Plan: | Blauwe Knoop deelgebied vispassage |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0221.BPL18011HIJ-VA01 |
De gemeente Doesburg heeft in samenwerking met het Waterschap Rijn en IJssel in 2017 de Gebiedsvisie De Blauwe Knoop opgesteld (zie Bijlage 1). Eén van de deelgebieden in deze visie is het IJsselland: het gebied rond de stuw tussen de IJssel en de Oude IJssel. Hier bevindt zich een knooppunt met waterwerken waaraan een vispassage is toegevoegd. Zowel het waterschap als de gemeente hebben in de gebiedsvisie de ambitie uitgesproken om De Blauwe Knoop toegankelijk en beleefbaar te maken. Dit betreft niet alleen het gebied van de vispassage, het geldt tevens voor de directe omgeving om zo de waterwerken van het waterschap te beleven en voor extensieve dagrecreatie.
Voor een optimale inpassing van de vispassage is een verplaatsing van een deel van het terrein van de watersportvereniging nodig. Dit niet alleen ten behoeve van het bouwwerk van de vispassage, maar vooral ook om het toegankelijk en beleefbaar te maken. Hiervoor komt er tevens nog een informatiegebouwtje. In het verlengde hiervan wordt het deel van het schiereiland buiten de watersportvereniging net als de vispassage ook toegankelijk gemaakt. Hier is ruimte voor natuur in combinatie met extensieve dagrecreatie. Belangrijke voorwaarde voor dit alles is dat de bereikbaarheid en parkeersituatie goed en veilig geregeld zijn. Het geldende bestemmingsplan is niet toegesneden op deze ontwikkelingen. Met dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt hieraan uitvoering te geven. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Kern van het plangebied is het schiereiland gelegen tussen de Oude IJssel en het Broekhuizerwater bij Sluis Doesburg. Het plangebied omvat ook het deel de Barend Ubbinkweg gelegen tussen de Koppelweg in het noorden en de Didamseweg in het zuiden.
Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. Met de bestemming wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het bestemmingsplan aan wat er gebouwd mag worden, waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden en is het een toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting en is opgesteld volgens de laatste afspraken over de RO Standaarden 2012.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, laat tot op perceelsniveau zien welke bestemmingen er gelden. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.
Opzet van de toelichting
In deze toelichting is het volgende opgenomen:
De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied omvat het eiland tussen de Oude IJssel en het Broekhuizerwater bij Sluis Doesburg en het deel de Barend Ubbinkweg tussen de Koppelweg en de Didamseweg. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan.
Globale aanduiding van het plangebied (bron PDOK-viewer)
Bebouwing
De meest opvallende bebouwing in het plangebied bestaat uit de waterwerken van het waterschap bestaande uit het sluis- en stuwencomplex dat in het stroomgebied van de Oude IJssel (zie bijgevoegde foto). Een sluiswachtershuis, opslagloods en schotbalkenstelling zijn hier tevens onderdeel van. De overige bebouwing betreft loodsen van de Watersportvereniging. De grootste loods staat op het schiereiland met een verhard terrein dat in gebruik is als reparatiewerf voor de watersportvereniging. Een botenhelling maakt het mogelijk ter plekke boten in en uit het te water te laten.
De stuw
Water en groen
Het plangebied ligt in het stroomgebied van de Oude IJssel. Het westelijk deel en de randen van het eiland zijn natuur, bestaand uit extensief beheerd grasland en riet- en bomenruigte. Ook op de 'punten' tussen de noord- en de zuidoever heeft ruige natuur zich kunnen ontwikkelen.
Ontsluiting
De Barend Ubbinkweg doorsnijdt het plangebied van noord naar zuid. De weg ligt over het sluis- en stuwencomplex. De aansluiting van de Barend Ubbinkweg op de Koppelweg vormt de verbinding naar het centrum van Doesburg. Het is een smalle, relatief drukke verbinding. De Barend Ubbinkweg heeft alleen aan de westzijde een wandel- en fietspad.
Direct vanaf de Barend Ubbinkweg zijn ontsluitingen voor het sluis- en stuwencomplex en de jachthaven en botenwerkplaats. Aan de oostzijde van de weg ligt een parkeerterrein.
Kenmerkend voor het gebied is de aanwezigheid van allerlei verschillende hekken die de toegang tot de gebieden naast de Barend Ubbinkweg nagenoeg onmogelijk maakt.
De sluis en de Barend Ubbinkweg
In lijn met de Gebiedsvisie De Blauwe Knoop zal het betreffende deelgebied IJsselland een transformatie ondergaan van een zeer beperkt toegankelijk gebied naar een uitnodigende omgeving voor de beleving van waterwerken en voor extensieve dagrecreatie. Er komen attractieve openbare verblijfsplekken die onderdeel gaan uit maken van het Doesburgse recreatieve netwerk (Looierspark, Linies, Binnenstad). In de onderstaande afbeelding zijn de ambities voor de beleving van De Blauwe Knoop in beeld gebracht.
Afbeelding recreatieve meerwaarde De Blauwe Knoop
Voor de uitwerking van de gebiedsvisie in dit bestemmingsplan is een aantal ontwikkelingen van belang. Rode draad hierin is het gebied als geheel beter beleefbaar en veilig toegankelijk te maken. Dit uiteraard met inachtneming van gebieden die vanwege veiligheid afgesloten moeten blijven zoals de omgeving van het sluiswachtershuis en het terrein van de watersportvereniging. Verder blijven natuur en de bestaande waterwerken behouden. Waar mogelijk verdwijnen hekken of worden deze vervangen door natuurlijke erfafscheidingen. Om de toekomstige inrichting van hekwerken en natuurlijke scheidingen goed aan te laten sluiten op de kwaliteiten in het gebied is een 'visie hekwerken' in de maak.
Hieronder volgen de ontwikkelingen die een meer specifieke toelichting en regeling vragen.
Vispassage
De vispassage is een omvangrijk bouwwerk, omdat een groot peilverschil moet worden overbrugd. De toekomstige situatie is weergegeven in bijlage 2. Voor de aanleg van het bouwwerk van de vispassage is op basis van het vigerende bestemmingsplan een vergunning verleend. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om het geheel landschappelijk in te passen en ook toegankelijk en beleefbaar te maken. Hiervoor worden nog voorzieningen aangelegd (zoals een informatiegebouwtje) die het voor het publiek mogelijk maken om de verschillende onderdelen van het waterwerk van dichtbij te kunnen bekijken (zie afbeelding hieronder en bijlage 3).
Daarnaast is een veilige oversteek over De Barend Ubbinkweg nodig aangezien de te bezoeken vispassage ook deze weg kruist. Ter hoogte van deze kruising wordt daarvoor een oversteekvoorziening voor voetgangers aangebracht. Bij de vispassage zelf komen, gezien het belang van de landschappelijke inpassing en natuur aldaar, een beperkt aantal openbare parkeerplaatsen (maximaal 6). Deze zijn bedoeld voor bezoekers aan de vispassage en de extensieve dagrecreatie. In 4.4 volgt een nadere toelichting op de oversteekvoorziening en het parkeren. Bij de kruising Barend Ubbinkweg - Koppelweg liggen kansen voor een attractieve openbare verblijfsplek met uitzicht over het water van de Oude IJssel. Het zal dan ook mogelijk zijn over de stuw te lopen richting de vispassage.
Om dit mogelijk te maken is de gehele vispassage met bijbehorende voorzieningen (zoals informatiegebouwtje, verharding, parkeren, oversteek, looproutes en landschappelijke inpassing) opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Tevens geldt dit voor de verplaatsing van de schotbalkenstelling naast de stuw die door de aanleg van de vispassage iets zal moeten opschuiven.
Terrein Watersportvereniging
Het terrein van de watersportvereniging zal, uitgezonderd de bestaande loods, worden verlegd voor een optimale inpassing, toegang en beleving van de vispassage. Het voorterrein met de botenwerkplaats aan de oostzijde van de loods wordt verplaatst naar de westzijde. Ook de botenhelling wordt in westelijke richting opgeschoven en de bestaande loods wordt opgeknapt. Het nieuwe buitenterrein van de botenwerkplaats zal afgesloten worden door een hek met daarvoor een beplanting aan de westzijde, om een afscherming te vormen met het achterliggende terrein met natuur en extensieve dagrecreatie. In bijlage 4 is het beplantingsplan weergegeven.
De huidige toegang naar de loods blijft gehandhaafd, met dien verstande dat dit pad openbaar toegankelijk wordt ten behoeve van de vispassage en de extensieve dagrecreatie (zie beschrijving hierna).
Extensieve dagrecreatie
De Blauwe Knoop zal in vergelijking met de huidige situatie veel meer een recreatieve functie krijgen. Een belangrijke rol is daarin weggelegd voor het centraal gelegen eiland. Het afgesloten terrein van de watersportvereniging is zo compact mogelijk gehouden zodat de rest van het eiland openbaar toegankelijk kan zijn. Aandachtspunt hierbij is het voorkomen van overlast voor de omgeving. In dat verband zijn in ieder geval geen (muziek)evenementen en extra verlichting toegestaan. Binnen de natuur (incl. vispassage) is extensieve dagrecreatie mogelijk in de vorm van bijvoorbeeld een ligweide, picknick- en visplaatsen (zie afbeelding hieronder). Tevens biedt deze plek prachtig uitzicht op de binnenstad en de uiterwaarden. Zwemmen is vanwege de binnenvaart strikt verboden.
Uitsnede afbeelding recreatieve meerwaarde De Blauwe Knoop
Bereikbaarheid en parkeren
Het toegankelijk en beleefbaar maken van het gebied biedt een maatschappelijke meerwaarde en trekt bezoekers aan. Hiervoor zijn goede parkeermogelijkheden en veilige wandelroutes nodig. Dit vraagt om voorzieningen, onder meer in de Barend Ubbinkweg voor snelheidsverlaging en oversteken. In 4.4 volgt een nadere toelichting op de oversteekvoorziening en het parkeren.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt in de besluitsubvlakken rivierbed en stroomvoerend deel rivierbed, in het kader van de waterveiligheid rond de grote rivieren. Ter plaatse van het besluitsubvlak rivierbed gelden algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Voor het besluitsubvlak stroomvoerend deel rivierbed zijn een aantal activiteiten omschreven waarvan op voorhand duidelijk is dat deze niet buiten het rivierbed gelokaliseerd kunnen worden. Daarom wordt hiervoor in het kader van de Waterwet een vergunning verleend, mits wordt voldaan aan enkele specifieke voorwaarden.
Gebied 2: Besluitsubvlak rivierbed
In de toelichting (2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden'.
In artikel 2.4.3 van de regels is het volgende opgenomen:
Gebied 3: Besluitsubvlak rivierbed en Stroomvoerend deel rivierbed
Naast de regeling zoals die is verwoord bij gebied 2 geldt hier ook de regeling voor het 'Stroomvoerend deel rivierbed'. In de toelichting wordt aangegeven wat hieronder wordt verstaan: Het gaat om een aantal nader omschreven activiteiten waarvan op voorhand duidelijk is dat deze niet buiten het rivierbed gelokaliseerd kunnen worden. Daarom wordt hiervoor in het kader van de Waterwet een vergunning verleend, mits wordt voldaan aan enkele specifieke voorwaarden. Als in dat verband mitigerende of compenserende maatregelen moeten worden genomen, worden deze als onderdeel van de riviergebonden activiteit beschouwd.
Volgens de regeling in artikel 2.4.4 gaat het om de volgende activiteiten:
Planspecifiek:
De aanleg van de vispassage en de aanpassingen aan het terrein van de watersportvereniging worden zodanig vormgegeven dat dit geen belemmeringen oplevert voor het stroomvoerend deel van het rivierbed. De waterveiligheid komt door het plan niet in het geding. Er zijn geen belemmeringen vanuit deze besluitsubvlakken voor het bestemmingsplan.
Ladder duurzame verstedelijking
Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, die als stedelijke ontwikkeling worden beschouwd. De ladder duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing voor het plan.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Gebiedsgericht
Het plangebied maakt deel uit van het gebied dat is aangeduid als Groene ontwikkelingszone
In de Groene Ontwikkelingszone streeft de provincie onder meer de volgende doelstellingen na:
Het Broekhuizerwater heeft de aanduiding Water als verbinder, waar het accent ligt op ontwikkeling van natte ecologische verbindingszones.
Planspecifiek
De aanleg van de vispassage draagt bij aan de provinciale doelstelling om de ecologische verbinding tussen de Oude IJssel en de IJssel te verbeteren. Met name voor vissen en mogelijk ook voor otters. Onderhavig plan maakt vooral de toegankelijkheid en beleving van deze passage en de directe omgeving mogelijk. De mogelijkheden voor extensieve verblijfsrecreatie die er al waren worden zo vergroot. Ook dit draagt bij aan de realisatie van de provinciale doelstellingen.
Voor de inpassing en het toegankelijk maken van de vispassage is wel een verplaatsing van het terrein van de watersportvereniging nodig binnen de provinciale Groene Ontwikkelingszone. De provincie heeft daarbij als voorwaarde gesteld dat het verharde oppervlak niet mag toenemen. De te verwijderen oppervlakte aan (puin) verharding bedraagt circa 1.250 m2 (zie Bijlage 5). Dit oppervlak is als maximum in de regels opgenomen. In de nieuwe situatie blijft het verhard oppervlak beperkt tot circa 1.220 m2 (zie Bijlage 5) . Verder komt er rondom de vispassage groen en de loods wordt landschappelijk ingepast (zie Bijlage 2 en Bijlage 4 ). Hiermee wordt ook voldaan aan de gestelde provinciale voorwaarden.
Alleen het parkeerterrein bij de sluis en de inrit ten zuiden daarvan liggen binnen de aanduiding Water als verbinder. Beide hebben nu geen functie als ecologische verbindingszone en blijven noodzakelijk voor de bereikbaarheid en parkeervoorzieningen voor De Blauwe knoop.
Conclusie is dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal beleid.
Gebiedsvisie De Blauwe Knoop
Op 26 oktober 2017 heeft de gemeenteraad de gebiedsvisie De Blauwe Knoop vastgesteld. Aanleiding voor de visie zijn een aantal ontwikkeling in het gebied tussen het historische centrum van Doesburg en de wijk Beinum. Hiervoor is een overkoepelende visie gemaakt waarin een aantal deelgebieden is uitgewerkt. Het plangebied valt onder het deelgebied "IJsselland: waterwerken en recreatie". De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn te beschouwen als uitwerking van de visie. De hieronder opgenomen afbeelding uit de gebiedsvisie geeft hiervan een indruk, de visie zelf is terug te vinden in Bijlage 1. De beschrijving van de ontwikkelingen en welk doel daarmee wordt beoogd is terug te vinden in paragraaf 2.2 van deze toelichting.
Afbeelding gebiedsvisie De Blauwe Knoop
Geldend bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan IJssel en Oude IJssel. Hierbinnen gelden de bestemmingen 'Natuur', Recreatie - jachthaven', 'Water - rivier', 'Verkeer' en 'Agrarisch met waarden - landschap en natuur'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - waterstaatkundige functies' en Waterstaat - Waterkering'.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan IJssel en Oude IJssel.
Voor een klein deel van het gebied geldt het bestemmingsplan Binnenstad Doesburg en Beinum 2012. De bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen' zijn aan de orde. Ook geldt de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - industrie'.
Voor het hele gebied is daarnaast het bestemmingsplan Archeologie Doesburg 2009 van toepassing met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en diverse gebiedsaanduidingen met specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde.
Ter hoogte van de stuw is op 1 september 2015 een omgevingsvergunning verleend voor de realisering van waterkrachtcentrale (WKC) ter hoogte van de stuw in de Barend Ubbinkweg.
In de bestemming natuur is het verschuiven van het terrein en de botenhelling van de watersportvereniging niet mogelijk binnen de bestemming natuur. Andere onderdelen waarvoor een herziening nodig is, zijn de realisering van een informatiegebouwtje bij de vispassage en de mogelijke herinrichting van de Barend Ubbinkweg.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Er zijn een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie in zijn geheel als 'verdacht' wordt beschouwd. Het westelijk deel van het terrein is lager gelegen en overstroomt regelmatig. Vanwege het overstromen, bestaat het risico dat de bovengrond (licht) is verontreinigd met (met name) zink en cadmium. Er is een advies opgesteld over hoe om te gaan met de geconstateerde verontreinigingen bij de graafwerkzaamheden:
Het initiatief houdt rekening met genoemd advies en is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die invloed hebben op de luchtkwaliteit. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het initiatief bevat geen ontwikkelingen die geluidsgevoelige objecten betreffen. Door de aanleg van de vispassage en het verplaatsen van het terrein van de watersportvereniging treden geen veranderingen op wat betreft geluidshinder. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die geurgevoelige functies betreft. Nadere toetsing aan het aspect geur is daarom niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
In- en uitwaartse zonering
Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.
Planspecifiek
Met dit initiatief vinden geen veranderingen plaats in de situatie wat betreft milieuzonering.
De afstand tot bestaande milieugevoelige objecten wijzigt niet. Het voorliggend bestemmingsplan zorgt dus niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat in milieugevoelige objecten.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied rood omcirkeld
Uit de risicokaart is op te maken dat het plangebied buiten de invloedsfeer van BEVI-inrichtingen of andere stationaire risicobronnen ligt. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water. Er worden bij dit initiatief geen kwetsbare functies gerealiseerd. Beoordeling van het groepsrisico is daarom niet nodig.
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst primair de realisering van een informatiegebouwtje (circa 30 m²)
bij een reeds vergunde vispassage en het verplaatsen en landschappelijk inpassen van een terrein van een watersportvereniging, dat enkel bestaat uit verharding en een botenhelling. De ontwikkelingen uit dit plan behoren niet tot de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. De omvang van de ontwikkeling is dusdanig kleinschalig dat van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals opgenomen in onderdeel D 11.2 geen sprake is. In paragraaf 4.3 is daarnaast gemotiveerd dat het project niet vergunningplichtig is vanuit de Wnb. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig en ook een vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft niet te worden opgesteld. Het project geeft geen aanleiding tot het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieueffectrapportage.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Planspecifiek
Aan de hand van de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.
Thema | Toetsvraag | Relevant | |
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
1. Ja 2. Nee |
|
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee |
|
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
1. Nee 2. Ja 3. Ja |
|
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
1. Nee 2. Ja 3. Nee 4. Nee |
|
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
1. Ja 2. Nee 3. Nee |
|
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | 1. Nee | |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
1. Nee 2. Ja |
|
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | 1. Nee | |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
1. Nee 2. Nee |
|
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
1. Ja 2. Nee |
|
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | 1. Ja | |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | 1. Nee |
Het bestemmingsplan maakt, uitgezonderd het toegankelijk maken van het gebied, geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op waterkeringen, waterbergend vermogen en waterwerken. De inpassing en het ontwerp van de vispassage is geïnitieerd door Waterschap Rijn en IJssel en past volledig in de eisen en het beleid zoals door het Waterschap vastgesteld. Voor het bouwwerk is op basis van het geldende bestemmingsplan al vergunning verleend. De voor water relevante ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn de verplaatsing van het verharde terrein van de watersportvereniging en het toegankelijk maken van het gebied. Voor wat betreft de watersportvereniging bedraagt de te verwijderen oppervlakte aan (puin) verharding circa 1.250 m2. In de nieuwe situatie blijft het verhard oppervlak beperkt tot circa 1.220 m2 (zie Bijlage 5). Er is dus geen toename van verhard oppervlak. Water dat valt op verhard oppervlak (inclusief dak) zal worden afgekoppeld naar het groen in de omgeving dan wel worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het gebied biedt daarvoor ruime mogelijkheden.
Aandachtspunt bij het toegankelijk maken van het gebied is het waarborgen van de veiligheid bij de waterwerken (stuw, vispassage, sluis) en bij de rivier (vaarroute). Het waterschap draagt hiervoor zorg bij de waterwerken en heeft ook voorwaarden gesteld aan het recreatief medegebruik van de natuur in het plangebied. Zo is zwemmen in de rivier verboden gezien de binnenvaart die hier plaatsvindt.
Op basis van waterhuishoudkundige aspecten bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In opdracht van het Waterschap Rijn en IJssel zijn voor de aanleg van de vispassage en de verplaatsing van het verharde terrein van de watersportvereniging een quickscan flora en fauna (bijlage 7), een eerste natuurtoets (vistrap) (bijlage 8) en een tweede natuurtoets (verplaatsing verhard terrein) (bijlage 9) uitgevoerd.
De belangrijkste conclusies van de natuurtoets in het kader van de aanleg van de vispassage is dat:
Naar aanleiding van uitkomst van de natuurtoets met betrekking tot de aanleg van de vispassage is een ecologisch werkprotocol opgesteld. Het doel van het ecologisch werkprotocol is om met betrekking tot beschermde soorten aantoonbaar conform een goedgekeurde gedragscode te werken en/of overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand te voorkomen. Tevens zijn in het protocol maatregelen beschreven die nodig zijn om verstoring van soorten in het aangrenzende Natura 2000-gebied Rijntakken te voorkomen. De ecologische begeleiding van de werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming voor zowel de soortenbescherming als gebiedsbescherming.
In het ecologisch werkprotocol (zie bijlage 10) is een aantal maatregelen opgenomen.
Maatregelen ten aanzien van soortenbescherming
Om overtreding van de soortbescherming van de Wet natuurbescherming te voorkomen zijn alle te treffen maatregelen uitgevoerd in de winterperiode van 2017. Aanvullende maatregelen zijn niet nodig omdat de werkzaamheden starten voor het begin van het broedseizoen. Gedurende de werkperiode mag worden aangenomen dat er dusdanige verstoring is dat er geen broedgevallen zullen ontstaan.
Maatregelen ten aanzien van Natura 2000
Om overtreding van de gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming te voorkomen is het nodig om maatregelen te treffen ten aanzien om effect op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Rijntakken te voorkomen. De mogelijke effecten zijn in de uitgevoerde natuurtoets uitgewerkt (bijlage 8). In dit hoofdstuk zullen te nemen maatregelen worden besproken. Er zijn maatregelen nodig om verstoring door geluid en licht tijdens de aanlegfase te voorkomen.
Om verstoring door licht te voorkomen worden geen nieuwe lichtpunten aan het plangebied toegevoegd en worden bestaande lichtpunten zodanig geplaatst dat het aanlichten van het westelijk gelegen water wordt voorkomen. Dit kan worden gerealiseerd door de verlichting niet in westelijke richting te laten schijnen (zie figuur 10), de verlichting niet hoger dan de loods te plaatsen en de lichtuitval te beperken. Indien verlichting van het westelijk water niet voorkomen kan worden dient gebruik gemaakt te worden van vleermuisvriendelijke verlichting. Vleermuisvriendelijke verlichting betreft amberkleurig UV-vrije ledlampen, zoals de LED BATlamp van Avalite of ClearField verlichting van Philips.
In de toekomstige situatie zal de locatie niet gebruikt worden voor (muziek)evenementen. Daarmee wordt er ook vanuit het aspect geluid rekening gehouden met het naastgelegen Natura 2000-gebied.
De belangrijkste conclusie van de uitgevoerde natuurtoets m.b.t. de verplaatsing van het verharde voorterrein naar de gronden ten westen van de loods en de realisatie van een informatie gebouwtje aan de voorzijde van de loods is dat deze ontwikkelingen uitvoerbaar zijn binnen de Wnb. De voorgaande genoemde maatregelen in het kader van de aanleg van de vistrap worden voor deze ontwikkelingen in acht genomen.
Wel dient nog te worden opgemerkt dat de ontwikkeling plaatsvindt binnen de Groene Ontwikkelingszone. Substantiële versterking van de kernkwaliteiten van dit gebied is daarom noodzakelijk. Met betrekking tot het verplaatsen van het verharde terrein is het relevant te melden dat de omvang van het verhard oppervlakte per saldo gelijk blijft en de bestaande loods landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting (deze maatregel is ook als zodanig in artikel 5.4.2 in de regels van dit plan voorwaardelijk verplicht gesteld). Daarnaast worden aan de loods aanpassingen verricht in het kader van wateradaptatie in de vorm van groen en ruimte voor water rond de loods en een afgekoppeld dak.
Gedurende reeds uitgevoerde werkzaamheden bleek het plangebied potentie te hebben voor de oeverzwaluw. De oeverzwaluw is een doelsoort voor het Natura 2000-gebied. Het faciliteren van deze soort draagt er daarnaast aan bij dat de natuurwaarden binnen het plangebied worden vergroot. Om deze reden wordt er als onderdeel van dit plan een voor de mens afgeschermde locatie binnen het plangebied ingericht als broedbiotoop. Een voorstel voor de locatie met enkele referentiebeelden is toegevoegd als bijlage 11. Uitvoering van deze maatregel heeft een directe meerwaarde voor zowel het aangrenzende Natura 2000-gebied als de Groene Ontwikkelingszone waar het gebied in ligt.
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken en de te nemen maatregelen heeft de Provincie Gelderland op 11 oktober 2018 aan de gemeente Doesburg aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling niet vergunningplichtig is in het kader van de Wnb en daarmee uitvoerbaar is vanuit het oogpunt van natuurbescherming.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het bestemmingsplan biedt zowel voor parkeren, wegen en paden daar in de vorm van een verruimde bestemming Verkeer mogelijkheden voor. Het toegankelijk maken van het gebied heeft invloed op de parkeer- en verkeerssituatie zoals veilige wandelroutes en een oversteek richting de vispassage en het recreatie eiland. Dit vraagt onder meer om voorzieningen in de Barend Ubbinkweg voor snelheidsverlaging en oversteken wat uitgevoerd zal worden in de vorm van een zebrapad met middengeleiders. Hiervoor is een notitie van uitgangspunten (zie bijlage 12) en twee inrichtingstekeningen (variant 1 als bijlage 13, variant 2 in bijlage 14) opgesteld. In de eerste variant is enkel een zebrapad toegevoegd binnen de huidige verkeerstructuur. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is in de tweede variant het zebrapad opgehoogd door een verkeersplateau. Deze variant is toegevoegd als mogelijke oplossing voor de hoge aanrijdsnelheid die wordt verwacht, omdat de toekomstige inrichting van variant 1 gevoelsmatig teveel overeen zal komen met de bestaande situatie.
Twee parkeerlocaties zijn al aangeduid. Het parkeerterrein bij de sluis (circa 18 plaatsen, alleen voor schippers en waterschap) en bij de vispassage komen maximaal zes nieuwe openbare parkeerplaatsen (zie ook de toelichting bij 2.2).
Om te kunnen bepalen of de voorgenomen toevoeging van 6 parkeerplaatsen op eigen terrein aansluit bij de toekomstige behoefte, is een onderzoek uitgevoerd. De algehele conclusie van het rapport, welke als bijlage 15 is toegevoegd, is dat het toevoegen van 6 extra parkeerplaatsen ruimschoots aansluit bij de te verwachte behoefte in een reguliere situatie. Alleen in de situatie dat er sprake is van georganiseerd intensief bezoek van enige omvang (20 bezoekers gebruikmakend van een auto) is het aantal van 6 niet voldoende. Gezien de grote marge en onzekerheid van dit type bezoek is het niet zinvol om op voorhand het aantal parkeerplaatsen daarop af te stemmen. Voor incidentele gevallen is het mogelijk en acceptabel om gebruik te maken van de parkeergelegenheid aan de overzijde van de Barend Ubbinkweg bij de sluis. Indien intensief bezoek zich structureel ontwikkeld is, ter zijner tijd, een uitbreiding van de 6 parkeerplaatsen te overwegen.
Met deze uitvoering van maatregelen voor de oversteekvoorziening en het parkeren bestaan er op het gebied van verkeer en parkeren geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in de bedding van de Gelderse IJssel. Ten noorden van het gebied heeft de historische kern van Doesburg zich kunnen ontwikkelen. Ten zuiden van de stad, waar het huidige plangebied zich bevindt, lag (vermoedelijk) een nat en laag gebied, doorsneden door enkele voormalige rivierarmen. In de 18e eeuw is op deze plek een verdedigingswerk aangelegd (Fort Oranje), dat in de 18e eeuw is uitgebreid tot hoornwerk (Hoornwerk De Vrijheid). Het Hoornwerk De Vrijheid is als gevolg van grootschalige ingrepen in het watersysteem grotendeels verloren gegaan. De nu aanwezige infrastructuur is essentieel voor de waterhuishouding en het bestemmingsplan voorziet dan ook niet in wijzigingen daarin. Er vindt in ieder geval geen verdere aantasting plaats.
Archeologie
Met het bestemmingsplan 'Archeologie' is voor de gehele gemeente Doesburg de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Het hele plangebied heeft de aanduiding 'waarde archeologie'. Omdat de aanleg van de vispassage gepaard gaat met bodemingrepen is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van de verwachtingen zal vervolgonderzoek worden uitgevoerd. Dit vervolgonderzoek zal in eerste instantie bestaan uit een proefsleuvenonderzoek en eventueel een doorstart naar een opgraving. Tijdens de aanleg van de vispassage zal archeologische begeleiding aanwezig zijn. In bijlage 16 staat naast een beschrijving van de verwachtingen het programma van eisen beschreven waaraan de werkzaamheden zullen moeten voldoen. Het aspect archeologie zorgt daardoor niet voor belemmeringen voor het voorliggend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan 'Archeologie' blijft van kracht voor het plangebied.
Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Voor zover het ontwikkelingen betreft zonder gemeentelijk belang of eigendom komen de ontwikkelingskosten geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Er zal een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer worden gesloten voor vaststelling van het bestemmingsplan. Eventuele kosten voor de gemeente zijn verrekend in de leges.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen
Deze bestemming is bestemd voor groen en bijbehorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, voet- en fietspaden etc.
Natuur
De gronden langs de IJssel zijn bestemd als ‘Natuur’. Bijzondere voorziening ten behoeve van natuur is de vispassage. Deze is binnen de bestemming specifiek aangeduid. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de landschappelijke inpassing van de vispassage. Deze inpassing is als bijlage opgenomen in de regels.
Recreatie - Jachthaven
De jachthaven aan de Oude IJssel is bestemd als ‘Recreatie – Jachthaven’. De werkplaats voor de watersportvereniging op het schiereiland is specifiek op de verbeelding aangeduid als ‘botenwerkplaats’ met een maximum m2 te verharden terrein (buiten het bouwvlak). Aan het gebruik van dit terrein is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld betreffende de terreinverharding en aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing van het terrein. Deze inpassing is als bijlage opgenomen in de regels.
Verkeer
De gronden met een verkeersfunctie, zoals wegen en parkeerplaatsen, zijn bestemd als “verkeer”, evenals de groene ruimte langs en tussen de wegen. Ter hoogte van de vispassage is een aanduiding opgenomen die deze voorziening toestaat.
Water- Rivier
De in het plangebied schotbalkenstelling is bestemd als “Water - Rivier”.
Waterstaat – Waterkering (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de rivierdijk.
Waterstaat – Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming betreft de gronden die in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn aangewezen als ‘rivierbed’ en ‘stroomvoerend deel van het rivierbed’ en die onder de Beleidslijn grote rivieren werden aangemerkt als stroomvoerend rivierbed.
Algemene gebruiksregels
Naast de bepalingen voor stijdig gebruik is het gebruik van een waterkrachtcentrale toegestaan, uitsluitend binnen een daarvoor opgenomen aanduiding.
Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel is een regeling opgenomen voor de geluidszone rondom de Ijzergieterij en de vrijwaringszone langs de rivierdijk.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is vooroverleg gevoerd ex artikel 3.1.1 Bro. De ingekomen reacties zijn te vinden in bijlage 17. Het bestemmingsplan is naar aanleiding hiervan aangepast. De bestemming Waterstaat-Waterkering is op verzoek van het waterschap ten noorden van de stuw uitgebreid. Verder is op verzoek van de provincie de aanpassing van de verharding bij de watersportvereniging inzichtelijk gemaakt en is aanvullend onderzoek verricht in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De natuurtoetsen zijn op 11 oktober 2018 door de provincie akkoord bevonden waardoor er vanuit provinciaal belang geen belemmering meer bestaat om het plan in procedure te brengen. De Omgevingsdienst Regio Arnhem en Rijkswaterstaat hebben geen opmerkingen op het plan.
Het bestemmingsplan heeft met ingang van 15 november 2018 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende voornoemde termijn zijn twee schriftelijke zienswijzen ontvangen. De zienswijzennota in bijlage 18 bevat een samenvatting van deze zienswijzen, mede voorzien van een reactie van de gemeente. Tevens geeft de nota, mede naar aanleiding van de zienswijzen, een overzicht van de aanpassingen in het bestemmingsplan.