direct naar inhoud van Toelichting Pleysierschool en ISK
Plan: Pleysierschool en ISK
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0087-2001

Toelichting Pleysierschool en ISK

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Delft is voornemens de locatie aan de Aart van der Leeuwlaan 12-14 te herontwikkelen. Op dit perceel was voorheen een basisschool met een gymzaal gevestigd, deze bebouwing is inmiddels gesloopt. Het is de bedoeling op de locatie van een vroegere basisschool twee scholen voor middelbaar onderwijs en een sportzaal te realiseren. Het betreft de Pleysierschool en de Internationale Schakelklassen (ISK). Aan de westzijde van de scholen worden er twee schoolpleinen ingericht alsmede plekken voor (fiets) parkeren.

De nieuwe gebouwen met daarin de twee scholen bieden ruimte aan 250 leerlingen. De Pleysierscholen vallen onder Voorgezet Speciaal Onderwijs (VSO). De onderhavige Pleysierschool is een school met ongeveer 100 leerlingen. De ISK is een regionale voorziening en vangt anderstalige nieuwkomersleerlingen van twaalf tot achttien jaar op die korter dan één jaar in Nederland zijn en niet of nauwelijks Nederlands spreken. De school heeft maximaal 150 leerlingen.

De locatie valt onder het huidige bestemmingsplan 'Voorhof' (vastgesteld 11-06-2014). De locatie heeft momenteel de bestemming 'maatschappelijk', waarbij onderwijsvoorzieningen zijn toegestaan. Het nieuwe gebouw past niet binnen de huidige bouwmogelijkheden, zoals het bouwvlak en de bouwhoogte. Om de herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is daarom een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het onderhavige bestemmingsplan Pleysierschool en ISK voorziet in het benodigde juridisch-planologische kader om de ontwikkeling te kunnen faciliteren. Hierbij wordt de huidige bestemming 'Maatschappelijk' voortgezet onder aanpassing van de bouwmogelijkheden. Ook wordt het bouwvlak en het perceel van de scholen aangepast voor een toekomstbestendige inpassing, waarbij aan de noordzijde van het nieuwe perceel een groenzone wordt bestemd en daarmee ook ruimte biedt aan de aanwezige polderkade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0001.png"

Figuur 1.1: Situering van het plangebied binnen Delft. Bron: Anteagroup.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0002.png"

Figuur 1.2: Situering van het plangebied (rood kader) met daarin daarin het toekomstige bouwvlak (met bouwhoogte). Bron: Anteagroup.

1.2 Begrenzing plangebied

De locatie bevindt zich in het zuidwestelijk kwadrant van de wijk Voorhof. De ontwikkeling van het scholencomplex ligt verder in de Aart van der Leeuwbuurt. Dit is een strook met voornamelijk maatschappelijke voorzieningen, verpleegzorg en wonen in hoogbouwschijven tussen de prinses Beatrixlaan en de Roland Holstbuurt.

Het plangebied is gelegen ten oosten van de Aart van der Leeuwlaan, ten noorden van het Gerrit Achterbergpad, ten westen van de Beatrixlaan en ten zuiden van het parkeerterrein van het kantoor/woomcomplex aan de Simon Vestdijklaan.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0003.png"

Figuur 1.3: Ligging plangebied ten opzichte van omgeving. Plangebied is aangegeven met rode kader. Bron: Luchtfoto 2021, © CycloMedia Technologie B.V.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Voorhof', dat op 11 juni 2014 is vastgesteld. Op de gronden in het plangebied zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen van kracht:

  • Enkelbestemming 'Maatschappelijk'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie I'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie II'.

Binnen het bestemmingsvlak zijn twee bouwvlakken opgenomen, de maximale bouwhoogte bedraagt 4 meter en 6 meter. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de aanwezige polderkering in het noordelijk deel van het plangebied. Deze is niet in het bestemmingsplan geregeld, maar zal bij een nieuw bestemmingsplan wel ruimtelijk relevant worden en worden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan met daarop projectie van plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl (bewerkt door gemeente Delft).

Daarnaast is de 'Facetherziening parkeren' (vastgesteld op 31 mei 2018) van toepassing in het plangebied. In dit parapluplan zijn regels opgenomen voor parkeren, stallen, laden en lossen. Tevens is het voorbereidingsbesluit 'Hyperscale Datacenters' (vastgesteld op 16 februari 2022 door de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening) van toepassing. Tot slot is er een voorbereidingsbesluit 'Flitsbezorging' (vastgesteld op 10 maart 2022 door de gemeenteraad van Delft) van toepassing.

1.4 Opbouw plan

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft Hoofdstuk 2 de toekomstige ontwikkeling van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, 'Omgevingsaspecten en onderzoek', beschrijft de voor bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken en relevante omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. In Hoofdstuk 7 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de beoogde situatie van het plangebied beschreven. Het streefbeeld voor de toekomstige situatie volgt uit Planuitwerkingskader (PUK), zoals opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting.

2.1 Toekomstige situatie

De ontwikkeling moet ruimte bieden aan twee middelbare scholen: de Pleysierschool (Voorgezet speciaal onderwijs) en de Internationale Schakelklassen (ISK, een regionale voorziening voor anderstalige nieuwkomersleerlingen van twaalf tot achttien jaar die korter dan één jaar in Nederland zijn en niet of nauwelijks Nederlands spreken). De scholen hebben naar verwachting respectievelijk 100 en 150 leerlingen. Beide scholen worden in één gebouw gehuisvest met daarbij een sportzaal. De footprint van het gebouw heeft een oppervlakte van ca. 1.435 m2. Bij een groen dak bedraagt de maximale bouwhoogte voor het zuidelijk gelegen schoolgebouw maximaal 13 meter en voor het noordelijk gelegen schoolgebouw met daarboven een sportzaal maximaal 19 meter. Bij de verschillende functies is uitgegaan van de volgende BVO's:

  • Pleysierschool: 1.599 m2.
  • ISK: 1.607 m2.
  • Sportzaal: 1.359 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0005.png"

Figuur 2.1: Impressie van de toekomstige situatie op basis van voorlopig ontwerp bouwplan. Bron: NOAHH en gemeente Delft (2022).

2.1.1 Planuitwerkingskader Pleysierschool en ISK

Het plan voorziet in de herontwikkeling van de locatie Pleysierschool en ISK op het perceel Aart van der Leeuwlaan 12-14.

In het Planuitwerkingskader is aangegeven onder welke ruimtelijke en beleidsmatige voorwaarden herontwikkeling mogelijk is op deze locatie. Het Planuitwerkingskader is het document waarin de gemeente Delft vooraf de relevante beleidskaders en randvoorwaarden die voor de locatie in kwestie gelden opneemt en waar de ontwikkelende partij zich in de verdere uitwerking van zijn plan aan moet houden. Het Planuitwerkingskader geldt als het inhoudelijke eindproduct van de initiatieffase.

2.1.2 Beschrijving voornemen Pleysierschool en ISK

Primair is de opgave om op het perceel twee scholen en de daarbij behorende voorzieningen, waaronder een sportzaal (te verdelen in twee gymzalen) te realiseren. Het gewenste programma komt voort uit de aangeleverde Programma's van Eisen voor de scholen en de sportzaal.

De nieuwe gebouwen met daarin de twee scholen biedt ruimte aan 250 leerlingen. De Pleysierscholen vallen onder Voorgezet Speciaal Onderwijs (VSO). Zij verzorgen specialistisch onderwijs voor een kwetsbare doelgroep die niet in het regulier onderwijs past. Er worden leerlingen onderwezen met (ernstige) gedragsproblemen of met psychiatrische problematiek. De onderhavige Pleysierschool is een school met ongeveer 100 leerlingen. De ISK is een regionale voorziening en vangt anderstalige nieuwkomersleerlingen van twaalf tot achttien jaar op die korter dan één jaar in Nederland zijn en niet of nauwelijks Nederlands spreken. De school heeft maximaal 150 leerlingen.

Voor zowel de ISK als de Pleysierschool dient te worden voldaan aan de Programma's van Eisen. Er is geen sprake van een bandbreedte aan de programma's. De BVO's zoals genoemd in de Programma's van Eisen dienen passend in het maximale bebouwingsvlak te worden opgenomen. Mogelijk kan een deel van het (fiets)parkeren en de schoolpleinen buiten dit bouwvlak worden ingepast. Dit vereist een passende oplossing, waarbij uitgegaan wordt van meervoudig ruimtegebruik en zo min mogelijk verharding. Binnen de ecologische zone is geen verharding toegestaan, noch zijn hier bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

2.1.3 Ruimtelijke kansen

Delft heeft forse ambities voor nieuwbouw van woningen en voorzieningen. Daarnaast ligt de locatie centraal, waardoor ook andere functies en waarden mogelijk een plek kunnen krijgen. In de toekomst kan er veel veranderen in het gebied.

Beatrixlaan

De locatie ligt dicht bij het centrum van de Voorhof langs de Beatrixlaan. De Beatrixlaan heeft in de huidige situatie een grootschalig karakter. Omdat dit karakter niet bij de stad en de functie van deze verbinding past, is intern een verkennende studie verricht naar de mogelijke toekomstige ontwikkeling van deze laan. In die studie zijn 3 scenario's in beeld gebracht en onderzocht, waarbij de laan wordt teruggebracht tot een "dreef" met 2 x 1 rijbanen in plaats van de huidige 2 x 2 rijbanen. Daarnaast zijn ook scenario's in beeld gebracht waarbij de doorgaande verkeersweg geheel vervalt en plaats maakt voor een nieuw park of nieuw stedelijk gebied met onder andere nieuwe woningen en een scenario waarbij de Beatrixlaan gewoon 2 x 2 rijbanen blijft maar dan wel met een afwaardering naar 50 km/u. Er zijn nog geen concrete besluiten voor de Beatrixlaan, maar in de studie die ten grondslag ligt aan onderhavig Planuitwerkingskader is wel onderzocht welke kansen en beperkingen er ontstaan bij de nieuwbouw op het projectgebied voor de Beatrixlaan en vice versa.

Waterstructuur Beatrixlaan en polderkade

Ten aanzien van de waterstructuur zijn er kansen om deze van zowel de Hoge als de Lage Abtswoudsepolder te verbeteren. Op dit moment vormt de watertrap behorend bij het viaduct van de Martinus Nijhofflaan over de Beatrixlaan een ingewikkeld systeem. De polderkade volgt dit ingewikkelde verloop. Ook zijn er veel en lange duikers in het systeem aanwezig, die bij voorkeur door open watergangen worden vervangen.

Daarnaast is de watergang ter hoogte van het perceel doodlopend, wat niet past binnen een goed en robuust watersysteem. Als het viaduct kan vervallen, dan kan zowel het watersysteem van beide polders als de polderkade worden verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0006.png"

Figuur 2.2: Gewenste aanpassing legger Delfland.

Bij de ontwikkeling is daarnaast de (toekomstige) ligging van de polderkade van belang. Met het Hoogheemraadschap is een definitieve ligging van de polderkade overeengekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0007.png"

Figuur 2.3: Definitieve ligging polderkade. Bron: Anteagroup.

Energie en duurzaam bouwen

Delft wil in 2050 een energie neutrale stad zijn zodat er geen CO2-emissies meer afkomstig zijn van fossiele energiebronnen én gebruikte energie lokaal wordt opgewekt. Een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit gaat er samen met een lage milieubelasting. Dit sluit naadloos aan op de maatschappelijke trend: zorgvuldig en omgevingsbewust wonen, werken en leven. De ambities zijn opgenomen in en geborgd via het Planuitwerkingskader, zie 2.1.1.

Circulaire Economie - Afval

In het kader van het streven naar een circulaire economie hebben bedrijven die daar een bewuste inbreng in hebben de voorkeur. Dat kan in de eigen bedrijfsvoering, als ook via een goed afvalcontract waarbij diverse grondstofstromen gescheiden worden. Tijdens de ontwikkeling kan worden gekeken naar het gebruik van reeds aanwezige materialen op de locaties. Voor de bouw kunnen herbruikbare materialen gebruikt worden die na demontage ook weer herbruikbaar zijn.

Ecologie en biodiversiteit

De planlocatie is momenteel voor de helft in gebruik als verharde buitenruimte met een groene zoom eromheen. Uitgangspunt is om bestaande bomen en hagen te behouden en in te passen in de ontwikkeling. Deze dragen niet alleen bij aan een prettiger leefomgeving, maar hebben ook een ecologische verbindingsfunctie op buurtniveau. Er zijn echter ook kansen om de ecologische kwaliteit bij benodigde compensatie van bomen en groen te verbeteren. Het plangebied ligt deels in de ecologische hoofdzone langs de Beatrixlaan. In de toekomstige ontwikkeling dient hiermee rekening te worden gehouden. Een robuustere ecologische structuur is gewenst langs deze zijde. Door het gebouw en haar omgeving, als onderdeel van de ontwikkeling, natuurinclusief te bouwen en in te richten, wordt bijgedragen aan deze biodiversiteit en natuurwaarden.

Klimaatadaptatie

In de gemeentelijke strategie voor klimaatadaptatie staan twee inhoudelijke thema's die richting geven aan de wijze waarop bij projecten rekening moet worden gehouden met de klimaatverandering. Zowel de stad inrichten als spons als het hitte-eilandeffect niet laten toenemen vragen om maatregelen die in veel gevallen elkaar versterken. Het is van belang dat de nieuwbouw ontwikkeling (met inbegrip van de inrichting van het onbebouwde deel van het perceel) hieraan een bijdrage levert.

Om de warmte-accumulatie in de stad te beperken wordt ernaar gestreefd zo min mogelijk oppervlak te verharden (zowel op percelen van derden als in de openbare ruimte) en zoveel mogelijk water op te nemen en door een groene inrichting te laten verdampen. Verdamping kan en mag ook op een andere manier, maar die van groen heeft een meerwaarde voor bijvoorbeeld de biodiversiteit en het opnemen van CO2. Om groen ook in de drogere zomerperiode te kunnen laten functioneren is voldoende watervoorraad nodig (spons).

De stad als spons heeft als hoofddoel om het regenwater op te vangen waar het valt en daar ook vast te houden. Het opgevangen water wordt vervolgens zoveel mogelijk gereguleerd beschikbaar gesteld voor omliggende beplanting, zodat het door middel van verdamping (door de planten) wordt teruggegeven. Dit beperkt het watertekort bij droogte en gaat door verdamping hittestress tegen. Daarnaast is meer groen ook van belang voor de gewenste biodiversiteit.

Daarnaast is de gemeente medeondertekenaar van het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Bij het ontwerp van de school en de bijbehorende buitenruimte moet daarom ook het convenant in acht worden genomen.

2.1.4 Ruimtelijk kader

In het ruimtelijk kader worden de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de ontwikkeling verder benoemd. Deze komen voort uit de analyse van de omgeving en de gewenste kwaliteiten van deze toekomstige plek. Een goede inpassing is hierbij van belang, aan alle benoemde randen. Daarnaast vormt de gewenste kwaliteit en identiteit van de scholen en sportzaal tezamen een belangrijk uitgangspunt. De noordelijke hoek dient als 'zoekgebied/reservering' voor toekomstige ontwikkelingen. Aangezien deze ontwikkelingen nog niet duidelijk zijn, kunnen zij in onderhavig bestemmingsplan niet worden meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0008.png"

Figuur 2.4: Uitgangspuntenkaart toekomstige situatie. Bron: PUK Pleysierschool en ISK, Gemeente Delft, 2021.

Voor de twee scholen is op basis van het uitgevoerde onderzoek een nieuwe kavel bepaald, waarmee een goede inpassing op de bestaande en mogelijk toekomstige situatie wordt geborgd. Het perceel heeft een min of meer vierkante vorm, waarbij er aan de noordzijde een nieuwe openbare ruimte ontstaat met enerzijds de polderkade als herkenbaar element en een verbinding voor langzaamverkeer tussen de Beatrixlaan en de Aart van der Leeuwlaan. Hierdoor kan ook een betere groenstructuur worden gerealiseerd. De bebouwing moet binnen het aangeven bouwvlak worden gebouwd. Dit bouwvlak aan de zijde van de Beatrixlaan bepaald op basis van de ruimtelijke structuur waarbij de hoge woonflats worden afgewisseld door iets naar voren geschoven, lagere complexen. Aan de zijde van de Aart van der Leeuwlaan is het bouwvlak afgestemd op de aanwezige bomen. Het lijkt daarbij ook wenselijk dat de bebouwing aan zowel de Beatrixlaan als de Aart van der Leeuwlaan zich duidelijk manifesteert. Aan de noord- en zuidzijde is gezocht naar de uiterste grens in relatie tot de aangrenzende gronden.

De maximale hoogte van het volume is 13 meter voor het zuidelijk gelegen schoolgebouw en maximaal 19 meter voor het noordelijk gelegen schoolgebouw met daarboven de sportzaal. Dubbel of meervoudig grondgebruik met een stapeling van functies is voor de hand liggend bij de inpassing van het programma op deze locatie.

De volumes van de scholen en sportzaal tezamen hebben een alzijdige uitstraling. Daarnaast zijn ze speels en autonoom. De scholen zijn aan elkaar gekoppeld voor het delen van het noodzakelijke programma, en hebben een eigen (gescheiden) buitenruimte van 600 m2 elk.

Een goede inpassing aan de verschillende randen is van belang. Langs de Beatrixlaanzone dient de ecologische hoofdstructuur beter ingepast te worden. Hiervoor wordt een ruimte van 10 meter op het perceel gereserveerd, met daarin nieuwe groenstructuren en kleinere, gevarieerde struiken en bomen. Deze groenstrook vormt ook het talud naar de lager gelegen vergrootte waterpartij met plas/draszone. In de ecologische zone mogen geen verharde buiten- of speelruimtes worden toegepast.

2.1.5 Ontsluiting en parkeervoorzieningen

Ontsluiting perceel

De locatie wordt ontsloten via de Aart van der Leeuwlaan. Het is van belang dat het autoverkeer een zo kort mogelijke route vanaf de hoofdwegenstructuur richting de locatie heeft. Het is niet de bedoeling dat het verkeer van en naar de school door de woonwijk gaat rijden. Het heeft de voorkeur dat de verkeersstromen van de verschillende modaliteiten (fiets, auto, taxi) gescheiden worden, zodat een veilige schoolroute ontstaat voor de kwetsbare verkeersdeelnemers.

Parkeren

Het gemeentelijk beleid gaat er vanuit dat het parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen in principe op eigen terrein wordt opgelost. Omdat het aanleggen van parkeren op eigen terrein slecht inpasbaar is en er in de openbare ruimte nog restcapaciteit aanwezig is, wordt, passend binnen het beleidskader, gekozen voor een oplossing waarbij het parkeren deels in de openbare ruimte wordt opgelost. Er dient voor de ontwikkeling een uitstapzone in het profiel van de Aart van der Leeuwlaan ontworpen te worden, die goed aansluit op de scholen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met het type onderwijs van beide scholen en het aantal taxibusjes dat gebruikt wordt voor het halen en brengen van leerlingen. Een strook waar minstens 10 taxibusjes kunnen stoppen is daarbij het uitgangspunt. Buiten de haal- en brengtijden kan deze strook fungeren als bufferruimte voor het parkeren door buurtbewoners. Voor de parkeereis worden de parkeernormen gehanteerd die zijn vastgesteld in de Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Delft. De locatie ligt in het parkeergebied 'Schil Binnenstad'.

Pleysierschool

De Pleysierschool heeft ongeveer 100 leerlingen met een gedragsstoornis/psychiatrische problematiek (verdeeld over 14 groepen). De parkeernorm voor de school, exclusief halen en brengen, is 2,6 per 100 leerlingen. Dat betekent dus dat er afgerond 3 parkeerplaatsen voor de school nodig zijn (exclusief Kiss & Ride). De parkeernorm voor fietsen is gerelateerd aan de oppervlakte: 14,0 per 100 m2 BVO voor leerlingen en 0,5 per 100 m2 BVO voor docenten. Door de ruime opzet van het schoolgebouw en het soort onderwijs (praktijkgericht) betekent dit dat er volgens de parkeernorm meer fietsparkeerplaatsen nodig zouden zijn dan dat er leerlingen zijn. Dit vraagt om maatwerk. In ieder geval dient voorkomen te worden dat er sprake is van fietsparkeeroverlast in de openbare ruimte.

ISK

De ISK heeft maximaal 150 leerlingen. De parkeernorm voor de school, exclusief halen en brengen, is 2,6 per 100 leerlingen. Dat betekent dus dat er afgerond 4 parkeerplaatsen voor de school nodig zijn (exclusief Kiss & Ride). Ook voor deze school geldt een fietsparkeernorm van 14,0 per 100 m2 bvo, respectievelijk 0,5 per 100 m2 bvo voor leerlingen en docenten.

Sportzaal

De parkeernorm voor de sportzaal is 1,6 per 100 m2 bvo sportzaal. Dubbelgebruik met de parkeerbehoefte van de school is mogelijk. Bij een volledig functionerende sportzaal bedraagt de parkeervraag 20 parkeerplaatsen voor auto's. Deze vraag manifesteert zich buiten de schooltijden ('s avonds en in het weekend). Voor de sportzaal moeten ook voldoende fietsenstallingen worden gerealiseerd op eigen terrein. Door dubbelgebruik van de stallingen van de scholen kan hierin worden voorzien.

Tabel 2.1: Indicatieve inschatting parkeervraag. Bron Bron: PUK Pleysier school ISK, Gemeente Delft, 2021.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0009.png"

2.1.6 Openbare ruimte

Het projectgebied grenst aan vier zijden aan openbare ruimte en percelen van derden. Bij de voorgestane ontwikkeling zullen alle vier de zijden gaan grenzen aan openbare ruimte, die deels afgestemd zullen worden op de toekomstige nieuwbouw.

Aart van der Leeuwlaan (oostzijde)

De Aart van der Leeuwlaan vormt de ontsluiting naar de twee scholen. In verband hiermee wordt de openbare ruimte ter plaatse heringericht. Hierbij blijven de volwassen platanen behouden en ontstaat bij de scholen een heldere zone met ruimte voor halen en brengen. Buiten de schooltijden kan deze haal- en brengstrook ook voor parkeren worden gebruikt. De overgang tussen openbaar en privé wordt mee-ontworpen in de vorm van hagen.

De parkeervakken worden regelmatig onderbroken met een kleine groenstrook voor een betere groene inpassing. Daarnaast worden de plantvakken van de bestaande platanen vergroot voor de levensduur en kwaliteit.

Beatrixlaan (westzijde)

Aan de kant van de Beatrixlaan wordt indien nodig de bestaande watergang vergroot en bij voorkeur samengevoegd met de zuidelijker gelegen watergang. Over een breedte van 10 meter wordt er een flauw talud met een natuurvriendelijke oever aangelegd, met beplanting passend bij de ecologische functie van de Beatrixlaan.

Polderkade (noordzijde)

Aan de noordzijde van het nieuwe perceel ontstaat een ruimte ter plaatse van de aanwezige polderkade. Het is de bedoeling om langs deze ruimte een verbinding voor voetgangers en fietser van de Aart van der Leeuwlaan naar de Beatrixlaan toe te voegen. Tevens is de bedoeling hier groen aan toe te voegen zodat deze ruimte ook als oost-west verbinding kan fungeren voor flora en fauna. Bovendien biedt het groen een aantrekkelijkere route voor voetgangers en fietsers.

De verbinding via het Gerrit Achterbergpad blijft vooralsnog bestaan. Hierdoor wordt de polderkade meer zichtbaar en ontstaat een duidelijkere route tussen de twee lanen. Daarnaast kan een voetgangersverbinding langs de ontwikkeling Marcushof hier ook onderdeel van uit gaan maken. Het is belangrijk dat met de nieuwbouw rekening wordt gehouden met de gewenste sociale veiligheid van deze openbare ruimte. Ook wordt vanaf deze nieuwe verbinding een toegang voor langzaam verkeer naar de noordelijke school en schoolplein mogelijk.

Gerrit Achterbergpad (zuidzijde)

Het bestaande fietspad blijft behouden en biedt de mogelijkheid voor een ontsluiting van het schoolplein van de zuidelijke school en er worden 6 nieuwe langsparkeerplaatsen aan de zijde van de school ingepast. De noodzakelijke verbinding vanaf de Aart van der Leeuwlaan naar het voorterrein van de naastgelegen woonflat blijft behouden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

De NOVI heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing zijn.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt het Rijk een aantal regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen onder andere project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, gronden van defensie, grote rivieren en Waddenzee en waddengebied. Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.

Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte werd de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard gemotiveerd te worden met behulp van drie opeenvolgende treden. Deze treden borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 van het Bro gewijzigd. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een functie of dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de (economische) behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en tot slot afwegen of de ontwikkeling negatieve ruimtelijke gevolgen tot gevolg kan hebben.

De toetsing aan de hierboven aangehaalde Ladder voor duurzame verstedelijking is alleen aan de orde indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De ontwikkeling betreft twee schoolgebouwen en een bijbehorende sportzaal, te gebruiken voor twee scholen voor middelbaar onderwijs: de Pleysierschool en de Internationale Schakelklas (ISK). De huidige bestemming 'Maatschappelijk' maakt het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinderopvang, onderwijs, religie, bibliotheken, openbare dienstverlening en verenigingsleven met uitsluiting van uitvaart/begraafplaatsen, gevangeniswezen en defensie/militaire zaken reeds mogelijk. Onderhavig nieuw bestemmingsplan vergroot de bouwmogelijkheden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Aangezien nog niet duidelijk is in hoeverre sprake is van een uitbreiding van meer dan 500 m2 oppervlakte, waarbij sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is zekerheidshalve een laddertoets opgesteld.

De toetsing aan de Ladder is opgenomen in paragraaf 4.13.

3.1.4 Waterwetgeving- en beleid

Waterwet

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet vormt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:

  • Het doelmatig inzamelen en verwerken van overtollig afvloeiend hemelwater;
  • Het doelmatig nemen van maatregelen in openbaar gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.

Wet ruimtelijke ordening en de watertoets

De watertoets is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en sinds 2003 wettelijk verplicht. De watertoets houdt in dat ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of projectontwikkelaar) worden afgestemd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies.

Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:

  • Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;
  • Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.

3.2 Provincie

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.

Richtinggevende ambities

In de Omgevingsvisie zijn de volgende zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta. Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level. De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool. De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied wordt ingezet op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.
  • 4. Energievernieuwing. Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.
  • 5. Best bereikbare provincie. De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving. Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

Beleidsopgaven

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Hieronder zijn de voor onderhavig project relevante beleidsopgaven nader toegelicht, te weten het behouden en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de energietransitie in de gebouwde omgeving en stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

Behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

  • Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  • Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0010.png"

Figuur 3.1: Soorten ruimtelijke ontwikkelingen. Bron: Anteagroup.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Ontwikkeling in het licht van de beleidsopgave behouden en versterken ruimtelijke kwaliteit

De bescherming van ruimtelijke kwaliteit is ook geborgd in de omgevingsverordening, hier wordt aan getoetst in paragraaf 3.2.3.

Energietransitie in de gebouwde omgeving

De provincie zet zich in voor energiebesparing en -opwekking in bestaand stedelijk gebied, zoals bij beheer en renovatie van woningen (verduurzaming voorraad), woningbouw en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw. Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk, cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie.

Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. In deze tijd is het ondenkbaar dat er niet energiezuinig of zelfs energieneutraal wordt gebouwd al dan niet in combinatie met een decentrale hernieuwbare energievoorziening. De provincie is een groot voorstander van aardgasloze wijken, zowel bij nieuwbouw als renovatie.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een energiezuinige bouw met gebruik van decentrale hernieuwbare energievoorzieningen. In de duurzaamheidsparagraaf 4.14 is beschreven hoe omgegaan wordt met de energietransitie.

Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie wil bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), ofwel de bebouwde ruimte, beter benutten. De provincie verstaat daaronder: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet de nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.

De ontwikkeling is volgens de ladder voor duurzame verstedelijking een nieuwe stedelijke ontwikkeling aan te merken. De ontwikkeling vindt plaats binnen het BSD. De ontwikkeling is in paragraaf 4.13 getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.2 Omgevingsprogramma Zuid-Holland

Het Omgevingsprogramma Zuid-Holland bevat de maatregelen waarmee Gedeputeerde Staten invulling geven aan de ambities en beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Aan de beleidskeuzes zijn werkingsgebieden verbonden.

Het omgevingsprogramma doet geen uitspraken die specifiek van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.3 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van Provinciale Staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen die worden gesteld aan gemeentelijke bestemmingsplannen, met als doel het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

3.2.3.1 Ruimtelijke kwaliteit (artikel 6.9)

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid van artikel 6.9 (aanvullende ruimtelijke maatregelen);
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Met de nieuwe stedenbouwkundige opzet is ruimtelijke kwaliteit van de transformatie geborgd. Er wordt rekening gehouden met bestaande stedenbouwkundige patronen en hoogteaccenten in de omgeving. De ontwikkeling is met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit in lijn met de omgevingsverordening.

Beeldkwaliteitsparagraaf

De kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied. Karakteristiek voor Zuid-Holland zijn de delta-, veen-, rivieren- en kustlandschappen. Deze moeten herkenbaar blijven. Een richtpunt beschrijft hoe de provincie de kwaliteit van een gebied bij nieuwe ontwikkelingen wil behouden of versterken. Bij aanpassingen in het landschap, zoals bij woningbouw of aanleg van wegen, moet de initiatiefnemer hiermee rekening houden. Een plan dat de kwaliteiten van een gebied versterkt is in ieders belang. Bij kwaliteit gaat het om meer dan alleen 'mooi'. Er moet evenwicht zijn in de functionaliteit, duurzaamheid en de beleving van een gebied.

De kwaliteitskaart bestaat uit vier hoofdlagen met daaronder gespecificeerde lagen. In het vervolg van deze paragraaf is nagegaan welke lagen van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling en welke richtpunten daarbij van belang zijn. Per laag is beoordeeld op welke wijze rekening is gehouden met de verschillende richtpunten uit de kwaliteitskaart.

I. Laag van de ondergrond

Deze laag gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water.

Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten hiervan en de kleicomplexen en wateren van de delta. Ieder complex stelt zijn eigen eisen aan ontwikkelingen. Dit vraagt om een logische relatie tussen de ondergrond en het menselijk handelen.

In figuur 3.2 is te zien dat er één laag van toepassing is op het plangebied. Deze en de bijbehorende richtpunten betreffen de volgende:

1. Rivierdeltacomplex – jonge zeeklei

  • a. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijk processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0011.png"

Figuur 3.2: Laag van de ondergrond met 'jonge zeeklei' (groen) ter plaatse van de onderhavige

ontwikkeling. Bron: Kwaliteitskaart, Provincie Zuid-Holland.

Beoordeling van de relevante richtpunten:

De onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op de dynamische natuurlijk processen of zoet-zoutovergangen. Daarnaast betreft het een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en doet daarmee geen afbreuk aan patronen of reliëf in het landschap. In de huidige situatie is het terrein ook bebouwd. Archeologie betreft echter wel een aspect dat van belang is voor het plangebied. In paragraaf 4.10 is het aspect archeologie nader uitgewerkt. Er is een dubbelbestemming archeologie opgenomen. De dubbelbestemming gaat gepaard met een vergunningsprocedure waarin het archeologisch belang kan worden beoordeeld en afgewogen.

II. Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

De laag van de cultuurlandschappen is de laag van het zichtbare landschap en het (grondgebonden) nut. Het agrarisch landschap is beeldbepalend in het buitengebied van Zuid-Holland. Dicht bij de stad vinden we een veelheid aan verschillende cultuurlandschappen. Naast deze cultuurlandschappen worden delen van de provincie gekenmerkt door natuurlandschappen. Deze gebieden kennen geen agrarisch gebruik en hebben een (relatief) natuurlijk karakter. Deze diversiteit aan landschapstypen wordt als een belangrijke kracht van Zuid-Holland beschouwd.

De Laag van de cultuur- en natuurlandschappen is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling. De landschappen zijn gelegen buiten de stedelijke gebieden.

III. Laag van de stedelijke occupatie

Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elk hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent. Rotterdam als hardwerkende stad aan de haven, Den Haag als vredesstad aan zee of Delft dat techniek verenigt met cultuurhistorie.

Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen (en het landschap) zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied.

In figuur 3.3 is te zien dat er één laag van toepassing is op het plangebied. Deze en de bijbehorende richtpunten betreffen de volgende:

Steden en dorpen

  • a. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • b. Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • c. Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • d. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • e. Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • f. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • g. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • h. Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • i. Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0012.png"

Figuur 3.3: Laag van de stedelijke occupatie met stad (roze) ter plaatse van de onderhavige

ontwikkeling. Bron: Kwaliteitskaart, Provincie Zuid-Holland.

IV. Laag van de beleving

De vierde laag bestaat uit de beleving van Zuid-Holland. Deze laag gaat over zorgvuldig omgaan met wat van waarde is in combinatie met het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde van de provincie. Het betreft bijzondere plekken van cultuurhistorische waarde, maar gaat ook over het zorgdragen voor een recreatief toegankelijke provincie met een heldere groenstructuur als basis.

De Laag van de beleving is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling. De cultuurhistorische en recreatieven waarden liggen niet binnen het plangebied.

3.2.3.2 Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)
  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

De ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. De ontwikkeling wordt in paragraaf 4.13 getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3.3 Regionale waterkeringen (artikel 6.22)

In het noordelijk deel van het plangebied bevindt zich een waterkering. De locatie is bepaald in artikel 2.2. In de omgevingsverordening is het volgende bepaald met betrekking tot waterkeringen:

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden waarop een regionale waterkering ligt als bedoeld in artikel 2.2, bestemt die waterkering als zodanig.
  • 2. Een bestemmingsplan voor gronden die deel uitmaken van een beschermingszone langs een regionale waterkering, bestemt die beschermingszone als zodanig of duidt die als zodanig aan.
  • 3. Voor het bepalen van de omvang van de gronden, bedoeld in het eerste lid en in het tweede lid, wordt uitgegaan van de door de beheerder van de waterkering vastgestelde legger.
  • 4. Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.
  • 5. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het vierde lid wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

De relatie van de ontwikkeling m.b.t. waterkeringen en andere wateraspecten wordt behandeld in paragraaf 4.12.

3.2.4 Regionaal Waterplan Zuid-Holland 2022-2027 en andere beleidsdocumenten

Regionaal Waterplan Zuid-Holland 2022-2027

Het regionaal waterprogramma bevat de uitwerking van het beleid van de provincie Zuid-Holland. Het regionaal waterprogramma beschrijft in ieder geval wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water: de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Grondwaterrichtlijn, de Drinkwaterrichtlijn, de Richtlijn Overstromingsrisico's en de Zwemwaterrichtlijn.

Het omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland wordt gevormd door de omgevingsvisie, het omgevingsprogramma en de omgevingsverordening.

Er zijn drie hoofdthema's bijgewerkt: Kwaliteitsverbetering van het omgevingsbeleid, Klimaatadaptatie en Verandering van wetgeving

Andere beleidsdocumenten

Het waterbeleid van de provincie Zuid-Holland is naast het Regionaal Waterplan Zuid-Holland opgenomen in de volgende vastgestelde beleidsdocumenten:

  • Het waterbeleid met een ruimtelijke component staat in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Vanuit de ambitie om Zuid-Holland een duurzame, concurrerende en leefbare Europese topregio te laten zijn, bevordert de provincie de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Die rode draad door de Visie ruimte en mobiliteit staat centraal in het beleid voor water, bodem en energie.
  • Het beleid voor waterkwaliteit staat in de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2022-2027. Voor een klein aantal onderdelen blijft het provinciale waterplan 2016-2021 ongewijzigd van kracht. Hierin staan de doelen van de provincie met betrekking tot maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater.
  • De provincie Zuid-Holland heeft in 2019 haar klimaatadaptatiestrategie gepresenteerd. De Uitvoeringsagenda Provincie Zuid-Holland 2021-2023 is een voortzetting van de klimaatstrategie van de provincie.

3.3 Gemeente

3.3.1 Omgevingsvisie Delft 2040

Op 15 juli 2021 heeft de raad de Omgevingsvisie Delft 2040 vastgesteld. In deze visie staat wat voor stad Delft in de toekomst wil zijn. De gemeente geeft in deze visie de gewenste ontwikkeling weer van de leefomgeving binnen de gemeente. Dit is de omgeving waarin de Delftenaar woont, werkt en zijn/haar vrije tijd doorbrengt. De Omgevingsvisie is de eerste stap van de invoering van de Omgevingswet in Delft. De Omgevingsvisie Delft 2040 vervangt de Stadsvisie en de Ruimtelijke Structuurvisie Delft 2030.

Belangrijke speerpunten tot 2040 van de Omgevingsvisie zijn het toevoegen van 15.000 woningen en 10.000 banen. De ruimte hiervoor moet binnenstedelijk worden gevonden. De Omgevingsvisie gaat daarom uit van stedelijke verdichting en functiemenging in stedelijke dynamische gebieden.

De omgevingsvisie onderscheidt een zestal opgaven, namelijk:

  • Delft als stad van innovatie en technologie;
  • Historie, innovatie en creativiteit kleurt cultuur en toerisme in Delft;
  • Delft, waar het goed en gezond leven is;
  • Duurzaam Delft is klaar voor de toekomst;
  • Delft met voorzieningen voor iedereen;
  • Delft bereikbaar.

Daarnaast is Delft opgedeeld in een aantal deelgebieden met elk eigen gedefinieerde koersen. Het plangebied in de wijk Voorhof behoort tot het deelgebied 'wijken'. De sterke en levendige wijken van Delft staan voor gebiedseigen uitdagingen. Het toevoegen van maatschappelijke waarde aan een gebied en de stad als geheel staat altijd voorop.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van de Pleysierschool voor Voorgezet Speciaal Onderwijs (VSO). Dit is een verbrede VSO, met aandacht voor cluster 4-problematiek, een schoolvorm die de stad momenteel nog mist volgens de eigen visie. De nieuwe Pleysierschool is zo'n cluster 4 school, en zal daarmee ook kwalitatief bijdragen aan de vraag naar VSO.

Het ISK een regionale voorziening en vangt anderstalige nieuwkomersleerlingen van twaalf tot achttien jaar op die korter dan één jaar in Nederland zijn en niet of nauwelijks Nederlands spreken. Op de bestaande VO-locaties is onvoldoende ruimte beschikbaar om de 150 leerlingen in deze onderwijsvorm permanent te huisvesten. Er zal namelijk 1 schoolgebouw gesloopt worden. Daarnaast heeft de gebrekkige huisvesting invloed op de kwaliteit van het onderwijs. Er is daarom behoefte aan een permanente oplossing voor huisvesting van 150 leerlingen op het ISK.

In de huidige situatie maakt de Pleysierschool mede gebruik van de verouderde gymzaal aan de Slauerhofflaan, waar naar verwachting een hoge druk ontstaat. Er is tevens in de huidige situatie vraag naar tenminste twee extra zaaldelen om aan de ruimtebehoefte te voldoen van de omliggende scholen. Het realiseren van een sportzaal sluit daarnaast aan bij de behoefte van sportverenigingen en draagt bij aan de verduurzamingsambities.

Met de vestiging van deze twee scholen en sportaccomodatie wordt voorzien in een versteviging van het diverse onderwijsaanbod. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de omgevingsvisie.

3.3.2 Kadernota 2021

In de Kadernota zijn de ambities ('opgaven') voor de stad geformuleerd. Delft zet onder meer in op het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven en kennisinstellingen, het voorzieningenniveau en de woningvoorraad. Voor een goed en aantrekkelijk economisch ecosysteem is een blijvende stimulerende omgeving nodig: van een passend aanbod van bedrijfsvastgoed, excellente dienstverlening van de gemeente, goede verbindingen voor OV, auto en fiets, vergroten van gelijke kansen in het onderwijs en ruimte voor onderwijsfaciliteiten, tot bereikbaarheid van sport en een aanbod van verschillende typen woningen voor verschillende doelgroepen. Verder heeft Delft in 2040 hoogwaardige en moderne voorzieningen voor alle inwoners van de stad. Het gaat hierbij om toekomstvaste en bij de tijd behorende voorzieningen die inwoners van alle leeftijden en met alle levensstijlen kunnen bedienen.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in het benodigde voorzieningenaanbod op onderwijs en sport en is in lijn met de Kadernota.

3.3.3 Beleidsnota bouwhoogten Delft

Deze nota bevat een analyse en onderbouwing van de maximaal toelaatbare bouwhoogten in Delft. Daarbij is rekening gehouden met onder andere het stadsbeeld van Delft en het zicht op de kerktorens in de historische binnenstad. De nota is niet bedoeld als absolute norm voor hoogbouw, maar als leidraad bij het ontwikkelen van hoogbouw in Delft.

Het bestemmingsplan maakt geen bouwhoogtes mogelijk boven de 40 meter. Voor de onderhavige ontwikkeling is geen Hoogbouw Effect Rapportage benodigd. Voorts is de architectuur in de wijk Voorhof neutraal en zijn de toppen van de torens zijn niet of nauwelijks verbijzonderd. Voor de hogere woongebouwen is de galerijflat, met zijn sterke horizontale belijning, het overwegende type. De diepte van de woongebouwen, ook van de hoogbouw bedraagt over het algemeen niet meer dan 12 meter. De hoge flats hebben derhalve een ruimtelijke werking van slanke schijven. Vanwege het vrij gelijkmatige beeld, de grote maten van de openbare ruimte en het vele groen, kan het wijzigen van de bouwhoogtekarakteristiek bijdragen aan de verlevendiging van deze stadsdelen.

Het onderhavige bestemmingsplan met een gelaagde bouw van ca. 13 - 19 meter hoog is derhalve in lijn met de Beleidsnota bouwhoogten Delft.

3.3.4 Beleid hogere waarden wet geluidhinder

In het kader van ruimtelijke plannen of reconstructies van geluidbronnen wordt onderzocht wat de geluidsbelasting aan de gevels van de aanwezige geluidsgevoelige functies is. Als de in de Wet geluidhinder (Wgh) opgenomen voorkeursgrenswaarden wordt overschreden, maar de uiterste toegestane grenswaarde niet en maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen niet doelmatig zijn of deze overwegende bezwaren ontmoeten, dan is het mogelijk om ontheffing te verkrijgen: een zogenaamde hogere waarde besluit. Voorwaarde is wel dat een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. In het rapport 'Beleid hogere waarden wet geluidhinder' (geactualiseerd april 2013) is het gemeentelijk beleid opgenomen met betrekking tot deze hogere waarden.

Of sprake is van in de Wet geluidhinder (Wgh) opgenomen voorkeursgrenswaarden wordt in paragraaf 4.3 behandeld.

3.3.5 Nota Groen

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.

De groenstructuren langs de grotere wegen maken onderdeel uit van de stedelijke Ecologische Hoofdstructuur zoals opgenomen in de Nota Groen. Ecologisch verbindt het netwerk de stad met het buitengebied via een raster van ecologische verbindingszones. Uitgangspunt is dat de bestaande groen- en waterstructuur in stand wordt gehouden en waar mogelijk worden versterkt.

Indien door een ontwikkeling groen in omvang en/of kwaliteit achteruit gaat of zelfs verdwijnt, is het uitgangspunt dat dit gecompenseerd dient te worden, in de vorm van nieuw groen, verhoging van de kwaliteit van het groen of in de vorm van een bijdrage in de Ecologiereserve (financiele compensatie). Voor de bepaling van de invulling van de compensatieplicht is o.a. van belang de bijdrage en waarde van groen in de stedelijke structuur te bepalen en ook de bestemming van het groen speelt een rol.

Het onderdeel van deze ecologische structuur heeft in het bestemmingsplan de functie aanduiding 'ecologische verbindingszone' gekregen. Dit bestemmingsplan maakt in de bestaande ecologische structuren geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, langzaam verkeerroutes zijn op grond van de onderliggende bestemming wel toegestaan. De ecologische verbindingszone dient groen te worden ingericht. Het water uit de waterstructuur wordt verbreed en wordt hiermee robuuster.

In paragraaf 4.14 en 4.15 wordt ingegaan op de manier waarop natuurinclusief en klimaatadaptief gebouwd en ontwikkeld wordt. In het Planuitwerkingskader dat is opgesteld voor onderhavige ontwikkeling worden de nabijgelegen groenstructuren geborgd. Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met de Nota.

3.3.6 Mobiliteitsprogramma Delft 2040

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2021 definitief ingestemd met het Mobiliteitsprogramma Delft 2040. De stad wil de komende jaren groeien in aantal inwoners en arbeidsplaatsen wat leidt tot meer mobiliteit en extra drukte op de beschikbare ruimte. Om een gezonde doorgroei van de stad mogelijk te maken met een goede bereikbaarheid, is een nieuwe balans nodig tussen de toenemende mobiliteitsvraag en de schaarse openbare ruimte in de stad.

Het mobiliteitsprogramma toont de visie voor de komende 20 jaar, tot 2040, om de stad bereikbaar en leefbaar te houden. Om dit mogelijk te maken wordt ingezet op een mobiliteitstransitie waarbij de infrastructuur in de stad beter wordt benut door voorrang te geven aan ruimte, efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit. Het openbaar vervoer en de fiets moeten in snelheid, gemak en veiligheid een meer aantrekkelijk alternatief worden voor de auto. Ook de deelauto kan als alternatief voor de particuliere auto bijdragen aan efficiënter autogebruik.

Concreet zijn de belangrijkste pijlers van het beleid:

  • Ruimte geven door ruimte te maken voor:
    • 1. meer verblijfsruimte en minder ruimte voor verplaatsen.
    • 2. ruimte maken door minder autoritten.
    • 3. ruimte maken door minder autoparkeren.
  • Meer schone en actieve/ gezonde verplaatsingen in de vorm van lopen of fietsen.
  • Verkeersnetwerken en hun onderlinge samenhang aanpassen.
  • Openbare ruimte verbeteren.
  • Innovatieve vormen van vervoer stimuleren die bijdragen aan de doelstellingen van het mobiliteitsprogramma.
  • Innovatieve vormen van vervoer stimuleren die bijdragen aan de doelstellingen van het mobiliteitsprogramma.
  • Tegengaan van 'vervoersarmoede'.
  • Verbeteren van de verkeersveiligheid.

De verkeersaspecten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden behandeld in paragraaf 4.1.

3.3.7 Nota Parkeernormen 2018 - update 2021

Het parkeernormenbeleid van de gemeente Delft is erop gericht om bij bouwontwikkelingen in voldoende parkeercapaciteit voor zowel de auto als de fiets te voorzien. Parkeernormen zijn er niet voor om bestaande tekorten aan parkeerplaatsen op te lossen.

De gemeente Delft kiest als basis voor haar autoparkeernormen de parkeerkencijfers uit CROW publicatie 317: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. De parkeerkencijfers van het CROW hebben tevens de input gevormd voor de oude Nota Parkeernormen 2013. Bij het toepassen van de parkeerkencijfers van het CROW zijn de onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • ln de gebieden binnenstad en schil binnenstad geldt het minimale parkeerkencijfer als referentiepunt. ln alle overige gebieden wordt het gemiddelde parkeerkencijfer als referentiepunt gehanteerd. Een uitzondering op deze toedeling is het Delftse autoluwplusgebied. ln dit voornamelijk voetgangersgebied is een geslotenverklaring van kracht, gereguleerd met behuIp van kentekenherkenning. Extra autoverkeer is in dit gebied ongewenst, daarom is in dit gebied de parkeernorm nul en is de Autoluwplusregeling van kracht. ln het autoluwplusgebied worden geen nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Dit betekent ook geen parkeerplaatsen op eigen terrein.
  • Binnen de parkeerkencijfers van het CROW wordt onderscheid gemaakt naar mate van stedelijkheid en ligging in de stedelijke zone. De mate van stedelijkheid is voor de gemeente Delft vastgesteld op de hoogste categorie: zeer sterk stedelijk (dit betekent dat er in de gemeente Delft per vierkante kilometer gemiddeld meer dan 2.500 adressen gevestigd zijn). De ligging in de stedelijke zone kan per bouwontwikkeling verschillen. Bij het bepalen van de stedelijke zone wordt de ligging van de voordeur als uitgangspunt gehanteerd.

Er kan voor één of meerdere functies binnen een bouwontwikkeling sprake zijn van bijzondere omstandigheden op basis waarvan een alternatieve toepassing van parkeernormen wenselijk is. Voor deze alternatieve toepassing is in de Facetherziening Parkeren (artikel 5.3 onder a) een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Via bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van de normatieve parkeerbehoefte.

Wanneer verwacht wordt dat een bouwontwikkeling vergezeld zal gaan met een relatief hoog fietsgebruik, en er derhalve meer fietsparkeerplaatsen gerealiseerd worden dan de norm voorschrijft, kan een reductie op de parkeernorm voor de auto toegepast worden. De hoogte van deze reductie is locatieafhankelijk en verschilt per situatie.

De parkeerbehoefte als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt behandeld in paragraaf 4.1.

3.3.8 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen.

Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.

De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan het vigerende waterbeleid in paragraaf 4.12.

3.3.9 Waterstructuurvisie (2006)

De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 92 m² per hectare. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen.

De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan het vigerende waterbeleid in paragraaf 4.12.

3.3.10 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast beschrijft het gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) hoe we de aankomende jaren (vanaf 2022 tot en met 2026) invulling zullen geven aan onze watertaken en hoe dit bijdraagt aan onze ambities. Daarmee geeft het vGRP ook een onderbouwing van de rioolheffing.

Afvalwaterzorgplicht

De gemeente is verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Traditioneel doet de gemeente dit door het aanleggen en onderhouden van een rioleringsstelsel. Dat stelsel vervoert, in tegenstelling tot de decentrale voorzieningen, afvalwater van huishoudens en bedrijfspanden naar de waterzuivering. De laatste jaren is er ook aandacht voor decentrale waterzuivering, waarbij afvalwater lokaal gezuiverd en hergebruikt of geloosd wordt.

Hemelwaterzorgplicht

De gemeente is verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (regen, sneeuw en hagel) dat op openbaar terrein terecht komt. Op particulier terrein is primair de eigenaar verantwoordelijk voor de verwerking en vertraagde afvoer van hemelwater. Er zijn verschillende manieren waarop gemeentes invulling geven aan deze inspanningsverplichting. Afkoppelen is niet altijd wenselijk, zo zijn gebieden met een beperkte waterbergingscapaciteit in principe niet geschikt voor afkoppelen aangezien bij afkoppelen de afvoer naar het oppervlaktewater toeneemt. Uitgangspunt is het gescheiden inzamelen en afvoeren van hemelwater. Het hemelwater gescheiden van de vuile afvalwaterstroom verwerken is een meer duurzame invulling van de zorgplicht dan gemengd inzamelen. Het gemengd inzamelen en verwerken van hemelwater en vuilwater is een erfenis uit het verleden die vooral in de oudere delen van de stad nog vaak voorkomt. Nadeel van gemengde verwerking is dat schone waterstromen vuil worden en dat de kans groter is dat de openbare ruimte en inwoners met vuil afvalwater in aanraking komen.

De gemeente anticipeert op klimaatveranderingen zodat het risico op wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk wordt beperkt. Het rioleringsstelsel is en wordt ontworpen om bij normale neerslag het water te kunnen afvoeren. Hiertoe wordt de landelijke richtlijn aangehouden voor de berekening van benodigde capaciteit. Bij extreme buien kan wateroverlast ontstaan. Dit betekent dat er mogelijk een aantal keren per jaar enige tijd water op straat blijft staan.

Grondwaterzorgplicht

De verantwoordelijkheden van de gemeente op het gebied van grondwater zijn genuanceerder dan de andere twee zorgplichten: er geldt een inspanningsverplichting ('zoveel mogelijk') in plaats van de resultaatverplichting (afvalwater) of de inspanningsverplichting (hemelwater) wanneer perceeleigenaren hemelwater redelijkerwijs niet kúnnen afvoeren naar het oppervlaktewater of de bodem (hemelwaterzorgplicht). In het kort stelt de grondwaterzorgplicht de gemeente niet verantwoordelijk voor de grondwaterstand. De perceeleigenaar is primair verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwaterlast op eigen terrein. Dit geldt ook voor funderingsproblemen. Wel is de gemeente in sommige gevallen verantwoordelijk voor het zo veel mogelijk beperken van structurele nadelige gevolgen van grondwateroverlast (te hoge) of -onderlast (te lage grondwaterstand). De gemeente is verplicht haar grondwaterzorgplicht na te komen om structurele nadelige gevolgen van grondwateroverlast zo veel als mogelijk te beperken. Zij kan hierop worden aangesproken.

Toepassing van het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026 vindt plaats bij de uitwerking van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.11 Duurzaam- en natuurinclusief bouwen

Delft Energieneutraal 2050

Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:

  • 1. het verminderen van de vraag door energiebesparing bij eindgebruikers;
  • 2. het toepassen van duurzame bronnen;
  • 3. het (verder) optimaliseren van de toepassing van fossiele bronnen naar energie-efficiency en betrouwbaarheid.

Beleid duurzaam bouwen

Het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.

De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan.

De gemeentelijke GPR ambities worden conform RPK periodiek aangescherpt als gevolg van landelijke ontwikkelingen en aanscherping van wet- en regelgeving en de doelstellingen per ruimtelijke ontwikkeling worden door de gemeente als bouwheer geborgd.

Voor de te ontwikkelen gebouwen geldt voor alle functies een GPR Gebouw Score, waarbij minimaal de volgende scores behaald moeten worden:

  • DPG* 8.0, waarbij Energie en Milieu afzonderlijk minimaal 7.5;
  • Gezondheid 8.0;
  • Gebruikskwaliteit 8.0;
  • Toekomstwaarde 8.0.

* DPG staat voor Duurzaamheids-Prestatie-Gebouwen en omvat zowel Energie als Milieu.

Visie op weg naar een circulair Delft in 2050

Met een groeiende wereldbevolking en consumptie per persoon groeit ook het belang om grip te krijgen op alle producten en grondstoffen die we gebruiken. Er moet minder of anders gebruik gemaakt worden van de voorraden en natuurlijke hulpbronnen die we tot onze beschikking hebben. Daarom is het van belang dat ook in Delft wordt toegewerkt naar een circulaire economie. Een circulaire economie is een economisch systeem van gesloten kringlopen, waarin grondstoffen, onderdelen en producten hun waarde zo min mogelijk verliezen en hernieuwbare energiebronnen worden gebruikt.

De belangrijkste ambitie is een 100% circulaire economie in 2050, gelijk aan de landelijke ambitie uit het Rijksbreed programma Circulaire Economie. In deze visie is de ambitie uiteengezet in ambities per 'prioritaire keten'. Dit gaat om Bouw, Biomassa & voedsel, Kunststoffen, Maakindustrie en Consumptiegoederen.

Voor de uitvoering van de Visie op weg naar een circulair Delft in 2050, wordt nog een Uitvoeringsplan Circulaire Economie opgesteld.

Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen

Op 30 september 2021 is de nota Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen door de gemeenteraad vastgesteld. Om de kwaliteit van de stedelijke omgeving te behouden en te versterken is een integrale aanpak op het gebied van leefbaarheid, gezondheid, economie en natuur noodzakelijk, dat moet leiden tot een natuurinclusieve stad. Een natuurinclusieve stad is een dynamische groene, gezonde en levendige stad voor mens, dier en plant. Om natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in Delft vorm te geven is gekozen om een concreet kader te ontwikkelen voor natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in samenhang met klimaatadaptieve maatregelen. Overigens blijft de wet Natuurbescherming met inbegrip van de zorgplicht gelden voor elk project.

De natuurinclusieve maatregelen gelden zowel bij nieuwbouw als bij renovatie. De maatregelen kunnen worden door vertaald naar diverse schaalniveaus en elementen.

Er is onderscheid gemaakt in:

  • Het inbouwen van specifieke voorzieningen voor specifieke (plant- en dier) soorten (bv. nestkasten voor mussen, insectenstenen)
  • Gebouw gebonden ingrepen (bv. groene daken en gevels)
  • Gebouw gebonden omgeving/buitenruimte (bv. (collectieve) tuinen op eigen perceel). De omgeving betreft de niet-bebouwde ruimte of buitenruimte, behorend bij de ontwikkeling en een zone van 50 cm tot 2 meter rondom de ontwikkeling of binnentuin. Bij gebiedsontwikkelingen kunnen maatregelen eventueel ook gekoppeld worden aan de openbare ruimte.
  • Openbare ruimte (bv. pocketparks, natuurspeelplaatsen, bermen, wegen, taluds etc.).

Besluit bodemenergiesystemen

De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en de Verordening en Beleidsregel gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft 2015. De 'hardware' die bodemenergie mogelijk maakt dient in beginsel weggewerkt te worden op eigen terrein en niet in de openbare ruimte.

Duurzaamheidsambities onderhavige ontwikkeling

De ambities voor duurzaamheid en natuurinclusief bouwen zijn uitgewerkt in paragraaf 4.14.

3.3.12 Klimaatadaptiestrategie

In 2019 is de Klimaatadaptatie Strategie vastgesteld door de gemeenteraad. De strategie is vooral een visie op Klimaatadaptatie in Delft. De strategie uit 2019 gaat over heel Delft en over alle domeinen, dus zowel over de openbare ruimte als over private percelen (inclusief bebouwing).

In de Delftse strategie zijn de volgende 2 inhoudelijke speerpunten geformuleerd:

1. Een veerkrachtig systeem met maximale sponswerking

2. Geen toename van hittestress

In 2018 heeft Delft het Convenant Klimaatadaptieve Bouwen getekend. Partners in het convenant zijn onder andere de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Delfland, de meeste gemeenten, maatschappelijk organisaties en projectontwikkelaars. Op basis van de gemeentelijke klimaatadaptatiestrategie (2019) en het provinciale convenant (2018) heeft de gemeente Delft de ambities en regels voor klimaatadaptief bouwen uitgewerkt in de 'Beleidsregel Klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering' (2022).

Daarmee is het beleidsthema klimaatadaptatie voor nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering in het beleid van de gemeente Delft verankerd. Het doel van de beleidsregel is het verminderen van (1) wateroverlast, (2) hittestress, (3) droogte en (4) bodemdaling en daarnaast het vergroten van de biodiversiteit (5). Onderdeel (6) “overstromingen” is niet nader uitgewerkt in de beleidsregel want dit is belegd bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

De toetsing aan het convenant met betrekking tot het watersysteem vindt plaats in paragraaf 4.12. Op de overige aspecten binnen klimaatadaptatie wordt ingegaan in paragraaf 4.15.

3.3.13 Ambities en regels klimaatadaptief bouwen

In oktober 2022 is door het college het beleid 'Ambities en regels klimaatadaptief bouwen, Beleidsregel Klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering' vastgesteld. In deze beleidsregel zijn de ambities en regels voor klimaatadaptief bouwen voor de gemeente Delft aangegeven. In het Planuitwerkingskader (PUK), opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting, wordt aandacht gevraagd voor het klimaatadaptief inrichten van de locatie met als richtlijn het vasthouden en bergen van een bui van 60 mm per m2. Dit kan als waterberging maar ook als alternatieve vasthoudmaatregelen.

De toetsing aan het convenant met betrekking tot het watersysteem vindt plaats in paragraaf 4.12. Op de overige aspecten binnen klimaatadaptatie wordt ingegaan in paragraaf 4.15.

3.3.14 Warmteplan Delft 2021

In december 2021 heeft de gemeenteraad van Delft de Transitievisie Warmte (Warmteplan Delft 2021) vastgesteld. Het Warmteplan is een visie document en geeft voor de bestaande bebouwde omgeving een eerste inzicht in de mogelijkheden voor aardgasvrij verwarmen per buurt. Per CBS buurt is door CE Delft met behulp van het model CEGOIA het warmte alternatief met de laagste nationale kosten berekend. Het CEGOIA-model berekent de nationale kosten van duurzame warmteopties. Dit is een eerste modelmatige benadering op basis van kentallen. Op basis van deze modelberekeningen komt voor dit plangebied all-electric na 2030 als voorkeurstechniek voor de bestaande situatie naar voren. De warmtetechniek voor de bestaande bebouwing van een buurt is niet per se de meest logische oplossing voor de nieuwbouw in diezelfde buurt.

Voor de nieuwbouw ontwikkelingen in dit plangebied zijn warmtenetten en bodemenergiesystemen (WKO) eventueel gezamenlijk met de Protestantse Christelijke Bejaardenhuisvesting (Marcushof) het meest geëigende en duurzame alternatief voor verwarming en koeling zonder aardgas.

De mogelijkheden voor aardgasvrij verwarmen van de voorgenomen ontwikkeling staan beschreven in het  Planuitwerkingskader en worden meegenomen in het het bouwplan voor de scholen en de sportzaal.

3.3.15 Monumentenbeleid 2007-2017

Een belangrijk onderdeel in het gemeentelijke monumentenbeleid zoals opgenomen in de beleidsnota Monumentenbeleid 2007-2017 is het in de ruimtelijke planvorming benoemen en waar mogelijk beschermen van cultuurhistorische waarden: van gebouwen, objecten en (deel)structuren. Het beleid voor de periode vanaf 2017 moet nog opgesteld worden, maar zal wat betreft ruimtelijke ordeningsaspecten zoveel mogelijk het huidige beleid voortzetten.

De toetsing met betrekking tot cultuurhistorie wordt gedaan in paragraaf 4.11.

3.3.16 Welstandsnota Delft

De Woningwet (2003) verplicht gemeenten om eigen welstandsbeleid te formuleren. Welstandsoordelen mogen volgens die wet alleen gebaseerd zijn op criteria die worden genoemd in een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Het doel van de Welstandsnota Delft (maart 2021) is:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een door de gemeenteraad vastgesteld inhoudelijk kader waarmee de rechtszekerheid voor de burger wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • meer samenhang bieden in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

De welstandsnota wil vooral duidelijkheid scheppen over de inhoud van de welstandstoets. De toets is gebaseerd op 3 algemene criteria, namelijk:

  • A. Stedenbouwkundige samenhang;
  • B. Evenwichtig gevelbeeld;
  • C. Passende detaillering, materiaal- en kleurgebruik.

Daarnaast worden drie welstandsniveaus onderscheden, die variëren van bijzonder welstandsniveau tot welstandsluw niveau. Deze niveaus corresponderen met drie verschillende gebieden van Delft (zie Figuur 1.14). Deze niveaus betreffen:

  • 1. Bijzonder Welstandsniveau;
  • 2. lobaal Welstandsniveau;
  • 3. Welstandsluw Niveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0013.png"

Figuur 3.4: Welstandskaart gemeente Delft en uitsnede welstandkaart. Bron: Welstandskaart online.

Op bovenstaande Welstandskaart is te zien dat het plangebied grenzend aan de Aart van der Leeuwlaan onder het 'Welstandsluwniveau' valt als ook onder Zone langs hoofdweg, historische routes en zichtlocaties.

Voor het Bijzonder Welstandsniveau geldt dat alle criteria A, B en C van toepassing zijn. Maatgevend bij het bepalen van het lichtpaarse gebied is:

  • alle beschermd stads- en dorpsgezichten;
  • alle monumenten en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen;
  • bebouwing langs hoofdwegen, langs historische routes en zichtlocaties;
  • hoogbouw met een bouwhoogte van 30 meter of meer.

Voor het Globaal Welstandsniveau gelden enkel criteria A en B. Maatgevend bij de keuze van het blauwe gebied is: gebieden en zones rond het historisch gebied van Delft.

In dit gebied zijn zones langs hoofdwegen en historische routes op de kaart gearceerd. Binnen deze zones geldt voor naar de weg gekeerde gevels van hoofdgebouwen dat daarvoor teven criteria C van toepassing is.

De toetsing van het plan aan de Welstandsnota is nader uitgewerkt in paragraaf 4.11.

3.4 Hoogheemraadschap Delfland

3.4.1 Waterbeheersplan 2022-2027

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna: Delfland) de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het programma beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Watertoets

Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het hoogheemraadschap van Delfland.

3.4.2 Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.

3.4.3 Watervergunning

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig,
bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • activiteiten binnen het waterstaatwerk en de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen;
  • activiteiten binnen het waterstaatwerk en bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering.

3.4.4 Handreiking watertoets

Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

  • 1. standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
  • 2. verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 4.12.

3.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de relevante ruimtelijke beleidskaders vanuit het rijk, de provincie, de gemeente en het Hoogheemraadschap.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en onderzoek

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Kader

Door de transformatie van de locatie aan de Aart van der Leeuwlaan verandert in vergelijking met de huidige situatie de parkeervraag en de verkeersgeneratie. De verandering in de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkellocatie heeft ook effect op de omliggende wegen. Ten behoeve van de herontwikkeling en het effect hiervan op de infrastuctuur is door Antea Group (2022) een mobiliteitsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3 bij de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0014.png"

Figuur 4.1: Locatie ten aanzien van een aantal hoofdstructuren. Bron: Gemeente Delft.

4.1.2 Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Als gevolg van de twee middelbare scholen en de sportzaal worden 171,7 motorvoertuigbewegingen per etmaal toegevoegd (zie de onderstaande tabel 4.1). Deze verkeersgeneratie zorgt voor een beperkte toename op de omliggende wegen, op de Aart van der Leeuwlaan is de etmaalintensiteit in 2032 ca. 950 motorvoertuigbewegingen, op de Pierre van Hauwelaan/Martinus Nijhofflaan ca. 4.450 en op de Prinses Beatrixlaan ca. 17.000. De voorgenomen ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve effecten op de doorstroming van wegen en kruispunten rondom het plangebied.

Tabel 4.1: Tabel verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Bron: Anteagroup.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0015.png"

4.1.3 Parkeerbalans

De locatie ligt in het parkeergebied 'Schil Binnenstad'. De parkeernorm voor de school, exclusief halen en brengen is 2,6 per 100 leerlingen. Dat betekent dat er afgerond drie parkeerplaatsen voor de Pleysierschool nodig zijn en vier voor de ISK (exclusief Kiss & Ride). De parkeernorm voor fietsen is gerelateerd aan de oppervlakte: 14,0 per 100 m2 BVO voor leerlingen en 0,5 per 100 m2 BVO voor docenten. De parkeernorm voor de sportzaal bedraagt 1,6 per 100 m2 BVO. Dubbelgebruik met de parkeerbehoefte van de school is mogelijk. Het gemeentelijk beleid gaat er vanuit dat het parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen in principe op eigen terrein wordt opgelost. Omdat het aanleggen van parkeren op eigen terrein slecht inpasbaar is en er in de openbare ruimte nog restcapaciteit aanwezig is, wordt, passend binnen het beleidskader, gekozen voor een oplossing waarbij het parkeren deels in de openbare ruimte wordt opgelost. De parkeernormen worden geborgd in het bestemmingsplan.

4.1.4 Conclusie

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling kan afgewikkeld worden op het omliggende wegennet. De parkeervoorzieningen zijn geborgd in de parkeernormen. Voor het aspect 'verkeer en parkeren' worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht. Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Kader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd. Ten behoeve van de herontwikkeling is door de AnteaGroup het aspect bedrijven en milieuzonering beschouwd. het volledige rapport is als bijlage 2 bij de toelichting meegenomen.

Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009.

De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.

De VNG-brochure bevat specifieke regelingen voor "gemengde gebieden" en "gebieden met functiemenging". Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.

Wanneer er sprake is van functiemenging, dan zijn de richtafstanden uit de VNG-publicatie voor bedrijfsactiviteiten die voldoen aan bepaalde voorwaarden niet van toepassing. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn in dit kader handreikingen opgenomen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in gebieden met functiemenging. In bijlage 4 van de VNG-publicatie is een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen voor gebieden met functiemenging. In deze lijst zijn bedrijfsactiviteiten gecategoriseerd in A, B en C bedrijven:

  • Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden ingevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoodfinfrastructuur.

4.2.2 Toets

Gebiedstype

Het plangebied bevindt zich in de wijk Voorhof in Delft-Zuid. Volgens de VNG-brochure behoren gebieden met een matige tot sterke functiemenging tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. De omgeving rondom het plangebied kan geclassificeerd worden als een 'gemengd gebied'. Er is sprake van bestaande woonfuncties gecombineerd met maatschappelijke functies. Het plangebied is bovendien gelegen naast een grote verkeersontsluitingsweg (Prinses Beatrixlaan).

Omliggende bedrijvigheid

De school is een milieugevoelige functie en daarom dient gekeken te worden naar de ligging t.o.v. omliggende bedrijfsfuncties. Rondom het plangebied bevinden zich enkele functies die bedrijvigheid mogelijk maken:

  • Ten noorden van het plangebied is op de bestemming 'Gemengd' een kantoor en gezondheidscentrum aanwezig (Aart van der Leeuwlaan 8/10);
  • Ten noordwesten van het plangebied is op de bestemming 'Maatschappelijk' een kerk aanwezig (Obrechtstraat 50);
  • Ten noordwesten van het plangebied is op de bestemming 'Maatschappelijk' een middelbare school aanwezig (Obrechtstraat 48).

Het kantoor en het gezondheidscentrum hebben op basis van de VNG-brochure een maximale indicatieve hinderafstand van 30 meter (milieucategorie 2). De afstand tussen het plangebied en de afstand tot deze (gemengde) bestemming bedraagt meer dan 40 meter, hiermee zijn geen knelpunten te verwachten.

Ten opzichte van de maatschappelijke bestemmingen aan de Obrechtstraat (kerk en middelbare school) bedraagt de afstand meer dan 80 meter. Op basis van de planologische situatie zijn hier alleen maatschappelijke bestemmingen mogelijk met een maximale indicatieve hinderafstand van 30 meter (milieucategorie 2). Daarom wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van de omliggende bedrijvigheid sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Gevoelige functies in de omgeving

Voor de beoogde school- en sportbebouwing geldt op basis van de VNG-brochure voor gemengd gebied een indicatieve hinderafstand van 10 meter voor het onderwijs (milieucategorie 2) en 30 meter voor de sportzaal (milieucategorie 3.1). In beide gevallen betreft het een richtafstand voor geluid. Voor een middelbare school geldt ook een richtafstand van 10 meter voor gevaar.

Met de huidige footprint liggen er geen woonvlakken binnen de richtafstand voor geluid en gevaar behorende bij de school. De richtafstand voor geluid geldt ook voor bijbehorende schoolpleinen, gelegen aan de westzijde van de scholen. Er liggen geen woningen binnen 10 meter van het plangebied, dus ook voor het schoolplein wordt voldaan aan de richtafstand.

Er werd met de getoetse footprint niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter voor de sportzaal. De woningen ten zuiden van het plangebied lagen circa 3 meter binnen de richtafstand. Gelet hierop is de sportzaal in noordelijke richting verschoven en is de minimale richtafstand van de sportzaal ten opzichte van de woningen ten zuiden van het plangebied geborgd via het bestemmingsplan.

Functiemenging binnen plangebied

Binnen het plangebied is een combinatie van school- en sportbebouwing voorzien. De school is een milieugevoelige functie. De menging binnen het plangebied van een school met een sportzaal wordt hier daarom ook getoetst. In de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' valt zowel onderwijs als een sportzaal onder categorie B. Deze combinatie is mogelijk bij elkaar, wel dienen het onderwijs en de sportzaal akoestisch van elkaar te worden gescheiden. Daarmee wordt voldaan aan de eisen die aan functiemenging worden gesteld volgens de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is beschouwd in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling van twee scholen voor middelbaar onderwijs en een sportzaal. De conclusies van deze analyse zijn als volgt:

  • In relatie tot omliggende bedrijfsfuncties wordt voldaan aan de maximale indicatieve hinderafstand.
  • Er wordt voldaan aan de indicatieve richtafstand van de school t.o.v. omliggende woonfuncties.
  • Door het opnemen van een aanduiding 'Sportzaal' in het in het bestemmingsplan wordt de indicatieve hinderafstand voor geluid die geldt voor de sportzaal (30 meter) ten opzichte van de omliggende woningen geborgd.
  • Voor de functies binnen het plangebied kan onder voorwaarden (akoestische afscheiding) worden voldaan aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Vanuit de systematiek van 'Bedrijven en milieuzonering' wordt daarmee een voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd. Er bestaat daarbij geen aanleiding om dit aspect nader te onderzoeken. Dit geldt zowel vanuit het plangebied als vanuit de omgeving. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Kader

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidsgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast dient getoetst te worden aan het gemeentelijke geluidbeleid. De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg, spoor en gezoneerd industrieterrein en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van een geluidsgevoelige functie (onderwijs) en het plangebied ligt binnen de geluidszone van gezoneerde wegen.

4.3.2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Voor de nieuwbouw is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd, het volledige rapport is als bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan meegenomen. Doel van het akoestisch onderzoek is om de geluidbelasting op de te projecteren school vanwege nabijgelegen wegen en de trambaan in beeld te brengen. Ook 30 km/h-wegen zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek. Op basis van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid kan beoordeeld worden of sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie.

Resultaten 

De geluidbelasting vanwege de Pierre van Hauwelaan/Martinus Nijhofflaan inclusief trambaan is niet hoger dan 48 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). Derhalve is sprake van een aanvaardbare geluidsituatie. De geluidbelasting vanwege de 30 km/uur-weg Aart van der Leeuwlaan is eveneens niet hoger dan 48 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). In analogie met de Wet geluidhinder is er derhalve sprake van een aanvaardbare geluidsituatie als gevolg van de Aart van der Leeuwlaan en Pierre van Hauwelaan/Martinus Nijhofflaan.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Prinses Beatrixlaan (incl. aftrek art. 110g Wgh) hoogstens 59 dB Lday bedraagt. Hiervoor is een onderzoek naar maatregelen van toepassing. Indien maatregelen niet mogelijk zijn of stuiten op bezwaren, dienen hogere waarden te worden vastgesteld.

Maatregelen 

Uit de maatregelenoverweging blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen financieel en stedenbouwkundig niet uitvoerbaar zijn. Onder voorwaarden (ingevolge het gemeentelijk geluidbeleid) is het mogelijk om hogere waarden vast te stellen voor de Prinses Beatrixlaan:

  • Woningen en andere geluidgevoelige gebouwen dienen altijd een geluidluwe zijde te hebben. Dit is een gevel met een gecumuleerde geluidbelasting van 55 dB zonder aftrek ex art. 110g Wet geluidhinder.
  • Meer den de helft van de lokalen dient niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde te worden gesitueerd.

Uit de indicatieve berekening blijkt dat, op basis van het laatste bouwplan, het merendeel van de lokalen niet aan de hoogst geluidbelaste zijde (westzijde) is gesitueerd. Deze voorwaarde is geborgd in het bestemmingsplan en dient getoetst te worden bij de uitwerking van het bouwplan.

In verband met de aanwezigheid van de waterkering, is de ligging van het bouwvlak zodanig veranderd (in het kader van de vaststelling van het definitieve bestemmingsplan) dat deze voor een klein deel buiten het eerder vastgestelde bouwvlak valt. Uit de aanvullende indicatieve berekening (bijlage 4 van de toelichting) blijkt dat de (afgeronde) maatgevende geluidbelasting Lday aan de zuidzijde van het bouwvlak niet hoger is dan de resultaten uit het onderzoek uit 2022. Het Hogere Waardenbesluit behoeft geen aanpassing, aangezien de hogere waarde is gebaseerd op de geluidbelasting op de maatgevende, westelijke zijde van het bouwvlak, welke zich binnen het eerder gehanteerde bouwvlak bevindt. Derhalve zal de geluidbelasting daar als gevolg van het veranderde bouwvlak niet hoger worden.

Geluiduitstraling verkeersgeneratie

In het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is ook gekeken naar de invloed van het extra verkeer als gevolg van de school op de omgeving. De hoogste geluidtoename op de nabijgelegen geluidgevoelige bestemmingen (vanwege het verkeer op de Aart van der Leeuwlaan) is minder dan 1,5 dB. Er is geen sprake van een significante geluidtoename.

4.3.3 Geluidscontouren

Geluidcontouren omliggende bedrijven en voorzieningen

De school is een milieugevoelige functie en daarom dient gekeken worden naar de ligging ten opzichte van omliggende bedrijfsfuncties, zie bijlage 2 bij toelichting. Rondom het plangebied bevinden zich enkele functies die bedrijvigheid mogelijk maken:

  • Ten noorden van het plangebied is op de bestemming 'Gemengd' een kantoor en gezondheidscentrum aanwezig (Aart van der Leeuwlaan 8/10);
  • Ten noordwesten van het plangebied is op de bestemming 'Maatschappelijk' een kerk aanwezig (Obrechtstraat 50);
  • Ten noordwesten van het plangebied is op de bestemming 'Maatschappelijk' een middelbare school aanwezig (Obrechtstraat 48).

Het kantoor en het gezondheidscentrum hebben op basis van de VNG-brochure een maximale indicatieve hinderafstand van 30 meter (milieucategorie 2). De afstand tussen het plangebied en de afstand tot deze (gemengde) bestemming bedraagt meer dan 40 meter, hiermee zijn geen knelpunten te verwachten.

Ten opzichte van de maatschappelijke bestemmingen aan de Obrechtstraat (kerk en middelbare school) bedraagt de afstand meer dan 80 meter. Op basis van de planologische situatie zijn hier alleen maatschappelijke bestemmingen mogelijk met een maximale indicatieve hinderafstand van 30 meter (milieucategorie 2). Ook hier wordt voldaan aan de richtafstand. Hierdoor worden er geen negatieve geluideffecten verwacht van omliggende geluidproducerende functies.

Menging van functies binnen plangebied

Voor de functies binnen het plangebied kan onder voorwaarden (akoestische afscheiding) worden voldaan aan een aanvaardbaar geluidklimaat.

Geluidcontour school en sportzaal t.o.v. omliggende woningen

Uit de eerder genoemde beoordeling aan de hand van de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' volgt dat er geen woonvlakken liggen binnen de 10 meter contour rondom de school. Hier worden dan ook geen wezenlijk negatieve geluideffecten verwacht.

Ten aanzien van omliggende woningen werd met de getoetste footprint niet voldaan aan de indicatieve hinderafstand voor geluid die geldt voor de sportzaal van (30 meter). Hierdoor is de sportzaal in noordelijke richting verschoven. Uit onderstaande situatietekening blijkt dat de sportzaal zich bevindt in het noordelijke deel van het gebouw wat op meer dan 30 meter van woningen ligt. Hierdoor is sprake van een aanvaardbaar geluidklimaat. De situering van de sportzaal is in het bestemmingsplan geborgd via een aanduiding Sportzaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0016.png"

Figuur 4.2: Situering van de sportzaal binnen de footprint. Bron: Gemeente Delft (2022).

4.3.4 Conclusie

De geluidbelasting van de Prinses Beatrixlaan ligt boven de voorkeursgrenswaarde, hiervoor dienen mitigerende maatregelen genomen te worden bij de school. De maatregelen zijn opgenomen in het hogere waarden besluit. Het hogere waarden besluit is gekoppeld aan het bestemmingsplan, daarmee zijn de maatregelen geborgd.

De school ligt als gevoelige functie niet binnen de geluidcontouren van omliggende bedrijfsfuncties. De menging met een sportzaal is mogelijk met een akoestische scheiding. De geluidcontour van de school en sportzaal ligt niet over gevoelige functies in de omgeving daar de sportzaal in het noordelijke deel van de footprint gerealiseerd wordt. Dit is geborgd in het bestemmingsplan.

Voor het aspect 'geluid' worden met bovenstaande mitigerende maatregelen geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt.

Tabel 4.2: Grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor NO2, PM10 en PM2,5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0017.png"

* grenswaarde van toepassing bij wegen waarvan ten minste 40.000 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) maatgevend. Voor deze stoffen is de kans het grootst dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Overschrijding van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m³) is, in relatie tot wegverkeer, redelijkerwijs uitgesloten. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor langs wegen en uit metingen over een periode van 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is .

Net als voor de jaargemiddelde concentratie PM10 is voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ook een grenswaarde vastgesteld (25 µg/m³). PM2,5 is een deelverzameling van PM10 , de PM10- en PM2,5-concentraties zijn dan ook sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over emissies en concentraties van PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarden voor PM2,5 zal worden voldaan.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een plan/project niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de jaargemiddelde concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de jaargemiddelde concentraties met 1,2 µg/m3. Plannen of projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, die onder het gelijknamige Besluit hangt, zijn categorieën van gevallen opgenomen die per definitie 'niet in betekenende mate' zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Deze ontwikkelingen hoeven dan niet nader onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hiervoor hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Het Besluit gevoelige bestemmingen schrijft voor dat scholen tenminste 50 meter van provinciale en 300 meter van rijkswegen verwijderd moeten zijn als sprake is van (dreigende) overschrijding van normen voor luchtkwaliteit. Onderhavige locatie voldoet hieraan. Er is geen aanvullend gemeentelijk beleid van kracht voor gevoelige bestemmingen.

4.4.2 Toets

In het kader van onderhavige ontwikkeling is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd door Antea Group (2021), het volledige rapport is meegenomen als bijlage 5 bij de toelichting. In dit onderzoek is een NIBM-toets uitgevoerd en zijn gevoelige bestemmingen en de goede ruimtelijke ordening beoordeeld.

NIBM-toets

Met de NIBM-tool (versie 23 april 2022) is de maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het extra verkeer door het toevoegen van woningen, maatschappelijke- en commerciële voorzieningen. De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. In onderstaande figuur is de berekening met de NIBM-tool opgenomen. In het kader van het verkeersonderzoek voor de onderhavige ontwikkeling is een verkeersgeneratie van 171,7 motorvoertuigbewegingen per etmaal bepaald voor een weekdag. Voor de NIBM-berekening is uitgegaan van 1,2% vrachtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0018.png"

Figuur 4.3: Berekening worstcase planeffect met de NIBM-tool (versie 2022).

Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 minder is dan 1,2 µg/m3. Op basis hiervan is aannemelijk dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagtaan de toename van luchtverontreinigende stoffen.

Afstand tot rijks- en provinciale wegen

Uit het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing volgen beperkingen voor scholen binnen 50 meter van provinciale en 300 meter van rijkswegen verwijderd. Er is geen aanvullend gemeentelijk beleid van kracht voor gevoelige bestemmingen. De A4 en de A13 liggen respectievelijk op tenminste 1.800 meter en 2.500 meter van het plangebied. Hier wordt dus ruim voldaan aan de afstandsnorm van 300 meter ten opzichte van rijkswegen. De N470 ligt op ca. 850 meter van het plangebied. Er wordt derhalve ook voldaan aan de norm van 50 meter tussen de scholen en een provinciale weg. De afstandsnormen voor scholen uit het Besluit gevoelige bestemmingen staan verdere besluitvorming niet in de weg.

Beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2,5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2021). Met de Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de verkeersgegevens voor de rijkswegen en de wegen in beheer van provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2,5.

Tabel 4.3: Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in µg/m3 en toetsing aan de grenswaarden bij de dichtstbijzijnde rekenpunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0019.png"Op basis van de resultaten uit de NSL Monitoringstool kan worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe verder dalen.

4.4.3 Conclusie

De ontwikkeling draagt niet in betekende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen, waarbij de toekomstige situatie zich ruim binnen bestaande normen voor luchtkwaliteit begeeft. De school ligt verder op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen, daarom vormt het Besluit gevoelige bestemmingen ook geen belemmering.

Daarnaast kan op basis van de NSL Monitoringstool worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe steeds verder dalen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening.

Het aspect 'luchtkwaliteit' staat verdere besluitvorming niet in de weg.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats onbeschermd aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: Lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): De afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0020.png"

Figuur 4.4: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0021.png"

Figuur 4.5: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

4.5.2 Beschouwing risicobronnen

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door de AnteaGroup een beschouwing opgesteld met betrekking tot externe veiligheid, het volledige rapport is meegenomen als bijlage 6 bij de toelichting bij dit bestemmingsplan. In de omgeving van het plangebied bevinden zich drie risicobronnen. Het betreft twee rijkswegen, de A13 en A4, en DSM Delft. Hieronder zijn de effecten van de risicobronnen ten aanzien van de onderhavige ontwikkeling geanalyseerd.

Rijksweg A13

De Rijksweg A13 bevindt zich ongeveer 2.600 meter ten oosten van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de weg (>4.000 meter op basis van stofcategorie LT3).

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de Regeling basisnet.

Hierin is aangegeven dat er op de A13 ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 17 meter. Deze contour ligt ver buiten het plangebied. Het plaatsgebonden risico voldoet daarmee aan de grens- en richtwaarden.

Plasbrandaandachtsgebied

Voor de A13 geldt conform de Regeling basisnet een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Dit PAG reikt echter niet tot het plangebied. Het PAG is daarmee niet relevant voor het plangebied.

Rijksweg A4

De Rijksweg A4 bevindt zich ongeveer 1.900 meter ten westen van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van de weg (880 meter op basis van stofcategorie LT2) reikt niet tot het plangebied. De A4 is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied.

DSM Delft Permit B.V.

De BRZO-inrichting DSM in Delft bevindt zich op meer dan 2.400 meter ten noorden van het plangebied. Uit de QRA voor DSM (Antea Group, 2019) blijkt de PR 10-6/jaar-contour van DSM zich net buiten de eigen inrichtingsgrens te bevinden. De contour reikt daarmee niet tot het plangebied. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Het invloedsgebied van DSM bedraagt circa 1.500 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van DSM. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de hoogte van het groepsrisico van DSM en verantwoording van het groepsrisico conform het Bevi is daarmee niet van toepassing.

Hogedruk aardgastransportleidingen

Nabij het plangebied zijn geen hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig.

Omgevingswet

Veel wetgeving wordt samengevoegd in de Omgevingswet. Deze treedt op 1 januari 2024 in werking. De Omgevingswet introduceert aandachtsgebieden rondom risicobronnen. Deze brengen echter geen verandering in de voorgaande constateringen.

4.5.3 Verantwoording groepsrisico

Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van de Rijksweg A13. Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens beschreven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico en in algemene zin beschreven in hoofdstuk twee van deze handreiking. In dit hoofdstuk worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag (de gemeente Delft).

Algemene beschouwing veiligheidssituatie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A13. De afstand tussen het plangebied en deze transportroute gevaarlijke stoffen (circa 2.600 meter) maakt dat alleen het toxisch scenario relevant is. In deze paragraaf wordt het scenario verduidelijkt.

Toxisch scenario

Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagen lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Hoogte groepsrisico

De hoogte van het groepsrisico van de weg is niet nader beschouwd (conform het Besluit externe veiligheid transportroutes), omdat de afstand tussen deze risicobron en het plangebied meer dan 200 meter bedraagt.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario. Voor het toxisch scenario is dat in principe schuilen.

Gerichte risicocommunicatie met bewoners en andere aanwezigen in de omgeving (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van een gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven. Op de website van de Veiligheidsregio Haaglanden staan onder 'Ken de risico's: Gevaarlijke stoffen' instructies wat iemand kan doen tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid

Bij een calamiteit met toxische stoffen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus het algemene advies.

In geval van een calamiteit met toxische stoffen is het van belang dat (ruimtes in) de geprojecteerde bebouwing bescherming biedt, nieuwbouwwoningen worden in ieder geval beschouwd als geschikte schuillocatie.

Hoge gebouwen zijn moeilijker te ontvluchten dan lage. Het toestaan van hoogbouw heeft daarom een negatief effect op de zelfredzaamheid van personen. Een goede bewijzering van de vluchtroutes biedt hiervoor uitkomst. Voor vluchtroutes geldt dat:

  • er voldoende vluchtwegen het gebied uit dienen te leiden. Bij een ramp kan een vluchtweg bijvoorbeeld zijn afgesloten door een toxische wolk;
  • de vluchtwegen voldoende capaciteit dienen te hebben om enerzijds de volledige populatie uit het gebied te kunnen evacueren (ook als een vluchtweg is afgesloten) én om hulpverleningsdiensten het gebied in te laten komen;
  • de oriëntatie van de vluchtwegen voor alle mogelijke scenario’s juist dient te zijn. Zo dient bij een dreigende BLEVE de vluchtroute direct het gebied uit te leiden, via de snelste route. Voor het scenario toxische wolk is het echter van belang dat de vluchtwegen loodrecht op de meest voorkomende windrichting zijn georiënteerd.

Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).

Beperkt zelfredzame groepen

In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die de langdurige aanwezigheid van grote groepen beperkt zelfredzame personen (zoals ziekenhuizen, basisscholen of verzorgingstehuizen) mogelijk maken.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door het bevoegd gezag (de gemeente Delft) in het kader van de ruimtelijke procedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Haaglanden.

Toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het ontwikkelscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

Advies Veiligheidsregio

In het kader van het vooroverleg is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden. Hieronder is een samenvatting opgenomen, de volledige reactie is opgenomen in bijlage 18.

Het plangebied ligt in de nabijheid van risicobronnen van transport van gevaarlijke stoffen alsmede MPM International Oil Company. Door onderhavige ontwikkeling nemen de risico's toe. Gezien de afstand tot de risicobronnen zal de ontwikkeling echter niet leiden tot een significante verandering van het groepsrisico.

Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden maatregelen geadviseerd met betrekking tot effectbeperking, het verhogen van de zelfredzaamheid en maatregelen ten behoeve van hulpverlening:

  • a. Afschakelbare ventilatie;
  • b. Voorbereiding interne organisatie;
  • c. Risicocommunicatie.

In het advies worden de maatregelen uitgebreid beschreven. Specifiek aandacht wordt hierbij gevraagd voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten en aandacht voor de brandveiligheid van de parkeerkelder in verband met voorzieningen voor elektrisch aangedreven voertuigen.

4.5.4 Conclusie

Uit de analyse ten aanzien van het aspect externe veiligheid blijkt dat het invloedsgebied van de Rijksweg A13 reikt tot het plangebied. Er wordt voor deze transportroute voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico. De hoogte van het groepsrisico behoeft niet nader beschouwd te worden (afstand tot transportroutes bedraagt meer dan 200 meter).

Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de A13 zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Deze elementen kan het bevoegd gezag (de gemeente Delft) betrekken bij de besluitvorming in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling. De veiligheidsregiodient dient hierbij betrokken te worden als adviserend orgaan in het kader van de verantwoordingsplicht. Het plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de Veiligheidsregio Haaglanden.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan. .

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologisch beschermd dienen te worden. Met overige kabels en leidingen wordt rekening gehouden in de uitvoeringsfase.

Het aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

 

4.7 Licht

Er is geen wettelijk kader in het ruimtelijk spoor dat lichtgevoelige functies definieert. De bescherming gaat via de invulling van een goede ruimtelijke ordening. Bij hinder door licht zal het feit dat mogelijk mensen langdurig aanwezig zijn, bepalend zijn of een bestemming als gevoelig kan worden beschouwd. Ook kunnen weggebruikers die langsrijden hinder ondervinden van verlichting. Vaak worden de richtlijnen van NSVV (Nederlandse stichting voor verlichtingskunde) als basis gebruikt.

Het bestemmingsplan maakt functies mogelijk die passen binnen een bestaand stedelijk gebied. Bij de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de waarden opgenomen in de NSVV-richtlijnen. Hiermee wordt de kans op lichthinder zo laag mogelijk gehouden. Er dient bij de inrichting rekening gehouden worden met de omwonenden. Daarnaast is nachtdiervriendelijke verlichting noodzakelijk als gevolg van de nabijheid van de ecologische zone. Door dergelijke verlichting te gebruiken raakt de leefomgeving niet verstoord. Lichthinder t.o.v .van beschermde soorten wordt bij een omgevingsvergunning beoordeeld in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb).

Het aspect 'lichthinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.8 Flora en fauna

4.8.1 Kader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen).

4.8.2 Beschermde soorten

In het kader van de voorgenomen nieuwbouw is een ecologische QuickScan opgesteld in 2020, het volledige rapport is meegenomen als bijlage 7 bij de toelichting. Op de planlocatie worden de volgende beschermde soorten/groepen verwacht of zijn niet uit te sluiten:

  • vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten (boomvalk, buizerd, sperwer);
  • algemene broedvogelsoorten;
  • vleermuizen (boom- en gebouwbewonend);
  • grondgebonden zoogdieren;
  • amfibieën.

Voor de vogels en vleermuizen was vervolgonderzoek benodigd. De grondgebonden zoogdieren en amfibieën vallen onder een vrijstelling, hiervoor was geen onderzoek nodig, wel moet voldaan worden aan de zorgplicht.

Tabel 4.4: Aanwezige beschermde soorten. Bron: Eco-Niche (2020).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0022.png"

Nader ecologisch onderzoek

Vervolgens is in 2021 het vervolgonderzoek naar roofvogels en vleermuizen uitgevoerd, dit vervolgonderzoek is als bijlage 8 in de toelichting opgenomen. Hieronder zijn de uitkomsten beschreven.

Algemeen voorkomende broedvogels

Negatieve effecten op algemeen voorkomende broedvogelsoorten (waaronder ekster, en zwarte kraai) zijn in eerste instantie niet uit te sluiten, omdat nesten in bomen en struiken verloren kunnen gaan indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd. Het is daarom noodzakelijk om de nesten van algemene broedvogelsoorten te behouden tijdens het broedseizoen en in de periode dat deze nesten gebruikt worden. Eventueel kunnen oude nesten buiten het broedseizoen verwijderd worden in overleg met een ecoloog. Als laatste is de zorgplicht van toepassing.

Roofvogels en vleermuizen

Negatieve effecten op roofvogels (buizerd, boomvalk en sperwer) zijn uit te sluiten, omdat er geen roofvogels op de planlocatie zijn waargenomen. Negatieve effecten op vleermuizen zijn uit te sluiten, omdat er geen essentiële functies van vleermuizen op de planlocatie aanwezig zijn.

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

4.8.3 Beschermde gebieden

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het Weidevogelgebied. Nabij het plangebied zijn geen hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig. Ook ligt de ontwikkeling niet binnen de invloedssfeer van deze beschermde gebieden.

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen', aangewezen sinds 2013, ligt op circa 10 km afstand. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden, in combinatie met de reeds aanwezige verstoring in de huidige situatie kunnen directe negatieve effecten worden uitgesloten.

Stikstofdepositie

In het kader van de nieuwe ontwikkeling is door Antea Group een AERIUS-berekening (versie 2022) uitgevoerd waarin gekeken is naar de stikstofdepositie als gevolg van het plan voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 9 van de toelichting.
Uit de berekeningen van de realisatiefase en de gebruiksfase is gebleken dat het voornemen niet leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden. Significante gevolgen voor de habitats in Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase zijn daarmee uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat verdere besluitvorming derhalve niet in de weg.

Beschermde houtopstanden

De bomen binnen het plangebied vallen binnen de bebouwde kom van de gemeente Delft. Dit betekent dat er geen sprake is van houtopstanden zoals omschreven onder de Wnb. De gemeente Delft is het bevoegd gezag voor wat betreft de kap van bomen. De gemeente Delft heeft een actuele bomenkaart waarop alle monumentale bomen staan aangegeven. In het plangebied zijn geen beschermdebomen aanwezit. Wel zullen de bestaande houtopstanden zoveel als mogelijk worden behouden via een bomenbesparendplan met een eventuele compensatieverplichting.

De bescherming van houtopstanden onder de Wnb vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.8.4 Conclusie

In het plangebied dient bij de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de nesten van algemeen voorkomende broedvogels. Ook moet de zorgplicht in acht genomen worden. Deze maatregelen zijn geborgd via de Wet natuurbescherming. Voor het aspect 'beschermde soorten' en 'beschermde natuurgebieden' worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht en het aspect stikstofdepositie staat verdere besluitvorming niet in de weg.

Het aspect 'flora en fauna' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.9 Bodem

4.9.1 Kader

Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft volgens het Besluit bodemkwaliteit een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart maakt deel uit van de Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018. In de nota is berekend wat de gemiddelde bodemkwaliteit van de trajecten 0-0,5 m-maaiveld en 0,5-2,0 m-maaiveld in een bepaald gebied is. Ook is opgenomen wat de bodemfunctie is en welke toepassingseisen (dit is de kwaliteit van de toe te passen grond grond) gelden in geval van grondverzet.

Volgens artikel 3.1.6., van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie.

Voor het plangebied is in 2020 een bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is vervolgens ook beoordeeld door de gemeente. De volledige bodemonderzoeken zijn in als bijlagen 10 en 11 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

4.9.2 Bodemkwaliteit

Beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren). In het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen.

Bodemonderzoek

Er is binnen het plangebied bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is opgesteld door BMA Milieu B.V (Milieukundig bodemonderzoek Aart van der Leeuwlaan 12-14 opgesteld door BMA Milieu, op 29 oktober 2020 kenmerk MBO.2020.0143). Dit onderzoek geeft een goed beeld van de bodemkwaliteit op de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0023.png"

Figuur 4.6: Onderzoekslocatie met de boringen (en peilbuizen), gedempte watergang en PAK-spot in de ondergrond. Bron: BMA Milieu.

Algemene bodemkwaliteit

De grond bestaat uit zand met daaronder klei. De kleilaag begint vanaf ongeveer 0,5 meter minus maaiveld tot ongeveer 2,3 meter minus maaiveld en wisselt sterk in dikte. In het algemeen is het plangebied licht verontreinigd. De aangetroffen stoffen zijn zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen, minerale olie, pfos en pfoa en polychloorbifenyl (PCB's). Het grondwater bevat een licht verhoogde concentratie barium. In de grond is zintuiglijk geen asbest waargenomen. Wel zijn twee puinhoudende deelmonsters ingezet op asbest. In één van deze monsters is een kleine hoeveelheid asbest gemeten. Er is geen verdere verdenking voor de aanwezigheid van asbest.

Gedempte watergang

Ter plaatse van de vermoedelijke ligging van de gedempte watergangen is geen dempingsmateriaal waargenomen. In de grond zijn licht verhoogde concentraties kwik en lood aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel en zink.

PAK spot

Ter plaatse van een matige verontreiniging met PAK zijn zowel in horizontale als in verticale richting geen verhoogde gehaltes aan PAK vastgesteld. De omvang van de matige verontreiniging is in kaart gebracht en bedraagt enkele m³. De matige verontreiniging is aanwezig in de bodemlaag van 0,5-1,0 m-mv. Er is geen kans op contact met deze bodemlaag, en hierdoor is er geen risico bij het gebruik van gevoelige functies als onverhard schoolplein of moestuin.

Zones en verwachte bodem kwaliteit

Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft volgens het Besluit bodemkwaliteit een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart maakt deel uit van de Nota bodembeheer en is in september 2018 bestuurlijk vastgesteld. In de nota is berekend wat de gemiddelde bodemkwaliteit van de trajecten 0-0,5 m-maaiveld en 0,5-2,0 m-maaiveld in een bepaald gebied is. Ook is opgenomen wat de bodemfunctie is en welke toepassingseisen (kwaliteit toe te passen grond) gelden in geval van grondverzet. Het plangebied bevindt zich in de volgende bodemkwaliteitszones: "11. Wonen vanaf 1960".

De kwaliteit grond die mag worden toegepast betreft voor de bovengrond klasse Wonen. In de ondergrond is de toepassingseis AW (achtergrondwaarde). Aandachtspunt is de grond die op een eventueel onverhard schoolplein wordt aangebracht. Hierin mogen geen verhoogde concentraties lood zitten zodat het risico op loodvergiftiging via de grond niet op kan treden.

Lood in de grond

Geruime tijd is er aandacht voor de blootstelling van kinderen aan lood. Blootstelling aan lood is met name bij kinderen in de leeftijd van 0-6 schadelijk voor de ontwikkeling. Ondanks dat in deze ontwikkeling kinderen in een hogere leeftijd gebruik maken van het schoolplein wil de gemeente dat ook dit schoolplein over een goede bodemkwaliteit beschikt. Dit geldt vooral bij delen waar contact met de grond mogelijk is. Als het loodgehalte daar laag is, levert dat een belangrijke bijdrage aan de vermindering van blootstelling aan lood voor (jonge) kinderen. Als het gehalte lager is dan 100 mg per kg droge stof wordt er van uit gegaan dat de kwaliteit voldoende is voor het gebruik als schoolplein.

4.9.3 Explosieven

In de bijlage 12 bij deze toelichting is een Inventarisatie Ontplofbare Oorlogsresten (hierna verkort tot Inventarisatie OO) opgenomen die als doel heeft om een eerste indicatie te geven van de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Dit document is niet geschikt om te worden gebruikt als historisch vooronderzoek OO (HVO-OO) voor het vrijgeven van een gebied op verwachting van OO. Wel is dit document geschikt om een inschatting te kunnen maken van de mogelijke te verwachten risico's. Het resultaat van de Inventarisatie OO is afhankelijk van een beperkt aantal beschikbare bronnen. De kans is echter aanwezig dat mogelijk belangrijke informatie niet is verwerkt in dit document.

Op basis van de VEO Bommenkaart en de bodembelastingkaart CE van Gemeente Delft wordt geconcludeerd dat het onderzoeksgebied niet verdacht is op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Mocht echter tijdens werkzaamheden spontaan een OO aangetroffen worden, dan dient het protocol 'Spontaan aantreffen Ontplofbare Oorlogsresten' aangehouden te worden. Deze is als bijlage bij het betreffende rapport gevoegd.

Indien OO worden aangetroffen binnen het werkgebied, is dit nieuwe feitelijke informatie. Als deze situatie zich voordoet, moet in overleg met een ter zake deskundige worden vastgesteld of sprake is van een incident of dat er aanleiding is de werkwijze aan te passen. Voor het aspect 'explosieven' worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht.

4.9.4 Conclusie

Ter plaatse van de ontwikkeling is bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de locatie voldoende is onderzocht en dat er geen risico's aanwezig zijn als gevolg van de bodemkwaliteit. In het algemeen is het plangebied licht verontreinigd. Er is sprake van één spot met een matig verhoogde concentratie PAK. Doordat contactmogelijkheden met deze spot ontbreken is er geen risico bij het gebruik van gevoelige functies als onverhard schoolplein of moestuin.

Indien er grond wordt toegepast moet voldaan worden aan het Besluit bodemkwaliteit en de Nota bodembeheer. Voor lood geldt aanvullend het beleid van de provincie Zuid-Holland (“Beleidsregel diffuus lood in de bodem” van 14 januari 2020). Eventuele grond die op een onverhard schoolplein wordt toegepast moet een loodgehalte bevatten lager dan 100 mg per kg droge stof. Daarnaast is het plangebied niet verdacht op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.

Het aspect 'bodem' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Archeologie

4.10.1 Kader

Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Hiervoor hanteert Archeologie Delft sinds 2012 een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

Voor de herontwikkeling is reeds een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd in 2021, wat heeft geleidt tot een Programma van Eisen voor een proefsleuvenonderzoek. Vervolgens is een inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven opgesteld. De onderzoeken zijn als bijlagen 13 en 14 opgenomen.

4.10.2 Onderzoek

Bureau- en booronderzoek

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er in het plangebied een middelhoge verwachting geldt voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen. Daarnaast geldt een hoge archeologische verwachting voor resten uit de Nieuwe tijd in het zuiden van het plangebied en een lage verwachting voor resten uit de Nieuwe tijd in het noorden van het plangebied. Deze verwachtingen hebben betrekking op de mogelijke aanwezigheid van een erf met een boerderij uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd, dat bekend is van historisch kaartmateriaal.

Om de archeologische verwachting te toetsen en om inzicht te krijgen in de bodemopbouw van het plangebied is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is aangetoond dat er in het zuidwesten van het plangebied sprake is van een potentiële archeologische vindplaats uit de Nieuwe tijd en mogelijk ook uit de Late Middeleeuwen, vanaf 0,95 m –mv (1,66 m -NAP). In de rest van het plangebied worden geen vindplaatsen meer verwacht.

Archeologisch proefsleuvenonderzoek

Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn resten van een 17e/18e-eeuwse boerderij aangetroffen. Deze resten incl. daarbij behorende sporen (kuilen, greppels op het achterterrein) zijn behoudenswaardig. Met het huidige bouwvlak wordt de 17e/18e-eeuwse bebouwing niet verstoord door de nieuwbouw, delen van het erf wel. Werkzaamheden omtrent kabels en leidingen en natuurvriendelijke oevers raken mogelijk de resten. De behoudenswaardige archeologische resten dienen in situ bewaard te blijven, of te worden opgegraven indien zij verstoord worden. De resten bevinden zich vanaf 30 cm onder het maaiveld (1,30 cm -NAP). Bij werkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld moet beoordeeld worden of vervolgonderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0024.png"

Figuur 4.7: advies vervolgonderzoek na booronderzoek

4.10.3 Conclusie

In het zuiden van het plangebied is een archeologische vindplaats aanwezig. Bij het archeologisch proefsleuvenonderzoek is een 172/18e eeuwse boerderij en erf aangetroffen. Deze resten worden behoudenswaardig geacht en moeten in situ worden bewaard of worden opgegraven. De resten bevinden zich vanaf 30 cm onder het maaiveld (1,30 cm -NAP). Bij werkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld moet beoordeeld worden of vervolgonderzoek noodzakelijk is.

De archelogische waarden dienen beschermt te worden door middel van een dubbelbestemming in het bestemmingsplan. Voor het aspect 'archeologische waarden' worden dan geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht.

4.11 Cultuurhistorische waarden

Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook bevinden zich geen rijks, provinciale of gemeentelijke monumenten in het plangebied. In het plangebied bevinden zich geen landschappelijke structuren van cultuurhistorische waarde. In de directe omgeving van de ontwikkeling liggen ook geen cultuurhistorisch beschermde structuren.

4.11.1 Conclusie

Voor het aspect 'cultuurhistorische waarden' worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht.

4.12 Water

4.12.1 Kader

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

In het kader van het onderhavige bestemmingsplan is door Antea Group (2023) een Watertoets opgesteld, het volledige rapport is opgenomen in bijlage 15 van de toelichting.

4.12.2 Huidige situatie

Uit de inmeting blijkt dat het maaiveld gemiddeld op NAP -1,0 m ligt. De hoogteligging varieert tussen de NAP -0,85 m en NAP -1,15 m.

De ondergrond bestaat tot een diepte van circa NAP -17 m uit een holocene deklaag. De holocene deklaag bestaat uit afwisselend slecht en goed doorlatende lagen, hierdoor zijn er geen doorlatendheden bekend van de deklaag. Verschillende zandlagen bestaan uit de formaties Kreftenheye, Stramproy, Waalre en Peize & Waalre. De doorlatendheden in de zandlagen variëren van 10 m/dag tot aan 100 m/dag.

Van de peilbuizen zijn in Menyanthes 2.0 de grondwaterstatistieken (GxG) bepaald. Peilbuizen 24- 1.06, 25-1.06 en 24-1.11d bevinden zich binnen een straal van 200 meter van het plangebied. De gemeten grondwaterstanden geven een benadering van de grondwaterstanden in het plangebied. Op basis van peilbuis 24-1.11d ligt de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) op circa NAP -1,75 m. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) ligt op NAP -2,50 m. Uitgaande van een maaiveldpeil van NAP -0,85 m wordt de GHG geschat op 0,90 m -mv en de GLG op 1,65 m -mv.”

Langs het plangebied is op een aantal plaatsen oppervlaktewater aanwezig. De watergang direct ten westen van het plangebied (ID: POL20807830) betreft een water van de categorie “primair water”. Bovenstaand figuur geeft het watersysteem weer op basis van de legger van Hoogheemraadschap van Delfland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0025.png"

Figuur 4.8: Uitsnede legger oppervlakte waterlichamen (bron: legger oppervlaktewater, Hoogheemraadschap van Delfland)

De locatie ligt binnen de beschermingszone en het waterstaatswerk van een waterkering. De beschermingsregimes m.b.t. de polderkaden en de beschermingszones zijn noodzakelijk om schade aan de waterkering te voorkomen en om zo de waterstaatskundige veiligheid van het gehele achterland te waarborgen.

Door Hoogheemraadschap van Delfland zijn peilbesluiten opgesteld waarin het peil is vastgelegd. Het plangebied valt onder de grens van twee peilgebieden. In het noordelijke deel van het plangebied is het vast peil op NAP -1,50 m ingesteld (peilvak GPG2011HAP I). In het zuidelijke deel van het plangebied is het peil NAP -2,70 m ingesteld (peilvak GPG2011LAP I).

Volgens de overstromingsrisicokaarten van de klimaatatlas is er in het plangebied sprake van een zeer kleine kans op overstroming. Het water op straat kan een waterdiepte van 20 cm bereiken, voornamelijk in de Prinses Beatrixlaan.

4.12.3 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat uit de ontwikkeling van de Pleysierschool en de Internationale Schakelklas (ISK) op het perceel Aart van der Leeuwlaan 12-14. Het is de bedoeling op de locatie van een vroegere basisschool twee scholen voor middelbaar onderwijs en een bijbehorende sportzaal te realiseren.

Toename verharding

Het plangebied beslaat circa 6.230 m2. Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap voor voldoende waterberging in relatie met de aanwezige hoeveelheid verhard oppervlak. In de nieuwe situatie heeft is het verhard oppervlak in het plangebied 3.200 m2 (51% van het totale plangebied). Het onverhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 3.030 m2 (49% van het totale plangebied).

Door de ontwikkeling in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 567 m2. De toename van verhard oppervlak is grotendeels het gevolg van aanleg van extra tegels.

Waterbergingsopgave

Belangrijk uitgangspunt is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstill-beginsel). Om de toename verharding en de effecten van het klimaat te compenseren moet extra waterberging gerealiseerd worden. Om hieraan te voldoen is een waterberging nodig van 222 m2 oppervlaktewater of 115,2 m3 waterberging (conform watersleutel).

Omdat de ontwikkeling al is ingezet vóórdat de beleidsregel Klimaatadaptief Bouwen van kracht werd, is voor deze ontwikkeling het Planuitwerkingskader maatgevend. De uitwerking van de waterbergingsopgave moet nog plaatsvinden en wordt duidelijk bij de vergunningaanvragen (o.a. omgevingsvergunning voor bouwen en watervergunning). Hiervoor is het bouwplan op dit moment nog onvoldoende uitgewerkt. Hierbij omvat de benodigde berging 374 m3. Conform het "Planuitwerkingskader" dient het plangebied 60 mm per m2 te kunnen bergen. De benodigde berging bedraagt 374 m3 (6.230 * 0,06). Deze berging moet lokaal verwerkt worden of anders vertraagd worden afgevoerd. De opgave uit het planuitwerkingskader is groter dan de opgave uit de watersleutel en daarom in dit plan leidend. De definitieve uitwerking van de wateropgave wordt afgestemd met het Hoogheemraadschap van Delfland.

De waterberging kan opgelost worden met maatregelen zoals ondergrondse waterberging, een groen-blauw waterbergend dak en wadi('s).

Onderhoud en bagger

Aanleg Natuurvriendelijke oevers (NVO’s)

In de huidige situatie ligt oppervlaktewater naast het plangebied, het talud bevindt zich binnen het projectgebied. In het kader van het project heeft de gemeente haar ambitie aangegeven om en natuurvriendelijke oever aan te legen op watergang POL20807830. Door de aanleg van de NVO’s is te verwachten dat in natte perioden piekafvoeren beter worden opvangen. In droge perioden werken de NVO’s als waterbuffer.

In principe hebben de NVO’s geen negatieve invloed op de waterhuishouding, zolang het natte profiel niet wordt verminderd en de stabiliteit van de kade is niet beïnvloed. In dit stadium is er geen verdere informatie bekend over het ontwerp van de NVO’s. Daarnaast hebben de aangelegde natuurvriendelijke oevers over het algemeen niet alleen een direct effect op de waterkwaliteit door zuivering van het water maar ook een indirect effect als “vanggewas” voor bestrijdingsmiddelen. Naast een verbetering van de chemie zal ook de ecologie verbeteren. Zo worden er groeiplaatsen geboden aan ondergedoken waterplanten in de natuurvriendelijke oevers. Daarnaast bieden de oevers leefgebied voor waterdieren zoals vissen en ongewervelde dieren.

Geconcludeerd wordt dat de NVO’s een gunstige invloed op de waterhuishouding zullen hebben, zolang het natte profiel niet afneemt.

Het beheer en onderhoud van de NVO’s is essentieel voor de kwaliteit en diversiteit van de oever. Hoewel het beheer en onderhoud nog onvoldoende is uitgewerkt, mag de inrichting van de NVO de onderhoudbaarheid van de watergang niet negatief beïnvloeden. Over het algemeen vindt de eerste vijf jaar geen onderhoud plaats na aanleg van de NVO’S en wordt gemiddeld één keer per drie jaar de vegetatie gemaaid. Het advies is om het onderhoud gefaseerd uit te voeren, het is niet wenselijk om alle begroeiing tegelijk te maaien. Bij de verdere dimensionering van de NVO’s is bereikbaarheid voor beheer en onderhoud een aandachtspunt.

Het beheer en onderhoud voor de wadi wordt nog nader uitgewerkt. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de algemene richtlijnen vanuit de Leidraad Riolering.

Grondwater

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij het ontwerp rekening gehouden te worden met minimale ontwateringsdiepten en droogleggingseisen. De GHG is ingeschat op ca. NAP 1,75 m (vanuit peilbuis 24- 1.11d). De ontwateringsdiepte bij handhaving van huidige maaiveld is daarmee 0,9 m, dit is voldoende ten opzichte van de minimumvereiste (bouw)peilen in de toekomstige situatie. Daarom kan worden geconcludeerd dat er geen extra maatregelen om grondwateroverlast te voorkomen zijn benodigd, zoals verhoging van het vloerpeil of drainage.

Het is raadzaam om meer inzicht te krijgen in de grondwaterstanden om de haalbaarheid van de wadi te beoordelen. Om inzicht te krijgen om de grondwaterdynamiek is bij de realisatie van de Pleysierschool geadviseerd om binnen het plangebied een grondwatermeetnet (peilbuis) aan te leggen. Belangrijk hierbij is dat de peilbuis niet te dicht langs aangrenzende watergang komt te liggen, omdat die het waarnemen mogelijk kan beïnvloeden. Een indicatie voor de minimaal benodigde afstand tussen een peilbuis en een watergang is tenminste 10 m en waar mogelijk 25 m.

Hemel- en vuilwater

Conform het beleid van gemeente Delft moet de vuil- en hemelwaterafvoer in de toekomstige situatie gescheiden worden afgevoerd. Hierbij moet het vuilwater naar het bestaande rioolstelsel worden geleid en het hemelwater naar een waterberging.

Waterkwaliteit

Ten aanzien van hemelwater dient de afvoer conform het vGRP van de gemeente Delft te gebeuren. Doordat het regenwater relatief schoon is, kan het bijdragen aan een betere waterkwaliteit in het gebied waar de neerslag valt. Het vasthouden en bergen van het regenwater reduceert tevens de piekafvoeren.

Het watersysteem dient zo te worden ontworpen dat het geen risico’s voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. De uitgangspunten zijn:

  • Microverontreiniging: Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Het toepassen van uitlogende materialen dient zo veel als mogelijk te worden vermeden.
  • Schoon hemelwater kan direct worden afgevoerd. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

In de toekomstige situatie zorgt het afstromend hemelwater hierdoor niet voor een verslechtering van de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt volgens de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland in de beschermingszone en het waterstaatswerk van een polderkade. Polderkaden zijn noodzakelijk om het achterland, lager gelegen polderdelen, te beschermen tegen hoog water.

De activiteiten binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone van een waterkering zijn vergunningplichtig bij het hoogheemraadschap. Voor activiteiten in deze zones moet worden voldaan aan de eisen uit de beleidsregel "Medegebruik Waterkeringen" van het Hoogheemraadschap van Delfland. In figuur 4.9 is het voorgenomen ontwerp weergegeven ten opzichte de polderkade. Over de ligging van het bouwvlak t.o.v. de waterkering is overleg gevoerd tussen het hoogheemraadschap en de gemeente. De afstand tot de kruin vanaf waar gebouwd mag worden is mede afhankelijk van verheling van het gebied t.o.v. de kruinhoogte en de diepte van de bouwconstructie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0026.png"

Figuur 4.9: Afstand tussen voorgenomen ontwerp en waterstaatwerk

Het bouwvlak is zodanig ingetekend dat bij verheling en het voldoen aan alle voorwaarden conform de beleidsregel "Medegebruik waterkeringen", er op 3 meter van de middenkruinlijn gebouwd zou kunnen worden. Een voorwaarde voor het bouwen op 3 meter afstand is echter dat de fundering van het schoolgebouw boven het maaiveld aangelegd wordt. Indien verheling of het niet doorsnijden van het leggerprofiel met de funderingsdiepte niet mogelijk blijkt, kan verder van de kruin van de kering af gebouwd worden. Hiervoor is het bouwvlak aan de zuidzijde uitgebreid. Geotechnisch onderzoek in het vervolgtraject zal aan moeten tonen welke bouwafstand haalbaar is voor het verkrijgen van de water- en omgevingsvergunning.

Vergunningsplichtig

De activiteiten met betrekking tot het oppervlaktewater, bouwwerk en beplanting binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone van de polderkade zijn vergunningsplichtig bij het hoogheemraadschap van Delfland.

Juridische borging

De waterbergingseis vanuit de Watersleutel dient vastgelegd te worden in het bestemmingsplan. De gemeentelijke wateropgave wordt verder uitgewerkt in het vergunningentraject. Daarnaast is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de waterkering.

4.12.4 Conclusie

De waterberging wordt verder uitgewerkt in het ontwerp bouwplan en dient geborgd te worden in de regels van het bestemmingsplan. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp vormen ook de afvoer van vuil- en hemelwater, waterveiligheid en waterkwaliteit een aandachtspunt. Deze aspecten worden getoetst in de vergunningenfase. De verdere uitwerking wordt afgestemd met het Hoogheemraadschap van Delfland. Er wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van het aspect 'water' geen belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu worden verwacht.

4.13 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.13.1 Kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu van het Rijk en per eind 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening. Overheden moeten op grond van het Bro alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren aan de hand van de Ladder. Om de herontwikkeling aan de Aart van der Leeuwlaan 12-14 te Delft mogelijk te maken is de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd, de volledige memo is opgenomen als bijlage 16 bij de toelichting.

4.13.2 Toets

De resultaten van de Ladder zijn als volgt:

  • Onderhavig nieuwe bestemmingsplan vergroot de bouwmogelijkheden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Aangezien nog niet duidelijk is in hoeverre sprake is van een uitbreiding van meer dan 500 m2 oppervlakte, waarbij sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is zekerheidshalve een laddertoets opgesteld.
  • De groei van de populatie van Delft leidt tot een toenemende behoefte aan (onderwijs)voorzieningen, met name voor het voortgezet onderwijs. Het leerlingenaantal voorgezet onderwijs in heel Delft groeit in de komende vijftien jaar naar schatting met ruim 10% tot ongeveer 8.000 door de groei van de stad, maar ook door woningbouw in omliggende gemeenten. Dit leidt op gemeentelijk niveau tot een toenemende ruimtebehoefte.
  • Sport en bewegen vormen een belangrijk onderdeel van een gezonde leefstijl. Meer bewegen is niet alleen goed voor de fysieke gezondheid, maar draagt ook bij aan de mentale en sociale gezondheid. Daarom zet Delft in op het stimuleren van de sport- en beweegparticipatie. Daarnaast wordt sport en bewegen ook ingezet om brede maatschappelijke effecten te bereiken, bijvoorbeeld op het gebied van zorg, opvoeding en gedrag (normen en waarden), talentontwikkeling, leefbaarheid, integratie, veiligheid en leefbaarheid
  • Pleysierschool (VSO): Op basis van de huidige leerlingenaantallen en leerlingenprognoses van de Pleysierschool is structureel huisvesting nodig voor circa 100 leerlingen. Het huidige schoolgebouw van de Pleysierschool is verouderd en in matige staat. Om die redenen is nieuwbouw wenselijk. De gemeente Delft heeft doelen voor een dekkend aanbod op het gebied van het VSO. Een verbrede VSO, met aandacht voor cluster 4-problematiek, is een schoolvorm die de stad aangezien momenteel nog mist volgens de eigen visie. De nieuwe Pleysierschool zou zo'n cluster 4 school zijn, en zou daarmee ook kwalitatief bijdragen aan de vraag naar VSO.
  • Internationale Schakel klas (ISK): Op de bestaande VO-locaties is onvoldoende ruimte beschikbaar om de 150 leerlingen in deze onderwijsvorm permanent te huisvesten. Er zal namelijk 1 schoolgebouw gesloopt worden. Daarnaast heeft de gebrekkige huisvesting invloed op de kwaliteit van het onderwijs. Er is daarom behoefte aan een permanente oplossing voor huisvesting van 150 leerlingen op voor het ISK.
  • Sportaccommodatie: In de huidige situatie maakt de Pleysierschool mede gebruik van de verouderde gymzaal aan de Slauerhofflaan, waar naar verwachting een hoge druk ontstaat. Er is tevens in de huidige situatie vraag naar tenminste twee extra zaaldelen om aan de ruimtebehoefte te voldoen van de omliggende scholen. Het realiseren van een sportzaal sluit daarnaast aan bij de behoefte van sportverenigingen en draagt bij aan de verduurzamingsambities.
  • De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

4.13.3 Conclusie

Er zijn geen negatieve ruimtelijke effecten te verwachten als gevolg van de ontwikkeling. De ontwikkeling van de nieuwe VSO Pleysierschool en de ISK, met bijbehorende sportaccommodatie, gelegen in de Voorhof te Delft voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.14 Duurzaam- en natuurinclusief bouwen

4.14.1 Kader

De gemeente zet in op het vergroten van de kansen voor flora en fauna door het uitwerken van een kader voor natuurinclusieve maatregelen in en aan gebouwen en de directe omgeving van deze gebouwen. Het doel is de stad te vergroenen en klimaatadaptief te maken. Denk hierbij aan groene daken, gevelbegroeiing en nestgelegenheid voor vogels en insecten. Doel hiervan is een biodiverse en klimaatadaptatieve stad waar het fijn leven is voor mens en dier. Om natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in Delft vorm te geven is gekozen om een concreet kader te ontwikkelen voor natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in samenhang met klimaatadaptieve maatregelen. Ook bij renovatie moet rekening worden gehouden met planten en dieren en de kansen voor het versterken van soorten worden benut.

Om een gezonde, toekomst-bestendige leefomgeving voor mens, plant en dier te creëren en te behouden, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen in ontwikkeling van de stad. Door natuurinclusieve maatregelen mee te nemen in (gebieds)ontwikkelingen kan de stad zich gezond ontwikkelen en draagt elk project bij aan de biodiversiteit in de stad, een prettig woonmilieu en een gezond functioneel stedelijk ecosysteem. Het toevoegen van beplanting op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte draagt, naast positieve effecten voor biodiversiteit, ook bij aan bijvoorbeeld het vasthouden van water en het verminderen van wateroverlast of hittestress. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van het convenant Klimaatadaptief bouwen dat de gemeente, samen met partners heeft ondertekend.

Om biodiversiteit in de stad te versterken moet bij elk project en/of gebiedsontwikkeling een onderbouwing worden aangeleverd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de eisen die voor de desbetreffende ontwikkeling worden gesteld. Een puntensysteem vormt de basis voor toepassingen op alle (nieuw)bouwprojecten, gebiedsontwikkelingen en renovatieprojecten binnen de gemeente Delft. Het kan daarbij gaan om een grootschalige stedenbouwkundige herstructurering als Gele Scheikunde, het realiseren van een woongebouw of brug of het renoveren van een gebouw.

Het puntensysteem biedt richting en houvast, maar tegelijkertijd moet er ruimte zijn/blijven voor de creativiteit en keuzevrijheid van architecten en ontwikkelaars. Om die reden is een (dynamische) lijst van maatregelen opgesteld waaruit de ontwikkelende partij of initiatiefnemer zelf een keuze kan maken.

4.14.2 Natuurinclusief bouwen in het bestemmingsplan

Het kader natuurinclusief bouwen dat onlangs is vastgesteld in de gemeenteraad. Het kader omvat een puntensysteem waarin punten worden toegekend aan verschillende maatregelen ten behoeve van natuurinclusiviteit. Bij elk bouwproject moet een minimum aantal punten behaald worden door het treffen of toepassen van maatregelen uit de lijst. Ontwikkelaars kunnen ook zelf maatregelen aandragen die opgenomen kunnen worden op deze lijst. Het aantal punten dat gehaald moet worden is afhankelijk van de grootte van het project. Indien ontwikkelaars zelf maatregelen aandragen is advies vanuit de gemeente nodig om te bepalen of de maatregelen zinvol zijn en zo ja hoeveel punten de maatregelen 'waard zijn'. Zo ontstaat een flexibel kader dat de ambitie voor natuurinclusief bouwen concretiseert.

Het kader natuurinclusief bouwen maakt onderscheid in kleine, middelgrote en grote projecten en heeft daarnaast de categorie gebiedsontwikkeling. De herontwikkeling Aart van der Leeuwlaan behelst een gebiedsontwikkeling. In tabel 1.26 wordt aangegeven hoeveel punten behaald moeten worden bij de verschillende aspecten.

Tabel 4.5: Categorieën projecten. Bron: Kader natuurinclusief bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0027.png"

Tabel 4.6: Te behalen aantal punten per categorie project. Bron: Kader natuurinclusief bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0028.png"

4.14.3 Energietransitie

In het kader van de energietransitie wordt onder het oostelijk deel van de Beatrixlaan een regionale warmteleidingen aangelegd (WarmtelinQ). Daarnaast wordt gewerkt aan een open gemeentelijk warmtenet, waarvan de hoofdleidingen (backbone) haaks op de regionale leiding via de E. du Perronlaan/Diepenbrockstraat, dus aan de noordzijde van het perceel, zullen komen te liggen. Nabij deze kruising van de twee warmtenetwerken moet een nutsgebouw komen voor de koppeling van beide systemen (warmteoverdrachtstation). Dit nutsgebouw zal ook een functie als hulpwarmtecentrale voor het gemeentelijk netwerk dienen. De inpassing van een dergelijke functie zal zodanig zijn, dat aanwezige en toekomstige gevoelige functies (zoals scholen en woningen) in het gebied mogelijk zijn, zonder dat aanpassingen aan de gevoelige functies nodig zijn en zodanig dat deze functies zonder beperkingen kunnen functioneren.

In de directe nabijheid zijn er ook andere ontwikkelingen, zoals de herontwikkeling van de Marcushof aan de overzijde van de Aart van der Leeuwlaan. De bestaande woonbebouwing zal gefaseerd plaats gaan maken voor nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0029.png"

Figuur 4.10: WarmtelinQ en gemeentelijk open warmtenet. Bron: BAG/BGT en gemeente Delft.

4.14.4 Circulaire economie

In de Visie op weg naar een circulair Delft in 2050 zijn voor vijf sectoren de navolgende ambities/doelstellingen opgesteld:

Bouw: er wordt gebouwd zoals met lego, modulair, losmaakbaar en flexibel. Bouwmaterialen zijn hergebruikt, gerecycled en recyclebaar, of biobased.

Biomassa & voedsel: voedselverspilling wordt teruggedrongen en organische reststromen worden zo hoogwaardig mogelijk verwerkt.

Kunststoffen: het gebruik van eenmalige plastics wordt teruggedrongen, er worden zoveel mogelijk gerecyclede en biobased plastics gebruikt en de inzameling en recycling wordt verbeterd, bijvoorbeeld op evenementen.

Maakindustrie: bedrijven worden gestimuleerd om hun producten of diensten circulair te maken of hun productieprocessen te vernieuwen, bijvoorbeeld innovatieve toepassingen voor ingezameld plastic.

Consumptiegoederen: producten worden langer en effectiever gebruikt, bijvoorbeeld door ze te repareren of te delen. Afgedankte producten worden goed ingezameld en zo hoogwaardig mogelijk hergebruikt.

4.14.5 Conclusie

De maatregelen voor duurzaam en natuurinclusief bouwen worden uitgewerkt bij het bouwplan. De duurzaamheidsambities worden meegenomen in het nog op te stellen inrichtingsplan en het nog op te stellen definitief ontwerp bouwplan. Daarmee vormt het aspect duurzaamheid en natuurinclusief bouwen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.15 Klimaatadaptatie

4.15.1 Klimaatadaptatie

Een toekomst-bestendige stad is ook een klimaatadaptieve stad. Natuurinclusieve maatregelen zoals vergroening en watergerichte maatregelen dragen ook bij aan het klimaatadaptief maken van de stad. Het toevoegen van beplanting op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte draagt, naast positieve effecten voor biodiversiteit, ook bij aan bijvoorbeeld het vasthouden van water en het verminderen van wateroverlast of hittestress. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van het convenant Klimaatadaptief bouwen dat de gemeente, samen met partners heeft ondertekend.

Om de warmte-accumulatie in de stad te beperken wordt ernaar gestreefd zo min mogelijk oppervlak te verharden (zowel op percelen van derden als in de openbare ruimte) en zoveel mogelijk water op te nemen en door een groene inrichting te laten verdampen. Verdamping kan en mag ook op andere manier, maar die van groen heeft een meerwaarde bijvoorbeeld voor de biodiversiteit en het opnemen van CO2. Om groen ook in de drogere zomerperiode te kunnen laten functioneren is voldoende watervoorraad nodig (spons).

De stad als spons heeft als hoofddoel om het regenwater op te vangen waar het valt en daar ook vast te houden, zodat het door middel van verdamping (meestal en bij voorkeur door planten) wordt teruggegeven. Dit beperkt het watertekort bij droogte en gaat door verdamping hittestress tegen. Daarnaast is meer groen ook van belang voor de gewenste biodiversiteit.

Duurzaamheidsambities onderhavige ontwikkeling

Het is van belang dat de nieuwbouw ontwikkeling (met inbegrip van de inrichting van het onbebouwde deel van een perceel) hieraan een bijdrage levert. Voor het bouwproject gelden op het gebied van klimaatadaptatie de volgende drie ambities:

  • afkoppelen van regenwater en daarmee de spons maximaal gebruiken
  • maximale verdamping ten behoeve van koeling, waarbij geen kraanwater nodig is
  • maximale vergroening, minimale verharding.

Op basis van de strategie en het convenant zijn de volgende eisen voor deze ontwikkeling te stellen:

  • Er dient 60 mm water per m2 vastgehouden te kunnen worden. Dit water kan lokaal verwerkt worden of anders vertraagd worden afgevoerd.
  • Het maaiveld wordt zodanig ingericht dat bij grote buien geen schade optreedt.
  • Van het perceel wordt 50% met intensief groen worden ingericht, dit kan op maaiveld, op daken en aan gevels.
  • Voor het groen op het perceel wordt regenwater vastgehouden om voldoende regenwater voor droge, warme periode beschikbaar te hebben (200 liter/m2 groen).
  • Materiaalkeuze (lage adsorptiewaarden gevel en dak) en gebouwpositionering zodanig kiezen dat hittestress niet optreedt.
  • Aanbrengen van schaduw om hittestress tegen te gaan door vergroening, bij voorkeur met bomen.

4.15.2 Conclusie

De maatregelen voor klimaatadaptief bouwen worden uitgewerkt bij het bouwplan. De borging van de waterberging vindt plaats via de regels van het onderhavige bestemmingsplan. De klimaatadaptieve ambities worden meegenomen in het nog op te stellen inrichtingsplan en het nog op te stellen definitief ontwerp bouwplan. Daarmee vormt het aspectklimaatadaptatie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.16 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.16.1 Kader

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijk eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).

Tabel 4.7: Kolom D11.2 van m.e.r.-plichtige activiteiten uit Wet Milieubeheer en Besluit m.e.r.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0087-2001_0030.png"

Voor de activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst, of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het planvoornemen valt onder de in D gestelde drempelwaarde.

4.16.2 Beoordeling en conclusie

In het kader van de onderhavige ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, welke is opgenomen als bijlage 17 bij deze toelichting. Voor de getoetste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.

Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemming in het plangebied is aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemming zijn opgenomen en deze toelichting waarin de achtergronden en de doorvoor uitgevoerde onderzoeken van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

Er is gekozen voor een op de ontwikkeling van het plangebied gericht bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de Delftse systematiek c.q. handboek.

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals Gedeputeerde Staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Groen

Voor de groenstroken binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen. Voor het overige zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Maatschappelijk

Deze bestemming is ingericht en afgestemd op de beoogde realisatie van de de twee middelbare scholen twee scholen voor middelbaar onderwijs, een sportzaal, schoolpleinen en groenvoorzieningen.

Verkeer

Een gedeelte van de weg in het plangebied heeft de bestemming verkeer gekregen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen. Voor het overige zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Opstelstroken en op- en afritten vallen ook binnen deze bestemming.

Waarde - Archeologie I

Deze dubbelbesteming beschermt de gronden waar mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd. Per dubbelbestemming is een vrijstellingsgrens opgenomen voor oppervlakten waarvoor het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk is.

Water

De bestemming water is opgenomen ter plaatse van het open water dat in het plangebied aanwezig is. Ook waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers zijn uiteraard binnen deze bestemming toegestaan.

Waterstaat - Waterkering

Ten noorden van het plangebied komt een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Ter plaatse van deze waterkeringen geldt een beschermende bestemming. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden of het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn nadere bepalingen ten aanzien van het parkeren opgenomen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Aangegeven is welk gebruik in ieder geval verboden is en welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel

Hierin is de naam van het onderhavige bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Toezicht en handhaving is iets dat door betrokkenen als onprettig wordt ervaren. De gemeente doet het omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's willen wij beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvan kan en wil inzetten.

De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.

De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.

De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.

Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

7.1.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het conceptbestemmingsplan toegezonden aan de relevante overlegpartners.

7.1.2 Proces bestemmingsplan

Participatie

Op 6 april 2022 vond op locatie van het Grotius Praktijkschool aan de Vulcanusweg een inloopavond plaats over de voorlopig ontwerpplannen nieuwbouw Pleysier ISK aan de Aart van der Leeuwlaan 12. De uitnodiging is gestuurd naar de omwonenden in Voorhof West. Het doel van dit overleg was om de omwonenden te informeren en te betrekken bij de plannen (participatie). Aanwezig waren de betrokken adviseurs onderwijshuisvesting van de gemeente Delft, Projectleiding Drees en Sommer, NOAHH Architecten en schooldirectie van de Pleysierschool en het ISK. Vanuit het aangrenzende project voor de HWC WOS was een projectleider aanwezig om eventuele vragen daarover te beantwoorden.


De opkomst was redelijk (ca 30. Personen). Er waren voornamelijk positieve reacties over het feit dat er weer scholen kwamen te staan op de plek waar voorheen ook een school heeft gestaan. Op het architectonisch ontwerp zijn geen noemenswaardige negatieve opmerkingen gemaakt. Een aantal bewoners was benieuwd naar de hoogte van het nieuwe gebouw en de eventuele impact op hun uitzicht en eventuele schaduwwerking.


Duidelijk was dat men vooral kritische vragen had over tot de parkeerdruk in de wijk en wat de komst van een sportzaal op de parkeersituatie in de buurt zal hebben. Op dat moment was nog geen avondgebruiker voor de sportzaal gevonden en konden we nog niet de impact ervan in kaart brengen. De vragen van de omwonende met betrekking tot het parkeren als gevolg van onderhavige ontwikkeling zijn meegenomen gedurende het proces. De parkeervoorzieningen zijn geborgd in de parkeernormen en de verkeersgeneratie van de ontwikkeling kan afgewikkeld worden op het omliggende wegennet.


De vragen kwamen verder voort uit een algehele onvrede van de parkeersituatie in de wijk. Doordat de grens van betaald parkeren net buiten de wijk ligt, staat daardoor de buurt vrij vol met auto's. Daarnaast en buiten dit project werden tijdens de inloopavond diverse signalen gegeven over niet direct gerelateerde onderwerpen zoals de algemeen onveilige verkeersituaties door zwaar verkeer wat door de Aart van der Leeuwlaan rijdt. De gemeente heeft ter plekken antwoord gegeven op algemene vragen of mensen doorverwezen naar de juiste route.

Vervolgens is op 10 januari 2023 (tijdens de ter inzagetermijn) een inloopavond voor eenieder georganiseerd. Tijdens de avond zijn drie belangstellenden aanwezig geweest. Er zijn tijdens deze avond geen mondelinge zienswijzen opgenomen.
De vragen van deze drie bewoners hadden geen betrekking op het bestemmingsplan, maar op de uitvoering van het bouwplan - zoals het materiaalgebruik van de gevel - en de planning van de bouw. Gevraagd is hoe naar omwonenden over het definitieve ontwerp bouwplan en de uitvoering hiervan wordt gecommuniceerd. Aangegeven is dat dit de aandacht van de projectleider heeft, maar momenteel nog niet duidelijk is.
Verzocht is of het mogelijk is dat voordat tot de bouwwerkzaamheden wordt overgegaan, het braakliggende terrein tijdelijk groen wordt ingericht (met bloemen). Aan de vragensteller zijn de gegevens van de contactpersoon van 'Delft bloeit' doorgegeven en is toegezegd de projectleider over dit verzoek te informeren.

Naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan hebben twee indieners schriftelijke zienswijzen ingediend. Eén van de zienswijzen heeft aanleiding gegeven om het ontwerpbestemmingsplan bij vaststelling te wijzigen. Het gaat hierbij om aanpassing van de maximale bouwhoogte van maximaal 20 m voor het gehele bouwvlak naar maximaal 13 meter voor het zuidelijk gelegen schoolgebouw en maximaal 19 meter voor het noordelijk gelegen schoolgebouw met daarboven de sportzaal. De overige zienswijzen over bezonning, windhinder en een kader/visie voor de omgeving als geheel, hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan. Kortheidshalve verwijzen wij u naar de inhoud van de Nota Zienswijzen.


Vooroverleg

Deze 'Nota wettelijk vooroverleg, participatie en ambtelijke wijzigingen' bevat de samenvatting en beantwoording van de reacties op het concept ontwerpbestemmingsplan 'Pleysierschool en ISK' alsmede ambtelijke wijzigingen naar aanleiding van veranderende inzichten gedurende het proces.

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is vanaf 1 september 2022 tot en met 30 september 2022 aan de overleginstanties de gelegenheid gegeven om een reactie op het concept ontwerpbestemmingsplan "Pleysierschool en ISK" te geven. Het betreft een informele procedure zonder een harde reactietermijn. Het gaat om de volgende overlegpartners:

  • 1.
    1. Provincie Zuid-Holland
    2. Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
    3. Ministerie van Infrastructuur en Water/Rijkswaterstaat
    4. Hoogheemraadschap van Delfland
    5. KPN
    6. Tennet Zuid-Holland
    7. Stedin
    8. Gasunie
    9. Evides Waterbedrijf
    10. VWS Pipeline Control b.v.
    11. Veiligheidsregio Haaglanden
    12. GGD Haaglanden
    13. MKB Delft
    14. VNO-NCW Delft
    15. Stichting DUWO
    16. Vidomes
    17. Woonbron Delft


Binnen de boven aangehaalde termijn zijn reacties van vooroverleginstanties ontvangen. De reacties zijn hieronder weergegeven.

De volgende instanties hebben aangegeven verder geen inhoudelijke reactie te hebben op het concept-ontwerp bestemmingsplan:


Nr.  
Instantie / Organisatie   Datum reactie / Datum ontvangst reactie  
1.   Provincie Zuid-Holland   1 september 2022 / 1 september 2022  
2.   Gasunie   2 september 2022 / 2 september 2022  
3.   Rijkswaterstaat   6 september 2022 / 6 september 2022  
4.   Tennet   6 september 2022 / 6 september 2022  
5.   Evides   16 september 2022 / 16 september 2022  

De volgende instanties hebben inhoudelijke reacties gegeven op het concept-ontwerp bestemmingsplan:

Nr.   Instantie / Organisatie   Datum reactie / Datum ontvangst reactie  
5.   KPN   2 augustus 2022 / 2 augustus 2022  
6.   Hoogheemraadschap Delfland   22 september 2022 / 22 september 2022  
7.   Veiligheidsregio Haaglanden   28 september 2022 / 28 september 2022  

De overige instanties hebben geen reactie gegeven.

De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord. Tevens is aangegeven of de vooroverlegreactie tot aanpassingen heeft geleid van het bestemmingsplan


5. KPN

Samenvatting

De bijlages in het conceptontwerp geven geen gedetailleerd inzicht in de werkzaamheden die mogelijk uitgevoerd gaan worden. Of er consequenties zijn voor het kabelnet van KPN is daarom niet te beoordelen. Aangegeven is om een Klic melding te aan te vragen en de aanwezige kabels en leidingen in de ondergrond in beeld te brengen.


Beantwoording

In de voorbereiding komend tot onderhavig bestemmingsplan is een Klic melding aangevraagd. De in de omgeving van het bestemmingsplanvlak gelegen kabeltracé van KPN, aan de oostzijde van de Beatrixlaan / westzijde van het bestemmingsplanvlak, wordt normaliter niet door de gemeente bestemd. In onze bestemmingsplannen bestemmen we alleen in de volgende gevallen de kabels en leidingen:

o leidingen voor het transport van giftige stoffen;
o leidingen voor het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen;
o aardgasleidingen met een bedrijfsdruk van 10 bar en hoger;
o leidingen met een diameter van 50 cm en groter met tenminste een regionale functie, buiten de bebouwde kom;
o bovengrondse hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
o ondergrondse hoogspanningsverbindingen van 150 kV en hoger;
o afvalwaterpersleidingen met een doorsnee van 400 mm en groter;
o effluentleidingen van afvalwaterzuiveringsinrichtingen.

Wel wordt bij de uitvoering van de herontwikkeling met kabels en leidingen, waaronder het kabeltracé van KPN langs de Beatrixlaan, rekening gehouden.

De overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het plan.


7. Hoogheemraadschap Delfland

Samenvatting

1. De waterparagraaf van de toelichting en de watertoets in bijlage 14 (opgesteld 17 augustus 2022) komen niet overeen. Wij verzoeken u de waterparagraaf in de toelichting op basis van bijlage 14 te actualiseren.

Beantwoording

De overlegreactie geeft aanleiding tot aanpassingen van het plan:

  • De watertoets opgesteld op 17 augustus 2022 is aangepast. De herziene versie van 11 oktober 2022 is in plaats van de versie van 17 augustus 2022 als bijlage 14 van de toelichting toegevoegd.
  • De tekst van de waterparagraaf in de toelichting is aangepast aan de nieuwe versie van 11 oktober 2022.

Samenvatting
2. Toelichting paragraaf 2.1.3, Ruimtelijke kansen: Er is sprake van vier alternatieven voor de ligging van de polderkade. Verzocht wordt de afspraken, die met Delfland gemaakt zijn, in het ontwerp te verwerken.

Beantwoording

De overlegreactie geeft aanleiding tot aanpassingen van het plan:

  • De afspraken zoals met het Hoogheemraadschap Delfland zijn gemaakt ten aanzien van het bouwplan en de ligging van de polderkade, zijn op de verbeelding opgenomen. De tekst in de toelichting 'Er zijn vier mogelijke alternatieven, die in verder overleg met het Hoogheemraadschap moeten worden verkend.' is aangepast naar "Met het Hoogheemraadschap is een definitieve ligging van de polderkade overeengekomen.'
  • 'Figuur 1.6: Alternatieven ligging polderkade (concept te bepalen met HHD)' is vervangen door 'Figuur 1.8: Definitieve ligging van de polderkade'.

Samenvatting
3. Toelichting paragraaf 3.4.1: Inmiddels heeft Delfland nieuw waterschapsbeleid vastgesteld. Verzocht wordt het beleid in de toelichting te actualiseren (zie bijlage 14, Watertoets).

Beantwoording

De overlegreactie geeft aanleiding tot aanpassingen van het plan, de toelichting is aan de hand van de vernieuwde Watertoets geactualiseerd.

Samenvatting
4. Toelichting paragraaf 3.4.3, Watervergunning: In de tekst voor vergunningplichtige activiteiten staat: "bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering". Dit is juist maar niet volledig. Om misverstanden te voorkomen, wordt verzocht dit punt te vervangen door: "activiteiten binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone van een waterkering" (zie Beleidsregel medegebruik waterkeringen).

Beantwoording

De overlegreactie geeft aanleiding tot aanpassingen van het plan:

  • In paragraaf 3.4.3, Watervergunning is het punt "bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering" vervangen door "activiteiten binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone van een waterkering".

Samenvatting
5. Toelichting paragraaf 4.12 Water: Verzocht wordt de volledige waterparagraaf in de toelichting te actualiseren op basis van de Watertoets in bijlage 14 (van 17 augustus 2022). De volgende opmerkingen hebben daarom betrekking op de beter uitgewerkte watertoets van bijlage 14 (van 17 augustus 2022).

Bijlage 14 Watertoets (Anteagroup, 17 augustus 2022)

6. Paragraaf 2.7, Waterkeringen: Het plangebied bevindt zich in de beschermingszone én in het waterstaatswerk van de kering. Wij verzoeken u dit aan te vullen.

7. Paragraaf 4.3.2, Locatie watercompensatie:

  • Volgens de tekening kunnen wij de dakconstructie beschouwen als dak met extra waterbergende laag en is er sprake van een groen-blauw dak. Ons advies is dit op die manier te communiceren, zodat het duidelijk is, dat het dak een waterbergende functie heeft.
  • Zoals al aangegeven in het plan, is het raadzaam om meer inzicht in de grondwaterstanden te verkrijgen, om de functionaliteit van de wadi te waarborgen.
  • In de laatste alinea van dit hoofdstuk wordt geconcludeerd, dat 171 m2 water kan worden geborgen. Het gaat hier om kubieke meter (m3) in plaats van vierkante meter (m2).

8. Paragraaf 4.3.3, Conclusie: Zie opmerking 7c.

9. In de toelichting onder paragraaf 4.3 (pagina 14 en figuur 1.7) is sprake van een vergrootte waterpartij. In de watertoets zien wij dit niet terugkomen. Wij verzoeken u aan te geven, of er extra oppervlaktewater gerealiseerd zal worden.

10. Paragraaf 4.4, Watersysteem: Op de verbeelding van het bestemmingsplan ligt de watergang aan de westzijde gedeeltelijk binnen het plangebied. Wij vragen u dan ook de watergang in de toelichting te benoemen. Daarnaast vragen wij u het aspect "onderhoud en bagger" aan de waterparagraaf toe te voegen en te beschrijven, hoe in de nieuwe situatie onderhoud uitgevoerd kan worden.

11. Paragraaf 4.8, Waterkeringen: Zie opmerking 6.

12. Paragraaf 5, Waterparagraaf: Wij verzoeken u bovenstaande opmerkingen ook in de waterparagraaf te verwerken.


Beantwoording
De overlegreacties 5. tot en met 12. geven aanleiding tot aanpassingen van de Watertoets (versie 11 oktober 2022). De tekst uit de nieuwe Watertoets is vervolgens verwerkt in de toelichting en de regels.

Samenvatting
13. Verzocht wordt in artikel 4.2.1 met de actuele getallen van de wateropgave aan te passen.

Beantwoording

De overlegreactie geeft aanleiding tot aanpassingen van het plan.

  • In artikel 4.2.1 is bepaald dat uiterlijk 3 jaar na het onherroepelijk wordt van dit bestemmingsplan 192 m3 aan waterberging is gerealiseerd, in stand wordt gehouden en te allen tijde effectief beschikbaar wordt gehouden .


7. Veiligheidsregio Haaglanden

Samenvatting

1. Risicobronnen externe veiligheid

Het plangebied ligt op circa 2.570 meter ten westen van de Rijksweg A13, op circa 800 meter ten noorden van de provinciale weg N470 en op circa 2.290 meter ten westen van Bevi-inrichting MPM International Oil Company BV. In geval van een calamiteit kan zich een incident voordoen waarbij giftige stoffen vrijkomen. Gezien de afstand van het plangebied tot aan de Rijksweg A13, de provinciale weg N470 en de Bevi-inrichting MPM International Oil Company BV zal het groepsrisico als gevolg van de (eventuele) ontwikkelingen niet significant toe- of afnemen.

Beantwoording

Deze overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Samenvatting
2. Geadviseerde maatregelen en restrisico

Gezien de afstand van deze risicobronnen tot aan het plangebied worden de volgende maatregelen geadviseerd:

  • a. Afschakelbare ventilatie;
  • b. Voorbereiding interne organisatie;
  • c. Risicocommunicatie.

In de bijlage van deze e-mail worden de bovenstaande geadviseerde maatregelen uitgebreid beschreven. Daarnaast wordt in de bijlage het risico beschouwd dat overblijft na het treffen van de geadviseerde maatregelen. Tevens wordt geadviseerd om bij de ruimtelijke ontwikkeling van het WOS en de HWC rekening te houden met de aanwezigheid van de scholen en sportzaal en dit al in voorliggend bestemmingsplan vast te leggen.

Beantwoording

De overlegreactie geeft aanleiding tot aanpassingen van het plan op de volgende punten:

  • In de paragraaf externe veiligheid wordt verwezen naar het uitgebrachte advies;
  • Het veiligheidsadvies en de achtergrond van het veiligheidsadvies wordt als bijlage 18 toegevoegd aan de plantoelichting.

Samenvatting
3. Warmteoverdrachtstation (WOS) / hulpwarmtecentrale

Aan de noordzijde van het plangebied, op de kruising van het regionale warmtenet (WarmtelinQ) en het gemeentelijke open warmtenet, zal een nutsgebouw gerealiseerd worden. Dit nutsgebouw zal de functie krijgen van warmteoverdrachtstation (WOS) en hulpwarmtecentrale (HWC). In eerdere communicatie met de gemeente Delft is door de VRH gevraagd naar de risico's en risicocontouren van het warmteoverdrachtstation. Doordat de realisatie van het WOS en de ontwikkeling van de Pleysierschool en ISK niet in samenhang worden beschouwd, zijn de mogelijke risico's van het WOS niet meegenomen in voorliggende bestemmingsplan. Geadviseerd wordt om de twee ontwikkelingen integraal te bekijken en bij de bouw van de twee scholen en de sportzaal rekening te houden met de komst van het warmteoverdrachtstation en de hulpwarmtecentrale en bijbehorende risico's en risicocontouren. Hiervoor is het uitvoeren van een QRA noodzakelijk.

Met de komst van de Omgevingswet valt de Pleysierschool (voortgezet speciaal onderwijs) onder de categorie zeer kwetsbaar gebouw. Bij een incident met het WOS en de hulpwarmtecentrale is het van belang dat de aanwezige scholieren veilig kunnen vluchten. Ook om die reden is het van belang dat de risico's van het WOS en de hulpwarmtecentrale in kaart worden gebracht.

Beantwoording
Deze overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. Met de mogelijke risico's van de ontwikkeling van de WOS en HWC is indicatief rekening gehouden door een richtafstand in onderhavig bestemmingsplan op te nemen van 15 meter ten opzichte van het bouwvlak in onderhavige ontwikkeling. Het is uiteindelijk aan de WOS/HWC om zich aan de situatie van onderhavig plan aan te passen.


Ambtelijke wijzigingen

1. Voorwaardelijke verplichting Natuurinclusieve bouw en Klimaatadaptieve terreininrichting

  • De bijlagen van de regels zijn uitgebreid met bijlage 3 Plan Uitwerkingskader
  • De slotzin van artikel 4.2.2. Voorwaardelijke verplichting Natuurinclusieve bouw en Klimaatadaptieve terreininrichting komt als volgt te luiden: 'Een en ander overeenkomstig het bepaalde in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Plan Uitwerkingskader.'


2. Archeologie

a. Naar aanleiding van archeologisch veldonderzoek hoeft een gedeelte van het plangebied geen archeologische medebestemming meer te krijgen en moet de archeologische medebestemming op het gedeelte van het plangebied wat blijft bestaan worden gewijzigd van 'Waarde - Archeologie II' in 'Waarde - Archeologie I'. Gelet hierop wordt het bestemmingplan als volgt aangepast:

  • Op de verbeelding is 'Waarde - Archeologie II' gewijzigd in 'Waarde - Archeologie I' evenals de omvang van het dubbelbestemmingsvlak;
  • In de regels is artikel 7 'Waarde - Archeologie II' verwijderd;
  • In de regels is in artikel 14 Overige regels is 'b. in de tweede plaats de regels van Artikel 7.Waarde - Archeologie II' verwijderd.

b. In de toelichting dient hoofdstuk 4.10 Archeologie te worden aangepast aan de actuele situatie. De diepte waar archeologisch niveau wordt verwacht is anders dan het hetgeen in het bureauonderzoek staat aangegeven. In de toelichting staat 95 cm onder maaiveld, uit veldonderzoek (zie evaluatieverslag) is gebleken dat 30 cm onder maaiveld aangehouden moet worden.

  • De toelichting onder 4.10.2 Onderzoek zal worden aangepast aan het evaluatieverslag waarbij de 95 cm onder maaiveld wordt gewijzigd in 30 cm onder maaiveld.
  • De verwijzing naar eindrapport in paragraaf 4.10.1 is verwijderd, aangezien het eindrapport met bijlagen niet op tijd gereed zijn.


3. Bodem

De tekst van paragraaf 4.9.2 is uitgebreider beschreven. De conclusie dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat is niet gewijzigd.


4. Duurzaamheidsambities

Aangezien de duurzaamheidsambities van onderhavige ontwikkeling reeds in het Plan Uitwerkingskader waren opgenomen en in het vervolgproces als zodanig zijn meegenomen, dient er conform dit Plan Uitwerkingskader een 60 mm water per m2 vastgehouden te kunnen worden in plaats van 70 mm water per m2. Dit is in de toelichting in de paragrafen 3.3.11 en 4.15.1 aangepast.

Zienswijze

Na het wettelijk vooroverleg heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken (van 20 december 2023 tot en met 30 januari 2023) ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Twee indieners hebben schriftelijke zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in de Nota Zienswijzen die als bijlage is gevoegd bij het besluit tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Voor de inhoud wordt hiernaar verwezen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal anderszins geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening of door kostenverhaal via de grondprijs. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De gemeentelijke kosten bestaan voor deze wijzigingen onder andere uit de proces-, onderzoeks- en apparaatskosten ten behoeve van het wijzigingen van de bestemming op deze locaties.

De gemeentelijke kosten voor het wijzigingen van het juridisch-planologisch kader voor deze maatschappelijke voorziening worden uit gemeentelijke middelen voldaan.