Plan: | Actualisering diverse gebieden, Uitwerkingsplan Hoek Oudenoord-Otterstraat-Stroomstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.UPACTDIGEBHOEKOUOT-VA01 |
De gebouwen Oudenoord 330-370 met bijbehorend parkeerterrein zijn oorspronkelijk ontwikkeld als hoofdkantoor voor verzekeringsmaatschappij Concordia. Na het vertrek zijn de panden tot eind 2017 in gebruik geweest door de Hogeschool Utrecht als administratiekantoor en tentamenlocatie. Inmiddels heeft de Hogeschool Utrecht het pand verlaten en is BPD Ontwikkeling BV (BPD) begin 2018 eigenaar geworden. Op dit moment worden de gebouwen voor tijdelijke functies gebruikt door Stichting LOU (Leegstandoplossers Utrecht). Vanaf maart 2017 heeft BPD in samenspraak met de gemeente gewerkt aan de vormgeving van de herontwikkelingsplannen door het uitvoeren van meerdere stedenbouwkundige studies. De gebouwen aan de Oudenoord 330-370 worden getransformeerd naar wonen, hotel, horeca en shortstay. Op de locatie van het huidige parkeerterrein komen 52 sociale huurwoningen. Hierdoor wordt de zo kenmerkende straatwand van de Oudenoord aangeheeld en worden extra sociale huurwoningen toegevoegd aan de wijk Noordwest.
De gebouwen Oudenoord 330-370 inclusief het bijbehorende parkeerterrein van bovenaf bezien
De hoofddoelstelling van het uitwerkingsplan is 52 sociale huurwoningen op het huidige parkeerterrein planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Vooraanzicht van de gebouwen Oudenoord 330-370 inclusief het bijbehorende parkeerterrein
Dit uitwerkingsplan heeft alleen betrekking op het huidige parkeerterrein, waar 52 sociale huurwoningen mogelijk gemaakt worden. Het plangebied is gelegen op de hoek van de Oudenoord, Otterstraat en Stroomstraat en is gelegen in Noordwest Utrecht.
Begrenzing plangebied, dat in de huidige situatie een parkeerterrein is behorend bij de Oudenoord 330-370, geprojecteerd op de luchtfoto
Voor het plangebied, het huidige parkeerterrein, gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk |
Actualisering diverse gebieden (moederplan) | 31 oktober 2013 | 15 oktober 2014 |
Facetbestemmingsplan woningsplitsing II | 13 december 2012 | 8 februari 2013 |
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik | 30 november 2017 | 31 oktober 2018 |
Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht | 2 februari 2023 |
Artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening biedt de bevoegdheid om in een bestemmingsplan te bepalen dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels burgemeester het wethouders het plan moeten uitwerken.
Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen - uit te werken' (artikel 30 van de bestemmingsplanregels). Artikel 30 lid 1 van de bestemmingsplanregels geeft aan dat de voor 'Wonen - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Artikel 30 lid 30.2 van de bestemmingsplanregels omschrijft de uitwerkingsregels, die burgemeester en wethouders in acht moeten nemen, wanneer er een uitwerkingsplan voor de locatie wordt gemaakt:
Artikel 30 lid 30.3 van de bestemmingsplanregels bepaalt dat de bestemming uitsluitend mag worden bebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft verkregen en krachtens het in het uitwerkingsplan bepaalde. Er geldt dus op basis van artikel 30 lid 30.3 van de bestemmingsplanregels een bouwverbod totdat er een rechtsgeldig uitwerkingsplan voor de locatie geldt.
In artikel 46 lid 1 van de bestemmingsplanregels staat dat burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden, van de aangrenzende gronden kunnen afwijken van:
Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' van toepassing op het plangebied. Artikel 38 lid 38.1 van de bestemmingsplanregels geeft aan dat de voor 'Waarde-Archeologie aangewezen gronden mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. Artikel 38.2 van de bestemmingsplanregels schrijft voor dat onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen, het handelen in strijd met de bij de regels behorende Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Dit uitwerkingsplan moet in samenhang met het moederplan 'Actualisering diverse gebieden' worden gelezen; het uitwerkingsplan maakt onderdeel uit van bestemmingsplan 'Actualisering diverse gebieden'.
De verbeelding van het plangebied op de verbeelding van bestemmingsplan 'Actualisering diverse
gebieden'
Artikel 4 lid 4.3 van de 'Chw Algemene regels over bouwen en gebruik' schrijft voor dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen vaststaat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de normen in de beleidsregels Parkeernormen Fiets en Auto 2019 gerealiseerd worden. Daarnaast staan in dit bestemmingsplan regels voor woningvorming en omzetting.
De uitwerkingsbevoegdheid is overgenomen uit 'Stadvernieuwingsplan Pijlsweerd' (vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 1994), het planologische plan dat voor 'Actualisering diverse gebieden' voor het parkeerterrein gold. Hieruit blijkt dat er aan de Stroomstraat vier bouwlagen mogelijk zijn ('wandvorming') en aan de Oudenoord vijf bouwlagen mogelijk zijn ('wandvorming'), waarbij wordt verwezen naar onderstaande structuurschets.
Structuurschets 1, uit 'Stadvernieuwingsplan Pijlsweerd'
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod. Daarnaast zijn er diverse bijlagen aan dit uitwerkingsplan toegevoegd.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:
De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.
Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.
Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Plangebied
Een opgave in de NOVI is om aansluitend op de woonbehoefte (met name in en bij de stedelijke regio's) woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Dit uitwerkingsplan maakt het mogelijk om ter plaatse woningen te realiseren.
In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.
Plangebied
Het Barro staat het mogelijk maken van 52 sociale huurwoningen op de locatie niet in de weg.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakending van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd.
Plangebied
Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening). Utrecht groeit binnen enkele decennia naar 455.000 inwoners in 2040. Het gemeentebestuur wil de ruimte in de stad optimaal benutten voor deze groei en kiest voor inbreiding. Daarmee worden de waardevolle landschappen rondom de stad gespaard. De nieuwbouw leidt tot een optimale benutting van de huidige onbebouwde ruimte in bestaand stedelijk gebied.
Met dit uitwerkingsplan worden op de locatie 52 sociale huurwoningen mogelijk gemaakt. Doordat er een uitruil plaatsvindt met het project De Mix in Overvecht, worden er 32 woningen toegevoegd aan de sociale woningvoorraad. Er is veel vraag naar sociale huurwoningen. In de gemeentelijke woonvisie uit 2015 is dat tekort berekend op bijna 4.000 woningen. Daarnaast streven we er naar om in 2040 een woningvoorraad te hebben die voor 35% bestaat uit sociale huurwoningen (Woonvisie 2019, Utrecht beter in balans). De behoefte aan de bouw van 52 sociale huurwoningen, waardoor de sociale huurwoningvoorraad feitelijk toeneemt met 32 woningen, is dan ook groot.
Het plangebied van dit uitwerkingsplan is gelegen in de subwijk Pijlsweerd in Utrecht Noordwest. In Noordwest is het aandeel van sociale huur (39%) iets hoger dan voor Utrecht in zijn geheel (35%). In de wijk Pijlsweerd ligt het aandeel aan sociale huur met 34% iets lager, vergeleken met Noordwest en Utrecht in zijn geheel (Monitor Wonen, 2020). Er is dan ook sprake van een regionale en grote behoefte aan woonruimte voor de beoogde doelgroep. Ook ligt het aandeel sociale huur in Pijlsweerd met 34% nog net onder het streven om in 2040 een woningvoorraad te hebben, die voor 35% bestaat uit sociale huurwoningen. Daarnaast worden de woningen kwalitatief goed en duurzaam gebouwd.
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vorm gegeven worden. De Omgevingsverordening heeft van 1 juni 2021 tot en met 12 juli 2021 ter inzage gelegen. De Omgevingsverordening treedt tegelijk met de Omgevingswet in werking.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich mee brengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's:
Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.
Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.
Plangebied
Dit uitwerkingsplan maakt een toename van het aantal woningen binnenstedelijk mogelijk. Dit sluit aan bij de belangrijkste beleidsopgaven.
Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.
De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:
De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen teneinde bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.
Plangebied
Dit uitwerkingsplan voorziet in het mogelijk maken van extra woningen, waarmee het bijdraagt aan het wegwerken van het woningtekort in de sociale huursector. Daarnaast voorziet dit plan in het realiseren van een prettig en nieuw woonmilieu, waarbij groen aan het plangebied wordt toegevoegd. Er worden duurzame woningen gebouwd, waarmee een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit wordt gecreëerd.
Op 1 juni 2022 is het coalitieakkoord gepresenteerd. In het coalitieakkoord staat aan welke onderwerpen de coalitiepartijen GroenLinks, D66, PvdA, Student&Starter en ChristenUnie de komende jaren in Utrecht willen werken. In Utrecht wordt gebouwd, gewerkt en geleefd. Het gaat goed met veel inwoners. Maar er zijn ook Utrechters die moeite hebben mee te komen in de maatschappij. De coalitiepartijen willen werken aan gelijke kansen, betaalbare woningen en het klimaat:
Naast deze 3 grote opdrachten zien de coalitiepartijen ook veel kansen voor Utrecht. Utrecht is een (veer)krachtige stad. Kennisinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid voegen zich samen in onze stad en regio. Dit past heel goed bij het doel dat de gemeente Utrecht al jaren heeft: gezond stedelijk leven voor iedereen mogelijk maken. Samenwerking met (maatschappelijke) partners op het thema gezondheid is één van de manieren om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.
Plangebied
Dit uitwerkingsplan draagt bij aan een doelstelling van het coalitieakkoord om het aanbod aan huurwoningen in de sociale sector te vergroten. De woningen komen in beheer bij woningcorporatie Woonin (voorheen Mitros). In de bestaande situatie is het terrein, dat nu als parkeerterrein wordt gebruikt, volledig verhard. De verharding neemt door vergroening van het binnenterrein af, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan klimaatadaptatie.
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Plangebied
Dit uitwerkingsplan draagt bij aan de woningbouwopgave die voor Utrecht geldt. Voor dit deel van de stad geldt nog geen specifiek gebiedsbeleid.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 juli 2023 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf in werking treding van de Omgevingswet in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad in 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.
Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.
We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.
De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.
Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.6.
Plangebied
De aantrekkingskracht van Utrecht is groot en dit leidt tot een grote druk op de woningmarkt en stijgende prijzen. Dit heeft als ongewenst effect dat groepen die niet zo'n sterke positie op de woningmarkt hebben geen toegang hebben tot een aantal wijken in de stad. In de RSU wordt dan ook aangegeven dat verschillen tussen wijken en differentiatie van woonmilieus er niet toe mogen leiden dat mensen die zijn aangewezen op de sociale woningvoorraad, alleen terecht kunnen in een beperkt aantal wijken. Het plangebied van dit uitwerkingsplan is gelegen in de subwijk Pijlsweerd in Utrecht Noordwest. In Noordwest is het aandeel van sociale huur (39%) iets hoger dan voor Utrecht in zijn geheel (35%). In de wijk Pijlsweerd ligt het aandeel aan sociale huur met 34% iets lager (Monitor Wonen, 2020).
Op dit moment is het terrein volledig verhard. De verharding neemt door de grotendeels groene invulling van het binnenterrein af.
Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:
Plangebied
Het uitwerkingsplan levert een bijdrage aan het vergroten van het aanbod aan sociale huurwoningen. Het aandeel aan sociale huurwoningen is in de subwijk Pijlsweerd lager dan in Noordwest en 1% lager dan ten opzichte van Utrecht in zijn geheel (35%) (Monitor Wonen, 2020). Daarnaast wordt het appartementencomplex voorzien van een lift, waardoor de appartementen ook voor ouderen aantrekkelijk zijn. Ook biedt dit uitwerkingsplan de kans om op de locatie duurzame en kwalitatief goede woningen te bouwen.
Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten), gemeente Utrecht. Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.
Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.
De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten), gemeente Utrecht' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. In de beleidsregels zijn eisen opgenomen over de minimale omvang van woningen en is de verplichting opgenomen om de gevolgen van extra woningen of bewoners voor de bestaande situatie in beeld te brengen. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.
Plangebied
In regels die in samenhang met dit uitwerkingsplan gelezen moeten worden is een regeling opgenomen over woningvorming en omzetting. Dit is alleen onder voorwaarden en via een binnenplanse afwijking mogelijk.
Beleid tijdelijk verblijf (short stay)
Op 19 december 2019 is het beleid tijdelijk verblijf (short stay) door de gemeenteraad vastgesteld. Het aantal short stay-accomodaties in Utrecht is de laatste jaren gegroeid. Een toenemende mobiliteit van werknemers en internationale studenten zorgt voor een stijgende vraag naar deze accommodaties. De huisvesting van tijdelijke (internationale) werknemers of studenten mag echter niet ten koste gaan van de leefbaarheid en van de beschikbaarheid van voldoende permanente woonruimte voor verschillende doelgroepen in de stad. Om deze belangen op een goede manier te kunnen wegen zijn uitgangspunten opgesteld. Onder tijdelijk verblijf of short stay wordt verstaan: het bedrijfsmatig (met het oogmerk om winst te behalen) verstrekken van logies met een minimumperiode van twee weken tot 6 maanden met uitloop tot maximaal 12 maanden. Dit gebruik valt onder de bestemming hotel met aanduiding logies voor tijdelijk verblijf. Dit gebruik is niet toegestaan onder een woonbestemming. De regels voor het verlenen van vergunningen voor tijdelijk verblijf zijn vastgelegd in de Beleidsregels tijdelijk verblijf (short stay).
Plangebied
Het uitwerkingsplan maakt short stay niet juridisch-planologisch mogelijk.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van
Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.
Plangebied
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de stedelijke groenstructuur. In de huidige situatie is het gehele terrein verhard. Omdat er in de nieuwe situatie een grotendeels onverhard en groen binnenterrein ontstaat, levert deze ontwikkeling een bijdrage aan klimaatadaptatie en vergroening van het plangebied. Daarnaast verwijzen wij naar paragraaf 5.9.
Bomenbeleid Utrecht (2009) aangevuld september 2018
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Hierop is een aanvulling gedaan op 27 september 2018 voor een herplantplicht. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Plangebied
Er bevinden zich in het plangebied geen bomen. In de nieuwe situatie wordt er ten minste één boom toegevoegd aan de locatie. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 5.10.
Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.
Plangebied
De Utrechtse soortenlijst is bij het onderzoek betrokken. Hiervoor verwijzen wij naar paragraaf 5.9.
Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.
Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:
In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:
Plangebied
Het plangebied valt in het gebied 'de binnentuinen'. De maximale toegestane hoogte past binnen de hoogbouwvisie en de hoogte betreft een accent (tot twee maal de hoogte van de omringende bebouwing) binnen de binnentuin, maar blijft onder de 30 meter én is niet hoger dan 1,5 maal de gemiddelde omliggende bebouwing. De bouwhoogtes zijn hiermee passend binnen de Hoogbouwvisie.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.
De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:
Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:
Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open' en het deel langs de Oudenoord met 'stimulans'.
Open
Verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld is beide mogelijk, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:
Stimulans
De Berlagiaanse as als basisstructuur van de wijk, moet wat architectuur en uniciteit betreft gerespecteerd worden dan wel extra aandacht te krijgen.
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening opgesteld voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen is verwezen naar de verordening en is een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden ook zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel is geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Plangebied
In het uitwerkingsplan is ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. In paragraaf 5.12 van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.
Mobiliteitsplan 2040 (2021)
Het Mobiliteitsplan Utrecht 2040 (vastgesteld op 15 juli 2021) vervangt het mobiliteitsplan Slimme Routes, Slim Regelen, Slim Bestemmen (uit 2016). Met het Mobiliteitsplan blijven we prioriteit geven aan duurzame vormen van vervoer: lopen, fietsen, openbaar vervoer en deelmobiliteit om de groei van het autoverkeer in de stad te voorkomen, en met als belangrijkste uitgangspunten:
Plangebied
Nabij het plangebied ligt een bushalte met diverse buslijnen. Daarnaast worden in het plan 2 deelautoparkeerplaatsen aan de Stroomstraat toegevoegd. Er worden meer fietsparkeerplaatsen dan de fietsparkeernorm gemaakt, waardoor er minder autoparkeerplaatsen gerealiseerd hoeven te worden. Wanneer er bij een ontwikkeling in onder andere B1 of A2 gebied meer fietsparkeerplaatsen dan de fietsparkeernorm worden gerealiseerd, dan hoeven er minder autoparkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Hiermee draagt het plan bij aan het stimuleren van duurzame vormen van vervoer.
Nota Stallen en Parkeren (2013) en Addendum Nota parkeernormen fiets en auto
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad het addendum Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. Het addendum bevat een aantal algemene wijzigingen en wijzigingen voor bepaalde gebieden, de maatwerklocaties. De algemene wijzigingen hebben betrekking op de parkeernorm voor sociale- en middenhuurwoningen en juridische en technische wijzigingen.
Het addendum geeft alle locaties aan waar maatwerk voor geldt en geeft een nadere invulling aan mogelijke maatwerkoplossingen. Bij verschillende ontwikkelingen is het noodzakelijk om uit te gaan van een kleiner aantal parkeerplaatsen in het gebied dan op grond van de bijlage Nota Parkeernormen fiets en auto van de Nota Stallen en Parkeren mogelijk is. Op de lange termijn zal de Nota Parkeernormen hierop aangepast worden. Voor de korte termijn is het addendum op de Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. De locaties voor maatwerk zijn het centrumgebied (binnenstad en stationsgebied) en de grote werkgebieden buiten de binnenstad, te weten Papendorp, Oudenrijn, Rijnsweerd, Leidsche Rijn Centrum en de Uithof. Daarnaast zijn er acht binnenstedelijke ontwikkelgebieden aangewezen als maatwerklocatie: belastingkantoor, Kruisvaartkwartier, Merwedekanaalzone, Rotsoord, Tweede Daalsedijk, Veemarkt, Cartesiusdriehoek en Werkspoorkwartier.
De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. Met de beleidsregel parkeernormen fiets en beleidsregel parkeernormen auto, die 1 februari 2022 in werking zijn getreden, bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.
Plangebied
Voor deze ontwikkeling blijft de Nota Stallen en Parkeren 2013 en het Addendum Nota parkeernormen fiets en auto van 28 maart 2019 van toepassing. Dit blijkt uit de overgangsbepalingen (artikel 23 lid 1 sub e) van de beleidsregel parkeernormen auto 2021. Het plangebied ligt niet in een maatwerkgebied. Met het addendum wordt onder andere mogelijk gemaakt om voor sociale en middenhuurwoningen vanaf 55 m2 BVO per woning een aftrek van de totale parkeernorm tot maximaal 25% door te voeren. Bij de parkeerberekening is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In paragraaf 4.2 wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.
Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023
De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. In de nota is een gezonde leefomgeving één van de 7 speerpunten. De ambitie is een gezonde leefomgeving voor elke Utrechter die zo is ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen.
Gezond leven is gemakkelijk
De openbare ruimte wordt zo ontworpen dat deze voor iedereen bespeelbaar is en uitnodigt om te bewegen, te sporten, te verblijven en te ontmoeten. De voetganger en de fietser krijgen vaker voorrang dan de auto en krijgen meer ruimte. Het openbaar vervoer wordt een aantrekkelijk alternatief door betere bus-, tram- en treinverbindingen. Nieuwe woonwijken worden zo ontworpen dat de auto minder nodig is. Door voorzieningen dichtbij en door ontmoetingsplekken wordt ontmoeting gefaciliteerd. Dit draagt bij aan de sociale cohesie in de buurt. Er wordt toegewerkt naar een omgeving waar Utrechters gemakkelijk voedselkeuzes kunnen maken die gezond zijn voor mens, dier en milieu.
De druk op de gezondheid is zo laag mogelijk
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 motorvoertuigen per etmaal), met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, wordt onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen.
Er worden hogere lokale ambitiewaarden voor geluid gehanteerd dan de wettelijke grenswaarden namelijk 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen (dit is 5 dB lager dan de wettelijke grenswaarde). Ook worden stille plekken beschermd. In dit licht worden geen horecavoorzieningen toegestaan in stille hofjes en rustige woonstraten.
Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Nieuwe wegen, woningen en kantoren leiden niet tot een hogere druk op gezondheid door bijvoorbeeld een slechtere lucht- of geluidskwaliteit. Als dat toch zo is, dan compenseren we de extra druk door aanvullende maatregelen zoals een geluidsluwe zijde en extra groen.
Mensen voelen zich prettig
Een evenwichtige balans tussen wonen, werken en recreëren is belangrijk voor een gezonde leefomgeving. Zo is er ruimte voor groen, water en is er ruimte om te spelen, te ontmoeten en te bewegen. Dit betekent ook dat er voldoende ruimte is om te recreëren in de buurt. Er zijn voldoende (maatschappelijke) voorzieningen en er is aandacht voor diversiteit in functies van de openbare ruimte. De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen, en voor de biodiversiteit in de stad. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, zorgen voor verkoeling, zijn belangrijk als recreatieve (ontmoetings-) ruimte en absorberen geluid. Straten, pleinen, binnenterreinen, daken en gevels worden zo groen mogelijk ingericht volgens het 'groen tenzij' principe. Elke Utrechter heeft de mogelijkheid om vanuit zijn woning een prettig ommetje te maken, want dat nodigt mensen uit tot meer bewegen en draagt bij aan ontmoeten.
Plangebied
In paragraaf 5.15 is op het gezond stedelijk leven ingegaan. In paragraaf 5.4 is ingegaan op de geluidssituatie en in paragraaf 5.7 is ingegaan op de luchtkwaliteit in het plangebied.
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota
Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017–2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebied specifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebied specifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebied specifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
Ten aanzien van de bodemkwaliteit bestaat geen belemmering voor de toekomstige bestemming. In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op het thema bodem.
Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college
bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en pro-actieve rol bij de overgang naar duurzame energie.
In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, welke een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:
Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:
Plangebied
De ontwikkeling voldoet aan de BENG eisen van het Bouwbesluit. De daken worden voorzien van zonnepanelen.
Visie op de warmtevoorziening (2017), Transitievisie Warmte (2021) en Regionale
Energiestrategie (2021)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.
In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd en worden gemeenten verplicht om een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) op te stellen. De gemeente Utrecht heeft in 2021 een tweedelige Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) vastgesteld. Deel 1 van de TVW bevat de strategie en visie over hoe de bestaande huizen en gebouwen in Utrecht geleidelijk, buurt-voor-buurt, over kunnen gaan naar nieuwe vormen van verwarmen en koken. Hierin is ook vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge-temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden.
Deel II van de Transitievisie Warmte geeft aan wanneer en in welke buurten we aan de slag gaan met de voorbereidingen om aardgasvrij te worden.
In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen, hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt en welke duurzame warmtebronnen gebruikt kunnen worden om buurten aardgasvrij te maken. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd.
Plangebied
De woningen worden op stadswarmte aangesloten en voldoen hierbij aan wettelijke eisen en de gemeentelijke prestatieafspraken. Desondanks heeft het aansluiten van de nieuwbouw op Eneco's hoge temperatuur gemeentelijk gezien niet de voorkeur, omdat we deze schaarse warmte willen reserveren voor de warmtetransitie van de bestaande en met name monumentale bouw. Een bodemenergie-systeem is volgens de ontwikkelaar niet haalbaar vanwege de kleine plot en de geldende dieptebeperking van maximaal 50 meter in de gemeente Utrecht.
Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.
De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.
De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:
Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.
Plangebied
Geluid vormt geen belemmering om dit uitwerkingsplan vast te stellen. In paragraaf 5.4 komt het aspect uitgebreid aan de orde.
Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.
Plangebied
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling. In paragraaf 5.5 wordt dit thema nader besproken.
Het plan past binnen de uitgangspunten van het rijks- en provinciale beleid en de gemeentelijke omgevingsvisie. Het uitwerkingsplan is ook in lijn met sectorale gemeentelijke nota's die van belang zijn voor dit gebied op het vlak van wonen, verkeer, parkeren, gezondheid, bodem, natuur, groen, water en duurzaamheid.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de wijk en het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.
Pijlsweerd was van oudsher een gebied met veel hoveniers en kwekers. In de 20e eeuw is het gebied bij de stad Utrecht ingelijfd. De wijk bestond uit een mengeling van woningen en kleinschalige bedrijvigheid. De bebouwing is op basis van zowel oude als nieuwe patronen (bijvoorbeeld de as Nijenoord-Oudenoord van Berlage) tot stand gekomen. Het gaat om gesloten en half open bouwblokken (vooroorlogse coöperatiewoningen) en oude herenhuizen. Logischerwijs is de oudste bebouwing gelegen in het gebied tegen de stadsrand, langs de Vecht en de Amsterdamsestraatweg. In de loop van de tijd heeft er veel sloop-nieuwbouw plaatsgevonden.
In het weefsel van de wijk is de Oudenoord een bijzondere straat met een royale breedte en aan weerszijden gebouwen die de straat begeleiden. De Oudenoord maakt deel uit van de grote structuuras in Utrecht Noordwest: de As van Berlage. Deze verbindt de binnenstad met de wijken Pijlsweerd, Ondiep en Zuilen en loopt door tot Maarssen.
De panden van de Oudenoord 330–370 staan op een markante plek. Ze maken deel uit van de westelijke straatwand van de Oudenoord, in de nabijheid van de binnenstad. Gebouwen A t/m D zijn aaneengesloten panden. Gebouw B is hierbinnen een verbijzondering. De voormalige verzekeringsbank staat in de zuidelijke zichtlijn van de Oudenoord, en kromt mee met de bocht in de straat. Dat maakt het pand tot een verbijzondering in de straatwand. De kavel E op de hoek Oudenoord-Stroomstraat-Otterstraat is al lange tijd in gebruik als particuliere parkeerlocatie voor de panden Oudenoord 330 tot 370. Gebouwen A tot en met D staan in dezelfde rooilijn. Gebouw A bevindt zich in de Stroomstraat, gebouw B vormt met haar gebogen voorgevel de hoek tussen Stroomstraat en de Oudenoord, gebouw C sluit daar op aan langs de Oudenoord en gebouw D sluit daar weer op aan en gaat de hoek om langs de Tuinbouwstraat. De hoogte van de bebouwing wisselt van drie hoge verdiepingen boven een souterrain (gebouw A, ongeveer 12 meter hoog ten opzichte van het maaiveld) tot de drie verdiepingen op een souterrain met een steile kap van gebouw C. Gebouwen B en C zijn gemeentelijke monumenten.
De woningen die in het verlengde van het parkeerterrein aan de Otterstraat staan, zijn in de periode 1903-1915 gebouwd. De woningen gelegen aan de Stroomstraat zijn in 1996 gebouwd.
De kavels en gebouwen nader aangeduid met de letters A-E
Op dit moment is kavel E een particulier parkeerterrein behorende bij de panden Oudenoord 330-370. Het parkeerterrein bevat 60 parkeerplekken en wordt ontsloten op de Stroomstraat. Op het terrein bevindt zich daarnaast een transformatorhuisje (in eigendom bij Stedin) met als adres Stroomstraat 8.
De ontwikkellocatie met in het noorden het transformatorhuisje
Zoals hiervoor omschreven is de Oudenoord een bijzondere straat met een ruime breedte en kloeke panden die de weg begeleiden. Het plangebied van dit uitwerkingsplan vormt hierop een uitzondering. Omdat de locatie sinds lange tijd heeft dienstgedaan als parkeerplaats voor de panden Oudenoord 330-370 (bouwdelen A, B, C en D) is de plek altijd onbebouwd gebleven.
Ontwikkelaar BPD transformeert de panden A, B, C en D naar onder meer woongebouwen, een hotel en shortstay-woningen. Die transformatie is voor de gemeente aanleiding om het parkeerterrein van kavel E bij de ontwikkeling te betrekken. Het verzoek van de gemeente was, om door middel van een woongebouw, de zo kenmerkende straatwand van de Oudenoord te helen en op deze manier ook extra (sociale huur) woningen toe te voegen aan de wijk Noordwest.
Op de locatie van het huidige parkeerterrein komen 52 sociale huurwoningen. Het gaat om 44 woningen tot 55 m2 brutovloeroppervlak en 8 woningen van 55-80 m2 brutovloeroppervlak (gemeten achter de voordeur). De sociale huurwoningen komen in het beheer van Woonin (voorheen Mitros). Daarnaast blijft het bestaande tranformatiehuisje behouden (Stroomstraat 8). Een wijktrafo maakt onderdeel uit van het bouwplan en wordt in de bebouwing geïntegreerd.
Het gebouw heeft, in plattegrond, de vorm van een haak. Het appartementengebouw sluit met vijf bouwlagen aan de Oudenoordzijde aan op de andere gebouwen die de straat begeleiden. Het gebouw loopt door in de Stroomstraat. Om daar een goede aansluiting te maken met de bestaande eengezinswoningen, is het volume daar met vier bouwlagen lager. Aan de achterzijde maak het haakvormige gebouw ruimte voor een binnenterrein. Hier is ruimte voor een groene verblijfsplek. Fietsparkeerplaatsen worden in het hoofdvolume opgenomen. Aan de Stroomstraat komt, via een poort, de ontsluiting naar het binnenterrein.
Het plangebied heeft een uit te werken wonen bestemming gekregen in bestemmingsplan 'Actualisering diverse gebieden'. Hierdoor behoort het ruimtelijk tot de mogelijkheden om hier bebouwing te realiseren in aansluiting op de omliggende bebouwing en stedenbouwkundige structuur. Het is ruimtelijk gewenst dat aan de Oudenoord een aaneengesloten stedelijk front wordt gerealiseerd.
Op basis van de uitwerkingsregels van bestemmingsplan 'Actualisering diverse gebieden' mogen de hoofdgebouwen aan de zijde van de Stroomstraat een maximale bouwhoogte hebben van 12 meter en de hoofdgebouwen aan de Oudenoord mogen een maximale bouwhoogte hebben van 15 meter. Bestemmingsplan 'Actualisering diverse gebieden' voorziet daarnaast in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid om deze hoogtes met maximaal 10% te verhogen.
Kader
Het is van belang dat de bestaande wegen de verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling zonder problemen kunnen afwikkelen.
Plangebied
Het plangebied ligt aan de weg Oudenoord (50 km/uur) en de zijstraten Stroomstraat en Otterstraat (beide 30 km/uur). Nabij het plangebied ligt een bushalte met diverse buslijnen. De locatie ligt op korte afstand van de binnenstad van Utrecht en van het Centraal Station.
Bouwdeel A t/m D (inclusief bijbehorend parkeerterrein met 60 parkeerplaatsen waarop deze ontwikkeling voorzien is) had toen het nog als kantoorfunctie werd gebruikt een maximale verkeersgeneratie van 562 verkeersbewegingen. De nieuwe functies die in de bouwdelen A t/m E zijn voorzien, hebben een maximale verkeersgeneratie van 480 verkeersbewegingen. Dit betekent dat de op de basis van de CROW normen berekende verkeersgeneratie in de nieuwe situatie afneemt (zie ook bijlage 1).
Conclusie
Vanuit verkeersoogpunt bestaan er voor de ontwikkeling geen belemmeringen.
Alleen een stukje aan de noordoostzijde van het plangebied is in eigendom van de gemeente Utrecht en is openbare ruimte (dit is nu grotendeels als stoep ingericht). Dit deel heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen.
Kader
Elke bouwontwikkeling kent een bepaalde parkeerbehoefte die berekend moet worden. Daarbij is de Nota Stallen en Parkeren, vastgesteld op 22 maart 2013 door de gemeenteraad, inclusief het addendum Nota parkeernota fiets en auto dat door de gemeenteraad op 28 maart 2019 is vastgesteld, leidend. De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. Met de beleidsregel parkeernormen fiets 2021 en beleidsregel parkeernormen auto 2021, die 1 februari 2022 in werking zijn getreden, bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor deze ontwikkeling blijft de Nota Stallen en Parkeren 2013 en het Addendum Nota parkeernormen fiets en auto van 28 maart 2019 van toepassing. Dit blijkt uit de overgangsbepalingen (artikel 23 lid 1 onder e) van de beleidsregel parkeernormen auto 2021.
In de nota staan normen voor het bepalen van het aantal auto- en fietsparkeerplaatsen per gebruiksfunctie in een bepaalde zone. De locatie van bouwdeel E ligt in zone A2, het stedelijk gebied dat grotendeels binnen de snelwegen ligt, de overige bouwdelen A t/m D liggen in zone B1.
Bij sloop/nieuwbouw en functiewijziging wordt bij de berekening van de parkeereis rekening gehouden met de parkeervraag van de bestaande (legale) situatie, het zogenaamde 'rechtens verkregen niveau'. Dat betekent dat eerst de parkeervraag van de meest recente legale functies wordt bepaald volgens de maximale parkeernorm. Deze parkeervraag mag vervolgens worden afgetrokken van de parkeereis van de nieuwe situatie volgens de minimumnorm, zodat alleen het verschil aan parkeerplaatsen nog moet worden gerealiseerd.
Plangebied
Rechtens verkregen niveau
De huidige parkeerfaciliteiten op bouwdeel E worden door de functies die in de bouwdelen A t/m D zitten gebruikt. Daarom is er een gezamenlijke parkeerbalans voor de bouwdelen A t/m E gemaakt. In de parkeerbalans (zie hieronder en bijlage 2) staan de relevante gegevens voor het totale bouwproject met de bouwdelen A t/m E. Deze berekening laat zien wat het rechtens verkregen niveau is van de bouwdelen A t/m E. De conclusie is dat van de nieuwe parkeereis 51,72 parkeerplaatsen afgetrokken mogen worden.
Parkeerbalans voor de bouwdelen A t/m E
Parkeerbehoefte
Uit de parkeerbalans blijkt dat er voor alle functies die in de bouwdelen A t/m E komen een parkeerbehoefte ontstaat van 90,43 parkeerplaatsen. Op eigen terrein worden 29 parkeerplaatsen gerealiseerd voor de bouwdelen A t/m D. Op het binnenterrein van bouwdeel E komen geen parkeerplaatsen, omdat hier meer belang wordt gehecht aan het vergroenen van het binnenterrein dan het realiseren van 3 parkeerplaatsen. Dit is mogelijk omdat er nog ruimte is binnen het 'rechtens verkregen niveau'. De nieuwe bewoners komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning voor straatparkeren in de buurt.
Maatwerk sociale huur
Voor alle sociale- en middenhuurwoningen vanaf 55 m2 BVO is per woning een aftrek mogelijk op de totale parkeernorm (bewoners- en bezoekersdeel) tot maximaal 25%. Dit maatwerk wordt voor dit project toegepast en zorgt voor een reductie van 3,11 parkeerplaatsen.
Afwijking fietsparkeren
Fietsparkeren wordt voor de woningen inpandig gerealiseerd. De fietsparkeerruimte moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. De fietsenstalling moet voor alle woningen gemakkelijk bereikbaar en toegankelijk zijn en wordt gerealiseerd op het maaiveld. Voor het complex wordt een gemeenschappelijke fietsenstalling gerealiseerd.
Wanneer er bij een ontwikkeling in onder andere B1 of A2 gebied meer fietsparkeerplaatsen dan de fietsparkeernorm worden gerealiseerd, dan hoeven er minder autoparkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Hierbij geldt dat voor elke autoparkeerplaats minder anderhalve fietsparkeerplaats meer gerealiseerd moet worden. Dit is voor 10% van de parkeereis mogelijk, in dit geval 9,04 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er 14 extra fietsparkeerplekken moeten komen. Er worden 4 extra fietsparkeerplekken gerealiseerd in de gemeenschappelijke berging voor bouwdeel E. De overige 10 extra fietsparkeerplaatsen worden zeer waarschijnlijk gerealiseerd in bouwdeel D (waar de bewoners van bouwdelen A en D hun auto's parkeren). Hiervoor is een omgevingsvergunning aangevraagd (deze 10 fietsparkeerplekken kunnen ook in een ander bouwdeel van de ontwikkeling waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend gerealiseerd worden).
Afwijking deelauto
Daarnaast worden in het plan 2 openbare deelautoparkeerplaatsen aan de Stroomstraat toegevoegd. Door het toepassen van die 2 deelautoparkeerplaatsen kunnen er in de totale parkeerbehoefte 6 parkeerplaatsen vervallen (en komen er 8 minder op het binnenterrein van bouwdeel E, omdat de deelautoparkeerplaatsen in het openbaar gebied komen). Vanwege het 'rechtens verkregen niveau' en uit de uitgevoerde parkeerdrukmeting blijkt dat hiervoor ruimte is in het openbaar gebied. Doordat de deelautoplekken in het openbaar gebied komen, kan de buurt hier ook gebruik van maken.
Valetparking
Voor het hotel en de short stay wordt valetparking aangeboden, waardoor de auto's op afstand (bijvoorbeeld in een parkeergarage in de nabijheid van de locatie) worden geparkeerd. Hierdoor worden in de parkeerbalans 12 parkeerplaatsen in mindering gebracht.
Parkeerdrukmeting
De parkeerbalans voldoet aan het parkeerbeleid. Ten opzichte van het berekende 'rechtens verkregen niveau' komen er in de nieuwe situatie in de openbare ruimte meer parkeerplaatsen vrij. Aangezien er in de buurt zorgen zijn voor een toename van de parkeerdruk, is er door Goudappel Coffeng een parkeerdrukmeting uitgevoerd (zie bijlage 3). Deze parkeerdrukmeting laat zien dat in de omgeving op de telmomenten nog voldoende capaciteit voorhanden was. Uit de parkeerdrukmeting blijkt dat er een restcapaciteit is van 33 parkeerplaatsen op een werkdagavond.
Conclusie
Voor het totale gebied (bouwdelen A t/m E) wordt voldaan aan de parkeereis. Na aftrek van sociale huur, fietsparkeren, valetparking en deelauto's blijven er voor de bouwdelen A t/m E nog 31 parkeerplaatsen over die in de openbare ruimte opgelost worden. Dit zorgt er voor dat er (ten opzichte van het rechtens verkregen niveau) een restgedeelte van 20 parkeerplaatsen in de openbare ruimte overblijft. Toekomstige bewoners hebben geen recht op een parkeervergunning.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.
Plangebied
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen. Het plan blijft onder deze drempelwaarde en overschrijdt deze niet. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet echter ook in 'overige gevallen' bekeken worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling neemt de gemeente een besluit om voor het project wel of geen mer-procedure te volgen voor het project voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is de conclusie dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 24 maart 2022 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen.
De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 4. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 5.
Conclusie
De ontwikkeling veroorzaakt geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.
Kader
De gemeente Utrecht streeft naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook moet worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving en andere gevoelige functies, of dat omgekeerd de milieubelastende activiteiten, waaronder bedrijvigheid, wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen en andere gevoelige functies in de directe nabijheid. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies.
De Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) heeft een veel gebruikte systematiek ontwikkeld om wonen en werken in elkaars nabijheid te kunnen realiseren. In 'Bedrijven en Milieuzonering' worden afstanden tussen bedrijven en woningen gehanteerd. De aan te houden afstand is afhankelijk van het karakter van de woonwijk: rustig of druk (aangeduid met de term 'gemengd gebied') en de zwaarte van de milieucategorie. In een rustige woonwijk wordt een grotere afstand tot bedrijven gehanteerd en in een drukke woonwijk een kleinere afstand.
Daarnaast kent de VNG een systematiek voor functiemenging. Daarin accepteren we een sterkere menging van wonen en werken voor bedrijven die ook op korte afstand (soms zelfs aanpandig) geen hoog geluidniveau hoeven te veroorzaken. In de lijst van 'bedrijven -functiemenging' worden dus geen richtafstanden gehanteerd. In plaats daarvan zijn bedrijven gecategoriseerd in categorie A, B en C. De lichtste categorie A-bedrijven kunnen aanpandig aan woningen worden gesitueerd. B-bedrijven dienen bouwkundig gescheiden te zijn en voor de categorie C geldt dat deze een dusdanig verkeersaantrekkende werking kunnen hebben dat deze alleen aan een verkeerskundig geschikte ontsluitingsweg moeten liggen.
Plangebied
Voor dit plan is een notitie opgesteld zie bijlage 6. Er is nagegaan welke relevante bedrijven in de directe omgeving eventueel een milieubelastende invloed zouden kunnen hebben. Aangezien in de beheersverordening die voor de percelen om het huidige parkeerterrein heen geldt, is uitgegaan van de systematiek van functiemenging, wordt dat hier ook toegepast. In de beheersverordening zijn geen categorie C-bedrijven toegestaan. Uit de inventarisatie blijkt dat in de directe omgeving alleen A- en B-bedrijven (niet aanpandig aan de planlocatie) zijn gelegen. Het toevoegen van woningen op de locatie, vormt daarmee geen probleem. Ten aanzien van het transformatiehuisje, een gesloten gebouw met een ventilatie op het dak, komen de nieuwe woningen niet dichterbij dan de bestaande woningen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de bedrijvigheid in en om het plangebied niet tot onevenredige hinder zal leiden en dat omgekeerd de woningbouw geen belemmering zal zijn voor de uitvoering van bedrijfsmatige activiteiten.
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A). Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. Het beleid kent alleen voorwaarden voor woningen en niet voor een school. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
Plangebied
Bouwdeel E omvat nieuwbouw op het huidige parkeerterrein op de hoek Oudenoord-Stroomstraat-Otterstraat met sociale huurwoningen. In het kader van de beoogde ontwikkelingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om het plan te toetsen aan de wettelijke eisen van de Wet geluidhinder, het lokale geluidbeleid en te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit akoestisch onderzoek is toegevoegd in bijlage 7.
Het plangebied ligt binnen de vanuit de Wet geluidhinder relevante geluidszones van de David van Mollemstraat en Oudenoord. Daarnaast ligt het plangebied in de nabijheid van meerdere 30 km/uur wegen, deze wegen hebben formeel gezien geen zone. In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen wel inzichtelijk gemaakt.
Uit het geluidsonderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden door de Oudenoord. Voor deze bron is er een hogere waarde van 62 dB nodig. Hiermee wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. Bij de verdere uitwerking van het bouwplan zijn de aanvullende randvoorwaarden bij het verlenen van de ontheffing, zoals luwe gevels in acht genomen.
Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geluid bezien geen belemmeringen voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied. Voor dit plan wordt parallel aan de ruimtelijke procedure een hogere waarde procedure doorlopen.
Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in uitwerkingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.
De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; voor transport over wegen, spoorwegen en vaarwegen). Het Bevt geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. In het Bevt staan twee soorten risico's beschreven waarop normen en richtlijnen van toepassing zijn. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Naast risiconormeringen kent het Bevt tevens een extra afstandsbepaling, het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied. Voor bebouwing binnen deze zone gelden extra bouwkundige eisen.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR=10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevt verplicht ertoe dat bij bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen, waarbij nieuwe bestemmingen worden toegelaten, het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.
Plangebied
Het plan beschrijft de realisatie van woningen. Woningen zijn zogenaamde kwetsbare objecten. Er is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (zie bijlage 8). In deze quickscan zijn de risicobronnen in de omgeving van het plangebied geïnventariseerd en is beoordeeld wat vanuit het oogpunt van externe veiligheid de relevantie is van deze risicobronnen voor het plangebied. Voor de Oudenoord is alleen het transport van gevaarlijke stoffen over het doorgaande spoor (Breukelen–Betuweroute) relevant. Er zijn in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen of inrichtingen aanwezig die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn voor de locatie. De afstand tot dit spoortraject is circa 500 meter. Geconcludeerd wordt dat het plaatsgebonden risico van dit transport geen beperkingen oplegt voor het plangebied. Ook wordt geconcludeerd dat het plan op deze afstand niet bijdraagt aan de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. Aanvullend onderzoek naar de hoogte van het groepsrisico is daarom niet nodig. Wanneer zich een incident voordoet waarbij schadelijke of giftige stoffen vrijkomen zal in de meeste gevallen worden geadviseerd om ramen en deuren te sluiten. De afsluiter van de mechanische ventilatie moet in het geval van een dreigende ramp goed bereikbaar zijn zodat personen kunnen schuilen.
Conclusie
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Het risico van dit transport legt geen beperkingen op voor de realisatie van het plan.
Kader
In het plangebied worden bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Daarom moet een onderzoek naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten worden uitgevoerd.
Plangebied
Voor het plangebied is een vooronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9). In de voor dit vooronderzoek geraadpleegde literatuur- en archiefgegevens, zijn geen feitelijke indicaties voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten binnen het plangebied aangetroffen. De werkzaamheden kunnen daarom zonder aanvullend onderzoek of opsporingsproces worden uitgevoerd.
Conclusie
Ontplofbare oorlogsresten vormen dan ook geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door vooral verkeer, maar - naar mate het verkeer schoner wordt - ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn, samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging.
In artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening moet houden met de effecten op de luchtkwaliteit. De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor een aantal stoffen. Deze zijn in het algemeen strenger dan de in de wet Milieubeheer gehanteerde grenswaarden.
Sinds 2017 wordt overal in Utrecht voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor gezonde lucht. Deze WHO-advieswaarden zijn bedoeld om de gezondheid te beschermen. Deze zijn voor fijnstof strenger dan de grenswaarden van de EU. De WHO stelt zelfs dat er géén veilige concentratie is aan te geven voor fijnstof; op grond van haalbaarheid heeft zij daarom een gezondheids-kundige advieswaarde vastgesteld voor PM10 en PM2,5.
WHO-advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5
In 2015 heeft de gemeente Utrecht een motie aangenomen waarin de gemeente zich als doel stelt om in de toekomst (2030) naast de wettelijke grenswaarden ook te voldoen aan de WHO-advieswaarden uit 2005 voor fijnstof. Deze advieswaarden (WHO 2005) zijn strenger dan de wettelijke grenswaarden voor PM10 (20 µg/m³) en voor PM2,5 (10 µg/m³). Deze motie is uitgewerkt in het Raadsbesluit 'Utrecht kiest voor gezonde lucht - luchtkwaliteitsbeleid en uitvoeringsprogramma' van december 2020, waarin is vastgelegd om toe te werken naar de WHO-advieswaarden-2005, die expliciet zijn benoemd in de samenvatting bij het Raadsbesluit.
Op 22 september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide opgesteld, die (beduidend) lager liggen dan de WHO-advieswaarden uit 2005. Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin rijksoverheid, provincies en gemeenten samenwerken aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.
Plangebied
Op de locatie is momenteel een parkeerterrein gesitueerd, waar met het uitwerkingsplan 52 sociale huurwoningen worden gesitueerd. De locatie maakt onderdeel uit van het plan Oudenoord 330–370, waarvoor door BPD een transformatie wordt voorbereid van kantoren (deels sloop en nieuwbouw) naar woningen, een hotel en shortstay.
Uit het onderzoek (zie bijlage 10) blijkt dat in de toekomstige situatie de parkeerdruk voor het totale plan (Oudenoord 330-370 inclusief de herontwikkeling van het parkeerterrein) afneemt ten opzichte van de huidige situatie. Geconcludeerd wordt dat de verkeersaantrekkende werking in de toekomstige situatie lager zal zijn dan in de huidige situatie, waardoor voldaan wordt aan het gestelde in artikel 5.16 lid 1 onder b van de Wet milieubeheer. In het onderzoek zijn daarnaast de berekende concentraties op een rekenpunt (15538346) langs de Oudenoord in kaart gebracht voor de jaren 2020 en 2030. Deze concentraties zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
De luchtkwaliteit voldoet in de omgeving van het plangebied ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. In 2020 wordt niet voldaan aan de WHO-advieswaarden voor PM10 en PM2,5. In 2030 wordt wel voldaan aan de WHO-advieswaarden voor PM10 en ook voor PM2,5.
Door de gemeente Utrecht is in december 2020 een aanvullend luchtmaatregelpakket “Utrecht kiest voor gezonde lucht” vastgesteld, waarmee een versnelling in het behalen van de WHO-advieswaarden wordt nagestreefd. Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin eveneens maatregelen zijn opgenomen voor lokale bronnen om versneld de luchtkwaliteit te verbeteren en in 2030 een gezondheidswinst van 50% te realiseren t.o.v. 2016. Deze maatregelen zijn nog niet verwerkt in de NSL-monitoringstool 2020, maar zullen worden meegenomen in de NSL-monitoringstool 2021. De verwachting is dat met deze maatregelen in en rond het plangebied eerder dan 2030 zal worden voldaan aan de WHO-advieswaarden in 2030 voor zowel PM2,5 als PM10.
Conclusie
Er zijn geen juridische belemmeringen voor de vaststelling van het uitwerkingsplan hoek Oudenoord–Stroomstraat-Otterstraat, omdat voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer en het plan Niet In Betekenende Mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Ook zal in 2030 voldaan worden aan de WHO-advieswaarden voor fijnstof.
Kader
Bij een uitwerkingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor nieuwbouw moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plangebied
Het gebied ligt al ruim 1,5 eeuw binnen de bebouwde kom van Utrecht. Uit het verkennend bodem en asbestonderzoek en het nader afperkend onderzoek (zie bijlage 11) blijkt dat de grond licht tot matig verontreinigd is met zware metalen en PAK. Plaatselijk, aan de oostzijde van het perceel, is vanaf 0,85 meter -mv een sterk verhoogd gehalte aan lood gemeten. Omdat de verontreiniging zich niet in de actuele contactzone bevindt, vormt ze geen belemmering voor de realisatie van het plan. De overige grond voldoet aan bodemfunctieklasse “industrie”. Op basis van de Nota bodembeheer 2017-2027 moet bij grondverzet rekening gehouden worden met de toepassingseis woonkwaliteit.
Het gebied ligt in de dynamische zone van het Gebiedsplan Gebiedsgericht Grondwaterbeheer. Dit betekent dat bij bouwbemalingen, grondwateronttrekkingen en voor de aanpak of verplaatsing van grondwaterverontreiniging de gebiedsgerichte aanpak van toepassing is en dat aansluiting gezocht kan worden bij het Gebiedsplan. Binnen de dynamische zone geldt een dieptebeperking voor het doorboren van de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket op een diepte van circa 50 meter. Bodemenergiesystemen mogen alleen aangelegd worden in het eerste watervoerend pakket.
Ondergrond
De ondergrond biedt kansen voor duurzame energie (bodemenergie), waterberging (klimaatadaptatie), ruimte voor groen en ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen, parkeerkelders). Bij plannen voor benutting van de ondergrond wordt geadviseerd het ondergronds ruimtegebruik mee te nemen in het planontwerp, zodat meervoudig ondergronds gebruik geen belemmering of nadelige beïnvloeding op elkaar heeft.
Conclusie
Op basis van de beschikbare bodemonderzoeksgegevens blijkt de bodem op locatie licht tot matig verontreinigd te zijn met metalen en PAK. Op het oostelijk deel van de locatie is, vanaf een diepte van 0,85 meter -mv, een sterke, bodemverontreiniging met lood aanwezig. De omvang van de verontreiniging is groter dan 25 m3 en daarmee is het een geval van ernstige bodemverontreiniging. Graafwerkzaamheden in deze laag zijn een sanerende handeling. Ten aanzien van de bodemkwaliteit bestaat geen belemmering voor de toekomstige bestemming.
Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een uitwerkingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast kunnen regels gelden op grond van de Interim Omgevingsverordening.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een uitwerkingsplan moet er worden onderzocht:
Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.
Utrechtse soortenlijst
Naast de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming, geldt binnen de gemeente de Utrechtse soortenlijst. Hierin staan kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn opgenomen. De algemene bescherming van deze soorten op grond van de voormalige Flora en faunawet is met het in werking treden van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 vervallen. De Utrechtse Soortenlijst is onderdeel van de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.
Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).
Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (artikel 7.2a Wet milieubeheer (Wm)).
Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar uitwerkingsplannen aan moeten voldoen.
Algemene zorgplicht
Ten slotte geldt de zorgplicht van artikel 1.11 Wet natuurbescherming: een ieder neemt voldoende zorg in acht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Als het toch noodzakelijk is om handelingen uit te voeren, dan moet zoveel als redelijkerwijs mogelijk geprobeerd worden om negatieve effecten te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Daarom moet iemand die een bepaalde handeling wil verrichten zich vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige flora en fauna, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van zijn handelen. De zorgplicht dient mede als vangnet voor de bescherming van soorten, waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt.
Om een juiste invulling te kunnen geven aan de zorgplicht is de Leidraad werken met beschermde flora en fauna van de gemeente Utrecht van toepassing. Voor aanvang van de werkzaamheden moet een ecologisch werkprotocol worden opgesteld door een deskundige.
Plangebied
Beschermde dier- en plantsoorten
Er is een QuickScan naar beschermde soorten uitgevoerd op 10-07-2017 (zie bijlage 13) voor Oudenoord 330-370 en deze is op 21-01-2021 aangevuld met een veldbezoek aan het parkeerterrein, zie hiervoor bijlage 14). Hierin komt het volgende naar voren:
Planten
Er zijn geen groeiplaatsen van wettelijk beschermde planten in het plangebied aangetroffen.
Vogels
Nesten van jaarrond beschermde vogelsoorten roofvogels, uilen en huismussen kunnen door het ontbreken van een geschikte habitat worden uitgesloten. Voor de Wet natuurbescherming zijn echter alle bewoonde vogelnesten beschermd, ongeacht het tijdstip van het jaar en ongeacht de zeldzaamheid van de soort.
Meerdere algemene broedvogels zijn waargenomen in en rondom het plangebied. Vogelsoorten zoals kauw, ekster, merel, houtduif en koolmees kunnen gebruik maken van het parkeerterrein en de directe omgeving. Het parkeerterrein is door de aanwezige verharding ongeschikt als nestlocatie voor bijvoorbeeld grondbroeders. Ook ontbreken bomen of struweel waar vogels gebruik van kunnen maken.
Het complex Oudenoord 330-370 is echter wel geschikt voor verblijfplaatsen van gierzwaluwen. Deze zijn ook nabij het plangebied waargenomen.
Daarnaast is van belang dat er afhankelijk van het tijdstip waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd rekening gehouden wordt met broedende vogels (met name de merel, mezen en kauw). Er mogen geen verstorende werkzaamheden uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen (indicatief van half maart tot half juli). Nestplaatsen moeten vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt zijn.
Vleermuizen
Bomen in en direct rond het plangebied zijn geïnventariseerd op aanwezige gaten, kieren of loshangend schors waar boombewonende vleermuizen gebruik van kunnen maken voor hun verblijfplaats. Deze zijn in het plangebied niet aangetroffen. Op basis daarvan kunnen verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen worden uitgesloten.
Op het parkeerterrein is geen bebouwing en zijn geen bomen aanwezig waar vleermuizen gebruik van kunnen maken. Ook is het terrein ongeschikt als foerageergebied voor vleermuizen doordat beplanting en groene structuren ontbreken. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk
Grondgebonden zoogdieren
Doordat in het plangebied enig groen en in de nabijheid onverharde delen voorkomen, kan het plangebied en de nabije omgeving onderdeel uitmaken van het leefgebied van grondgebonden zoogdieren waaronder de egel en algemene (spits) muizensoorten. Hiervoor geldt een proviniale ontheffing. De egel komt voor op de Utrechtse soortenlijst. Daarom verwachten wij dat bij de ontwikkeling hier rekening mee wordt gehouden door het binnenterrein natuurinclusief te ontwikkelen, door de aanplant van gemengde hagen en klimplanten. Daarnaast door het aanbrengen van borders en groene onverharde ruimte op straatniveau. Egels houden zich schuil in de buurt van gebouwen en via struikjes en randjes.
Beschermde gebieden
Er is getoetst in hoeverre de in het uitwerkingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen beschermde gebieden beïnvloedt of daar negatieve effecten op heeft.
Natura 2000
De biodiversiteit (soortenrijkdom) in Europa gaat achteruit. Om deze te beschermen zijn in Nederland ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen met een Europese beschermingsstatus. Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied, de Oostelijke Vechtplassen, is op circa 5 km afstand tot het plangebied gelegen.
Bij een uitwerkingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt of de beoogde ontwikkeling effecten heeft op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden (zie hiervoor bijlage 4). Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden (Natura 2000).
De herontwikkeling wordt gasloos gerealiseerd, zodat er alleen emissies zijn te verwachten door het verkeer. Voor de gebruiksfase wordt geconcludeerd dat door de afname van het verkeer voor de gehele ontwikkeling aan de Oudenoord 330-370 kan worden uitgesloten dat er in enig Natura 2000-gebied een significante verslechtering van de stikstofdepositie zal optreden. Ook uit de stikstofdepositie berekening voor de gebruiksfase komt een stikstofdepositie van 0,00 mol/hectare/per jaar (zie bijlage 18). De stikstofdepositie van de (tijdelijke) bouwfase komt ook uit op 0,00 mol/hectare/per jaar (zie bijlage 18). Er zijn vanuit de Wet natuurbescherming daarom geen belemmeringen voor de vaststelling van het uitwerkingsplan hoek Oudenoord-Stroomstraat–Otterstraat.
Natuur Netwerk Nederland (NNN)
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Directe effecten of het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing.
Stedelijke Groenstructuur
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de stedelijke groenstructuur. Wel ligt het aan de Oudenoord, waar we de ambitie hebben om de hoofdbomenstructuur met aanliggend groen te verbeteren (zie het bomenbeleid).
Daarnaast wordt verwezen naar de bomenparagraaf in 5.10.
Uitsnede van bomenstructuurkaart, waar de Oudenoord wordt aangemerkt als 'Stedelijke lijnen -
Parkway'
Diervriendelijk bouwen en groen
Met “diervriendelijk” bouwen wordt de biodiversiteit van de stad vergroot. Richtlijn hierbij is één verblijfplaats voor gierzwaluw, huismus of gewone dwergvleermuis per huishouden. De definitieve locatie van de verblijfsplaatsen en afwijkingen moeten in overleg met een ecoloog van de gemeente worden bepaald. De provincie heeft een ontheffing verleend voor de realisatie van een vleermuiswand aan bouwdeel D. Deze wand is voldoende voor de gehele ontwikkeling (bouwdelen A t/m E).
Het binnenterrein, wat nu een geheel geasfalteerd parkeerterrein is, zal grotendeels als groene zone worden ingericht.
Conclusie
Natuurbescherming vormt geen belemmering om dit uitwerkingsplan vast te stellen.
Kader
Op grond van de gemeentelijke Nota bomenbeleid moeten ruimtelijke plannen voorzien zijn van een bomenparagraaf.
Plangebied
In de bestaande situatie staan er op het parkeerterrein geen bomen; het terrein is geheel verhard. Na de herontwikkeling wordt er aan het plangebied minimaal één boom op het binnenterrein toegevoegd.
Conclusie
In de bestaande situatie staan er geen bomen binnen het plangebied. In de nieuwe situatie wordt minimaal één boom op het binnenterrein toegevoegd.
Kader
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Plangebied
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater.
Peilgebied
Het plangebied ligt in het peilgebied Utrecht en Kromme Rijn (UKR_001) met een flexibel peil van minimaal 0,51 m NAP en maximaal 1,32 m NAP. Ter hoogte van het plangebied is het gemiddelde peil +0,55 m NAP.
Plangebied binnen peilgebied (bron: peilbesluit Utrecht Kromme Rijn HDSR)
Grondwater
1e watervoerend pakket
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1e WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren.
De gemiddelde, langjarige stijghoogte van het 1e WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (09-10-2012).
Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde stijghoogten en seizoens-variatie verondersteld:
De grondwaterstroming in het plangebied is van zuidoost naar noordwest/noord en varieert in natte perioden.
Freatisch pakket
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren.
Drooglegging en ontwateringsdiepte
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om grondwateroverlast te voorkomen, juist bij de toepassing van een kelder. Daarnaast is de verwachting dat in de toekomst grondwaterstanden in de zomer soms te ver kunnen gaan uitzakken met droogteschade tot gevolg. Het vasthouden van regenwater voor nuttig gebruik, zoals voor groen, is ook daarom van belang.
De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, moet volgens de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m te zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), moet volgens de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen. De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied is +1,80 m NAP – 0,25 m (GHG) = +1,55 m. Deze voldoet in de huidige situatie ruim aan de gestelde norm.
Gemiddelde hoge grondwaterstand GHG (bron: Isohypsenkaart gemeente Utrecht)
Riolering
In de Otterstraat, Stroomstraat en Oudenoord liggen gemengde stelsels (zie figuur 6), waarop vuilwater aangesloten kan worden. Het advies is, om in de Stroomstraat of Otterstraat een huisaansluiting te realiseren.
Het hemelwater dient gescheiden aangeboden te worden. Het hemelwater moet zoveel als mogelijk afgekoppeld worden en infiltreren in de bodem. Extra berging kan gecreëerd worden door groene daken toepassen op gebouwen of ondergronds met infiltratieriolering. Overtollig regenwater dat niet geborgen en geïnfiltreerd kan worden mag aangesloten worden op het gemengde stelsel.
Voor installatietechnische eisen voor leidingwerk binnen het perceel geldt het Bouwbesluit en de voorschriften in de Omgevingsvergunning voor de Wabo activiteit Bouw. In de aanvraag om Omgevingsvergunning moet het leidingplan voor riolering en hemelwater tot en met de grens van het terrein of erf zijn uitgewerkt. Voorschriften en instructies voor het aan (laten) sluiten op openbare voorzieningen voor de inzameling, transport of verwerking van afvalwater worden gesteld in de Omgevingsvergunning. Onder meer worden voorschriften aan plaats, aanlegdiepte en diameter van leidingwerk ter plaatse van de grens van het erf in de omgevingsvergunning gesteld wanneer sprake is van aansluiting op openbare riolering en afvalwater die op riolering kan en mag worden gebracht.
Voor de afvoer of verwerking van huishoudelijk afvalwater, eventueel bedrijfsafvalwater, en hemelwater gelden de op de activiteit betrekking hebbende algemene lozingsregels van het Activiteitenbesluit Milieubeheer, het Besluit Lozen Afvalwater Huishoudens of het Besluit Lozen Buiten Inrichtingen.
Riolering in en rondom de ontwikkeling (bron: RIOB gemeente Utrecht)
Wateropgave
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde watercompensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn op grond van de Keur bij een verhardingstoename van meer dan 500 m2 maatregelen vereist (dit is de ondergrens voor watercompensatie binnen de bebouwde kom).
In de huidige situatie is het gehele plangebied verhard. In de toekomstige situatie zal het verhard oppervlak afnemen. Doordat de verharding afneemt, hoeven er inzake de KEUR geen compensatiemaatregelen uitgevoerd te worden.
Klimaat adaptief inrichten
Wel moet de voorgenomen ontwikkeling "klimaat adaptief" worden ingericht. Een combinatie van groen, water, slimme kavelinrichting en ontwerp van de toekomstige gebouwen kan ingezet worden om wateroverlast en calamiteiten in de toekomst te voorkomen. Het gebied moet zo ingericht worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt.
Het waterschap en de gemeente stellen hier de volgende eisen aan:
Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) worden toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp. Materialen moet voorzien zijn van een Nederlands Komo keurmerk.
Klimaatadaptatie en klimaatstresstest
Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en om hier aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en water robuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
De gemeente Utrecht heeft samen met 9 andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal, maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Daarom wordt geappelleerd aan een duurzame manier van bouwen waar klimaatadaptie een onderdeel van is. Groene daken en vertraagt afvoeren maken hier een onderdeel van uit.
Het waterschap en de gemeente Utrecht hebben de klimaatstresstest uitgevoerd. Uit de neerslag beelden (zie onderstaande afbeelding) blijkt dat zowel de Stroomstraat, het huidige parkeerterrein en de Otterstraat gevoelig zijn voor wateroverlast. Bijvoorbeeld de 80 mm in één uur bui' geeft voor de Stroomstraat 10 cm wateroverlast, voor delen van het parkeerterrein 30 cm wateroverlast en in de Otterstraat 10-30 cm wateroverlast.
Resultaten 80 mm bui in plangebied.
Het plangebied krijgt dezelfde maaiveldhoogte als het omliggende gebied. Door toevoeging van groen in de plint en door een aangepaste inrichting van de binnenplaats en door het water zoveel als mogelijk binnen het plangebied te bergen, kan de wateroverlast juist afnemen. Bijvoorbeeld door extra oppervlakkige waterberging of infiltratievoorzieningen te creëren, zodat het water de tijd krijgt te infiltreren. Dit vraagt om maatwerk bij de uitwerking. De openbare ruimte en de gebouwen moeten daarom klimaatbestendig worden aangelegd. Ze zijn bestand tegen een warmer klimaat en de bijbehorende grotere weersextremen.
Conclusie
De voorgenomen toekomstige ontwikkeling heeft geen negatief effect op de waterhuishouding. Wel is belangrijk dat het terrein zoveel als mogelijk klimaatadaptief wordt ingericht. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden.
Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Verordening en uitwerkingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan en uitwerkingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Plangebied
Het plangebied Oudenoord bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met hoge archeologische verwachting (geel). Dit betekent dat bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm archeologievergunningsplichtig zijn. Deze hoge verwachting is gebaseerd op de ligging van een restgeul en de kans op historische bewoningsresten.
Conclusie
Voor het bouwplan is mogelijk een archeologievergunning nodig.
Kader
Voor de realisatie van een bouwplan is relevant of er kabels en leidingen in de grond aanwezig zijn waarmee rekening gehouden moet worden en die eventueel in een uitwerkingsplan beschermd moeten worden.
Plangebied
Binnen het plangebied liggen, vanwege het transformatiehuisje binnen het plangebied, kabels van Stedin. Daarnaast liggen langs de randen van de bouwplot diverse kabels (hoofdzakelijk telecom) en een waterleiding. Hier moet de ontwikkelaar rekening mee houden. Deze objecten kunnen nadelig beïnvloed worden door het aanbrengen van fundaties.
Conclusie
Er bestaan geen belemmeringen voor kabels en leidingen voor deze ontwikkeling.
Kader
In het kader van de kwaliteit van de leefomgeving wordt door de gemeente in ruimtelijke plannen aandacht gevraagd voor de aspecten zon en schaduw en sociale veiligheid.
Plangebied
Sociale veiligheid
Door het omvormen van een parkeerterrein naar woningbouw zal de sociale veiligheid verbeteren. Aan de overkant van de Oudenoord staan panden die met name overdag worden gebruikt. Door het toevoegen van woningen is hier meer zicht op.
Bezonning
Voor het bouwplan is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlagen 17 en 16). Het bouwplan waar de bezonningsstudie betrekking op heeft, heeft de maten waarvoor de omgevingsvergunning is ingediend. Dit betekent dat het gebouw een bouwhoogte aan de Oudenoord zijde heeft van 15,56 meter en heel plaatselijk (ophoging) van 16,4 meter en van 12,6 meter aan de Stroomstraat zijde (dit is iets hoger dan dit uitwerkingsplan zonder meer toelaat en dit is mogelijk met de maximaal 10% afwijkingsmogelijkheid van het moederplan). Qua bezonning ligt de bebouwing ten opzichte van de woningen aan de Otterstraat en Stroomstraat vrij gunstig. Wanneer de zon in het zuiden, zuidwesten of westen staat is er voor de woningen aan de Otterstraat en Stroomstraat geen sprake van schaduwwerking afkomstig van het bouwplan. Wanneer de zon (in de ochtend) in het oosten staat is er bij één perceel aan de Otterstraat een nihil verschil. In de feitelijke situatie is er zeer waarschijnlijk geen verschil, doordat er een hogere erfafscheiding met daarop/overheen beplanting is aangebracht, dan waar in de bezonningsstudie vanuit is gegaan (een erfafscheiding van 1,8 meter hoog).
Conclusie
De aspecten sociale veiligheid en bezonning vormen geen belemmering voor het vaststellen van dit uitwerkingsplan.
Kader
In paragraaf 2.3.2.2.6 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').
Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.
Plangebied
Bij de ontwikkeling hoek Oudenoord-Otterstraat-Stroomstraat wordt op verschillende wijzen gestreefd naar een gezonde leefomgeving. Samengevat gaat het om de volgende maatregelen:
Gezond leven is gemakkelijk
Naast dat er een lift aanwezig is in het gebouwen (conform het VN-verdrag handicap) is de trap ook gemakkelijk te gebruiken om zo bewegen te stimuleren. Daarnaast komt er in het gebouw veel ruimte voor fiets parkeren op maaiveldniveau. De fietsenberging is logisch gepositioneerd en goed toegankelijk. Hierdoor is het makkelijker om de fiets te pakken in vergelijking met de auto. Bovendien komen er slechts drie parkeerplaatsen beschikbaar voor de bewoners. Ook het openbaar vervoer is met de bushalte aan de Oudenoord dichtbij.
Druk op gezondheid zo laag mogelijk houden
De Oudenoord is een 50 km per uur weg, waar ook de bus over heen gaat. Dit zorgt voor flink wat geluidsbelasting op de gevel. In de toekomstige situatie is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hierdoor zal er ontheffing moeten worden aangevraagd en zijn er maatregelen aan de gevels nodig om het binnenniveau van 33 dB te halen en zo een goed woon- en leefklimaat te garanderen. In overeenstemming met het gemeentelijke geluid en gezondheidsbeleid krijgen alle woningen een geluidluwe zijde, waar minimaal één slaapvertrek aan is gesitueerd. Dit zorgt ervoor dat een deel van de grootste overlast (verstoring van de slaap) wordt voorkomen. Vanuit het oogpunt van kansengelijkheid wil je voor sociale huurwoningen iets extra's doen om zo een goed en gezond binnenmilieu te creëren. De luchtkwaliteit op deze plek is redelijk. De verkeersbewegingen blijven onder de 10.000 motorvoertuigen per etmaal. Ondanks dat komt er redelijk wat verkeer langs.
Mensen voelen zich prettig
De Oudenoord is in combinatie met de bebouwing nogal versteend. Het huidige parkeerterrein draagt niet bij aan de ambitie voor meer groen in Pijlsweerd. Het binnenterrein wordt flink vergroend, ook is er ruimte voor een gemeenschappelijke tuin. Dit zorgt voor ontmoeting tussen bewoners en kan bijdragen aan de sociale cohesie. Het toevoegen van woningen in dit gebied zorgt voor meer bewoners en meer ogen op straat. Dit kan bijdragen aan meer sociale veiligheid.
Conclusie
De conclusie is dat concrete maatregelen worden getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de missie van de gezonde stad. De ontwikkeling is in overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.
Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. Alle Utrechters, met en zonder beperking, moeten alle openbare gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.
Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.
Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Met ingang van 1 juli 2021 en 1 januari 2022 treedt een aantal wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 in werking. Er zijn dan nieuwe toegankelijkheidseisen voor bijvoorbeeld drempels bij hoofdingangen van nieuwe publiek toegankelijke gebouwen en alle toegangen bij nieuwbouwwoningen.
Plangebied
Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Iedereen kan vanaf de openbare weg bij de voordeur komen, een brief in de bus doen, aanbellen, binnengaan, in de woonkamer komen en bij het toilet. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe of verbouwde nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen.
Openbare ruimte
Het ontwerp biedt mensen met een lichamelijke, verstandelijke of langdurig psychische beperking de mogelijkheid om veilig deel te nemen aan het verkeer. De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking er uit de voeten kan. In de Kadernota openbare ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen, en het overbruggen daarvan.
Plangebied
In de nieuwbouw wordt op de volgende manieren rekening gehouden met de toegankelijkheid van minder validen:
Conclusie
In de nieuwbouw en bij de aanleg van het terrein wordt op verschillende manieren rekening gehouden met de toegankelijkheid van minder validen.
Kader
Energie
De gemeente stelt hoge duurzaamheidseisen aan de bebouwde omgeving met als doel een gezond stedelijk leven voor iedereen, nu en in de toekomst.
Het met de bewoners van Utrecht opgestelde Energieplan uit 2015 vormt de basis van het stedelijk energiebeleid. Voor nieuwbouw van woningen is hierin de verwachting uitgesproken dat deze energieneutraal zullen zijn.
Dat wil zeggen dat voor het gebouw gebonden energieverbruik geen fossiele energie wordt toegepast (dit is een hogere ambitie dan de voorwaarde binnen het Bouwbesluit, zijnde een BENG 2 waarde = 0 kWh/m2). In 2017 is De Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. Hierin wordt het streven naar energie neutrale nieuwbouw opnieuw benoemd en uitgewerkt. Utrecht stuurt op een transitie van de warmtevoorziening die duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar is en betrekt bij de afweging hierover de totale maatschappelijke kosten en baten. De gemeente stuurt aan op de ontwikkeling van open, duurzame lage-temperatuur warmtenetten, waardoor de mogelijkheden voor participatie en het inpassen van nieuwe duurzame energiebronnen worden verbeterd. In de prestatieafspraken 2021 -2025 tussen gemeente, Mitros en huurdersorganisaties van 1 december 2020, paragraaf 8.2. geeft Mitros aan zich te beperken tot de wettelijke vereisten uit het Bouwbesluit.
Circulaire economie
Utrecht wil in 2050 volledig circulair zijn en heeft als eerste stap in die richting op 5 november 2020 het Actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 in de raad vastgesteld. Circulair bouwen bij gebiedsontwikkeling en projecten vormt daarbij één van de vijf prioriteiten.
In de prestatieafspraken 2021 -2025 tussen gemeente, Mitros en huurdersorganisaties van 1 december 2020, paragrafen 8.10., 19, 20 en 21 geven partijen aan op welke wijze zij de bij de pilots opgedane kennis willen delen met, en opschalen binnen, de woningcorporaties.
Plangebied
De ontwikkelaar is voornemens om de appartementen aan te sluiten op het nabijgelegen hoge temperatuur stadswarmtenet. De beoogde energieprestatie voldoet minimaal aan die het Bouwbesluit voorschrijft. Plegt-Vos, die de woningen gaat bouwen, heeft een bouwsysteem dat vast als circulair aan te merken is. De woningen worden hierdoor zo demontabel mogelijk ontworpen.
Conclusie
De energieprestatie en kennisdeling circulair bouwen zijn in lijn met de landelijk wettelijke eisen en de gemeentelijke prestatieafspraken. Desondanks heeft het aansluiten van de nieuwbouw op Eneco's hoge temperatuur gemeentelijk gezien niet de voorkeur, omdat we deze schaarse warmte willen reserveren voor de warmtetransitie van de bestaande en met name monumentale bouw. Een bodemenergie-systeem is volgens de ontwikkelaar niet haalbaar vanwege de kleine plot en de geldende dieptebeperking van maximaal 50 meter in de gemeente Utrecht.
Uit dit hoofdstuk volgt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De gemeente heeft in deze een faciliterende rol en neemt niet deel aan de feitelijke ontwikkeling van het plangebied. De ontwikkeling geschiedt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De kosten verband houdend met het opstellen van de planologische maatregel, alsmede met de uitvoering ervan, komen dan ook voor rekening van de initiatiefnemer.
De kosten voor de uitwerking van het uitwerkingsplan worden door de leges afgedekt. Kosten in de planvorming zouden bij het moederplan verhaald moeten zijn. Toch zijn er ook voor het uitwerkingsplan nog additionele kosten door de gemeente gemaakt. Deze kosten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer door de gesloten anterieure overeenkomst. Ditzelfde geldt voor eventuele planschade.
De Wet ruimtelijke ordening verplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van de realisatie van een bouwplan, zoals benoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is en er geen wens bestaat tot nadere verankering van eisen ten aanzien van fasering en inrichting van de openbare ruimte. In dit geval is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De Provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben over het voorontwerp uitwerkingsplan. Stedin heeft geen reactie gegeven. Het HDSR vraagt de initiatiefnemer om het waterschap in het vervolgproces actief te blijven betrekken. Zij willen graag meedenken over de concrete invulling van inrichtingsvraagstukken, waaronder de aanleg van infiltratievoorzieningen.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare plannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening. Na vaststelling maakt het uitwerkingsplan onderdeel uit van het moederplan 'Actualisering diverse gebieden'.
De opzet van de regels is steeds gelijk:
Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.
In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.
Aan-huis-verbonden bedrijf
Een belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning (inclusief aanbouwen) en vrijstaande bijgebouwen met een maximum van 60 m². Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.
Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.
Artikel 2 Bedrijf - Nutsvoorziening
Het al bestaande transformatorhuisje met als adres Stroomstraat 8 heeft deze bestemming gekregen. De grotere nutsgebouwen, zoals gebouwen voor elektriciteitsvoorzieningen, gebouwen van de stadsverwarming en dergelijke worden in deze bestemming ondergebracht, inclusief de ontsluitingsverhardingen. Deze nutsgebouwen zijn groter dan de nutsgebouwtjes die op grond van de algemene afwijkingsregels kunnen worden toegelaten en zijn dan ook vanwege hun omvang apart bestemd op de verbeelding.
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
Het stukje gemeentegrond dat binnen het plangebied valt heeft deze bestemming gekregen. Hier bevindt zich nu grotendeels een stoep. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.
Deze bestemming is toegekend aan de te realiseren appartementen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden bedrijf. Binnen deze bestemming zijn ook voorzieningen voor het wonen toegestaan, zoals onder andere, een binnentuin, ontsluitingswegen en paden. Hierbij is van belang dat het op de verbeelding maximum aantal wooneenheden niet overschreden mag worden. Het gebouw moet van een platte afdekking worden voorzien.
Op een deel van de begane grond komt mogelijk geïntegreerd in het gebouw een wijktransformator. Deze locatie heeft de aanduiding 'nutsvoorziening' gekregen. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is een onderdoorgang zoals een poort toegestaan, zodat fietsers bij de in het gebouw geïntegreerde fietsenstalling kunnen komen. Daarnaast blijft hiermee het transformatorhuisje (met het adres Stroomstraat 8) bereikbaar voor onder andere onderhoud. De galerijen, gelegen aan het binnengebied, mogen maximaal 3 meter buiten het bouwvlak uitsteken.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen ter veiligstelling en bescherming van de archeologische waarde en verwachtingen. Door de daarin opgenomen specifieke gebruiksbepaling waarin wordt verwezen naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg is een handelen in strijd met het bestemmingsplan een strafbaar feit.
Artikel 7 Slotregel
In dit artikel is de naam van het uitwerkingsplan, de citeertitel, omschreven.
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:
De toegepaste Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend uitwerkingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het uitwerkingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan en uitwerkingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen.