direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Jaspersstraat Zaandam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het voornemen bestaat om op de locatie Jaspersstraat/Clusiusstraat in de wijk Poelenburg te Zaandam, sloop-nieuwbouw te plegen. Het betreft een locatie waar aan de oost- en noordzijde van de locatie een portiekflat van 5 bouwlagen is gesitueerd en in de zuidwesthoek een appartementengebouw van 8 lagen. Er zullen 117 woningen worden gesloopt en maximaal 320 woningen worden teruggebouwd. De bestaande woontoren met 32 woningen blijft gehandhaafd. Belangrijk uitgangspunt is het versterken van de sociale structuur van de wijk. Er wordt ingezet op meer differentiatie in het woningaanbod in vergelijking met de huidige situatie. Daarnaast zal er binnen het plangebied een buurthuis worden gevestigd.

De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen het geldende bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt een nieuw ruimtelijk regime voor het plangebied van kracht, dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk Poelenbrug, aan de oostzijde van Zaandam. De locatie wordt begrensd door de Jaspersstraat in het zuiden en het westen, de Clusiusstraat in het noorden en de weg Poelenburg in het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

1.3 Vorige bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk de bestemmingsplannen:

  • Poelenburg, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. Alleen het plangebied zoals omschreven in paragraaf 1.2 krijgt een nieuwe bestemmingsplanregeling. Voor de gebieden buiten het plangebied blijft het bestemmingsplan Poelenburg gelden;
  • Parapluplan Parkeren Zaanstad, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juni 2018. Alleen het plangebied zoals omschreven in paragraaf 1.2 krijgt een nieuwe bestemmingsplanregeling. Voor de gebieden buiten het plangebied blijft het Parapluplan Parkeren Zaanstad gelden;
  • Paraplubestemmingsplan woningsplitsing, kamerverhuur en toeristische verhuur, vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juli 2021 Alleen het plangebied zoals omschreven in paragraaf 1.2 krijgt een nieuwe bestemmingsplanregeling. Voor de gebieden buiten het plangebied blijft het Paraplubestemmingsplan Woningsplitsing, Kamerverhuur en Toeristische verhuur gelden.

Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Zaandam Noord is op afbeelding 2 weergegeven. De gronden van het plangebied hebben de bestemming Wonen - 2, Verkeer, Verkeer - Verblijfsgebied en Groen. Tevens gelden aan de oostzijde van het plangebied de dubbelbestemmingen Leiding - Gas en Waarde - Archeologie 2.

Binnen de bestemming Wonen - 2 zijn gestapelde woningen toegestaan op de eerste en hogere verdiepingslagen en gemengde functies op de begane grond. Er zijn twee bouwvlakken opgenomen waarbinnen hoofdgebouwen zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak aan de buitenzijde bedraagt 15 meter. Voor de aanwezige woontoren bedraagt de maximale bouwhoogte 27 meter.

De gebiedsaanduiding Geluidzone - industrieterrein - 1 is met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Aanpassen geluidzone Westpoort en Hoogtij" komen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Poelenburg met plangebied rood omlijnd

Volgens het Parapluplan Parkeren Zaanstad geldt bij het bouwen van gebouwen dat er voldoende parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen worden gemaakt op die plek of in de directe omgeving daarvan, in of buiten het plangebied. Voldoende betekent dat er wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die staan in de "Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016" of de wijzigingen daarvan.

Het Paraplubestemmingsplan woningsplitsing, kamerverhuur en toeristische verhuur regelt toeristische verhuur van en Bed & Breakfast in woningen en er zijn regels opgenomen over het splitsen en omzetten van woningen. Van omzetting is sprake als zelfstandige woningen naar onzelfstandige woningen worden omgezet, ook wel kamergewijze verhuur genoemd.

Dit bestemmingsplan geeft het kader voor de toekomstige bouw- en gebruiksmogelijkheden van het gebied

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting maakt deel uit van het bestemmingsplan Jaspersstraat Zaandam. De toelichting van een bestemmingsplan geeft uitleg over en een onderbouwing van de bestemmingsregeling die in de planregels en op de verbeelding staan. Deze gaat onder meer in op de geldende beleidskaders en doet in het kader van het onderzoek naar de haalbaarheid, verslag van de uitgevoerde onderzoeken. Daarnaast wordt er een verantwoording gegeven voor de gemaakte keuzes.

In de bijlagen bij de toelichting staan alle relevante beleidsstukken samengevat. Zowel het algemene Rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt thema-specifiek beleid nader toegelicht. Per beleidsstuk wordt kort beoordeeld wat de invloed ervan is op het bestemmingsplan. Verder worden in de bijlagen de beantwoording van de zienswijzen en ambtshalve wijzigingen verwerkt.

Hoofdstuk 2 Wat maakt dit plan mogelijk?

2.1 Bestaande situatie

De wijk Poelenburg is eind jaren 50, begin jaren '60 gebouwd tussen de Gouw en de snelweg A8 in verband met de behoefte aan woningen voor de (gast)arbeiders in de Zaanse fabrieken. Poelenburg is indertijd ontworpen volgens de ideeën van de moderne beweging waarbij helderheid, transparantie en groene en gebouwde elementen centraal stonden. Karakteristiek voor de wijk Poelenburg is het heldere raamwerk dat bestaat uit evenwijdig doorlopende oost-west woonstraten die uitkomen op de noord-zuidlopende wijkontsluitingsweg Poelenburg.

Poelenburg is grofweg in te delen tussen een laag en een hoogbouw gedeelte.De hoogbouw strekt zich uit tussen de Zuidervaart en de Twiskeweg, langs de laan Poelenburg. De steeds herhaalde ensembles van gebouwen, de stempels, bestaan uithaakflats, vrijstaande torens en stroken portiek-etagewoningen. De gemeenschappelijke karakteristiek van de bebouwing is een gevolg van het sobere en doelmatige karakter waarmee deze wijken door heel Nederland, in rap tempo werden gebouwd.

De wijk Poelenburg bevat veel sociale woningbouw (68%). In de wijk zijn veel flats aanwezig (65%), de meeste in de vorm van middelhoogbouw. De sociale woningen liggen in de oostkant van de wijk. In de Vennenbuurt aan de westkant en rondom het Darwinpark staat vooral laagbouw.

In Poelenburg zijn drie corporaties actief, te weten Parteon, Rochdale en ZVH. Om een meer gedifferentieerde wijk te realiseren zijn er plannen om het oostelijk deel van de wijk te herstructureren. Het onderhavige plangebied maakt onderdeel uit van deze plannen. Daarnaast wordt in de wijk Poelenbrug een deel van de sociale woningen gerenoveerd of verkocht.

Binnen het plangebied zijn momenteel 149 woningen aanwezig, waarvan 117 in de vorm van een portiekflat bestaande uit 5 bouwlagen. Aan de zuidwestzijde is in het plangebied een gebouw met 32 woningen in 8 bouwlagen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0003.png"

Afbeelding 3: Luchtfoto huidige situatie

2.2 Aanloop bestemmingsplan

In het actieplan Poelenburg en Peldersveld uit 2017 is het zorgen voor meer diversiteit in de bevolkingsopbouw als één van de twee randvoorwaarden genoemd om de doelstelling van Poelenburg en Peldersveld als open, diverse en kansrijke wijken te kunnen realiseren. In het Pact Poelenburg en Peldersveld 2020-2040 is met betrekking tot wonen het sleutelwoord 'divers' opgenomen, waarbij divers zowel staat voor een divers woningaanbod als voor een diversiteit van bewoners. Er wordt gestreefd naar een fysieke omgeving die aanzet tot bewegen: speelplekken, fietspaden, groen en luchtkwaliteit zijn optimaal. Het pact is gesloten tussen gemeente, corporaties en stakeholders uit de wijk. Met het pact verbinden partijen zich langdurig aan de verbetering en versterking van de wijk. Het pact is uitgewerkt in de Visie Fijn Wonen 2021. Kernwaarden en doelen voor het verbeteren van de leefbaarheid van de wijk zijn: Samen leven, Wonen naar wens, Uitnodigend groen en water.

Door de eigenaar, Woningstichting Rochdale, is geconstateerd dat de kwaliteit van de portiekflatwoningen in het plangebied slecht is en moeilijk te verbeteren is met een renovatie. Er is daarom gekozen voor sloop-nieuwbouw. De toren met 32 woningen aan de zuidwestzijde blijft behouden. Gemeente Zaanstad en Rochdale hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de herontwikkeling van de locatie.

2.3 Planbeschrijving

Het plangebied ligt op een belangrijk scharnierpunt in de wijk, als middelste van de negen stempels, als stapsteen tussen Poelenburg en de nieuwbouw van PoelenburgHet is een bijzondere plek die vraagt om een markant gebouw dat enerzijds refereert aan de oorspronkelijke stempelstructuur van haakvormige gebouwen en anderzijds een nieuwe tijdslaag toevoegt met een gebouw dat veel beter is ingebed in de wijkstructuur, zonder de onnaantrekkelijke plinten en achterkanten die het complex nu domineren.

De bestaande middelhoogbouw wordt gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. De woontoren blijft behouden en wordt ingepast in de nieuwbouwontwikkeling. De herontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een gebouw met maximaal 320 woningen. In het gebouw wordt tevens een buurthuis opgenomen, het Huis van de Wijk. Het buurthuis komt op de hoek van de straat Poelenburg en de Clusiusstraat en vormt straks een centrale plek in de wijk. De organisaties Centrum Jong, het Jeugdteam en het Sociaal Wijkteam krijgen ruimte in het buurthuis. Dit geldt mogelijk ook voor de bibliotheek. Verder komen hier ruimtes voor allerlei activiteiten, kantoren en voor kleine horecavoorzieningen.

Het programma voor het plangebied bestaat uit:

  • maximaal 352 woningen (inclusief 32 bestaande woningen);
  • maximaal 3.700 m2 BVO maatschappelijke voorzieningen;
  • maximaal 400 m2 BVO kantoren, dientverlening en horeca.

Met het plan zal de sociale structuur van de wijk worden versterkt. Naast sociale huur worden ook middeldure huur en vrije sector huurwoningen en koopwoningen gerealiseerd, waarmee meer differentiatie in de wijk ontstaat. Aan de huidige bewoners van de portiekflat wordt de mogelijkheid geboden om een woning te verkrijgen in het nieuwe gebouw en wordt voorrang gegeven op het verkrijgen van een nieuwe sociale huurwoning.

Parkeren vindt plaats in een parkeergarage in de plint van de nieuwe bebouwing en op straat. De parkeerplaatsen naast het fietspad aan de zijde van de weg Poelenburg, gaan weg. Zo wordt het veiliger voor fietsers op straat. De parkeergarage voor de nieuwe bewoners komt onder het nieuwe gebouw (eerste bouwlaag). Ontsluiting van de parkeergarage vindt plaats vanaf de zuid- en/of westzijde.

De inpassing van de nieuwbouw heeft impact op het bestaande groen in de hof. Uitgangspunt is de realisatie van een hoogwaardig woongebouw omgeven met veel groen. De nieuwe binnenhof met groen dek krijgt uitnodigende verblijfsplekken. Aan de straat Poelenburg komt een groen voorplein als entree van het Huis van de Wijk. Een groene langzaam verkeersroute langs de Clusiusstraat vormt de verbinding met omliggende buurten en wordt verbonden met de nieuwbouw in Poelenburg Oost. Door de nieuwe inrichting komt er meer ruimte om elkaar te zien, ontmoeten en om er te spelen. Onderzocht wordt of een deel van de aanwezige volwassen bomen ingepast kunnen worden in de parkeervoorziening. De groene voorruimte aan de straat Poelenburg vormt onderdeel van de autovrije buitenruimte.

Het gebouw zal aardgasloos worden ontwikkeld. Voor deze ontwikkeling zullen de BENG -normen van toepassing zijn. Er zullen waar mogelijk PV-panelen op het dak worden uitgevoerd. Dit wordt meegenomen in de ontwikkeling van het project en het energieconcept.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0004.png"

Afbeelding 4: Volumestudie bouwenvelop toekomstige situatie (indicatief)

Met de sloop van 117 woningen en nieuwbouw van maximaal 320 woningen en een groot maatschappelijk programma binnen het plangebied worden de volgende doelen bereikt in het kader van de Visie Fijn Wonen:

  • Samen leven: in de nieuwe ontwikkeling is in de plint op de hoek straat Poelenburg-Clusiusstraat een volwaardig nieuw Huis van de Wijk opgenomen als spil van de wijk. Daarnaast zijn ondersteunende maatschappelijk functies opgenomen aan de Clusiusstraat. Beide functies dragen bij aan de cohesie in de buurt.
  • Wonen naar wens: één van de ambities van de Visie is om de kanteling van 60% naar 40% sociale huur op gang te brengen en nieuwe doelgroepen aan te trekken. Er zullen in de gehele wijk 1.000 nieuwe huur- en koopwoningen worden toegevoegd. De sloop - nieuwbouw op de locatie geeft een bijdrage aan het meer divers maken van het woningaanbod voor bestaande en nieuwe doelgroepen;
  • Uitnodigend groen en water: Doel vanuit de visie is om het ruim aanwezige openbare groen in de wijk beter te benutten als plekken voor ontmoeting. De inpassing van de nieuwbouw heeft impact op het bestaande groen in de hof. De nieuwe binnenhof met groen dek krijgt uitnodigende verblijfsplekken. Aan de straat Poelenburg komt een groen voorplein als entree van het Huis van de Wijk. Een groene langzaam verkeersroute langs de Clusiusstraat vormt de verbinding met omliggende buurten en wordt verbonden met de nieuwbouw in Poelenburg Oost.

Hoofdstuk 3 Planonderbouwing

3.1 Archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) vormen in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. Als gevolg hiervan moet iedere gemeente aandacht besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit aspect verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.

De Archeologienota Zaanstad 2009 bevat de uitgangspunten van de vernieuwde Monumentenwet 1988. In de nota staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aangeeft. Aan omgevingsvergunningen voor projecten die binnen deze gebieden vallen, verbindt de gemeente voorwaarden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager van de vergunning de vindplaatsen op moeten laten graven. Die eisen staan in projectbesluiten en ontheffingen van het bestemmingsplan.

Betekenis voor het project

Volgens de Archeologienota Zaanstad 2009 heeft de te ontwikkelen locatie een lage archeologische verwachtingswaarde. Ook op de door het college vastgestelde Cultuurhistorische waardenkaart 2006, is de locatie niet aangemerkt als een gebied met een archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is dus niet nodig. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Cultuurhistorische waarden

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) bevat een bestemmingsplan een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. In de Erfgoedstrategie van de gemeente Zaanstad is aangegeven dat het behouden en mogelijk versterken van de kwaliteit en haar identiteit bij (gebieds)ontwikkeling is uitgangspunt is. Erfgoed wordt als basis genomen bij transformaties en verdichtingsopgaven van ontwikkelgebieden en cultuurhistorische waarden worden in stedenbouwkundige kaders voor ontwikkeling opgenomen.

Betekenis voor het project

Om de cultuurhistorische waarden te bepalen is een cultuurhistorische verkenning (zie bijlage 2 Cultuurhistorische verkenning) opgesteld.

De wijk is opgebouwd uit stempels; een cluster gebouwen die in een vast stramien geplaatst zijn en die binnen het stempel vaak diversiteit in bouwhoogte hebben. Poelenburg heeft 9 van deze stempels, in een afwisselende ritmiek van ‘L’en ‘L en E’ stempels. In de Cultuurhistorische verkenning worden de stedenbouwkundige waarden van de flat onderschreven als schakel in het 5e stempel en de cultuurhistorische waarde als "spaghettiflat"; het verhaal van Italiaanse immigranten na de oorlog in deze regio. De architectuurhistorische waarde van de flat is niet zo hoog. Ook de gaafheid en zeldzaamheid zijn niet weergaloos, maar de flat kan niet los gezien worden van het omringende stedelijk weefsel (het grid van 9 stempels).

De "Spaghettiflat" heeft zeker cultuurhistorische waarde, maar behoud is geen vereiste om een deel van de cultuurhistorische waarden van deze plek te behouden. Bij nieuwe plannen op deze plek zijn een aantal zaken van belang:

  • Behoud van het doorzicht, de gelaagdheid en de beslotenheid van de onbebouwde ruimte en het volwassen groen om de flat;
  • Behoud van het wisselende perspectief van de gebruiker; de flat is het decor binnen de coulissen;
  • Behoud van de ritmiek van de straatwand langs Poelenburg ; sterke ritmiek door verticale geldingen (drie laags, plat dak);
  • Behoud van de openheid van de groene scheg langs Poelenburg ter hoogte van de flat;
  • In principe behoud van de hoogte van het bouwvolume van de flat in verband met doorzichten, perspectief en de ritmiek. Afwijking van de bouwhoogte kan, maar dan op goed gekozen plekken.


Hieronder is op hoofdlijnen omschreven waar de ruimte voor sloop-nieuwbouw van de spaghettiflat zich bevindt:

  • De flat heeft een hoge transformatieruimte; minder architectuurhistorische waarde en hoeft derhalve niet in situ behouden te blijven; de hoogte van de flat wel i.v.m. met zichtlijnen en perspectief;
  • De binnentuin heeft een middenhoge transformatieruimte; wijzigingen zijn denkbaar mits met respect voor de te behouden elementen zoals eerder benoemd (volwassen groen zoals de bomen en zichtlijnen);
  • De groene scheg heeft weinig transformatieruimte; enkele vrijstaande voorziening erbij kan, maar op zeer kleine schaal en met behoud bestaande bomen;
  • De bouwhoogte van een nieuw bouwvolume heeft een middenhoge transformatieruimte; afwijking van de bouwhoogte kan, maar dan op goed gekozen plekken zodat het de zichtlijnen niet stoort;
  • De gevelzijde aan Poelenburg heeft weinig transformatieruimte; een nieuwe gevel moet passen in de ritmiek van de straatwand van de gehele Poelenburg (5-laags, plat dak).

Uit de voor Poelenburg en Peldersveld uitgevoerde cultuurhistorische analyse en verkenning (zie bijlage 3 Cultuurhistorische analyse en verkenning) zijn de cultuurhistorische kwaliteiten inzichtelijk gemaakt en is geanalyseerd waar ruimte voor verandering aanwezig is. Het plangebied en de bebouwing in het plangebied is hierin niet als waardevol aangemerkt.

3.3 Stedenbouwkundige / landschappelijke uitgangspunten

Een bestemmingsplan dient inzicht te geven op welke wijze met de voorgenomen ontwikkeling rekening wordt gehouden met de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur.

Betekenis voor het project

De wijk Poelenburg is eind jaren 50, begin jaren '60 gebouwd tussen de Gouw en de snelweg A8 in verband met de behoefte aan woningen voor de (gast)arbeiders in de Zaanse fabrieken. Poelenburg is indertijd ontworpen volgens de ideeën van de moderne beweging waarbij helderheid, transparantie en groene en gebouwde elementen centraal stonden. Karakteristiek voor de wijk Poelenburg is het heldere raamwerk dat bestaat uit evenwijdig doorlopende oost-west woonstraten die uitkomen op de noord-zuidlopende wijkontsluitingsweg Poelenburg. De noord-zuidstraten in de wijk zijn korte pootjes tussen de oost-westverbindingen. Dit heeft geleid tot een helder raster met vierkante velden. Hier is in de vorm van 'stedenbouwkundige stempels' op repeterende wijze invulling aan gegeven. De velden zijn opgemaakt met losse bouwblokken, elk met verschillende woningtypes (bungalows, rijwoningen, portiek- en galerijwoningen). De stempels zijn herhaald en gespiegeld zonder daarbij aan te sluiten aan het oorspronkelijke landschap.

Met het onderhavige bouwplan wordt aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur. Het bouwvoornemen op deze locatie is binnen het bouwveld vormgegeven door drie schaal niveau's van bebouwing te introduceren:

  • 1. het schaal niveau van de straat en de laagbouw in 3 tot 4 lagen tot 12 meter met plinten en woningen op maaiveld. Op de hoek van de straat Polenburg en Clusiusstraat komt het Huis van de Wijk in de plint;
  • 2. de schaal van de L-vormige flats in 5 tot 6 lagen tot 20 meter die de samenhang van het ensemble oppakt en zichtbaar houdt;
  • 3. de bovenbouw met hoek- en hoogteaccenten tot 30 en 40 meter die getrapt oplopen. Een hoogte accent van 60- 70 meter is geplaats op de zuid-oost hoek van het kavel dat kan overkragen, als herkenningspunt voor de hele buurt;
  • 4. Voor de rooilijnen en doorzichten in het plan zijn de bestaande rooilijnen uit de omgeving aangehouden. De nieuwe hof kan (deels) worden verhoogd tot maximaal 1 laag en wordt groen en ingericht als collectieve groene ruimte. De entrees van de parkeervoorziening liggen aan de Jasperstraat.

3.4 Wonen

Zowel door Zaanstad als vanuit de metropoolregio is onderzoek gedaan naar de woon- en woningbehoefte in Zaanstad en de regio. Ook door de toenemende woningbehoefte in Amsterdam is de druk op de woningmarkt in Zaanstad groot. Uit het regionale Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025 volgt dat als het om woningbehoefte gaat er een groot tekort aan harde plancapaciteit is. Zowel regionaal onderzoek (Wonen in de Metropoolregio Amsterdam, WiMRA) als de monitor woningbouw van de provincie Noord-Holland (2021) bevestigen het tekort aan woningen in Zaanstad en de regio.

Door de snel groeiende behoefte in de periode 2015-2025 is afgesproken de woningbouwproductie te versnellen. Voor de komende jaren betekent dit een verhoging van de bouwproductie in Zaanstad naar 1.000 woningen in een jaar.

Om omliggende landschappelijke waarden te ontzien heeft Zaanstad als uitgangspunt dat nieuwe woningen alleen worden gebouwd binnen de stedelijke contour. Er is uitdrukkelijk voor intensiveren en transformeren van bestaand stedelijk gebied gekozen.

Om tegemoet te komen aan de vraag van de verschillende groepen woningzoekenden is meer aanbod nodig in alle typen en prijsklassen woningen. Zaanstad streeft naar een veelzijdig en kwalitatief woningaanbod, zodat er op woongebied voor iedereen – jong en oud, huurders en kopers, mensen met een krappe en een ruimere beurs, huidige én nieuwe bewoners - wat wils is.

Het woningbouwplan aan Jaspersstraat is in overeenstemming met en een vervolg op de hiervoor genoemde basisuitgangspunten. Het gaat hier om een verdichting binnen de stedelijke contour voor woningen waaraan een duidelijke behoefte is, zoals ook blijkt uit paragraaf 3.10.

3.5 Maatschappelijke functies

Binnen het plangebied is ruimte opgenomen voor maximaal 3.700 m2 BVO aan maatschappelijke voorzieningen. Onderdeel hiervan is een buurthuis, het Huis van de Wijk. Het buurthuis komt op de hoek van de straat Poelenburg en de Clusiusstraat en vormt straks een centrale plek in de wijk. De organisaties Centrum Jong, het Jeugdteam en het Sociaal Wijkteam krijgen ruimte in het buurthuis. Dit geldt mogelijk ook voor de bibliotheek.

3.6 Economische functies

In het plangebied zijn economische functies mogelijk. Het betreft maximaal 400 m2 BVO kantoren, dienstverlening en horeca. Deze functies dragen in combinatie met de maatschappelijke functies bij aan de cohesie in de buurt. Ook mogen woningen voor een deel worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, net als op andere plekken in Zaanstad.

3.7 Groen en openbare ruimte

Binnen het plangebied zijn bomen aanwezig. Uitgangspunt is dat bestaande bomen zoveel mogelijk gehandhaafd blijven. Er is een bomeninventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn de bomen beoordeeld op de cultuurhistorische waarde, landschappelijke waarde, natuurwaarde, rereatieve waarde en klimaatwaarde. Daarnaast is door middel van een bomeneffectanalyse de invloed van het project op de bomen inzichtelijk gemaakt (bijlage 4 Bomeneffectanalyse en bijlage 5 Aanvulling Bomeneffectanalyse).

Op basis van de voorgenomen plannen zijn 8 tot 20 bomen niet te behouden (bijlage 6 Kaart te behouden bomen). Dit betreft geen bomen die onderdeel uitmaken van de wijkboomstructuur. Wel is sprake van verhoogde waarden. De bomen worden conform het gemeentelijk beleid in de nabije omgeving herplant. Voor een deel van de bomen geldt dat verplanten een mogelijkheid biedt.

Bij de inrichting zal aandacht worden geschonken aan zowel de biodiversiteit als de woonkwaliteit. Uitgangspunt is het opnemen van kasten voor vogels en/of vleermuizen in het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0005.png"

Afbeelding 6: Kroonprojectie bomen

3.8 Verkeer en parkeren

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.

Betekenis voor het project

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Jaspersstraat en Clusiusstraat. De straat Poelenburg fungeert als wijkontsluitingsweg van Poelenburg en speelt dan ook een belangrijke rol bij de ontsluiting van het plangebied per auto, fiets en openbaar vervoer.

Bij de rotonde Poelenburg-Weerpad en Poelenburg-Dodonauesstraat en bij de moskee bevinden zich bushaltes van enkele buslijnen. Deze buslijnen hebben een zeer frequente verbinding (overdag 4x per uur) naar de stations Zaandam, Amsterdam Sloterdijk, Amsterdam CS en/of Amsterdam Noord.

Er worden 203 woningen toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Uitgaande van circa 5 motorvoertuigbewegingen per woning per werkdag, bedraagt de verkeerstoename circa 1.015 ritten. De capaciteit van de omliggende erftoegangswegen is circa 5.000 à 6.000 mvt / etmaal. Gelet op de huidige verkeersintensiteiten worden geen knelpunten verwacht in de verkeersafwikkeling.

Daarna komt het verkeer uit op de straat Poelenburg. Dit is een gebiedsontsluitingsweg en is geschikt om meer verkeer te verwerken. Deze straat heeft voldoende capaciteit voor de afwikkeling van het extra verkeers als gevolg van het plan.

Parkeren

De parkeerbalans is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (bijlage 7 Parkeerbalans). Hierbij is afgeweken van de parkeernormen uit de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Er is voor de woningen uitgegaan van het minimum van de bandbreedte van de parkeernormen die zijn opgenomen in de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Er is uitgegaan van de categorieën 'sterk stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. De afwijking van de gemeentelijke parkeernota sluit aan bij de Visie Fijn Wonen waarin de ambitie is uitgesproken voor het invoeren van gereguleerd parkeren en het toepassen van maatwerk bij nieuwbouw.

Voor het plan zijn op het maatgevende moment (werkdag avond) op basis van dubbelgebruik van parkeerplaatsen 324 parkeerplaatsen nodig. Parkeren wordt grotendeels opgelost in een gebouwde parkeergarage dat plaats biedt aan 170 auto's. In de buitenruimte is plaats voor 120 parkeerplaatsen. Het tekort aan parkeerplaatsen (35) wordt opgelost met de inzet van deelauto's. Dit is passend binnen het uitgangspunt dat maximaal 10% van de bewonersparkeervraag kan worden ingevuld met het initiëren van een deelautoconcept.

Een deelautosysteem heeft een reducerend effect op de parkeervraag. Het principe van een deelauto is dat meerdere mensen gebruik maken van een deelauto. Het voordeel van autodelen is dat bewoners wel gebruik kunnen maken van een auto, maar deze niet hoeven te bezitten. Gelet op de doelgroepen waar het project zich op richt is autodelen hier kansrijk. Gelet op de openbaar vervoersvoorzieningen in de directe omgeving en de nabijheid van het R-net busstation De Vlinder is het bovendien de verwachting dat andere mobiliteitsvormen dan de auto zullen worden benut.

Eén parkeerplaats voor deelauto's vervangt 5 reguliere parkeerplaatsen. Per deelauto zijn 4 parkeerplekken minder nodig. Dit leidt tot de volgende situatie:

  • Parkeervraag: 324 - 120 (oud voor nieuw) = 204 parkeerplaatsen;
  • Parkeeroplossing: 170 - 7 deelauto's = 163. Deelautoparkeerplaats telt voor 5. Dit betekent 163 + 35 = 198 parkeerplaatsen.

3.9 Water

De watertoets is een verplicht onderdeel van een bestemmingsplan. Dit brengt in beeld wat de effecten van de ontwikkeling op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is om water (regen-, afval- en oppervlaktewater) zo veel mogelijk op een goede manier in te passen in het bestemmingsplan.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). HHNK heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Betekenis voor het project

Voor het plan is overleg gevoerd met HHNK in het kader van de watertoets. Er geldt een normale procedure in verband met de toename aan verhard oppervlak

Waterkwantiteit

Er geldt op grond van de regels van de Keur een compensatieplicht vanaf een toename aan verharding van 800 m2. Die toename aan verharding heeft te maken met het versneld afvoeren van regenwater richting het watersysteem.

In de huidige situatie is binnen het kavel van de ontwikkeling 3.145 m2 verhard en 6.962 m2 onverhard. In de toekomstige situatie kan het verhard oppervlak toenemen tot maximaal 10.582 m2. Het parkeerdek zal worden gerealiseerd als retentiedak waarmee water tijdelijk wordt opgevangen.

Waterkwaliteit en riolering

Uitgangspunt is dat een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd. De ambitie van het hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Toepassing van uitloogbare materialen, zoals koper, lood en zink zal zoveel mogelijk worden voorkomen.

Klimaatadaptatie

De gebiedsontwikkeling zal voldoen aan de uitgangspunten van het Uitvoeringsplan Kllimaatadaptatie 2016-2021 van de gemeente Zaanstad. Er is een klimaatstresstest uitgevoerd in combinatie met de ontwikkeling Poelenburg-Oost. De belangrijkste bevindingen voor het plangebied zijn hieronder per thema beschreven.

Wateroverlast

De Jasperstraat, Clusiusstraat en de straat Poelenburg zijn kwetsbaar voor water op straat tot 20 centimeter. Bestaande bebouwing die blijft staan, voornamelijk gelegen aan de Clusiusstraat, is kwetsbaar voor water tegen de gevels. Daarnaast is de ingang van de te bouwen parkeergarage aan de Jaspersstraat een kwetsbare functie ten aanzien van het binnentreden van regenwater zonder aanvullende maatregelen.

Om de kwetsbaarheid voor wateroverlast bij met name de bestaande bebouwing te verminderen, wordt geadviseerd hemelwater op eigen terrein van het plan Jaspersstraat vast te houden conform MRA Basisveiligheidsniveaus. Een wadi in de groenzone aan de laan Poelenburg kan ook een deeloplossing zijn. Om binnentreding van water bij de ingang van de parkeergarage te voorkomen, is het aanbrengen van een drempel een geschikte maatregel.

Hittestress

De maatgevende woningen van beide ontwikkelingen voldoen niet aan de TOjuli norm (TemperatuurOverschrijding juli). Zonder aanvullende maatregelen is er risico op oververhitting in de woningen. Met de ontwikkeling aan de Jaspersstraat verdwijnt een belangrijke openbare koele plek en is er in de buitenruimte van de Jaspersstraat het risico op het ontstaan van een hitte eiland. Op langzaamverkeerroutes wordt de boomkroonbedekking van minimaal 30% niet gehaald, wat met name het bezoek van maatschappelijke functies (buurthuis, seniorenwoningen) kwetsbaar maakt voor hitte.

Om het risico op oververhitting in woningen te beperken, wordt voorgesteld om bouwkundige zonwering en ventilatie toe te passen. Door dit in de ontwikkelovereenkomst op te nemen, kan het toepassen van actieve koeling worden voorkómen. Door waar mogelijk bestaande grote bomen te behouden, eventueel nieuwe aanplant en het bouwen met verkoelende (tenminste 50% biotische) gevels, wordt de kans op het ontstaan van een hitte eiland in de buitenruimte aan de Jaspersstraat verminderd. Om de maatschappelijke functies ook bij hitte bereikbaar te houden, is het realiseren van minimaal 30% boomkroonbedekking op langzaamverkeerroutes een geschikte oplossing.

Droogte

De daktuin aan de Jaspersstraat is een kwetsbare plek voor droogte. In de maatgevend droge periode ontstaat hier zonder aanvullende maatregelen droogtestress bij het groen.

Het aanbrengen van een wateropslag op de binnenplaats van de Jaspersstraat is een vereiste maatregel om een droge periode te overbruggen. Hierbij wordt gerekend met 300mm neerslagtekort (MRA Basisveiligheidsniveaus). Verder is het plangebied gebaat bij zoveel mogelijk aanvulling van het grondwater vanuit neerslag

Gevolg van overstroming

De ontwikkeling aan de Jaspersstraat is kwetsbaar voor instromend water in geval van een overstroming. Om de gevolgen van een overstroming te beperken en vlot weer te kunnen herstellen na een overstroming, helpt het om de vloerpeilen voor de Jaspersstraat en de toegang tot de parkeergarage op minimaal +0,2 m NAP te leggen. Het aanleggen van de middenspanningskast bij de Jaspersstraat boven het overstromingsniveau (0,0 m +NAP) helpt de kwetsbaarheid ervan te verkleinen. Ook kan op termijn het niveau van de wijkontsluiting (laan Poelenburg) daarop worden aangepast.

Om tijdig klimaatadaptief te werken in de planvorming, is de klimaatstresstest in de beginfase van de planontwikkeling uitgevoerd. Dat geeft de gemeente Zaanstad handvatten voor gerichte toepassing van de MRA Basisveiligheidsniveaus. Tegelijk moeten er in deze vroege planfase nog veel aannamen worden gedaan over de verdere planuitwerking. De resultaten van deze stresstest mogen dan ook niet worden opgevat als ontwerprichtlijnen of uitgangspunten. In elke vervolgfase van dhet project zal de klimaatstresstest geactualiseerd moeten worden met de dan beschikbare gegevens en wijzigingen.

Ten behoeve van een klimaatadaptieve inrichting zijn de volgende voorwaarden in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen:

  • a. er moet worden voldaan aan een minimaal vloerpeil van 0,2 meter + NAP;
  • b. 70mm neerslag in 1 uur moet kunnen worden opvangen en verwerkt binnen het perceel;
  • c. ten minste 30% van het bestemmingsvlak Wonen dient als onverhard terrein te worden ingericht en in stand worden gehouden.

3.10 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Bro. Deze ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Een bestemmingsplan doorloopt de treden van deze ladder. De ladder richt zich op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte en is alleen relevant als sprake is van 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Bij zo'n ontwikkeling bevat de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de actuele regionale behoefte hieraan. Als het gaat om een ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt ook een motivering opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Betekenis voor het project

Het project heeft betrekking op maximaal 203 extra woningen, maximaal 3.700 m2 BVO maatschappelijke voorzieningen en maximaal 400 m2 BVO kantoren, dientverlening en horeca. Omdat er nu al een groter oppervlak aan niet-woonfuncties in het plangebied is toegestaan, is de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen noodzakelijk voor de woningbouw.

Woningbehoefte

Zaanstad zet uitdrukkelijk in op het huisvesten van de eigen bevolking en heeft tevens binnen de Stadsregio (SRA) een huisvestingstaak en bouwopdracht in verband met de bevolkingsgroei in de regio. Vanuit de SRA de vraag voor een versnellingsopgave van 1.000 woningen per jaar voor Zaanstad gekomen. De gemeentelijke ambitie sluit hier bij aan.

Uit het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid blijkt dat in de Zaanstreek, waaronder Zaanstad, een grote behoefte is aan woningen. In Zaanstad is er een behoefte aan woningen in alle woonsegmenten. Met name is er behoefte aan woningen in het middeldure en betaalbare koop- en huursegment. Daarnaast vinden veel mensen het belangrijk om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen. Geschikte woningen, voor onder andere senioren, zijn daarvoor noodzakelijk. Met de beoogde toevoeging van maximaal 203 woningen wordt ingespeeld op de behoefte en is de ontwikkeling in lijn met het beleid.

Het Regionaal Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025 toont aan dat in de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) voor de periode 2021 - 2030 wat woningbehoefte betreft een tekort aan harde plancapaciteit aanwezig is van 24.300 woningen. De zachte potentiële plannen kunnen theoretisch in een groot deel van de vraag voorzien, maar lang niet al deze potentiële binnenstedelijke plannen kunnen en zullen ook binnen de geplande termijn tot productie komen. De voorgenomen woningbouw in het plangebied geeft invulling aan de aanwezige behoefte.

Bestaand stedelijk gebied

De ladder schrijft voor dat bekeken moet worden of in de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Ondanks dat de gronden momenteel braak liggen, kan de locatie op basis van de voormalige bedrijvigheid in het plangebied en de ruime mogelijkheden die de bouwverordening biedt wat betreft bouwen en gebruik, worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Met het plan wordt aangesloten bij het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking waarbij de woningbehoefte zoveel mogelijk binnenstedelijk moet worden ingevuld. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.11 Duurzaamheid

Een duurzame ontwikkeling in algemene zin betekent het beperken van de impact op klimaatverandering met meerwaarde voor de eindgebruiker, zowel voor huidige als voor komende generaties. Het klimaat verandert, dit heeft vooral gevolgen voor de stedelijke omgeving. Wateroverlast komt heviger en frequenter voor en piektemperaturen bij hittegolven worden langduriger. De klimaatverandering maakt dat aanpassingen in de leefomgeving nodig zijn om duurzaam en toekomstbestendig te kunnen blijven wonen, werken en recreëren.

Volgens het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (2018) is het doel om Nederland voor 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en water robuust in te richten. Om Nederland klimaatbestendig te maken, is vergroening een belangrijke maatregel. Klimaatadaptatie kan tevens een stevige impuls geven aan biodiversiteit. En ook het Groen- en waterplan Zaanstad (2018) wijst erop dat klimaat adaptieve en compenserende maatregelen (inrichting, gebouwen en beheer) nodig zijn om te voldoen aan veiligheidseisen bij de verwachte klimaatsverandering, maar ook voor het comfort in gebouwen en de arbeidsproductiviteit van werknemers.

Betekenis voor het project

De woningen worden niet aangesloten op het gasnet. Voor de energiehuishouding is het uitgangspunt om aan te sluiten op de stadsverwarming danwel een eigen energievoorziening op blokniveau zoals een warmte-koude-opslaginstallatie. Bijzondere aandacht is er voor vergroenen van het plan (gevels, daken) en waterberging.

3.12 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt;
  • transportroutes (wegen, waterwegen, spoorwegen) waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
  • ondergrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven staat in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor LPG-tankstations geldt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ook de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en waterwegen staat het wettelijk kader in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

De normen voor ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staan in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

In 2008 heeft de gemeente Zaanstad beleid vastgesteld voor de verantwoording groepsrisico (Beleidskader verantwoording groepsrisico gemeente Zaanstad). In het beleid is aangegeven hoe de gemeente omgaat met de verantwoording.

Betekenis voor het project

In het kader van het bestemmingsplan is het aspect externe veiligheid onderzocht (zie bijlage 9 Onderzoek externe veiligheid). Hieronder wordt ingegaan op risicovolle activiteiten binnen inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen en transport van gevaarlijke stoffen over de weg.

Risicovolle activiteiten binnen inrichtingen

Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen. De aanwezigheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied is gelegen op ca. 640 meter van de N516. Over de N516 vindt transport plaats van vloeibare brandstoffen (stofcategorie LF1 en LF2) en LPG/propaan (stofcategorie GF3). De omvang van het invloedsgebied van de N516 bedraagt 355 meter. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de N516.

De Rijksweg A8 is opgenomen in het basisnet weg. Voor de Rijksweg A8 zijn telgegevens bekend uit 2015. Over de Rijksweg A8 vindt transport plaatsvindt van vloeibare brandstoffen (stofcategorie LF1 en LF2), LPG/propaan (stofcategorie GF3) en toxische vloeistoffen (LT2). Het plangebied is gelegen op ca. 415 meter afstand van de Rijksweg A8 en is daarmee formeel gezien gelegen binnen het invloedgebied van de Rijksweg A8 (omvang invloedsgebied is 880 meter vanwege een beperkt aantal LT2-transporten), maar buiten het relevante deel van het invloedsgebied (355 meter) vanwege het transport van GF3-stoffen. De Rijksweg A8 is gelegen op meer dan 200 meter van het plangebied. Een verantwoording en berekening van het groepsrisico is op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet vereist. De aanwezigheid van de Rijksweg A8 vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor buisleidingen voor het transport voor gevaarlijke stoffen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. In figuur 3 is de ligging van het plangebied en het invloedsgebied van buisleidingen W-572-01 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0006.png"

Afbeelding 7: Ligging plangebied, buisleidingen en 100% en 1% letaliteitscontouren

Het plangebied is geheel gelegen binnen het invloedsgebied en gedeeltelijk binnen de 100% letaliteitscontour van hoge druk aardgasbuisleiding W-572-01 van Gasunie. Door Prevent Adviesgroep zijn de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan de normen in het Bevb (zie bijlage 10 Groepsrisicoberekening) en wordt het volgende geconcludeerd:

  • Plaatsgebonden risico: buisleiding W-572-01 beschikt ter hoogte van het plangebied niet over een PR=10-6 contour, de normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Belemmeringenstroken: het plangebied is gelegen buiten de belemmeringenstroken van buisleidingen. De normen voor de belemmeringenstroken in het Bevb vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Groepsrisico: de ontwikkeling van de personendichtheid in het plangebied heeft een licht verhogend effect op de hoogte van het groepsrisico. Voor de bestaande situatie wordt een groepsrisico berekend van maximaal 0,067 maal de oriëntatiewaarde. Voor de nieuwe situatie wordt een groepsrisico berekend van maximaal 0,094 maal de oriëntatiewaarde. In de bestaande en nieuwe situatie bedraagt het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Op grond van het Bevb kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

De verantwoording is in het externe veiligheidsrapport opgenomen en door het bevoegd gezag onderschreven. Het restrisico wordt geaccepteerd.

3.13 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder wordt de geluidbelasting afkomstig van geluidgezoneerde wegen op geluidgevoelige bestemmingen getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt tevens dat de ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat bij geluidgevoelige bestemmingen niet in de weg mag staan.

Betekenis voor het project

De locatie ligt binnen de geluidzone van de A8 en de weg Poelenburg, waardoor een toets aan de Wet geluidhinder verplicht is. Met een akoestisch onderzoek is de gevelbelasting op de woningen bepaald en getoetst aan de wettelijke grenswaarden (zie bijlage 11 Akoestisch onderzoek) .

Een hogere waarde is nodig voor het appartementencomplex door het wegverkeersgeluid afkomstig van de Poelenburg en de A8. De hoogst berekende geluidbelastingen voor deze wegen bedragen respectievelijk 52 en 51 dB. Maatregelen worden niet doelmatig geacht. Het verlenen van hogere waarden wordt mogelijk geacht mits bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.

De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 58 dB. Voor de geveldelen van de
gewenste appartementen bedraagt de vereiste karakteristieke geluidwering dan maximaal 58 - 33 = 25 dB. Een dergelijke gevelwering wordt in het kader van nieuwbouw in de praktijk vaak al behaald zonder dat aanvullende voorzieningen nodig zijn.

De cumulatieve geluidbelasting van wegverkeer staat een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg.

3.14 Luchtkwaliteit

Op basis van wetgeving die bekend staat onder de naam 'Wet Luchtkwaliteit' kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden worden niet overschreden;
  • de luchtkwaliteit verbetert per saldo of blijft tenminste gelijk;
  • het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten hoeven niet te worden beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit.

Betekenis voor het project

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit NIBM. Als door projecten de concentratie NOx, SO2 of fijn stof met meer dan 3% van de in het Besluit NIBM vastgelegde grenswaarde omhoog gaat, dragen deze in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

De ontwikkeling van het plangebied bevat de realisatie van minder dan 1.500 woningen. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet nodig is en dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Uit de informatie die beschikbaar is via de Monitoringstool NSL blijkt dat de jaargemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide langs de A8 onder de 35 µg/m³ liggen. Ter plaatse van het gehele plangebied zal dan ook worden voldaan aan de grenswaarden omdat de concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt.

3.15 Geur

In deze paragraaf is bekeken in hoeverre er – met het oog op mogelijke geurhinder – sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij wordt ingegaan op de volgende aspecten:

  • Zijn er geurgevoelige objecten voorzien?
  • Zijn deze geurgevoelige objecten standaard, minder of minst geurgevoelige objecten?
  • Zijn er bedrijven die geur veroorzaken ter plaatse van het plangebied?
  • Is deze geurbelasting aanvaardbaar?
  • Als we alles in ogenschouw nemen is er dan sprake van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat?

Zaans geurbeleid

Geur is in de gemeente Zaanstad een belangrijk onderwerp, wat de reden is dat het Zaans geurbeleid is vastgesteld door de gemeenteraad (14 juli 2016). Voor een aantal bedrijven in de omgeving van het plangebied is de provincie Noord Holland bevoegd gezag. Voor de toetsing of er in het plangebied sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het Zaans geurbeleid van toepassing. Hiervoor is het niet van belang of een bedrijf onder provinciaal of gemeentelijk gezag valt.

Het Zaans geurbeleid gaat uit van een streefkwaliteit. Uitgangspunt voor deze streefkwaliteit is een situatie waarin er geen ernstige geurhinder meer is en waarin het aantal geurgehinderden 12% of minder is. Het Zaans geurbeleid heeft als doel het op termijn behalen van de streefkwaliteit.

De geurbelasting wordt uitgedrukt in een zogenaamde 'hedonische waarde' (afgekort als H). Deze waarde duidt de (on-)aangenaamheid van geur uit. De mate van geurhinder is afhankelijk van de onaangenaamheid van een geur (hedonische waarde) maar ook van de geur concentratie (het aantal odour-units/m3). De geurbelasting geldt voor continue en discontinue bronnen voor alle typen geurgevoelige objecten. In het Zaans geurbeleid wordt gebruik gemaakt van 2 onderscheidende hedonische waarden:

  • Licht onaangename geur: H=-1
  • Onaangename geur: H=-2

De concentratie waarin een geur onaangenaam wordt verschilt per soort geur: voor de meeste mensen is chocolade (cacao) een lekkere geur, wanneer deze té overheersend wordt – zoals in sommige delen van Zaanstad regelmatig het geval is – is het echter niet meer prettig. Deze geurconcentratie wordt in odourunits per m3 uitgedrukt (OUE/m3). Elke geur wordt in verschillende concentraties waargenomen, waarbij de concentratie in de lucht en de onaangenaamheid ook verschilt. Dit is de reden dat er volgens het Zaans geurbeleid per bedrijf, aan de hand van de overheersende geuruitstoot, bepaald is welke geurconcentratie bij welke hedonische waarde (geurbelasting) hoort. Zo kan elke geur(concentratie) 'teruggerekend' worden naar de geurbelasting die daarbij hoort.

Volgens het Zaans geurbeleid verschillen objecten in gevoeligheid voor geur. Het onderscheid is als volgt:

  • 1. Standaard geurgevoelige objecten, zoals woningen;
  • 2. Minder geurgevoelige objecten, zoals horeca en maatschappelijke functies;
  • 3. Minst geurgevoelige objecten, zoals bedrijven.

Voor de standaard gevoelige objecten, zoals woningen, geeft de concentratie horend bij H=-1 van continue bronnen de streefkwaliteit weer. Is een object minder geurgevoelig, dan is de toegestane geurconcentratie hoger.

Op grond van het geurbeleid geldt dat bij standaard en minder geurgevoelige objecten de H=-2 contour niet mag worden overschreden. Er mag dus geen sprake zijn van ernstige geurhinder.

Het beleid is te vinden op de website van de gemeente Zaanstad www.zaanstad.nl

Betekenis voor het project

Uit de geurkaart van de Zaanatlas blijkt dat ter plaatse van het plangebied voldaan wordt aan de basis kwaliteit voor geur. De ontwikkellocatie bevindt zich niet binnen een geur-richtafstand van een geur veroorzakend bedrijf en ook niet binnen een basiskwaliteitscontour voor geur van een geurveroorzakend bedrijf.

Verder geldt dat het Activiteitenbesluit milieubeheer voorschrijft dat bij nieuwe activiteiten geuremissie zoveel mogelijk voorkomen wordt en als dat niet mogelijk is tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. Hierbij dient een bedrijf kostentechnisch aanvaardbare voorzieningen te treffen. Vergunningplichtige bedrijven dienen daarnaast, op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Wet milieubeheer, de Beste Beschikbare Technieken toe te passen. De documenten die deze technieken beschrijven worden regelmatig aangescherpt.

Op basis van het geurbeleid en de andere juridische beperkingen uit het Activiteitenbesluit, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Wet milieubeheer aan de geuremissie, is het niet te verwachten dat geur een relevant aspect is. De bedrijvigheid ondervindt geen beperkingen en bij de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.16 Bodem

In een bestemmingsplan dat nieuwe functies mogelijk maakt dient de bodemgesteldheid in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Betekenis voor het project

Uit de informatie van het gemeentelijk bodeminformatiesysteem van de gemeente volgen geen aandachtspunten voor herontwikkeling van de locatie met betrekking tot bodemkwaliteit. Voorafgaand aan de aan te vragen omgevingsvergunning voor bouwen zal een verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

3.17 Natuur

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

De Wet natuurbescherming regelt de soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort. Gebiedsbescherming wordt geregeld door de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie buiten dat gebied kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen.

Betekenis voor het project

Door ecologisch bureau Van der Goes en Groot is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie bijlage 12 Quickscan natuur). De resultaten zijn hieronder toegelicht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Gezien de afstand, de aard van de uit te voeren werkzaamheden en de ligging van de A8 tussen het plangebied en Natura-2000 gebied worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft geen nadere toetsing uitgevoerd te worden.

Er is voor de realisatie- en gebruiksfase een stikstofdepositieberekening met het programma Aerius uitgevoerd (zie bijlage 13 Onderzoek stikstofdepositie realisatiefase en bijlage 14 Onderzoek stikstofdepositie gebruiksfase). Uit deze berekeningen volgt dat met toepassing van interne saldering de maximale projectbijdrage in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar bedraagt op de meest dichtbijgelegen stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken, in vergelijking tot de huidige situatie, vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Daarnaast is geen sprake van Bijzonder Provinciaal Landschap. Gezien de aard van het plan, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, worden geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden verwacht.

Soortenbescherming

Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Verder zijn de volgende bevindingen gedaan:

  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli;
  • In het plangebied kunnen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voorkomen, namelijk die van ransuil en sperwer. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is onderzoek naar voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze vogelsoort(en) noodzakelijk. Worden tijdens vervolgonderzoek volgens geldende richtlijnen dergelijke verblijfplaatsen gevonden, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven;
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten (huismus), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken;
  • Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen in de directe omgeving van het plangebied wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid van vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor kleine marterachtigen;
  • In het plangebied kunnen verblijvende vleermuizen voorkomen. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen noodzakelijk. Worden tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstandaarden en/of Kennisdocumenten één of meer soorten vleermuizen met verblijfplaatsen aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven;
  • Tijdens de werkzaamheden moet worden voorkomen dat ’s nachts felle verlichting aan blijft staan, zodat eventueel aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen in de woontoren en de omgeving van het plangebied niet worden verstoord;
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

In het najaar van 2021 is gestart met een aanvullend onderzoek naar vleermuizen (zie bijlage 17 Aanvullend natuuronderzoek 2021-2022). Dit onderzoek is uitgevoerd tot en met de zomer van 2022. Uit het onderzoek volgt dat er verblijfplaatsen van dwergvleermuizen in het gebouw aanwezig zijn. Het betreft een kolonie gewone dwergvleermuizen in de spouw van de zuidgevel van het gebouw. Omdat zomerkolonies meestal met regelmaat verhuizen, is in het najaar van 2022 en in 2023 hernieuwd onderzoek gedaan (zie bijlage 18 Aanvullend natuuronderzoek 2023). Hieruit volgt dat een kolonie gewone dwergvleermuizen in de zomer van 2022 in de zomer van 2023 gevestigd was in de zuidgevel van het gebouw. Het aantal vleermuizen in de kolonie was, eventuele jongen niet meegerekend, minimaal 56.

Behalve door een kolonie gewone dwergvleermuizen leek de zuidgevel in 2023, in tegenstelling tot
2021 en 2022, in de nazomer niet gebruikt te worden als schuilplaats van een baltsterritorium van
de gewone dwergvleermuis; er werd geen baltsactiviteit waargenomen. Dit was ook het geval bij de
noordwesthoek en de noordoosthoek, waar eerder wel aanwijzing is gevonden voor aanwezigheid
van een baltsterritorium-schuilplaats.

De vleermuisverblijfplaatsen mogen slechts met een ontheffing worden aangetast of vernietigd. Aangezien het belang van de ontwikkeling kan worden aangetoond en in de tijdelijke situatie en permanente situatie compenserende maatregelen kunnen worden getroffen, is een ontheffing verleenbaar.

In de winter van 2022-2023 zijn de bomen in het plangebied gecontroleerd op aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten. Deze zijn niet aangetroffen.

3.18 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering is het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen aan de ene kant en milieugevoelige functies als wonen en recreëren aan de andere kant. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • woonfuncties nabij bestaande en opvolgende bedrijvigheid zijn alleen mogelijk als ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
  • bestaande bedrijven worden niet onevenredig geschaad in hun bedrijfsvoering.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is ook afhankelijk van het omgevingstype.

Betekenis voor het project

De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft indicatieve afstanden tussen bedrijven/functies en woningen voor de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Binnen gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging. Het plangebied en de omgeving wordt gekenmerkt door een diversiteit aan functies en infrastructuur. Om die reden wordt het plangebied als gemengd gebied aangemerkt.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. Bedrijven in de omgeving staan ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat niet in de weg. Tevens leidt de voorgenomen ontwikkeling niet tot beperkingen voor bedrijven in de omgeving.

3.19 Bezonning

Naarmate de breedte of hoogte van een gebouw groter is, kan het negatieve effect op de bezonning van de omgeving toenemen. Een smalle toren belemmert de bezonning van de omgeving voor een kortere tijd dan een wand van diezelfde hoogte, of zelfs een wand van minder hoogte. Hoogbouwinitiatieven dienen daarom te worden onderworpen aan een bezonningsonderzoek.

Betekenis voor het project

Ten behoeve van de ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 15 Bezonningsstudie). Er is getoetst aan de lichte TNO-norm. De lichte TNO-norm is gericht op ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

De schaduwwerking van het nieuwbouw plan heeft een beperkte invloed op bestaande woningen binnen het plangebied en in de directe omgeving en voldoet in alle gevallen aan de lichte TNO-norm, met uitzondering van de oost- en zuidgevel van het gebouw dat parallel aan de Suringarstraat staat. In de bestaande situatie voldoen deze woningen al niet aan de lichte TNO-norm. Er is sprake van een kleine verslechtering van de schaduwwerking. Dit wordt aanvaardbaar geacht.

3.20 Windhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij hoogbouwinitiatieven aandacht te worden besteed aan de effecten van de hoogbouw op de omgeving, waaronder windhinder. Vereiste voor een aanvaardbaar wildklimaat is dat het gevaarcriterium niet wordt overschreden en dat er voldoende aandacht is voor het windklimaat ter plaatse van entrees en buitenruimten.

Betekenis voor het project

Uit een uitgevoerde windanalyse b;ijkt dat het plangebied een relatief luw windklimaat kent met veelal windhinderklassen A, B en C. Dit windklimaat leent zich uitstekend voor voetgangers met louter een verkeersfunctie gekenmerkt als doorlopen. De voetgangersentree bevindt zich conform de norm in een gebied gekenmerkt door windhinderklasse A. In het beschouwde gebied treedt geen risico tot windgevaar op. In het plangebied zijn echter twee zones aanwezig met een gematigd tot
slecht windklimaat. Deze zones bevinden zich aan de noordwestelijke en zuidoostelijke zijde van het gebouw.

De plaatsing van de hoogbouw op de zuidoostelijke zijde creeërt een valwind langs de gevel wat het windklimaat op voetgangersniveau zeer nadeling beïnvloedt. Deze valwind kan echter worden gereduceerd, om zo het windklimaat rond het plangebied te verbeteren. Dit zal plaatsvinden door de realisatie van een luifel aan de zuidoostelijke zijde waardoord de valwind wordt omgeleiden boven voetgangersniveau. Met deze maatregels is een aanvaardbaar windklimaat geborgd. De maatregel is als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.

3.21 Afweging naar aanleiding van het milieueffect

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Door het college van B&W van de gemeente Zaanstad dient een afzonderlijk besluit genomen te worden of een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

Betekenis voor het project

Uit het natuuronderzoek, zoals beschreven in paragraaf 3.17 blijkt dat de ontwikkeling naar verwachting geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De voorgenomen ontwikkeling is ook niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. In onderstaande tabel is hier invulling aan gegeven.

Projectnaam   Jaspersstraat Zaandam  
Kenmerken van het project    
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   D 11.2 Mogelijkheid tot stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde: >100 ha of > 2000 woningen of bedrijfsvloeroppervlakte > 200.000 m²)
Betreft de sloop van een portiekflat met 117 woningen en nieuwbouw van een gebouw met maximaal 320 woningen en buurthuis.  
Cumulatie met andere projecten   Geen  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Voor de bouw van de woningen en voorzieningen worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal (beton, hout, grond).  
Productie afvalstoffen   Enkel relevant tijdens de bouw  
Verontreiniging en hinder   Aanleg: enkel tijdens de bouw. Toename van geluid, verkeer en luchtkwaliteit leidt niet tot relevante milieu-effecten.  
Risico voor ongevallen   Nee  
Plaats van het project    
Bestaande grondgebruik   Portiekflat met openbaar groengebied  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen  
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang.   Geen verhoogde stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden en geen significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden of andere gevoelige gebieden.
 
Kenmerken van het potentiële effect    
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking)   Lokaal  
Grensoverschrijdend karakter   Nee  
Orde van grootte en complexiteit effect   Nee  
Waarschijnlijkheid effect   Geen  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Geen  
CONCLUSIE   De bestemmingswijziging leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordelinq is niet noodzakelijk.  

3.22 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Bro is een grondexploitatieregeling opgenomen, waardoor gemeenten in tegenstelling tot de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) over meer mogelijkheden voor kostenverhaal beschikken.

Naast de grondexploitatieregeling biedt de wetgeving aan de gemeente meer sturingsmogelijkheden doordat zij in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels kunnen stellen. Dit kan gebeuren met het privaatrechtelijke spoor (anterieure of posterieure overeenkomsten) of met een exploitatieplan. Een combinatie van beide is ook mogelijk.

Een exploitatieplan is niet nodig bij een bestemmingsplan met enkel conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan is ook niet nodig als het kostenverhaal op een andere manier verzekerd is, bijvoorbeeld door anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Artikel 6.12 van de Wro schrijft voor dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Met het tweede lid van dit artikel kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten op een andere manier verzekerd is.

Voor de ontwikkeling van het plan is een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaar waarin is bepaald welke kosten en risico's voor rekening van de ontwikkelende partij komen ten gevolge van de gebiedsontwikkeling. De gemeente acht deze partij in staat om deze kosten te dragen. De kosten worden terugverdiend in de vorm van verkoop van woningen. Op grond van deze gegevens kan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in voldoende mate gewaarborgd worden geacht.

Hoofdstuk 4 Verantwoording

4.1 Waarom kiezen we voor dit plan?

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningen in combinatie met een maatschappelijke functie mogelijk op een locatie waar nu sprake is van een eenzijdig woningaanbod. Voor Poelenburg is in 2017 een actieplan opgesteld en in 2019 is het 'Pact Poelenburg & Peldersveld 2020-2040' vastgesteld. Hierin is onder aangegeven dat wordt ingezet op meer differentiatie in het woningaanbod, zodat er meer balans komt in de samenstelling van de wijk. Uiteindelijk blijft 40% van het woningaanbod sociale huur.

De gemeente wil tot 2040 15.000 tot 20.000 woningen realiseren. Om het groene buitengebied te sparen komen de nieuwe woningen in de bestaande stad. In de gemeentelijke Woonvisie is aangegeven dat met de woningbouwopgave de kans moet worden benut om de leefbaarheid in de wijken te vergroten en in te zetten op een divers en betaalbaar aanbod. Met de woningbouw kan de leefbaarheid binnen de wijken worden versterkt. Er ontstaan kansen voor de huidige bewoners om door te stromen naar een woning in de wijk die past bij de eigen leefsituatie. Daarnaast speelt Zaanstad met nieuwe woningen in op de behoefte van Zaankanters en mensen uit de regio. Meer inwoners betekent: meer voorzieningen.

Nieuwe woningen zijn niet alleen veel energiezuiniger dan de bestaande voorraad, ze produceren zelfs energie voor hun omgeving. De ontwikkelingen sluiten aan bij de ambities van MAAK Zaanstad. De stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit vormt samen met het realiseren van een gevarieerd woningaanbod en duurzaamheidambities belangrijke ingrediënten van de gemeente Zaanstad voor de ontwikkelingen binnen Poelenburg.

De Visie Fijn Wonen 2021 is in concept gereed en is een uitwerking van het Pact Poelenburg & Peldersveld dat eind 2019 is gesloten tussen gemeente , corporaties en stakeholders uit de wijk. Met het Pact Poelenburg & Peldersveld verbinden partijen zich langdurig aan de verbetering en versterking van de wijk. Kernwaarden en doelen voor het verbeteren van de leefbaarheid van de wijk zijn: Samen leven, Wonen naar wens, Uitnodigend groen en water.

Met de sloop van 117 woningen en nieuwbouw van maximaal 320 woningen en een groot maatschappelijk programma op de locatie Jasperstraat worden de volgende doelen bereikt in het kader van deze visie:

  • Samen leven: in de nieuwe ontwikkeling is in de plint op de hoek straat Poelenburg-Clusiusstraat een volwaardig nieuw Huis van de Wijk opgenomen als spil van de wijk. Daarnaast zijn ondersteunende maatschappelijk functies opgenomen aan de Clusiusstraat. Beide functies dragen bij aan de cohesie in de buurt.
  • Wonen naar wens: een van de ambities van de Visie is om de kanteling van 60% naar 40% sociaal in te zetten en nieuwe doelgroepen en woonproducten aan te beiden in de wijk in middenhuur en markt koop door middel van het toevoegen van 1000 nieuwe woningen in de hele wijk. De sloop- nieuwbouw op de locatie heeft een forse impact op het meer divers maken van het woningaanbod voor bestaande en nieuwe doelgroepen.
  • Uitnodigend groen en water: Doel vanuit de visie is om het ruim aanwezige openbare groen in de wijk beter te benutten als plekken voor ontmoeting.

Dit bestemmingsplan voldoet aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de relevante milieu- en omgevingsfactoren volgen geen belemmeringen die de ontwikkeling tegenhouden. Er is bijzondere aandacht besteed aan de geluidsbelasting van de A8. Door het treffen van maatregelen kan een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstig bewoners worden gewaarborgd.

Conclusie

Met het plan wordt aangesloten bij het doel om meer differentiatie in het woningaanbod in de wijk Poelenburg. Bovendien draagt het plan bij aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Zaanstad en voldoet het plan aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Het levert bovendien een belangrijke bijdrage aan het invullen van de grote woningbehoefte binnen de gemeente Zaanstad.

Hoofdstuk 5 Participatie

5.1 Overleg met overheden en diensten

Voor het vaststellen van het bestemmingsplan doorloopt de gemeente Zaanstad niet alleen het reguliere bestemmingsplantraject, waarin overheden en belangenorganisaties geraadpleegd worden conform artikel 3.1.1 Bro en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om zienswijzen in te dienen. De gemeente Zaanstad hecht, ook vanuit het gedachtegoed van de Omgevingswet en de wijze waarop plannen vanuit deze wetgeving vormgegeven worden, waarde aan een bredere consultatie.

In de onderstaande paragrafen worden de verschillende vormen van participatie toegelicht. Ook worden de verschillende groepen aangehaald met wie contact geweest is in deze periode.

5.1.1 Wettelijke overlegpartners en andere vaste overlegpartners

Op grond van artikel 3.1.1 Bro dienen burgemeester en wethouders bij een nieuw bestemmingsplan te overleggen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Daarnaast zijn er een aantal andere vaste overlegpartners aan wie het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) toegezonden aan diverse instanties.

5.1.2 Belanghebbenden

Op diverse momenten zijn de bewoners en omwonenden geïnformeerd over de voorbereiding van dit bestemmingsplan.

In juli 2021 is een nieuwsbrief verstuurd naar de bewoners en omwonenden van de Spaghettiflat, waarin de start van het planproces is aangekondigd. Ook waren er in de week van 5 juli 2021, vertegenwoordigers van Rochdale en de gemeente op drie momenten rondom de flat aanwezig voor vragen en opmerkingen. Het gesprek ging vooral over de gevolgen van de bouwactiviteiten voor de omwonenden, zoals de afvoer van het sloopafval, de parkeersituatie tijdens de sloop en bouw, enzovoorts. In het, bij de voorbereiding van de bouwactiviteiten, op te stellen BLVC plan (Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatie) krijgen dergelijke onderwerpen een plek.

In september 2021 is een informatiekrant verstuurd naar de bewoners en omwonenden van de Spaghettiflat. In deze krant werden de planuitgangspunten, zoals het mogelijke bouwprogramma en een eerste schets van de mogelijkheden voor nieuwbouw, nader uiteengezet. De krant diende tevens als uitnodiging voor informatiebijeenkomsten. Om een goede spreiding en beperkte groepsgrootte te waarborgen, waren er 3 momenten waarin de bewoners konden langskomen in de Poelenburcht. De pagina's uit de informatiekrant zijn daarbij verwerkt tot informatieborden. Medewerkers van Rochdale en gemeente waren aanwezig voor toelichting en de beantwoording van vragen. Hierbij werd er, aanvullend op de hierboven omschreven bijeenkomsten, ook gesproken over de beoogde bouwhoogte, de komst het Huis van de Wijk en de planning. 

Op 1 november 2022 is in combinatie met het project Poelenburg Oost een nieuwe informatiebijeenkomst gehouden.

5.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft – volgens de bepalingen in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) - met de daarbij behorende stukken ter inzage gelegen. Op 8 juni 2022 is de terinzagelegging van de stukken gepubliceerd in het digitale Gemeenteblad en op de website van de gemeente Zaanstad, en in het Stadsblad (gemeentelijke mededelingen).

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 juni 2022 tot en met 20 juli 2022 op het gemeentehuis ter inzage gelegen en was ook digitaal in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl en de website van de gemeente Zaanstad.

In de periode van terinzagelegging zijn bij de gemeente Zaanstad geen zienswijzen ingediend.

5.3 Ambtshalve wijzigingen

De volgende wijzigingen zijn na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan doorgevoerd:

  • Er is een bomeninventarisatie en bomeneffectanalyse uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in paragraaf 3.7 van de toelichting. De bomeneffectanalyse is als bijlage bij de toelichting opgenomen;
  • De stikstofberekeningen zijn geactualiseerd met de nieuwste versie van het programma Aerius. De geactualiseerde rapportages zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen;
  • Er is een nieuwe parkeerbalans als bijlage bij de toelichting opgenomen. Hierbij is uitgegaan van het minimum van de bandbreedte in de betreffende parkeernorm. Paragraaf 3.8 van de toelichting is geactualiseerd;
  • Ten behoeve van zoveel mogelijk behoud van bomen, is de verbeelding op de volgende onderdelen aangepast:
    • 1. In de zuidwesthoek van het plan is geen bebouwing meer opgenomen. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is de bestemming gewijzigd van Wonen naar Groen;
    • 2. De aanduiding 'parkeergarage' binnen de bestemming Groen is komen te vervallen. Een parkeergarage is alleen nog binnen de bestemming Wonen mogelijk;
    • 3. De maatvoeringsaanduiding voor de toren van maximaal 70 meter hoog is naar de noordzijde verruimd. In de regels van de bestemming Wonen is met een aanvullende bepaling geborgd dat het oppervlak (footprint) van de toren niet groter kan worden dan in het ontwerpbestemmingsplan was bepaald;
  • De uitgevoerde aanvullende natuuronderzoeken zijn als bijlagen toegevoegd in de toelichting. Tevens is paragraaf 3.17 van de toelichting geactualiseerd op basis van de resultaten van deze onderzoeken.

.

Hoofdstuk 6 Toelichting op bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. De regels en verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan en de toelichting vormt de uitleg en onderbouwing van de in de verbeelding en regels vastgelegde mogelijkheden, verplichtingen en verboden.
Het digitale bestemmingsplan 'Jaspersstraat Zaandam' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten, vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301) met bijbehorende regels. Het is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. De digitale versie van het bestemmingsplan gaat boven de analoge versie.

Dit bestemmingsplan gaat uit van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Ook is de Standaard 2018 van Zaanstad gebruikt die gebaseerd is op eerder genoemde SVBP.

Verbeelding
Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming. Welke bestemming er in een bepaald gebied geldt staat op de verbeelding. In de regels is vastgelegd welke bepalingen voor deze bestemming gelden: waarvoor mag het worden gebruikt en hoe mag het worden bebouwd. Een bestemming kan op één bepaalde plek voorkomen, maar ook op verschillende locaties binnen het plangebied. Op sommige locaties gelden afwijkende bepalingen of voorwaarden. Deze zijn met een aanduiding op de verbeelding weergegeven en in de regels is bepaald welke specifieke regels er gelden.

Regels

De regels zijn gegroepeerd in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die van belang zijn voor een juiste interpretatie van begrippen en bepalingen die in de overige regels zijn opgenomen;
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk is in de regels per bestemming opgenomen welk gebruik is toegestaan en welke bouwmogelijkheden er zijn;
  • 3. Algemene regels 
    In dit hoofdstuk zijn de algemene regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen en andere onderdelen van het bestemmingsplan. Het gaat onder ander om algemene gebruiks(on)mogelijkheden en afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden;
  • 4. Overgangs- en slotregels 
    In het laatste hoofdstuk staat, naast enkele algemene slotbepalingen, opgenomen welk overgangsrecht geldt voor het bestaand gebruik en bebouwing.

Toelichting

In de toelichting is in de voorgaande hoofdstukken een uitleg, onderbouwing en verantwoording gegeven van de keuzes die in dit bestemmingsplan zijn vastgelegd. De volgende paragraaf geeft enkele algemene uitgangspunten weer die dit bestemmingsplan hanteert. Daarna vat paragraaf 6.3 per bestemming samen wat de toegekende bestemming beoogt. De toelichting behoort niet tot het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en heeft daarom geen directe rechtskracht. Wel kan het eventuele onduidelijkheid bij de interpretatie van de regels wegnemen omdat in de toelichting de achtergronden en intentie van de regeling staat.

6.2 Begrippen en Wijze van meten

In dit bestemmingsplan is terughoudend omgegaan met het opnemen van begripsbepalingen. Alleen als een begrip gebruikt wordt in de regels en de 'Dikke van Dale' uitleg van dat begrip onvoldoende rechtszekerheid biedt, is een begripsbepaling opgenomen (artikel 1). Als een begrip in dit bestemmingsplan geen begripsbepaling kent, dan wordt dat begrip gebruikt zoals opgenomen in de Dikke van Dale en de beperktere versie daarvan zoals die benaderbaar is op de website www.vandale.nl.

In artikel 2 is voor het meten van oppervlakten en bouwhoogten aangegeven op welke wijze gemeten moet worden

6.3 Bestemmingen

Functieomschrijving (Artikel x.1)
De functieomschrijving van een bestemming kent in dit bestemmingsplan 2 varianten van gebruik. De hoofdfunctie en het gebruik dat ondergeschikt aan het hoofdgebruik moet zijn ('daaraan ondergeschikt') .

Ondergeschikt gebruik in verhouding tot de hoofdfunctie
Ondergeschikt gebruik hoeft niet te horen bij de hoofdfunctie. Neem bijvoorbeeld nutsvoorzieningen. Deze hebben een groot verzorgingsgebied en zijn vaak niet gekoppeld aan alleen één functie. Nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en andere functies die als ondergeschikt zijn aangemerkt, zijn daarom toegestaan binnen meerdere bestemmingen, ook als er geen directe verhouding is met het hoofdgebruik. Maar de ondergeschikte functies mogen qua omvang nooit groter zijn dan de hoofdfunctie; er moet sprake blijven van ondergeschiktheid.

De ondergeschikte functies die binnen het gehele bestemmingsplan zijn toegestaan, zijn opgenomen in artikel 11. In de functieomschrijving van de bestemmingsregel zijn alleen de ondergeschikte of bijbehorende functies opgenomen voor zover die aanvullend zijn op artikel 11.

Voorrangsregeling  gebruiks- en bouwregels
De bestemmingsregels kennen een opbouw van hoofdregel naar specifieke regels. Zo beginnen de bouwregels met de hoofdregels voor het bouwen van gebouwen/hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde. De gebruiksregels kennen een vergelijkbare opbouw.

De algemene regels in hoofdstuk 3 (de artikelen 9 tot en met 12) gelden altijd, tenzij deze nadrukkelijk zijn uitgesloten.

6.4 Groen (artikel 3)

De gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeren en voorzieningen voor waterberging.

Met een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat bouwen op deze gronden uitsluitend is toegestaan onder de voorwaarde dat de bestaande woontoren op maaiveld bereikbaar blijft via de bestaande toegangen.

6.5 Verkeer (artikel 4)

Voor binnen het plangebied aanwezige gronden van de weg Poelenburg is de bestemming Verkeer opgenomen. Daarnaast zijn ook voetpaden, bermen, parkeer- en groenvoorzieningen, water- en oevervoorzieningen, geleiding, beveiliging en regeling voor verkeer toegestaan.

6.6 Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 5)

De verkeers- en verblijfsvoorzieningen ter plaatse van de Jaspersstraat, Clusiusstraat en het bestaande fietspad hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Bij 'Verkeer - Verblijfsgebied' gaat het om wegen en gebieden met verblijfsfunctie en buurtontsluitingswegen. Ook parkeerplaatsen en groenvoorzieningen worden met dit artikel mogelijk gemaakt.

6.7 Wonen (artikel 6)

Bestemming Wonen (artikel 6)

Functieomschrijving (artikel 6.1)

Hoofdgebruik

Binnen de bestemming Wonen is wonen het hoofdgebruik. Het aantal woningen mag niet meer mag bedragen dan 352 en het totaal maximum bruto vloeroppervlak van de nieuwbouw niet meer mag bedragen dan 33.000 m2. Wonen is gedefinieerd als 'Gehuisvest zijn en duurzaam verblijven in een woning'. Een woning is gedefinieerd als 'Een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, niet zijnde kamerverhuur.'. Eén huishouden is gedefinieerd als: 'Een persoon of groep personen, die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voer(t)(en) en wil(len) voeren. Hierbij moet sprake zijn van onderlinge, met een gezinsverband vergelijkbare, verbondenheid en continuïteit in de samenstelling. Bij de vraag of een verblijfsvorm past binnen het hoofdgebruik wonen zijn dus een aantal aspecten van belang: duurzaam en langdurig verblijven, gehuisvest zijn en het houden van één huishouden. Om het te verduidelijken is een aantal verblijfsvormen getoetst aan deze aspecten.

  • Particuliere vakantieverhuur

Particuliere vakantieverhuur is een bijzondere vorm van logies. Het verblijf duurt langer dan een gebruikelijk hotelverblijf (particuliere vakantieverhuur hoeft niet per se in een hotel plaats te vinden), maar niet zo lang dat er sprake is van een duurzaam verblijf. Omdat er geen sprake is van duurzaam verblijf, past deze verblijfsvorm niet binnen het hoofdgebruik wonen. In het bestemmingsplan is particuliere vakantieverhuur gedefinieerd als verhuur van woonruimte bij afwezigheid van degene die de woning rechtsgeldig aanbiedt. Particuliere vakantieverhuur valt niet binnen het hoofdgebruik. Het gebruik als particuliere vakantieverhuur is toegestaan als niet meer dan 4 personen tegelijkertijd gebruik maken van de toeristische verhuur.

  • Bed & breakfast (artikel 6.4.3)

Het gebruiken van een woning als bed & breakfast is alleen toegestaan in vormen waarin geen verkeersaantrekkende werking optreedt en het woonkarakter van de woning behouden blijft. Concreet betekent dit dat er een maximum aan gasten (4) en slaapvertrekken (2) is opgenomen voor het gebruik als bed & breakfast, om een verkeersaantrekkende werking te voorkomen. Ook staan de regels niet toe om aan de straatzijde op de begane grond de bed & breakfast uit te voeren. Er is een maximum vloeroppervlak opgenomen (35% van de woning met een maximum van 65 m²) en de bewoner moet bij het nachtverblijf in de woning aanwezig zijn. Deze laatste eisen waarborgen dat het gebouw als eerste een woonkarakter behoudt.

  • Kamergewijze verhuur

Bij kamergewijze verhuur is er geen sprake van één gezamenlijk huishouden. Bij kamergewijze verhuur bestaat er geen onderlinge verbondenheid; normaal bestaat er geen band die het enkel gezamenlijk bewonen van een bepaalde woonruimte te boven gaat. De kosten van het huishouden worden hoofdzakelijk individueel aan de verhuurder betaald, wellicht met uitzondering van schoonmaakartikelen en andere kleine uitgaven. Van een gezamenlijk huishouden is daarom geen sprake, wat maakt dat deze verblijfsvorm niet past binnen het hoofdgebruik wonen.

Of binnen een woongebied een uitzondering wordt gemaakt om toch kamergewijze verhuur toe te staan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Er dient te worden voldaan aan artikel 3.3.1a, lid 2 van de Huisvestingsverordening en er moet voldoende parkeergelegenheid worden aangelegd of aanwezig te zijn.

In dit gebied is in de regels een uitzondering opgenomen bij zorgwonen waardoor kamergewijze verhuur daar onder voorwaarden wel kan. Een woning mag worden opgedeeld in maximaal 2 kamers voor kamergewijze verhuur voor zorgwonen (zie hierna in deze artikelgewijze toelichting). Er geldt daarbij een maximum van 45 woningen die mogen worden opgedeeld voor kamers voor zorgwonen.

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis (artikel 6.4.4)

De voorwaarden aan het uitoefenen van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zorgen er voor dat het woonklimaat in en buiten de woning behouden blijft. Verder is het belangrijk dat er geen trilling, geur of geluid wordt veroorzaakt die buiten de woning waarneembaar is. De hoogte van het geluid of de geur of de intensiteit van de trilling is niet van belang: als trilling, geluid of geur waarneembaar is buiten de woning dan wordt de norm overschreden. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit moet namelijk inpasbaar zijn binnen een woongebied.

Met een afwijkingsmogelijkheid (artikel 6.5.1) is het mogelijk om beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten toe te staan die wel een verkeersaantrekkende werking hebben, maar alleen wanneer er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. De overige voorwaarden aan het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis blijven gelden. De afwijkingsmogelijkheid ziet alleen op de verkeersaantrekkende werking.

Gastouderopvang aan huis (artikel 6.4.4 )

Tegenwoordig brengen ouders hun kinderen vaak naar een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang (BSO) of gastouder. Gastouderopvang is als andere vormen van kinderopvang opgenomen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko).

Gastouderopvang zoals beschreven in de Wko past binnen de definitie van artikel 1.19. Gastouderopvang is binnen deze bestemming rechtstreeks toegestaan als voldaan wordt aan de voorwaarden. De voorwaarden zorgen ervoor dat het woonkarakter van de woning behouden blijft. Met andere woorden, de woning blijft in de eerste plaats om in te wonen.

Het maximum van 6 kinderen zorgt ervoor dat de geluidsbelasting in overeenstemming blijft met die van een woonomgeving. De Raad van State heeft eerder overwogen (ECLI:NL:RVS:2018:950) dat er geen harde geluidsnormen zijn voor gastouderopvang, maar dat met een maximum van 6 kinderen in redelijkheid aansluiting kan worden gezocht bij de geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door een gezin van 6 kinderen.

Gastouderopvang die niet in de eigen woning wordt uitgevoerd, maar in de woning van de vraagouders én met de aanwezigheid van andere kinderen dan die van de vraagouders zelf, valt niet onder de regeling voor gastouderopvang binnen de woonfunctie, omdat de bewoner van het huis niet zelf het beroep uitoefent. Omdat dit wel mogelijk moet zijn, kan dit geregeld worden via een afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij kan voor een situatie beoordeeld worden of medewerking te verantwoorden valt. Benadrukt wordt dat deze uitzondering alleen geldt voor kleinschalige kinderopvang.

Tot slot blijft gelden dat een gastouderopvang voldoet aan de voorschriften voor de kwaliteitseisen van hoofdstuk 1, afdeling 3 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

Kantoren en maatschappelijke voorzieningen (artikel 6.1)

Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' (in de noordoosthoek) zijn in de eerste drie bouwlagen maatschappelijke voorzieningen toegestaan met een totaal maximum bruto vloeroppervlak van 3.500 m2. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' (aan de noord- en oostzijde) zijn uitsluitend op de begane grond: kantoren, dientverlening en horeca in categorie 1 toegestaan met een totaal maximum bruto vloeroppervlak van 400 m2;

Bouwregels algemeen (artikel 6.2.1)

De eerste bouwregels van het artikel gaan over de algemene bepalingen voor het bouwen van hoofdgebouwen en bouwwerken, die geen gebouwen zijn.

Voor een aantal bouwwerken zijn bijzondere regelingen opgenomen. Deze regels gelden in aanvulling op de hoofdregels. Als er strijdigheid bestaat tussen bepalingen, dan gaat de bijzondere regeling voor. De bijzondere regeling werkt altijd in aanvulling op of in afwijking van de hoofdregel.

Gebouwen (artikel 6.2.2)

De hoofdregel is dat gebouwen alleen zijn toegestaan binnen een bouwvlak. Het maximum aantal woningen van 352 mag daarbij niet worden overschreden om zo te voorkomen dat er meer woningen worden gebouwd dan waar in de verschillende onderzoeken van uit is gegaan. Met de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte' is geregeld hoe hoog de gebouwen mogen worden gebouwd.

Voorwaardelijke verplichting geluid

Om ervoor te zorgen dat de woningen voldoen aan de eisen uit de Wet geluidhinder is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee is bepaald dat het in gebruik nemen van woningen alleen is toegestaan wanneer uit akoestisch onderzoek is gebleken dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, aan de vastgestelde hogere waarde wordt voldaan of een dove gevel wordt toegepast. Indien mogelijk zal bovendien voldaan moeten worden aan minimaal één geluidluwe gevel per woning.

Voorwaardelijke verplichting windhinder

Voor de bouw van een gebouw hoger dan 30 meter dient bij de aanvraag omgevingsvergunning middels een windonderzoek te worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar windklimaat en dienen de de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Voorwaardelijke verplichting bezonning

Voor de bouw van een gebouw hoger dan 20 meter dient bij de aanvraag omgevingsvergunning middels een bezonningsstudie tee worden aangetoond dat wordt voldaan aan de lichte TNO-norm en dienen de de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Voorwaardelijke verplichting klimaatadaptieve maatregelen

Ten behoeve van een klimaatadaptieve inrichting zijn de volgende voorwaarden opgenomen:

  • a. wordt voldaan aan een minimaal vloerpeil van 0,2 meter + NAP;
  • b. 70mm neerslag in 1 uur kan worden opvangen en verwerkt binnen het perceel;
  • c. ten minste 30% van het bestemmingsvlak Wonen als onverhard terrein wordt ingericht en in stand wordt gehouden.

Voorwaardelijke verplichting sloop gebouwen

Voor sloop van gebouwen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat dit uitsluitend is toegestaan indien uit ecologisch onderzoek is gebleken dat er geen aantasting plaats vindt van vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels danwel een ontheffing van de Wet natuurbescherming is verleend.

Overige bouwwerken die geen gebouw zijn (artikel 6.2.3)

In het artikel is een regeling opgenomen met maximum bouwhoogtes voor kunstobjecten, speelvoorzieningen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Afwijken van de bouwregels (artikel 6.3)

Er is een binnenplanse afwijking opgenomen ten behoeve van het vergroten van de op de verbeelding aangegeven maximale bouwhoogte van 20 meter naar 30 meter, mits voldaan wordt aan de lichte TNO-norm voor bezonning op woningen in de omgeving.

Specifieke gebruiksregels (artikel 6.4)

In het artikel is bepaald dat de gronden en bouwwerken alleen mogen worden gebruikt voor de functies zoals genoemd in artikel 6.1 en de functies zoals genoemd in de algemene gebruiksregels als bedoeld in artikel 10.

6.8 Leiding - Gas (dubbelbestemming - artikel 7)

De dubbelbestemming "Leiding-Gas" wordt uitsluitend gelegd op hoge druk gasleidingen met een druk van 8 bar of meer. Dit betreft een strook met een breedte van 4 meter aan weerszijden van de desbetreffende leidingen (de vrijwaringzone). Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leidingen toegestaan. Bebouwing ten dienste van de primaire bestemming is slechts toegestaan na een advies van de leidingbeheerder. Er geldt een aanlegvergunningvereiste voor werken en werkzaamheden die de leidingen zouden kunnen schaden.

6.9 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming - artikel 8)

De archeologische waarden in het plan worden beschermd door het aangegeven van gebieden van archeologische waarde ('Waarde-Archeologie'). Dit zijn gebieden waarbinnen archeologische vindplaatsen kunnen worden verwacht. Wanneer binnen deze gebieden de bodem boven een bepaald oppervlak wordt verstoord en is voor deze verstoring een bouw- of aanlegvergunning (omgevingsvergunning) nodig, dan is de aanvrager van de betreffende bouw- of aanlegvergunning (omgevingsvergunning) verplicht een archeologisch vooronderzoek te laten uitvoeren. Doel van dit onderzoek is vast te stellen of op de plek waar de bodem wordt verstoord, een vindplaats aanwezig is en of deze vindplaats door de voorgenomen werkzaamheden wordt verstoord. Blijkt er een vindplaats aanwezig te zijn en wordt hij door de voorgenomen werkzaamheden verstoord, dan moet de aanvrager van de vergunning maatregelen treffen om de vindplaats in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk of wil hij dit niet, dan moet hij de vindplaats laten opgraven.

Voor de gronden met de waarde Waarde - Archeologie 2 zijn bij een verstoring kleiner dan 2000 m² of ondieper dan 30 cm geen archeologische maatregelen nodig.

6.10 Anti-dubbeltelregel (artikel 9)

Het Bro bepaalt dat bestemmingsplannen een anti-dubbeltelregel moeten bevatten. Deze staat in artikel 9. Doel van deze regel is te voorkomen dat als volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis kan worden gesteld.

6.11 Algemene bouwregels (artikel 10)

Algemene bouwregel - Parkeren (artikel 10.1)
Het systeem dat hierbij gehanteerd wordt is dat van de dynamische verwijzing. In de regels wordt verwezen naar de inhoudelijke parkeernormen zoals die geformuleerd zijn in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 of zoals deze later worden gewijzigd. Dat betekent dat als deze nota na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt gewijzigd, de daarin opgenomen nieuwe normen moeten worden toegepast.

De tekst van de dynamische bepaling is afgestemd op de voorbeeldtekst van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837).

Algemene bouwregel - Gebouwen voor nutsvoorzieningen of waterhuishoudkundige voorzieningen (artikel 10.2)

Nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn op grond van de algemene gebruiksregels (artikel 11) binnen bijna alle bestemmingen toegestaan op voorwaarde dat de voorziening ondergeschikt is aan het hoofdgebruik. Om die reden is het ook wenselijk om gebouwen voor die voorzieningen toe te staan. Denk hierbij aan een trafohuisje of een gemaal. Vergunningsvrij zijn deze gebouwen al toegestaan tot een bouwhoogte van 3 m (zie artikel 2.18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht), maar het komt ook voor dat trafohuisjes tussen de 3 en 4 m hoog zijn. In die gevallen is het onwenselijk om voor elk trafohuisje dat hoger is dan 3 m, maar kleiner is dan 4 m, af te moeten wijken van het bestemmingsplan.

Er gelden ook nog andere regels gelden voor het plaatsen van gebouwen voor nutsvoorzieningen. Zo moet er voor het plaatsen van een trafohuisje ook een vergunning worden aangevraagd op grond van de Algemene verordening infrastructuur Zaanstad (AVOI).

6.12 Algemene gebruiksregels (artikel 11)

Algemene gebruiksregels - uitgesloten gebruik (artikel 11.1 )
Een aantal gebruiksvormen zijn binnen het hele bestemmingsplan uitgesloten. Aspecten zoals een toename van de parkeerdruk, verandering van de sociale dynamiek of een te grote belasting van het openbaar gebied spelen hierbij een rol.

Seksinrichtingen zijn in de algemene gebruiksregels uitgesloten. De invloed van een seksinrichting op de leefomgeving kan groot zijn. Daarom wordt dit niet standaard toegestaan. Als een plek geschikt wordt geacht voor een seksinrichting, dan zal dit in de bestemmingsregels nadrukkelijk worden benoemd.

Daarnaast zijn ook enkele vormen van een bedrijf uitgesloten, zogeheten 'Bevi-inrichtingen' en 'geluidzoneringsplichtige inrichtingen'. Dit zijn inrichtingen waarvoor op basis van de milieuregelgeving zwaardere eisen gelden tegenover dichtbij gelegen functies. Voor deze inrichtingen moet per gebied worden afgewogen of het ruimtelijk gezien wenselijk is deze toe te staan. Als dit zo is dan kan van de algemene uitsluiting worden afgeweken door een specifiek gebied aan te wijzen waarbinnen deze wél zijn toegestaan.

Algemene gebruiksregels - toegestaan ondergeschikt gebruik (artikel 11 )
Een aantal functies zijn wenselijk binnen bijna alle bestemmingen op voorwaarde dat dit gebruik ondergeschikt blijft aan het hoofdgebruik. Denk bijvoorbeeld aan nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het hoofdgebruik is geregeld in de bestemmingen. De ondergeschiktheid van gebruik is vooral afhankelijk van de schaal en omvang van het hoofdgebruik. Dit is niet te begrenzen met een maximaal oppervlakte, maar moet gerelateerd worden aan de omvang van het hoofdgebruik. Daarbij mag een ondergeschikt gebruik nooit een omvang krijgen die het hoofdgebruik onmogelijk maakt.

6.13 Algemene afwijkingsregels (artikel 12)

De algemene afwijkingsregels bevatten een aantal mogelijkheden om het doelmatig grondgebruik te bevorderen. Aan de ene kant is het mogelijk om van de bestemmingsgrenzen af te wijken als dat in de feitelijke situatie logischer is. Dit kan toegepast worden wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de bestemmingsgrens op de verbeelding niet overeenkomt met de werkelijke situatie, terwijl er geen aanleiding is aan te nemen dat dit opzettelijk is gebeurd.

Daarnaast kan het College van B&W door middel van een binnenplanse afwijkingsprocedure medewerking verlenen aan maten die maximaal 10% afwijken van de bouwregels in het bestemmingsplan. Deze afwijking is niet bedoeld om meteen bij het tekenen van het bouwplan al bij de maximum maten te betrekken. Het is een vangnet voor afwijkingen van de bouwmaten die tijdens de realisatie kunnen ontstaan. Zo is het niet ondenkbaar dat een gebouw net iets hoger wordt dan vooraf was gepland, waardoor in zo'n geval strijdigheid met de maten in het bestemmingsplan kan ontstaan. De algemene afwijkingsmogelijkheid biedt in dat geval de ruimte deze fout op te vangen.

Ook biedt het artikel de mogelijkheid om gebouwen voor nutsvoorzieningen toe te staan die groter zijn dan de regels voor het vergunningsvrije bouwen. Soms worden trafohuisjes gecombineerd, waardoor een bestaand huisje vervalt en een ander bestaand huisje wordt uitgebreid. Omdat het veelal gebouwen in de openbare ruimte betreft ligt het niet voor de hand deze gebouwen direct toe te staan. Via deze afwijkingsmogelijkheid heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om grotere gebouwen voor een nutsvoorziening toe te staan, maar kan het bevoegd gezag tevens de ruimtelijke wenselijkheid afwegen. Ook kan onder voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend voor het voor een klein deel realiseren van wegen of aansluitingen van wegen buiten de bestemmingsgrens.

6.14 Overgangs- en slotregels (artikelen 13 en 14)

Overgangsregels (artikel 13 )
De overgangsregels bevatten een voorziening voor situaties die afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen. In principe mogen deze situaties blijven bestaan. Als het gaat om afwijkingen van de bebouwingsregels mag het bouwwerk zelfs worden verbouwd. Alleen als ze door een calamiteit verloren gaan, mogen ze geheel worden herbouwd.

Slotregel (artikel 14 )
De slotregel bepaalt hoe de regels van dit bestemmingsplan genoemd worden.