direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tweelingstad - Tinnegieter
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00246-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woonstichting UWoon beoogt een deel van de wijk Tinnegieter in Harderwijk te herstructureren. In het betreffende gebied - dat ligt ingeklemd tussen de Julianalaan, Marijkelaan, Margrietlaan en de Bernhardlaan - worden bestaande woningen gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Ook wordt een aantal woningen grondig gerenoveerd. Daarnaast wordt de openbaar ruimte in het gebied geheel vernieuwd, met inbegrip van de woonstraten. De beoogde nieuwe woningen zijn hoofdzakelijk grondgebonden, tevens zijn enkele gestapelde woningen voorzien. Het totale aantal woningen zal als gevolg van de beoogde herstructurering licht toenemen.

De plannen zijn niet mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan, met name vanwege enkele bouwregels inzake de positionering van gebouwen en het aantal woningen. Om die reden is een nieuw bestemmingsplan benodigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en faciliteert de gewenste herstructurering van de woonbuurt.

1.2 Doel

Doel van voorliggend bestemmingsplan 'Tweelingstad - Tinnegieter' is het scheppen van een helder en toegankelijk ruimtelijk kader voor de beoogde herstructurering van het gebied. Binnen dit kader is een balans gevonden tussen enerzijds het creëren van voldoende mogelijkheden om de woonomgeving en openbare ruimte flexibel in te richten en anderzijds het bieden van voldoende rechtszekerheid voor omwonenden.

Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter. Het bestemmingsplan 'Tweelingstad - Tinnegieter' vervangt bij inwerkingtreding het bestemmingsplan Tweelingstad-Slingerbos voor de betreffende gronden (zie paragraaf 4.11 voor een nadere beschrijving hiervan).

1.3 Plangebied

Het plangebied bevindt zich in het oostelijke deel van Harderwijk. Het gebied is gelegen in de bestaande woonwijk Tweelingstad en maakt onderdeel uit van deelgebied Tinnegieter. Het plangebied ligt grofweg ingeklemd tussen de Julianalaan, Marijkelaan, Margrietlaan en de Bernhardlaan.

De navolgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0001.jpg"

Afbeelding: globale ligging en begrenzing plangebied (bron: http://pdokviewer.pdok.nl, bewerking: SAB)

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het voorliggende bestemmingsplan 'Tweelingstad - Tinnegieter' met identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00246-0002 bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting die vervat zijn in een gml-bestand. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Tweelingstad - Tinnegieter" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies aan bod.
  • in hoofdstuk 3 wordt de beoogde nieuwe ontwikkeling in het plangebied beschreven;
  • in hoofdstuk 4 komt het geldende beleid aan bod;
  • in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Harderwijk

Harderwijk en omgeving worden sinds de prehistorie bewoond. De geschiedenis en ontwikkeling van Harderwijk laat veel aspecten en perioden zien. Zo verleende Graaf Otto van Gelre en Zutphen al in 1231 stads- en marktrechten aan 'Herderewich'. Harderwijk groeide uit van agrarische nederzetting tot handelsplaats. Aan de handel, industrie en het toerisme dankt Harderwijk zijn snelle groei.

Het stedelijk gebied van Harderwijk bestond tot en met de tweede wereldoorlog bijna uitsluitend uit het gebied dat "binnen de wallen en de stadsmuur" is gelegen; dus de huidige binnenstad. De woonwijk Zeebuurt vormt samen met de woonwijk Friesegracht de eerste bebouwingsring rondom de historische binnenstad.

Omgeving plangebied

Tot de jaren '50 bestond het plangebied uit agrarische gronden. Na de tweede wereldoorlog kwam hier verandering in toen er gestart werd met de planmatige aanleg van woongebieden. De bouw van de wijk Tweelingstad werd officieel in 1951 gestart, als onderdeel van de grootschalige uitbreiding van de stad en gemeente Harderwijk in die tijd. Op de navolgende afbeeldingen is de ontwikkeling van Harderwijk sinds 1920 weergegeven. Hierbij is het voorliggende plangebied rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0002.jpg"

Afbeelding: geschiedenis omgeving plangebied (bron: topotijdreis.nl, bewerking: SAB)

2.2 Ruimtelijke structuur en bestaande functies

In de huidige situatie maakt het plangebied deel uit van de woonwijk Tweelingstad en bestaat het uit een woongebied met grondgebonden woningen. Het gebied van circa 15.000 m2 omvat de woningen aan de Margrietlaan en de Marijkelaan. Verder vallen ook de meest noordelijk gelegen rijwoningen aan de Bernhardlaan in het plangebied. In totaal liggen er 65 grondgebonden rijwoningen binnen de begrenzing van het gebied.

Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Boerhaavelaan, alsmede aan de achterzijden van een aantal woningen en bedrijven. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrenst door de Bernhardlaan en aan de westzijde de Julianalaan. Ten slotte wordt het zuiden van het plangebied begrenst door de achtertuinen van de woningen aan de Nassaulaan.

Ten oosten van het plangebied - rondom de Willem de Zwijgerlaan - bevinden zich zowel grondgebonden woningen als appartementen. Achter deze woningen ligt het wijkwinkelcentrum 'Tweelingstad'. Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijvenpark Sypel, waar diverse bedrijvigheid en maatschappelijke functies zijn gevestigd. In het zuiden en westen ligt een woongebied met hier en daar een maatschappelijk functie.

Op de navolgende afbeelding is het plangebied in haar huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0003.jpg"

Afbeelding: huidige situatie plangebied (bron: http://pdokviewer.pdok.nl, bewerking: SAB)

Het plangebied omvat dertien verschillende bouwblokken met grondgebonden woningen. Eén van deze bouwblokken - een woonblok van vijf woningen - is in het uiterst noordelijke deel van het plangebied gelegen, aan de Bernhardlaan. Verder zijn er zes woonblokken aan de Margrietlaan gesitueerd. Twee van deze blokken bestaan uit zes rijwoningen, daarnaast zijn er twee blokken met vijf rijwoningen en de twee blokken met vier woningen gelegen. Het totaal aantal woningen aan de Margrietlaan bedraagt 30 woningen. De Marijkelaan kent een vergelijkbaar aantal woningen, die op dezelfde wijze als de woningen aan de Margrietlaan zijn gesitueerd. Wanneer de woningen aan de Bernhardlaan worden meegerekend, bedraagt het totaal aantal bestaande woningen in het plangebied 65.

De woningen in het plangebied zijn begin jaren '50 van de vorige eeuw gebouwd. Alleen de vijf woningen aan de Bernhardlaan vormen hier een uitzondering op, deze zijn begin jaren '60 van de vorige eeuw gebouwd. Op het gebied van woongenot en duurzaamheid voldoen de woningen door hun leeftijd niet meer aan de hedendaagse maatstaven. De combinatie van verouderde bebouwing en het gebrek aan eenduidigheid in de tuinen van de woningen zorgt voor een verrommeling van het plangebied en omgeving.

Daarbij komt dat de profielen van de bestaande woonstraten erg smal zijn, mede door de in de afgelopen decennia steeds verder toegenomen parkeerdruk. Dit leidt in voorkomende gevallen tot een beperkte doorstroming en tot gevaarlijke verkeerssituaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0004.jpg"

Afbeelding: impressie bestaande situatie

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde planontwikkeling besproken. Na eerst de uitgangspunten van het plan te vermelden, wordt in dit hoofdstuk het plan in algemene zin besproken.

3.2 Uitgangspunten

Algemeen

Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de beoogde herontwikkeling van de Tinnegieterbuurt. Binnen dit plangebied wordt het grootste deel van de bestaande woningen gesloopt en vindt nieuwbouw van woningen plaats.

Concept

Centraal in de buurt is een groene ruimte voorzien. Hier komen lucht, licht en groen de wijk in en wordt een speelvoorziening gerealiseerd. De straten krijgen een breder profiel, waardoor ruimte ontstaat voor de aanplant van bomen. Door het creëren van parkeerhoven en -koffers komt er minder blik in het zicht.

Aan de randen van de buurt worden grondgebonden woningen ontwikkeld. De woningen zijn maximaal in twee lagen met een kap uitgevoerd. In het middengebied is ruimte voor gestapelde woningen in maximaal drie bouwlagen, bestaande uit een mix van appartementen en beneden-bovenwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0005.jpg"

Afbeelding: visiekaart

3.3 Algemene planbeschrijving

Woningbouwcorporatie UWOON is voornemens om een deel van haar huurwoningen (65 woningen) in de wijk Tinnegieter te Harderwijk te renoveren. Gezien de staat van de bebouwing zal het gehele plangebied grotendeels door middel van sloop-nieuwbouw worden geherstructureerd. Hiervan zal een deel als beneden-bovenwoning en een deel als appartementen worden gebouwd. Deze zijn voorzien in het middendeel, tussen de Margrietlaan en Marijkelaan. In totaal betreft het 31 appartementen, die enerzijds aan de Julianalaan worden gesitueerd en anderzijds aan de centrale groenvoorziening. De beneden-bovenwoningen worden op de Margrietlaan en Marijkelaan georiënteerd.

Zowel de Margrietlaan als de Marijkelaan zullen hun oorspronkelijke structuur behouden. De bestaande bebouwing aan de Margrietlaan wordt in zijn geheel gesloopt en vervangen door drie blokken met grondgebonden woningen: twee bouwblokken met 5 eengezinswoningen en één blok met 4 sociale eengezinswoningen. Ook de bestaande woningen aan de Marijkelaan wordt in zijn geheel gesloopt en vervangen door nieuwbouw, bestaande uit één blok met 4 eengezinswoningen, één blok met 7 eengezinswoningen en één blok met 4 sociale eengezinswoningen. Tussen de verschillende woonblokken is ruimte gereserveerd voor parkeerkoffers, met elk acht parkeerplaatsen. Tevens worden er 11 langsparkeerplaatsen aan zowel de Margrietlaan als Marijkelaan gesitueerd.

Tot slot worden de bestaande rijwoningen aan de Bernardlaan behouden. Navolgende afbeelding betreft een impressie van de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0006.png"

Afbeelding: indicatief stedenbouwkundig plan (bron: opZoom architecten)

In de zone tussen de Marijkelaan en Margrietlaan ontstaat ruimte voor een centrale groenvoorziening, alsmede (meer) ruimte voor parkeren. Voor een nadere toelichting van het aspect verkeer en parkeren wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 5.7.

Binnen het plan is tevens aandacht voor duurzaamheid; de woningen worden allen gasloos gebouwd en zullen voldoen aan de huidige energieprestatienormen.

Programma

In de huidige situatie zijn er 65 woningen in het plangebied aanwezig, waarvan er 60 gesloopt worden. Dat betekent dat 5 bestaande woningen worden behouden. Door de sloop van 60 woningen ontstaat ruimte voor de bouw van 78 nieuwe woningen, waarmee het toekomstige aantal woningen in het plangebied op 83 komt. Per saldo worden er dus 18 nieuwe woningen toegevoegd.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid het bouwblok aan de Bernardlaan - dat vooralsnog behouden wordt (5 woningen in totaal) - in een later stadium alsnog te vervangen door nieuwbouw. Het aantal woningen mag hierbij niet toenemen.

3.4 Beeldkwaliteitplan

Voor de beoogde herstructurering is een beeldkwaliteitplan opgesteld1, dat als bijlage 1 bij de toelichting is opgenomen. Wat betreft beeldkwaliteit is het van belang dat de beoogde nieuwbouw eigenheid en herkenbaarheid uitstraalt en qua architectuur een duidelijke verwantschap heeft met de kenmerken van de vroeg naoorlogse architectuur uit de jaren ’50. Voor de gewenste eenheid in de buurt is gekozen om de eengezinswoningen en gebouwen zoveel mogelijk te voorzien van een kap. De vorm en hellingshoek van de kap kan variëren maar de dakvlakken die zichtbaar zijn worden uitgevoerd in eenzelfde antracietkleurige keramische pan. Dakranden en goten zijn familie van elkaar, door eenheid in beeld en materialisatie. Voor met name de gestapelde woningen is ook een plat dak voorstelbaar. Hierbij is een rijke detaillering van de dakrand noodzakelijk.

De grote diversiteit in typologie en bouwmassa's vraagt om eenheid in kleur- en materiaalgebruik. In de basis wordt er uitgegaan van metselwerk in gemêleerde aardse tinten. die worden aangevuld met betonnen accenten en warme gedempte kleuraccenten in de gevelopeningen. Ook dienen er kenmerkende details van de oorspronkelijke woningen uit de jaren '50 terug te komen in het ontwerp van de nieuwe woningen. Een en ander is nader uitgewerkt in het beeldkwaliteitplan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Ruimtelijk beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur (thans NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (thans NNN) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS (thans NNN) is bepaald dat niet het Rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Vanuit het Rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

Voorliggend bestemmingsplan faciliteert de herstructurering van bestaand stedelijk gebied, waarbij de bestaande bebouwing grotendeels wordt vervangen door nieuwbouw. Voorliggend bestemmingsplan maakt maximaal 83 woningen mogelijk, terwijl er in de huidige situatie slechts 65 woningen in het plangebied aanwezig zijn. Dat betekent dat er per saldo 18 nieuwe woningen worden toegevoegd (zie ook paragraaf 3.3).

Daarmee is de onderhavige ontwikkeling aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Derhalve is een toets aan de Ladder voor duurzame ontwikkeling noodzakelijk.

Toets aan de Ladder

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een Laddertoets uitgevoerd2. De resultaten zijn hieronder beknopt verwoord, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Gelet op de positieve huishoudensprognose, de druk op de woningmarkt in Harderwijk en de woningbouwopgave van ca. 2.600 tot 2.900 woningen, zoals blijkt uit de regionale en de gemeentelijke woonvisie, is er sprake van een duidelijke kwantitatieve behoefte. Uit de woonvisie blijkt dat sprake is van een grote kwantitatieve opgave om de woningvoorraad in Harderwijk te vergroten, gelet op de druk op de woningmarkt en de groei van het aantal huishoudens. Het huidige planaanbod in Harderwijk kent een zekere overcapaciteit. Hierbij moet wel meteen de nuancering worden gemaakt dat enige overcapaciteit gewenst is, omdat te verwachten is dat alle plannen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd.

Onderhavig plan past binnen de kaders van het woonbeleid. Het plan zorgt voor een uitbreiding van het aanbod sociale huurwoningen. Een deel van de geplande woningen is bovendien geschikt voor bewoners met mobiliteitsbeperkingen. Tot slot zorgt het plan voor een strategische verschuiving in de vastgoedportefeuille van UWOON. De corporatie speelt daarmee in op de maatschappelijke trend van huishoudensverdunning. Een aantal grotere gezinswoningen zal plaatsmaken voor kleinere woningen die geschikt zijn voor een- en tweepersoonshuishoudens. Het plan geeft uitvoering aan het woonbeleid van de gemeente.

Aangezien het plangebied reeds een woonbestemming heeft, is in voorliggende situatie sprake van bestaand stedelijk gebied. Daar komt bij dat het plangebied momenteel reeds is bebouwd met woningen en binnen de bebouwde kom van de gemeente Harderwijk is gelegen. Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.3 Omgevingsvisie- en verordening

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

Gezond en veilig; dat betekent een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend; dat betreft een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt daarnaast ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid zoals neergelegd in de Omgevingsvisie ook een juridische doorvertaling krijgt naar gemeentelijk niveau. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich - net als de Omgevingsvisie - op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland heeft uitgewezen dat het plangebied geen provinciale belangen raakt. Wel is voor de de planontwikkeling het thema 'Wonen' van belang. In artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing, vrijkomende agrarische bebouwing etc.

Voorliggend plan draagt bij aan het realiseren van de provinciale ambities ten aanzien van de woon- en leefomgeving. Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt immers zowel kwantitatief als kwalitatief gezien voorzien in een behoefte, zoals blijkt uit de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 4.1.2), én worden aardgasloze woningen ontwikkeld. Deze ambities sluiten aan bij hetgeen gesteld is in de Omgevingsvisie. Daarmee vormen de Omgevingsvisie en -verordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.1.4 Stadsvisie 2031

Op 10 juni 2010 is de 'Stadsvisie Harderwijk 2031' vastgesteld. Deze Stadsvisie is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. De visie is integraal; dat betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.

Gekozen is voor scenario 2 'Verdiepen'. Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken. De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema's:

  • woonklimaat: "Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen";
  • maatschappelijke voorzieningen: "Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn";
  • werken: "Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago";
  • bereikbaarheid: "Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".

In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen.

De 'Stadsvisie Harderwijk 2031' geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie naar één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken?" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan gekoppeld wordt, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om de gestelde doelen te bereiken.

Toetsing

Voorliggende plan faciliteert de herstructurering van een bestaande woonwijk, met als doel de woonkwaliteit te vergroten en het woningbestand te verduurzamen. Daarmee draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan de gemeentelijke ambitie om een prettig woonklimaat voor alle doelgroepen te creëren. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de Stadsvisie.

4.1.5 Structuurvisie Harderwijk 2031

De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde Stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waaraan integraal gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin concrete doelstellingen zijn neergelegd, teneinde de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in vier ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in de eerste plaats het eerste ontwikkelspoor van belang. Onderdeel van het spoor 'Zorgzame stad' vormt namelijk de doelstelling om voor bewoners een leefbare, veilige en ook gezonde woonomgeving te garanderen.

Hiernaast is het tweede ontwikkelspoor van belang. De algemene doelstelling is het realiseren en in stand houden van een aantrekkelijke stad om in te wonen, werken, leven en verblijven. Hierbij geldt dat wordt gestreefd naar een hoge kwaliteit van de woonomgeving en zekere mate van diversiteit in woonmilieus. Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is het plangebied aangegeven als 'Bestaand bebouwd gebied' en ligt het plangebied in de pijl 'Verbinding Natura2000 gebieden'. In dit gebied gaat het erom om de stad te verbinden met de omliggende Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0007.jpg"

Afbeelding: visiekaart aantrekkelijke stad (het plangebied is aangeduid met een ster).

De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande woonomgeving en de gewenste diversiteit van woonmilieus. Ook draagt het plan bij aan de ambitie een leefbare gezonde woonomgeving te realiseren. Tot slot staat de voorgenomen ontwikkeling de totstandkoming van een verbinding met de omliggende Natura 2000-gebieden niet in de weg aangezien het een herstructurering van een bestaande woonbuurt betreft.

4.2 Woonbeleid

4.2.1 Regionale woonvisie

De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Dikwijls neemt ook de gemeente Epe deel aan de samenwerking. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Doel van deze woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Eén van de conclusies is dat een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit noodzakelijk is.

Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. In 2014 heeft de provincie de totale kwantitatieve opgave voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld op 8.880 woningen voor de periode 2013-2025. De regiogemeenten hebben een verdeling afgesproken volgens onderstaand schema. In december 2016 is de ingecalculeerde reserve naar rato verdeeld. Voor Harderwijk betekende dit een toename van 262 woningen. Besloten is dit aantal te reserveren voor de omzetting van recreatiewoningen in het kader van het project Vitale vakantieparken.

  Bandbreedte lokale
behoefte  
Eerdere verdeling
(2014/2015)  
Laatste verdeling
(december 2016)  
Elburg   580 - 790   685   754  
Ermelo   1.030 - 1.350   1.190   1.309  
Harderwijk   2.170 - 3.060   2.615   2.877  
Hattem   430 - 520   475   523  
Heerde   620 - 750   685   754  
Nunspeet   830 - 940   885   974  
Oldebroek   560 - 850   705   776  
Putten   650 - 1.010   830   913  
Reserve     810    
       
Totaal   6.870 - 9.270   8.880   8.880  

Tabel: regionale woonopgave (bron: Regio Noord-Veluwe)

Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit voortvloeiende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten de hierboven genoemde aantallen aan te houden. Kwalitatief is de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose aanleiding om kritisch te kijken naar woningbouwplannen die niet meer aansluiten bij de huidige en toekomstige vraag. Aansluitend bij de veranderende woonwensen gaan de regiogemeenten de komende periode inzetten op flexibele woonvormen en transformatie van bestaand vastgoed.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan faciliteert de herstructurering van een bestaande woonbuurt in Harderwijk, waarbij het totale aantal woningen enigszins toeneemt. Gelet op de positieve huishoudensprognose, de druk op de woningmarkt in Harderwijk en de woningbouwopgave van ca. 2.600 tot 2.900 woningen, zoals blijkt uit de regionale woonvisie, is er sprake van een duidelijke kwantitatieve behoefte. Dit blijkt ook uit de druk op de woningmarkt en de groei van het aantal huishoudens. Gelet op de grote woningbouwopgave voor Harderwijk mag worden aangenomen dat de extra woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, inpasbaar zijn in de regionale woonopgave. In de woonvisie is er rekening mee gehouden dat de woningcorporaties 295 sociale huurwoningen bouwen voor 2025. De voorgestelde uitbreiding van 18 woningen door UWOON past binnen deze reservering.

4.2.2 Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016

Het woonbeleid van de stad Harderwijk is verwoord in het 'Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016' (vastgesteld door de raad in mei 2012). De hoofddoelstelling uit het beleidsplan luid als volgt: "Het doel is in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei, reconstructie en transformatie".

Het streven is om op elke locatie van enige omvang de volgens de woonvisie gewenste woningdifferentiatie (verdeling huur/koop en naar prijsklassen) te realiseren. Bij inbreidingslocaties speelt daarnaast mee dat de woningbouw ook moet bijdragen aan een meer gevarieerd woningaanbod in de wijk.

Het nieuwbouwprogramma in het beleidsplan Wonen heeft betrekking op de periode 2010 tot 2020 en gaat uit van een gewenste toename van de woningvoorraad met 2.650 woningen. Voor wat betreft de sociale huur wordt een toename met 300 tot 450 woningen wenselijk geacht.

Bij de evaluatie van het beleidsplan Wonen in 2015 is de conclusie getrokken dat het aantal te bouwen sociale huurwoningen in de periode tot 2020 met 75 à 100 verhoogd zou moeten worden. Dit gelet op de toegenomen behoefte. Verder werd de conclusie getrokken dat er vooral behoefte is aan kleinere woningen tot de 1e aftoppingsgrens (586 euro).

Al met al wordt de behoefte aan nieuwbouw in de sociale huursector voor de periode 2010 tot 2020 nu ingeschat op 465 woningen. In de jaren 2010 t/m 2015 zijn 215 sociale huurwoningen opgeleverd. Naar verwachting zullen in de jaren tot 2020 in Harderweide ongeveer 50 sociale huurwoningen worden gerealiseerd. Daarmee resteert dus nog een opgave van 200 woningen.

Toetsing

Voorliggend plan draagt bij aan de doelstelling een aantrekkelijk woonklimaat met een gedifferentieerd woningaanbod te creëren. Op dit moment zijn er in het plangebied uitsluiten rijwoningen aanwezig, waardoor sprake is van een monotoon aanbod. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt meer differentiatie aangebracht, door naast grondgebonden woningen ook appartementen en maisonnettes toe te voegen. Daarnaast voorziet het voorliggende plan in sociale eengezinswoningen. Zodoende draagt het voorliggende bestemmingsplan bij aan het vergroten (en verduurzamen) van het bestaande woningaanbod.

4.2.3 Woonvisie Harderwijk

De uitgangspunten van het woonbeleid staan geformuleerd in de 'Woonvisie 2017-2027'. Deze is op 24 mei 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Met het woonbeleid werkt de gemeente Harderwijk aan de balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de huidige bewoners, maar ook naar die van de toekomst. Uitgangspunt is dat iedereen in Harderwijk een woning kan vinden die past bij zijn of haar wensen en behoeften op het gebied van betaalbaarheid, toegankelijkheid en woonmilieu.

Door natuurlijke aanwas en migratie zal Harderwijk de komende decennia blijven groeien. Het aantal inwoners nu is 47.000 en zal naar verwachting toenemen tot 53.000 in 2040. Om deze groei te faciliteren wil de gemeente voor die tijd nog ruim 4.000 woningen bijbouwen. Voor ongeveer 3.400 woningen is inmiddels plancapaciteit beschikbaar. Qua woningbouwtypes wordt ingezet op variatie en aanpasbaarheid. Tijdelijke woningen om pieken in de vraag op te vangen. Aanpasbare woningen om flexibel mee te bewegen met veranderende wensen en behoeften. En gevarieerde woonwijken voor een vitale mix van bewoners. Op deze manier blijft Harderwijk ook naar de toekomst betaalbaar en aantrekkelijk voor een breed publiek.

Op dit moment worden uitbreidingswijken Waterfront en Drielanden in hoog tempo volgebouwd. De toekomstige nieuwbouwopgave zal grotendeels in de bestaande stad worden gerealiseerd. Binnenstedelijk bouwen brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Denk aan hogere bouwkosten, veel direct belanghebbenden en een meer complexe ruimtelijke inpassing. Het wordt een uitdaging om voldoende woningen te bouwen in de lagere prijssegmenten, draagvlak te creëren onder omwonenden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden.

Naast nieuwbouw wordt ook gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Samen met de partners in het woondomein staat de gemeente voor een aantal grote maatschappelijke opgaven. Op het gebied van duurzaamheid wordt onder andere gestreefd naar een forse reductie van het energieverbruik, duurzame energie opwekking en ruimte voor klimaatadaptatie. Betaalbaarheid is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Een andere opgave is de voortschrijdende vergrijzing. Om de veiligheid en het comfort van oudere bewoners te borgen, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid van bestaande woningen te verbeteren. Ook moeten woningen geschikt worden gemaakt voor zorg- en dienstverlening aan huis. Daarbij gaat het niet alleen om individuele woningen maar ook om de woonomgeving en infrastructuur van de wijk.

Samenvattend zijn de belangrijkste opgaven in het woondomein:

Nieuwbouw

  • Uitbreiding van het aanbod goedkope en middeldure woningen
  • Terugdringen van de wachttijd in de sociale huursector
  • Her- en deprogrammering in het dure segment
  • Tijdelijke woonruimte om pieken in de vraag op te vangen
  • Inbreiding en transformatie

Bestaande woningvoorraad

  • Bevorderen van doorstroming op de woningmarkt
  • Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad
  • Bestaande woningvoorraad toekomst- en zorgbestendig maken

Wijken en buurten

  • Ontwikkelen van woonzorgzones
  • Gemixte en inclusieve wijken en buurten

Toetsing

De in de woonvisie geformuleerde opgaven werken door in het voorliggende plangebied. De herstructurering draagt onder meer bij aan de wens om de wachttijd in de sociale huursector terug te dringen. Ook wordt een bijdrage geleverd aan de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. De huidige woningen zijn zeer milieubelastend door het gebrek aan isolatie. Het renoveren van de woningen biedt onvoldoende soelaas, derhalve is gekozen voor sloop-nieuwbouw. Tot slot draagt de ontwikkeling bij aan de wens zoveel mogelijk te bouwen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de voorgenomen herstructurering wordt het gebruik van het plangebied geïntensiveerd (18 woningen extra).

4.3 Archeologie en monumentenbeleid

4.3.1 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente Harderwijk de 'Nota Cultuurhistorie' vastgesteld. Uitgangspunt is de fysiek aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als Rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd middels de Erfgoedwet en Erfgoedverordening Harderwijk 2017. Bijzonder cultuurlandschap wordt beschermd in het bestemmingsplan.

Toetsing

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

4.3.2 Archeologienota

Op basis van de Erfgoedwet moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het 'Archeologiebeleid Harderwijk' (vastgesteld d.d. april 2011). Hieraan is de 'Beleidskaart Archeologie' gekoppeld.

In de 'Beleidskaart Archeologie' is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het - waar nodig - beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van deze waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

Op grond van de Erfgoedwet kan bij bestemmingsplan worden bepaald dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde, een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden.

Op de 'Beleidskaart Archeologie' zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen.

Toetsing

Op basis van de 'Beleidskaart Archeologie' geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dat betekent dat voor ingrepen groter dan 100 m2 een archeologisch vooronderzoek benodigd is. In paragraaf 5.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan, kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

4.4 Welstandsbeleid

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.

In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.

Voor grote delen van de bebouwde kom - met name voor woonwijken - geldt de gemiddelde welstandstoets. Ook voor onderhavig plangebied is deze van toepassing. In de welstandsnotitie worden toetscriteria gegeven inzake de relatie met de omgeving, het bouwplan op zichzelf en de detaillering.

Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat in paragraaf 3.4 aan bod is gekomen en als bijlage 1 bij de toelichting is opgenomen. Het beeldkwaliteitplan zal gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan als onderdeel van de welstandsnota worden vastgesteld, waarmee het als toetsingskader voor welstand fungeert.

4.5 Milieubeleid

4.5.1 Milieubeleidsplan Harderwijk

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen de gemeentegrenzen is sprake van een grote diversiteit aan gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streeft de gemeente naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

4.5.2 Gebiedsgericht milieubeleid

In het milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het voorliggende plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke milieuwebsite.

Voor onderhavig plangebied geldt het beleid voor de woonwijk Tweelingstad. Voor Tweelingstad zijn geen gebiedsspecifieke ambities vastgesteld.

Wat betreft diverse milieuaspecten worden de volgende constateringen gedaan:

  • Bodem: wat de bodemkwaliteit betreft is Tweelingstad over het algemeen een onverdacht gebied. Wel liggen er nog veel ondergrondse brandstoftanks in het gebied.
  • Externe veiligheid: de wijk Tweelingstad heeft te maken met meerdere risicobronnen in het kader van externe veiligheid: vervoer van gevaarlijke stoffen over de A28, enkele gastransportleidingen en een LPG-tankstation.
  • Geluid: er zijn enkele drukke wegen gelegen rondom de wijk de Tweelingstad, met name de Rijksweg A28 aan de zuidzijde. Ook ligt de provinciale weg N302 nabij. Verder grenst de wijk aan de spoorlijn Amersfoort - Zwolle.
  • Luchtkwaliteit: Het verkeer op de A28 en N302 heeft invloed op de luchtkwaliteit in het plangebied.

Toetsing

Er gelden voor de wijk waar het plangebied gelegen is geen gebiedsspecifieke ambities. Wel is het algemene milieubeleid van de gemeente van toepassing. In hoofdstuk 5 wordt nader op de diverse milieuaspecten ingegaan.

4.5.3 Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad

Harderwijk heeft vele kansen zich te profileren op het gebied van duurzaamheid, met duurzame energie in het bijzonder. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel: in 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45% minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:

  • Energie besparing;
  • Opwekken van duurzame energie;
  • Compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).

Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert; duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).

 

Toetsing

Binnen het plan is veel aandacht voor duurzaamheid. De beoogde nieuwe woningen worden gasloos uitgevoerd en voldoen aan de huidige energieprestatienormen (BENG). De daken worden bovendien voorzien van zonnepanelen. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee aan bij de gemeentelijke ambities om in 2031 45% minder CO2 uit te stoten.

4.6 Bodembeleid

De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De 'Nota bodembeheer regio Noord Veluwe' is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d. 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.

Toetsing

In het kader van onderhavig plan is een verkennend milieukundig bodemonderzoek (met asbestinventarisatie uitgevoerd. In paragraaf 5.5.4 wordt nader op dit onderwerp ingegaan, kortheidshalve wordt hiernaar verwezen'.

4.7 Waterbeleid

4.7.1 Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.7.2 Nationaal Waterplan

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

4.7.3 Waterbeleid in de 21e eeuw

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

4.7.4 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening (zie ook paragraaf 4.1.3) staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

4.7.5 Nationaal Bestuursakkoord Water

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.

Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

4.7.6 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

4.7.7 Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.

Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.

Algemene regels

Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.

Verantwoordelijkheden

Hemelwater:

Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwater:

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Oppervlaktewater:

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

4.7.8 Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Maatregelenkaart. Het plangebied staat op de Kansen en knelpuntenkaart als een gebied dat valt buiten de grondwaterfluctuatiezone. In de grondwaterfluctuatiezone is extra aandacht nodig gezien de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden. Dat is dus bij onderhavig plangebied niet het geval. ook gelden geen specifieke aanduidingen op de maatregelenkaart.

Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater. Bij nieuwbouw dient de ontwateringsdiepte ten opzichte van het bouwpeil minimaal 0,9 m te zijn.

4.7.9 Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:

Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.

Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).

Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.

Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.

Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.

4.7.10 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 5.4 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.

4.7.11 Toetsing

Er is voor onderhavig plan een waterparagraaf / watertoets ontwikkeld. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 5.4.

4.8 Groenbeleid

In het 'Handboek Harderwijks Groen' staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van dit beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld. Groenvoorzieningen dienen naast belevingswaarde ook een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel).

Door met bomen de straatprofielen optisch te versmallen werkt beplanting ook snelheidsverlagend, en vormt het een alternatief voor verkeersdrempels en andere obstakels.

Toetsing

Binnen onderhavig plangebied bevinden zich geen onderdelen van de Groene Mal. De beoogde ontwikkeling heeft derhalve geen invloed op de stedelijke hoofdgroenstructuur. Wel is er in de toekomstige situatie veel ruimte voor het aanbrengen van groen c.q. het versterken van de groenstructuur. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 3.3 en 3.4.

4.9 Verkeers- en vervoersbeleid

4.9.1 Verkeer

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).

Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk. Los van deze onderdelen zijn er voor onderhavig plangebied geen specifieke aspecten opgenomen in het VSP.

Toetsing

In paragraaf 5.7.1 wordt nader op het aspect verkeer ingegaan.

4.9.2 Parkeren

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

De gemeenteraad heeft op 8 februari 2018 het bestemmingsplan "Partiële herziening parkeerregeling bestemmingsplannen" vastgesteld. Met dit bestemmingsplan zijn de parkeernormen verankerd in huidige en toekomstige ruimtelijke plannen.

Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de parkeernormen. In de regels van dit bestemmingsplan is bovendien een regeling opgenomen, waarmee wordt afgedwongen dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. In paragraaf 5.7.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan, kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

4.10 Economisch beleid

4.10.1 Algemeen

Het economische beleid is gericht op het optimaal benutten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. Verder wordt er ruimte geboden aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving waar dat kan (functiemenging). De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving.

4.10.2 Detailhandelsvisie

Op 13 september 2012 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie Harderwijk 2020 vastgesteld. In de Detailhandelsvisie worden de kaders geschetst voor de toekomstige ontwikkeling van de detailhandel in Harderwijk. Deze visie geeft antwoord op de volgende hoofdvraag: "Wat is de meest optimale, evenwichtige en toekomstbestendige detailhandelsstructuur in de gemeente Harderwijk gegeven de grote ambities als regionaal centrum? Wat is de omvang en functie van de verschillende winkelgebieden in die structuur? En welke acties en (beleids)maatregelen zijn nodig of gewenst, zowel generiek als voor de onderscheiden winkelgebieden, om de gewenste structuur te bereiken?".

Over ondergeschikte detailhandel is het volgende opgenomen in de Detailhandelsvisie. Vormen van detailhandel die ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en die een gemaksfunctie hebben voor de bezoekers van de betreffende voorziening, zijn toegestaan. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat van het detailhandelsaanbod een autonome attractie uitgaat op de consument die elders verblijft.

Toetsing

In het onderhavige plangebied is geen (ondergeschikte) detailhandel aanwezig. De detailhandelsvisie is hiermee niet relevant voor dit plan.

4.11 Geldend bestemmingsplan

Op dit moment gelden voor het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Tweelingstad-Slingerbos', door de gemeenteraad van Harderwijk vastgesteld op 4 augustus 2011.
  • Bestemmingsplan 'Partiële herziening parkeerregeling bestemmingsplannen', door de gemeenteraad van Harderwijk vastgesteld op 8 februari 2018.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Tweelingstad-Slingerbos' geldt voor alle gronden binnen het plangebied de enkelbestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor wonen en zijn parkeerkelders, ondergronds parkeren, tuinen, erven en terreinen toegestaan. Verder zijn de gronden bestemd voor openbare nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, woonstraten en verkeersvoorzieningen. In de bouwregels is bepaald dat het bouwen van (hoofd)gebouwen c.q. woningen uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding weergegeven.

Ten slotte ligt over het gehele gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' ten behoeve van de (potentiële) archeologische waarden.

Het beoogde bouwplan past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat de beoogde nieuwe woningen grotendeels buiten de bestaande bouwvlakken worden gesitueerd. Bovendien is in de regels van de bestemming 'Wonen' bepaald dat het aantal woningen niet mag toenemen.

Om de gewenst herstructurering van de woonwijk mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0008.png"

Afbeelding: ligging plangebied (rood omkaderd) in huidige bestemmingsplan 'Tweelingstad-Slingerbos' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aanvullend op het bestemmingsplan 'Tweelingstad-Slingerbos' geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Partiële herziening parkeerregeling bestemmingsplannen'. In deze partiële herziening is voor de gehele kern Harderwijk een parkeerregeling opgenomen.

De betreffende parkeerregeling is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 5.7.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Cultuurhistorie

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn elementen, zoals houtopstanden, verkavelingpatronen wegenpatronen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn.

Toetsing

Het plangebied is onderdeel van een woonwijk die vanaf de jaren '50 van de vorige eeuw is gerealiseerd. Er bevinden zich geen historische structuren of wegen binnen het plangebied. Ook zijn er in het plangebied geen Rijks- en/of gemeentelijke beschermde monumenten of anderszins karakteristieke panden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen herstructurering.

5.2.2 Archeologie

Uit de gemeentelijke 'Beleidskaart Archeologie' blijkt dat voor het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting geldt. Dat betekent dat bodemingrepen met een omvang groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 meter belast zijn met een onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0009.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit beleidskaart archeologie met globale aanduiding plangebied

Volgens het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hieruit volgt dat bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 meter rapport overlegt dient te worden waarin de archeologische waarden die (mogelijk) worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 meter. Derhalve is een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd.

Toetsing

Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd inzake onderhavig plangebied3, dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting is opgenomen Het onderzoek betrof een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) door middel van boringen.

Doelstelling

Doel van het bureauonderzoek was een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) had tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Het veldonderzoek had tot doel antwoorden te vinden op wat de bodemopbouw binnen het plangebied is en wat de gevolgen zijn van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde archeologische verwachting.

Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.

Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek

Het plangebied is gelegen op de overgang van de ten zuidoosten gelegen gordeldek-zandwelvingen naar de ten noordwesten gelegen dekzandvlaktes. Vanwege deze middelhoge positie zal het plangebied mogelijk een gunstige nederzettingslocatie hebben gevormd voor (pre-)historische landbouwers vanaf het Neolithicum. Voor alle periodes vanaf het Neolithicum geldt dan ook een hoge verwachting. Resten van jagersverzamelaars worden met name verwacht op de hoger gelegen ruggen, in de directe nabijheid van open water. Hiervan is in het plangebied geen sprake. Voor de periode Laat-Paleolithicum - Mesolithicum geldt derhalve een lage verwachting.

Uit booronderzoek in de omgeving van het plangebied blijkt dat over het algemeen sprake is van een antropogeen eerddek op dekzand. De archeologische resten in het plangebied worden dan ook verwacht onder het eerddek en in de top van het dekzand. De vondstenlaag is opgenomen onder in het eerddek; hier wordt ook wel van 'cultuurlaag' gesproken: een doorwerkte oude bodem tussen het eerddek en de ongeroerde ondergrond met kleine fragmenten aardewerk, natuursteen, vuursteen en houtskool. Archeologische sporen worden verwacht tot ongeveer 25 cm in de top van de C-horizont. Organische resten en bot zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0010.jpg" Afbeelding: boorpuntenkaart uit archeologisch rapport

Resultaten inventariserend veldonderzoek

De natuurlijke afzettingen bestaan uit grindhoudende fluvioperiglaciale afzettingen van de Formatie van Boxtel (daluitspoelingswaaierafzettingen) met plaatselijk een dek van eolisch zand (dekzand van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). In de top van de natuurlijke afzettingen is een veldpodzolprofiel ontwikkeld, waarvan de top verwerkt is in de (sub)recente bouwvoor, daterend van kort voor de aanleg van de bestaande woonwijk. Op de voormalige bouwvoor (Apb-horizont) is een dik antropogeen dek aangebracht, vermoedelijk tijdens de aanleg van de woonwijk. Dit bodemprofiel bleek in de helft van de boringen intact te zijn (de boringen 1, 2, 7, 9 en 10). In één boring is de voormalige bouwvoor direct op de C-horizont aangetroffen (boring 6). In de overige boringen bleek het bodemprofiel recent verstoord te zijn tot in de C-horizont.

Op baksteenresten en houtskool na zijn in geen van de boringen archeologische indicatoren waargenomen. Het gaat hier echter om een verkennend booronderzoek, dat zich richt op de bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen die de archeologische trefkans kunnen beïnvloeden en niet zo zeer op het onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen.

Conclusie en advies

Op basis van het bureauonderzoek gold voor het plangebied een lage verwachting voor resten van jagersverzamelaars uit de periode Laat-Paleolithicum - Mesolithicum en een hoge verwachting voor resten voor alle periodes vanaf het Neolithicum. Het plangebied is gelegen op de overgang van (pre)historische landbouwers vanaf het Neolithicum. Verwacht werd verder dat sprake zou zijn van een antropogeen eerddek op dekzand. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat sprake is van een recent ophogingsdek op de voormalige bouwvoor, met daaronder een veldpodzolprofiel. Op basis van het ontbreken van een antropogeen eerddek kan de verwachting voor de periode Late-Middeleeuwen - Nieuwe tijd naar beneden worden bijgesteld. Ook zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van oudere vindplaatsen, in de vorm van uitgeloogde bodemprofielen of akkerlagen ouder dan de voormalige bouwvoor. Vindplaatsen ouder dan de Late-Middeleeuwen worden met name verwacht op de hogere delen van het (dek)zandlandschap, waar moderpodzolen tot ontwikkeling zijn gekomen. Ook voor de periode Neolithicum - Vroege-Middeleeuwen kan de verwachting derhalve naar beneden worden bijgesteld. Op basis van de gecombineerde resultaten van het bureau- en booronderzoek wordt de verwachting voor resten uit alle archeologische perioden laag geacht. Op grond van deze lage verwachting wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016. Melding van archeologische waarden kan plaatsvinden bij het Ministerie van OCW (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)2. Tevens verdient het de aanbeveling de gemeente Harderwijk en de Provincie Gelderland hiervan op de hoogte te stellen.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Er worden geen archeologische waarden verwacht en archeologisch vervolgonderzoek is niet nodig. Het is niet nodig een archeologische dubbelbestemming op te nemen in het voorliggende bestemmingsplan.

5.3 Ecologie

Regelgeving

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is beoordeeld of de beoogde herstructurering negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Een en ander is verwoord in een separate memo4, die als bijlage 4 bij de toelichting is opgenomen. De resultaten zijn hieronder beknopt verwoord.

Uit het onderzoek blijkt dat Natura 2000-gebied Veluwe op circa 600 meter van het plangebied ligt. Met herstructurering van de woonwijk is een afname van stikstofuitstoot uit het plangebied te verwachten, omdat de nieuwe woningen gasloos gebouwd worden. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe door stikstofemissie uit het plangebied lijkt hiermee uitgesloten. Volledigheidshalve is een stikstofberekening voor zowel de aanleg- als gebruiksfase uitgevoerd5, die als bijlage 5 bij de toelichting is opgenomen. Uit de berekeningen voor zowel de aanleg- als gebruiksfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar op de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden. Er is derhalve geen sprake van een significante verslechtering van Natura 2000-gebieden door de gebruiksfase van het plan.

Ook negatieve effecten door andere storingsfactoren zijn uitgesloten door de aanzienlijke afstand tussen het plangebied en de beperkte ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.

De Groende Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0011.jpg"

Afbeelding: globale ligging van het plangebied (rode cirkel) ten opzichte van GNN en GO. (Bron: Provincie Gelderland, bewerking: SAB)

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone, weidevogelleefgebied of ganzenfoerageergebied (zie bovenstaande kaart). Het provinciale beschermingsregime van deze zones staat de uitvoering van het plan daarom niet in de weg.

Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.

In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Inventarisatie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is geïnventariseerd of binnen het plangebied beschermde broedvogels en/of vleermuizen voorkomen6. De resultaten zijn hieronder beknopt beschreven, de volledige rapportage is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.

Bij de voornoemde inventarisatie is beoordeeld of de woningen geschikt zijn voor broedvogels en/of vleermuizen. De spouwmuren van de woningen aan de Margrietlaan en Marijkelaan hebben geen open stootvoegen, maar de spouw is wel via de kantpannen toegankelijk voor vleermuizen en gierzwaluwen. De aanwezigheid van verblijfsplaatsen van deze soorten kan dan ook niet worden uitgesloten. De spouwmuren van de woningen aan de Bernardlaan zijn niet toegankelijk. Dit neemt niet weg dat er onder de goot en op de bovenkant van de doorlopende zijgevel enige ruimte is voor een nest van de gierzwaluw of spreeuw.

Tevens zijn er in de directe omgeving huismussen waargenomen en nestelen er kauwen in de schoorstenen van enkele woningen aan de Margrietlaan en Marijkelaan. Omdat de aanwezigheid van huismus, gierzwaluw en vleermuizen onder de dakpannen of via de kantpannen in de spouw niet kan worden uitgesloten, is nader onderzoek nodig.

Aanvullend onderzoek Wet natuurbescherming

Naar aanleiding van de inventarisatie heeft in de zomer van 2019 aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar de huismus, gierzwaluw en vleermuizen7. Het doel van dit onderzoek is de aan- of afwezigheid aan te tonen van voornoemde soorten en om vast te stellen wat de functies van het plangebied en het omliggende terrein voor deze soorten zijn. Uiteindelijk is op basis van deze bevindingen een advies uitgebracht over de wettelijke consequenties hiervan en eventuele vervolgstappen die noodzakelijk zijn. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder beknopt beschreven, de volledige rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.

Gierzwaluw

Tijdens het onderzoek zijn invliegende gierzwaluwen waargenomen in het plangebied. Dit betekent dat er verschillende nestlocaties aanwezig zijn in de te slopen bebouwing. In totaal zijn 31 nestlocaties van de gierzwaluw aangetroffen binnen het plangebied. Elke nestlocatie bevindt zich tussen het dakpannen dak en het dakbeschot. De gierzwaluw kan invliegen bij de overhangende dakpannen en de nokpan aan de kopse kant van de woningen. De nestlocaties zijn derhalve alleen op hoekwoningen aangetroffen.

Huismus

Tijdens het onderzoek zijn in het plangebied vier nestlocaties van de huismus vastgesteld.

Vleermuizen

Voor vleermuizen zijn alle vormen van verblijfplaatsen essentiële elementen om de huidige staat van instandhouding niet aan te tasten. In het plangebied is één paarverblijfplaats (één paartje) en één zomerverblijfplaats (twee individuen) van de gewone dwergvleermuis, één paarverblijfplaats (één paartje) van de ruige dwergvleermuis en een zomerverblijfplaats (acht individuen) van de laatvlieger aanwezig. Aan de hand van de geschiktheid van het plangebied en de onderzoeksinspanning kan de aanwezigheid van een kraamverblijfplaats en/of massawinterverblijfplaats binnen het plangebied worden uitgesloten.

Ook foerageergebieden en vliegroutes kunnen essentiële elementen vormen. In dit geval wordt diffuus door de wijk gefoerageerd door gewone dwergvleermuizen, ruige dwergvleermuizen en laatvliegers. De wijk vormt echter geen essentieel foerageergebied, aangezien in de omgeving veel vergelijkbaar habitat aanwezig is.

Uit het onderzoek blijkt dat er geen eenduidige vliegpatronen zijn aangetroffen die duiden op een vaste vliegroute. De aanwezige individuen foerageren tussen de woonblokken en verplaatsen zich diffuus door de straten. Door de voorgenomen plannen verdwijnen geen essentiële vliegroutes voor verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving.

Uit het nader onderzoek blijkt dat er een ontheffing Wet natuurbescherming voor dit plan moet worden aangevraagd bij de provincie Gelderland. Hiervoor is een projectplan opgesteld, waar onder andere de verspreiding van de betreffende beschermde soort in het plangebied wordt verwoord alsmede het (wettelijk) belang van de ingreep wordt onderbouwd. Daarnaast heeft een alternatievenafweging plaatsgevonden over waarom de verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen niet is te voorkomen. De ontheffingsaanvraag is inmiddels ingediend bij de provincie.

Een ontheffing wordt enkel verleend als voldoende mitigerende maatregelen worden getroffen om zoveel mogelijk schade aan de beschermde soorten te voorkomen. Daarnaast dient te allen tijde rekening gehouden te worden met alle broedende vogels en de zorgplicht. In het rapport wordt tot slot ingegaan op de te treffen mitigerende maatregelen.

Conclusie

Mits er tijdig voldoend mitigerende maatregelen worden getroffen en een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Watertoets

5.4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de algemene uitgangspunten die in het waterbeleid zijn beschreven (zie paragraaf 4.7).

5.4.2 Toetsing

In mei 2019 is door Econsultancy een watertoets opgesteld8, waarin is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van de waterbeheerders (waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Harderwijk).

Bodemopbouw

De bodem binnen het plangebied wordt, mede op basis van de bodemopbouw, textuur en het ontbreken van stoorlagen, in de ondergrond geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater.

Watersysteem

Onderhavig plan betreft de herstructurering van een bestaande woonbuurt. In de bestaande situatie is sprake van grondgebonden eengezinswoningen met voor- en achtertuinen en woonstraten (incl. paden, parkeren en enig groen). Hiermee is in de bestaande situatie reeds sprake van veel verharding. Op basis van de leggerkaart van waterschap Vallei en Veluwe is in het plangebied en de directe omgeving geen oppervlaktewater gelegen.

Waterkwantiteit

Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen met circa 2.460 m2. Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 12.040 m2. Op basis van het toekomstig verhard oppervlak en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal circa 723 m3 (12.040 m2 x 0,06 m).

In het kader van de planontwikkeling is het proces van de digitale watertoets doorlopen. Op basis van de digitale procedure blijkt dat het plan geen groot effect heeft op water (geen groot waterbelang) en dat kan worden volstaan met een standaard wateradvies van het waterschap. Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 100% afkoppeling van verhard oppervlak.
  • Niet afwentelen op anderen in ruimte en tijd.
  • Toepassen voorkeursvolgorde waterkwantiteit (vasthouden, bergen en afvoeren).
  • Toepassen voorkeursvolgorde waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
  • De ontwikkeling dient hydrologisch neutraal plaats te vinden (HNO).
  • De wateropgave baseren op het daadwerkelijke toekomstig verhard oppervlak. Vooralsnog is uitgegaan van 12.040 m2.
  • Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren conform 60 mm (T= 100) gerekend over het aantal m2.
  • De maximale ledigingsduur van het systeem bij voorkeur gelijk of kleiner dan 24 uur.
  • Calamiteit T=100 jaar in beschouwing nemen (mag niet tot overlast leiden).
  • Aanlegdiepte bergingsvoorzieningen boven de GHG.
  • GHG is ingeschat op 3,0 m +NAP (3,0 m -mv).
  • Bouwen volgens Duurzaam Bouwen (DuBo) principe.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen het plangebied worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. De wateropgave ten aanzien van het plan bedraagt 723 m3.

Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag die bij een (potentiële) voorziening hoort, is een alternatief uitgewerkt waarbij het hemelwater wordt geborgen middels een wadi. Wanneer de wadi wordt aangelegd met een diepte van 1 meter en een talud van 1 op 3 is, uitgaande van een waking van 0,3 m, 1.500 m2 benodigd om de volledige wateropgave te kunnen bergen. Ter plaatse van het toekomstig groen, centraal binnen de planlocatie is voldoende ruimte aanwezig om deze wateropgave te kunnen bergen. Hemelwater wordt, indien mogelijk, zoveel mogelijk zichtbaar afgevoerd richting de buffer/wadi. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer verbuisd plaatsvinden.

Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. In overleg met de gemeente Harderwijk zal tijdens de verdere planvorming de mogelijkheden omtrent en de wijze waarop en hoe aangesloten kan worden op de riolering nader besproken moeten worden.

Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

Waterkwaliteit

Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

5.4.3 Conclusie

De voorgenomen herstructurering die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan heeft geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1.500 m2 extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie) waarvan afvloeiend hemelwater wordt geloosd op oppervlaktewater. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterschapsbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.

5.5 Milieu

5.5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer). Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht plan. Deze ontwikkeling moet worden getoetst aan de haalbaarheidaspecten.

5.5.2 Geluidhinder

Regelgeving

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde vanwege een gezoneerd industrieterrein is 50 dB(A) en de ten hoogst toelaatbare waarde is 55 dB(A).

(Spoor)wegen hebben volgens de Wet geluidhinder aan weerszijden zones. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 meter. Binnen deze wettelijke zones geldt het grenswaardensysteem van de Wgh voor het toetsen van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, wanneer dergelijke bestemmingen nieuw in de wettelijke zones worden geprojecteerd.

Bescherming bestaande geluidgevoelige bestemmingen

Geluid van Rijkswegen en spoorwegen is aan grenzen gebonden om omwonenden tegen geluidoverlast te beschermen. Hierdoor zijn er wettelijke normen voor de hoeveelheid geluid die het verkeer op een weg of spoorweg maximaal mag produceren. Deze norm wordt een geluidproductieplafond (GPP) genoemd.

In de Wet milieubeheer, hoofdstuk 11 is vastgelegd dat het geluid rond Rijkswegen niet onbeheerst mag toenemen. Dit hoofdstuk is sinds 1 juli 2012 van kracht. Op punten langs rijkswegen en spoorwegen (zogenaamde referentiepunten) is met de GPP's de maximaal toegestane hoeveelheid geluid vastgesteld. Per punt verschilt de waarde van de geluidproductieplafond's. De punten liggen op 50 meter van de infrastructuur en 100 meter van elkaar.

De geluidproductieplafonds moeten door Rijkswaterstaat en ProRail worden nageleefd. Rijkswaterstaat en ProRail controleren dit ieder jaar en rapporteren daarover aan de minister van Infrastructuur en Milieu. Bij dreigende overschrijding van de geluidproductieplafonds moeten Rijkswaterstaat en ProRail maatregelen nemen om te voorkomen dat er een overschrijding ontstaat. Op deze wijze worden bestaande geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen onbeheerste toename van de geluidbelasting.

Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai9 uitgevoerd. Dit onderzoek - dat als bijlage 9 bij de toelichting is opgenomen - heeft tot doel inzicht te geven in het akoestisch klimaat van de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai. Onderzoek naar industrielawaai is niet benodigd, omdat het plangebied niet in de geluidszone van een geluidgezoneerd industrieterrein (o.a. bedrijventerrein Lorentz) is gelegen. Ook de aanwezige spoorlijnen (o.a. het traject Amersfoort - Zwolle) en de Rijksweg A28 liggen op een dermate grote afstand dat een verdere beoordeling hiervan niet nodig is.

Het onderzoek spitst zich daarom uitsluitend toe op het geluid van de Nassaulaan. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft deze weg een onderzoekszone van 200 meter. Het plangebied ligt in de zone van deze weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabij gelegen woonstraten (Boerhaavelaan, Julianalaan en Bernhardlaan) met een 30 km/u-regime beschouwd. Veiligheidshalve is voor onderhavig plangebied een vrije veldberekening toegepast. Het afschermende effect van aanwezige bebouwing wordt hierdoor niet meegenomen. Dit houdt in dat de gepresenteerde geluidbelastingen worst case zijn.

Nassaulaan

Uit het onderzoek blijkt dat alleen voor de woningen aan de zuidzijde van de Marijkelaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Nassaulaan bedraagt 50 dB. De hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande weg in stedelijk gebied bedraagt 63 dB. De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Op basis het gemeentelijke geluidbeleid zijn de hoogste geluidbelastingen als gevolg van de Nassaulaan gezamenlijk te kwalificeren als zeer goed tot redelijk.

Omliggende 30 km-wegen

De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de omliggende 30 km-wegen gezamenlijk bedraagt 55 dB. Omdat de omliggende woonstraten een 30 km/u-regime hebben, zijn deze wegen niet onderzoeksplichtig in het kader van de Wgh. Zodoende zijn er in de Wgh ook geen normen opgenomen voor 30 km-wegen. Ter vergelijk is de hoogste toelaatbare geluidsbelasting uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km/u-weg gebruikt voor de toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Uit dit onderzoek blijkt dat bij alle bouwvlakken de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande weg in stedelijk gebied (63 dB) wordt echter niet overschreden. De optredende geluidsbelastingen afkomstig van de 30 km/uwegen wordt derhalve acceptabel geacht. Zeker gezien het feit dat het afschermende effect van bebouwing niet is meegenomen. Naar alle waarschijnlijkheid kan worden voldaan aan geluidluwe gevels en geluidluwe buitenruimtes in het definitieve inrichtingsplan. Middels extra maatregelen aan de gevel kan bovendien een binnenwaarde van 33 dB - en daarmee een goed woon- en leefklimaat - worden gegarandeerd. Hiermee zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De minimaal benodigde gevelwering is benoemd in het akoestisch onderzoek.

Op basis het gemeentelijke geluidbeleid zijn de hoogste geluidbelastingen als gevolg van de 30 km-wegen gezamenlijk te kwalificeren als redelijk tot matig.

Verlening van hogere waarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Nassaulaan, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Het is in voorliggend geval niet mogelijk of wenselijk om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar het akoestisch rapport.

Ten gevolge van de Nassaulaan hebben alle woningen op de begane grond een geluidluwe gevel. Naar alle waarschijnlijkheid kan worden voldaan aan geluidluwe gevels (waaraan tenminste één slaapkamer en één verblijfsruimte kan worden gesitueerd) en geluidluwe buitenruimtes. De optredende cumulatieve geluidsbelastingen zijn daarnaast lager dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB uit de Wgh. Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid kan de gemeente Harderwijk daarom een hogere waarde verlenen van 50 dB voor de woningen aan de Marijkelaan.

De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Binnenwaarden

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai gegarandeerd te worden. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering per bouwvlak zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0012.jpg"
Tabel: hoogste cumulatieve geluidsbelastingen

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn. Dit is ook een vereiste vanuit het gemeentelijk beleid.

Toetsing aan Beleidsregels Wegverkeerslawaai gemeente Harderwijk

In het gemeentelijk geluidbeleid van de gemeente Harderwijk is een overzicht gegeven, zoals gepresenteerd in onderstaande tabel, van de benodigde maatregelen bij de ontvanger ter aanvraag van een hogere grenswaarde. Hierbij is uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting. Onderhavig plan valt daarmee in de donker-oranje gekleurde categorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0013.png"

Conclusie

Het aspect 'geluid' staat de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg, mits hogere waarden worden verleend voor 15 woningen aan de Marijkelaan. In het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning dient middels een aanvullend bouwakoestisch onderzoek te worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de maximale binnenwaarde van 33 dB conform het Bouwbesluit 2012 te kunnen waarborgen, en daarmee een goede ruimtelijke ordening.

5.5.3 Luchtkwaliteit

Regelgeving

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatiënten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.

Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. Het plangebied ligt niet binnen de 50 meter contour van de N302. Binnen 50 meter mogen geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd.

Toetsing

Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 18 (extra) woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet milieubeheer niet noodzakelijk is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hieronder inzicht gegeven in de huidige achtergrondconcentraties. De kaartbeelden uit de Atlas Leefomgeving geven hiervoor de benodigde informatie (de cijfers zijn uit 2016 maar zijn nog steeds bruikbaar, aangezien in algemene zin de luchtkwaliteit in Nederland verbeterd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0014.jpg" Afbeelding: achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) met globale aanduiding plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0015.jpg" Afbeelding: achtergrondconcentratie fijnstof (PM10) met globale aanduiding plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0016.jpg" Afbeelding: achtergrondconcentratie zeerfijnstof (PM2,5) met globale aanduiding plangebied

Uit voorgaande blijkt dat de achtergrondconcentraties ter plaatse van het plangebied relatief laag zijn: de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) bedraagt 18-20 µg/m3, terwijl de grenswaarde 40 µg/m3 bedraagt. Wat betreft fijnstof (PM10) bedraagt de jaargemiddelde concentratie 18-19 µg/m3, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarde 40 µg/m3. Voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt de jaargemiddelde concentratie 11-12 µg/m3, terwijl de grenswaarde 25 µg/m3 bedraagt.

Hiermee is aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Conclusie

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.4 Bodemkwaliteit

Regelgeving

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd10 in de vorm van een verkennend bodemonderzoek, verkennend onderzoek asbest in bodem en nader onderzoek asbest in bodem. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen sloop, herontwikkeling en nieuwbouw van woningen ter plaatse van de onderzoekslocatie. Het onderzoek heeft tot doel vast te stellen of op de onderzoekslocatie bodemverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen herontwikkeling, nieuwbouw en bestemmingsplanwijziging. Het onderzoek is als bijlage 10 bij de toelichting opgenomen.

Onderzoeksresultaten

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien afwisselend zwak tot matig humeus. In de bovengrond van de onderzoekslocatie zijn veelal zwakke bijmengingen met baksteen en plaatselijk ook resten metaal, sporen kolengruis, sporen sintels of sporen glas waargenomen.

In de bovengrond ter plaatse van de Tinnegieterbuurt zijn met betrekking tot de chemisch-analytische parameters hooguit lichte verontreinigingen aangetroffen met lood en/of zink en plaatselijk ook minerale olie, PCB en/of PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen. De aangetoonde lichte verontreinigingen in de bovengrond geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek.

Ter plaatse van inspectiegaten A22-5 en A22-6 (Margrietlaan 11) is onder de tegelverharding van circa 0,05 tot 0,7 m -mv een zwakke bijmenging met asbesthoudend plaatmateriaal in de fractie > 20 mm aanwezig. Het plaatmateriaal blijkt zowel chrysotiel als crocidolietasbest te bevatten, waardoor de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. ter plaatse wordt overschreden. In de fractie < 20 mm is ook asbest aangetoond echter in een lager gehalte. In de afperkende horizontale inspectiegaten is geen asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. In de fractie < 20 mm van de afperkende inspectiegaten is analytisch eveneens geen asbest aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond onder de verontreinigingskern is geen asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen, wel is in de fractie < 20 mm analytisch een asbestgehalte van 15 mg/kg d.s. aangetoond.

Ter plaatse van alle inspectiegaten in de tuin van de Marijkelaan 14 is van circa 0,05 tot 0,5 m -mv een zwakke bijmenging met asbesthoudend plaatmateriaal in de fractie > 20 mm aanwezig. Het plaatmateriaal blijkt chrysotielasbest te bevatten De gehalten bevinden zich onder de interventiewaarde voor (niet-)hechtgebonden asbest. In de fractie < 20 mm is ook asbest aangetoond echter in een ruim lager gehalte. In de zintuiglijk schone ondergrond is geen asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. In de fractie < 20 mm in de zintuiglijk schone ondergrond is analytisch eveneens geen asbest aangetoond.

Ter plaatse van het overige deel van de onderzoekslocatie zijn geen, tot plaatselijk geringe, verontreinigingen met asbest aangetoond. Het asbest is zowel in plaatmateriaal aanwezig, als in de fractie < 20 mm. De aangetoonde gehalten blijven onder de waarde van 50 mg/kg d.s. en geven derhalve geen aanleiding tot het uitvoering van een nader onderzoek asbest in bodem. Ter plaatse gelden er op basis van de aangetoonde gehalten geen risico’s en is er geen sprake van de aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. In de toplaag van de bodem onder de druppelzone van de schuur aan de Margrietlaan 1 is in de fijne fractie een asbestgehalte van 51 mg/kg d.s. aangetoond. Uit onderzoek van LievenseCSO (onderzoek vereenvoudiging aanpak toplaag onder geerodeerde asbestdaken, documentcode 16J069.RAP001. CB.CL, 27 maart 2017) kan op basis van huidige inspanningen aangenomen worden dat ter plaatse geen sprake is van de aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Op basis van de aangetoonde gehalten zijn er geen risico's en bestaat er geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Het ter plaatse van de Margrietlaan 1 aanwezige stuk asbest blijkt een golfplaten afscheiding te zijn, van een voormalig perkje. Naar schatting zit de plaat circa 20 cm in de bodem en is 30 cm lang. In de boringen die aan weerszijden van de plaat zijn gezet, zijn geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen. Op basis van de huidige gegevens is de ligging van de plaat voldoende in beeld en is nader bodemonderzoek niet aan de orde.

Advies en vervolg

  • Aangezien asbest ter plaatse van de oprit van de Margietlaan 11-9 in concentraties > 100 mg/kg d.s. in de grond is aangetoond is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging met asbest in de bodem is naar alle waarschijnlijkheid ontstaan bij de sloop van een schuurtje met asbesthoudende dakbedekking, en verwerking van dit materiaal onder de oprit. Aangenomen wordt dat dit is gebeurd voor 1 juli 1993. Ter plaatse is derhalve sprake van een bestaand geval van ernstige bodemverontreiniging. In dit geval is de zorgplicht niet van toepassing. Het geval is gesitueerd op het kadastrale perceel gemeente Harderwijk, sectie D, nummer 5461 (ged.). Uit de milieuhygiënische beoordeling is gebleken dat er in de huidige situatie met betrekking tot de bodem geen sprake is van onaanvaardbare humane risico's.
    Gelet op bovenstaande dient de verontreiniging met asbest op een natuurlijk moment, voorafgaande aan sloop van de bebouwing, te worden gesaneerd. Hiervoor dient een saneringsplan te worden opgesteld dat goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag (Provincie Gelderland). Mogelijk kan procedureel worden volstaan met een melding in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS). Voorgesteld wordt om tegelijkertijd met de sanering van de asbestverontreiniging ter plaatse van de oprit van de Margrietlaan 9-11, de asbesthoudende golfplaat uit de tuin van de Margrietlaan 1 te verwijderen. Om kosteneffectieve redenen kan dit mogelijk worden uitgevoerd onder dezelfde BUS-melding/sanering.
  • De druppelzone vanaf een vermoedelijk asbesthoudende dakbedekking van een schuur van de Marijkelaan 20 en tuin aan de Marijkelaan 20 zijn, in verband met ontoegankelijkheid, nog niet onderzocht. Voorafgaande aan sloop van de bebouwing dient dit nog te gebeuren.

De aanwezigheid van eventuele asbestnesten, op die delen in het gehele plangebied die middels onderhavig onderzoek niet specifiek zijn onderzocht, kan ondanks het zorgvuldige werk van Econsultancy niet geheel worden uitgesloten. Tijdens de bouw dient men derhalve alert zijn op het eventueel kunnen aantreffen van asbest in de grond. Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Conclusie

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de bodem grotendeels geschikt is voor de beoogde functie.

Wel zijn er nog enkele nadere werkzaamheden nodig in de vorm van een sanering van de asbestverontreiniging op de locatie Margrietlaan 9-11, het opruimen van de asbestplaat uit de tuin van Margrietlaan 1 en het beoordelen van de druppelzone van een schuur op de locatie Marijkelaan 20. Hiervoor wordt een saneringsplan opgesteld, op grond waarvan de aangetroffen bodemverontreinigingen worden gesaneerd.

5.5.5 Geur

Regelgeving

Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.

Toetsing

In het plangebied en de directe omgeving liggen geen bedrijven die geurhinder met zich meebrengen. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in nieuwe mogelijkheden voor dergelijke bedrijven.

Conclusie

Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.5.6 Externe veiligheid

Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant.

Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Beleidsvisie externe veiligheid Veluwe Noord

De Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord uit 2013 biedt aan de Noord-Veluwse gemeenten (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) een kader om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Daarnaast biedt de beleidsvisie ook een platform voor een samenwerking tussen de afdelingen van de gemeenten en bijvoorbeeld de hulpdiensten.

Een belangrijk nevendoel van de beleidsvisie is om de beschikbare gemeentelijke middelen efficiënt in te zetten. Vanuit de externe veiligheidswetgeving gelden verplichtingen waarvan de invulling een inspanning vraagt van het gemeentelijk apparaat. De systematiek in de beleidsvisie externe veiligheid voorziet in het concentreren van de aandacht op gebieden waar deze 'winst' is te realiseren en in het volstaan met algemene beleidsregels voor gebieden op grotere afstand. Geld en kennis worden daarmee ingezet op plaatsen waar deze nodig zijn.

Veel externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving, maar gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering daarvan. Gemeenten dienen een antwoord te hebben op nieuwe technische en juridische inzichten, alsook ontwikkeling van nieuwe risicobronnen.

Bij het invullen en uitvoeren van externe veiligheidsbeleid zijn drie thema's te onderscheiden:

  • inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie;
  • keuzes maken;
  • samenwerken.

Woningen wordt opgevat als kwetsbare objecten. In de beleidsvisie is aangegeven op welk niveau het groepsrisico verantwoord dient te worden.

Risicobron   Vigerende wet- en regelgeving  
A28 en spoor   Besluit externe veiligheid transportroutes  
N302 / N303   -  
LPG-tankstation   Besluit externe veiligheid inrichtingen  
aardgastransportleiding   Besluit externe veiligheid buisleidingen
Regeling externe veiligheid buisleidingen  
Alle risicobronnen   Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord  

Tabel: overzicht Wet- en regelgeving

Risicobron   Afstanden en normering  
  Invloedsgebied
groepsrisico  
Plaatsgebonden
risico (PR)  
Afstanden PR  
A28   200 meter   grenswaarde 10-6/jaar
richtwaarde 10-6/jaar  
 
Spoor   200 meter   grenswaarde 10-6/jaar
richtwaarde 10-6/jaar  
-
-  
LPG-tankstation:
- vulpunt
- ondergrondse tank
- afleverzuil  

150 meter
150 meter  

grenswaarde 10-6/jaar  

45 meter
25 meter
15 meter  
Aardgastransportleiding:
36 inch, 66,2 bar
12,5 inch, 40 bar,  

430 meter
150 meter  
grenswaarde 10-6/jaar (3)   0 meter (1)  
(1) Bron: http://nederland.risicokaart.nl/
Voor kwetsbare objecten geldt een grenswaarde, voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde  

Tabel: Veiligheidsafstanden en veiligheidsnormen

Toetsing

De navolgende afbeelding betreft een uitsnede uit de risicokaart waarop de relevante risicobronnen in de omgeving zijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0017.jpg"

Afbeelding: uitsnede risicokaart met risicobronnen, waaronder de spoorlijn Amersfoort - Zwolle en de A28 (plangebied is blauw omkaderd)

Onderhavig plangebied ligt in de nabijheid van de spoorlijn Amersfoort - Zwolle (ten noorden van het plangebied), alsmede de Rijksweg A28 (ten zuiden van het plangebied). Het plangebied ligt op ruim 350 meter afstand van beide risicobronnen.

Overeenkomstig het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) hoeven geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Omdat zowel de spoorlijn als de A28 op circa 350 meter van het plangebied zijn gelegen, gelden er geen beperkingen. Ook hoeft er geen berekening plaats te vinden van de (toename van de) hoogte van het groepsrisico.

Uit de jaarintensiteiten van Rijkswaterstaat blijkt dat over de A28, ter hoogte van het plangebied, LF1, LF2, LT1, LT2 en GF3-stoffen getransporteerd worden. Op basis van het transport van deze stoffen bedraagt het invloedsgebied 880 meter. Onderhavig plangebied valt binnen deze zone. Om die reden is een beperkte verantwoording van het groepsrisico vereist.

Uit bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet blijkt dat over de spoorlijn Zwolle - Amersfoort de stofcategorieën A, B2, C3, D3 en D4 worden getransporteerd. Op basis van het transport van deze stoffen ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn (toxisch scenario). De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn moeten worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Overige risicobronnen zijn op grotere afstand gelegen en hoeven daarom niet nader te worden beschouwd.

Beperkte verantwoording groepsrisico spoor en weg

Gezien de conclusies uit de beoordeling, is een beperkte verantwoording opgesteld van het groepsrisico als gevolg van de spoorlijn Amersfoort - Zwolle en Rijksweg A28. Deze is hierna integraal opgenomen.

Scenario

Het plangebied bevindt zich op circa 350 m van zowel de snelweg A28 als de spoorlijn Amersfoort-Zwolle, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Over de Rijksweg A28 worden onder andere de categorieën LT1 en LT2 vervoerd, waarvan het plangebied zich binnen het invloedsgebied van deze stoffen bevindt. Hierbij is slechts het toxische scenario relevant. Doordat het plangebied op meer dan 200 meter van de snelweg is gelegen, kan voor de beperkte verantwoording worden volstaan met een in de Beleidsvisie externe veiligheid geformuleerde standaardtekst, afkomstig van de regio Veluwe-Noord.

Ten aanzien van de spoorlijn Amersfoort - Zwolle dient rekening gehouden te worden met zowel het toxische scenario, alsmede het risico op een fakkelbrand, doordat over deze spoorlijn diverse gevaarlijke stoffen worden vervoerd (categorieën A, B2, D3 en D4) waarvan het invloedsgebied tot en met het plangebied reikt. Wat betreft de warme BLEVE die kan ontstaan bij een ongeval met een gevaarlijke stof uit de A-categorie, bevindt het plangebied zich in de derde ring (245 - 380 meter). Hier treedt slechts lichte schade op. Bovendien kan gesteld worden dat de impact van een warme BLEVE op het plangebied, vanwege de aanwezigheid van reeds aanwezige bebouwing tussen de risicobron en het plangebied, dusdanig verkleind wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen verhoging van het groepsrisico met zich meebrengt. Derhalve kan ook ten aanzien van de risicobron 'spoorlijn Amersfoort - Zwolle' worden volstaan met de hiervoor genoemde standaardtekst ter beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. In algemene zin dienen de wegen in het plangebied wel voldoende breed te zijn in verband met de bereikbaarheid van het plangebied voor hulpdiensten.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Dit is echter niet af te dwingen in deze ruimtelijke procedure.

Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen.

Conclusie beperkte verantwoording externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan. De veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland heeft aangegeven op 22 juli 2019 akkoord te zijn met deze paragraaf11. Het advies is als bijlage 11 bij de toelichting is opgenomen. De veiligheidsregio adviseert de toekomstige bewoners te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR network' [voorheen Hartveilig Wonen]. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan 'Stan the CPR network' kan levens redden, maar kan niet worden afgedwongen in het bestemmingsplan.

Conclusie

Uit het voorgaande is gebleken dat het aspect 'externe veiligheid' niet leidt tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Regelgeving

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r..

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht in werking getreden. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. dient te worden geschonken. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag zijn eventuele keuze om géén m.e.r.-beoordeling uit te voeren voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Toetsing

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient te worden bepaald of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit plan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is geen sprake van een ontwikkeling die wordt genoemd als activiteit in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D.11.2 kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Onderhavig plan betreft zoals gesteld de herstructurering van een bestaande woonbuurt binnen de bebouwde kom van Harderwijk. Hierbij worden er per saldo 18 wooneenheden aan het plangebied toegevoegd. Het plangebied is daarnaast 1,4 ha groot. Daarmee blijft de omvang van onderhavig plan ver onder de gestelde drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.. Er kan daarom worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is verwoord in een afzonderlijke rapportage12 en als bijlage 12 bij de toelichting opgenomen. In de notitie wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse en in de omgeving. Het bevoegde gezag heeft formeel besloten dat geen m.e.r.(beoordeling) hoeft te worden uitgevoerd.

5.5.8 Bedrijven en milieuzonering

Regelgeving

Wanneer een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk maakt, moet worden aangetoond worden dat voorzien wordt in een goed woon- en leefklimaat. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

In de VNG-publicatie zijn voor het bepalen van de richtafstanden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddeld' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kan worden uitgegaan van kortere afstanden (verlaging met één afstandsstap);
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

De richtafstanden lopen op naar mate sprake is van een bedrijf in een hogere milieucategorie. Zoals bij de uitgangspunten voor de richtafstanden is gesteld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd (dus van bijvoorbeeld 50 naar 30 meter voor milieucategorie 3.1). Verdere reducties zijn blijkens de toelichting in de VNG-publicatie niet te verantwoorden, omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht.

De richtafstand wordt gemeten vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot de gevel van het gevoelige object. Navolgende tabel geeft inzichtelijk wat de richtafstanden zijn voor de verschillende milieucategorieën, zowel voor 'rustige woonwijken' of 'rustige buitengebieden' als voor 'gemengde gebieden'.

Milieucategorie   Richtafstand tot 'rustig gebied' of 'rustig buitengebied'   Richtafstand tot een 'gemengd gebied'  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel: richtafstanden en omgevingstype (Bron: VNG, 2009)

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Deze zijn niet hindergevend en daarom zonder meer inpasbaar in een rustige woonomgeving. Wel kan het zijn dat de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande nabije hindergevende functies of dat deze bestaande hindergevende functies in de mogelijkheden zouden worden beperkt door de realisatie van de nieuwe woningen.

Hierover kan in algemene zin worden gesteld dat het plangebied is gelegen temidden van een bestaand woongebied, waar wonen de meest voorkomende functie is. Ook is geen sprake van een functiewijziging; het plangebied is in de bestaande situatie bestemd als wonen en in ook in de toekomstige situatie blijft dit zo. Om die reden is in ieder geval geen sprake van de beperking van de mogelijkheden van omringende functies.

Wat betreft functies die mogelijk hinder veroorzaken is met name het bedrijf aan de Boerhaavelaan 9 van belang: bouwbedrijf Schoonderbeek. Dit bedrijf kent in het geldende bestemming een bestemming 'Bedrijf', waarbinnen een bedrijf tot en met milieucategorie 2 toegestaan is. In een rustig woongebied geldt voor bedrijven in milieucategorie 2 een indicatieve richtafstand van 30 meter. Het bedrijf grenst direct aan het voorliggende plangebied, maar is gevestigd aan de Boerhaavelaan. Maatgevend aspect voor aannemersbedrijven is het aspect 'geluid'.

Deze bedrijfsactiviteiten van het aannemersbedrijf kunnen uitsluitend inpandig plaatsvinden (waarbij het geluid wordt gedempt) of op het terrein aan de voorzijde van het bedrijf. Dit is aan de zijde van de Boerhaavelaan. Eventuele bedrijfsactiviteiten in de buitenlucht kunnen uitsluitend plaatsvinden op geruime afstand van de bestaande en nieuwe woningen in dit bestemmingsplan (in ieder geval ruim meer dan 30 meter). Om die reden wordt geen hinder verwacht.

Bovendien is sprake van een bestaande situatie. In de huidige situatie wordt het bedrijf reeds omgeven door bestaande woningen (o.a. aan de Boerhaavelaan 7 en 9). Deze woningen zijn maatgevend voor de huidige gebruiksruimte van het bedrijf. Voor geluid dat wordt veroorzaakt door bedrijven gelden regels uit het Activiteitenbesluit. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de dag-, avond- en nachtperiode. Op de gevel van woningen is een geluidswaarde toegestaan van 50 dB in de dagperiode, 45 dB in de avond en 40 dB in de nacht. Omdat voor de bestaande woningen - die dichterbij zijn gelegen - aan deze normen voldaan moet worden, zal ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen ook voldaan worden aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Een goed woon- en leefklimaat is voldoende verzekerd.

Naast het aannemersbedrijf is aan de Prinsessenlaan 1 een dagactiviteitencentrum voor mensen met een verstandelijke beperking gevestigd. Een dergelijke inrichting is op basis van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' aan te merken als een categorie 1 inrichting. De indicatieve richtafstand van dergelijke inrichtingen bedraagt 10 meter. De dichtstbijzijnde woningen in het plangebied zijn op ruim 12 meter afstand gesitueerd, waarmee voldaan wordt aan de richtafstand. Een goed woon- en leefklimaat is daarmee voldoende verzekerd.

Tot slot zijn er op de hoek Nassaulaan - Deventerweg enkele dienstverlenende functies (waaronder een kapper) en diverse detailhandelsondernemingen gevestigd, waaronder ook een supermarkt. Reguliere detailhandelsondernemingen en dienstverlenende functies zijn op basis van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' aan te merken als categorie 1 inrichtingen, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt. Supermarkten zijn daarentegen aan te merken als categorie 2 inrichtingen vanwege de verkeersaantrekkende werking en het gebruik van winkelwagens. De indicatieve richtafstand voor supermarkten bedraagt 30 meter. De geprojecteerde woningen in het plangebied zijn op ten minste 15 meter afstand van de aanwezige dienstverlenende bedrijven en detailhandelsondernemingen gelegen. De supermarkt bevindt zich op een afstand van ruim 50 meter. Daarmee wordt (ruimschoots) voldaan aan de hiervoor genoemde richtafstanden. Een goed woon- en leefklimaat is daarmee voldoende verzekerd.

Conclusie

Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.6 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen aanwezig die ruimtelijk relevant zijn.

5.7 Verkeer en parkeren

5.7.1 Verkeer

Huidige verkeerssituatie

Onderhavig plangebied is gelegen in een bestaande woonomgeving. De bestaande woonbuurt bestaat voor een groot deel uit eenrichtingstraten. De ontsluiting van de woonbuurt vindt vrijwel geheel plaats via de Julianalaan. Vanaf de Julianalaan wordt het plangebied ontsloten op de Nassaulaan en verder. De Marijkelaan en Margrietlaan vormen de belangrijkste interne ontsluiting, dit zijn éénrichtingstraten die samen met de Willem de Zwijgerlaan een lus vormen en op twee plekken aansluiten op de Julianalaan. Er is geen ontsluiting aan de noordzijde, aangezien de Bernhardlaan dood loopt voor het autoverkeer. Hier is uitsluitend een aansluiting voor langzaam verkeer op de Boerhaavelaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0018.jpg" Afbeelding: kaartbeeld bestaande verkeersstructuur

Toekomstige verkeerssituatie

Als onderdeel van de voorgenomen herstructurering worden ook de bestaande woonstraten opnieuw ingericht. De voornoemde aansluiting op omringende straten blijft evenwel ongewijzigd. De herstructurering heeft tot gevolg dat de verkeerssituatie wordt verbeterd: de straten krijgen een breder profiel, wat een positief uitwerking heeft op de doorstroming en bereikbaarheid.

Onderhavig plan leidt tot een toename van het aantal woningen met maximaal 18 wooneenheden, waardoor het aantal verkeersbewegingen beperkt zal toenemen. Uitgaande van een algemeen aanvaard kengetal van 7 verkeersbewegingen per woning, leidt dit tot een extra verkeersaantrekkende werking van 126 verkeersbewegingen per etmaal. Dit kan worden aangemerkt als een zeer beperkte toename, die zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek is niet nodig.

Conclusie

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

5.7.2 Parkeren

Huidige parkeersituatie

De bestaande parkeersituatie is niet ideaal. De woonstraten hebben veelal een (te) smal profiel en in de openbare ruimte is momenteel sprake van een grote parkeerdruk.

Parkeerbeleid

In de Parkeernormennota Harderwijk (d.d. 23 mei 2013) zijn de gemeentelijke parkeernormen vastgelegd. Bij het opstellen van de parkeernormen zijn de kengetallen voor de parkeernormering vanuit CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' als uitgangspunt genomen.

Om de parkeernormen zo specifiek mogelijk op te stellen is er onderscheid gemaakt in verschillende gebieden binnen de gemeente Harderwijk. Voorliggend plangebied is gelegen in gebied 10 'Tweelingstad', dat is aangemerkt als 'Woongebied'. In woongebieden zijn de volgende normen van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0019.jpg" Tabel: parkeernormen woningen uit parkeernormennota Harderwijk

Aanvullend op de bovenstaande tabel geldt evenwel een appendix met specifieke (lagere) parkeernormen voor kleine wooneenheden. Deze zijn als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00246-0002_0020.jpg"

Tabel: parkeernormen kleine wooneenheden

Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de toekomstige parkeerbehoefte bepaald. Deze is uitgewerkt in onderstaande tabel:

Onderdeel   Aantal   Woningtype   Parkeernorm   Parkeernormen  
2 kamer appartementen   15   Appartement tot ca. 50 m2 gbo   1 per woning   15 parkeerplaatsen  
3 kamer appartementen   16   Appartement ca. 50-70 m2 gbo   1,2 per woning   19,2 parkeerplaatsen  
Nieuwe eengezinswoningen   21   Rijwoning   1,8 per woning   37,8 parkeerplaatsen  
Kleine beneden-
bovenwoningen  
8   Appartement tot ca. 50 m2 gbo   1 per woning   8 parkeerplaatsen  
Grote beneden-
bovenwoningen  
10   Appartement   1,8 per woning   18 parkeerplaatsen  
Seniorenwoningen   8   Rijwoning   1,8 per woning   14,4 parkeerplaatsen  
Bestaande eengezinswoningen   5   Rijwoning   1 per woning   5 parkeerplaatsen  
Totaal   83   -   -   117,4 parkeerplaatsen  

Tabel: toekomstige parkeerbehoefte

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de toekomstige parkeerbehoefte (afgerond) 118 parkeerplaatsen bedraagt.

Om in deze parkeerbehoefte te voorzien is in de toekomstige situatie meer ruimte gereserveerd voor parkeren. Binnen het plangebied is ruimte voor 87 haaksparkeerplaatsen en 18 langsparkeerplaatsen. Daarnaast worden 5 bestaande langsparkeerplaatsen aan de Bernhardlaan in de toekomstige situatie vervangen door 7 langsparkeerplaatsen. De totale parkeercapaciteit in de toekomstige situatie komt hierdoor binnen het plangebied op (87+18+7=) 112 parkeerplaatsen. Voor de 6 resterende parkeerplaatsen kan gebruik worden gemaakt van de bestaande parkeerplaatsen aan de Julianalaan. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Mochten de 5 bestaande eengezinswoningen aan de Bernardlaan in de toekomst alsnog gesloopt worden, dan dienen er extra parkeervoorzieningen te worden aangelegd. Om te waarborgen dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid is in lid 6.2 van de regels een specifieke regeling opgenomen. Zodoende wordt te allen tijde voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Conclusie

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

6.1.1 Informatie bestemmingsplan

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een bestemmingsplan regelt het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels bevatten voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

6.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'. Onderhavig plan sluit inhoudelijk zoveel mogelijk aan op het "Handboek actualisering bestemmingsplannen" van de gemeente Harderwijk. Dit Handboek reikt een algemene plansystematiek aan, op basis waarvan de nieuwe bestemmingsplannen kunnen worden opgesteld.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, voor zowel de burger als de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms middels aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming: een dubbelbestemming is een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is de hoofdbestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (of zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.

Opbouw van de regels

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:

  • a. anti-dubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  • b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
  • c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  • d. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.

  • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk. Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.

6.1.3 Juridische regeling

Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.1.4 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 25 m2. Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
  • b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
  • c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
  • d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.

6.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan 'Tweelingstad - Tinnegieter' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het mogelijk maken en ruimtelijk inkaderen van de beoogde nieuwe situatie vormt het vertrekpunt in de planregels. De regeling beoogt enerzijds enige flexibiliteit in te bouwen wat betreft de planuitwerking, maar anderzijds de ruimtelijke mogelijkheden voldoende in te kaderen (bijvoorbeeld aantal woningen, bouwhoogtes, ligging hoofdgebouwen);
  • In de bestemmingsomschrijving is aangegeven welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan. Binnen de bestemming 'Wonen' vallen alle eengezinswoningen, alsmede de tuinen, verhardingen en erftoegangswegen;
  • om de globaliteit van de bestemmingen niet ten koste te laten gaan van de ruimtelijke kwaliteit en de rechtszekerheid, is gebruik gemaakt van bouwvlakken.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2017-03.

Aan de bestemming 'Wonen' zijn - ten opzichte van de standaardregels - de volgende regels toegevoegd:

  • Het maximum aantal toegestane woningen is verbonden aan een maximum per bouwvlak.
  • Voor de beoogde woningen zijn afwijkende goot- en bouwhoogten opgenomen: respectievelijk 7 en 11 meter voor de grondgebonden woningen en respectievelijk 9 en 12 meter voor de appartementen en beneden-bovenwoningen (bebo's).

6.4 Bestemmingsbepalingen

In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

6.4.1 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen de voortuin en het achtererfgebied. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen. Er is gestreefd naar een eenduidige bebouwingsregeling voor het gehele plangebied.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn alle woningtypen toegestaan. De hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw'. Per bouwvlak is het maximum aantal woningen aangeduid. Ook zijn per bouwvlak de maximum goot- en bouwhoogten aangeduid op de verbeelding. Dit geldt voor zowel hoofdgebouwen als bijbebehorende bouwwerken.

Het hoofdgebouw is op de plankaart aangegeven door een afzonderlijk maatvoeringsvlak. De diepte van het maatvoeringsvlak biedt enige ruimte voor flexibiliteit in de maatvoering van de woningen. Aan de voorkant wordt in het algemeen terughoudend omgegaan met uitbreidingen, omwille van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Aan de voorgevel is uitsluitend een erker toegestaan, mits de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 1,5 meter, de goothoogte lager is dan 3 meter en de breedte niet meer dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning bedraagt. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken kunnen op het zij- of achtererf worden gebouwd, mits het bebouwde oppervlak van het achtererf de 50 m2 niet overschrijdt (inclusief aan- en uitbouwen). Voor het zijerf gelden de regels, zoals vermeld bij aan- of uitbouwen.

Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals een Bed & Breakfast en bedrijvigheid aan huis.

Bed&Breakfast en gastenverblijf

Onder wonen is Bed & Breakfast en/of een gastenverblijf mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast en gastenverblijven zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.

Belangrijke voorwaarden zijn dat:

  • 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het gebruiksoppervlak van de woning met een maximum van 100 m2;
  • 4. de activiteiten geen afbreuk mogen doen aan de woonfunctie
  • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk.

Mantelzorg

Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.

Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m2. Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, danwel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.

Bedrijvigheid aan huis

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m2. Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna - ook op het gebied van de handhaving - de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu

Op 14 januari 2014 is het 'Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018' vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!

Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.

Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.

Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.

Coalitieakkoord 2018-2022

In mei 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 opgesteld. Dit coalitieakkoord heeft de titel ‘‘Aanpakken met Ambitie”, waarmee het nieuwe college aangeeft door te willen pakken op onderwerpen die al eerder in gang zijn gezet. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.

Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiency voordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels over respectievelijk:
    • 1. werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied,
    • 2. regels omtrent het uitvoeren van de onder a bedoelde werken en werkzaamheden,
    • 3. een uitwerking van de regels omtrent de uitvoerbaarheid voor de woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

Onderhavig plan wordt ontwikkeld door woningstichting UWoon. Er wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de woningstichting en de gemeente waarmee de plankosten zijn verzekerd. De voorgenomen ontwikkeling brengt zodoende geen plankosten met zich mee voor de gemeente. Hiermee is sprake van het anderszins verzekering van het kostenverhaal (lid a in voornoemde opsomming). Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet nodig. De economische uitvoerbaarheid van het plan is hiermee voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Participatie

Voorliggende ontwikkeling is ingrijpend voor de bestaande bewoners. Niet voor niets ligt er een uitgebreid participatietraject aan de voorgenomen ontwikkeling ten grondslag. Voorafgaand aan het opstellen van een ontwerpbestemmingsplan zijn voor de bewoners van de Tinnegieterbuurt en andere belangstellenden diverse inloop- c.q. informatiebijeenkomsten gehouden, te weten:

  • 4 workshopavonden in 2017 (27 september, 11 oktober, 25 oktober en 8 november);
  • 3 bijeenkomsten met klankbordgroep in 2018 (6 april, 23 april en 21 juni);
  • 2 informatieavonden met de buurt op 14 mei 2018 en 21 januari 2019.

Tijdens het participatieproces zijn diverse onderwerpen aan bod gekomen. Belangrijke aandachtspunten van omwonenden betroffen de beoogde gang van zaken bij het tijdelijk uit huis plaatsen van bewoners (in verband met sloop-nieuwbouw) en de prijsstelling van de nieuwe woningen.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het wettelijk vooroverleg als bedoeld in ex art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

Het (voorontwerp)bestemmingsplan 'Tweelingstad - Tinnegieter' is aan de relevante instanties toegezonden. In totaal heeft de gemeente vijf overlegreacties ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoordt in het 'Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro 'bestemmingsplan Tweelingstad - Tinnegieter', dat als bijlage 13 bij de toelichting is genomen. Naar aanleiding van één van de ingekomen vooroverlegreacties is het plan op onderdelen aangevuld.