direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Droogsestraat (ong.)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Buitengebied, Droogsestraat (ong.)" van de gemeente Heumen.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Droogsestraat te Malden is, tussen de woonpercelen Droogsestraat 8 en 12 een braakliggend terrein gesitueerd binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap en natuur'. De initiatiefnemer is voornemens om op deze locatie twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning te realiseren.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied Heumen 2009'', omdat binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap en natuur' reguliere woningbouw niet is toegestaan. De gemeente Heumen heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

Voorliggende bestemmingsplan bevat de toelichting en regels voor het realiseren van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning ter plaatse van de agrarische gronden aan de Droogsestraat te Malden.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0001.png"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Heumen, sectie G, nummer 5007. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 930 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ''Buitengebied Heumen 2009'', onherroepelijk vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 16 december 2010. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied zijn de gronden als 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' bestemd. Daarnaast omvat een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

Ter plaatse van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' zijn de gronden onder meer aangewezen voor:

  • a. de uitoefening van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. (glas)tuinbouw, fruit- en boomteelt niet is toegestaan op een afstand van minder dan 50 m van burgerwoningen;
    • 2. de agrarische bebouwing slechts in één laag mag worden gebruikt ten behoeve van het houden van dieren;
  • b. maximaal één bedrijfswoning per bedrijf dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
  • c. aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten en/of bed & breakfast in hoofd- en bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m² mag worden gebruikt;
    • 2. er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten;
    • 3. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu en de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving mag opleveren en geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving;
    • 4. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die in de regel worden uitgeoefend op een industrieterrein of bedrijventerrein;
    • 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
    • 6. er geen etalages en vitrines mogen zijn;
    • 7. er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers werkzaam mogen zijn;
    • 8. er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen mag worden;
    • 9. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer;
  • d. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. kamperen bij de boer;
  • g. paardenbakken binnen het bouwvlak:
  • h. voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak en de bestaande nutsvoorzieningen.

Leiding - Gas

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn de gronden onder meer aangewezen voor:

  • a. het beheer en onderhoud van de leiding;
  • b. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Conclusie

Voorliggend initiatief betreft het realiseren van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning ter plaatse van de agrarische gronden aan de Droogsestraat te Malden. Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied Heumen 2009'', omdat binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap en natuur' reguliere woningbouw niet is toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk. Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de gasleiding ten zuidoosten van het perceel.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. De navolgende afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving van het plangebied weer. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0004.png"

LUCHTFOTO PLANGEBIED EN WIJDERE OMGEVING

2.1 Ligging plangebied en bebouwing en functies directe omgeving

Het plangebied is gesitueerd aan de Droogsestraat ten noorden van de kern Malden in het buitengebied van de gemeente Heumen. Malden vormt samen Overasselt, Heumen en Nederasselt de gemeente Heumen.

Op de navolgende luchtfoto is de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving in beeld gebracht. Ter plaatse van het plangebied ligt de grond braak. De oost- zuid- en westkant van het plangebied grenst aan woningen. Aan de noordkant grenst het plangebied aan agrarische gronden.

In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen aanwezig. De woonfunctie is de voornaamste functie binnen de kern Malden. Rond 1900 bevond de bebouwing zich vooral aan de voornaamste linten van het dorp, waaronder de Rijksweg, Kerkweg en de toenmalige Dijk van Heumen. Ook rondom de Droogsestraat was begin twintigste eeuw al sprake van bebouwing. Daarna zijn de percelen tussen deze linten bebouwd en hebben de kern Malden gevormd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0005.png"

LUCHTFOTO PLANGEBIED EN DIRECTE OMGEVING

2.2 Ontsluiting

In de huidige situatie zijn er geen ontsluitingen van het plangebied op de Droogsestraat aanwezig. De Droogsestraat wordt ontsloten op de Hatertseweg en de Rijksweg en is één van de belangrijke uitvalswegen vanuit Malden richting Nijmegen. De Droogsestraat is binnen de bebouwde kom gelegen en kent een maximumsnelheid van 50 km/uur.

2.3 Groen en water

Het plangebied is in de huidige situatie voorzien van groen in de vorm van een braakliggend terrein met verspreide ongerepte beplanting. Rondom het plangebied is groen aanwezig in de vorm van bosschages en bomen. Aan de zuidkant is het plangebied begrenst door een forse haag, die het zicht richting de Droogsestraat onttrekt. Het plangebied is niet voorzien van oppervlaktewater.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Hierbij komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren en groen en water aan de orde. Onderstaande afbeelding geeft de indicatieve inrichtingsschets van de toekomstige situatie weer, tevens bijgevoegd als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0006.png"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS NIEUWE SITUATIE

3.1 Bebouwing en functies

Voorliggend plan betreft het realiseren van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning ter plaatse van de agrarische gronden aan de Droogsestraat te Malden. Het bestaande perceel G5007 zal voor voorliggend planvoornemen worden gesplitst in twee ruime woonkavels. De woningen worden gebouwd in de vorm van 1,5 bouwlaag met een kap.

Met het toevoegen van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning wordt het bestaande bebouwingslint versterkt en wordt het overwegend halfopen bebouwingsbeeld met individueel herkenbare panden in stand gehouden. Er is ter plaatse van dit perceel in de huidige situatie geen open landschap aanwezig door de hoge haag aan de straat en de bosschages ten noorden van het perceel. Het plan past dan ook binnen de stedenbouwkundige karakteristiek van de locatie. Ook in functionele zin is de toevoeging van twee woningen passend. De aangrenzende percelen hebben evenals de percelen aan de overzijde van de Droogsestraat een woonfunctie. Door de toevoeging van twee woningen wordt deze woonfunctie versterkt.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

Het realiseren van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning heeft invloed op de verkeersgeneratie. De publicatie "Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen" van het CROW bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Heumen wordt aangeduid als weinig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Heumen tot het buitengebied behoort.

Om de verkeersgeneratie te bepalen, zijn de twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning als 'koop, huis, twee-onder-een-kap' ingeschaald. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
koop, huis, twee-onder-een-kap   7,8 per woning   2 woningen   15,6  
      15,6  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie gemiddeld zorgt voor 17 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Gezien het feit dat onderhavig plangebied in de huidige situatie geen verkeersaantrekkende werking heeft, zorgt voorliggend planvoornemen voor een verkeersaantrekkende werking van 17 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De verkeersafwikkeling van de twee woningen kan via de Droogsestraat en omliggende straten zonder verkeerstechnische problemen plaatsvinden.

3.2.2 Ontsluiting

De twee woningen worden middels twee nieuwe 'individuele' ontsluitingen op de Droogsestraat ontsloten. De ene nieuwe ontsluiting leidt niet tot een verstoring van de doorstroming en verkeerstechnische problemen.

3.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Heumen heeft geen eigen parkeernota vastgesteld. Daarom is de publicatie "Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen" van het CROW gebruikt om de parkeerbehoefte als gevolg van de twee woningen in beeld te brengen. De publicatie van het CROW bevat kencijfers voor de parkeerbehoefte van diverse functies.

In de onderstaande tabel is de berekening van de parkeerbehoefte uiteengezet. Er is uitgegaan van de maximale kengetallen, waarbij de gemeente Heumen wordt aangeduid als weinig stedelijk gebied en waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Heumen tot het buitengebied behoort.

Onderdeel   Parkeerbehoefte   Aantal   Totaal  
koop, huis, twee-onder-een-kap   2,6 per woning   2 woningen   5,2  
      5,2  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat ten behoeve van de nieuwe situatie afgerond 6 parkeerplaatsen benodigd zijn. Het plangebied biedt voldoende ruimte om op het eigen terrein aan de gestelde parkeernormen te voldoen (zie bovenstaande afbeelding van de inrichtingsschets).

3.3 Groen en water

Voorliggend plan voorziet in groen in de vorm van een zelf in te richten voor- en achtertuin. Beide percelen worden omheind middels hagen. Aan de Droogsestraat wordt over een lengte van 37 m een lage beukenhaag tot 0,80 m hoog geplaatst. Tussen de percelen wordt over een lengte van 10 m een hoogte beukenhaag geplaatst. De bestaande bomen en haag aangrenzend aan de noordkant van het plangebied blijven behouden. Ook de bestaande hagen zijdelings van de twee percelen blijven behouden. Daarnaast wordt in het noordoosten (ter plaatse van B1) een nieuwe Winterlinde van 25-30 m geplaatst en wordt in in het zuidwesten (ter plaatse van B2) een Haagbeuk gerealiseerd met een hoogte van 30-35 m. Onderstaande afbeelding geeft het beplantingsplan van de toekomstige situatie weer, tevens bijgevoegd als bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0007.png"

BEPLANTINGSPLAN

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Voorliggend plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de woningen is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van een warmtepomp voor het verwarmen van de woning;
  • de woningen worden volgens het BENG-principe gebouwd.

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Voorliggend plan is klimaatbestendig:

  • het hemelwater wordt middels infiltratiekratten op eigen terrein geborgen;
  • slechts ter plaatse van de inrit en het terras wordt verharding geplaatst. De overige gronden worden als tuin ingericht. Op deze manier kan het hemelwater in de bodem infiltreren;
  • er wordt een aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren gerealiseerd. De tuin wordt onder andere zodanig ingericht met diverse planten;
  • er wordt groen aangelegd en bomen geplant ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • regionaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale omgevingsvisie

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, heeft de rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. In de NOVI wordt een toekomstbeeld geschetst van een Nederland:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. In totaal zijn er 21 nationale belangen geformuleerd. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeemverantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de mede overheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden hiervan zijn het:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit)
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

Analyse

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn met name het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte en de klimaatbestendigheid van belang. Verder geldt dat sprake is van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen zoals genoemd in het NOVI in het geding zijn.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisten opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Natuurnetwerk Nederland, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Analyse

Geen van de bovengenoemde belangen is bij de beoogde ontwikkeling in het geding. Het initiatief is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

Conclusie

Het initiatief voldoet aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Analyse

Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kap. Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie

Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied. De provincie probeert het fysieke aspect met het sociale aspect te combineren en zet hiermee onder meer in op duurzame verstedelijking.

Analyse

Met het realiseren van twee woningen wordt bijgedragen aan bovenstaande doelstellingen. Ter plaatse van een braakliggend terrein wordt een aantrekkelijke woon-en leefomgeving gerealiseerd, waarbij rekening wordt gehouden met bestaande structuren en de kwaliteit van de natuur, het water en het landschap. De ligging van het plangebied, aangrenzend aan de kern Malden met aan beide zijden van het plangebied en aan de overzijde van de Droogsestraat woonfuncties, maakt de locatie een aantrekkelijk vestigingsklimaat om te wonen. Met het toevoegen van twee woningen wordt tevens het bestaande bebouwingslint versterkt en wordt het overwegend halfopen bebouwingsbeeld met individueel herkenbare panden in stand gehouden.

Conclusie

Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerde versie per 21 december 2022) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en;
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Analyse

Het voorliggend initiatief is passend binnen het regionale woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.3.1). Voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden en regelgeving van de Omgevingsverordening Gelderland ten aanzien van het aspect wonen. Ter plaatse van het plangebied zijn geen specifieke aanduidingen opgenomen. Hiermee zijn de specifieke instructieregels, zoals genoemd in de Omgevingsverordening Gelderland niet van toepassing.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020-2030

De subregio Nijmegen en omstreken bestaat uit gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen. Belangrijke thema's uit de woonagenda zijn:

  • Versnellen van de woningbouw; streven om 16.000 woningen bouwen in de periode tot 2030, waarvan 12.000 in de eerste vijf jaar;
  • Afstemmen op de ontwikkelingen in de bestaande woningvoorraad en zorgen voor voldoende betaalbare woningen;
  • Duurzaam en toekomstbestendig bouwen en verbeteren
  • Aandacht voor de huisvesting van specifieke doelgroepen

In het regionale woningbouwprogramma is voor gemeente Heumen tot 2025 een woningbehoefte van 380 woningen opgenomen. Tot 2030 komen daar nog eens 110 woningen bij.

Analyse

Met het realiseren van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kap wordt bijgedragen aan de woningbehoefte binnen Heumen. Doordat de woningen gasloos worden gebouwd en er rekening wordt gehouden met de nieuwste duurzaamheidseisen, betreffen het duurzame en toekomstbestendige woningen.

Conclusie

Het plan past binnen de 'Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020-2030'.

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Structuurvisie Heumen 2025

Voor het grondgebied van de hele gemeente Heumen is op 13 februari 2014 de structuurvisie Heumen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt ten aanzien van de verschillende (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen een toekomstbeeld gegeven tot het jaar 2025. Deze structuurvisie vormt een toetsingskader voor ruimtelijke plannen.

Op het gebied van 'Wonen' is het streven van de gemeente erop gericht om het inwonertal constant te houden ten opzichte van het inwonertal op 1 januari 2010. Daarbij geldt dat dit voor de drie kleine kernen als doelstelling wordt gehanteerd in relatie tot het behouden van de leefbaarheid. Voor Malden is het een streven in relatie tot de beschikbare locaties en het behoud van de kwaliteit als groen dorp.

In kwalitatieve zin kent de gemeente Heumen een relatief eenzijdig opgebouwde woningvoorraad, bestaande uit met name grote eengezinswoningen (twee-onder-een-kap en vrijstaand). De huursector is er ten opzichte van omliggende gemeenten relatief klein. In Malden zijn veel voorzieningen aanwezig. Het woningbouwprogramma wordt gestuurd op basis van de kwaliteiten van een locatie en de lokale behoefte.

In de structuurvisie is een onderscheid gemaakt tussen 10 verschillende gebieden binnen de gemeente Heumen. Voor elk gebied wordt onder meer een omschrijving van gebied gegeven en wordt uitgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de ambities voor de gehele gemeente.

Analyse

De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de plankaart van de 'Structuurvisie Heumen 2025'. Het plangebied is middels de rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0008.png"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE

Het plangebied ligt binnen het gebied 'Landschapszone Malden - Noord'. Binnen dit gebied vormen natuur en landschap de belangrijkste kwaliteiten van het gebied en worden verder versterkt op basis van de gebiedseigen waarden en karakteristieken. De 'Landschapszone Malden-Noord' wordt aangemerkt als een gebied van kwaliteit.

Met de visie op de 'Landschapszone Malden-Noord' wordt invulling gegeven aan de landelijke en groene uitstraling van de gemeente. De 'Landschapszone Malden-Noord' wordt aangemerkt als een gebied van kwaliteit. Een welstandstoets in het kader van de omgevingsvergunning is hier noodzakelijk. Daarnaast draagt de visie bij aan de overgang van het stedelijk gebied van Nijmegen met het meer landelijke gebied van Malden en levert het een bijdrage aan het verweven van dorp en buitengebied met elkaar.

Met het realiseren van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kap ter plaatse van een braakliggend perceel wordt aangesloten bij de woningtypes (twee-onder-een-kap en vrijstaand) die overwegend in Heumen aanwezig zijn en wordt de leefbaarheid van de plek versterkt. Daarnaast wordt middels voorliggend initiatief het bestaande bebouwingslint versterkt en wordt het overwegend halfopen bebouwingsbeeld met individueel herkenbare panden in stand gehouden. Met voorliggend plan wordt hiermee invulling geven aan een landelijke en groene uitstraling en levert het een bijdrage aan de geleidelijke overgang van Malden en het buitengebied.

Conclusie

Het plan past binnen de 'Structuurvisie Heumen 2025'.

4.4.2 Woonvisie Heumen

De gemeente heeft op 1 november 2017 de 'Woonvisie Heumen' geformuleerd. Prettig wonen in een groene en landelijke gemeente is het uitgangspunt om een goed woonmilieu tot stand te brengen, dat bijdraagt aan een hoge kwaliteit van leven. De bestaande woningvoorraad is het vertrekpunt, nieuwbouw is een aanvulling hierop. Nieuwbouw is een kwalitatieve aanvulling op de bestaande voorraad en heeft een toekomstbestendige kwaliteit, waarbij inbreiding prevaleert boven uitbreiding. De woonontwikkelingen moeten de identiteit van de kernen versterken. Nieuwbouw moet zorgvuldig ingepast worden in de bestaande omgeving, vanwege de openheid en het groen in de gemeente. Een belangrijke aandachtpunt voor nieuwbouw is dat de woningen duurzaam zijn.

Voor de behoefteraming gaat de gemeente uit van de korte termijn van de provinciale prognoses, waarvoor in de (sub)regio afspraken zijn gemaakt. Op basis hiervan is er binnen de gemeente tot 2025 behoefte aan 380 woningen. Gezien de veranderde bevolkingsopbouw en huishoudingssamenstelling wonen mensen steeds vaker in kleine huishouden. Veel kleine huishoudens hebben traditionele woonwensen en willen een gezinswoning. Hierin wil de gemeente Heumen in de woningvoorraad voorzien.

Analyse

Met het realiseren van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kap ter plaatse van een braakliggend terrein, aangrenzend aan de kern Malden, wordt bijgedragen aan de woningbehoefte binnen Heumen. Doordat de woningen gasloos worden gebouwd en er rekening wordt gehouden met de nieuwste duurzaamheidseisen, betreffen het duurzame en toekomstbestendige woningen.

De ligging van het plangebied, aangrenzend aan de kern Malden met zijdelings van het plangebied en aan de overzijde van de Droogsestraat woonfuncties, maakt de locatie een aantrekkelijk vestigingsklimaat om te wonen. Met het toevoegen van twee woningen wordt tevens het bestaande bebouwingslint versterkt en wordt het overwegend halfopen bebouwingsbeeld met individueel herkenbare panden in stand gehouden.

Conclusie

Het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie.

4.4.3 Welstandsnota 2019

In de 'Welstandsnota 2019' is vastgelegd op welke wijze het welstandstoezicht in de gemeente Heumen is geregeld. Deze nota geeft de uitgangspunten voor wanneer een voorgenomen bouwwerk aan welstand wordt getoetst en bevat de criteria die in het geval van toetsing gelden. Het doel van de welstandnota is om de ruimtelijke kwaliteit te behouden en te versterken, aangezien een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving en de waarde van het onroerend goed verhoogt.

Analyse

Voorliggend plan betreft het realiseren van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning, aangrenzend aan de kern Heumen. Het plangebied behoort tot het gebied 'Landschapszone Malden-Noord'. Deze zone wordt aangemerkt als een gebied van kwaliteit. Een welstandstoets is hier noodzakelijk.

De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de kaart met gebiedstypes uit de welstandsnota. Voor elk gebiedstype gelden specifieke welstandscriteria. Het plangebied is middels rode omlijning aangeduid en ligt binnen het gebiedstype 'Boerenerven - (agrarisch) buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0009.png"

KAART MET WELSTANDSCRITERIA PER GEBIEDSTYPE

Voor het gebiedstype 'Boerenerven - (agrarisch) buitengebied' gelden de volgende welstandscriteria:

Plaatsing / situering

  • Nieuwbouw past qua plaatsing binnen het bestaande bebouwingspatroon.
  • In een lint blijft de openheid tussen twee hoofdgebouwen of bebouwingscomplexen bewaard.
  • Nieuwbouw wordt geplaatst binnen de uitersten van de bestaande rooilijnen langs het lint.
  • Er wordt aansluiting gezocht bij de (al dan niet historisch bepaalde) structuurlijnen in het landschap.
  • Specifiek voor agrarische bedrijven is de clustering van meerdere gebouwen (woonhuis, stallen, loodsen) op een bouwperceel. De positionering van deze gebouwen ten opzichte van elkaar heeft vaak een bedrijfsmatige achtergrond maar is ook uit een oogpunt van de beleving van het complex een belangrijk uitgangspunt. Woonhuizen en -boerderijen in het buitengebied dienen deze karakteristiek te respecteren.
  • Het hoofdgebouw staat vóór de agrarische bedrijfsgebouwen op het perceel gesitueerd.

Massavorm

  • De hoofdvorm bestaat uit een enkelvoudige bebouwingsmassa’s met een duidelijke kap.
  • Een bouwmassa kan zijn eigen karakteristiek hebben, maar moet wel passen bij de bouwmassa’s in de omgeving.
  • De bouwhoogte past in het landschap: woningen worden in 1 tot 1,5 bouwlaag met kap gebouwd.

Gevelopbouw en indeling

  • Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg dienen als voorgevel behandeld te worden.
  • De architectuur kan een eigentijdse interpretatie zijn van agrarische boerderijen.

Kleuren en materialen

  • De hoofdkleur en het overwegend materiaalgebruik zijn afgestemd op de karakteristiek van het landschap, waarbij het gebruik van gedekte kleuren en natuurlijke materialen voorop staan.
  • Daken zijn gedekt met (gebakken) pannen.
  • Gevels bestaan uit (rode/bruinrode) baksteen en/of donker gekleurd hout.

Voorliggend plan sluit aan bij de welstandscriteria wat betreft de plaatsing en situering, de massavorm en de gevelopbouw en indeling voldoet het initiatief aan de welstandscriteria. Ook de kleuren en materialen zullen passend zijn bij de omgeving. Bovendien betreft voorliggend initiatief geen boerderij, maar zullen twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kap worden gerealiseerd. Daarnaast wordt het definitieve architectonisch ontwerp bij de aanvraag van de omgevingsvergunning door de welstandscommissie getoetst aan de welstandsnota.

Conclusie

Het plan past binnen de 'Welstandsnota 2019'.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Kragten een vooronderzoek bodem conform NEN5725 uitgevoerd: rapport "Droogsestraat (ong.) te Malden: bodem vooronderzoek" (23 december 2022, HEU014). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

Kragten concludeert dat op basis van de resultaten van het bodem vooronderzoek dat binnen de onderzoekslocatie geen verhoogde gehalten worden verwacht die, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, een belemmering zijn voor de herziening van het bestemmingsplan.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is daarom geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Broekkant 90: tuincentrum   4624   2   30 m   190 m  
Droogsestraat 11-A: bloemist   47761   2   30 m   150 m  

Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

Quickscan externe veiligheid

Om de externe veiligheidsrisico's ten gevolge van activiteiten in de directe omgeving te inventariseren heeft Kragten een quickscan externe veiligheid uitgevoerd: rapport 'Quickscan Externe Veiligheid Droogsestraat te Malden (17 november 2022; HEU014). Het rapport is als bijlage 4 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat:

  • de Maascorridor op een afstand van circa 650 meter ten westen van het plangebied ligt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van stofcategorie toxische gassen (GT3) is gelegen. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Maascorridor (toxisch scenario) moeten worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
  • de rijksweg A73 (wegvakken G26) op een afstand van circa 1,5 kilometer ten zuidwesten van het plangebied ligt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van toxische gassen (GT4). De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) moeten worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
  • de provinciale weg N844 op een afstand van circa 210 meter ten oosten van het plangebied ligt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van brandbare gassen (GF3). De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (BLEVE scenario) moeten worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
  • het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een spoorweg waarover structureel gevaarlijke stoffen getransporteerd worden ligt. De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor vormen geen aandachtspunt. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
  • het plangebied binnen de 1% letaal grens van de buisleiding N-576-73 ligt. Op grond hiervan dient de hoogte van het groepsrisico middels een CAROLA-berekening bepaald te worden. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (fakkelbrandscenario) dient meegenomen te worden in een verantwoordingsrapportage.
  • het plangebied niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving ligt . De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.

Externe veiligheid buisleidingen
Uit de quickscan externe veiligheid komt naar voren dat het plangebied binnen de 1% letaalgrens van de buisleiding N-576-73 ligt. Op basis hiervan heeft Kragten de hoogte van het groepsrisico middels een CAROLA-berekening bepaald: rapport 'Externe veiligheid buisleidingen: Droogsestraat te Malden (16 november 2022; HEU014). Het rapport is als bijlage 5 bijgevoegd.

Op basis van de resultaten uit de rapportage blijkt dat voor de buisleiding zowel in de huidige als toekomstige situatie geen groepsrisico berekend wordt.

Wel dienen de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (fakkelbrandscenario) meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.

Verantwoording hoogte groepsrisico

Kragten een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico's: rapport: 'Verantwoording hoogte groepsrisico' (17 november 2022; HEU014). De rapportage is als bijlage 6 bijgevoegd.

Transport door buisleidingen

Zoals uit de Quickscan naar voren kwam ligt het plangebied binnen de letaliteitsafstand van hogedruk aardgasleiding N-576-73. Daarom is de hoogte van het groepsrisico van zowel de huidige als toekomstige situatie berekend. Uit de berekeningen blijkt dat de planvorming niet leidt tot een toename van de hoogte van het groepsrisico. Wel dienen de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (fakkelbrandscenario) meegenomen te worden in de beperkte verantwoording van het groepsrisico.

In de verantwoordingsparagraaf is voor het transport over de weg en het water en het transport door buisleidingen de situatie beoordeeld op de volgende aspecten:

  • a. Bestrijdbaarheid/beheersbaarheid
  • b. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen zijn getroffen om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten verplicht het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft de regionale brandweer/Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. Het advies van de regionale brandweer/ Veiligheidsregio gaat vooral over het groepsrisico en mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of de omvang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten. Het advies van de veiligheidsregio is als bijlage 7 opgenomen.

Op basis van de aangeleverde documenten voor het bestemmingsplan: Droogsestraat, Malden constateert de veiligheidsregio dat:

  • de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) zo spoedig mogelijk volgt;
  • voor het groepsrisico voldoende is ingegaan op de onderdelen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid;
  • de belemmeringenstrook reeds wordt vrijgehouden van bebouwing.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Om uit te sluiten of er al dan niet sprake is van inbreuk op de milieurechten van bestaande veehouderijen en of de planontwikkeling geen inbreuk veroorzaakt op de planologische geurruimte van de bestaande veehouderijen, heeft Kragten een Agrarisch geuronderzoek uitgevoerd: rapport: 'Agrarisch Geuronderzoek: woningbouwplan Droogsestraat te Malden' 4 november 2022; HEU014)). Tevens is in dit onderzoek onderzocht of ter plaatse van de planontwikkeling een voldoende woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd als gevolg van de voorgrond- en achtergrondgeurbelasting. Het rapport is als bijlage 8 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat:

  • de planontwikkeling geen inbreuk maakt op de milieurechten en planologische geurruimte van omliggende veehouderijen.
  • de berekende voorgrondgeurbelasting ten gevolge van de veehouderij aan de Jufferstraat 1 ter plaatse van het plangebied ten hoogste 0,1 OUE/m3 bedraagt. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondgeurbelasting conform de “Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij – Aanvulling: Bijlagen 6 en 7” te classificeren als 'zeer goed'.
  • de berekende achtergrondgeurbelasting ten hoogste 0,4 OUE/m3 ter plaatse het plangebied bedraagt. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondgeurbelasting conform de “Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij – Aanvulling: Bijlagen 6 en 7” te classificeren als 'zeer goed'.
  • conform de vuistregel 'dat de voorgrondgeurbelasting maatgevend is indien die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondgeurbelasting' in onderhavige situatie voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat de achtergrondgeurbelasting maatgevend is voor de planontwikkeling aan de Droogsestraat te Malden. Het woon- en leefklimaat als gevolg van de achtergrondgeurbelasting is te kwalificeren als 'zeer goed'.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Verkeerslawaai
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Droogsestraat en de Rijksweg N844 (buiten de bebouwde kom). Om de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen te onderzoeken heeft Kragten een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd: rapport 'Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai: Droogsestraat Malden' (15 december 2022; HEU014). Het rapport is als bijlage 9 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat:

  • ten gevolge van het wegverkeer op de Droogsestraat de geluidbelasting ten hoogste 59 dB bedraagt. De voorkeurswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde (63 dB) wordt wel gerespecteerd. Maatregelen zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren en/of zijn niet doelmatig.
  • de berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg (N844) ten hoogste 41 dB bedraagt. De voorkeurswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder wordt gerespecteerd.
  • in het kader van een goede ruimtelijke ordening de ongecorrigeerde cumulatieve geluidbelasting is berekend, de maximale ongecorrigeerde cumulatieve geluidbelasting 64 dB bedraagt. In het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt geadviseerd voor de berekening van de geluidwering van de gevel uit te gaan van deze gecumuleerde ongecorrigeerde geluidbelastingen.

Hogere waarde en bouwbesluit

Zoals beschreven wordt de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van het plangebied overschreden. Derhalve wordt voorgesteld een hogere grenswaardeprocedure te doorlopen. Op basis van de vastgestelde hogere waarden dient, bij aanvraag om Omgevingsvergunning, aangetoond te worden dat de karakteristieke geluidwering van de geluidbelaste gevels voldoet aan de vereisten uit het Bouwbesluit 2012.

In de regels is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd dat op basis van de geluidsbelastingen waarvoor een hogere waarde wordt verleend een geluidonderzoek noodzakelijk is, waarmee aangetoond wordt dat voldaan kan worden aan de binnenwaarde van maximaal 33 dB in geluidgevoelige vertrekken, tenzij middels akoestisch onderzoek, waarin nieuwe omstandigheden zoals reeds gerealiseerde (afschermende) bebouwing, geluidschermen en/of gewijzigde verkeersgegevens (waaronder wegdekverharding, intensiteiten) mag worden betrokken, aangetoond kan worden dat de geluidbelasting minder bedraagt dan de verleende ontheffingswaarden.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Voorliggend plan omvat de realisatie van twee woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse

Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen waar personen gedurende langere tijd verblijven. Er wordt opgemerkt dat de gronden binnen 50 meter rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Het schadelijke magneetveld (met jaargemiddelde magneetveld hoger dan 0,4 microtesla) strekt zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen waar kinderen gedurende langere tijd kunnen verblijven. Er is sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 1,5 kilometer. Er is geen nader onderzoek nodig naar de invloed op de gezondheid.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Voorliggend plangebied ligt, conform het vigerende bestemmingsplan, in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is normaliter niet noodzakelijk.

Desalniettemin heeft de gemeente Heumen in 2013 het rapport '' Actualisatie archeologische waarden- en verwachtingskaart en cultuurhistorische waardenkaart'' vastgesteld. Uit dit beleidsdocument volgt dat onderhavig plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'middelmatige verwachting' (zie onderstaande afbeelding). Binnen deze aanduiding geldt een vrijstelling voor bodemonderzoeken bij een maximale oppervlakte van 500 m² bij bodemverstoringen tot 40 centimeter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0010.png"

UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE VERWACHTINGSWAARDE

Op dit moment is het nog niet duidelijk hoe de exacte verschijningsvorm van de woningen (inclusief bijgebouwen) eruit gaat zien. Om de 'mogelijke' archeologische waarden te beschermen is voor het gehele plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart. Het plangebied is middels rode omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0011.png"

UITSNEDE PROVINCIALE WAARDENKAART

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle Tegenover het plangebied is een gemeentelijk monument gelegen. Het betreft een boerderij uit 1700 en heeft een woonfunctie. Met voorliggend plan wordt het gemeentelijke monument niet aangetast.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'St. Jansberg', ‘Rijntakken’ en ‘De Bruuk’. Deze bevinden zich op respectievelijk 6,5, 6,6 en 7,6 kilometer afstand van het plangebied. Het plangebied ligt op circa 92 meter afstand van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en maakt daar geen wezenlijk onderdeel van uit.

Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, is een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport 'Ecologische quickscan in het kader van de Wet Natuurbescherming: Droogsestraat, Malden' (3 januari 2023; 2022041V1). Het onderzoeksrapport is als bijlage 10 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat door de ingreep geen verslechtering optreedt van natuurdoelen in beschermde gebieden, waarmee negatieve effecten redelijkerwijs uitgesloten zijn.

Stikstofdepositie
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen.

Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen heeft Kragten een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de 'Handreiking Passende Beoordeling Stikstofaspecten Bestemmingsplannen'. Het onderzoeksrapport: 'Stikstofdepositie onderzoek: Droogsestraat (ong.) te Malden (15 december 2022; HEU014) is als bijlage 11 bijgevoegd.

Uit de uitgevoerde berekeningen van de aanlegfase en gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie geen relevante significante cumulatieve effecten zal veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten kunnen derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van de woningen.

Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport 'Ecologische quickscan in het kader van de Wet Natuurbescherming: Droogsestraat, Malden' (3 januari 2023; 2022041V1). Het onderzoeksrapport is als bijlage 10 bijgevoegd.

Uit de resultaten blijkt dat

  • ten aanzien van vleermuizen niet kan worden uitgesloten dat het schuurtje met de beregeningsinstallatie fungeert als paarverblijf voor gewone dwergvleermuis. Tevens fungeert de boomrijke, noordwestelijke grens van het plangebied mogelijk als vliegroute voor vleermuizen.
  • de aanwezigheid van winterverblijfplaatsen, kraamverblijfplaatsen, zomerverblijfplaatsen en essentieel foerageergebied van alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten kan in het plangebied redelijkerwijs worden uitgesloten, alsmede de aanwezigheid van paarverblijfplaatsen van alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten, met uitzondering van de gewone dwergvleermuis. Er dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis.
  • ten aanzien van de soortgroep vogels geldt dat de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelnesten redelijkerwijs kan worden uitgesloten, echter de aanwezigheid van nesten van algemeen voorkomende vogelsoorten van tuinen en parken kan niet geheel worden uitgesloten op grond van de aanwezigheid van een dicht begroeide laurierkershaag.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Binnen het plangebied bevinden geen beeldbepalende bomen. Desondanks blijkt uit artikel 6.5.1. van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Heumen 2009 dat het verboden is zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bodem en ander houtgewas, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben, te vellen en te rooien. Met voorliggende plan worden coniferen verwijderd. De aanvraag van een gemeentelijke kapvergunning (‘Omgevingsvergunning Kap’) is noodzakelijk.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan, mits:

  • een nader soortgericht onderzoek naar de aanwezigheid van paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis uitwijst dat deze niet aanwezig zijn in het gebied;
  • of als eventuele noodzakelijke mitigerende maatregelen zijn getroffen om de aanwezige beschermde diersoorten te beschermen.

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om deze zaken juridisch te borgen.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur van Waterschap Rivierenland neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen. Het beleid van Waterschap Rivierenland schrijft bij de afhandeling van regenwater de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' voor. Vasthouden van water (neerslag) in het gebied zelf verdient de voorkeur boven het bergen en uiteindelijk afvoeren van water. Dit beleid is opgenomen in de Keur van het waterschap. Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Er wordt gerekend met twee situaties, namelijk:

  • De eis van het Waterschap voor compensatie in een technische voorziening (bv. in wadi's of kratten) is dat er 66,4 mm neerslag per aangesloten m2 verhard oppervlak kan worden geborgen.
  • Bij compensatie in oppervlaktewater dient er 43,6 mm neerslag per m2 verhard oppervlak worden geborgen te worden, waarbij maximaal 1,5 l/s/ha op het watersysteem wordt geloosd.

Gemeente Heumen adviseert om te rekenen met de bergingseisen van het Waterschap Rivierenland, die veelal ook als toetsing van een waterparagraaf bij een bestemmingsplan worden gehanteerd.

5.3.3 Watersysteem

Om de waterhuishoudkundige situatie ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in beeld te brengen heeft Kragten een memo opgesteld waarin staat beschreven op welke wijze rekening gehouden wordt met de waterhuishoudkundige aspecten en met de wensen en voorwaarden van de waterbeheerder: memo "Watertoets" (24 juli 2023; HEU014). De memo is als bijlage 12 bijgevoegd.

5.3.3.1 Bodem

Bodemopbouw
Met behulp van de Bodematlas is het bodemtype van de ondiepe bodem in beeld gebracht. Het plangebied heeft de code “gcY30” wat inhoudt dat de bodem bestaat uit podzolgronden die bestaan uit grof zand met grind dat ondieper dan 40 cm begint. Dit bodemtype staat bekend om zijn goede waterdoorlatendheid. Aangezien de lokale bodem van het plangebied geroerd lijkt te zijn, kan niet met zekerheid vastgesteld worden of deze gronden daadwerkelijk aanwezig zijn in het plangebied.

Infiltratiecapaciteit
Kragten heeft binnen het plangebied een infiltratieonderzoek uit laten voeren. Uit de boringen van het infiltratieonderzoek komt naar voren dat de bovenste 40 cm van de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand dat sterk siltig en zwak humeus is. De volgende 30 cm – 40 cm bestaat uit matig fijn zand dat matig siltig is en zwak grindig. Dit gaat over in matig grof zand dat zwak siltig en matig grindig is tot circa 2,5 m onder maaiveld. Hierna zijn de boringen gestaakt vanwege het grind. Het infiltratieonderzoek staat verderop in deze notitie beschreven.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) bedraagt tussen de NAP + 7,9 m en 2,7 m – 3,1 m onder maaiveld.

Het plangebied ligt relatief dicht bij het Maas-Waal kanaal. In dit kanaal ligt een stuw bij Heumen. Deze stuw staat vrijwel altijd open, omdat de Maas bij Heumen op een constant waterpeil wordt gehouden door middel van de stuw bij Grave. Stuw Heumen gaat dicht bij een Maasstand van NAP +8,50 m.

15 juli 2023 heeft de Rijkswaterstaat in het kader van de Maaswerken het Maaspeil bij stuw Grave (stroomafwaarts van het plangebied) met 15 cm verhoogd om verdroging te voorkomen als gevolg van de verdieping van de Maas. Dit heeft invloed voor de grondwaterstanden, waarbij de invloed op de grondwaterstanden dichtbij de Maas het grootst zijn. Omdat het plangebied dusdanig ver van de Maas en het Maas-Waal kanaal ligt, en er bovendien nog een stuwpand van het Maas-Waal kanaal tussen ligt, gaan we er vanuit dat de 15 cm verhoging van het Maaspeil geen significante effecten op de grondwaterstand heeft ter plekke van dit projectgebied. Bovendien ligt de GHG dusdanig ver onder maaiveld dat er ruimte is voor infiltratievoorzieningen op de percelen. Ook bij een verhoging van de GHG van 15 cm is daar nog steeds ruimte voor.

Verder hebben de hoog water pieken van de Maas/ het kanaal ook invloed op de grondwaterstanden. Deze hoogwaterpieken komen ook voor in de peilbuizen die gebruikt zijn om de GHG vast te stellen. In de vastgestelde GHG zijn hoogwaterpieken dus wel meegenomen. Omdat het plangebied dusdanig ver van de Maas of het Maas-Waalkanaal ligt, komt kwel weinig voor in het plangebied. Dit wordt bevestigd door de klimaatatlas van Waterschap Rivierenland. Volgens de klimaatatlas van Waterschap Rivierenland is er binnen het plangebied geen kwel te verwachten tijdens T=10 hoogwater.Dit laat onderstaande afbeelding zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0012.png"

KWEL OP 10 JANUARI 2003 (T=10 HOOGTEWATER)

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

De nieuwe bebouwing heeft een verhard oppervlak van circa 250 m2. Verder is het terrein verhard met onder andere nieuwe parkeerplaatsen en wegen, en dit heeft een verhard oppervlak van circa 130 m2. Voorlopig wordt aangenomen dat circa 30% van de tuin verhard oppervlak zal krijgen. Dit heeft dan een verhard oppervlak van 170 m2. In totaal bedraagt het verharde oppervlak in de toekomstige situatie circa 550 m2. Op de navolgende afbeelding is het verhard oppervlak van de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0013.png"

TOEKOMSTIG VERHARD OPPERVLAK

5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Door de ontwikkeling is er een toename van verhard oppervlak van circa 550 m2. Omdat er geen watergangen van het Waterschap Rivierenland in de omgeving liggen, is het van belang om aan het beleid van Gemeente Heumen te voldoen. Zij geeft aan om te rekenen met de bergingseisen van het Waterschap. De eis van het Waterschap voor solitaire infiltratiesystemen is dat er 66,4 mm neerslag per aangesloten vierkante meter verhard oppervlak kan worden geborgen. Dit leidt tot een bergingsopgave van circa (550 * 0,0664 =) 37 m3. Op de navolgende afbeelding is een indicatie van het ruimtebeslag van de waterberging weergegeven.

Ondergrondse oplossingen zijn in de regel financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen zijn zelfs robuuster (minder foutgevoelig) en beter te onderhouden. Dit zorgt voor lagere kosten waardoor dit financieel aantrekkelijker is. Bovengrondse maatregelen nemen echter wel meer ruimte in op het maaiveld. In het ontwerp is genoeg ruimte voor bovengrondse berging.

Locaties voor bovengrondse waterberging zijn bijvoorbeeld in de achtertuinen. Wanneer beide wadi's van elk circa 36 m2 groot met 1,1 m verlaagd worden (ruim boven de GHG) en taluds hebben van 1:3 kan in elke wadi circa 20 m3 geborgen worden. In totaal is dit circa 40 m3.

Indien dit niet past in het ontwerp kan ingezet worden op andere manieren van berging zoals infiltratiekratten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpDroogsestraat-VA01_0014.png"

INDICATIE RUIMTEBESLAG WATERBERGING

5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Er wordt vanuit gegaan dat het water in de infiltratievoorzieningen voornamelijk via de wanden infiltreert. In de loop van de tijd gaat de bodem namelijk dicht zitten door bezinksel en afzettingen in de bodem van de voorziening. Uit het infiltratieonderzoek komt naar voren dat de horizontale doorlatendheid van de bodem ter plekke van het projectgebied goed tot zeer goed is. Voor infiltratievoorzieningen dient een minimale doorlatendheid van 1,4 m/d en een maximale doorlatendheid van 10,1 m/d aangehouden te worden. Wanneer dit wordt vermenigvuldigd met het wandoppervlak kan bepaald worden hoeveel water iedere voorziening minimaal en maximaal per dag door infiltratie kan afvoeren. Bij het bepalen van het wandoppervlak van de bovengrondse voorzieningen is rekening gehouden met taluds van 1:3. In de navolgende tabel is de afvoer van de bergingsvoorzieningen weergegeven.

Type   Inhoud [m3]   Omtrek [m]   Wandoppervlak [m2]   Minimale afvoer [m3/d]   Maximale afvoer [m3/d]  
Wadi 1   20   24   83   116   843  
Wadi 2   20   24   83   116   843  
Totaal   40   48   166   232   1.686  

Infiltratie zorgt er voor dat bij een volledige vulling van de wadi's er maximaal (40/212=) 0,1 dag water in de infiltratievoorzieningen staat. Aangezien deze berekening met de minimale doorlatendheid bepaald is, wordt er ingeschat dat deze leeglooptijd zelfs korter is. Hierom wordt er aangeraden om de volledige leegloop te laten verlopen via infiltratie.

Overstort-/escapemogelijkheid

Voor het geval de bergingsinhoud ter plaatse van de voorzieningen overbelast raakt (om welke reden dan ook) dient een overstortmogelijkheid (escape) te worden voorzien binnen het eigen perceel. Er mag geen overloop naar openbaar gebied (of buurpercelen) plaats vinden. Al het regenwater van het perceel moet op het eigen perceel worden opgevangen en daar infiltreren. Overloop moet op eigen perceel worden gerealiseerd om te voorkomen dat bij disfunctioneren van de particuliere voorziening of onvoldoende onderhoud, de gemeente alsnog water in ontvangst gaat nemen.

Bouwpeilen

De bouwpeilen van de woningen in de omgeving van het projectgebied liggen ook rond de NAP +11,0 m. Dit geeft aan dat de bouwpeilen zoals hierboven beschreven voldoende hoog zijn.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Droogsestraat geloosd worden.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht en in dit geval ook niet nodig, omdat de gemeente en grondeigenaren een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft nadrukkelijk contact gezocht met de omgeving en heeft de omgeving geïnformeerd over voorliggend initiatief. In bijlage 13 is in een chronologische volgorde beschreven op welke manier de omgeving betrokken is bij de planvorming.

6.3.2 Ter inzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor eenieder ter inzage gelegen in de periode tussen 11 oktober 2023 tot en met 22 november 2023. Er zijn tegen het ontwerpbestemmingsplan geen zienswijze ingediend.

6.3.3 Vaststelling

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 1 februari 2024 ongewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Wonen (artikel 3)

In dit artikel een bestemmingsomschrijving van de voor 'Wonen' aangewezen gronden gegeven. Tevens zijn in dit artikel bouwregels en en wijzigheidsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van de bestemming 'Wonen'.

Leiding - Gas (artikel 4)

In dit artikel een bestemmingsomschrijving van de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden gegeven.

Waarde - Archeologische verwachting 2 (artikel 5)

In dit artikel een bestemmingsomschrijving van de voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden gegeven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)

In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene gebruiksregels (artikel 7)

In dit artikel zijn de algemene strijdige functies opgenomen.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9)

In dit artikel zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten waarborgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 10)

Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 11)

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.