|
31 oktober 2023
Afbeelding 1: Ligging van het bestemmingsplangebied aangeduid met een rode cirkel.
Het bestemmingsplan Beatrixplein bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin staan het doel van het bestemmingsplan en de toekomstige (her)ontwikkeling van het gebied. De toelichting gaat in op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan, verkeer en milieuaspecten.
Het plangebied ligt aan de oostzijde van Haarlem, in de wijk Parkwijk, onderdeel uitmakend van stadsdeel Oost. Het betreft meer specifiek de gronden gelegen ten zuiden van het Prinses Beatrixplein, ten oosten van de Prins Bernhardlaan, ten noorden van de Leonard Springerlaan en ten westen van de Vincent van Goghlaan. Hierbinnen behoort het Reinaldahuis - Woonzorg Nederland, gelegen ten zuidwesten van het plangebied niet tot het plangebied. Ook de oost-west gelegen woonblokken aan de Vincent van Goghlaan behoren niet tot het plangebied. Op de navolgende afbeelding is de begrenzing van het plangebied nader geduid. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is de planbegrenzing gedetailleerd vastgelegd.
Afbeelding 2: Plangebied bestemmingsplan Beatrixplein
Aanleiding voor het bestemmingsplan is de herontwikkeling en vernieuwing van het Beatrixplein met woningen en voorzieningen. Als hart van Parkwijk moet het Beatrixplein op buurtniveau blijven opereren, maar tegelijkertijd met de omgeving meegroeien. Naast de urgentie voor vernieuwing blijft de woningbehoefte in Haarlem onverminderd groot. Het coalitieprogramma 'Duurzaam Doen 2018-2022' zet de woningbouwambitie van de gemeente neer. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt biedt het verdichten en toevoegen van woningen langs de Prins Bernhardlaan ter hoogte van het Prinses Beatrixplein kansen. De gebiedsontwikkeling levert niet alleen een bijdrage aan de woningbouwambities van Haarlem, maar biedt tegelijk kansen om de algehele leefbaarheid in de omgeving op te waarderen. Ontwikkeling van het Beatrixplein en omgeving moet resulteren in een gemengd gebied met woningen, ondernemingen, een nieuw winkelcentrum/ winkelaanbod, een vernieuwde supermarktvestiging en sociaalmaatschappelijke voorzieningen in een Huis van de Wijk.
Hoofddoel van het onderhavige bestemmingsplan is het vaststellen van een juridisch-planologisch kader, waarbinnen de herontwikkeling en vernieuwing van het Beatrixplein mogelijk wordt gemaakt.
Naam van het plan | Vastgesteld |
Zomerzone Noord | 20 juni 2012 |
Zomerzone Noord 1e partiële herziening | 2 oktober 2014 |
Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018 | 17 mei 2018 |
Reparatieplan B Haarlem 2019 | 21 november 2019 |
Reparatieplan C Haarlem 2020 | 22 april 2021 |
Flitsbezorging Haarlem | 13 oktober 2022 |
Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters | 8 november 2022 |
Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters | 12 juli 2023 |
Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Beatrixplein zullen de in bovenstaande tabel genoemde plannen, voor het deel dat ligt binnen het plangebied, hun rechtskracht verliezen. Uitzondering daarop vormen de plannen "Flitsbezorging Haarlem" en de voorbereidingsbesluiten hyperscale.
Het bestemmingsplan Beatrixplein doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan wordt op basis van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties, waaronder de provincie, adviescommissie ruimtelijke kwaliteit, nutspartijen en de omgevingsdienst IJmond. Ook wordt in dat kader overleg gevoerd met de betrokken wijkraden. Dit zijn Wijkraad Amsterdamse Buurt Haarlem en Wijkraad Parkwijk-Zuiderpolder-Penningsveer. De gemaakte opmerkingen van de wijkraden en de reacties op basis van het wettelijke vooroverleg kunnen leiden tot aanpassing van het conceptontwerpbestemmingsplan Beatrixplein.
Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kan iedereen mondeling, digitaal dan wel schriftelijk zienswijzen indienen bij de gemeenteraad. Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtshalve aanpassingen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan weer zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In aanloop naar het ontwerp bestemmingsplan is voor de verschillende onderliggende planproducten participatie georganiseerd. Dit is gedaan voor de:
De bij de gebiedsontwikkeling betrokken partijen (woningcorporatie Pré Wonen, Dreef Beheer en de gemeente Haarlem) zijn gezamenlijk opgetrokken bij de communicatie en participatie over deze ontwikkeling.
Startnotitie
Op 27 november 2019 is in voorbereiding op de besluitvorming over de startnotitie een eerste informatiebijeenkomst georganiseerd voor buurtbewoners en belangstellenden. Het doel van deze bijeenkomst was kennismaken, informeren over het voornemen tot onderzoek voor de ontwikkeling van het gebied en reacties op te halen. Een overzicht van alle opgehaalde reacties is toegevoegd bij de startnotitie. De uitkomsten zijn betrokken bij het opstellen van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen. Op 23 april 2020 is de Startnotitie door de raad vastgesteld.
Ambitiedocument en maatschappelijke scenariostudie
In de periode maart tot en met juni 2021 is d.m.v. (digitale)werksessies, brainstormsessies en ontwerpend onderzoek door grondeigenaren, verschillende gebruikers uit het gebied en welzijns-, culturele- en sociaal-maatschappelijke organisaties meegedacht en meegepraat over de toekomstige ontwikkeling van het Prinses Beatrixplein. Daaruit zijn ambities voortgekomen ten aanzien van meerdere thema’s: identiteit, wonen, werken, openbare ruimte en verbindingen, voorzieningen, duurzaamheid en gezondheid. Dit proces heeft geresulteerd in een gezamenlijk Ambitiedocument en Voorkeursscenario maatschappelijke voorzieningen. Beiden zijn het uitgangspunt geweest voor de verdere ruimtelijke uitwerking in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen.
Stedenbouwkundig programma van eisen
Op 11 maart 2022 heeft er een brede informatiebijeenkomst plaatsgevonden waar het concept Stedenbouwkundig Programma van Eisen en belanghebbende en geïnteresseerden de kans is geboden om kennis te nemen van en zich uit te spreken over de beoogde richting van de ontwikkeling van Prinses Beatrixplein. Hierbij is het concept Stedenbouwkundig Programma van Eisen gepresenteerd en is toegelicht hoe de reacties van de informatiebijeenkomst in november 2019 en de ambities uit het Ambitiesdocument en maatschappelijke scenariostudie zijn meegenomen in het plan. Belanghebbenden en geïnteresseerden konden zich d.m.v. rondleiding, gesprekken en reactiekaarten uitspreken over de plannen en verschillende thema’s (wonen en verkeer, ontmoeten en zorgen, winkelen en werken en bewegen en groen).
Het projectteam is tijdens de jaarlijkse Zomermarkt Parkwijk van 4 juni 2022 ook aanwezig geweest op het Prinses Beatrixplein om de plannen toe te lichten en vragen te beantwoorden. Het ontwerp Stedenbouwkundig Programma van Eisen is op 24 mei 2022 door het college vrijgegeven voor inspraak. Het ontwerp Stedenbouwkundig Programma van Eisen heeft tot en met 11 juli 2022 ter inzage gelegen. Er zijn zeven inspraakreacties ontvangen. De reacties zijn beoordeeld en verwerkt in een reactienota. Op 13 oktober 2022 heeft de raad het Stedenbouwkundig Programma van Eisen vastgesteld (Bijlage 1).
Stedenbouwkundig Plan, Beeldkwaliteitsplan en Inrichtingsplan Openbare Ruimte
Op 11 februari 2023 is er een informatie- en participatiebijeenkomst georganiseerd waar de ontwerp-ideeën van het Stedenbouwkundig Plan, Beeldkwaliteitsplan en Inrichtingsplan Openbare Ruimte zijn gepresenteerd. Onder andere is toegelicht hoe de ontvangen zienswijzen op het Stedenbouwkundig Programma van Eisen heeft geresulteert in een gewijzigde stedenbouwkundig opzet van het plan. Belanghebbenden en belangstellenden konden door de informatiepanelen meepraten en meedenken aan de thematafels en zich d.m.v. reactiekaarten uitspreken over de plannen en verschillende thema’s (wonen en verkeer, winkelen, werken, ontmoeten en zorgen en bewegen en groen). Deze reacties zijn verzameld in een reactienota en op de projectpagina gepubliceerd.
Op 1 juli 2023 is er een informatie- en participatiebijeenkomst georganiseerd waar het 2e concept Stedenbouwkundig Plan Beeldkwaliteitsplan en Inrichtingsplan Openbare Ruimte is gepresenteerd en waarna belanghebbende en belangstellenden bij verschillende thematafels hebben kunnen meedenken en praten over de plannen. Deze reacties zijn verzameld in een reactienota en op de projectpagina gepubliceerd. Op 5 oktober 2023 is het definitieve Stedenbouwkundig Plan, Beeldkwaliteitsplan en Inrichtingsplan Openbare Ruimte gepresenteerd aan belanghebbende en belangstellenden, waarna het voor vaststelling is gepresenteerd aan de commissie Ontwikkeling. Dit omdat het Stedenbouwkundig Plan – in navolging van de ontvangen zienswijzen – een gewijzigde stedenbouwkundig opzet heeft dat op onderdelen afwijkt van het door de raad vastgestelde Stedenbouwkundig Programma van Eisen.
Het Stedenbouwkundig plan is bijgevoegd (Bijlage 2). Ook is het Beeldkwaliteitsplan toegevoegd (Bijlage 3).Het SP en het Beeldkwaliteitsplan zullen betrokken worden bij het beoordelen van de aanvragen omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is het inrichtingsplan openbare ruimte opgenomen in het bestemmingsplan (Bijlage 4).
Informatiebijeenkomsten ondernemers Prinses Beatrixplein
Parallel zijn door de eigenaren van het winkelcentrum (Dreef Beheer en Pré Wonen) separate informatiebijeenkomsten georganiseerd voor de winkeliers in het gebied. Deze gesprekken worden in de komende tijd doorgezet.
Sociaal Plan bewoners
Binnen de gebiedsontwikkeling Prinses Beatrixplein is het noodzakelijk om de woningen boven het bestaande winkelcentrum en een portiekflat aan de Vincent van Goghlaan te slopen. Eigenaar woningcorporatie Pré Wonen heeft in samenspraak met bewoners sociale plannen opgesteld. Op 6 juni 2023 heeft het college de peildata Stadsvernieuwingsurgentie Vincent van Goghlaan en Prinses Beatrixplein vastgesteld op 1 juli 2023. Vanaf de vastgestelde peildata kunnen de bewoners van de complexen met stadsvernieuwingsurgentie op zoek naar vervangende woonruimte.
Inloopspreekuur
Gedurende de periode van het opstellen van het Stedenbouwkundig Plan, het Beeldkwaliteitsplan en Inrichtingsplan Openbare Ruimte is er een inloopspreekuur (iedere 1e woensdag van de maand) geweest waar belanghebbende en geïnteresseerden terecht konden met vragen over vernieuwing van het Prinses Beatrixplein.
Nieuwsbrieven
Gedurende de periode van het opstellen van het Stedenbouwkundig Plan, het Beeldkwaliteitsplan en Inrichtingsplan Openbare Ruimte zijn er diverse nieuwsbrieven verspreid in de buurt.
Adviescommissie
Tot slot is er een adviescommissie opgericht die als doel heeft gedurende de komende jaren contact te hebben en houden met de wijk: mensen die wonen, werken of betrokken zijn bij het Beatrixplein en omgeving. De adviescommissie is bedoeld ter versterking van de dialoog met de omgeving – naast de formele vormen van participatie en inspraak over de planvorming – en fungeert als aanspreekpunt voor het projectteam om onderwerpen die relevant zijn voor de omgeving te bespreken en daar waar het mogelijk is rekening te houden met de wensen van de omgeving. De adviescommissie wordt regelmatig geconsulteerd en gevraagd om actief mee te denken en advies te geven op zaken die nu, maar met name in de toekomst gaan spelen. De adviescommissie heeft geen formele status. De adviescommissie komt 4 keer per jaar bij elkaar.
Dit hoofdstuk van de toelichting is de inleiding van deze toelichting. Navolgend gaat hoofdstuk 2 in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omschrijft de planontwikkeling. Hoofdstuk 3 behandelt het beleidskader dat van belang is voor het plan. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens nader in op verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de daarbij behorende onderzoeken. Hoofdstuk 5 bevat de juridische toelichting en tot slot gaan hoofdstuk 6 in op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het Beatrixplein is gelegen in Parkwijk. Met Parkwijk kwam de eerste buurt aan de oostzijde van de stad tot stand na de Tweede Wereldoorlog. Parkwijk is in de naoorlogse periode opgezet als een zogeheten satelliet, bedoeld om als zelfstandige wijk te functioneren in het oosten van Haarlem. Aan dit gebied ligt de wijkgedachte ten grondslag, waarbij wijken voor de meeste voorzieningen afzonderlijk van de stadscentra functioneren. Aan de bouw van Parkwijk aan de oostzijde van Haarlem was al voor de Tweede Wereldoorlog begonnen, het werd als een tuinstad gezien. Voor Haarlem Oost was in 1937 een uitbreidingsplan opgesteld, dat echter nauwelijks uitvoering had gekregen. Na de bevrijding werd dit plan weer als leidraad genomen. Het plan kreeg in 1955 een gewijzigde vorm en kwam als Parkwijk tot uitvoering.
Met 'Beatrixplein' wordt zowel het besloten bouwblok met daarin een grote supermarkt, kleinere winkels en woningen, als de omliggende straten en openbare ruimte aangeduid qua adressering. De andere bebouwing ligt rondom de Prinses Beatrixdreef. De bebouwing is divers in alle opzichten: qua typologie, bouwmassa, bouwhoogte, orientatie en qua architectuur. Met name in het zuidwestelijke kwadrant van Parkwijk is het oorspronkelijke idee van het “Nieuwe Bouwen” nog goed waarneembaar. De continue groene gras vloer met daarop in een vast stramien geplaatste portiekflats en de vele bomen geeft een parkachtige, zeer groene sfeer.
Voorbij iedere hoek is het gezichtsveld anders en verandert de ruimtebeleving, maar zijn de ingrediënten hetzelfde. De centrale dominante ruimte (ongeveer 45m x 325 m, richting noord-zuid) wordt gevormd door de gevelkoppen van de portiekflats en grotere bebouwing aan de westzijde zoals het Reinaldahuis. Met name vanaf de zuidzijde ter hoogte van het Reinaldahuis wordt deze noord-zuid richting sterk benadrukt door de richting van de gevels. De lange richting wordt sterk benadrukt door de Prinses Beatrixdreef met monumentale bomen. Aan de oostzijde is de ruimte diffuus. Alleen de meest zuidelijke portiekflat is evenwijdig met het Reinaldahuis. De overige portiekflats staan een kwartslag gedraaid en bepalen de wigvormige ruimte met hun kopgevels.
Algemeen
Het Prinses Beatrixplein is na 60 jaar aan vernieuwing toe. Het plein is belangrijk voor Parkwijk en dat moet zo blijven. Er komen woningen en winkels, een wijkcentrum en (sport)voorzieningen en betere mogelijkheden voor parkeren. Ook de verkeerssituatie moet beter worden, zodat het plein goed bereikbaar is. De herontwikkeling bestaat op hoofdlijnen uit 572 woningen, ca. 5.500 m2 commercieel programma (met supermarkt) en ca. 3.300 m2 aan maatschappelijk programma. Tevens voorziet het programma in een ondergrondse parkeergarage en mobiliteitshub.
Voorzieningen
Het plan voor de herontwikkeling van het plangebied kent naast nieuwe woningen een zeer divers programma. Om het plein, aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een nieuwe supermarkt, enkele horecagelegenheden en winkels. Tussen de bouwblokken door loopt een smalle winkelstraat. Om ook de rest van het plangebied levendig te maken zijn er ook diverse functies langs de Dreef geplaatst. Aan het plein staat de mobiliteitshub waar bewoners en bezoekers kunnen parkeren. Het is een belangrijk bronpunt voor de voetgangersstromen. Onderin de mobiliteitshub zijn ook enkele aanvullende functies zoals bijvoorbeeld een fietsenmaker mogelijk.
Halverwege de Dreef, op de hoek met de Sportas is het Huis van de Wijk met daarboven een sportzaal. Beide functies dragen bij aan de levendigheid en de sociale veiligheid in de avonduren. Helemaal aan de zuidzijde, op de hoek met de Vincent van Goghlaan komt de nieuwe Internationale Taalklas. De oppervlaktes van het niet-woonprogramma zijn als volgt:
Functie | m2 |
Supermarkt | 2800 |
Commercieel (horeca) | 600m2 |
Commercieel (overig) | 400 |
Detailhandel | 1350 |
Huis van de Wijk | 950 |
Sportzaal | 1050 |
Basisschool | 1850 |
Sociale ondernemingen en plint HUB | 850 |
Mobiliteitshub | 7150 |
Ondergrondse parkeergarage | 8590 |
Woonprogramma
In het plangebied komen maximaal 572 nieuwe woningen in verschillende typologiën en zowel in het huur- als koopsegment. Dichtbij het Reinaldahuis komt een aantal nieuwe zorgwoningen. De typologie en segmentering van de woningen is als volgt.
Typologie | Segmentering | Aantal | BVO Gemiddeld | ||
Appartementen | Zorgwoningen | 32 | 38 | ||
Tweekamerappartementen | Sociale huur | 125 | 62 | ||
Driekamerappartementen | Sociale huur | 45 | 83 | ||
Vierkamerappartementen | Sociale huur | 22 | 115 | ||
Appartementen | Lage middeldure huur | 134 | 80 | ||
Appartementen/ stadswoningen | Hoge middeldure huur/ koop | 102 | 84 | ||
Appartementen/ stadswoningen | Vrije sector huur/ koop | 112 | 107 |
In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
3. Sterke en gezonde steden en regio's.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Beoordeling
De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt. Voor dit bestemmingsplan is relevant invulling te geven aan klimaatverandering, de energietransitie, het gebied te verduurzamen, de leefbaarheid van de omgeving te verbeteren en een toekomstbestendige ontwikkeling vorm te geven. In dit bestemmingsplan wordt op verschillende manieren invulling aan deze prioriteiten gegeven. Het planvoornemen past hiermee binnen de ambities van de Nationale Omgevingsvisie.
Toetsingskader
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Jurisprudentie maakt duidelijk dat vanaf 12 woningen of de toevoeging van 500m2 bvo stedelijke functie sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de toevoeging van maximaal 572 woningen en de uitbreiding van de supermarkt naar 2.800m2 bvo ladderplichtig. De 1.350 m2 bvo commercieel, 1.350 m2 bvo detailhandel en 4.450 m2 bvo maatschappelijk zijn reeds toegestaan in het bestaande bestemmingsplan wat betekent dat hier geen feitelijke toename is, en dus ook geen sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling. Deze onderdelen zijn dan ook niet ladderplichtig.
De behoefte aan woningen is kwantitatief en kwalitatief getoetst. Op kwantitatief gebied past de voorgenomen ontwikkeling zowel binnen de plannen van de gemeente Haarlem als van het bredere marktgebied bestaande uit de metropoolregio Amsterdam. Kwalitatief gezien sluit het woningbouwprogramma nagenoeg één-op-één aan bij de ambitie van de gemeente.
De overige onderdelen binnen het bouwprogramma, met uitzondering van de supermarkt, betreffen geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Reden hiervoor is dat de maximale toegestane vierkante meters voor deze voorzieningen reeds zijn toegestaan binnen het bestemmingsplan en in de praktijk veelal ook al aanwezig zijn.
Voor de supermarkt is afzonderlijk een distributief planologisch onderzoek uitgevoerd door Bureau van der Weerd (Bijlage 5). Zij concluderen dat ook de uitbreiding van de supermarkt kwantitatief en kwalitatief te onderbouwen is vanuit de reeds aanwezige behoefte en de verwachte toename als gevolg van de toename in bevolking in het marktgebied.
Geconcludeerd mag worden dat er geen negatieve economische effecten of leegstand te verwachten is als gevolg van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied. Hiermee doorstaat de voorgenomen ontwikkeling de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking (Bijlage 6).
Toetsingskader
De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. In de omgevingsvisie worden ook subambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.
De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden:
De ambities ten aanzien van het gebruik van de leefomgeving luiden:
De ambities ten aanzien van de energietransitie is tot slot dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
Beoordeling
Voor onderhavige locatie is met name het uitgangspunt uit de Omgevingsvisie van belang dat de woningbouwbehoefte vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden wordt gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Het plangebied ligt in het bestaande stedelijke gebied en voorziet in een kwantitatieve behoefte aan woningen in Haarlem. Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid zoals vervat in de Omgevingsvisie. De beoogde ontwikkeling is hiermee passend binnen de provinciale Omgevingsvisie NH2050.
Toetsingskader
Bij de Omgevingsvisie hoort een Provinciale Omgevingsverordening. Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten daarom de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. In de Omgevingsverordening zijn de regels vastgelegd waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. De Omgevingsverordening stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen.
Het voorliggende plangebied is gelegen binnen Bestaand stedelijk gebied (BSG). De provincie geeft gemeenten binnen BSG veel beleidsvrijheid. De provincie stimuleert ontwikkelingen zoveel als mogelijk binnen BSG te realiseren. Binnen BSG is het wel van belang dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen regionaal worden afgestemd. Artikel 6.3 gaat hierover en luidt:
Beoordeling
De provincie heeft in haar verordening geregeld dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken (artikel 6.3 Omgevingsverordening). Uit paragraaf 3.1.3 blijkt dat de voorgestane ontwikkeling past binnen de regionaal gemaakte afspraken. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020.
Op grond van artikel 6.62 dient de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Deze beschrijving dient in te gaan op het risico op wateroverlast, overstroming, hitte en droogte en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Ten behoeve van de beschrijving is overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheersgebied de ontwikkeling plaatsvindt noodzakelijk. In de duurzaamheids- en waterparagraaf (paragraaf 4.7 en 4.9) zijn de uitgangspunten op het gebied van klimaatadaptatie beschreven. Er heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Daarnaast wordt het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het onderhavige bestemmingsplan is passend binnen de regels zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening NH2020.
De beoogde ontwikkeling is hiermee passend binnen de provinciale Omgevingsverordening NH2050.
Haarlem staat de komende decennia voor een aantal grote opgaven die veel veranderingen in de bebouwde omgeving teweeg zullen brengen. Met deze mgevingsvisie geeft de gemeente richting aan een ontwikkeling van de stad die deze opgaven als kans benut om Haarlem ook in de toekomst aantrekkelijk te houden.
De omgevingsvisie agendeert en geeft richting aan de volgende integrale opgaven:
Het Beatrixplein is een belangrijke schakel in het sociale weefsel van Haarlem Oost. Door de centrale ligging in de wijk is het gebied zeer kansrijk om verder te ontwikkelen als hart van de wijk. Een nieuw vitaal wijkwinkelcentrum, de bijdrage aan het sociaal weefsel in de wijk en het bouwen aan een vitale en zorgzame buurt staat daarom centraal. Dat wil zeggen dat het Beatrixplein zelf een ontmoetingsplek moet worden waar wonen en werken worden aangevuld met een sterk sociaalmaatschappelijk voorzieningenaanbod en waarin de publieke ruimte een belangrijke rol vervult als levensader in de wijk. Daarnaast biedt de ontwikkeling van het plein, in combinatie met de Prinses Beatrixdreef, de groene omgeving van het Reinaldapark en de nabijheid van Station Haarlem-Spaarnwoude ook kansen met betrekking tot gezondheid, klimaatadaptatie en duurzame mobiliteit. Het gaat bijvoorbeeld om het versterken van het tien-minuten-netwerk, het versterken van de boezemwaterstructuur, het versterken van het ecologische netwerk en het zetten van stappen in de mobiliteitstransitie door fiets- en parkeergelegenheden te concentreren in wijkhubs. Het Beatrixplein is één van de icoonprojecten uit de omgevingsvisie van Haarlem.
Op 21 december 2017 is de 'Structuurvisie openbare ruimte 2040' door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie openbare ruimte is een deelherziening van het Structuurplan uit 2005, en gaat alleen over de openbare ruimte en het buitengebied.
De drie belangrijkste thema's uit de structuurvisie zijn: mooi, veerkrachtig en sterk. Uit deze thema's volgen de vier belangrijkste doelen van de structuurvisie:
1. Aantrekkelijke stad;
2. Gezonde stad;
3. Metropolitane economie;
4. Bereikbare stad.
Uitsnede visiekaart Structuurvisie openbare ruimte.
Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied. Dit betreffen de buitenwijken buiten het centraal stedelijk gebied en tegen het buitengebied aan. De buitenwijken van de stad kennen over het algemeen minder problemen in de openbare ruimte. Er is voldoende ruimte voor verblijven op straat, spelen, de voetganger en bomen. De inrichting van de openbare ruimte nodigt uit om voor verplaatsingen in de wijk steeds meer de fiets te pakken. Aantrekkelijke routes door de wijken brengen ook het buitengebied binnen handbereik van fietsers en voetgangers. De ruimere opzet van de openbare ruimte biedt kansen voor uitbreiding van het waternetwerk en voor de berging van hemelwater.
In de notitie Hoogbouwprincipes, kansen voor hoogbouw in Haarlem, is vastgelegd wat Haarlem onder hoogbouw verstaat en onder welke voorwaarden dat zorgvuldig ingepast kan worden in de stad. De raad beschikt hiermee over een kader om te kunnen sturen op hoogbouwinitiatieven. In Haarlem wordt hoogbouw gedefinieerd als gebouwen hoger dan 10 bouwlagen, vanaf 30 meter hoogte. Als eerste wordt gesteld dat verstedelijking niet het enige argument voor hoogbouw is en dat hoogbouw alleen wenselijk is als er aantoonbaar kwaliteit wordt toegevoegd aan de stad en er naast verstedelijking ook een ander motief bestaat, zoals:
Op specifieke plekken in de stad kan hoogbouw een waardevolle toevoeging vormen. Voorwaarde hiervoor is dat het initiatief een verrijking is voor de stad, maar ook dat het zorgvuldig is ingepast in zijn omgeving en de negatieve effecten voor de omgeving beperkt blijven. Ten slotte is de uitwerking op niveau van het gebouw van groot belang. De hoogbouwprincipes helpen bij een zorgvuldige afweging van initiatieven naar het optimale resultaat. Hierbij wordt een stappenplan doorlopen. De volgende kansen die worden gedefinieerd, kunnen van toepassing zijn op het plangebied:
Daarnaast is de wens uitgesproken om “contrasten in de stad aan te brengen door stedelijke knooppunten vorm te geven als ruimtelijk herkenbare eenheden die zich onderscheiden van hun omgeving.” Het gaat hierbij om het versterken van markante plekken (o.a. door hoogbouw) in de stad zoals:
1. In de as van een grote weg
2. Op een belangrijk kruispunt
3. Bij de entree van een wijk of stad
4. Aan belangrijke openbare ruimtes
5. Rondom OV knooppunten
6. Rondom centra van voorzieningen
7. Herontwikkeling eigenstandige terreinen Binnen de planontwikkeling van het
In het plangebied wordt op dit moment geen hoogbouw (hoger dan 30 meter) voorzien.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit bestaat uit een integrale stads¬brede Visie op Ruimtelijke Kwaliteit en een beoordelingskader voor de bebouwde en onbebouwde omgeving. De nota merkt het plangebied aan als onderdeel van de 'stad in transformatie'. Dit zijn relatief jonge delen van de stad die klaar zijn voor een nieuw stedelijk milieu; plekken waar nog iets te kiezen valt. Het beoordelingskader van transformatieregie bevat diverse criteria aan bouwkundige en architectonische ingrepen die meegenomen moeten worden in de ontwerpfase. De visie op het gebied is als volgt samengevat:
Stad in transformatie
De gemeente stuurt hier door middel van gebiedsvisies waarin de bestaande en de nieuwe kwaliteiten van bebouwing en de openbare ruimte in samenhang met de bredere context, worden verbeeld en toetsbaar gemaakt. De lange lijnen vormen in deze stadsdelen een specifieke stedenbouwkundige ontwerpopgave. In gebieden met transformatie regie mogen ontwikkelingen van grotere woonbuurten zich onderscheiden van hun stedenbouwkundige context. Bij strokenbouw en woonerven wordt bij grootschalige transformatie uitgegaan van behoud van bestaande groen- en waterstructuren die een positieve bijdrage leveren aan de openbare ruimte. Er zijn vrijheden in stratenpatroon, bouwbloktype of architectonische uitwerking. Bij transformatie is duurzaamheid (waterhuishouding, materiaalkeuze etc.) een nieuwe opgave.
Prins Bernhardlaan: Lange Lijn
De lange lijnen hebben in de Beoordelingskaders Ruimtelijke Kwaliteit een 'bijzondere regie' die uitgaat van een verscherpte aandacht voor de zichtbaarheid aan de lange lijn of op de bijzondere plek, terwijl het bouwwerk tegelijkertijd een relatie houdt met de achterliggende buurt. De overgang van bebouwing naar openbare ruimte is van groot belang, omdat de lange lijnen en bijzondere plekken en pleinen veel bezocht worden. De eenheid in de lengterichting moet zichtbaar worden gemaakt door middel van inrichting. De lange lijnen in de stad zijn ook een verbijzondering ten opzichte van het weefsel.
Woonvisie en uitvoeringsagenda Haarlem 2021-2025
De Woonvisie Haarlem 2021 - 2025 'Samen Doorbouwen aan een Duurzaam (t)huis' geeft richting aan het woonbeleid op de lange termijn tot 2030 en handvatten voor de uitvoering ervan in de periode 2021-2025. Belangrijkste doel is een toegankelijke, diverse en inclusieve stad te zijn die een duurzaam (t)huis biedt aan een breed scala van doelgroepen. De komst van voldoende (betaalbare) woningen is hierbij een randvoorwaarde.
De bouwambitie tot 2030 ligt hoog. Gelet op de resterende opgave van de ambitie 2016 tot en met 2025 (7.200 woningen 2020-2025), de actualisatie van de raming van de aanvullende woningbehoefte (8.000 woningen 2019-2030) en de beschikbare plancapaciteit waarvoor visies zijn vastgesteld, wordt de ambitie voor de periode 2020-2030 vastgesteld op 8.000-10.000 woningen. De ambitie is dat er 3.200 tot 4.000 sociale huurwoningen bij komen. Doorstroming moet worden gestimuleerd door naast het bouwen van middeldure woningen ook voorrang te geven aan doorstromers vanuit sociale huurwoningen.
Haarlem wil een inclusieve stad zijn, een stad voor iedereen. Voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen is extra aandacht. Door de gemeente en partners worden woonvormen ontwikkeld voor Haarlemmers die uit de maatschappelijke opvang of een beschermde woonvorm komen.
Doelgroepenverordening Woningbouw Haarlem 2020
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt gemeenten de mogelijkheid om per deelgebied in bestemmingsplannen te eisen dat een bepaald percentage van categorieën woningen wordt gerealiseerd in nieuwbouwplannen. Dit kan voor de categorieën sociale huur, middeldure huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap. Het doorvoeren van gemeentelijk woonbeleid in bestemmingsplannen, kan door het opstellen van een doelgroepenverordening. De doelgroepenverordening heeft primair betrekking op nieuwbouw. De gemeente kan hierdoor sturen op een goede mix aan aanbod van (huur)woningen.
De mogelijkheid om te sturen op de bouw van een bepaald percentage van categorieën woningen, de woningbouwplannen, de volkshuisvestelijke doelen van de gemeente Haarlem en specifiek de Woonvisie 2021-2025 en de Nota Kaders en instrumenten sociale huur en middensegment van 18 december 2018 vormen de uitgangspunten voor deze doelgroepenverordening. Om de doelgroepenverordening toe te passen moet dit in het betreffende bestemmingsplan vastgelegd worden. In de doelgroepenverordening zijn de sociale huurwoning, middeldure huurwoning en sociale koopwoning omschreven aan de hand van de huur en koopprijsgrenzen. De doelgroepenverordening geeft tevens aan voor welke doelgroepen de te bouwen sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen bedoeld zijn. De doelgroepen worden bepaald aan de hand van inkomensgrenzen. Ook regelt de verordening dat de sociale en middeldure huurwoning en sociale koopwoning gedurende een bepaalde periode beschikbaar moeten blijven voor de daarvoor aangewezen doelgroepen. Dit zijn de instandhoudingstermijnen.
Economische visie Haarlem 2020
Voor het behouden en versterken van een aantrekkelijke stad, zet de gemeente in op het in stand houden van het hoogwaardige voorzieningenniveau. Detailhandel is een cruciaal onderdeel van de economie met 12% van het aantal banen. Met de toename van het aantal inwoners door de groei van de stad neemt het aantal klanten voor de detailhandel toe, waardoor ook het aantal winkelbanen groeit. Niet alleen in economisch opzicht, ook in maatschappelijk opzicht speelt de detailhandel een belangrijke rol. De aanwezigheid van winkels verhoogt de leefbaarheid in de woonwijken doordat het mogelijkheden voor ontmoeting creëert. De ambitie is om de winkelvoorzieningen voor de dagelijkse boodschappen in de woonwijken af te stemmen op de inwonergroei. Haarlem onderscheidt zich als stad door haar compactheid en diversiteit aan winkelsoorten, en is al jaren één van de beste winkelsteden van Nederland. Haarlem wil deze positie behouden en vergroten. Om in een veranderend winkellandschap, met internet, onderscheidend te blijven, faciliteert de gemeente nieuwe winkel- en horecaconcepten en wil Haarlem de samenhang tussen winkels en horeca versterken. Hier liggen kansen voor verdere clustering, samenwerking en duurzame innovatie. Waar mogelijk brengt de gemeente wonen en werken dichter bij elkaar. Het gaat hierbij om een evenwichtige groei met behoud van stedelijke kwaliteit en de juiste balans tussen wonen, werken, voorzieningen, groen en mobiliteit. De gemeente omarmt nieuwe vormen van woon-werkmilieus die toekomstbestendig zijn en goed bij de stad passen. Bijvoorbeeld informele werklocaties, werken aan huis en bedrijfsverzamelgebouwen.
Inleiding
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten. Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.
Richtafstanden bedrijven en milieuzonering
De bovengenoemde richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied gaan uit van het principe van functiescheiding. Voor gemengde gebieden waar wonen en werken samengaan, is gekozen voor een andere categorie aanduiding, namelijk 'functiemengingsgebieden'. Binnen gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. De richtafstanden uit de VNG-handreiking zijn dan niet toepasbaar. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:
Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als gemengd gebied. Langs de doorgaande weg Prins Bernhardlaan en ten zuiden van een gemengde bestemming met meerdere (bedrijfs)functies. Naast woonfuncties komen in de directe omgeving derhalve ook andere functies voor. Richtafstanden kunnen daarmee met één afstandtrap worden verlaagd.
Direct ten westen en oosten en noorden van het plangebied komen diverse gemengde bestemmingen voor. Deze gemengde bestemmingen hebben tot doel een functiemenging van wonen en werken mogelijk te maken. Binnen deze bestemming zijn categorie A en B bedrijven uit de lijst functiemenging uit de VNG-brochure toegestaan. Aldus is het plangebied gelegen in een functiemengingsgebied. Bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie B passen binnen een woonomgeving, omdat zij niet conflicteren met de woonsituatie. Omdat er in de beoogde situatie geen sprake is van een aanpandige situatie, wordt er voldaan aan de voorwaarde van de categorie A en B bedrijven.
In de feitelijke situatie zijn er binnen de omliggende gemengde bestemmingen enkele kantoorgebouwen aanwezig. Een kantoorgebouw is aan te merken als bedrijvigheid uit milieucategorie 1, waarvoor in een gemengd gebied de richtafstand 0 meter bedraagt. Daarmee is eveneens geen sprake van een overschrijding van de richtafstand tussen de nieuwe woningen en de bestaande bedrijvigheid. Als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan worden derhalve geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt. Omdat in de feitelijke situatie ook kan worden voldaan aan de richtafstand, is een goed woon- en leefklimaat vanwege bedrijvigheid binnen het plangebied gewaarborgd. Daarbij kan ervan worden uitgegaan dat de nieuwe woningen over een hoogwaardige geluidwering beschikken.
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld (zie onderstaande afbeeldingen). In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden acht bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Zeven zones zijn op de kaart zichtbaar als geografische eenheden. Zone 8 heeft betrekking op openbare gebieden. Het bestaansrecht van zone 8 bestaat in het feit dat ter plaatse van wegen en openbare ruimte een afwijkende kwaliteit wordt aangetoond dan de kwaliteit van het omliggende gebied. Het oppervlak van de bovengrond en ondergrond van deze zone verschillen van elkaar. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 5.
Zones bovengrond.
Zones ondergrond.
Bodemkwaliteitszone 5
In deze bodemkwaliteitszone is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld licht verontreinigd met lood, PCB en PAK. Plaatselijk komen lichte verontreinigingen voor met cadmium, koper, kwik, nikkel, zink en minerale olie. In de ondergrond komen plaatselijk lichte verontreinigingen voor met kobalt, koper, kwik, lood, nikkel, zink, PCB, PAK en minerale olie.
Grondverzet
De gemeente Haarlem heeft voor haar beheergebied gebieds-specifiek beleid vastgesteld (Nota bodembeheer 5-9-2013, BBV nr.: STZ/MIL 2013/232071). Voor het toepassen van grond in bodemkwaliteitszone 5 zijn Lokale Maximale Waarden vastgesteld. In de onderstaande tabel zijn de Lokale Maximale waarden voor bodemkwaliteitszone 5 weergegeven.
Op grond van de Wet bodembescherming is getoetst of de aanwezige bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de beoogde functies in het gebied. Voor het gebied is dit beoordeeld op basis van de bodemkwaliteitskaart en op de aan-/afwezigheid van op bodemverontreiniging verdachte locaties afkomstig uit al uitgevoerde bodemonderzoeken in het plangebied. Voor gebiedsontwikkeling Beatrixplein e.o. zijn geen gegevens over ernstige bodemverontreiniging bekend. Dehuidig bekende bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het huidige gebruik en de toekomstige functies. In het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning dient een actueel bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld ter wille van het woon- en leefklimaat.
Doel van het akoestisch onderzoek verkeerslawaai is het in beeld brengen van de geluidbelasting op de geluid- gevoelige bestemmingen van de nieuwe ontwikkelingen en te beoordelen of deze geluidbelasting voldoet aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Bij het nemen van een ruimtelijk besluit dient de gemeente namelijk de ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen in acht te nemen als gevolg van omliggende wegen (Bijlage 7).
Resultaten
Resultaten gezoneerde Prins Bernhardlaan
Als gevolg van het verkeer op de Prins Bernhardlaan wordt de voorkeursgrenswaarde bij de gebouwen A, B, C, D en G overschreden. Echter wordt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB niet overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 58 dB op de gebouwen A, C, D en G.
Resultaten gezoneerde Van Zeggelenplein
Uit de rekenresultaten blijkt dat alleen bij gebouw A de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Echter wordt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB niet overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 50 dB op de gebouw A.
Resultaten niet- gezoneerde wegen
Als gevolg van de omliggende 30 km/uur wegen wordt ter plaatse van 3 gebouwen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.
Bij de overige gebouwen vinden geen overschrijdingen plaatst als gevolg van de niet-gezoneerde 30 km/uur wegen.
Cumulatie
Het plangebied is gelegen binnen de zone van verschillende geluidbronnen (wegverkeer). Aangezien er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, is de cumulatieve geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. De cumulatieve geluidbelasting op de geluidgevoelige objecten bedraagt ten hoogste 63 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van de gebouwen terug te brengen zijn niet mogelijk of lijken niet doelmatig. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem dient daarom de volgende hogere waarden vast te stellen:
Het (ontwerp)besluit hogere geluidswaarde is toegevoegd (Bijlage 8).
Het college is voornemens om conform artikel 17 van de Beleidsregels Hogere Waarde Wet Geluidhinder af te wijken van het bepaalde in artikel 12 en 13 lid 2.
De woningen aan Prins Bernhardlaan in de blokken A, B, C, D en G hoeven niet tenminste één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde te hebben. Bouwtechnisch en ten aanzien van de indeling is het niet mogelijk om aan deze regel te kunnen voldoen. Ook hoeven de balkons niet aan de geluidsluwe zijde te worden gesitueerd. In de verdere uitwerking van het plan en omgevingsvergunning voor bouwen zal nader onderzoek gedaan worden naar geluidsisolerende maatregelen die bijdragen aan de geluidwering. De woningen zullen tot slot altijd voldoen aan de geluidseisen die het Bouwbesluit 2012 voorschrijft.
Gecumuleerde geluidsbelasting
De gemeente moet beoordelen of de gecumuleerde geluidbelasting van ten hoogste 63 dB past binnen een goed woon- en leefklimaat. Een wettelijke toets aan een grenswaarde voor gecumuleerde geluidbelasting is niet aan de orde. Of de gemeente een hoog gecumuleerd geluidniveau als aanvaardbaar beoordeelt, is mede afhankelijk van de omstandigheden. Daarbij spelen naast geluid ook andere omstandigheden en belangen een rol. De afweging speelt zich af op het complexe snijvlak van belangen van hinder en gezondheid, woningbouw, economie en mobiliteit.
Voor het Beatrixplein betekent dit onder meer dat naast de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat ook de afweging moet worden gemaakt in het licht van de binnenstedelijke woonopgave waar Haarlem voor staat, wijkvernieuwing en de algemene verbetering van het woon- en leefklimaat dat het plan hoe dan ook met zich meebrengt in vergelijking met de bestaande verouderde woonvoorraad die niet meer voldoet aan de hedendaagse normen en eisen. In algemene zin kan daarmee gesteld worden dat het plan in haar totaliteit hoe dan ook tot een verbetering van het woon- en leefklimaat leidt.
De gemeente vindt de gecumuleerde geluidsbelasting acceptabel. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor 'bouwen' is het noodzakelijk dat wordt voldaan aan de eisen voor de minimale geluidwering van de gevels. De binnenwaarde van de woningen zal daardoor aan de wettelijke eisen voldoen. Daarmee is een binnenniveau van maximaal 33 dB gewaarborgd.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Gemeente Haarlem is voornemens om het Beatrixplein in Haarlem te herontwikkelen. De herontwikkeling bestaat uit circa 600 woningen, circa 5.500 m2 commercieel en 3.300 m2 aan maatschappelijke functies. Tevens voorziet het plan in een ondergrondse parkeergarage en een mobiliteitshub.
Ten gevolge van het bestemmingsplan zal de intensiteit van activiteiten lokaal toenemen, met als gevolg dat emissies van onder andere stikstofoxiden en fijnstof vrijkomen. Hierdoor kan de luchtkwaliteit verslechteren. Hoewel het plan kan worden gezien als NIBM, doordat het de netto verkeerstoename niet leidt tot een overschrijding van de 3% regel wordt in dit onderzoek (Bijlage 9) het aspect luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan belicht ter hoogte van de parkeergarages die zullen worden aangelegd.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen. De volgende risicobronnen zijn relevant in relatie tot het plangebied:
Hogedruk aardgastransportleiding
Ten noorden van het plangebied bevindt zich een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie. Deze leiding bevindt zich op circa 10 meter van het plangebied.
De locatie bevindt zich binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding. Om het risiconiveau van deze hogedruk aardgastransportleiding te bepalen zijn risicoberekeningen uitgevoerd (Bijlage 10).
Plaatsgebonden risico
Uit de risicoberekeningen blijkt dat de leiding geen PR 10-6 heeft ter hoogte van het plangebied. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding is zowel in de huidige als de toekomstige situatie lager dan de oriëntatiewaarde. Hoogte van het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding bedraagt in de huidige situatie 0,274 en in de toekomstige situaie 0,423.
Uit de bovenstaande figuren blijkt dat het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding zowel in de huidige als in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. De toekomstige situatie veroorzaakt een hoger groepsrisico, de ontwikkeling is daarmee van invloed op het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding.
Omdat het groepsrisico van de leiding hoger is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en met meer dan tien procent toeneemt, is een (volledige) verantwoording van het groepsrisico conform artikel 12 van het Bevb in het kader van de ruimtelijke procedure verplicht.
Rijksweg A9
Ten oosten van het plangebied bevindt zich de Rijksweg A9 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Het invloedsgebied van de A9 bedraagt 4.000 meter (stofcategorie LT3). De afstand van deze weg tot het plangebied bedraagt meer circa 3.000 meter, het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van deze weg.
Plaatsgebonden risico
Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat vermeld dat er voor de rijksweg ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling. De A9 heeft een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Het plangebied ligt echter ruim buiten het PAG.
Groepsrisico
De afstand tussen de weg en het plangebied bedraagt meer dan 200 meter, nadere beschouwing van het groepsrisico is niet nodig. Aangezien de planlocatie wel binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen verantwoording van het groepsrisico conform het Bevt van toepassing voor deze rijksweg conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Hogedruk aardgastransportleiding
Rijksweg A9
Hoofdstuk 4 van Bijlage 10 bevat de nodige informatie voor het verantwoorden van het groepsrisico. Kortheidshalve wordt naar de bijlage verwezen. Vanwege de nabij gelegen aardgastransportleiding en de verder gelegen Rijksweg A9 is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Gezien de afstand tot het plangebied zijn het fakkelbrand en toxisch scenario relevant.
Oriëntatiewaarde
Het groepsrisico van de leiding neemt ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling in de toekomstige situatie toe ten opzichte van de huidige situatie. Het groepsrisico blijft wel onder de oriëntatiewaarde.
Bronmaatregelen
In het kader van de veiligheid zijn diverse veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de buisleiding getroffen, zoals bijvoorbeeld striktere begeleiding van werkzaamheden. De veiligheidsaspecten zullen in acht worden genomen bij de herontwikkeling van het plangebied. De gemeente is niet bevoegd om aanvullende bronmaatregelen te eisen.
Zelfredzaamheid
Fakkelbrand
In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden (deze zone bedraagt bij de buisleiding ter hoogte van het plangebied circa 65 meter en reikt tot een deel van het plangebied). Buiten deze zone is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, dergelijke scenario's kunnen optreden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.
In het kader van de zelfredzaamheid zal met de projectontwikkelaar afspraken gemaakt worden over de risicocommunicatie richting de toekomstige bewoners en gebruikers.
Toxische gassen
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen op de weg is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat - in dat geval - de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving). Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. De aanvragen omgevingsvergunning bouwen zullen in de loop van 2024 worden aangevraagd.
Interne vluchtwegen afstemmen op externe veiligheid
Een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij één van de risicobronnen zal vrijwel direct worden opgemerkt door de directe omgeving. Personen in de omgeving zijn daarbij direct gealarmeerd. De interne vluchtwegen in het gebouw zullen zodanig gesitueerd zijn dat het mogelijk is aan de risicoluwe zijde te ontvluchten. Bij een fakkelbrand met secundaire branden is dit richting het oosten.
Externe vluchtwegen
In sommige gevallen kan vluchten eveneens nodig zijn, eventueel als reactie op secundaire branden. De bestaande infrastructuur rond het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om de omgeving meerzijdig (naar de risicoluwe zijde) te ontvluchten. Via de Vincent van Goghlaan, Leonard Springerlaan en het Prinses Beatrixplein kan men meerzijdig het plangebied ontvluchten.
Beperkt zelfredzame personen
Binnen het plangebied wordt specifiek een functie mogelijk gemaakt voor beperkt zelfredzame groepen, namelijk zorgwoningen. Het gebied waarin deze functie zich bevindt, ligt op ongeveer 10 meter afstand van de dichtstbijzijnde risicobron (hogedruk aardgastransportleiding). Deze 32 zorgwoningen zitten in de huidige situatie in het Naastgelegen Reinaldahuis. Vanwege de indeling van het huidige pand is het houden van toezicht en het leveren van zorg moeilijk te organiseren. De gemeente Haarlem kiest er dan ook voor om deze 32 woningen te verplaatsen naar nieuwe bebouwing ten noorden van het Reinaldahuis. Deze nieuwe locatie zal worden verbonden met het Reinaldahuis. Op deze manier kan het zorgpersoneel snel naar de bewoners toe. Vanwege de het belang van een goede bereikbaarheid tussen het Reinaldahhuis en de nieuwe verplaatste zorgwoningen is het belangrijk dat de toekomstige zorgewoningen nabij het Reinaldahuis worden georganiseerd.
Bij een incident ter hoogte van het plangebied (fakkelbrand)is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden, zelfredzaamheid is dan ook niet aan de orde. Bij een incident op afstand is vluchten en schuilen wel mogelijk. Bouwkundige maatregelen zijn beperkt effectief op een afstand van 10 meter bij een fakkelbrand ter hoogte van het plangebied. De meest effectieve maatregel is voorkomen dat er personen aanwezig zijn op het moment dat de kans op een incident het grootst is, dit is tijdens graafwerkzaamheden. Het wordt dan ook aanbevolen om te zorgen dat er geen mensen aanwezig zijn binnen het effectgebied tijdens graafwerkzaamheden. Dit dient te worden geborgd. Daarnaast is het van belang dat vluchtwegen richting de risicoluwe zijde zijn gericht (het oosten), zodat beperkt zelfredzame mensen met hulp kunnen vluchten richting de risicoluwe zijde. De brandweer raadt aan om de interne organisatie voor te bereiden op een mogelijk incident. Hierbij wordt dan ook geadviseerd om een zelfredzaamheidplan voor het gebouw op te stellen. In de verdere uitwerking van het bouwproject zullen deze punten meegenomen worden.
Bestrijdbaarheid
In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding, voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
De Veiligheidsregio heeft aparte protocollen voor het bestrijden van incidenten met gevaarlijke stoffen op de weg.
De brandweer Haarlem heeft een kazerne aan de Floris van Adrichemlaan 90. De locatie is goed bereikbaar voor de brandweer.
Conclusie
Gezien bovenstaande overwegingen vindt de gemeente de toename van het groepsrisico acceptabel.
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van de bouw van circa 80 woningen. Een dergelijke activiteit wordt niet genoemd op de C-lijst. Het bouwen van woningen komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D11.2, 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' Bij een dergelijke activiteit is er sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit indien de activiteit betrekking heeft op:
1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer omvat.
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van nieuwe woningen en blijft ruimschoots onder de gestelde grenswaarde. Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. Op basis van een aanmeldnotitie heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden (Bijlage 11). Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de provinciale omgevingsverordening.
Het besluit op de aanmeldnotitie is op 18 oktober 2023 gepubliceerd (Bijlage 12).
Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de omgevingsverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
In 2040 wil Haarlem aardgasvrij en circulair zijn. Daarnaast moet in 2050 de openbare ruimte zo zijn ingericht dat deze klimaatbestendig is. Haarlem hanteert daarom één richtlijn voor Duurzaam Bouwen waarin de uitgangspunten die voortkomen uit het beleid, staan beschreven. Door vroeg in het proces na te denken over de verschillende aspecten kunnen afgewogen en onderbouwde keuzes worden gemaakt om de gezamenlijke ambitie van een duurzaam Prinses Beatrixplein vorm te geven.
In het op 13 oktober 2022 door de gemeenteraad vastgestelde Stedenbouwkundig Programma van Eisen zijn per duurzaamheidsthema uit de ‘Richtlijn duurzaam bouwen’de eisen en ambities beschreven voor de ontwikkeling van het Prinses Beatrixplein. Daarnaast zijn er nog enkele ambities benoemd die in de Stedenbouwkundig Plan-fase onderzocht moeten worden.
Ten behoeve van het integrale duurzaamheidsplan, inclusief de onderdelen groenparagraaf, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen worden in dit plan de eisen en ambities uit het Stedenbouwkundig Programma van Eisen nader geconcretiseerd en hoe betrokken partijen daar gevolg aan gaan geven. In het definitieve Stedenbouwkundig Plan wordt concreet omschreven welke van deze oplossingsrichtingen daadwerkelijk maatregelen worden.
Het Haarlems beleid ten aanzien van Duurzaamheid kent eisen en wensen. De Richtlijn Duurzaam Bouwen Haarlem vat dit beleid samen in concrete 'randvoorwaarden' en 'doeleinden' voor het bouwen. Randvoorwaarden zijn gebaseerd op het rijksbeleid of bestaande wetten zoals bijvoorbeeld aardgasvrij bouwen en compensatiemaatregelen voor water en ecologie. Doeleinden zijn ambities van de gemeente zoals natuurinclusief en circulair bouwen. Wanneer nieuw beleid wordt gemaakt of wordt aangescherpt wordt dat in de richtlijn toegevoegd. Bij elk project kan bepaald worden of er doeleinden zijn die als aanvullende randvoorwaarden gesteld worden. Bij elke stap van het ontwikkelproces wordt het pakket aan duurzaamheidsmaatregelen scherper geformuleerd:
Energie en warmte
Randvoorwaarde: Aardgasvrij bouwen
Aardgasvrij bouwen wordt reeds als voorwaarde bij het bouwen gesteld. Het Rijk heeft per 1 juli 2018 de gaswet gewijzigd waardoor nieuwe gebouwen in principe geen gasaansluiting meer krijgen. Gemeente heeft de 'routekaart naar aardgasvrij 2040' vastgesteld.
Randvoorwaarde: Bijna energieneutraal bouwen (BENG)
BENG heeft per jan 2020 de EPC. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat alle aanvragen van omgevings- vergunningen per 1 jan 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Deze vervangt de energieprestatie- coëfficiënt (EPC). De BENG is opgebouwd uit drie indicatoren: de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiel energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. De BENG-eisen gelden alleen voor nieuwbouw.
Doeleinde: Energieneutraal en -leverend bouwen
De BENG-eisen gaan niet uit van volledige energieneutraliteit. De 'versnelling Duurzaamheidsprogramma' (2017) zet in op een klimaatneutraal Haarlem in 2030. Bij nieuwe bouwontwikkelingen waar de gemeente de randvoorwaarden bepaald, zal maximaal op deze ambitie ingezet moeten worden door energieneutraliteit of energieleverende gebouwen te realiseren.
Doeleinde: Checklist warmtebron
Nieuwbouwprojecten kunnen bijdragen aan de energietransitie van omliggende bestaande bouw. De checklist geeft een indicatie of een ontwikkeling in theorie geschikt is voor een collectief warmtesysteem (Energiestrategie Haarlem, 2019).
Doeleinde: Warmtevoorziening via bodemwarmte
Om te voorzien in de benodigde warmtevraag wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een bodemwarmtevoorziening. Indien in de omgeving al een warmtenet aanwezig is waar op kan worden aangesloten heeft dit de eerste voorkeur. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt dit gemotiveerd. Bodemwarmtevoorzieningen moeten passen binnen eventueel aanwezige (lokale) bodemenergieplannen (Routekaart aardgasvrij 2040, en Routekaart Versnelling Duurzaamheidsprogramma).
Klimaatadaptatie
Randvoorwaarde: Watertoets en watercompensatie
Een ontwikkeling mag niet leiden tot verslechtering van de waterhuishouding of een versnelde toename van de af-en aanvoer van water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden op naastgelegen percelen / gebieden en er wordt rekening gehouden met de gewenste stroombaan van het hemelwater. Zie voor nadere uitwerking paragraaf 4.9.
Doeleinde: Toekomstbestendig watersysteem
Het extra hemelwater wordt zoveel bovengronds geborgen en afgevoerd naar open water. Bij nieuwbouw wordt een toekomstbestendig watersysteem aangelegd met voldoende waterbergingscapaciteit.
Doeleinde: Aanpak droogte en hittestress
Een gebiedsontwikkeling mag niet bijdragen aan een versnelde bodemdaling, verslechtering van waterkwaliteit en hittestress in bestaand stedelijk gebied.
Groen en Ecologie
Randvoorwaarde: Natuurtoets en compensatiemaatregelen ecologie
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet deze met een natuurtoets beoordeeld worden op ecologische effecten. Een quickscan ecologie maakt standaard deel uit van de uit te voeren onderzoeken. Deze quickscan kan als basis dienen voor een mitigatie- of compensatieplan in het kader van een ontheffingsaanvraag. Een ecologische quickscan heeft uitgewezen dat zich binnen het plangebied geen ecologische waarden bevinden. Compenserende maatregelen zijn dan ook niet aan de orde (zie ook paragraaf 4.12).
Doeleinde: Natuurinclusief bouwen
Om een gezonde, aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor mens en dier te maken, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen bij het ontwerpen van nieuwbouw en (openbare) ruimte hier omheen. Behoud en aansluiten op de bestaande ecologische waarden is uitgangspunt. Indien behoud niet mogelijk is, dienen in het bouwproject compensatiemaatregelen te worden getroffen. Daarnaast liggen er grote kansen voor bevordering van natuur binnen bouwprojecten d.m.v natuurinclusief bouwen.
Circulair bouwen en ontwikkelen
Randvoorwaarde: Milieu Prestatie Gebouwen (MPG)
Voor nieuwbouw dienen de waardes gehanteerd te worden conform bouwbesluit 2018. De Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. De MPG is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. Er geldt voor de MPG een maximum grenswaarde van 1,0 (Bouwbesluit 2018).
Doeleinde: Duurzame GWW
De Aanpak Duurzaam GWW helpt om op een uniforme en systematische manier de juiste processtappen te zetten. Door duurzaamheid te verankeren in de bedrijfsprocessen geven partijen binnen de GWW-sector op een zelfde manier invulling aan duurzaamheid in projecten en zijn verwachtingen vooraf duidelijk. De aanpak Duurzaam GWW wordt gevolgd voor planvorming, aanleg, aanbesteding, beheer en onderhoud. Van de private partijen die GWW aanleggen wordt gevraagd mee te werken aan deze aanpak (Grondstoffenakkoord, Green Deal Duurzaam GWW 2.0).
Doeleinde: Registratie materialen
Bestaande stad is de grondstoffenmijn van de toekomst. Het opstellen van een materialenpaspoort en de registratie daarvan in het Madaster 7, of vergelijkbaar registratiesysteem, draagt bij aan het hergebruik van materialen. Het betreft een relatief eenvoudig uitvoerbare maatregel omdat het in de ontwerpfase wordt toegepast en geen uitvoeringskosten betreft.
Doeleinde: Toekomstbestendig ontwerpen
Flexibiliteit bieden voor functionele verandering op termijn kan hoge kosten en materiaalverspilling bij een herbestemming of woningaanpassing voorkomen. De woonvisie vraagt aandacht voor flexibiliteit en duurzaamheid (Doorbouwen aan een (t)huis, Woonvisie Haarlem 2017 - 2020).
Doeleinde: Afvalinzameling integreren in ontwerp
De voorzieningen voor (gescheiden) inzameling van afval dienen bij de oplevering van nieuwbouwlocaties al op orde moeten zijn, zodat geen noodoplossingen worden ingezet. Daarom dienen voorzieningen zoals ondergrondse en inpandige containers in een vroege fase van het ontwerp geïntegreerd te worden.
Nieuwbouw
Bij de nieuwbouw binnen het plangebied moeten minimaal de vaste maatregelen uit de nationale pakketten duurzaam bouwen worden uitgevoerd. Dit betreft dus zowel utiliteitsbouw, grond- weg- en waterbouw als woningbouw. Daarbij moet gedacht worden aan gunstige oriëntatie op het zuiden voor het toepassen van zonneboilers en (in de toekomst) zonnecellen, compact bouwen en afkoppelen van regenwaterafvoer. Bij voorkeur wordt nu al rekening gehouden met een mogelijke verandering van bestemming in de toekomst. Dit staat ook bekend als flexibel bouwen.
Mobiliteit
Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de bebouwing
Voor iedere nieuwe woning schrijft het Bouwbesluit 2012 voor om een eigen berging voor het stallen van fietsen en scootmobielen met een minimale oppervlakte te realiseren. Op grond van de gelijkwaardigheidsbepaling mag er op een andere manier aan worden voldaan dan is aangegeven. De "Beleidsregel bergingen nieuwe woongebouwen Haarlem 2018" geeft voorwaarden daar aan. Tevens wordt er bij woongebouwen rekening gehouden met levensloopbestendigheid (d.m.v. stalling voor scootmobielen).
Doeleinde: Duurzaam mobiliteitsplan
Binnen de 'beleidsregels parkeernormen' is het mogelijk om gebruik te maken van een mobiliteitsplan. Het uitwerken van een locatie specifiek mobiliteitsplan is een goede methode om bij te dragen aan de duurzame mobiliteitstransitie én te voorzien in voldoende ruimte voor parkeren. Het mobiliteitsplan wordt opgesteld door de initiatiefnemer en kan elementen bevatten over bijvoorbeeld deelauto's, goede fietsontsluiting i.c.m. nabijheid en OV etc.
Doeleinde: Fietsparkeren in ontwerp
In het ontwerp moet er aandacht zijn voor het fietsparkeren voor bewoners, maar ook voor bezoekers. Slimme locaties, goed bereikbaar en zeer comfortabel waardoor gebruikers verleid worden de fiets te verkiezen boven de auto. Een goede integratie van (voldoende) fietsparkeren in het ontwerp moet als doel hebben de ruimtelijke kwaliteit vergroten én om het gebruik van de fiets te stimuleren.
Randvoorwaarden en doeleinden:
De gemeente en ontwikkelaar zijn een koopovereenkomst overeengekomen. Hier zijn geen aanvullende duurzaamheidseisen overeengekomen. Uitgangspunt voor het plan is een ontwerp wat voldoet aan het Bouwbesluit. Ontwikkelaar streeft er weliswaar alsnog naar om zoveel mogelijk duurzaamheidsmaatregelen toe te passen.
Aardgas vrij bouwen
In principe moeten gebouwen sinds 1 januari 2018 aardgasvrij worden opgeleverd. Uitgangspunt bij de nieuwbouw is dan ook dat aardgasvrij gebouwd wordt.
Duurzame energie
Op de woningen worden zonnepanelen toegepast. De aantallen worden nog nader bepaalt op basis van de studieberekeningen voor de BENG-score.
Verwarming, koeling en ventilatie
Voor de verwarming (en koeling) van zowel de woningen als de appartementen wordt er uitgegaan van individuele warmtepompen met bodemlussen (water/water-warmtepomp). Met een water/water-warmtepomp is een COP van 4,5 tot 6 te realiseren. Voor de grondgebonden woningen wordt uitgegaan van een bodemlus per woning, direct aangesloten op de warmtepomp. Voor de appartementen wordt eveneens uitgegaan van individuele warmtepompen. Deze worden echter aangesloten op een collectief leidingnet van bodemlussen. Deze bodemlussen bevinden zich in de parkeergarage.
Voor de ventilatie wordt uitgegaan van balansventilatie met warmteterugwinning en CO2-regeling. De CO2-regeling regelt het ventilatiedebiet op basis van de hoeveelheid gemeten CO2. Hiervoor worden individuele WTW-units per woning en appartement voorzien. Het ventilatiedebiet kan handmatig verhoogd worden middels een drie-standenschakeling (badkamer/keuken).
De grondgebonden woningen krijgen een WTW-unit met aanvoer en afvoer direct naar buiten (dakkappen of gevelrooster). Voor de grondgebonden woningen wordt uitgegaan van een CO2-regeling met zonering (verschillend ventilatiedebiet per zone, bijvoorbeeld woon- en slaapvertrekken).
De appartementen krijgen een WTW-unit met aanvoer en afvoer op gezamenlijke geïsoleerde schachtkanalen voor de aanvoer en afvoer van ventilatielucht naar buiten. Voor de tweekamer appartementen wordt uitgegaan van een CO2-regeling zonder zonering (gehele appartement heeft hetzelfde ventilatiedebiet). Voor de appartementen met drie kamers of meer wordt uitgegaan van een CO2-regeling met zonering.
Afvalinzameling
De positie van ondergrondse containers is inmiddels afgestemd met de gemeente. Er worden voldoende ondergrondse containers toegepast waarbij gescheiden afvalstromen uitgangspunt zijn.
Klimaatadaptieve openbare ruimte
De openbare ruimte rondom de projectlocatie zal klimaatadaptief worden ingericht. Hierbij wordt gedacht aan het inzetten van een bufferzone om hemelwater tijdelijk te bufferen, zie ook paragraaf 4.9.
Riolering
Ten behoeven van de beoogde ontwikkeling wordt de riolering vervangen. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van een gescheiden stelsel, waarbij hemel- en afvalwater van elkaar gescheiden worden.
Bomen
Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling dienen bomen gekapt te worden. Er meer bomen gepland en is er dus sprake van een toename aan bomen. Voor een uitgebreide beschrijving van het nieuwe groen, verwijzen wij naar paragraaf 4.11
Groen
Voor een uitgebreide beschrijving van het nieuwe groen, verwijzen wij naar paragraaf 4.11.
Circulair bouwen
Er wordt aangesloten bij de eisen vanuit het Bouwbesluit ten aanzien van circulair bouwen.
Mobiliteit
Er wordt gebruik gemaakt op de Haarlemse Bouwbrief. Fietsgebruik wordt gestimuleerd en de fietsen kunnen geparkeerd worden in ofwel de eigen berging, of een mogelijke gezamelijke fietsenberging. Tevens worden er oplaadpunten gecreëerd waar zowel elektrische fietsen als scootmobiels opgeladen kunnen worden. De scootmobiels kunnen inpandig geparkeerd worden.
Op 23 september 2021 heeft de gemeenteraad het Mobiliteitsbeleid vastgesteld. Dit beleid zet in op een transitie waarin de gemeente voorrang geeft aan schone manieren van vervoer, die zo min mogelijk ruimte innemen. Om te kunnen bepalen welke extra parkeerbehoefte een nieuwe ontwikkeling veroorzaakt, wordt gebruik gemaakt van parkeernormen. De functie en de locatie bepalen de parkeernormen en liggen vast in de "Beleidsregels parkeernormen 2023''. Uitgangspunt daarbij is dat er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor het laden en/of lossen van goederen op het eigen terrein worden gerealiseerd.
Het Prinses Beatrixplein in Haarlem gaat worden herontwikkeld. In totaal gaat het om 572 woningen en ongeveer 10.000 m2 voorzieningen. Ten behoeve van het stedenbouwkundig plan en ter onderbouwing van het bestemmingsplan is een verkeersonderzoek uitgevoerd naar de nieuwe ontwikkeling. Hierin is de parkeerbehoefte (auto en fiets) in beeld gebracht. Is de verkeersgeneratie bepaald en de verkeersafwikkeling op omliggende kruispunten doorgerekend (Bijlage 13).
De nieuwe ontwikkeling krijgt een autoparkeergarage in het noordelijke kavel van 281 plekken en een parkeerhub van 226 plekken ten zuiden van dit kavel. In totaal is het parkeeraanbod hiermee 507 parkeerplekken. De normatieve parkeerbalans voor het gehele gebied komt in het maatgevende moment (koopavond) op 522 plekken. Aangezien een HOV halte nabij het plangebied ligt, mag een correctie van 5% worden doorgevoerd in de parkeernormen, waarmee de totale parkeerbehoefte op 496 plekken komt. Daarmee is er voldoende parkeercapaciteit in het gebied. Eventueel kan deelgebruik voor bewoners worden toegepast, waarmee de parkeerbehoefte tot maximaal 39 plekken kan worden verlaagd.
De bewoners van het gebied krijgen per kavel een inpandige fietsenstalling. In totaal zijn voor de bewoners, op basis van het programma 2.019 fietsparkeerplekken nodig. Het fietsparkeren voor de bezoekers van de woningen en de voorzieningen worden in de openbare ruimte opgelost, hierdoor is het mogelijk voor deze plekken dubbelgebruik toe te passen. In totaal zijn 644 plekken nodig.
De totale verkeersgeneratie van de ontwikkeling is 4.090 motorvoertuigen per etmaal. Daarbij is uitgegaan van het mobiliteitsbeleid van de gemeente Haarlem. Ten opzichte van de huidige situatie is dat een verkeersgroei van ongeveer 1.250 motorvoertuigen per etmaal.
De verkeersafwikkeling is berekend voor de volgende kruispunten, in de berekening is rekening gehouden met de herinrichting van de Prins Bernhardlaan:
Op beide kruispunten is het effect van de herontwikkeling in de spitsperioden beperkt. De cyclustijd of verliestijd op de kruispunten neemt met enkele seconden toe, maar blijft daarmee ruimschoots binnen de richtlijnen voor een goede verkeersafwikkeling.
Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders worden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl. De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. Deze paragraaf benoemt de waterbeheerder, beschrijft het relevante beleid en het huidige watersysteem en gaat in op de effecten daarop van ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Het watersysteem wordt robuust ingericht met waterbergings- en afvoermogelijkheden conform de watertoets. De ontwikkeling mag niet leiden tot verslechtering van de waterhuishouding of een versnelde toename van de af en aanvoer van water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden op naastgelegen percelen/gebieden en er wordt rekening gehouden met de gewenste stroombaan van het hemelwater.
De watertoets is een wettelijke verplichting bij planvorming en moet uitwijzen hoeveel gecompenseerd dient te worden. (Richtlijn: 100% van het verlies wateroppervlak en 15% van de toename van verhard oppervlak.) De watertoets is geen toets achteraf, maar een proces waarmee de waterbeheerder vroegtijdig wordt betrokken bij het ontwerp.
Het extra hemelwater wordt bovengronds geborgen en afgevoerd naar open water. Bij de nieuwbouw geldt dat er een toekomstbestendig watersysteem wordt aangelegd met waterbergingscapaciteit. Dat houdt concreet in dat de ontwikkeling minimaal 70 mm water per m2 moet kunnen bergen op eigen terrein gedurende een etmaal.
Door Aveco de Bondt is een klimaatadaptatieonderzoek uitgevoerd (Bijlage 14). Deze maakt onderdeel uit van de watertoets.
Verharding nu en straks
In onderstaande afbeelding zijn de huidige en toekomstige situatie aangegeven m.b.t. de verharding.
In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak met slechts 12 m² toe. Watercompensatie is derhalve niet vereist.
Aan de hand van de analyses en uitkomsten van de berekeningen wordt het volgende geconcludeerd:
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
IDDS Archeologie heeft in november 2022 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het Prinses Beatrixplein in Haarlem (Bijlage 15). De doel- en vraagstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied.
Het plangebied (rood omlijnd) op de archeologische verwachtingenkaart.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een veenrestvlakte op een laaggelegen strandwal, plaatselijk afgedekt met getijde-afzettingen. De onderzoeken in de directe omgeving van het plangebied hebben aangetoond dat bij het bouwrijp maken van de woonwijk een pakket ophoogzand is opgebracht. Dit zand is afkomstig uit de Kennemerduinen en het pakket heeft een dikte van ongeveer 2 tot 3 m.
Het plangebied (rood omlijnd) op de archeolandschappelijke kaart van Haarlem
Het zand van de strandwal is in de drie DINOboringen die in het plangebied gezet zijn, aangetroffen tussen -2,9 en -3,9 m NAP. Ten opzichte van de gemiddelde maaiveldhoogte in het plangebied is dat 3,5 m -mv. De strandwal heeft een verwachting voor archeologische resten vanaf het ontstaan ervan in het Neolithicum. Deze verwachting is hoog in het geval er sprake is geweest van begroeide duintjes. Of deze in het plangebied aanwezig waren, kan op basis van de DINOboringen niet worden vastgesteld. Uit de boringen blijkt namelijk niet of er sprake is van bodemvorming in de top van het duinzand. Daarnaast is niet helemaal duidelijk hoe nauwkeurig de DINOboringen zijn.
De milieukundige boringen lijken er op te wijzen dat er in het noorden van het plangebied geen sprake is van strandwalafzettingen, maar eerder van lagunaire of kwelderafzettingen. Dergelijke afzettingen zullen ongunstig zijn geweest voor menselijke bewoning. Ook in dit landschap kunnen begroeide duintjes aanwezig zijn geweest die wel bewoonbaar waren. Of deze voorkomen in het plangebied is niet bekend.
De strandwal is bedekt met getijdeafzettingen (klei) en met veen. Beide afzettingen zijn ontstaan in milieus die ongunstig waren voor menselijke bewoning, respectievelijk bij overstromingen en in een veenmoeras. Met de ontginning van het veen, waarschijnlijk in de Late Middeleeuwen, werd het gebied geschikt gemaakt voor menselijk gebruik. Het historisch kaartmateriaal wijst er op dat bewoning plaatsvond op de oevers van de watergangen, waaronder de in 1250 gegraven Fuikvaart. Binnen het plangebied wordt echter geen bewoning aangegeven. Op een kaart uit ca. 1725 en een kaart die mogelijk dateert uit het begin van de 19e eeuw wordt in het uiterste zuiden van het plangebied een molen weergegeven. Deze kan binnen het plangebied hebben gestaan, maar de locatie is allerminst zeker. Aangezien het plangebied slechts een zeer klein deel van de zuidelijke oever van de Fuikvaart omvat, wordt de kans klein geacht dat in het plangebied resten van de molen aanwezig zijn.
Het veenpakket heeft het maaiveld gevormd tot in de 20e eeuw. Er zijn geen aanwijzingen, zowel vanuit de DINOboringen en de milieukundige boringen als vanuit het omliggende archeologisch onderzoek, dat het veen bedekt is geweest met een laag IJ-klei. Gezien de onduidelijkheid over de nauwkeurigheid van de DINOboringen en het feit dat de milieukundige boringen alleen zijn gezet in het noorden van het plangebied, kan echter niet worden uitgesloten dat dit (lokaal) wel het geval was. De kans is echter groot dat een eventuele kleilaag en de bovenzijde van het veen verstoord zijn geraakt bij het gebruik van het gebied sinds de Late Middeleeuwen en met name ook bij het geschikt maken als woonwijk in de jaren 1950. Daarbij is een 2 tot 3 m dik pakket ophoogzand aangebracht dat geen archeologische verwachting heeft en de eventuele IJ-klei en het onderliggende veenpakket heeft samengedrukt. Dit zal niet gelijkmatig zijn gegaan, waardoor van het oorspronkelijke oppervlak van het veen weinig tot niets meer intact aanwezig zal zijn.
IDDS Archeologie adviseert om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor civieltechnische werkzaamheden die reiken tot maximaal 2,0 m -mv. Bij bodemverstoringen die dieper reiken dan 2,0 m -mv wordt geadviseerd om eerst een verkennend booronderzoek uit te voeren.
Gezien de aanwezigheid van een dik pakket ophoogzand en de noodzaak om te boren tot minimaal enkele decimeters in het onder een veen- en kleipakket gelegen zand, zal dit booronderzoek moeten worden uitgevoerd door middel van mechanische boringen.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een veenrestvlakte op een laaggelegen strandwal, plaatselijk afgedekt met getijde-afzettingen. De onderzoeken in de directe omgeving van het plangebied hebben aangetoond dat bij het bouwrijp maken van de woonwijk een pakket ophoogzand is opgebracht. Het zand van de strandwal is mogelijk aanwezig tussen -2,9 en -3,9 m NAP. Ten opzichte van de gemiddelde maaiveldhoogte in het plangebied is dat 3,5 m -mv. De strandwal heeft een verwachting voor archeologische resten vanaf het ontstaan ervan in het Neolithicum. Deze verwachting is hoog in het geval er sprake is geweest van begroeide duintjes.
De strandwal is bedekt met getijdeafzettingen (klei) en met veen. Beide afzettingen zijn ontstaan in milieus die ongunstig waren voor menselijke bewoning, respectievelijk bij overstromingen en in een veenmoeras. Met de ontginning van het veen, waarschijnlijk in de Late Middeleeuwen, werd het gebied geschikt gemaakt voor menselijk gebruik. Op historisch kaartmateriaal wordt binnen het plangebied echter geen bewoning aangegeven. Het veenpakket heeft het maaiveld gevormd tot in de 20e eeuw. Er zijn geen aanwijzingen dat het veen bedekt is geweest met een laag IJ-klei, maar deze kan lokaal voorkomen. De kans is echter groot dat een eventuele kleilaag en de bovenzijde van het veen verstoord zijn geraakt bij het gebruik van het gebied sinds de Late Middeleeuwen en met name ook bij het geschikt maken als woonwijk in de jaren 1950. Daarbij is een 2 tot 3 m dik pakket ophoogzand aangebracht dat geen archeologische verwachting heeft en de eventuele IJ-klei en het onderliggende veenpakket heeft samengedrukt. Dit zal niet gelijkmatig zijn gegaan, waardoor van het oorspronkelijke oppervlak van het veen weinig tot niets meer intact aanwezig zal zijn.
Uit het veldonderzoek (Bijlage 16) blijkt dat de specifieke archeologische verwachting anders is. Het plangebied ligt op afzettingen die zijn gevormd in een getijdebekken of mogelijk op een strandvlakte en deze afzettingen worden bedekt door een veenpakket dat grotendeels is ontstaan in een meer of een plas. Aan de top van het veenpakket is geen kleilaag aanwezig die is ontstaan door overstromingen; wel is een oude bouwvoor aanwezig ontstaan door het gebruik voor de landbouw. Tenslotte is het gehele natuurlijke pakket bedekt door een 2,8 m dik ophoogpakket aangebracht in de jaren 1950. Zowel de strandvlakte/getijdebekken-afzettingen als het veenpakket hebben een lage archeologische verwachting. Gedurende de periode dat deze pakketten zijn ontstaan of (tijdelijk) het maaiveld hebben gevormd (Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd) was dit gebied zeer nat en daardoor vrijwel onbruikbaar door de mens. Alleen in de periode Late Middeleeuwen tot en met de 20e eeuw is de top van het veenpakket gebruikt door de mens, maar enkel als weilanden. Ook in die periode was het landschap te nat voor andere gebruiksmogelijkheden.
IDDS Archeologie adviseert om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden.
De hoofdgroenstructuur ligt vast in het Structuurplan Haarlem 2020. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Dit wordt bereikt door het in stand houden en versterken van de bestaande groene gebieden en lijnen.
Bomen vormen een belangrijk tegenwicht voor de verstening van onze leefomgeving. Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Uitgangspunt voor de bomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand.
De gemeente Haarlem beschikt verder over een Haarlemse Monumentale Bomenlijst (2009). Vanwege de waarden van monumentale bomen zal in beginsel geen omgevingsvergunning voor het kappen worden verleend voor deze bomen. De Bomenverordening beschermt monumentale bomen.
Dit bestemmingsplan biedt bescherming aan de groeiplaats van alle monumentale bomen in de openbare ruimte die (deels) binnen het plangebied liggen. Op die manier zijn niet alleen de monumentale bomen beschermd op basis van de Bomenverordening, maar op basis van het bestemmingsplan ook de ruimtes die de monumentale bomen nodig hebben om te kunnen groeien. Voor het kunnen vastleggen van alle groeiplaatsen is er een actuele inventarisatie uitgevoerd waarbij bepaald is welke monumentale bomen er in het plangebied zijn op het moment dat het bestemmingsplan is opgesteld.
Om een beeld te krijgen van de kwaliteit van de bomen, hebben wij gekeken naar de conditie, toekomstverwachting en eventuele gebreken/aantastingen. Hieronder lichten wij de resultaten nader toe (zie ook Bijlage 17). In het projectgebied zijn 220 bomen aanwezig. 5 bomen die op kaart stonden ingetekend, zijn niet meer aanwezig of alleen als stobbe.
Soorten
In onderstaande tabel staan de 10 meest voorkomende boomsoorten. Witte paardenkastanje is de meest voorkomende boomsoort, gevolgd door gewone plataan. De andere soorten komen slechts in kleine aantallen voor.
Conditie
28 bomen hebben een goede conditie. Het kroonvolume neemt sterk toe op basis van de groeischeuten in de kroonrand, of het gaat om volgroeide bomen zonder verstoorde groeikenmerken. Bijvoorbeeld: de platanen aan de zuidoostzijde van het Beatrixplein 127 bomen hebben een voldoende conditie. Het kroonvolume neemt toe of het gaat om volgroeide bomen zonder ‘noemenswaardig’ verstoorde groeikenmerken. Een lichte groeistagnatie wordt nog als voldoende beschouwd als er geen andere verstoorde groeikenmerken zijn en het niet leidt tot een verminderde toekomstverwachting. Bijvoorbeeld: de platanen aan de noord- en noordwestzijde van het Beatrixplein. 41 bomen hebben een onvoldoende conditie. De groei is voortijdig gestagneerd of de boom vertoont zichtbaar verstoorde groeikenmerken (twijgsterfte, afwijkende bladkleur, bladgrootte, bladbezetting of knopgrootte en knopbezetting voor bomen die nog niet zijn uitgelopen). Bijvoorbeeld: gekandelaberde paardenkastanjes langs de Groene as die niet volledig uitlopen. Een deel van de takken vormt normale groeischeuten en een deel van de takken loopt niet goed uit.
7 bomen hebben een slechte conditie. De groei is gestagneerd en er is sprake van afstervingsverschijnselen. Veel twijg- en taksterfte in de kroon. Bijvoorbeeld: gekandelaberde paardenkastanjes met instervende gesteltakken langs de Groene as. 17 bomen hebben een zeer slechte conditie. Het gaat om bomen waarvan de kroon (grotendeels) is afgestorven). Bijvoorbeeld: een deel van gekandelaberde paardenkastanjes heeft een nagenoeg afgestorven kroon.
Vanaf 2015 bieden Haarlemse bestemmingsplannen bescherming aan de groeiplaatsen van monumentale en waardevolle bomen. Als er in dit bestemmingsplan gesproken wordt over monumentale bomen worden daarmee monumentale én waardevolle bomen bedoeld. De bescherming van de monumentale boom zelf is geregeld in een gemeentelijke verordening. Voor dit bestemmingsplan zijn alle monumentale en waardevolle bomen en hun groeiplaats in het plangebied geïnventariseerd. Een boom kan als monumentaal zijn aangewezen als deze voldoet aan één of meer van de volgende criteria: de boom is minimaal 50 jaar oud, van cultuurhistorisch belang, het is een bijzondere soort of een herdenkingsboom. De vastgestelde monumentale bomen staan op de monumentale bomenlijst van Haarlem. Dit bestemmingsplan legt groeiplaatsen voor monumentale bomen vast die in de openbare ruimte staan. Groeiplaatsen van bomen op particuliere terreinen die voldoen aan de criteria om monumentaal te worden, zijn niet opgenomen. Hiervoor geldt dat er nog geen beleid is vastgesteld en dat er ook (nog) geen afspraken zijn gemaakt met de eigenaren van de gronden waar deze monumentale bomen staan.
Om de groeiplaats te kunnen bepalen is voor alle monumentale bomen in de openbare ruimte de te verwachten maximale kroonprojectie onderzocht. Dit is de maximale oppervlakte van de kroon gemeten in het horizontale vlak van een volgroeide boom. Deze is bepaald door onderzoek naar maximale groeiverwachting en afhankelijk van het type boom, de huidige leeftijd en de groeiomstandigheden van de bomen. In het bestemmingsplan is voor deze groeiplaatsen de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod en is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden (aanlegvergunning). Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het verbod om te bouwen als de aanvrager met een groentoets aantoont dat de groeiplaats van de monumentale boom niet onevenredig wordt aangetast.
Opname van de groeiplaatsen van monumentale bomen in bestemmingsplannen is maatwerk. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden op particuliere gronden. De dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' valt daarom niet over particuliere gronden heen.
Het plangebied met de onderzoeksbomen. De groene punten geven de stamposities van de onderzochte bomen weer. Bomen met een monumentaal karakter hebben een rode punt met groene cirkel eromheen. Grijze punten zijn stobben of niet aanwezige bomen. De rode lijn is de projectgrens.
Werkzaamheden en knelpunten
De belangrijkste werkzaamheden waar de bomen hinder van zullen ondervinden, zijn:
Knelpunten
De bomen met een voldoende of matige projectinvloed zijn duurzaam te behouden door te werken volgens de algemene randvoorwaarden en adviezen. Bomen met een onvoldoende projectinvloed kunnen duurzaam worden ingepast door de wadi’s zo te ontwerpen dat zo min mogelijk wortels verloren gaan. Dit kan door de wadi aan te leggen op plekken waar nu asfalt ligt en in ieder geval niet te graven binnen de stabiliteitskluit. Bij bomen waar een deel van de kroon verloren gaat ten behoeve van de werkruimte, moet vooraf bepaald worden welke ruimte nodig is. De snoei dient te worden uitgevoerd door een ETW-er (European Tree Worker). Bomen met een slechte of zeer slechte projectinvloed staan te dicht op de nieuwbouw of zelfs volledig binnen de nieuwbouw. Deze bomen kunnen alleen behouden worden als de nieuwbouw verschoven wordt.
Specifieke maatregelen
Toetsingskader
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Ten behoeve van de ontwikkeling Beatrixplein is een natuurtoets uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 18 bij deze toelichting. Het onderhavige plangebied maakt deel uit van het onderzoeksgebied van de natuurtoets. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
Er zijn geen beschermde functies van vogels met jaarrond beschermde nesten, kleine marterachtigen of vleermuizen vastgesteld binnen het projectgebied. In de directe omgeving van het projectgebied zijn vier baltsterritoria van de gewone dwergvleermuis vastgesteld waarvan de bijbehorende paarverblijfplaatsen in de bebouwing buiten het projectgebied verwacht wordt voor te komen. In de directe omgeving van het projectgebied is essentieel leefgebied en zijn er enkele nestlocaties van de huismus aangetroffen.
De aanvraag van een ontheffing inzake de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Het wordt geadviseerd om voor de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol op te stellen ten aanzien van algemene broedvogels en vrijgesteld amfibieën en zoogdieren.
Gelet op de Wet natuurbescherming en de Beleidsregels natuurbescherming van de provincie Noord-Holland mag een plan alleen worden vastgesteld indien er geen significante gevolgen zijn voor een Natura 2000-gebied.
Stikstofemissie wordt veroorzaakt door verkeer, mobiele werktuigen, het houden van vee, mest, etc. Als gevolg daarvan kan stikstofdepositie plaatsvinden op grote afstand van de bron. Projecten waarbij tijdens de uitvoering meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie plaatsvindt op een Natura 2000-gebied zijn natuurvergunningplichtig. Projecten waarbij het gebruik resulteert in een toename van meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is niet toegestaan. Om te bepalen wat de toename door het gebruik is, wordt het toekomstige plan vergeleken met de feitelijke, legale, planologische situatie van het huidige plan.
Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator 2023 zijn de effecten m.b.t. stikstofdepositie als gevolg van de voorliggende ontwikkeling in beeld gebracht. Er zijn drie berekeningen uitgevoerd, waarvan twee verschilberekeningen, waarbij de emissies van de realisatiefase en de gebruiksfase zijn vergeleken met de emissies van de referentiesituatie. Voor de voorgenomen ontwikkeling toont AERIUS Calculator voor de realisatiefase en de gebruiksfase vergeleken met de referentiesituatie nergens een verschil groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Zie voor de resultaten ook Bijlage 19.
Uit de berekeningen van de realisatiefase en gebruiksfase blijkt dat het voornemen niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van enig Natura 2000-gebied. Significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie zijn daarmee uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat verdere besluitvorming derhalve niet in de weg.
Vanaf 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) van kracht, welke nadien enkele malen is gewijzigd. Dit besluit wijst rond het luchthavengebied een beperkingengebied aan. Binnen dat gebied gelden regels voor beperkingen van bestemming en gebruik van grond. Het gaat om beperkingen voor bebouwing, hoogte en het realiseren van vogelaantrekkende bestemmingen, vogelaantrekkend gebruik, windturbines en lasers. Deze paragraaf gaat in op deze beperkingen en eventuele gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Bebouwing en gebruik
Binnen het plangebied gelden geen beperkingen voor bebouwing en het gebruik daarvan als bedoeld in artikel 2.2.1 tot en met 2.2.1.e van het LIB voor het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting door het luchthavenverkeer. Het plangebied ligt namelijk niet in een aan- en uitvliegroute van het vliegverkeer en daarnaast op een te grote afstand van de luchthaven.
Hoogte
Voor het hele plangebied gelden wel hoogtebeperkingen op basis van de artikelen 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB. De hoogtebeperkingen zorgen ervoor dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen. De maximaal toegestane hoogte op grond van artikel 2.2.2 bedraagt circa 41 meter NAP. Deze bouwhoogte wordt niet overschreden.
Vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik
In het hele plangebied is het niet toegestaan om vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik mogelijk te maken volgens het LIB. Dit voorkomt concentraties vogels in de nabijheid van de luchthaven die hinderlijk kunnen zijn voor liegtuigen. Onder vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik wordt verstaan:
Dit bestemmingsplan maakt geen vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik mogelijk.
Windturbines en lasers
Rondom de luchthaven Schiphol wijst het LIB een toetszone aan waarin extra beperkingen voor windturbines en vaste laserinstallaties gelden. Deze regels moeten hinder voor landend en startend vliegverkeer voorkomen en een goede werking van de luchtverkeersapparatuur waarborgen. Windturbines kunnen hierop namelijk van extra invloed zijn door onder andere hun hoogte en de aanwezigheid van bewegende delen. Het gebruik van laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit op de grond en in de directe omgeving van Schiphol kan de vliegveiligheid ook beïnvloeden.
Voor nieuwe windturbines geldt een maximaal toegestane tiphoogte van 35 meter of bij plaatsing van een dakturbine op een gebouw een maximale tiphoogte van de turbine van 5 meter waarbij de hoogte van het gebouw inclusief de tiphoogte van de turbine de 35 meter niet mag overschrijden. Uiteraard blijven daarnaast de eerder genoemde hoogtebeperkingen gelden. Afwijking van één van de hoogtebeperkingen is niet toegestaan tenzij een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart is verkregen. Ook voor nieuwe laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit binnen de toetszone is een dergelijke verklaring van geen bezwaar nodig.
Voor dit bestemmingsplan hebben de extra beperkingen geen gevolgen omdat de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voldoen aan de gestelde beperkingen c.q. niet zien op windturbines/ lasers.
Als het project vanwege een toename of verandering van het bouwvolume gevolgen heeft voor de bezonningssituatie op de omliggende percelen, is het van belang dat een bezonningsstudie wordt overlegd waarin het verschil in bezonning ten opzichte van de bestaande en/of planologische toegestane situatie tot uitdrukking wordt gebracht. De bezonningsstudie dient daarbij op minimaal vier dagen verspreid over het jaar op minimaal vier tijdstippen op een dag inzichtelijk te worden gemaakt. Daarbij dienen in ieder geval de langste en de kortste dag te worden meegenomen en daarnaast nog twee daartussen liggende dagen. Er wordt getoetst aan de TNO-norm (licht en zwaar)
Voor het project Beatrixplein in Haarlem heeft de De Zwarte Hond een stedenbouwkundige zon- en schaduw-impactstudie laten uitvoeren door OMRT (Bijlage 20). Het doel van het onderzoek is om de zon- en schaduw-impact in het projectgebied te onderzoeken en of het plan daarmee voldoet aan de TNO-norm.
Resultaten
De meeste woongebouwen rondom het perceel hebben een beperkte vermindering van zonuren door de nieuwbouwvolumes. De TNO norm wordt vrijwel overal behaald. Qua aantal zonuren heeft de nieuwbouw de grootste invloed op het noordelijke deel van de kavel. Daarnaast is er aan de westkant, met name op de straat en deels op de woninggevels een vermindering van zonuren.
Een deel van de gebouwen aan de noordzijde van het perceel heeft geen woonfunctie, waardoor voldoen aan de TNO-norm niet vereist is. De westgevels van woningen langs de Kromhoutlaan ten noorden van het kavel hebben op 19 februari minder dan 2 uur zon. De enkelzijdige woningen aan deze gevels voldoen niet aan de norm. De nadere schaduwstudie toont dat de impact op deze gevels vooral in de wintermaanden is, met een lagere zonnestand en kortere dagen. Rond maart en september is de invloed beperkt tot enkele woningen. Tussen maart en half september heeft het hoogte-accent geen invloed op deze woningen.
Omdat de invloed van de nieuwbouw beperkt is kan de gemeente concluderen dat een aanpassing van het plan niet vereist is. Woningen beïnvloed door de nieuwe volumes die wel aan de norm voldoen:
Voor de ontwikkeling van het Beatrixplein in Haarlem heeft de Zwarte hond een stedenbouwkundig windonderzoek laten uitvoeren door OMRT. Het doel van het onderzoek is om het windklimaat in het projectgebied te onderzoeken en windcomfortkwaliteitsklassen vast te stellen, gericht op de locatie van de entrees van het gebouw.
Windhinder is een indicatie van hoeveel wind een invidu zal ervaren. Het ervaren van windhinder is afhankelijk van de activiteit die men onderneemt; de kans op hinder bij een bepaalde windsnelheid is bij stilzitten groter dan bij het lopen. Onderstaande tabel uit de NEN8100 laat zien hoe goed of slecht een windklimaat is, afhankelijk van de acitiviteit. Windhinder is acceptabel, zolang deze niet te vaak voorkomt. Een matig of slecht windlimaat kan worden opgelost door gevoelige functie te verplaatsen, of door maatregelen te nemen die het windklimaat beïnvloeden.
Op plaatsen waar regelmatig mensen komen, moet ten allen tijde wingevaar worden voorkomen. Windgevaar kan optreden vanaf een snelheid van 15 m/s. De kwalificatie van windgevaar verwijst naar de kans op het overschrijden van een hoge windsnelheid. Windgevaar is onafhankelijk van acitiviteit.
Wettelijke normen en eisen
Er zijn geen formele landelijke eisen voor windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. Wel kunnen gemeenten richtlijnen opstellen met betrekking tot windhinder en windgevaar. Regelmatig wordt de NEN8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' als uitgangspunt genomen, waarbij de kans op overschrijding van referentiesnelheden wordt gerelateerd aan een comfortklasse. De NEN8100 maakt onderscheid tussen windhinder en windgevaar.
Het gebied is voornamelijk onderhevig aan zuidwestelijke windstromingen. Dit is duidelijk zichtbaar in zowel de windrooskaart (afbeelding hieronder) als de gewogen gemiddelde windsnelheidskaart (21), die hogere waarden voor deze richting benadrukt (zuidenwinden worden ook geaccentueerd door de grote open ruimte aan de zuidkant van het perceel).
Windroos Beatrixplein
Resultaten
Windhinder
Grote C/D-kwaliteitsgebieden in het zuidelijke deel van het perceel en nabij het meest zuidelijke projectgebouw, veroorzaakt door het groet meer en de afwezigheid van bebouwing in het gebied. Rondom de noordblokken vertonen sommige gevels, vanwege hogere projectgebouwen, klasse B- en gedeeltelijk klasse C-gebieden. Bij het plaatsen van entrees dient het C-gebied te worden vermeden, aangezien dit geen ideaal klimaat is voor langdurig verblijf. De projectgebouwen in het centrale deel van het perceel hebben een goed windklimaat, maar langs de Prins Bernhardlaan heerst overwegend klimaat B, met gedeeltelijk klimaat C in specifieke gebieden.
Er treedt geen windgevaar op in het projectgebied, mede door de afwezigheid van zeer hoge gebouwen die de gemiddelde windsnelheid zouden verhogen.
Windcomfort
Het stedelijk windcomfort wordt berekend, om aan te geven welke windsnelheden een goed en slecht windklimaat veroorzaken.
Windgevaar
Het stedelijk windgevaar wordt berekend om aan te geven welke windsnelheden een veilig of gevaarlijk windklimaat veroorzaken. Door de afwezigheid van opvallend hoge gebouwen bereikt de wind nooit dergelijke snelheden dat er gevaar ontstaat.
Windsnelheid
De gewogen gemiddelde windsnelheid wordt berekend om aan te geven welke waarden een goed of slecht windklimaat veroorzaken. Gewogen gemiddelde windsnelheden worden berekend aan de hand van de windstatistiek. De afbeeldingen tonen de gemiddelde windsnelheden uit alle richtingen waarbij gegevens voor het hele jaar worden samengevoegd.
In het ontwerpscenario zijn de algemene windcondities goed, met name in het binnengebied, dat dankzij de projectbebouwing aan de Prins Bernhardlaan afgeschermd is wind. Geconcludeerd wordt dat in geen van de geanalyseerde gebieden windgevaarlijke scenario's zullen ontstaan.
Klasse B heeft de overhand tussen de gebouwen in het noorden, met kleine klasse C-gebieden in beperkte gebieden, die geen grote problemen veroorzaken met betrekking tot de locatie van de ingangen van gebouwen. Dit resulteert in een grotendeels goed, en plaatselijk matig windklimaat, conform het beleid van de gemeente.
Het gebied rond het meest zuidelijke projectgebouw heeft voor een klein gebied een slecht windklimaat. Ten zuiden van het plan is reeds in de bestaande situatie een groot gebied met klasse D. De klasse D rond de entree van het gebied kan voorkomen worden als de omschreven maatregelen in acht worden genomen in de verdere uitwerking van het ontwerp van het plan. Deze maatregelen richten zich op het plaatsen van vegetatie, en potentieel landschappelijk anders inrichten van de entree van het ontwerp en het positioneren van ingangen aan gevels met een windklimaat A of B. Hiermee kan het plan voldoen aan het beleid van de gemeente Haarlem om een goed tot matig windklimaat te realiseren, zonder windgevaar.
Windkaart Beatrixplein
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.
In opdracht van de gemeente Haarlem heeft het bureau REASeuro in 2016 historisch vooronderzoek gedaan naar niet gesprongen explosieven uit de Tweede Oorlog. Op Open Data Portaal van de gemeente Haarlem is een kaart beschikbaar gesteld met de locaties waar waarschijnlijk niet gesprongen explosieven aangetroffen kunnen worden bij werkzaamheden aan de bodem. Deze kaart is verwerkt in de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan "Reparatieplan C". Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een locatie waar niet gesprongen explosieven zijn te verwachten.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verder uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een verdere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.
Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemmingen.
ij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.
Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.
De regels van het bestemmingsplan vallen conform de SVBP 2012 in 4 hoofdstukken uiteen.
Bij de planregels is ook een bijlage bijgevoegd:
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen is op grond van de SVBP dwingend voorgeschreven.
Deze bestemming is bedoeld voor de gronden waar een mobiliteitshub is toegestaan. Dit is een voorziening met als hoofdfunctie parkeren, maar daarnaast zijn ook andere functies toegestaan: zakelijke en/of consumentgerichte dienstverlening, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele voorzieningen of wijkvoorzieningen. In deze bestemming zijn tevens de benodigde bijbehorende voorzieningen toegestaan. Het aantal toegestane m2 bvo aan dienstverlening en voorzieningen mag binnen deze bestemming en binnen de bestemming 'Wonen' gezamenlijk niet meer bedragen dan 850 m2.
Horeca is niet rechtstreeks toegestaan, maar het zou kunnen dat een horecabedrijf (categorie 1) binnen deze bestemming de levendigheid wel zou kunnen vergroten. Het college van burgemeester en wethouders kan dan ook afwijken. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat binnen de bestemmingen 'Dienstverlening', 'Wonen' en 'Gemengd-2' het bvo aan horeca maximaal 600 m2 mag bedragen.
Voor de bouwregels binnen deze bestemming wordt verwezen naar Hoofdstuk 3: Algemene regels.
Binnen deze bestemming zijn ook verschillende functies toegestaan: een supermarkt, detailhandel, horeca, zakelijke en/of consumentgerichte dienstverlening. Deze functies mogen uitsluitend op de begane grond plaatsvinden. Op de begane grond en de verdiepingen zijn woningen (eventueel met een aan huis gebonden beroep, gastouderopvang of bed&breakfast) toegestaan.
De omvang van de supermarkt is gemaximeerd tot 2.800 m2 bvo. Daarnaast mag er nog maximaal 1.350 m2 bvo aan overige detailhandel plaatsvinden. Ook de omvang van dienstverlening en horeca is gemaximeerd. Voor de bouwregels binnen deze bestemming wordt verwezen naar Hoofdstuk 3: Algemene regels.
Deze bestemming is opgenomen voor het beoogde openbaar gebied. Dit openbaar gebied zal een groen karakter krijgen. Binnen deze bestemming zijn openbare voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, straten en wegen, (ondergrondse of halfverdiepte) parkeervoorzieningen en dergelijke.
Binnen deze bestemming is het uitsluitend toegestaan om bouwwerken geen gebouwen zijnde te bouwen. Ondergronds is het wel mogelijk een gebouw te realiseren. De bouwmogelijkheden zijn beperkt om het groene karakter van het openbaar gebied zoveel mogelijk in stand te houden.
Binnen deze bestemming zijn de volgende specifieke maatschappelijke voorzieningen toegestaan: een sportzaal, (sociaal-)medische en (sociaal-)culturele voorzieningen, wijkvoorzieningen, educatieve voorzieningen, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening. Daarnaast is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om onder voorwaarden af te wijken ten behoeve van de vestiging van één kinderdagverblijf. Voor de bouwregels binnen deze bestemming wordt verwezen naar Hoofdstuk 3: Algemene regels.
Binnen deze bestemming zijn tuinen en verhardingen toegestaan bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Binnen deze bestemming zijn onder voorwaarden bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. Het parkeren op gronden met deze bestemming is expliciet als strijdig gebruik opgenomen.
Binnen deze bestemming zijn woningen toegestaan. Naast reguliere woningen mogen ook zorgwoningen worden gerealiseerd. Daarnaast zijn andere functies, zoals zakelijke en/of consumentgerichte dienstverlening, (sociaal-)medische voorzieningen, (sociaal-)culturele voorzieningen of wijkvoorzieningen toegestaan. Alleen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' is onderwijs toegestaan op de begane grond en de eerste verdieping (met een maximum van 1.850 m2 bvo). Woningen zijn daar ter plaatse toegestaan vanaf de tweede verdieping.
Het toegestane aantal m2 aan zakelijke en/of consumentgerichte dienstverlening, (sociaal-)medische voorzieningen, (sociaal-)culturele voorzieningen of wijkvoorzieningen, tezamen met de toegestane m2 binnen de bestemming 'Dienstverlening' bedraagt maximaal 850 m2.Ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' moet minimaal twee keer 100 m2 bvo van deze 850 m2 bvo op de begane grond te worden gerealiseerd voor de genoemde functies. Het betreft een vestiging aan de Prinses Beatrixdreef en een vestiging aan de Prinses Beatrixplein. Deze maatregel draagt bij aan de levendigheid van het beoogde plein.
Horeca is niet rechtstreeks toegestaan, maar het zou kunnen dat een horecabedrijf (categorie 1) binnen deze bestemming de levendigheid wel zou kunnen vergroten. Het college van burgemeester en wethouders kan dan ook afwijken. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat binnen de bestemmingen 'Dienstverlening', 'Wonen' en 'Gemengd-2' het bvo aan horeca maximaal 600 m2 mag bedragen.
Zie voor nadere regels voor wonen of voor de bouwregels ook Hoofdstuk 3: Algemene regels.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 4
De aanwezige archeologische verwachtingswaarden krijgen bescherming door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Binnen het plangebied is categorie 4 toegekend. In de gebieden die tot deze categorie behoren toonden archeologische vondsten aan dat in deze zones archeologische waarden te verwachten zijn in een relatief lagere dichtheid. Voor categorie 4 geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 2.500 m² die dieper gaan dan 30 centimeter onder het maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport dient te worden overlegd bij een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Artikel 10 Waarde - Groeiplaats monumentale boom
In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' met een bouwverbod en een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
Binnen deze dubbelbestemming is geen nieuwe bebouwing mogelijk. Er kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het verbod om te bouwen als uit een zogenaamde groentoets blijkt dat de groeiplaats van de boom niet onevenredig wordt aangetast.
Daarnaast is voor een aantal werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden (aanlegvergunning) vereist.
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' geheel of gedeeltelijk te verwijderen. Het verwijderen van de dubbelbestemming kan alleen als de bescherming van de groeiplaats niet langer nodig is of er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.
Artikel 12 Algemene bouwregels
Het stedenbouwkundig volume en de programmering van de bouwblokken worden in het bestemmingsplan gereguleerd door het maximaal aantal woningen dat opgenomen is in het bestemmingsplan. Dit artikel bevat alle bouwregels.
In totaal mogen er maximaal 572 woningen worden gerealiseerd, waarvan in ieder geval 32 zorgwoningen. De 32 zorgwoningen maken onderdeel uit van de in totaal 40% sociale woningen. De zorgwoningen worden zo gebouwd dat ze eventueel later om te zetten zijn naar reguliere sociale woningen.
Een woning is een geluidgevoelig gebouw. Om het woon- en leefklimaat te garanderen is een voorwaardelijke verplichting ten behoeve van geluid opgenomen. Ondergronds bouwen is toegestaan. Wel geldt de voorwaardelijke verplichting om grondwaterneutraal te bouwen. Een geohydrologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd en bij de aanvraag omgevingsvergunning toegevoegd te worden. Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot externe veiligheid.
Als de bouwhoogte van gebouwen hoger is dan 15 m moet er een windhinderonderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek moet voldoen aan de normstelling NEN 8100:2006. Deze normstelling gaat uit van het kwaliteitsniveau 'goed', 'matig' of 'slecht' voor 'doorlopen', 'slenteren' of 'langdurig zitten'. Een hogere bouwhoogte dan 15 m is alleen toegestaan als voor 'doorlopen' en 'slenteren' het kwaliteitsniveau 'goed' of 'matig' wordt behaald. Het college van burgemeester en wethouders kan van het vereiste kwaliteitsniveau afwijken, maar zal dat enkel doen als blijkt dat vanwege specifieke locatieomstandigheden, het windhinderklimaat in alle redelijkheid niet verbeterd kan worden.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
In dit artikel staat in het eerste lid alle vormen van gebruik die in ieder geval strijdig zijn met de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen. In het tweede lid staan de gebruiksregels voor wonen opgenomen. Onderdeel van het project is het realiseren van sociale huurwoningen. Artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening geeft de mogelijkheid om sociale woningbouw in het bestemmingsplan te regelen. In dit bestemmingsplan moet 40% van de woningen als sociale huurwoning worden gebruikt. Deze regel kan alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als er een zogeheten doelgroepenverordening aanwezig is. Op 27 februari 2020 heeft de gemeenteraad de Verordening doelgroepen woningbouw Haarlem 2020 vastgesteld. Hiermee is de weg vrij gemaakt om sociale woningbouw te regelen in het bestemmingsplan. Binnen de genoemde 40% mogen de sociale huurwoningen ook als zorgwoningen worden gebruikt, met een maximum van 32.
In het derde lid is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor creatieve bedrijven. Daar waar 'zakelijke en/of consumentgerichte dienstverlening' is toegestaan kan het college van burgemeester en wethouders afwijken om een creatief bedrijf toe te staan, zoals genoemd op de lijst van creatieve functies (Bijlage 1).
Tot slot is in het vierde lid een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om horeca categorie 2 of 3 toe te staan, daar waar reeds op basis van de overige planregels horeca categorie 1 is toegestaan.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Het stedenbouwkundig volume en de programmering van de bouwblokken worden in het bestemmingsplan gereguleerd door het maximaal toegestane aantal woningen en bvo's, de bouwregels en bouwvlakken die zijn opgenomen in de bestemmingsregels.
Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om medewerking te verlenen aan een bouwplan dat net niet binnen de bouwregels van het bestemmingsplan past. Alvorens deze overweging plaatsvindt, brengen zowel de supervisor als de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (Ark) een advies uit. Het is belangrijk dat de ruimtelijke kwaliteiten van zowel het vastgestelde stedenbouwkundige plan, het beeldkwaliteitsplan als het inrichtingsplan voor de openbare ruimte behouden blijven. Het college betrekt de adviezen van het supervisieteam en de Ark bij haar afwegingen.
Indien aangetoond wordt dat een (minimale overschrijding, zoals in artikel 14.1 is opgenomen) noodzakelijk is voor de uitvoering van het project, kan uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid overwogen worden om medewerking te verlenen aan het verzoek. Het is hierbij wel van belang dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast, met dien verstande dat in ieder geval sprake moet zijn van een akoestisch aanvaardbare situatie. Eventueel kan het college van burgemeester en wethouders indien dat noodzakelijk is nadere eisen stellen met betrekking tot de situering.
In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.
Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.
Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van al strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van dit bestemmingsplan.
Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het verhaal van de kosten van een grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Voor het project zijn Dreef Beheer, Pré Wonen en de Gemeente de initiatiefnemers. Zij zijn bereid voor eigen rekening en risico de investeringen te verrichten. Het project bestaat vanuit gemeentelijk financieel perspectief uit enerzijds gronduitgiften en anderzijds de ontwikkeling en realisatie van het maatschappelijk programma.
Bij de gronduitgifte wordt door de initiatiefnemers een grondwaarde betaald. Daarnaast dragen Dreef Beheer en Pré Wonen via het wettelijke kostenverhaal, een eenmalige bijdrage en de nota bovenwijks bij aan de herinrichting van de openbare ruimte, overige benodigde (bovenwijks)investeringen, waaronder de gebiedsontsluiting en de realisatie van de mobiliteitshub.
De Gemeente sluit met Dreef Beheer en Pré Wonen een exploitatie-, koop- en/of realisatieovereenkomsten. De financiële verkenning laat zien dat er een positief grondwaarderesultaat mogelijk is waarmee het plan economische uitvoerbaar is. Partijen hebben de uitgangspunten en (financiële) basisafspraken over de voorbereiding en realisatie van de ontwikkeling vastgelegd in een Afsprakenbrief.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het wettelijke vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro wordt het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan:
De instanties die gereageerd hebben kunnen zich vinden in het bestemmingsplan.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen, van 14 december 2023 tot en met 24 januari 2024. In deze periode zijn zienswijzen ingediend. De zienswijzen en een reactie daarop zijn opgenomen in het Wijzigingsoverzicht (Bijlage 23).
Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.
Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.
Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid en de waarde van archeologische resten.
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie.
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
onder 'bestaande' goot- of bouwhoogte, kap- en dakvorm, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte wordt verstaan de goot-/bouwhoogte, kap- en dakvorm, nokrichting, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens bestaat of rechtens mag bestaan.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, die verwant is aan een detailhandelsfunctie met rechtstreeks contact met consumenten, zoals bijvoorbeeld een kapsalon, pedicure, schoen/fietsenmaker, bankfilialen met baliefunctie, reisbureau, makelaarskantoor en hiermee te vergelijken vormen van consumentgerichte dienstverlening.
bedrijven die zich hoofdzakelijk richten op de creatieve dienstverlening, multimedia, toegepaste en autonome kunsten, zoals die voorkomen op de lijst van creatieve bedrijven, zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst van creatieve functies
vormen van maatschappelijke voorzieningen in de cultuursector zoals bijvoorbeeld een bibliotheek, (kunst)atelier, oefenruimte of een creativiteitscentrum.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.
vormen van maatschappelijke voorzieningen voor vorming, onderwijs en opvoeding binnen een schoolse omgeving of daarbuiten, zoals bijvoorbeeld scholen, peuterspeelzaalwerk en buitenschoolse opvang, niet zijnde kinderdagverblijven.
periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten.
gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes, snackbars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals (eet)cafés en bars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
vormen van maatschappelijke voorzieningen voor de (para)medische en welzijnszorg, zoals bijvoorbeeld (tand)artsen- of fysiopraktijken, welzijnsinstellingen en -klinieken en consultatiebureau's.
huurwoning, zoals genoemd in artikel 1.1.1., eerste lid, aanhef en onder j. van het Besluit ruimtelijke ordening.
een gebouwde parkeervoorziening met als hoofdfunctie parkeren waarbij tevens andere functies, zoals genoemd in de bestemmingsomschrijving toegestaan zijn.
een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
detailhandel die moeilijk inpasbaar is in bestaande winkelgebieden vanwege de volumineuze aard en de bevoorrading ( zoals auto's, boten, caravans, tuincentra artikelen, bouwmarkt, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en woninginrichting).
het bestemmingsplan Beatrixplein met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP3120024-va01 van de gemeente Haarlem.
een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid , onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.
voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.
vormen van maatschappelijke voorzieningen die betekenis hebben voor de sociale samenhang/cohesie binnen een woonwijk, zoals bijvoorbeeld een wijkcentrum.
het verlenen van diensten, die gericht is op bestuurlijk, financieel, zakelijk, juridisch of administratief gebied.
een of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet (geheel) zelfstandig (meer) kunnen wonen en die geestelijke en of lichamelijke verzorging behoeven. Verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die
afstand het kortst is.
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk
met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar
de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels,
klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of
het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse
van het bouwwerk.
de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
breedte dakvlak bij dakdoorbreking
de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
De voor Dienstverlening aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming Dienstverlening gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 12.
Naast de algemene gebruiksregels (artikel 13) gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
Binnen de bestemmingen Dienstverlening' en 'Wonen' (Artikel 8) zijn toegestaan:
tot gezamenlijk maximaal 850 m2 bruto vloeroppervlak.
Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels en horeca categorie 1 toestaan, waarbij teven geldt dat:
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
op de begane grond:
op de overige verdiepingen:
Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 12.
Naast de algemene gebruiksregels (artikel 13) gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
De volgende regels zijn van toepassing:
Voor wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast gelden de gebruiksregels zoals genoemd in artikel 13.2.
Het is niet toegestaan om het bruto vloeroppervlak aan detailhandel als bedoeld in sublid 4.3.1 te wijzigen naar wonen.
Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 4.3.2 onder a. en toestaan dat de maximale omvang aan zakelijke- en consumentgerichte dienstverlening wordt aangewend voor detailhandel.
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming Groen gelden de volgende bouwregels:
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming Maatschappelijk gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 12.
Naast de algemene gebruiksregels (artikel 13) gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 ten behoeve van de vestiging van één kinderdagverblijf mits:
De voor Tuin - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming Tuin - 1 gelden de volgende bouwregels:
Naast de algemene gebruiksregels (artikel 13) gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming 'Wonen' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 12.
Naast de algemene gebruiksregels (artikel 13) gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
Voor (zorg)wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast gelden de gebruiksregels zoals genoemd in artikel 13.2.
Binnen de aanduiding 'maatschappelijk' zijn voorzieningen ten behoeve van onderwijs toegestaan met een omvang van maximaal 1.850 m2 bruto vloeroppervlak.
toegestaan tot gezamenlijk maximaal 850 m2 bruto vloeroppervlak. Binnen de bestemming Wonen zijn voornoemde functies alleen op de begane grond toegestaan.
Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van de gebruiksregels en horeca categorie 1 op de begane grond toestaan, waarbij teven voldaan moet worden aan:
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
De voor 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de groeiplaats van monumentale bomen.
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat het verboden is om op deze gronden te bouwen.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2, mits de groeiplaats van de monumentale boom niet onevenredig wordt geschaad. Dit dient door de aanvrager te worden aangetoond door een groentoets.
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde-Groeiplaats monumentale boom':
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald gelden voor het bouwen de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de planregels en een creatief bedrijf toestaan indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de planregels en horeca categorie 2 of horeca categorie 3 toestaan indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het college van burgemeester en wethouders kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 14.1 onder a. tot en met d. nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Nota parkeernormen, duurzame parkeeroplossingen in ruimtelijke ontwikkelingen (2023)'.
Het college van burgemeester en wethouders past de in sublid 15.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Nota parkeernormen' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 15.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 15.1.2.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het college van burgemeester en wethouders kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 16.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Lid 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.