studentenhuisvesting is daar onlosmakelijk mee verbonden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Leiden en de Universiteit Leiden, het LUMC en de Hogeschool Leiden 2017-2021 is de ambitie uitgesproken de komende jaren 2.700 extra eenheden voor de huisvesting van Bachelor- en Master studenten van de Universiteit leiden en de Hogeschool Leiden te realiseren. Het grootste deel van de uitbreiding van het aantal wooneenheden zal in Leiden gerealiseerd worden.

In de Regionale Woonagenda Holland Rijnland wordt niet gesproken over short stay. Wat uit de RWA afgeleid kan worden is dat zeker in de stad Leiden behoefte bestaat aan huisvesting voor studenten. Short stay betreft een tussenvorm van wonen en hotel. Short stay biedt ruimte voor huisvesting van gemiddeld 6 maanden. Voor studenten kan dit betekenen dat zij tijdelijk opgevangen kunnen worden. Het Pesthuiscomplex is daarnaast gelegen naast het LUMC en in de nabijheid van zowel de Universiteit Leiden als de Hogeschool Leiden, waardoor kan worden bijgedragen aan de samenwerkingsovereenkomst die is gesloten tussen de instellingen.

3.2.5.3 Conclusie

De Regionale Woonagenda staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040
3.3.1.1 Beleidskader

Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de 1.1-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 21.0078). De Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie is een verdere uitwerking ten opzichte van de 1.0-versie uit 2019.

De omgevingsvisie is een wettelijke verplichting vanuit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt. De Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie gaat over ontwikkeling, gebruik, beheer, behoud en bescherming van de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie Leiden 2040 worden de ambities en doelstellingen voor de lange termijn (2040) vastgelegd. De gemeente Leiden heeft anno 2021 te maken met grote uitdagingen op het gebied van energietransitie, wonen, bereikbaarheid, klimaatverandering en economie. Met de Omgevingsvisie wordt richting gegeven aan de aanpak van deze uitdagingen in Leiden richting 2040.

In de Omgevingsvisie zijn de stadskeuzes voor de hele stad beschreven. Deze vormen samen de bouwstenen van de visie op Leiden 2040. De uitwerking is opgedeeld in vier thema's:

1. Groen-blauw raamwerk

2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat

3. Duurzame mobiliteit

4. Bodem als fundament

Binnen deze thema's zijn Leidse keuzes gemaakt. Deze keuzes geven per thema het toekomstbeeld aan waar de gemeente op stadsniveau naar toe wil werken. De uitwerking van de stadskeuzes kunnen verschillen per gebied, zowel in de combinatie van als in de prioritering tussen stadskeuzes. Aan de hand van drie type leefmilieus worden de stadskeuzes aangevuld met aandachtspunten per leefmilieu. Toekomstige ontwikkelingen in de stad dienen te passen binnen de ambities en keuzes die gemaakt zijn in de Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie. De omgevingseffecten van de in deze Omgevingsvisie benoemde ambities en keuzes zijn ook in beeld gebracht. Daarvoor is een OmgevingsEffectRapport (OER) opgesteld.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

Onderdeel van de Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie is de Integrale visiekaart. Het plangebied bevindt zich in de spoorzone, ten noordwesten van de binnenstad van Leiden. Het betreft een dynamisch gebied, in de buurt van HOV. Extra aandachtspunten in het dynamisch gebied zijn:

  • In de openbare ruimte wordt gemaakt voor klimaatadaptie en biodiversiteit;
  • Inzetten op aantrekkelijke levendige winkelstraten in de binnenstad;
  • Ruimte behouden in het gebied voor culturele, maatschappelijke en buurtvoorzieningen;
  • Verschillen tussen reuring en rust koesteren in het geied;
  • Bouwen aan een economisch 'ecosysteem' in het Leiden Bio Science Park;
  • Autoluw is de norm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0012.png"

Per thema is een kaart vastgesteld, waarop de visie is weergegeven van de gemeente. Op de themakaart groen-blauw raamwerk is het plangebied gelegen langs een groen-blauw raamwerk:

  • Met het groen-blauwe raamwerk worden bestaande, soms versnipperde groengebieden en
    waterstructuren slim verbonden, (grotendeels) toegankelijk gemaakt of uitgebreid zodat de
    meerwaarde voor gebruik, beleving en zichtbaarheid zo groot mogelijk is voor de stad. Het verbindt
    onder andere parken, (wijk)sportparken, groenzones, begraafplaatsen, volkstuinen, stadstuinen,
    delen van de landgoederenzone, natuurhistorische locaties en waterlopen. De inrichting en
    vormgeving van het groen-blauwe raamwerk is afgestemd op de functie en de betekenis in dat deel van de stad en draagt bij aan de identiteit van de plek. De grotere structuur is steeds herkenbaar.

Op het themakaart aantrekkelijk vestigingsklimaat is het plangebied gelegen in het 'Innovation District LBSP + Spoorzone'.

  • Het Leiden Bio Science Park ontwikkelt zich verder door tot een Innovation District. Het Innovation
    District Leiden Bio Science Park heeft geen harde grenzen, de hele stad (met centraal het
    innovatiedistrict) functioneert als een economisch ‘ecosysteem’, waar ook de verschillende
    kennisclusters een rol spelen. Het gebied gaat functioneren als één systeem. Hierbij doen ook
    diverse (kennis)functies en voorzieningen in de regio mee. Goed en toegankelijk onderwijs, cultuur
    en stedelijk wonen belangrijke pijlers onder dit succes van de aanwezige kennisclusters inclusief
    het Innovation District Leiden Bio Science Park.
  • De spoorzone (inclusief het Stationsgebied) wordt integraal ontwikkeld door de kwaliteit van de
    openbare ruimte een impuls te geven, de bereikbaarheid te verbeteren en door in dit gebied te
    verdichten. Door hier functies als wonen, werken en stedelijke voorzieningen te mengen met
    functies die zijn gericht op ontmoeten, wordt het een plek van samenkomen, verbinden en
    vergroenen. Een goede en aantrekkelijke looproute tussen LBSP-station-binnenstad is hierbij van
    belang.

Op de themakaart duurzame mobiliteit is het plangebied gelegen in autoluw gebied:

  • In de autoluwe gebieden is de openbare ruimte gericht op verblijven en ontmoeten en op een meer groen-blauwe klimaatbestendige inrichting. Men werkt al aan autoluwe gebieden in het binnenstad en het stationsgebied. Op termijn zijn delen van het Leiden Bio Science Park mogelijk kansrijk als autoluwe gebieden. Het bieden van een alternatief voor de auto als vervoersmiddel is hierbij noodzakelijk. Denk aan verbeterde fiets- en voetgangersnetwerken, OV-verbindingen, deelsystemen en parkeervoorzieningen voor auto's op afstand.

Op de themakaart bodem als fundament is het plangebied gelegen in een 'oeverwal laag'.

  • Het doel is om de boven- en ondergrondse opgaven beter op elkaar af te stemmen. Soms is de ondergrond leidend voor de mogelijkheden bovengronds. De gemeente heeft hierin een faciliterende en stimulerende rol en pakt de regie om samen met relevante partijen de bodem en ondergrond duurzaam in te richten.

3.3.1.3 Relatie tot ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling ter plaaste van het Pesthuiscomplex betreft een renovatie van het complex en een functiewijziging. De groen- en waterstructuur wordt behouden en waar mogelijk versterkt. Ook het buitenterrein krijgt een functie, zodat een breder publiek aangetrokken wordt tot het gebied. Daarnaast biedt de functiewijziging ruimte voor innovatie, door de co-working plekken en de foodhallen. Aangezien de locatie tot voor kort geleden nu enkel werd gebruikt als ingang voor het naastgelegen museum, wordt de toegankelijkheid van het complex vergroot als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast dragen de functies zoals hotel, foodhallen, ruimte voor kantoren bij aan de stedelijke economie.

3.3.1.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling ter plaaste van het Pesthuiscomplex betreft een renovatie van het complex en een functiewijziging. Met de beoogde nieuwe inrichting wordt bijgedragen aan de thema's uit de Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie. De Omgevingsvisie Leiden 2040 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.2 Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030'
3.3.2.1 Beleidskader

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.

Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde vise 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

3.3.2.2 Onderzoek

In de ontwikkelvisie wordt ingezet op extra (kantoor)werkgelegenheid. De renovatie en functiewijziging van het Pesthuiscomplex voorziet in co-working en (flex)kantoorplekken. Een belangrijk uitgangspunt van de ontwikkelvisie is dat de kwaliteiten van de stad worden benut en versterkt. Dit wordt gedaan aan de hand van inspanningen die bijdragen aan de kwaliteiten "internationale kennis" en "historische cultuur" en door de juiste voorwaarden te creëren, zoals bereikbaarheid en een economisch en maatschappelijke sterke stad. Het Pesthuiscomplex heeft een rijke geschiedenis, maar werd tot voor kort geleden enkel benut als ingang van het naastgelegen museum. Het complex krijgt een zelfstandige functie als gevolg van het onderliggende bestemmingsplan. Daarnaast wordt de economie in de stad gestimuleerd door het bieden van werkgelegenheid in het hotel, de foodhallen en de kantoorruimten voornamelijk gericht op de sector Life, Science en Health of gerelateerd aan het Life, Science & Health kenniscluster.

3.3.2.3 Conclusie

De Ontwikkelvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030' staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.3 Wonen
3.3.3.1 Beleidskader

Woonvisie Leiden 2020-2030

De Woonvisie 2020-2030 vervangt de Nota Wonen 2020. De Woonvisie is een echte visie in de zin dat deze het gewenste toekomstbeeld van de stad schetst en niet tevens de acties benoemt die nodig zijn om het toekomstbeeld te realiseren. Die acties voor de komende jaren zijn opgenomen in de Uitvoeringsagenda 2020-2023 die bij deze Woonvisie hoort.

Voor Leiden in 2030 heeft de gemeente een ambitie geformuleerd. De gemeente streeft ernaar om samen met omliggende gemeenten zoals Leiderdorp, Oegstgeest, Voorschoten en Zoeterwoude (met name Rijndijk) een aaneengesloten stedelijk gebied te vormen met meer dan 200.000 inwoners. Daarnaast vormen de binnenstad, het Stationsgebied en Leiden Bio Science Park het kloppende hart van het aaneengesloten stedelijke gebied. In dit hart liggen niet alleen alle Leidse vestigingen van de Universiteit Leiden en de Hogeschool Leiden, maar ook vele andere voorzieningen die van belang zijn voor inwoners uit de wijde omtrek. De binnenstad biedt niet alleen veel vertier, maar ook een uitmuntend woonmilieu voor huishoudens die de drukte van de stad en de nabijheid van voorzieningen waarderen.

Vanwege het gevarieerde woningaanbod kunnen alle groepen in de stad terecht. Niet alleen de huishoudens met een hoog inkomen, maar - dankzij de keuzes die de gemeente heeft gemaakt in de Woonvisie 2020-2030 - ook die met de midden- of laag inkomen.

Om deze ambitie waar te kunnen maken streeft Leiden ernaar om:

  • 1. te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
  • 2. de voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;
  • 3. extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
  • 4. de woningvoorraad en woonomgeving duurzamer te maken;
  • 5. de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten.
3.3.3.2 Onderzoek

Als onderdeel van de functiewijziging en renovatie van het Pesthuiscomplex wordt short stay gerealiseerd (zie voor short stay in relatie tot deze ontwikkeling paragraaf 3.3.5). Over short stay is in de Uitvoeringsagenda 2020-2030 opgenomen dat met short stay wordt bedoeld: het tijdelijk wonen in een zelfstandige woning voor een periode van ten minste zeven nachten en maximaal zes maanden. Het is een vorm van verblijf tussen hotel (verblijf gemiddeld 1,7 nachten) en normaal wonen in de zin van de Huisvestingswet (waarvoor minimaal zes maanden wordt aangehouden). Short stay is in trek bij mensen die voor studie of werk gedurende een langere periode in een bepaalde stad moeten zijn. Voor initiatiefnemers kan short stay aantrekkelijk zijn omdat daaraan minder wettelijke eisen worden gesteld. De gemeente is, om een (ongewenste) werkelijkheid te voorkomen, voor de komende periode beleid aan het opstellen.

Daarnaast krijgen de bestaande woningen aan de Pesthuislaan 1, 2, 5-6 en 6a-6b een woonbestemming.

3.3.3.3 Conclusie

De Woonvisie Leiden 2020-2030 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.4 Horeca
3.3.4.1 Beleidskader

Horecavisie Ruimtelijke economische visie Leiden 2020-2026

In de Horecavisie wordt beschreven hoe de gemeente omgaat met toekomstige horeca-ontwikkelingen. De gemeente zorgt dat er voldoende te beleven valt in de stad voor bewoners en bezoekers met leuke restaurantjes, gezellige cafés en comfortabele hotels, en er tegelijk aandacht blijft voor prettig wonen voor de bewoners in de stad.

De visie is niet alleen gericht op het beschrijven van ambities, maar wordt tevens gebruikt als juridisch-planologisch toetsingskader bij aanvragen voor ontwikkelingen in de horeca in de komende jaren. Naast toetsing op dit beleid zullen alle aanvragen getoetst worden aan een goede ruimtelijke ordening.

Ook wordt ingegaan op de relaties van horeca met het gezondheidsperspectief. Zo wordt in de visie rekening gehouden met de aspecten alcohol en gezonde voeding. Hier wordt nder andere invulling aan gegeven door meer mogelijkheden te bieden aan gezondere vormen van grab-en-go-formules en een zorgvuldige afbakening van horecagebieden.

3.3.4.2 Onderzoek

Het plangebied is gelegen in Leiden Bio Science Park (LBSP). Het LBSP wordt en is een internationale ontmoetingsplek waar onderzoekers, innovatoren en investeerders samenkomen. Werken, studeren, verblijven, wonen en recreëren gaan hand in hand. Twee concrete voorbeelden van locaties binnen het LBSP zijn het entreegebied en het Pesthuiscomplex. Beide plekken moeten gaan bruisen, waarbij horeca een belangrijke rol zal spelen. Daarbij ligt bij het Pesthuiscomplex de ambitie om een verbindende schakel tussen de culturele binnenstad en het LBSP, en een publieke trekker buiten de singels, te worden. Dit geeft een voortreffelijk economisch vestigingsklimaat.

3.3.4.3 Conclusie

De Horecavisie Ruimtelijke economische visie Leiden 2020-2026 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.5 Hotels en overige logies bedrijven Leiden
3.3.5.1 Beleidskader

In de Horecavisie 2020-2026 wordt om het structurele tekort op het gebied van hotelaanbod op te heffen uitbreiding mogelijk gemaakt. Ter verbetering van de kwaliteit van het totaalaanbod wordt deze ontwikkeling gericht mogelijk gemaakt in die segmenten waarin een tekort is in het huidige aanbod, zoals boutique hotels en gesegmenteerde zakelijke hotels.

Uit de visie volgt dat in Leiden een uitbreidingscapaciteit geldt van 1.130 hotelkamers. Op dit moment is het aanbod van de Leidse hotelmarkt erg eenzijdig op het gebied van zowel segmenten, grootte en geografie.

Goede verdeling in segmenten

De Leidse hotelmarkt kenmerkt zich met een groot aanbod aan hotels in het 3/4-sterrensegement. In andere segmenten is er te weinig of zelfs geen aanbod. Om het uitbreiden van deze achtergebleven segmenten te stimuleren wordt er een aantal kamers gereserveerd voor deze segmenten. Aan de komst van een 5-sterrenhotel wordt in principe meegewerkt, uiteraard volgens de geldende ruimtelijke ordeningsprocedures.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0013.png"

De gemeente Leiden hanteert de volgende definities, bij de aanvraag zal worden beoordeeld bij welke categorie een hotel hoort:

Boutique hotels: een middenweg tussen kleine en knusse bed- and breakfast en (middel) grote hotels. Ze variëren meestal tussen de tien en vijftig kamers, maar kunnen soms ook iets groter zijn. Dit betekent intiemer, persoonlijker en meer aandacht van het personeel.

Gesegmenteerde, moderne zakelijke hotels: Deze hotels bieden ook ruimte aan ruimere kamers met voorzieningen voor langer verblijf en werkfaciliteiten, zoals congres-, vergaderen ontmoetingsfaciliteiten. Dit type hotel is voornamelijk gericht op de zakelijke markt.

Budgethotels: Deze concepten combineren kwalitatief goede, maar eenvoudige logiesvoorzieningen aan lagere prijzen. Er zijn grofweg twee soorten budgethotels:

1. Reguliere hotels, waarbij goedkope kamers worden aangeboden,

2. Hotels waarbij bedden worden aangeboden in een grotere gedeelde ruimte (dorm rooms). Deze hebben een andere impact op de omgeving, omdat de gasten hier zo kort mogelijk verblijven en zich niet kunnen terugtrekken op een eigen kamer. Per aanvraag zal daarom worden bekeken of deze passend is in de omgeving.

Goede verdeling in grootte

Uit de Horecavisie volgt dat er vrijwel geen middelgroot hotel is in Leiden. Onder een middelgroot hotel verstaan we een hotel met 50 - 100 kamers. Daarnaast zal een hotel groter dan 200 kamers een verstorend effect hebben op de op zich kleine Leidse hotelmarkt. Daarom werkt de gemeente niet mee aan de realisatie van hotels groter dan 200 kamers. Als hotels weliswaar in een gezamenlijk gebouw zijn gevestigd en enkele faciliteiten delen, maar beschikken over een aparte of eigen aanduiding (naam), ander segment, entree, lobby en faciliteiten, worden zij gezien als aparte hotels. Hierbij geldt niet het totaal aantal kamers van het gebouw, maar het aantal kamers van het specifieke hotel.

In een historische stad als Leiden met de vele bijzondere en monumentale panden zijn er goede kansen voor kleinschalig logies-aanbod. De gemeente wil hier graag ruimte aan bieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0014.png"

Goede verdeling in geografie

Tot slot is er een beperkte geografische spreiding van hotels in Leiden. De huidige hotels bevinden zich met name in het gebied van de Binnenstad, het Stationsgebied en in het westelijke deel van de stad. Een toevoeging voor reservering van hotelcapaciteit in het stadsdeel Zuid is gewenst gezien de aanwezigheid van de Lammenschansdriehoek en de strategische ligging langs de A4 en het spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0016.png"

Short-Stay

Met short-stay bedoelt de gemeente Leiden concepten waarbij kamers worden aangeboden voor een verblijf langer dan twee weken en minder dan zes maanden. In deze visie is geen uitbreidingscapaciteit voor short-stay concepten vastgelegd. Aanvragen voor short-stay worden individueel beoordeeld, dit geldt ook voor hotels die een aantal kamers wil gebruiken voor dit type verblijf.

3.3.5.2 Onderzoek

Gezien de cultuurhistorische betekenis van de bestaande gebouwen binnen het plangebied, wordt binnen het plangebied een boutique hotel gerealiseerd. Dit wordt een hotel dat in het bestaande Pesthuiscomplex gevestigd wordt met maximaal 60 kamers. Hiermee is ook sprake van een middelgroot hotel. In de horecavise is een reservering opgenomen voor 150 kamers aan boutique hotels en 200 kamers voor middelgrote hotelvormen. Hiermee past het hotelconcept binnen de uitbreidingscapaciteit in de gemeente Leiden.

Tevens wordt in het plangebied een hostel met een totaal aan 60 kamers gerealiseerd. In de horecavisie is voor dit concept een capaciteit gereserveerd van 100 kamers. Hiermee past het hostel binnen de beschikbare capaciteit van de gemeente Leiden.

Ten slotte worden 50 shortstay appartementen gerealiseerd. De appartementen zullen samen met het hotel geëxploiteerd worden, zodat bij leegstand deze verhuurd kunnen worden als reguliere hotelkamer. De gemeente Leiden heeft bij vaststelling van het Stedenbouwkundig plan voor de herontwikkeling van het plangebied geoordeeld dat voor de short stay functies voorliggend plan gebruikt zal worden als een pilot voor hotelontwikkelingen in het Leiden Bio Science Park als innovative district.

3.3.5.3 Conclusie

Het beleid voor 'Hotels en overige logies bedrijven Leiden' staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De regels voor bescherming van archeologische waarden zijn vastgelegd in artikel 6.27 'Archeologie en Romeinse Limes'. In de regels is onder andere opgenomen hoe gronden met archeologische waarden dienen te worden bestemd en wanneer werkzaamheden in de bodem niet kunnen worden uitgevoerd alvorens door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.

Het plangebied ligt niet in een zone die op de Provinciale Omgevingsverordening is aangeduid als een terrein van provinciaal belang. Het gemeentelijk archeologisch beleid is daardoor van toepassing en leidend.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Nota Cultureel Erfgoed Leiden

Vastgesteld door de Raad op 19 december 2013. Hierin staan de doelstellingen van erfgoedbeleid in Leiden genoemd. Specifiek is doel 7 op het Pesthuis van toepassing:

"Leiden stimuleert gebruik en herbestemming van historische bebouwing voor een vitale stad." Hierin staan een aantal aanbevelingen genoemd:

  • De spirit of place behouden en benutten om daarmee juist de diversiteit in de stad en een interessante woon-, werk- en verblijfsomgeving creëren.
  • Bij ingrijpende wijzigingen is de kwaliteit van het nieuwe een belangrijk criterium. Daarbij wordt vakmanschap benut.
  • Ingrepen bij herbestemming zijn - in afstemming met de overige leidende principes - voorstelbaar als daarmee toekomstwaarde voor het gebouw wordt gecreëerd en ook de ingreep zelf toekomstwaarde heeft.
4.1.2 Onderzoek

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.

Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.

De negen waarderingsgebieden zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0017.png"
Archeologische waarden in het plangebied

Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt voor het zuidelijk deel van het projectgebied de 'Waarde- Archeologie 3'. Voor het noordelijk deel geldt de 'Waarde- Archeologie 5'. Bij werkzaamheden die dieper reiken dan 30 cm en groter oppervlak beslaan dan 30 m2 (Waarde - Archeologie 3) of wanneer werkzaamheden dieper reiken dan 50 cm en groter oppervlakte beslaan dan 250 m2 (Waarde - Archeologie 5) is de vergunningplicht van toepassing. Bij het aanvragen van deze vergunning dient een archeologisch rapport te worden overlegd.

Het terrein is op de archeologische waardenkaart volledig benoemd als 'hoge verwachting'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0018.png"

Figuur 4.1 Archeologie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0019.png"

Figuur 4.2 Historische kaart van 't Pesthuis der Stadt Leyden' d.d. 1682.

In en met name ten noorden van het plangebied is de afgelopen jaren veelvuldig archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft aangetoond, dat ten noorden van de strafgevangenis de oude begraafplaats lag. Ook de groenstroken rondom het gebouw zijn – zo blijkt uit een proefsleuf die in 1983 ten westen van het Pesthuis is gegraven - in gebruik geweest als begraafplaats. Dit behoeft dus veel aandacht in de planvorming.

Archeologisch onderzoek rondom het Pesthuis

Op het terrein van het Pesthuis, deels binnen het huidige plangebied, heeft in 1983 een viertal kleine proefopgravingen plaatsgevonden (fig. 4.3) op basis van de ligging van het Pesthuis volgens een kaart uit 1682 (fig. 4.2) (zie Bijlage 1). Proefput 1 en 2 zijn aangelegd op de locatie die op de kaart uit 1682 wordt aangegeven als de 'nieuwe begraafplaats' (fig. 4.2, L). In deze proefputten zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. In de overige twee gegraven proefputten (fig. 4.3, 3 en 4) is echter wel op verschillende dieptes menselijk skeletmateriaal aangetroffen. In proefput 4 zijn in de bovenste laag (tot 0,5 m -mv) resten van geamputeerde ledematen gevonden. Deze vondsten corresponderen met het gebruik als militair hospitaal en opvang voor gewonden gedurende verschillende perioden; de resten dateren dus vermoedelijk uit die tijd (1672-1822). Onder deze laag zijn op een diepte van circa 0,5 tot 1,0 m -mv op beide locaties 'massagraven' aangetroffen. Gezien het feit dat het ging om ongekiste en rommelige begravingen van zowel mannen als vrouwen, met een verdeling over verschillende leeftijdscategorieën (met een ondervertegenwoordiging van mensen in de kracht van hun leven), lijkt het aannemelijk dat deze begravingen dateren uit de tijd van de pestepidemieën (1635-1636).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0020.png"

Figuur 4.3 Overzichtskaart van de in 1983 onderzochte locaties (in roodbruin), de onderzoekscontour uit 2010 (in rood), de proefsleuven uit 2013 (in geel) en het onderzoek uit 2016 (zwarte sleuven en blauwe contour) Gearceerd zijn de gebouwen die in 1983 in het plangebied stonden.

In opdracht van de Gemeente Leiden is vervolgens in 2010 direct ten noorden van het plangebied een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door Vestigia B.V. Archeologie & Cultuurhistorie (Bijlage 2). Uit dit onderzoek is gebleken dat het plangebied ingedeeld kan worden in twee verschillende verwachtingszones, te weten een zone met een hoge verwachting en een zone met een lage verwachting.

In 2013 werd door Archol een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd direct ten noorden van het plangebied (Bijlage 3). Het archeologisch onderzoek heeft een beperkte hoeveelheid archeologische resten opgeleverd. Resten uit de ijzertijd, Romeinse periode of vroege middeleeuwen zijn niet gevonden. Alle resten zijn in de nieuwe tijd te plaatsen. Behalve een uitbraaksleuf, funderingsresten en een mogelijke beerput zijn alleen verstoorde graven gevonden. Toch geeft dit onderzoek een nieuw inzicht in de begravingen op het terrein van het Pesthuis. Na de opgravingen in 1983 werd nog geconcludeerd dat ter hoogte van de toenmalige putten 1 en 2 geen begravingen geweest zijn, terwijl historisch kaartmateriaal hier wel melding maakt van een begraafplaats. Het onderhavig archeologisch onderzoek heeft het tegendeel bewezen. Op dit deel van het terrein zijn wel degelijk mensen begraven. Complete graven zijn ter hoogte van de proefsleuven weliswaar niet gevonden, maar deze kunnen buiten de proefsleuven nog wel aanwezig zijn. Daarom wordt geadviseerd om de toekomstige grondwerkzaamheden archeologisch te begeleiden.

Ten slotte is wederom ten noorden van het plangebied, bij de aanleg van de meest westelijke waterpartij een archeologisch onderzoek uitgevoerd waarbij meerdere sporen werden gevonden (Bijlage 4). Het betreft een dwarssloot vol met vondstmateriaal, die oorspronkelijk aansloot op de dubbele omgrachting van het Pesthuis-terrein. De sloot is tegen het einde van het derde kwart van de 17e eeuw gedempt. Na demping van deze dwarssloot is het terrein (een groenstrook) tussen de twee buitenste grachten opgehoogd met een pakket klei. Hierna werd de locatie gebruikt als grafveld. In totaal zijn 21 graven en zeventien (secundiare) botconcentraties opgegraven. De overige contexten bleken te sterk verrommeld. De combinatie van de leeftijd, geslacht en de pathologieën maakt het aannemelijk dat de onderzochte individuen behoren tot gestorven militairen die tussen 1672 en 1822 werden opgevangen in het Pesthuis.

4.1.3 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van archeologen van Erfgoed Leiden en Omstreken. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.1.4 Conclusie

De ontwikkeling bestaat grotendeels uit transformatie van bestaande panden. Hier zal geen tot nauwelijks werkzaamheden in de grond plaatsvinden. Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie is op basis van een archeologisch onderzoek geconstateerd dat daar restanten van een oude begraafplaats zijn aangetroffen. Daarom zal bij de nieuwbouw archeologische begeleiding plaatsvinden. Het aspect archeologie staat daarmee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat onderzoek uitgevoerd moet worden over de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. De provincie wil het unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties en doet dit door de kroonjuwelen cultureel erfgoed ruimtelijk te beschermen. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte, en vertellen de geschiedenis. In de provinciale kroonjuwelen zijn de cultuurhistorische waarden de drager bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. De regels voor bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen zijn vastgelegd in artikel 6.25 'Bescherming molenbiotoop' en 6.26 'Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen'. In het kader van de bescherming van de molenbiotoop garanderen de regels vrije windvang en zicht op de molen door voorwaarden vast te leggen in het kader van het oprichten van nieuwe bebouwing. In het kader van de bescherming van de landgoed- en kasteelbiotopen voorzien de regels in het beschermen of versterken van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

Visie en ambitie

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Herbestemming

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Erfgoedregister

Het gemeentelijk Erfgoedregister bevat de beschermde monumenten en karakteristieke panden van Leiden, overeenkomstig de Erfgoedverordening Leiden 2017. In het register kan worden nagegaan of een object is geregistreerd, om zorgvuldige omgang met deze kunstwerken te stimuleren.

Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

Cultuurhistorische verkenning en waardestelling

Deze verkenning uit 2019 was de leidraad voor de biedingsfase met betrekking tot erfgoed en is als uitgangspunt genomen voor het ensemble, het landschap en cultuurhistorie. Specifiek voor het Pesthuis is nog een aanvullende waardestelling uitgevoerd.

Waardestelling Pesthuis

Een aanvullende waardestelling is opgesteld door Dröge, bureau voor bouwhistorie. Deze is specialist in de historie van het Pesthuis, mede door het onderzoek, dat is gedaan voor de publicatie "Het Pesthuis te Leiden, een bouwgeschiedenis" uit 1989. Dit rapport zal als onderbouwing dienen van de beoogde ingrepen aan het Pesthuis.

4.2.2 Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Leiden of het beschermde stadsgezicht van de zuidelijke schil van Leiden. De bebouwing aan de Pesthuislaan 7 (Pesthuis), 3A (Woonhuis) en 4 (Gevangenis) is aangewezen als rijksmonument.

De bebouwing aan de Pesthuislaan 5 en 6 (Anatomisch theater), 6a en 6b (Smederij) en 1 (Portierswoning) zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Er zijn geen panden aanwezig met de status 'karakteristieke panden'.

Inpassing Nieuwbouw

De nieuwbouw voor het Cellencomplex zal het hostel een functioneel en exploitabel oppervlakte geven en de technische kelder voor de centrale installaties bevatten.

Het nieuwe bouwvolume heeft een ondergeschikte rol. De opzet, maatvoering en positionering komt voort uit de afweging of hiermee het gebouw een versterking is van het bestaande monument. Het geheel van oud en nieuw vormt een nieuw symbolisch ensemble waarin de nieuwe foyer bijdraagt aan een alzijdige benadering waardoor het complex zich ook op het Van Leeuwenhoekpark orienteert.

Monumentaal Landschap

Naast de monumentale gebouwen, hebben ook het terrein en landschappelijke elementen rondom het Pesthuis een cultuurhistorische waarde. Een aantal aandachtspunten:

  • het geometrische landschapsontwerp van het voorterrein rondom het cellencomplex is recent en niet gestoeld op historische gronden.
  • de dubbele bomenrij rondom de watergangen zijn ook onderdeel van de landschappelijke opzet en dienden als Miasmabeplanting, wat ziektes tegen diende te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0021.png"

Figuur 4.3 Monumentale landschappelijke elementen (uit: Cultuurhistorisch waardestellend onderzoek Pesthuiscomplex Leiden)

Het bestemmingsplan voorziet in een herbestemming van de betreffende rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Hiermee worden deze voorzien van een nieuwe economische drager en een nieuwe functie die de relatie met de stad en het omringende Leiden Bio Science Park beoogd te herstellen.

De uitzonderlijk hoge cultuurhistorische waarde van het complex van het Pesthuis is mede gelegen in de landschappelijke omgeving van de gebouwen. Daarbij is de beoogde functie van de gebouwen bepalend geweest voor de inrichting van het bij de gebouwen behorende landschap met beplanting en de infrastructuur van wegen en watergangen. Bij latere ingrepen is de landschappelijke context van het complex, een middeleeuwse polderstructuur, vrijwel geheel verdwenen. Het landschappelijk ontwerp van het complex zelf is wel deels bewaard en herkenbaar. Het voorliggend plan streeft naar het behoud en de versterking van de beleefbaarheid van het historisch ontwerp. Van belang is verder dat de gebouwen en de omgeving ook in functie elkaar aanvullen, zodat een gescheiden ontwikkeling wordt voorkomen.

4.2.3 Conclusie

Het bestemmingsplan houdt rekening met de cultuurhistorische waarden, die aanwezig zijn binnen het plangebied. Het aspect cultuurhistorie staat daarmee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening. Gebiedsbescherming wordt onder andere geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wnb moet uitgesloten worden dat significant negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar volgt, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland

Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 15 maart 2022 vastgesteld.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:

  • Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in.
  • Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
  • Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.

Ecologisch advies stadsecoloog (2020)

Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecfieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.

Gedragscode soortbescherming gemeenten

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.

Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid

De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.

Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdgroenstructuur (2018)

De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:

  • 1. Beschermen en zo mogelijk verbeteren van de Groene Hoofdstructuur in de stad;
  • 2. Verbinden van groengebieden in de stad met elkaar en met de groengebieden buiten de stad met als resultaat een recreatief netwerk;
  • 3. Bij het groenbeheer betrekken van externe partners (bijv. burgers, woningcorporaties)

Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.

In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het uitwerkingsplan hiervan is in 2018 vastgesteld .

4.3.2 Onderzoek

Soortenbescherming

De buitenruimte is de lijm tussen de gebouwen op het Pesthuiscomplex. Het terrein dient de sfeer van de Hollandse Idylle te ademen en het verhaal van het Pesthuis ook landschappelijk uit te dragen. Het is ook een canvas van activiteiten: een plek voor kunst, evenementen en ontspanning voor het omliggende Leiden Bio Science Park.

De drie belangrijkste plekken in het plangebied zijn het Van Leeuwenhoekpark, de Tuin en het Hof. Het van Leeuwenhoekpark is echter reeds gerealiseerd en valt buiten het plangebied. Ze hebben uiteenlopende karakters: het park is voor rust en ontspanning, beschutting en zon. De Tuin is levendig en een vrijplaats voor buitenactiviteiten. Het Hof ligt in het Pesthuis en is de verzamelplek van alle gebruikers in het gebouw, maar ook een bestemming op zich als open air gallery: een wisselexpo voor grootschalige kunst in de openbare ruimte, die regelmatig een grote trekker heeft en zorg voor terugkerend bezoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0022.png"

Figuur 4.4 Buitenruimte plangebied

Er is tevens een belangrijke rol weggelegd voor het water, als onderdeel van de Hollandse Idylle. Aan de zuidkant wordt een herintroductie van de oude waterentree voorgesteld met een dubbele watergang. De voorgestelde watergang aan de noordzijde van ons plangebied, langs het Van Leeuwenhoekpark, is door ruimtegebrek vervallen. De inpassing van de dubbele waterstructuur aan de zuidzijde wordt in detail afgestemd met het ontwerp van de Leidse Ring Noord. De ruimte is hier, mede door ondergrondse infrastructuur, erg krap. Het versterken van het landschappelijk beeld dat voorkomt uit de functie van het Pesthuis staat voorop, de dubbele waterstructuur is hieraan ondergeschikt.

Door de jaren heen is tevens veel wildgroei op het terrein te vinden. Deze wildgroei op het voorterrien wordt verwijderd. Om de groenbalans in het plangebied echter in balans te houden, worden nieuwe bomen aangeplant langs de randen van het plangebied. Het type boom wordt in de ontwerpfase verder uitgewerkt. Het kappen van de bomen staat de gewenste ontwikkeling niet in de weg, omdat de te kappen bomen niet op de nieuwbouwlocatie staan of relevantie hebben op de transformatie.

Quickscan Wet natuurbescherming

Door IDDS is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd op 1 mei 2020. Het rapport is opgenomen als Bijlage 5. Uit bureaustudie en biotooptoets is naar voren gekomen dat met de voorgenomen plannen mogelijk voortplantingsplaatsen of rustplaatsen worden aangetast van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Nader onderzoek naar de functie van het plangebied voor vleermuis, gierzwaluw en huismus is noodzakelijk. Het plangebied heeft een functie voor algemene broedvogels. Indien de werkzaamheden starten binnen het broedseizoen (15 maart-15 augustus), mogen deze pas uitgevoerd worden indien vooraf door een deskundig ecoloog is vastgesteld dat geen verstoring van broedvogels zal plaatsvinden. De zorgplicht van de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing. Onderstaand figuur betreft een overzicht van de onderzochte soortgroepen en de onderzoeksresultaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0023.png"

Figuur 4.5 Overzicht onderzoeksresultaten

Door IDDS zijn aanbevelingen gegeven naar aanleiding van de bovenstaande onderzoeksresultaten.

Voor vleermuizen zouden open stootvoegen aangebracht kunnen worden in muren, of vleermuiskasten kunnen worden geplaatst in de spouw of tegen de muur op >2,5 meter hoogte in nieuw te bouwen woningen. Eveneens kunnen vleermuisstenen worden ingemetseld.

Er kunnen nestpannen of neststenen worden aangebracht ten behoeve van huismussen en gierzwaluwen. Deze beschermde soorten verliezen steeds meer nestmogelijkheden. Huismussen hebben schuilplaatsen in de directe omgeving van het nest nodig. Hiervoor kunnen bomen en/of struiken worden aangeplant. Een kleine plaats waar een zandbad genomen kan worden door de huismus moet ook aanwezig zijn.

Het planten van bomen en struwelen voor vogels en vleermuizen verdient aanbeveling. Het beste zijn, ecologisch gezien, inheemse bes- en bloemdragende struiken en planten. Een haag van meidoorn, lijsterbes en liguster langs de rand van het plangebied zorgt voor schuil- en foerageermogelijkheden voor vele soorten dieren.

Aanvullend onderzoek Wet natuurbescherming

Door Van der Goes en Groot is een aanvullend onderzoek naar beschermde diersoorten in het kader van de Wet natuurbescherming gedaan. Het onderzoek is als Bijlage 6 opgenomen bij het bestemmingsplan. Onderstaand zijn de resultaten samenvattend weergegeven.

Tijdens de inventarisatie zijn de huismus, gierzwaluw en vier soorten vleermuizen aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0024.png"

Figuur 4.6 Aangetroffen beschermde soorten met vastgestelde gebruiksfuncties in Pesthuiscomplex in 2022

In het plangebied komen geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voor. In het plangebied kunnen wél broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen duurt ruwweg van half maart tot half juli.

In het plangebied zijn verblijvende vleermuizen aangetroffen. Het gaat om Gewone dwergvleermuis en Meervleermuis. Indien werkzaamheden worden verricht aan gebouwen of gebouwdelen waarin verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen, dan dient een plan van aanpak gemaakt te worden waarin mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven om negatieve effecten die kunnen optreden teniet te doen. Dit plan dient te worden ingediend in het kader van een Wabo-procedure of in het kader van een ontheffingsaanvraag Wnb. Wanneer voldoende compenserende en/of mitigerende maatregelen worden getroffen en een geldig belang uit de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn aanwezig is, wordt door de provincie een verklaring van geen bedenkingen afgegeven (Wabo-procedure) of een ontheffing (ontheffingsaanvraag Wnb).

Het foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageergebied en is geen ‘essentieel’ deel van het leefgebied. De vleermuizen kunnen derhalve uitwijken.

Voor de overige aanwezige soorten geldt de zorgplicht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt eveneens geen onderdeel van een ander beschermd gebied, zoals een Natura 2000-gebied, belangrijk weidevogelgebied of strategische reserving natuur. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 1 kilometer afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Meijendel en Berkheide, dat op 4,7 kilometer afstand ligt van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0025.png"

Figuur 4.7 Uitsnede plangebied t.o.v. NNN-gebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0026.png"

Figuur 4.8 Natura 2000-gebieden, plangebied rood omcirkeld

Om de invloed op een Natura 2000-gebied uit te sluiten is een stikstofdepositieberekening naar gebruiksfase uitgevoerd. De berekening is opgenomen als Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan. Op basis van een verkeersgeneratie van 678 motorvoertuigbewegingen (mvt) licht verkeer en 16 mvt middelzwaar en 16 mvt zwaar verkeer. De AERIUS-calculator geeft als uitkomst van de berekening dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Daarnaast is onderzoek gedaan naar de aanlegfase van de ontwikkeling. De berekening is opgenomen als Bijlage 8. Uit de berekening volgt dat het projecteffect op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j bedraagt. Het aspect stikstof vormt geen belemmering bij de realisatie van het voorgenomen initiatief en het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie

Op basis van het aanvullend onderzoek soortenbescherming wordt een plan van aanpak met mitigerende maatregelen opgesteld en een werkprotocol om negatieve effecten op de beschermde diersoorten uit te sluiten. Indien noodzakelijk wordt een ontheffing Wnb aangevraagd. Dit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. In het kader van gebiedsbescherming vormt het aspect stikstof geen belemmering bij de realisatie van het voorgenomen initiatief en het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Kabels en leidingen

4.4.1 Beleidskader
4.4.1.1 Algemeen

Planologisch relevante leidingen dienen in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Dergelijke leidingen kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de omgeving. Onder planologisch relevante leidingen vallen hoofdnutsvoorzieningen. Dit betreffen leidingen voor het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen en aardgasleidingen. Leidingen dienen als zodanig te worden bestemd en daarbij dient de afstand die moet worden vrijgehouden van bebouwing ter bescherming van de leiding, te worden aangeduid.

Naast planologisch relevante leidingen kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die planologisch niet relevant zijn, maar waar met de beheerder van de kabels en leidingen afstemming dient plaats te vinden over het beschermen dan wel verleggen van in en nabij een ontwikkellocatie gelegen kabels en leidingen.

4.4.1.2 Magnetische velden

Bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoogspanningsverbindingen
Bij transport van stroom door een hoogspanningsverbinding ontstaat een magneetveld. De sterkte ervan hangt vooral af van de hoeveelheid stroom die wordt vervoerd en van de afstand tot de verbinding. Over de mogelijk nadelige gevolgen van deze velden voor de gezondheid bestaat onduidelijkheid. Onduidelijk zijn vooral de langetermijneffecten van blootstelling aan de veldsterkte die optreedt in woningen die zich in de buurt van het hoogspanningsnet bevinden.

Sinds 2005 adviseert de Nederlandse rijksoverheid een voorzorgsprincipe voor bovengrondse hoogspanningslijnen. Bij de planning van nieuwe woningen, scholen en kinderopvangplaatsen is het advies zoveel mogelijk te voorkomen dat kinderen langdurig blootgesteld worden aan magneetvelden die gemiddeld over een jaar sterker zijn dan 0,4 microtesla. De aanleiding hiervoor is dat epidemiologisch onderzoek laat zien dat kinderen in de leeftijd tot 15 jaar, die bij bovengrondse hoogspanningslijnen wonen, mogelijk een verhoogde kans hebben leukemie. Deze mogelijk verhoogde kans zou zich voordoen bij langdurige blootstelling aan een veldsterkte van meer dan 0,4 microtesla. Of de velden leukemie veroorzaken en hoe dan, is onbekend. Voor leukemie bij kinderen tot 15 jaar geldt dat er wel een statistisch verband op wordt gevonden met de afstand tot een hoogspanningslijn en, daarvan afgeleid, met de hoogte van het magneetveld. Er is echter geen verklaring voor die samenhang. De oorzaak kan het magneetveld zijn, iets anders dat met afstand tot een hoogspanningslijn samenhangt of toeval.

De GGD heeft het Rijksadvies verbreed naar alle situaties waar het veld de jaargemiddelde waarde van 0,4 microtesla overschrijdt. Verder oordeelde de bestuursrechter in 2017 dat de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het beleidsadvies over bovengrondse hoogspanningslijnen, in beginsel ook voor ondergrondse hoogspanningskabels van toepassing zijn. Zowel de Commissie mer als de Gezondheidsraad hebben dit advies overgenomen, waardoor het voorzorgsprincipe voor bovengrondse hoogspanningslijnen ook van toepassen is op ondergrondse kabels, transformatorhuisjes, wijkverdeelstations en andere bronnen van langdurige blootstelling aan magneetvelden uit het elektriciteitsnetwerk.

4.4.2 Onderzoek

Rondom het Pesthuis wordt een dubbele watergang gerealiseerd. Aan de zuidkant van het Pesthuis zijn verschillende leidingen gelegen, waaronder een 150 kv hoogspanningskabel van Tennet. In samenwerking met het projectteam van de Leids Ring Noord is een plan uitgewerkt om de tweede watergang te realiseren, waarbij de leidingen niet geraak worden. Hieruit blijkt dat met een harde kade aan de Plesmanlaan het projectplan en het plangebied gerealiseerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0027.png"

Figuur 4.4.1 Uitsnede kaart hoogspanningsnet (bron: https://webkaart.hoogspanningsnet.com/index2.php#6/51.998/5.164)

4.4.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.5 Conventionele Explosieven

4.5.1 Beleidskader

De opslag van munitie en/of explosieven valt niet onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. In tegenstelling tot het Bevi is geen sprake van risicobenadering maar van een effectbenadering bij de opslag van munitie en/of explosieven. Per categorie explosieven zijn aan te houden afstanden onderscheiden. Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen binnen deze afstanden niet aanwezig zijn.

4.5.2 Vooronderzoek Conventionele Explosieven

In 2014 is door Saricon Safety & Risk Consultancy een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd in de gehele gemeente Leiden. Uit het vooronderzoek blijkt dat als gevolg van bombardementen en de aanwezigheid van diverse Duitse stellingen conventionele explosieven (CE) aanwezig kunnen zijn. Het vooronderzoek heeft geresulteerd in onder andere een CE-bodembelastingkaart. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek kan voorafgaand aan werkzaamheden worden bepaald of sprake is van een verdacht gebied en hierdoor een projectgebonden risicoanalyse benodigd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0028.png"

Figuur 4.5.1 Uitsnede van CE-bodembelastingkaart Leiden. Bron: Saricon Safety & Risk Consultancy.

Op basis van de CE-bodembelastingkaart van Leiden is de planlocatie niet aangeduid als verdacht gebied voor kleinkalibermunitie, hand- en geweergranaten, geschutmunitie of afwerpmunitie. Voorliggend plan is niet ter plaatse van een verdacht gebied gelegen, waardoor er geen aanleiding bestaat voor een projectgebonden risicoanalyse.

4.5.3 Conclusie

Het aspect conventionele explosieven staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Milieu

4.6.1 Bedrijven en milieuzonering

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes over nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking 'Bedrijven en mileuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0029.png"

Tabel 4.1 Richtafstanden per milieucategorie

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

4.6.1.1 Onderzoek

Bedrijven met genetisch gemodificeerde organismen (ggo)

Veel van de bedrijven en onderzoeksinstellingen in het Leids Bioscience Park (hierna: LBSP) gebruiken of doen onderzoek met genetisch gemodificeerde organismen (ggo). In 2002 heeft de gemeente beleid vastgesteld met betrekking tot de gewenste afstand ggo-inrichtingen en woningen en andere gevoelige objecten. In 2016 is dit beleid herzien. In 2002 is besloten om een milieuzone van 100 rondom ggo-inrichtingen te hanteren. Bij het besluit uit 2002 is gebruik gemaakt van het onderzoek van TNO. In dit onderzoek wordt onder andere genoemd dat de wet- en regelgeving nog sterk in ontwikkeling is en dat ggo's maatschappelijk omstreden kunnen zijn, afhankelijk van organisme en toepassing. Vanwege de onzekerheid over de effecten van een eventuele calamiteit na het vrijkomen van biologische agentia en de mogelijke bezorgdheid van burgers is veiligheidshalve de destijds geldende richtafstand van 50 meter voor (bio)chemische laboratoria in de VNG-Handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' opgehoogd met 1 categorie tot 100 meter. Dit was een bestuurlijke keuze.

In 2015 hebben adviesbureau RoyalHaskoningDHV en de Omgevingsdienst West-Holland in opdracht van de gemeente onderzocht of er nieuwe ontwikkelingen en inzichten zijn die aanleiding kunnen geven tot het hanteren van een andere milieuzone, of dat de zone van 100 meter in stand moet blijven. In het onderzoek is gekeken naar de wetgeving, incidenten waarbij ggo's zijn vrijgekomen, risicobeleving en naar de maatregelen om incidenten te voorkomen en te beheersen. De conclusie van het onderzoek luidde dat er geen reden is om voor de ggo-activiteiten een grotere milieuzone of afstand aan te houden dan voor (bio)chemische laboratoria. Voor een gemengd gebied betekent dat een afstand van 10 meter ofwel een categorie 2 bedrijf volgens de indeling de Handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering'.

Productiebedrijven

De omgeving van het plangebied blijft in hoofdzaak een gebied voor life science bedrijven en onderzoeksinstellingen. Het Leiden Bio Science Park biedt naast onderwijs- en onderzoeksinstellingen ook ruimte voor productiebedrijven. In het Leiden Bio Science Park zijn enkele productiebedrijven aanwezig zoals Janssen Biologics, Mentor Medical Systems, Apotex en Hal Allergy. De bestaande bedrijven moeten de mogelijkheid krijgen om hun bedrijfsactiviteiten uit te breiden en vestiging van nieuwe productiebedrijven moet mogelijk blijven. Uitgangspunt hierbij zijn de richtafstanden van de VNG.

In het kader van het aspect geluid heeft M+P onderzoek gedaan naar de omliggende bedrijvigheid. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 13. Onderstaand zijn de resultaten integraal weergegeven.

Kwalificatie plangebied

Het plangebied heeft in de huidige situatie de bestemmingen 'Maatschappelijk - 3', 'Wonen', 'Groen' en 'Water'. Het plangebied kenmerkt zich in de beoogde situatie door verschillende functies, zoals maatschappelijke en commerciële functies. Doordat er verschillende functies worden geclusterd kan het plangebied gedefinieerd worden als 'gemengd gebied'. Doordat sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0030.png"

Geluid

In de onderstaande tabel zijn de omliggende bestemmingen weergegeven, zoals deze in de betreffende bestemmingsplannen zijn omschreven. Daarbij is de richtafstand voor geluid aangegeven voor een gemengd gebied en de kortste afstand tot de nieuwe gevoelige bestemmingen. In de laatste kolom is aangegeven of wordt voldaan aan stap 1 uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0031.png"

Uit de bovenstaande opsomming blijkt dat de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in alle gevallen op ruime afstand liggen van de omliggende bestemmingen. Het plangebied is daarmee niet belemmerend voor de bestaande bedrijven en instellingen. Gezien de ruime afstand is nader onderzoek niet nodig.

Gevaar

In het kader van gevaar wordt ten aanzien van Naturalis aan de Darwinweg 2 (SBI 9101, 9102 + nr3 sub1) een richtafstand van 50 meter aangehouden. Deze richtafstand mag niet worden verlaagd in een gemengd gebied. De ontwikkeling wordt op 57 meter afstand gerealiseerd en ligt hiermee op voldoende afstand van de projectlocatie.

Aan de Darwinweg 24 liggen bedrijven die werken met genetisch gemodificeerde organismen (SBI 721). Voor deze bedrijven geldt op basis van het onderzoek van RoyalHaskoningDHV een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. In het kader van gevaar wordt een richtafstand van 30 meter aangehouden. Met een afstand van 70 meter wordt aan deze richtafstand voldaan.

Aan het oosten van het plangebied ligt het Leids Universitair Medisch Centrum (SBI 8610). Het LUMC ligt aan het plangebied nabij Pesthuislaan nummers 2-3A en 1. Ter plaatse van het LUMC geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied vanwege de genetisch gemodificeerde organismen en de aspecten geluid en gevaar. De locaties in het plangebied liggen binnen deze richtafstand. Echter zijn deze gronden reeds bestemd met de functie wonen, waardoor het LUMC reeds rekening moet houden met deze milieugevoelige functies. Hierdoor verandert er in het kader van het Bedrijven en milieuzonering voor deze locaties niets en ontstaat er geen belemmering in het kader van Bedrijven en milieuzonering.

Binnen het plangebied

In het plangebied zelf is een menging van functies voorzien, zoals hotel, lichte horeca, kantoor en shortstay/hostel. De richtafstanden die bij dergelijke functies behoren zijn in gemengd gebied 0 m, waarmee nader onderzoek niet nodig is. De functies worden wel gescheiden in het gebouw gerealiseerd.

4.6.1.2 Conclusie

Er wordt voldaan aan stap 1 uit de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering. Er is geen nader onderzoek nodig. Het aspect Bedrijven en Milieuzonering zorgt niet voor een belemmering van de beoogde ontwikkeling.

4.6.2 Bodem

Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan/BUS-melding;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Lokaal bodembeleid

De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:

  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als de ontvangende bodem - (op niveau van bodemkwaliteitsklasse);
  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als geldt voor de op betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.

De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.

4.6.2.1 Onderzoek

In juli 2015 is door Envita Almelo B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het Leeuwenhoekpark (waar het Pesthuis onderdeel van uitmaakt) in Leiden, zie Bijlage 9. Ook is in december 2017 een nader bodem- en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd door Tauw, zie Bijlage 10. Ten slotte is door de Omgevingsdienst van West-Holland een saneringsverslag opgesteld, welke is bijgevoegd in Bijlage 11. Op 6 november 2018 heeft de Omgevingsdienst een BUS evaluatie ontvangen voor de locatie Pesthuislaan 6 en 6a te Leiden. De Omgevingsdient stemt in het saneringsverslag in met het evaluatieverslag.

De uitgevoerde bodemonderzoeken voldoen aan de NEN5740, NEN5720 en NEN5707. Uit de bodemonderzoeken blijkt het volgende:

  • Visueel is bodemvreemd materiaal aangetroffen, in de vorm van puin en kolen. Er is analytisch geen asbest aangetroffen.
  • De bovengrond is niet tot sterk verontreinigd met lood. De bovengrond niet tot licht verontreinigd met de overige onderzochte stoffen.
  • De ondergrond is niet tot licht verontreinigd met lood en matig verontreinigd met PAK en zink. Voor de overige onderzochte stoffen is de waterbodem niet tot licht verontreinigd.
  • De bovengrond is plaatselijk sterk verontreinigd met lood. Vastgesteld is dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze verontreiniging is inmiddels gesaneerd met een leeflaag van 30 cm. Op d.d. 3 december 2018, heeft de Omgevingsdienst ingestemd met de BUS evaluatie en nazorg (Bijlage 11).

De resultaten van de bodemonderzoeken geven aanleiding tot nemen van vervolgstappen. Een nader (water)bodemonderzoek is noodzakelijk naar nikkel in het grondwater en de verontreinigingen in de waterbodem.

Als gevolg hiervan is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd.

Aanvullend bodemonderzoek IDDS

Er is door IDDS een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is inclusief de resultaten van de indicatieve partijkeuring opgenomen in Bijlage 12.

Aanleiding en doelstelling

De primaire aanleiding voor het uitvoeren van de diverse bodemonderzoeken is de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. De secundaire aanleiding is de in eerdere onderzoeken aangetroffen matige tot sterke verontreinigingen met lood.

Het doel van het onderzoek is meerledig, te weten:

  • Het beter in beeld brengen van de bodemkwaliteit ten aanzien van lood in de bovengrond, met name ter plaatse van de toekomstige woonlocaties;
  • Het indicatief bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond welke wordt afgegraven t.b.v. de uitbreiding van een watergang;
  • Het verzamelen van informatie ten behoeven van het hergebruiken of afvoeren van vrijkomende grond ter plaatse van het terrein waar mogelijk nieuwbouw met kelder wordt gerealiseerd. In betreffend onderzoek (partijkeuring) is een puinhoudende kleilaag aangetroffen welke op indicatieve basis is onderzocht. De resultaten zijn in onderhavige rapportage opgenomen;
  • Het aanvullend onderzoeken van het grondwater ter plaatse van het deel van het terrein waar mogelijk nieuwbouw met kelder gerealiseerd zal worden.

Samenvattend en conclusies

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Verontreiniging lood

Op basis van de onderzoeksresultaten van onderhavig onderzoek en voorgaande onderzoeken blijkt dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie heterogeen licht tot sterk verontreinigd is met zware metalen, met name lood. Deze verontreiniging is te relateren aan de bodemvreemde bijmengingen en bevindt zich tot circa 1,0 m -mv.

De bodem in de binnenstad van Leiden is over het algemeen heterogeen licht tot sterk verontreinigd met zware metalen. Onderhavig onderzoek bevestigt voornoemde. De resultaten van onderhavig onderzoek (en voorgaande onderzoeken) geven formeel gezien aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Gezien de bodemingrepen minimaal zijn en er geen sprake is van humane risico’s, wordt het nader onderzoek als beperkt doelmatig geacht.

De locatie is grotendeels bebouwd en verhard en gezien de monumentale status van de gebouwen, zullen aanpassingen hooguit inpandig plaatsvinden. De aangetoonde bodemverontreinigingen met lood ter plaatse van de woningen met tuin in het noordoostelijke en westelijke deel van het onderzoeksgebied betreffen naar verwachting historische bodemverontreinigingen (ontstaan vóór 1 januari 1987). Gezien het bodemgebruik (wonen met tuin) alsmede het immobiele karakter van de verontreiniging is er in onderhavige situatie geen sprake van humane-, ecologische- en/of verspreidingsrisico's. Derhalve is een sanering van de verontreiniging niet spoedeisend.

Locatie verbreding watergang:

  • Ter plaatse van voorgenomen verbreding van de watergang (noordwestelijk deel) blijkt dat de grond (boring 201; traject 0,5 – 0,8 m -mv) plaatselijk sterk verontreinigd is met lood. De ondergrond is licht verontreinigd met kwik en lood.
  • Ter plaatse van voorgenomen verbreding van de watergang (zuidelijk deel) blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met koper, kwik, lood en PAK. Met betrekking tot PFAS is de grond te classificeren als zijnde ‘Landbouw en natuur’.

Het aangetoonde gehalte lood (ter plaatse van het noordwestelijk deel) geeft formeel gezien aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Gezien de kleinschaligheid van de voorgenomen ingrepen, wordt het uitvoeren van een nader onderzoek beperkt doelmatig geacht. Voorgesteld wordt sanerende maatregelen te treffen voor daar waar bodemingrepen in bekende/aangetoonde sterke verontreinigingen worden voorzien. Aangezien de voorgenomen bodemingrepen hier bekend zijn, wordt voorgesteld hiervoor een BUS-melding in te dienen.

Locatie nieuwbouw en kelder:

  • Ter plaatse van het deel van het terrein waar een kelder gerealiseerd zal worden is tijdens de AP04-keuring een laagje puinhoudende klei aangetroffen. Deze laag is op indicatieve basis geanalyseerd en getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat deze puinhoudende kleilaag op indicatieve basis niet toepasbaar is daar de interventiewaarde voor lood wordt overschreden;
  • Ter plaatse van het deel van het terrein waar een kelder gerealiseerd zal worden is het grondwater licht verontreinigd met barium en xylenen. Deze resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0032.png"

Aanbevelingen

Verontreiniging lood

Voorgesteld wordt sanerende maatregelen te treffen voor daar waar bodemingrepen in bekende/aangetoonde sterke verontreinigingen worden voorzien. Opgemerkt wordt dat het bevoegd gezag haar eindoordeel hieromtrent heeft.

Locatie verbreding watergang

Ter plaatse van voorgenomen verbreding van de watergang (noordwestelijk deel) is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierdoor is bij werkzaamheden in de sterk verontreinigde grond een melding in het kader van de Wet bodembescherming (BUS-melding of saneringsplan) noodzakelijk. Aanbevolen wordt de werkzaamheden uit te laten voeren door een gecertificeerde aannemer (BRL 7001) onder begeleiding van een milieukundig begeleider (BRL 6001).

Locatie nieuwbouw en kelder

Geadviseerd wordt om bij de voorgenomen werkzaamheden de zintuiglijk puinhoudende kleilaag separaat te ontgraven en af te voeren onder toezicht van milieukundige begeleiding. Opgemerkt dient te worden dat het bevoegd gezag nog aanvullende eisen kan stellen.

Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.

Het bodemonderzoek is steekproefsgewijs uitgevoerd. Hierdoor is het niet uit te sluiten dat plaatselijk sprake kan zijn van een afwijkende bodemopbouw. Indien op de locatie graafwerkzaamheden worden uitgevoerd wordt derhalve aanbevolen om alert te blijven op plaatselijke afwijkingen in de bodem die kunnen wijzen op een eventuele bodemverontreiniging.

4.6.2.2 Conclusie

Anders dan in het verkennend bodemonderzoek is vermeld, wordt in het voorliggend plan geen watergangen meer verbreed. Hierdoor wordt alleen nog rekening gehouden met de nieuwbouwlocatie, waarvoor de puinhoudende kleilaag separaat ontgraven wordt en afgevoerd onder milieukundige begeleiding. Bij de toekomstige aanvraag van de omgevingsvergunning wordt een nader onderzoek naar de verspreiding van lood in de bodemlaag 0,6 - 0,8 m-mv ter plaatse van de toekomstige kelder aangeleverd. Indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt een BUS-melding of saneringsplan ingediend. Het aspect bodem is voldoende onderzocht en staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6.3 Geluid

Nationaal beleid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Wegverkeerslawaai

De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen. De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.

Industrielawaai

De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Spoorweglawaai

De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen. De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.

Normstelling

De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt voor wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde. De maximaal vast te stellen hogere waarde voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.

Gemeentelijk geluidbeleid

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden. Indien een verzoek om een hogere waarde dient te worden beoordeeld wordt dit uitgevoerd door de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst West-Holland is tevens degene die namens de gemeente Leiden de procedure hogere waarde uitvoert.

4.6.3.1 Onderzoek

Er is ten behoeve van de ontwikkeling een akoestisch onderzoek gedaan naar railsverkeerlawaai en wegverkeerslawaai door M+P. Het onderzoek is als Bijlage 13 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

Wegverkeerslawaai

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Plesmanlaan maximaal Lden = 57 dB na aftrek bedraagt op het Pesthuis en maximaal Lden = 54 dB na aftrek op de woningen aan de Pesthuislaan, bij 3 van de 4 woningen is sprake van een verhoogde geluidsbelasting. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer met 9 respectievelijk 6 dB overschreden. Er zijn vanwege de Plesmanlaan hogere waarden nodig.

De geluidsbelasting vanwege de Darwinweg/Sandifortdreef bedraagt maximaal Lden = 52 dB op het Pesthuis en maximaal Lden = 57 dB op de woningen aan de Pesthuislaan. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai met 4 respectievelijk 9 dB overschreden. Vanwege de Darwinweg/Sandifortdreef zijn hogere waarden nodig.

De geluidsbelasting vanwege de Vondellaan overschrijdt de voorkeursgrenswaarde alleen op het Pesthuis. De geluidsbelasting bedraagt maximaal Lden = 49 dB na aftrek, waarmee de voorkeursgrenswaarde met 1 dB wordt overschreden. Er zijn vanwege de Vondellaan hogere waarden nodig.

Vanwege de Mendelweg bedraagt de geluidsbelasting overal ruim minder dan Lden = 48 dB na aftrek. De Mendelweg is daarmee niet relevant voor de voorziene ontwikkelingen.

Railverkeerlawaai

Vanwege railverkeer bedraagt de geluidsbelasting maximaal Lden = 56 dB op het Pesthuis, daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer met 1 dB overschreden. Op de bestaande woningen is de geluidsbelasting maximaal Lden = 53 dB en daarmee 2 dB lager dan de voorkeursgrenswaarde. Het doorgaande spoor is daarmee niet relevant voor de voorziene ontwikkelingen.

Bron- en overdrachtmaatregelen

Er is op de Plesmanlaan en de Darwinweg reeds een stil wegdek aanwezig. Het toepassen van een stille deklaag wordt daarom bij voorbaat niet verder onderzocht.

Het toepassen van schermen is vanwege de wegprofielen met aanwezige (ongelijkvloerse) kruisende en parallel lopende fiets- en voetpaden en wegen geen te overwegen maatregel. Daarmee is ook het toepassen van een scherm in deze situatie bij voorbaat niet doelmatig.

Cumulatie

De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt maximaal Lcum,LL*VL = 63 dB. De gecumuleerde waarden zijn berekend zonder toepassen van de aftrek van Wgh artikel 110g. Hieruit is op te maken dat er duidelijk sprake is van één maatgevende bron. Bij het Pesthuis is dit de Plesmanlaan, bij de woningen is dit de Darwinweg/Sandifortdreef. De cumulatieve geluidsbelasting wordt daarmee als aanvaardbaar geacht.

Toetsing aan gemeentelijk geluidsbeleid

De beoogde short-stay woningen in het Pesthuis beschikken allemaal over een geluidsluwe zijde. Voor de Pesthuislaan 5 en 6 is dit ook het geval. Voor de Pesthuislaan 6a en 6b kan dit op geen enkele wijze gerealiseerd worden, dit is mede te danken door maatgevende reflecties die via het Pesthuis de geluidsbelasting op de achterzijde van de woningen bepalen. Burgemeester en Wethouders zullen hier ontheffing moeten verlenen aan het stille zijde criterium uit het geluidsbeleid. Dit zou als acceptabel gezien moeten worden, aangezien het hier een transformatie van maatschappelijke functie naar woningenbouw betreft, welke in werkelijkheid al jaren bewoond wordt.

Aan de eisen onder 6.2.2. 1 t/m 7 van het geluidbeleid wordt voldaan, het gaat hier om het 'vervangen' van bestaande woningen door woningbouw (voorwaarde 3), in dit geval door middel van transformatie. Er wordt voor het realiseren van de short stayfunctie en de woningen geen bouwvolume toegevoegd.

Bij de definitieve invulling van het Pesthuis zal voldaan moeten worden aan voorwaarden 8 t/m 12 onder 6.2.2 uit het geluidsbeleid. Dit is gezien de geluidssituatie (binnenterrein geluidsluw, geen dove gevels) geen praktisch probleem.

Voor de Pesthuislaan 5 en 6 geldt in principe hetzelfde als voor het Pesthuis. Vereisten aan de indeelbaarheid zoals genoemd in voorwaarde 9 kan echter niet voldaan worden gezien het bestaande reeds bewoonde woningen betreft. Burgemeester en Wethouders zullen hier ontheffing op het geluidsbeleid moeten verlenen.

Bij Pesthuislaan 6a en 6b kan niet voldaan worden aan vereisten 8, 9 en 10. De woningen beschikken niet over geluidsluwe zijden en/of buitenruimten. Burgemeester en Wethouders zullen hier ontheffing op het geluidsbeleid moeten verlenen.

Aan de eisen onder 6.3.2 van het geluidbeleid wordt overal voldaan.

Short-stay

Om een goed woon- en leefklimaat in akoestische zin te realiseren worden de volgende compenserende maatregelen toegepast. Bij de definitieve invulling van het Pesthuiscomplex dienen de short stay woningen een geluidluwe gevel te krijgen. Gezien de mogelijke ligging aan het binnenterrein is dit goed mogelijk. De short stay woningen binnen het plan worden gezien als geluidsgevoelige bestemmingen en dienen voldoende geluidwering te krijgen om aan de eis uit het Bouwbesluit van ten hoogste 33 dB (cumulatief) binnen te voldoen. De short stay woningen met een geluidbelasting van meer dan 53 dB krijgen als akoestische compensatie een extra gevelwering van +3 dB en van ten minste +5 dB voor contactgeluid t.o.v. de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Hiervoor is een voorwaarde verplichting opgenomen in artikel 3.4.3.

4.6.3.2 Conclusie

Er dient een hogere waardenbesluit genomen te worden. Dit besluit is als ontwerp als Bijlage 14 bij het bestemmingsplan gevoegd. In dit besluit is tevens ontheffing verleend van het geluidsbeleid. Het aspect geluid leidt niet tot een belemmering van de ontwikkeling.

4.6.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.

Besluit en Regeling 'niet in betekenende mate'

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/ kinderdagverblijf aan de gebied ontsluitende wegen.

4.6.4.1 Onderzoek

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie.

Jaar   GCN-achtergrondconcentratie rekenpunt 15847766    
  NO2 (µg/m3)   PM10 (µg/m3)   PM2,5 (µg/m3)  
2020   21,3   17,5   9,0  
2030   15,4   15,7   7,6  
Grenswaarden   40   40   25  

Tabel 4.2 Achtergrondconcentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied (8-3-2022 laatst gecontroleerd)

Met de NIBM-tool kan de bijdrage van de verkeersgeneratie bepaald worden. Op basis van Bijlage 16 is de verkeersgeneratie in beeld gebracht. Voor het onderzoek luchtkwaliteit is uitgegaan van de worstcasescenario om de verkeersgeneratie te bepalen. Dit betreft 678 motorvoertuigbewegingen. De daadwerkelijk nieuwe verkeersgeneratie is bepaald op 458 motorvoertuigbewegingen. Voor het aandeel vrachtverkeer is uitgegaan van 32 verkeersbewegingen. Dit betreft circa 5% aandeel vrachtverkeer. Hieruit volgt dat de ontwikkeling niet betekende mate bijdraagt. Indien deze waarden worden opgeteld bij de waarden ter plaatse van de ontwikkeling dan wordt ruim onder de grenswaarden gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0033.png"

4.6.4.2 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet een belemmering van de ontwikkeling en vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6.5 Externe veiligheid

Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan onder meer de externe veiligheidsaspecten. Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Hierbinnen worden twee normstellingen gehanteerd:

Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.

Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.

Besluit externe veiligheid transportroutes

Sinds 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht. In dit besluit zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming geregeld voor zover de risico's worden veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast beoogt dit besluit te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Hiervoor bevat het besluit onder andere regels over de wijze waarop de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk moet worden gemaakt en de wijze waarop dit risico transparant wordt afgewogen ten opzichte van toe te laten ruimtelijke ontwikkelingen. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) / Regeling basisnet

Het basisnet beoogt een duurzaam evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren, de bebouwde omgeving langs die wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren en de veiligheid van omwonenden. Op basis van de Wvgs worden in de Regeling basisnet, de tot het basisnet behorende infrastructuur vastgelegd inclusief de daarbij behorende risicoplafonds.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Krachtens het Bevi moeten alle besluiten in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke Ordening integrale aspecten van externe veiligheid afwegen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

4.6.5.1 Onderzoek

Er is door Prevent Adviesgroep een onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid (zie Bijlage 15).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0034.png"

Figuur 4.5.1 Ligging plangebied op signaleringskaart EV

Risicovolle inrichtingen

Er vindt binnen het plangebied geen risicovolle activiteiten plaats. Daarnaast voorziet de ontwikkeling ook niet in een risicovolle activiteit. De nieuw te realiseren functies worden beschouwd als kwetsbare objecten.

Risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied

Voor risicovolle activiteiten is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In de omgeving van het plangebied bevinden zich risicovolle activiteiten binnen inrichtingen en Bevi-inrichtingen.

In onderstaand tabel zijn de inrichtingen nader beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0035.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0036.png"

Tabel 4.5.5.1 Risicovolle inrichtingen nabij plangebied

Het plangebied is gelegen buiten de berekende plaatsgebonden risicocontouren (PR=10-6) en veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico van Bevi inrichtingen en overige risicovolle activiteiten binnen inrichtingen.

Het plangebied is gelegen op 65 meter afstand van het LPG-reservoir en 73 meter afstand van het LPG-vulpunt van tankstation Shell Plesmanlaan Zuidzijde. Het invloedsgebied heeft een omvang van 150 meter rondom het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir. Het plangebied is daarmee deels gelegen binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation. Het LPG-tankstation zal echter buiten gebruik worden gesteld en worden gesloopt tijdens de aanleg van de Leidse Ring Noord onderdeel Plesmanlaan (het uitvoeringsbesluit hiervoor is op 22 juli 2021 vastgesteld, de werkzaamheden zijn gepland voor 2022/2023). Hierdoor zal het LPG-tankstation ter plaatse niet meer aanwezig op het moment dat de transformatie van het Pesthuis gereed zal zijn. Hierdoor kan een verdere beschouwing en berekening van het groepsrisico achterwege blijven. Gezien het bovenstaande vormt het LPG-tankstation geen belemmering van de voorgenomen ontwikkeling. Middels een voorwaardelijke verplichting (3.4.1) is geborgd dat het LPG-tankstation weggaat. De aanwezigheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor buisleidingen voor het transport voor gevaarlijke stoffen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

De dichtstbijzijnde hoge druk aardgas buisleiding van Gasunie is gelegen op 1,25 km afstand ten oosten van het plangebied (buisleiding W-515-05). Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van buisleiding W-515-05.

Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van buisleidingen. De aanwezigheid van buisleidingen met gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen over (spoor) wegen

Voor transportroutes voor gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Het plangebied is gelegen op 154 meter afstand van het spoortraject Leiden - Den Haag en LeidenAlphen a/d Rijn (nr. 6 in figuur 2). Over de betreffende spoorvakken vindt geen bulktransport plaats van gevaarlijke stoffen.

De dichtstbijzijnde basisnetroutes voor transport over de weg zijn gelegen op 1,5 km afstand ten westen van het plangebied (Rijksweg A44) en 3,5 km afstand ten oosten van het plangebied (Rijksweg A4). Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de A44. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de Rijksweg A4 een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Het plangebied is daarmee gelegen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A4, maar ruim buiten het relevante deel van het invloedsgebied (355 meter) vanwege het transport van GF3-stoffen. De Rijksweg A4 is gelegen op meer dan 200 meter van het plangebied. Een verantwoording en berekening van het groepsrisico is op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet vereist. Wel dienen de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid te worden beschouwd.

De dichtstbijzijnde provinciale weg die vrijgesteld is voor het transport van gevaarlijke stoffen in bulk is de N206. De kruising Plesmanlaan/Haagse Schouwweg (nr. 7 in figuur 4.5.1) die deel uitmaakt van de N206 is gelegen op 1 km afstand van het plangebied. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de N206.

Het plangebied is gelegen op ca. 25 meter van de Plesmanlaan (nr. 8 in figuur 4.5.1). De Plesmanlaan maakt vanaf de A44 tot de kruising Haagse Schouwweg deel uit van de N206. Vanaf de kruising Haagse Schouwweg in oostelijke richting maakt de Plesmanlaan geen deel uit van het routeringbesluit van de gemeente Leiden. Voor dit deel van de Plesmanlaan is momenteel een ontheffing verleend voor het transport van LPG-tankwagens voor de bevoorrading van het LPG-tankstation Shell Plesmanlaan Zuidzijde. Zoals bovenstaand is aangegeven zal dit LPG-tankstation buiten gebruik worden gesteld en gesloopt tijdens de aanleg van de Leidse Ring Noord onderdeel Plesmanlaan. Op dat moment vindt er ook geen transport van LPG meer plaats over dit betreffende deel van de Plesmanlaan. Hierdoor zal er geen transport van LPG meer plaatsvinden over dit betreffende deel van de Plesmanlaan op het moment dat de transformatie van het Pesthuis gereed zal zijn. Hierdoor kan een verdere beschouwing en berekening van het groepsrisico van de Plesmanlaan achterwege blijven. Gezien het bovenstaande vormt de Plesmanlaan geen belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

Beschouwing rampbestrijding en zelfredzaamheid calamiteit met LT3-stoffen op de A4

Ten behoeve van de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid is het volgende scenario beschouwd: Calamiteit met een tankwagen met toxische vloeistoffen (LT3-stoffen) op de Rijksweg A4.

Scenario

Bij een calamiteit bij een tankwagen met een toxische vloeistof (LT3-stoffen) kan de inhoud vrijkomen. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Deze toxische wolk kan afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden richting het plangebied drijven en over het plangebied komen te liggen.

Bestrijdbaarheid

Bij het vrijkomen van een toxische gaswolk kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.

Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Mobiliteit van de aanwezigen

Binnen het plangebied is reeds ter plaatse van de Pesthuislaan 4 Philadelpia, een dagbesteding waar minder zelfredzame personen werkzaam zijn, aanwezig in het plangebied. Dit betreft een bestaande functie die in de beoogde ontwikkeling gehuisvest wordt in Pesthuislaan 3/3a. Daarnaast zijn binnen het plangebied geen nieuwe functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. Dit betreft de realisatie van horeca, kantoorruimten, hotel, short stay woonruimten, zaal voor culturele doeleinden en een hostel. Uitgangspunt is dat de personen in de gebouwen zelfredzaam zullen zijn.

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buitenlucht (PGS3). Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Indien desalniettemin bij een toxische wolk door de hulpdiensten wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. De huidige infrastructuur biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.

Om de tijd dat veilig geschuild kan worden zo lang mogelijk te maken is de regels geborgd dat een aanwezig mechanisch ventilatiesysteem op eenvoudige wijze handmatig uitgeschakeld moet kunnen worden. Dit is opgenomen in artikel 3.4.2 Voorwaardelijke verplichting mechanisch ventilatiesysteem.

4.6.5.2 Conclusie

De normen voor externe veiligheid zoals aangegeven in het Bevi, het Bevt en het Bevb vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel moet op grond van het Bevt de mogelijkheden om de omvang van een ramp te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid worden beschouwd. Voor de Rijksweg A4 zijn deze aspecten in voorliggend paragraaf beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Milieueffectrapportage

4.7.1 Beleidskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsplicht te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

4.7.2 Onderzoek

Het Pesthuiscomplex wordt gerenoveerd en heringericht. Het terrein en de historische gebouwen worden heropend voor een breed publiek: eten, slapen, werken en cultuur. Overdag en 's avonds zal er een mix van activiteiten zijn in het Pesthuis: het hostel en in de openbare ruimte: een grote foodhal, een co-working ruimte, hotel en een multifunctionele zaal: biedt ruimte aan bedrijven voor presentaties en vergaderingen. Met uitzondering van gedeeltelijke nieuwbouw van het hostel voor maximaal 60 kamers, zal de herontwikkeling worden gerealiseerd in de bestaande historische gebouwen. Het grootste deel zal dus worden gerealiseerd met inpandige verbouwingen. Naast het bestaande cellencomplex, dat zal worden omgebouwd naar een hostel. Daarnaast zal in het noordelijk deel van het plangebied een beperkte nieuwbouw gerealiseerd worden waarbij een kelder wordt gerealiseerd en op de begane grond, eerste etage en tweede etage hostelfuncties worden gerealiseerd. In totaal zullen er 170 slaapplekken worden gerealiseerd waarvan maximaal 60 slaapplekken in de nieuwbouw.

Samenvattend kan gesteld worden dat hier gaat om een renovatie en herstructurering van historische gebouwen met enkel een toevoeging van een hostel voor maximaal 60 slaapplekken (en een grondoppervlakte van 160 m2). Voor het overige zullen de historische gebouwen blijven bestaan en enkel van bestemming (gebruik) wijzigen.

Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat enkel een gebruikswijziging (bestemmingswijziging) in bestaande panden niet hoeft te worden beschouwd als een (wijziging) van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld onder D 11.2. van de D-lijst in de bijlage van het besluit m.e.r. Ook beperkte uitbreiding leidt veelal niet tot een andere conclusie.

Met betrekking tot het hostel wordt nog specifiek gewezen op uitspraak van de Raad van State over een uitbreiding van een hotel van 53 kamers naar 100 kamers, met zwembad, sauna, etc. Verder wordt het bestaande parkeerterrein uitgebreid. (ECLI:NL: RVS: 2019:1668). De Raad van State heeft in deze uitspraak geconcludeerd dat hier geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, waardoor het Besluit m.e.r. niet van toepassing is.

4.7.3 Conclusie

Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Verkeer en parkeren

4.8.1 Beleidskader

Regionale mobiliteitsagenda

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.

Op het moment van opstellen van deze bestemmingsplantoelichting, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.

Mobiliteitsnota 2020-2030

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat de gemeente Leiden aan de vooravond staat van belangrijke transities voor energie, klimaat en mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kan worden geconcludeerd dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat het autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit wordt modal shift genoemd. Hierdoor wordt gezorgd dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

1. Leiden als fietsstad

2. Lopen krijgt meer ruimte

3. Stimuleren Openbaar Vervoer

4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur

5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten

6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem

7. De juiste parkeerder op de juiste plek

8. Ondersteunen deelconcepten

9. Gebruik maken van nieuwe technologie

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

Parkeervisie 2020-2030

Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.

Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.

Het plangebied is gelegen in de 'Leiden Bio Science Park'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:

  • parkeren vindt alleen op eigen terrein plaats en niet in de openbare ruimte, met uitzondering van het Schilperoortpark en omgeving.
  • Parkeren gebeurt zo veel mogelijk buiten het zicht, met aandacht voor levendigheid in de plinten van de parkeervoorzieningen.
  • Centrale parkeervoorzieningen lossen het parkeren van auto's zo veel mogelijk op.
  • De loopafstanden van de centrale parkeervoorzieningen naar de bestemming zorgen voor levendigheid en ontmoeting in de openbare ruimte. Hierbij wordt rekening gehouden met acceptabele loopafstanden voor diverse doelgroepen (CROW).

Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020

In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. De beleidsregels hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

4.8.2 Onderzoek

Ontsluiting

De belangrijkste benaderingen voor langzaamverkeer zijn via de noordzijde (vanaf het station, via LUMC richting Leiden Bio Science Park) en zuidzijde (vanaf het centrum. Ook de Darwinweg wordt in de Nota fietsroutes als regionale fietsroute aangemerkt).

Voor voetgangers zijn vrij direct alle entrees zichtbaar en goed bereikbaar. Voor de fietsers worden voorzieningen bij aankomst aangeboden. Om beide benaderingen met één ingreep te bedienen is een langere voorziening gepland tussen de noord- en zuidbenadering in, zodat direct bij aankomst de fiets gestald kan worden en zwerffietsen voorkomen worden. Om te zorgen dat het voorterrein fietsvrij blijft, wordt hierop gehandhaafd door de exploitanten van het Pesthuis.

Het plangebied ligt tussen de Plesmanlaan, onderdeel van de Leidse Ring en de Darwinweg, die het Leiden Bio Science Park ontsluit.

In het plangebied zelf wordt autoverkeer zo veel mogelijk vermeden. Slechts laden/lossen, mindervaliden en bewoners zijn toegelaten op het terrein. Hiervoor wordt de bestaande toegang tot het terrein aan de Plesmanlaan behouden. Dit zorgt voor een autovrij, groen voorterrein ten noorden van het cellencomplex, aansluitend op het park.

Het laden/lossen zal via de Pesthuislaan plaatsvinden. Deze heeft een krap profiel, hetgeen direct ene beperking oplegt aan de afmetingen van het vrachtvervoer. Dit zal dan ook met kleinschalige middelen gebeuren.

Parkeren

Autoparkeren

De parkeerbehoefte op het terrein is berekend conform de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. De parkeerbehoefte is bepaald in de parkeerbalans. De balans is opgenomen als Bijlage 17 bij de toelichting van het bestemmingsplan. Uit de parkeerbalans volgt dat op het maatgevende moment op de werkdag in de avond een gesaldeerde parkeerbehoefte van 130 parkeerplaatsen nodig is. Conform de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 wordt deze parkeerbehoefte opgevangen in een nieuw te realiseren parkeergarage nabij Naturalis.

De maaiveldplekken die behouden blijven worden ingezet als bewonersplekken conform de geldende parkeernormen. Parkeren voor mindervaliden zal uit minimaal 2% van het totaal aantal plekken bestaan en direct bij de hoofdentree van het Pesthuis worden geplaatst.

Fietsparkeren

De fietsparkeerbehoefte op het terrein is berekend conform de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. De huidige behoefte aan fietsparkeerplekken wordt gesaldeerd met het huidige parkeertekort. De fietsparkeerbehoefte is bepaald in de parkeerbalans. De balans is opgenomen als Bijlage 18 bij de toelichting van het bestemmingsplan. Uit de fietsparkeerbalans volgt dat op het maatgevende moment op de werkdag in de nacht een gesaldeerde parkeerbehoefte van 144 parkeerplaatsen nodig is. Deze behoefte wordt opgevuld en gerealiseerd op eigen terrein.

Verkeersaantrekkende werking

Om de verkeersgeneratie te bepalen is door Goudappel een verkeergeneratieonderzoek uitgevoerd. In Bijlage 16 zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen.

In het onderzoek is uitgegaan van onderstaand programma:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0037.png"

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is aangesloten bij landelijke parkeer- en verkeersgeneratiekencijfers van kennisinstituut CROW uit publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. In de berekening is de verkeersgeneratie voor de werkdag bepaald. Conform CROW moet een factor 1,11 toegepast worden voor woningen om te komen van een weekdag naar een werkdag. Voor commerciële dienstverlening en kantoren moet een factor 1,33 worden aangehouden.

Binnen de bandbreedte van de CROW verkeersgeneratiekencijfers wordt het gemiddelde aangehouden, conform het beleid van de gemeente Leiden.

Het gebied ligt conform het parkeernormenbeleid van Leiden in het gebied 'IV Bio Science Park'. Dit is vergelijkbaar met het gebied 'schil centrum' uit CROW publicatie 381. De verkeersgeneratiekencijfers zijn weergegeven in tabel 2.1. Deze zijn gebaseerd op de gemiddelde verkeersgeneratiekencijfers uit CROW publicatie 381 voor zeer sterk stedelijk gebied / schil centrum. De verkeersgeneratie is weergegeven in tabel 3.2 (weekdag) en tabel 3.3 (werkdag).

De verkeersgeneratie van de horeca (foodhallen) is als volgt bepaald: 4 x de parkeereis conform de parkeernorm van de gemeente Leiden (functie: restaurant). De verkeersgeneratie van de congresfunctie (multifunctionele zaal) is als volgt bepaald: 4 x de parkeereis conform de parkeernorm van de gemeente Leiden (functie: congrescentrum).

Op basis van het bestemmingsplan "Leiden Bio Science Park en station" kennen de gronden van het Pesthuis de bestemming 'Maatschappelijk-3'. Binnen deze bestemmingen zijn maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Op basis van artikellid 1.41 moet onder maatschappelijke voorzieningen het volgende verstaan worden: voorzieningen zoals gezondheidszorg, (para)medische en verpleegvoorzieningen, bejaardenvoorzieningen, verzorgingshuizen, welzijnsvoorzieningen, cultuurvoorzieningen, sociale voorzieningen, religieuze voorzieningen, musea, bibliotheken, onderwijsvoorzieningen, wetenschappelijk onderzoek, openbare dienstverlening en verenigingsleven. Op basis van deze begripsomschrijving wordt van een worstcasescenario uitgegaan. Als volgt is gekozen voor werk- en dagbesteding in de berekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0038.png"

In de bestaande situatie kent het plangebied de volgende theoretische verkeersgeneratie per weekdagetmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0039.png"

In de toekomstige situatie kent de ontwikkeling de volgende verkeersgeneratie per weekdagetmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0040.png"

Gesaldeerd leidt dit tot het aantal nieuwe motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal:

  • 458 motorvoertuigbewegingen.
4.8.3 Verkeersafwikkeling

Om de verkeersafwikkeling in kaart te brengen is een kruispuntenanalyse uitgevoerd (zie Bijlage 19). Er is onderzoek gedaan naar de doorstroming op nabijgelegen kruispunten:

  • kruispunt Darwinweg - Vondellaan - Plesmanlaan;
  • kruispunt Pesthuislaan - Plesmanlaan.

De resultaten uit het onderzoek zijn in deze paragraaf beknopt omschreven.

Kruispunt Darwinweg - Vondellaan - Plesmanlaan

Er is voor dit kruispunt door City Flow een dynamische simulatie uitgevoerd voor de ochtend- en avondspitsperiode (‘Rapportage simulatie Plesmanlaan - Vondellaan 20.560.06’). Uit de studie blijkt dat er sprake zal zijn van een sterk verbeterde en acceptabele doorstroming in de ochtend- en avondspitsperiode op het nieuwe kruispunt.

De hoogste toename van verkeer als gevolg van de ontwikkeling Pesthuiscomplex Leiden betreft 19 motorvoertuigen per richting per uur is (in de richting van de A44 in het drukste ochtendspitsuur). Dit is een niet significante toename van verkeer (1 auto per 3 minuten) en leidt niet tot een wezenlijk ander verkeersbeeld. Het kruispunt kan dit verkeer dus goed verwerken.

Kruispunt Pesthuislaan - Plesmanlaan

Uit het onderzoek blijkt dat er zowel in de referentie- als de planvariant sprake is van een goede doorstroming van het verkeer.

4.8.4 Conclusie

Het aantal motorvoertuigbewegingen is als volgt:

  • weekdag: 678 motorvoertuigbewegingen;
  • weekdag (gesaldeerd): 458 motorvoertuigbewegingen.

Uit onderzoek blijkt dat het planeffect op de verkeersintensiteiten beperkt is. Voor het kruispunt Darwinweg – Vondellaan – Plesmanlaan geldt dat voor de toekomstige kruispuntvorming er sprake is van een acceptabel doorstroming.

Voor het kruispunt Pesthuislaan – Plesmanlaan is er sprake van een goede doorstroming.

4.9 Water

4.9.1 Beleidskader
4.9.1.1 Beleid Hoogheemraadschap Rijnland

Waterbeheerplan 6

Goed waterbeheer is van levensbelang om in Rijnland te kunnen wonen, werken en genieten. Hoe pakken we dat aan en wat zijn onze plannen voor de komende 6 jaar? In deze nota presenteert Rijnland zijn waterbeheerprogramma (WBP6) voor 2022 – 2028.

De Waterwet en straks de Omgevingswet vereisen dat waterschappen elke 6 jaar de aanpak van hun watertaken vastleggen in een waterbeheerprogramma. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028.

Visie

De omgeving waarin we leven is in beweging. Het klimaat verandert, de biodiversiteit neemt af, grondstoffen raken op, de stikstofuitstoot is te hoog en de vraag naar nieuwe woningen stijgt. Om deze ontwikkelingen het hoofd te bieden, speelt goed waterbeheer de hoofdrol, overal en voor iedereen. Daarom is onze boodschap: alleen samen kunnen we onze leefomgeving gezonder en duurzamer maken.

Maatschappelijke opgaves

Het hoogheemraadschap hanteert in de WBP6 de volgende maatschappelijke opgaves:

  • 4. bijdragen aan klimaatbestendige woningbouw;
  • 5. tegengaan van bodemdaling;
  • 6. versterking van de biodiversiteit;
  • 7. energieneutraal werken;
  • 8. Nederland circulair in 2050.

Keur en uitvoeringsregels

Per 13 mei 2020 is een nieuwe Keur 2020 en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een watervergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterkeringen

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.

Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 5.000 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de aanvrager een watervergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

adfadf

4.9.1.2 Gemeentelijk beleid

Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)

De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.

Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.

De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.

4.9.2 Onderzoek

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

Vooroverleg

Op 14 oktober 2022 heeft ex artikel 3.1.1 Bro bestuurlijk vooroverleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap Rijnland. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan. Wel heeft het hoogheemraadschap een aantal aanvullingen aangedragen voor de beleidsparagraaf en een wijziging aangedragen ten aanzien van de regelgeving van de Keur. Deze voorstellen zijn in deze paragraaf verwerkt.

Beschrijving van het watersysteem

Binnen het plangebied is overig boezemwater aanwezig genaamd Pesthuiswatering. Bij de realisatie van nieuwbouw mogen geen uitloogbare bouwmaterialen worden gebruikt op plaatsen, die in contact zouden kunnen komen met hemelwater. De voorgenomen ontwikkeling heeft hiermee geen invloed op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Verhard oppervlak

Indien door de beoogde ontwikkeling extra verhard oppervlak ontstaat van meer dan 5.000 m2, dient in beginsel ter compensatie van de versnelde afvoer water gegraven te worden. Indien meer dan 5.000 m2 wordt verhard, is een watervergunning van het college van dijkgraaf en hoogheemraden benodigd in verband met versnelde hemelwaterafvoer. Bij uitbreidingen van het verharde oppervlak met per saldo meer dan 5.000 vierkante meter, kan het effect van de versnelde afvoer van neerslag aanzienlijk zijn. Bij deze grote oppervlakken is het belangrijk dat voldoende waterberging op de juiste plaats wordt aangelegd. De juiste afmeting en locatie van deze waterberging kan alleen via een individuele beoordeling worden bepaald. Voor deze gevallen geldt daarom een vergunningplicht.

In de bestaande situatie is het totale terrein voor 7.790 m2 verhard. Door het meer toepassen van groenvoorzieningen in het plangebied en het toepassen van halfverharding wordt het totaal aan m2 aan verhard terrein in de toekomstige situatie 7.450 m2. Dit betreft 340 m2 minder verharding ten opzichte van de huidige situatie. Daarom is geen watercompensatie nodig en is geen watervergunning nodig.

Waterkeringen en overige beschermde gebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen kern- en/of beschermingszone van waterkeringen. Wel is binnen het projectgebied overig boezemwater aanwezig. Deze watergangen bezitten eveneens een kern- en beschermingszone. Voor werkzaamheden binnen deze zones is de zorgplicht van toepassing. De onderhoudsplicht van de overige boezem oppervlaktewateren blijft bij de kadastrale eigenaren liggen. Daarnaast is het gebied niet gelegen binnen een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Veiligheid en beschermde gebieden spelen hiermee geen rol bij eventuele ontwikkelingen binnen het projectgebied. Doordat het plangebied niet ligt ter plaatse van een kern- of beschermingszone van een waterkering, zal geen effect optreden op de veiligheid van een waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00193-0201_0041.png"

Figuur 4.9.1 Uitsnede legger regionale waterkeringen (bron: Hoogheemraadschap Rijnland)

4.9.3 Conclusie

Het aspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Klimaatverandering

4.10.1 Beleidskader

Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.

4.10.1.1 Nationaal beleid
4.10.1.1.1 Nationaal Deltaprogramma

In het Deltaprogramma staan drie deltaplannen met onderzoeken, maatregelen en voorzieningen voor de waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie en de zoetwatervoorziening in Nederland. Het doel van het Deltaprogramma is Nederland nu en in de toekomst beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en de inrichting van het land klimaatbestendig maken.

4.10.1.1.2 Deltaplan Ruimtelijke adaptie

De plannen om het land klimaatbestendig te maken zijn vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Hierin zijn 7 ambities vastgelegd voor een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting van Nederland.

  • 1. Kwetsbaarheid in beeld brengen
  • 2. Uitvoeringsagenda opstellen
  • 3. Risicodialoog voeren en strategie opstellen
  • 4. Meekoppelkansen benutten
  • 5. Reguleren en borgen
  • 6. Handelen bij calamiteiten
  • 7. Stimuleren en faciliteren

4.10.1.2 Provinciaal beleid
4.10.1.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

In de omgevingsvisie Zuid-Holland is het omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving vastgelegd. Daarin zijn ook ambities vastgelegd om de gevolgen van klimaatverandering tegen de gaan. De verwachting is dat er meer extreem weer komt, en hogere temperaturen, wat de gezondheid, leefomgeving, welvaart en veiligheid in het geding brengt. De provincie wil zich beter voorbereiden op zaken als hittestress of wateroverlast na hevige stortbuien en de fysieke leefomgeving zo inrichten dat deze klimaatbestendig blijft.

4.10.1.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

In artikel 6.35a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • A. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • B. overstroming;
  • C. hitte;
  • D. droogte

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

4.10.1.3 Gemeentelijk beleid
4.10.1.3.1 Uitvoeringsagenda 'Leiden biodivers en klimaatbestendig, samen maken wij Leiden groener 2020-2023'

De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen, met als doel om schade te voorkomen en te beperken.

4.10.1.3.2 Convenant klimaatadaptief bouwen

In het convenant klimaatadaptief bouwen zijn minimale eisen vastgelegd voor de ontwikkeling van nieuwbouw. De minimale eisen dragen bij aan het klimaat adaptief maken van ontwikkelgebieden.

4.10.2 Onderzoeksresultaten

Onderstaand is per thema omschreven wat de risico's van de ruimtelijke ontwikkeling zijn op hittestress, droogte, heftige regenbuien door klimaatverandering en overstromingen.

  • Hittestress: in het kader van hittestress is in het plangebied gekozen om veel openbaar groen te intregeren in het plangebied. Daarnaast worden beschutte plekken gerealiseerd, waaronder mensen in de schaduw kunnen verblijven. Zo worden er bomen in het plangebied gerealiseerd. Water wordt in het plangebied geïntegreerd, waardoor verkoeling in het plangebied mogelijk is.
  • Droogte: Er wordt geen aanvullende verharding toegepast. Zo bestaat het terrein rondom het hostel van het plangebied uit een groen karakter met een verblijfskarakter, waaronder zitgroen en beplanting.
  • Heftige regenbuien/overstroming: het water van heftige regenbuien wordt opgevangen in de waterstructuur in het plangebied. Daarnaast worden de gebouwen voorzien van een schuin dak, waardoor het water geleidelijk kan afstromen. Dit zorgt ervoor dat het waterpeil niet stijgt door de beoogde ontwikkeling.

4.10.3 Conclusie

Er wordt in voorliggend plan zoveel mogelijk rekening gehouden met het voorkomen van de gevolgen door klimaatverandering.

4.11 Duurzaamheid

4.11.1 Beleidskader

Wamtevisie Leiden (2017)

In 2017 stelde de gemeenteraad de Warmtevisie vast. Deze is in 2022 bijgewerkt en opnieuw vastgesteld. In deze visie staat dat Leiden inzet op een mix van duurzame warmtebronnen als andere mogelijkheden voor aardgas, zoals restwarmte, aquathermie en geothermie. Via grotere en kleinere warmtenetten kan deze warmte geleverd worden aan woningen en bedrijfspanden.

Leiden Duurzaam 2030

In het ambitiedocument 'Leiden Duurzaam 2030' staan heldere ambities rondom energie, beperking van CO2 uitstoot en uitputting van grondstoffen. Leiden kent een centrale duurzaamheidsopgave om het stedelijk systeem zo in te richten, dat het in 2030:

  • zijn bijdrage levert aan het terugdringen van de factoren die het leven van huidige en toekomstige generaties belasten, te weten: de CO2-uitstoot, de uitputting van grondstoffen, bodem en drinkwater, de vervuiling van lucht en water, de achteruitgang van de biodiversiteit en het produceren van (rest)afval;
  • is toegestust op de mogelijke effecten van het veranderende klimaat.

Natuurinclusief Bio Science Park

Er is een gebiedsambitiedocument opgesteld voor de nieuwe standaard voor hoogwaardige bouwprojecten om natuurinclusief te bouwen. In het ambitiedocument worden voorbeelden aangedragen en oplossingen verkend om het Leiden Bio Science Park natuurinclusiever te maken.

In het ontwerp van de buitenruimte in het Pesthuiscomplex, zal gezorgd worden voor een natuurinclusieve benadering met betrekking tot flora, fauna en waterberging. Hierbij zullen de gebiedsambities ondersteund worden.

4.11.2 Onderzoek

De ambitie van de gemeente Leiden om aardgas-loos te worden zal met dit project ondersteund worden door in de energievoorziening van het complex naar alternatieve energiebronnen te zoeken. Mogelijkheden voor geothemische aardwarmte in het terrien kunnen onderzocht worden.

Het huidige complex is installatietechnisch sterk verouderd en versnipperd. Het verduurzamen van monumenten is altijd complex en staat vaak op gespannen voet met monumenten kwaliteiten en/of ruimtelijke mogelijkheden. Om de monumentale gebouwen toch te kunnen verduurzamen wordt een infuusstrategie voorgesteld.

Vanuit nieuw toe te voegen duurzame bronnen - die vaak veel ruimte nodig hebben - worden de individuele monumenten gevoed. De duurzame (bij voorkeur geothermische) bron en bijbehorende ruimte-intensieve installaties kunnen plaats vinden in de kelder van de nieuwbouw (capaciteit nader te onderzoeken). Van hieruit kunnen alle gebouwen via het terrein gevoed worden en kan warmte uitgewisseld worden tussen functies dag/nacht.

De distributie van de energie in het gebied vindt plaats in het terrein. Hierdoor zijn in de monumenten zelf geen aanvullende energievoorzieningen nodig en blijft de impact op het monument minimaal.

De infuusstrategie omhelst een transport van energie van en naar het Pesthuis en de woningen er om heen. Hiervoor is een ringleiding in het terrein voorzien, die wellicht gebruik kan maken van de huidige waterstructuur om warmte en koude te transporteren en zo uitwisseling tussen functies mogelijk te maken: het overschot aan warmte in de Foodhal zou het hostel kunnen verwarmen bijvoorbeeld.

4.11.3 Conclusie

Voor het aspect duurzaamheid wordt zorggedragen, zonder dat dit ten koste gaat van de monumentale panden. Hiermee vormt dit aspect geen belemmering.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van regels

De regels van bestemmingsplan Pesthuis zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel Artikel 3 t/m Artikel 9 Bestemmingsregels:

Hoofdstuk 3

Artikel Artikel 10 t/m Artikel 14 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4

Artikel Artikel 15 en Artikel 16 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg van regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Gemengd-1

Voor de bestemming Gemengd-1 is gekozen gezien de verscheidenheid aan functies in het voormalige Pesthuis. Onderdeel van het plan is om in het voormalige Pesthuis een multifunctionele zaal, kantoren (waaronder co-working en flexplekken) op het gebied van de sector Life, Science & Health of gerelateerd aan het Life, Science & Health kenniscluster, hotel, short stay en foodhallen te realiseren. Aangezien het niet mogelijk is om voor al deze functies een aparte bestemming op te nemen en tevens nog enige flexibiliteit te behouden, is gekozen voor een overkoepelende bestemming zoals de bestemming 'Gemengd-1'.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat deze functies niet eerder in gebruik mogen worden genomen dan dat de bestaande bedrijfsactiviteiten van de Bevi-inrichting, het LPG-tankstation, ter plaatse van de Plesmanlaan 6 te Leiden zijn beëindigd en beëndigd blijven. Deze bepaling is opgenomen, om te garanderen dat de functies gerealiseerd kunnen worden en niet in het invloedsgebied van het LPG-tankstation vallen. Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen in artikel 3.4.1.

Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te zorgen dat de tijd dat veilig geschuild kan worden zo lang mogelijk wordt gemaakt, door in de regels te borgen dat een aanwezig mechanisch ventilatiesysteem op eenvoudige wijze handmatig uitgeschakeld moet kunnen worden. Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen in artikel 3.4.2.

Om een zo goed woon- en leefklimaat, in de akoestische zin, voor de short stay appartementen te realiseren, dienen zij als geluidgevoelige bestemmingen voldoende geluidwering te krijgen om aan de eis uit het Bouwbesluit van ten hoogste 33 dB (cumulatief) binnen te voldoen. De short stay woningen met een geluidbelasting van meer dan 53 dB krijgen als akoestische compensatie een extra gevelwering van +3 dB en van ten minste +5 dB voor contactgeluid t.o.v. de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Hiervoor is een voorwaarde verplichting opgenomen in artikel 3.4.3.

Gemengd - 2

Voor de bestemming Gemengd - 2 is gekozen om maatschappelijke voorzieningen en woonfuncties op één locatie mogelijk te maken. Deze bestemming is opgenomen voor de locaties waar reeds woonfuncties op basis van het overgangsrecht mogelijk zijn. Met voorliggende bestemming worden de woonfuncties weer bestemd en gelegaliseerd.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat deze functies niet eerder in gebruik mogen worden genomen dan dat de bestaande bedrijfsactiviteiten van de Bevi-inrichting, het LPG-tankstation, ter plaatse van de Plesmanlaan 6 te Leiden zijn beëindigd en beëndigd blijven. Deze bepaling is opgenomen, om te garanderen dat de functies gerealiseerd kunnen worden en niet in het invloedsgebied van het LPG-tankstation vallen. Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen in artikel 4.4.2.

Artikel 5 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn toegestaan: groenvoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen; speelvoorzieningen; straatmeubilair; inritten en uitritten; voorzieningen voor laden en lossen; kunstobjecten.

Artikel 6 Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor verkeervoorzieningen voor o.a. langzaam verkeer, verblijfsgebied, maar ook parkeervoorzieningen. Tevens zijn groenvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk binnen deze bestemming.

Artikel 7 Water

De bestemming Water is opgenomen voor de gronden waar water- en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn gelegen. Tevens zijn binnen de bestemming groenvoorzieningen, maar ook bruggen mogelijk, waaronder loopbruggen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de bepalingen van omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.

Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 30 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve vande overige geldende bestemming(en), beide mits de bepalingen omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.

Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (artikel 10)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (artikel 11)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (artikel 12)

Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.

Voorwaardelijke verplichting parkeren (artikel 13)

In deze regel is opgenomen dat oprichting van een bouwwerk, verandering van een functie of uitbreiding van bestaand gebruik slechts is toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Het bevoegd gezag mag hiervan afwijken indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Overige regels (artikel 14)

De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 15)

Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregels (artikel 16)

In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is op 14 juni 2022 een anterieure overeenkomst gesloten. Aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd is het opstellen van een exploitatieplan ex artikel 6.12 Wro derhalve niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.2.2 Vooraankondiging

Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.

6.2.3 Participatie

De participatie voor de herontwikkeling van het Pesthuiscomplex is in 2016 gestart. Bij de herontwikkeling zijn voornamelijke de bewoners van de Pesthuislaan betrokken, maar ook andere inwoners van Leiden, ondernemers en andere geïnteresseerden. In eerste instantie werd de participatie door het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en de gemeente samen uitgevoerd. De resultaten van dit traject zijn input geweest voor de Nota van Uitgangspunten (NvU). Op 1 november 2019 droeg het RVB het Pesthuiscomplex over aan Citystone Group (CSG) en de gemeente. Vervolgens is het stedenbouwkundig plan vastgesteld.

Nota van Uitgangspunten - Rijksvastgoedbedrijf

Het RVB organiseerde op 6 oktober 2016 een eerste informatiebijeenkomst voor de bewoners van de Pesthuislaan. Het RVB deelde daar het voornemen tot verkoop. Ook werd verteld dat Naturalis afstand zou doen van het gebruik van het Pesthuis. Er werd verteld dat er een onderzoek gestart werd naar de toekomstmogelijkheden van het Pesthuis en dat er gewerkt werd aan een NvU.

In oktober 2017 volgde een tweede informatiebijeenkomst voor de bewoners van de Pesthuislaan. Hier werd de inhoud van een concept NvU op hoofdlijnen gepresenteerd. De volgende vier aspecten kwamen hierbij aan bod: 1. Programma, 2. Cultuurhistorische waarde 3. Stedenbouwkundige inpassing en 4. Haalbaarheid, een uitleg van de vaststellingsprocedure, een uitleg van de verkoopprocedure en beantwoording van vragen van aanwezigen.

Op 13 maart 2018 vond een debatavond plaats waar bewoners van de Pesthuislaan, andere inwoners van Leiden, ondernemers en andere geïnteresseerden voor waren uitgenodigd. Het thema van de avond was ‘Gebouw zoekt functie’. Namens de gemeente presenteerde de stedenbouwkundige de concept NvU. Een genodigde onafhankelijk expert heeft de concept NvU doorgenomen en haar bevindingen gedeeld. De projectmanager van het RVB lichtte de procedure verder toe. Aansluitend was er een debat tussen de aanwezigen van gemeente, de expert en het publiek in de zaal. Aanwezigen konden hun ideeën en suggesties delen.

In december 2018 werd de NvU vastgesteld door de gemeenteraad. In het vigerend bestemmingsplan worden de woningen rondom het Pesthuiscomplex aangeduid als plekken met een maatschappelijke functie. Wonen is gedoogd. Er is een motie van de VVD en SP aangenomen waarbij de woon en maatschappelijke functie geborgd worden/blijven. Het 2de amendement dat is aangenomen is ‘Houd het Pesthuis een bijzonder gebouw voor de stad.’De verkoopprocedure kon starten met een vastgestelde NvU.

Stedenbouwkundig plan – Citystone Group

Op 1 november 2019 werd de Citystone Group eigenaar van het Pesthuiscomplex. Dit werd gevierd in De Stal. Diverse partijen waren hierbij aanwezig. De bewoners van het Pesthuiscomplex waren uitgenodigd. Een aantal bewoners was aanwezig. De Citystone Group heeft aan de hand van impressies het programma toegelicht waarmee zij de inschrijving hebben gewonnen en koper zijn geworden.

Op 19 oktober 2020 organiseerde het RVB samen met de gemeente een bijeenkomst voor bewoners.

Aanleiding hiervoor was een reactie van een bewoner van de Pesthuislaan die aangaf dat de bewoners niet eerder op de hoogte waren gesteld van de verkoopprocedure en de plannen. Deze zijn tijdens deze sessie nogmaals toegelicht.

Op 12 juli 2021 zijn de bewoners van de Pesthuislaan uitgenodigd door het college van burgemeester en wethouders over De Buurt 2.0 en tevens over het proces rond de herontwikkeling van het Pesthuis.

Voorluitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan is voorgelegd bij de omgeving en voor het participatietraject is een participatieplan opgesteld. De participatie is conform het participatieplan uitgevoerd. Dit participatieplan is vastgesteld in het college van B&W (21.O3841PB) en ter informatie aangeboden aan de gemeenteraad middels een bijlage in een collegebrief.

Op 2 september 2021 en 7 oktober 2021 waren er informatiebijeenkomsten voor de bewoners van de Pesthuislaan. Hier werden het concept stedenbouwkundig plan en de bijbehorende procedures toegelicht. Bewoners konden over de inrichting van het buitenterrein mee praten, zoals over de locatie van (fiets-) parkeerplaatsen en hoe de Citystone Group kan borgen dat er een autoparkeerplaats beschikbaar blijft bij de woningen. De bewoners gaven aan het geen prettig idee te vinden dat er een rondgang komt waar onbevoegden ’s avonds kunnen struinen en voor de huizen langslopen. Er is afgesproken dat er een afsluitbaar hek o.i.d. komt.

Op 14 oktober 2021 presenteerde de architect van de ontwikkelaar het concept stedenbouwkundig aan de inwoners van Leiden, ondernemers en andere geïnteresseerden.

Daarnaast is met vele bedrijven en instellingen op en rondom het Leiden Bio Science Park contact geweest om hen te informeren over het plan en hierbij ook contacten uit te wisselen om invulling voor het programma te geven in het Pesthuis.

Het stedenbouwkundige plan is op 21 december 2021 door de gemeenteraad vastgesteld.

6.2.4 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.

6.2.5 Zienswijzen

Conform de 'Werkwijzer participatie 2018' van gemeente Leiden start de bestemmingsplanprocedure, vanwege het eerder doorlopen participatieproces, met een ontwerpbestemmingsplan en is een voorontwerpbestemmingsplan (met daarbij gangbare inspraakmogelijkheden) niet van toepassing.

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan een ieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.

Ingediende zienswijzen zullen worden betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.