Plan: | Trambaan 13 te Warmenhuizen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.WP2LGHTRAMBAAN13-VA01 |
De eigenaar van het bloembollenbedrijf DutchFlora aan de Trambaan 13 te Warmenhuizen is van plan om het bedrijf uit te breiden. DutchFlora is sinds 2015 gevestigd op dit perceel. Door middel van een wijzigingsplan is in 2014 een nieuw bouwvlak van 1 hectare gerealiseerd. Dit was destijds een bedrijfsverplaatsingstraject. Na het realiseren van de laatste nieuwbouw in 2019 zijn de grenzen van het bouwvlak bereikt. Om het bedrijf ook in de toekomst verder te laten ontwikkelen is een vergroting van het bouwvlak van 1 naar 2 hectare gewenst. Dit is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid binnen het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel'. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid het bouwvlak te vergroten tot een totale oppervlakte van 2 hectare en de vorm van het bouwvlak te wijzigen. De uitvoerbaarheid wordt in voorliggend wijzigingsplan gemotiveerd.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij het perceel aan de Trambaan 13 te Warmenhuizen. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het wijzigingsplan. Navolgende figuur geeft de ligging weer.
figuur 1. Weergave plangebied
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
De twee laatste plannen vormen zogenaamde parapluplannen, waarin voor de gehele gemeente of een belangrijk deel daarvan beleidsthema's en regels aan de andere geldende bestemmingsplannen zijn toegevoegd. Voor het plangebied en het doel van het onderhavige bestemmingsplan is het bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel het belangrijkste planologisch kader.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel
Het geldende bestemmingsplan is het 'Landelijk Gebied Harenkarspel' (vastgesteld op 11 december 2013). Het plangebied heeft in dit plan de enkelbestemming 'agrarisch met waarden'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' op deze gronden van toepassing.
Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'
De archeologische waarden in het plangebied worden beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden en de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen. Bij het bouwen van bouwwerken groter dan een oppervlakte van 500 m2 en waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld dient aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Daarnaast is het huidige bouwvlak gerealiseerd door middel van het 'Wijzigingsplan Trambaan te Warmenhuizen', vastgesteld op 4 november 2014. Navolgend figuur geeft een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan, inclusief de plancontour van het wijzigingsplan uit 2014 weer.
Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel (2013), incl. plancontour Wijzigingsplan Trambaan te Warmenhuizen(2014)
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het wijzigingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Sinds 2015 is DutchFlora gevestigd aan de Trambaan, ten westen van Warmenhuizen. Binnen het huidige bouwvlak van 1 hectare staat op dit moment een oppervlakte van 2.700 m² aan schuren en 3.300m² aan schuurkassen en is er begin 2021 een bedrijfswoning gerealiseerd. De bedrijfsgebouwen dienen voor de opslag en verwerking van de tulpenbollen, de opslag van machines en het in bloei trekken van tulpenbloemen. De huidige omvang van het bedrijf omvat 50 hectare tulpenteelt en in de wintermaanden worden er 5 miljoen tulpenbloemen in bloei getrokken. De tulpenteelt vindt plaats op diverse percelen eigen land en huurland binnen de gemeente Schagen.
Figuur 3. Weergave omgeving plangebied
DutchFlora heeft een ondernemingsplan opgesteld (Bijlage 1) om te onderbouwen waarom vergroting van het bouwvlak gewenst is. Op dit moment heeft DutchFlora de grenzen van het huidige bouwblok bereikt. Om mee te kunnen met de huidige schaalvergroting die in de tulpensector gaande is, is het noodzakelijk om de huidige bedrijfsomvang te vergroten. Het aantal tulpenteeltbedrijven neemt af en het totale tulpenareaal groeit juist. Door verdergaande mechanisering en automatisering en het ontbreken van opvolgers wordt deze ontwikkeling versterkt.
DutchFlora heeft extra ruimte nodig om haar groeipotentie mogelijk te maken en daarmee de continuïteit te waarborgen. Het vergroten van het bouwblok naar twee ha biedt de mogelijkheid om schuur- en kasruimte bij te bouwen. Daarmee is de genoemde groei mogelijk en kan tevens worden ingespeeld op mechanisatie en automatisering, verbeteren van de arbeidsvreugde en verlaging van de loonkosten. Tevens kan ingespeeld worden op verdere milieueisen en verlaging van de energiekosten om concurrerend te blijven.
De komende 10 jaar wil het bedrijf DutchFlora verder groeien naar 75 hectare tulpenteelt en 15 miljoen broeitulpen. Om deze groei te kunnen realiseren is een vergroting van de bedrijfsgebouwen nodig. Dit kan niet binnen het huidige bouwvlak worden gerealiseerd.
Bouwvlak
Het bouwvlak zal worden vergroot tot twee hectare (zie figuur 4). Dit is de benodigde extra ruimte om de vergroting van de schuur en schuurkassen op het terrein goed in te kunnen passen.
Uitbreiding bedrijfsgebouwen
Aan de westzijde van de bestaande bollenschuur wordt deze uitgebreid met 1.300 m² en aan de zuidwestzijde wordt aan de achterkant van de bestaande schuurkassen een uitbreiding van ca. 4.570 m² gerealiseerd.
figuur 4. Gewenste situatie
Als voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid om agrarische bouwvlakken te vergroten is in het bestemmingsplan buitengebied van de voormalige gemeente Harenkarspel aangegeven dat een landschappelijk inpassingsplan / beplantingsplan moet worden gemaakt (aan wijziging van de bestemming wordt uitsluitend meegewerkt wanneer een beplantingsplan wordt aangeleverd, waarin de vergroting van het bouwperceel landschappelijk wordt ingepast).
Daarbij wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan landelijk gebied Harenkarspel. Hierin staat bij erfinrichting het volgende:
Ontstaansgeschiedenis
In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is aangegeven dat het plangebied behoort tot het ‘Oude Zeekleilandschap’. Daaruit kan het volgende worden afgeleid:
De oorsprong van het oude zeekleilandschap ligt in de invloed die de zee jarenlang uitoefende. Lang geleden (Pleistoceen) bestonden grote delen van Noord- Hol-land uit wadvlakten die doorsneden waren met kreken. Vanaf 5000 tot 3000 jaar geleden heeft in dit voormalige getijdengebied opslibbing van zand en klei uit zee plaatsgevonden. Op de kleibodem ontwikkelde zich vervolgens een omvangrijk veenpakket.
Doordat het gebied is ontgonnen als veengebied, kende het gebied oorspronkelijk ook de ruimtelijke karakteristieken van een veengebied, met langgerekte lintdorpen, veelal een regelmatige, opstrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten om het water af te voeren/op te slaan.
Om het zeewater buiten te sluiten werd het gebied in de 11e en 12e eeuw omdijkt. Aan het begin van de 13e eeuw is de dijkring gesloten en was de Westfriese Omringdijk (de begrenzing van het oude zeekleigebied) een feit.
Door ruilverkaveling is de oorspronkelijke structuur van het landschap ingrijpend veranderd en is op de meeste plekken een veel grootschaliger structuur ontstaan. Hierdoor is een voor de omgeving van het plangebied kenmerkend contrast ontstaan tussen de rechte ruilverkavelingswegen met een strakke blokverkaveling en de meer kronkelende oude bebouwingslinten met een grillige bebouwings- en verkavelingsstructuur.
Ordeningsprincipes in het landschap
Het plangebied is gesitueerd in de polder Geestmerambacht en is gesitueerd aan een ruilverkavelingsweg. De omgeving wordt gekenmerkt door een relatief grootschalige blokvormige verkaveling en een grote mate van openheid in oost- westelijke richting. In dit gebied komen relatief veel vrij in het landschap liggende agrarische bedrijven voor.
De mate van openheid, de schaal van de omgeving en de doorzichten (o.a. op De Westfriese Omringdijk en de duinen) worden in grote mate bepaald door de wegen en wegbeplanting die aangelegd zijn in het kader van de ruilverkavelingen.
Bebouwingskarakteristiek
In de omgeving van het plangebied is als gevolg van de ruilverkaveling verspreid liggende solitaire bebouwing ontstaan. De bebouwing ligt aan de ruilverkavelingswegen. Het merendeel bestaat uit agrarische bedrijven die vaak tegelijk zijn gebouwd met de aanleg van de wegen. Het zijn dan ook moderne bouwwerken.
Inpassing in de wijdere omgeving
Door ruilverkaveling is de oorspronkelijke structuur van het landschap ingrijpend veranderd. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied een nieuwe structuur ontstaan. Bij de inpassing van de ontwikkelingen is het belangrijk om respectvol om te gaan met de volgende landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waardevolle elementen:
Bestaande kwaliteiten versus mogelijke negatieve effecten van de nieuwe ontwikkeling
In het buitengebied is een duidelijke trend herkenbaar van schaalvergroting in de agrarische sector. Een gevolg van deze sterke groei en schaalvergroting van agrarische bedrijven is dat een groot deel van de nieuwe bedrijfsbebouwing niet is ingepast in de omgeving. De bebouwing staat veelal ‘koud’ in het landschap. Het gevolg hiervan is dat het landschap gedomineerd wordt door een veelheid aan bouwvormen en kleur en er sprake is van een onrustig beeld. Bij nieuwe ontwikkelingen, zoals het voorliggende initiatief, is een goede landschappelijke inpassing van (nieuwe) bebouwing en vergrote erven dan ook van groot belang.
De openheid van de gemeente en de aanwezigheid van landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle elementen verdienen bijzondere aandacht in de planvorming. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de openheid van het landschap en de herkenbaarheid van de landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische elementen.
Landschaps- en beplantingsplan
Er is een landschaps- en beplantingsplan gemaakt door Vos Tuin en Landschap, dat als bijlage bij de regels is gevoegd (bijlage 1 bij de regels). De uitgangspunten van het landschapsplan zijn hieronder samengevat:
Ontwerpkeuzen:
Figuur 6. Uitsnede van het landschaps- en bepantingsplan
Het plan voor de landschappelijke inpassing is beoordeeld in de provinciale Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK). De commissie kan instemmen met de gekozen inpassing.
In Nederland wonen we met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km². We willen graag dat ons land over 30 jaar nog steeds prettig veilig en gezond is om in te wonen, werken en recreëren. Daarom is het belangrijk nu al na te denken over de keuzes die daarvoor nodig zijn.
De vraagstukken zijn groot en vaak met elkaar verweven. Denk aan het bouwen van een miljoen nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Ze vragen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is in ons land. Ook de COVID pandemie laat zien hoe belangrijk buitenruimte van hoge kwaliteit voor ons is.
De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het Rijk, provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners van ons land. Zo bouwen we als één overheid aan een mooier en duurzamer Nederland.
Nationale belangen en opgaven in de fysieke leefomgeving
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Het rijk heeft 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Voor deze ontwikkeling zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
Het onderhavige plan houdt rekening met deze aspecten zoals hierna ook verder wordt gemotiveerd.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijke plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen.
Het voorliggende wijzigingsplan maakt een uitbreiding van het bouwvlak mogelijk. Hierbij gaat het om agrarische bedrijfsactiviteiten op een perceel dat in bestaande situatie reeds als zodanig in gebruik is. Gezien de agrarische aard betreft het plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gelet hierop hoeft verder geen toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden.
De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel “Kwaliteit door veelzijdigheid”) uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.
Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.
Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.
In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het project is niet strijdig met de ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie 2050.
Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie.
In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
Het planvoornemen betreft het uitbreiden van het agrarisch bouwvlak ten behoeven van de uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen. Artikel 6.33 van de omgevingsverordening NH2020 gaat in op agrarische bedrijven in het landelijk gebied. onder lid 1, sub a is de volgende regel opgenomen:
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
In de bouwregels van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel' (vastgesteld op 11 december 2013) staat dat bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden. De beoogde bedrijfsuitbreiding, welke de bouw van een nieuw loods omvat past niet binnen het bouwvlak in zijn bestaande vorm en dient vergroot en gewijzigd te worden.
Het geldende bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid waarmee het bouwvlak vergroot kan worden tot een totale oppervlakte van 2 hectare en stelt de volgende eisen aan een dergelijke vergroting van het bouwvlak:
Het voorliggende plan kan aan deze voorwaarden voldoen. Hieronder staat beschreven hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Ad 1. De gronden zijn niet gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarische met waarden – deeltijdbedrijf' en/of 'intensieve veehouderij'.
Ad 2. De initiatiefnemer heeft een ondernemingsplan opgesteld (bijlage 1) om te onderbouwen waarom vergroting van het bouwvlak nodig is (zie ook paragraaf 2.2).
Ad 3. De initiatiefnemer heeft een landschaps- en beplantingsplan laten opstellen waarmee een goede landschappelijke inpassing wordt beoogd. In de specifieke gebruiksregels van het voorliggende wijzigingsplan is opgenomen dat het gebruik van de gronden en de gebouwen strijdig is met het bestemmingsplan indien de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels, niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Ad 4. In het Beeldkwaliteitsplan landelijk gebied Harenkarspel staan een aantal criteria voor de bebouwing en ook voor de erfinrichting:
Diversen - erf(inrichting)
De uitgangspunten van het landschapsplan zijn gebaseerd op de bovengenoemde eisen uit het Beelkwaliteitsplan landelijk gebied Harenkarspel.
De gemeente Schagen heeft de Omgevingsvisie Schagen opgesteld waarbinnen de waarden van de gemeente en de wensen voor de toekomst zichtbaar zijn gemaakt. Binnen het landschapstype waarbinnen dit wijzigingsplan valt (Zijpe en Hazepolder) worden de onderstaande kenmerken waardevol geacht:
De visie heeft een globaal karakter waarin op hoofdlijnen de doelen voor de verdere ontwikkeling van de gemeente tot 2040 zijn verwoord. Een specifiek afwegingskader voor de ontwikkeling van een groter bouwvlak voor agrarische bedrijven is hierin niet opgenomen. Bij het opstellen van het plan is nadrukkelijk rekening gehouden met de kenmerken van het gebied.
Geconcludeerd kan worden dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door de Omgevingsvisie wordt belemmerd.
In de Reisgids Ruimtelijke Kwaliteit is het welstandsbeleid van de gemeente Schagen beschreven. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is minder regels, meer vrijheid en eigen verantwoordlelijkheid. Alle gebieden in de gemeente Schagen zijn belangrijk en hebben allen hun eigen kwaliteit. De gemeente Schagen streeft naar behoud en versterking van de ruimteljike kwaliteit.
Met voorliggend wijzigingsplan is niet direct gericht op de daadwerkelijke bouwwerkzaamheden maar het mogelijk maken van toekomstige bouwmogelijkheden door vergroting van het bouwvlak. Een welstandstoets is vooralsnog dan ook niet aan de orde; deze toets vindt plaats bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfsgebouwen. De aard van het plan is niet zodanig dat hiervoor een specifiek beeldkwaliteitsplan voor hoeft te worden opgesteld. Toetsing aan de huidige welstandsnota volstaat in dat geval.
Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Op de gronden in het plangebied ligt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Voor deze gronden is in het vigerende bestemmingsplan vastgelegd dat aanvullend bodemonderzoek nodig is wanneer de voorgenomen bebouwing een grotere oppervlakte beslaat dan 500 m2 en de bodem dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld wordt geroerd.
Door VUhbs Archeologie is er een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd Bijlage 2. Dit bureau- en booronderzoek heeft aangetoond dat er grotendeels sprake is van een lage archeologische verwachting in het plangebied. De enige uitzondering hierop vormt de zone rondom boringen 13 en 14, waar een middelhoge archeologische verwachting geldt vanaf 130-160 cm onder maaiveld (2.33-2.61 m–NAP).
Figuur 7: Archeologische verwachtingen
VUhbs Archeologie stelt dat indien in de zone met een middelhoge archeologische verwachting rondom boringen 13 en 14 ingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 100 cm onder maaiveld (2.03 m–NAP), deze (met inbegrip van een bufferzone van 30 cm) dan een bedreiging vormen voor eventueel aanwezige archeologische sporen en resten. In dat geval wordt archeologisch vervolgonderzoek op deze locatie zinvol en noodzakelijk geacht, en wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
Gemeente Schagen heeft het advies van VUhbs Archeologie voorgelegd aan Archeologie West-Friesland (het archeologisch samenwerkingsverband van de gemeenten Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer, Schagen, Stede Broec en Texel). Dit samenwerkingsverband heeft een advies uitgebracht waarin zij de conclusie van VUhbs niet overneemt. Daarin staat het volgende (zie ook bijlage 3 bij deze toelichting):
In het zuidelijke deel is in de ondergrond mogelijk een potentieel bewoonbaar niveau aanwezig. Op basis van de kalkrijkheid van dit niveau, dat zich onder een dunne veenlaag bevindt, kan gesteld worden dat dit niveau waarschijnlijk ongeschikt was voor bewoning. Het advies van het onderzoeksbureau om hier proefsleuven aan te leggen bij bodemingrepen die dieper gaan dan 1 – Mv wordt niet overgenomen.
Conclusie
Op grond van dit advies besluit gemeente Schagen om het terrein voor bouwactiviteiten vrij te geven. Een nader onderzoek hoeft dan ook niet te worden uitgevoerd. De op bescherming van potentiële archeologische dubbelbestemming uit het geldend bestemmingplan Landelijk Gebied Harenkarspel is dan ook niet langer noodzakelijk.
De kaart behorende bij Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland laat geen bijzonderheden zien voor het plangebied. Het bestemmingsplan leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het planvoornemen mag op grond van het voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmings- en wijziginsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.
Uit de landelijke site www.bodemloket.nl blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen sprake is van bodemvervuiling. Gezien de situering van het perceel en het jarenlange agrarische gebruik is bodemvervuiling onwaarschijnlijk. Niettemin zal de bodemkwaliteit in het kader van het verstrekken van een omgevingsvergunning voor het bouwen nader (moeten) worden onderzocht. Er is geen reden om aan te nemen dat de bodemkwaliteit de realisatie van het plan in de weg staat.
Figuur 8. Uitsnede kaart bodemloket
Conclusie
Wat betreft het aspect bodem is het planvoornemen uitvoerbaar.
Bij elk ruimtelijk plan dient op grond van de bepalingen in de Wet natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Natuurtoets
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op uitvoerbaarheid, onder meer in relatie tot de natuurwetgeving. Zo dient te worden onderzocht of als gevolg van de uitvoering van het plan sprake is van effecten op wettelijk beschermde soorten flora en fauna en/of natuurgebieden (NNN, Natura 2000), alsook in het kader van houtopstanden. Om hierin inzicht te krijgen is een beknopte natuurtoets Bijlage 4 en een aanvullend onderzoek Bijlage 5 verricht. Uit deze onderzoeken blijken de volgende conclusies en consequenties.
Beschermde soorten
Voor een toetsing aan de soortenbescherming van de Wnb is op basis van het uitgevoerde veldbezoek (d.d. 4 februari 2021) en het raadplegen van bronnen ten behoeve van de beknopte natuurtoets, gelet op de aard van het plan, een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Als gevolg van de plannen gaat mogelijk voortplantingswater en/of landbiotoop van rugstreeppad verloren. Er is daarom nader onderzoek uitgevoerd naar de aan- of afwezigheid van deze soort in het plangebied (Bijlage 5). Op basis van het nader onderzoek kan worden geconcludeerd dat geen voortplantingsbiotoop of leefgebied van rugstreeppad in het plangebied aanwezig is. Als gevolg van de plannen gaat geen voortplantingswater of leefgebied van rugstreeppad verloren. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Als gevolg van de plannen treden geen negatieve effecten op beschermde soorten op.
Bij het dempen van de sloot moet inhoud worden gegeven aan de zorgplicht vanuit de Wet natuurbescherming:
Wnb-beschermde gebieden
Op basis van de stikstofberekening kan worden bepaald of een vergunning van de Wnb nodig is voor de uitvoering van het plan (zie onderstaand). Als gevolg van het plan is er geen sprake van een toename van stikstofdepositie op de meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden.
Stikstof
Een AERIUS- berekening moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 9 maart 2021 is de berekening stikstofdepositie voor onderhavig project uitgevoerd Bijlage 6. Het plan leidt in de gebruiksfase niet tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn beschermd. Voor dit onderdeel van het project is dan ook geen vergunning van de Wnb nodig. Het aspect stikstof staat uitvoering van het project niet in de weg.
Conclusie
Op basis van de genoemde onderzoeken kan geconcludeerd worden dat als gevolg van het planvoornemen geen negatieve effecten zullen optreden op beschermde soorten en gebieden. Het plan is ook niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd.
figuur 9. Fragment Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)
In de nabijheid van het plangebied zijn een 2-tal vergistingsinstallaties gevestigd. Deze liggen op een dusdanige afstand dat er geen sprake is van gevaar in het kader van externe veiligheid.
Conclusie
Het planvoornemen mag ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidsbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
Het planvoornemen voorziet niet in het realiseren van een geluidsgevoelig object.
Conclusie
Wat betreft het aspect geluidhinder is het planvoornemen dus uitvoerbaar.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
Watertoets
Op 1 december 2021 is de digitale watertoets doorlopen (Bijlage 7). Met de gegevens die zijn ingevuld in de digitale watertoets is bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de normale procedure moet worden gevolgd. Het hoogheemraadschap heeft in dat verband haar wateradvies gestuurd, waarmee in dit plan rekening moet worden gehouden (zie ook Bijlage 8).
Maatregelen watercompensatie
Het hemelwater van de gebouwen wordt opgevangen in silo's zodat dit water weer gebruikt kan worden. De silo's hebben een overloop op het oppervlaktewater. De eventuele lozing vindt gedoseerd / vertraagd plaats.
Het hoogheemraadschap adviseert met het oog op de toename van de bebouwing van in totaal 5.870 m2 om bij de bouw van de wateropslagsilo's ervoor te zorgen dat de silo's een bepaalde hoeveelheid water kunnen bufferen, die vervolgens gedosseerd/vertraagd op de polder kan worden geloosd. Het gaat dan om 5.870 x 69 mm / 1000 mm/m = 405 m3. Het hoogheemraadschap adviseert om de uitstroomsnelheid van dit gebufferde water bij de aanvraag watervergunning in overleg met het hoogheemraadschap te bepalen.
In vervolg op dit advies heeft het HHNK in zijn overlegreactie gevraagd om ook de extra erfverharding in de watercompensatie te betrekken (zie ook par. 6.2 en bijlage 9 bij deze toelichting). Het blijkt echter dat een extra wateropslag naast de berekende ruim 360 m3 niet nodig is, omdat de oppervlakte van de nieuwe erfverharding ten opzichte van de bestaande erfverharding kleiner is. Als gevolg daarvan kan de watercompensatie beperkt blijven tot 405 m3.
Verder wijst het hoogheemraadschap erop dat:
Met bovenstaande twee opmerkingen zal bij de uitvoering van het plan rekening worden gehouden.
Andere adviezen
De onderstaande deeladviezen worden min of meer standaard door het hoogheemraadshap meegegeven bij een normale procedure.
Advies verharding en compenserende maatregelen >2000 m2
De bebouwing- en/of verhardingstoename ten gevolge van het plan bedraagt meer dan 2000 m2. Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.
Een dusdanige toename van het verharde oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m2 berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse plangebiedkenmerken een specifiek compensatiepercentage.
Ruimtelijke adaptatie
Het hoogheemraadschap adviseert om in het ontwerp van het plan het principe van ruimtelijke adaptatie op te nemen. Zo zou kunnen worden gedacht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan bij bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken.
Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Conclusies
Het plan is met de uitvoering van de maatregel genoemd onder 2. en de uitvoering van de andere hiervoor weergegeven algemene adviezen uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.
Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Voor een akkerbouwbedrijf (en ook een bollenbedrijf) geldt een wenselijke richtafstand tot (bedrijfs)woningen van 30 meter. Binnen deze afstand bevinden zich geen woningen of bedrijfswoningen. Het meest nabijgelegen is een klein bedrijf aan de Trambaan 15, op ruim 80 meter van de uitbreiding van het agrarische bedrijf. De afstand tot andere agrarische bedrijfspercelen is meer dan 150 meter.
Conclusie
Vanuit het aspect bedrijfshinder zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Sinds 15 november 2007 geldt de Wet Luchtkwaliteit (luchtkwaliteitseisen) als onderdeel van de Wet Milieubeheer (Wm.). In artikel 5.16 van de Wm. is aangegeven hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bevoegdheden kunnen uitoefenen in relatie tot de luchtkwaliteitseisen. Dit geldt dan vooral alleen voor de stoffen NO2 en PM10. Indien aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of een combinatie van onderstaande voorwaarden wordt voldaan, is er geen belemmering meer voor het uitvoeren van een besluit.
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is tevens het besluit en de regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) van 30 oktober 2007 in werking getreden. In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen NIBM) is op grond van art. 5.16 lid 4 Wm, bepaald in welke omstandigheden de uitoefening van een bevoegdheid, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, zodat ook niet getoetst hoeft te worden aan de normen voor luchtkwaliteit.
Er is een berekening uitgevoerd met de NIMB-rekentool ten behoeven van onderliggend plan. In onderstaand overzicht is het resultaat uit de rekenmodule (versie 31-08-2020) weergegeven als gevolg van de invoer van het extra verkeer (8 voertuigbewegingen per etmaal) gevolg van het plan. Als realisatiejaar is het jaar 2021 aangehouden. Voor het aandeel vrachtverkeer is uitgegaan van de verdeling uit de rapportage t.b.v. de AERIUS-berekening (3 vrachtauto's per etmaal / 37,5%). Wanneer wordt gekozen voor een realisatiejaar in de verdere toekomst, dan zijn de aantallen voertuigen hoger voordat de beoordelingsgrens van 1,2 µg/m3 wordt overschreden.
Figuur 10. berekeningsresultaat NIBM-rekentool
Conclusie
Op basis van de resultaten uit de rekenmodule NIBM draagt het bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, waardoor luchtkwaliteit geen beperking vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Per bestemming zijn eveneens de uitgangspunten weergegeven. Alle bestemmingen zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende blijken te zijn. Burgemeester en Wethouders kunnen in deze gevallen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.
Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal van de genoemde werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (dit zijn de vroegere aanlegvergunningen). Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die ingrijpen in de aard van de geldende bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten zal met name een groot gewicht worden toegekend aan de afweging in relatie tot de landschappelijke waarden.
Een algemene toestemming (waarbij meerdere werkzaamheden onder worden gebracht in één vergunning) kan worden verleend, als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Alle werken en werkzaamheden kunnen dan in een keer worden toegestaan en voor afzonderlijke gevallen is geen vergunning meer nodig.
Specifieke gebruiksregels
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
Artikel 3 Agrarisch met waarden
Het grootste gedeelte van het plangebied heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ binnen deze bestemming vallen grondgebonden agrarische bedrijven, productiegerichte paardenhouderijen en het behoud en de versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen.
In lid 3.1, zijn ook een aantal activiteiten aangegeven die als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf mogen worden uitgeoefend. Daarbij zijn ook de maximale oppervlaktes die deze nevenfuncties mogen hebben aangegeven.
In lid 3.2 zijn de bouwregels opgenomen. Belangrijk hierbij is dat bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen worden gebouwd en dat per bouwvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van één bedrijf mogen worden gebouwd. Daarnaast mogen er geen nieuwe bedrijfswoningen worden gebouwd. Uitsluitend het bestaande aantal bedrijfswoningen is toegestaan. In dit lid zijn ook regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In lid 3.3 zijn de afwijkingen van de bouwregels opgenomen om onder andere een afwijkende goot- of bouwhoogte mogelijk te maken.
In lid 3.4 zijn de specifieke gebruiksregels opgenomen. Hier wordt voor bepaalde functies aan gegeven aan welke voorwaarden zij moeten voldoen. In dit lid zijn ook bepaalde vormen van gebruik uitgesloten. In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de landschappelijke inpassing. Hiermee wordt geborgd dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
In lid 3.5 wordt aangegeven van welke gebruiksverboden kan worden afgeweken door het bevoegd gezag, door het verlenen van een omgevingsvergunning. Hieraan zijn ook weer voorwaarden verbonden.
In lid 3.6 is de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden geregeld. Dit was voorheen het aanlegvergunningstelsel.
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten, waaronder de eventuele kosten vanwege planschade. Tussen initiatiefnemer en gemeente zal over de kostenverdeling een overeenkomst worden gesloten.
Op basis van deze overweging is het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar.
Participatie
De initiatiefnemer heeft het plan voorgelegd aan zijn directe buren als meest betrokken belanghebbende. De buren hebben door middel van ondertekening van het plan laten weten in te kunnen stemmen met de inhoud. Zie bijlage 10 bij deze toelichting.
Overleg ex. art. 3.1.1. Bro
In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het wijzigingsplan aan provincie Noord-Holland en aan Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. De overlegreactie van HHNK is als aanvullend wateradvies opgenomen in bijlage 9 bij deze toelichting.
De mailwisseling in het kader van het overleg met de provincie is als bijlage 11 en 12 opgenomen. De uitkomsten van dit overleg hebben vooral betrekking op de landschappelijke inpassing van het plan. De opmerkingen uit bijlage 11 zijn verwerkt in het landschapsplan dat als bijlage 1 bij de regels opgenomen. De opmerkingen uit bijlage 12 zijn in de tekst van paragraaf 2.4 verwerkt.
Terinzagelegging ex. art. 3.8 Wro
Het ontwerpwijzigingsplan wordt op grond van artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd.