direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harlingen - Kimswerderweg - Oosterparkweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Tussen de spoorwegverbinding Harlingen - Leeuwarden en de N31 ligt het terrein van Koopmans Schilders. Het terrein en de opstallen zijn reeds verkocht. De nieuwe eigenaar, hierna initiatiefnemer, heeft het voornemen om alle bestaande bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats 45 appartementen verdeeld over twee gebouwen te realiseren.

Deze ontwikkeling is op basis van de geldende beheersverordening niet mogelijk. De gemeente Harlingen heeft aangegeven mee te willen werken aan het initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hier in.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Oosterparkweg en door de Kimswerderweg aan de westzijde. Het plangebied grenst gedeeltelijk aan achtertuinen van de woningen aan de Kimswerderweg 3-9. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de verdiepte N31.

De ligging van het plangebied in de omgeving is weergegeven in figuur 1.1 en de begrenzing daarvan is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (bron: pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Begrenzing van het plangebied (bron: pdok.nl)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is opgenomen in de beheersverordening "Harlingen - Stationsgebied". Op basis van deze beheersverordening is het plangebied opgenomen met het besluitvlak 'Bestaand'. Binnen dit besluitvlak zijn alleen bouwwerken overeenkomstig het bestaande gebruik toegestaan. Aanvullend op het gebruik, mogen ter plaatse van het plangebied, de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor andere bedrijven, genoemd onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven.

De bestaande bouwwerken zijn toegelaten en mogen op dezelfde locatie worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen. In figuur 1.3 is een uitsnede van de beheersverordening "Harlingen - Stationsgebied" weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede beheersverordening 'Harlingen - Stationsgebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Partiële herziening beheersverordeningen gemeente Harlingen

Voor de gehele gemeente Harlingen is een paraplubestemmingsplan en een partiële herziening van de beheersverordeningen op 21 februari 2018 vastgesteld. Hierin is een parkeerregeling voor de gemeente Harlingen opgenomen. Daarnaast voorziet deze partiële herziening in een regeling voor het beperken van autostallingen. Deze regelingen zijn verwerkt in dit bestemmingsplan

1.4 Crisis- en herstelwet

Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Hierdoor wordt dat de procedure van een plan sneller kan worden afgerond, waarmee vlotter met de realisatie van de woningen kan worden gestart.


Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Het toepassen van deze wet heeft als grootste voordeel een snelle afhandeling bij beroep. Bij beroep moet de Raad van State de zaak binnen zes maanden na indiening van het beroepschrift afhandelen.

Er is ook geen mogelijkheid voor belanghebbenden om een pro-forma beroep in te dienen en om beroepsgronden aan te voeren na het einde van de beroepstermijn. Een ander voordeel is dat een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) gebaseerd kan worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging. Bij de Crisis- en herstelwet geldt onder andere de verplichting dat bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld dat de procedurele versnellingen van de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn. De gemeente Harlingen zal dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet vermelden.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving van het plangebied

Rondom het plangebied zijn meerdere belangrijke infrastructurele elementen van Harlingen aanwezig. Ten noorden van het plangebied ligt de spoorwegverbinding Harlingen – Leeuwarden en het treinstation van Harlingen. Vanaf het treinstation ligt de Stationsweg en Almenumerweg langs het plangebied aan de noordzijde van het spoor. Deze 50km/uur weg is één van de hoofdontsluitingswegen die is verbonden met de rijksweg N31. De N31 verbindt de Afsluitdijk, via Harlingen, met Leeuwarden.

De N31 lag tot 2015 verhoogd op een talud. Doordat deze weg dwars door Harlingen heen loopt, wordt de stad in tweeën gedeeld. Mede om meer samenhang tussen de twee stadsdelen te creëren is de N31 verdiept aangelegd en het gebied daaromheen heringericht. Door de herinrichting zijn onder anderen de Stationsweg, de Oosterparkweg en de Kimswerderweg gedeeltelijk heringericht. Daarnaast zijn er meerdere nieuwe, voornamelijk groene ruimtes ontstaan.

Aan de Kimswerderweg, ter hoogte van het plangebied, is het politiebureau van Harlingen gevestigd. Ten noorden van het plangebied, aan de Stationsweg, zit het ROC Nova College. Het oudere deel van de panden zijn een Rijksmonument. De woonwijk, Het Oosterpark, ligt ten oosten van het plangebied aan de andere zijde van de N31. Deze woonwijk is vanaf het plangebied bereikbaar via de gelijknamige weg Oosterparkweg. Het plangebied ligt ten oosten van de wijk Plan Zuid. Plan Zuid is een typische jaren '50 wijk met maisonnettes en duplexwoningen die momenteel wordt opgewaardeerd met de bouw van nieuwe woningen.

2.2 De bestaande situatie

De huidige invulling van het plangebied bestaat uit twee bungalows aan de Oosterparkweg (figuur 2.1) en de bedrijfsbebouwing van het schildersbedrijf. Het huidige kantoorgebouw is gesitueerd aan de Kimswerderweg (figuur 2.2). Aan de oostzijde van het perceel staat een bedrijfshal en een romneyloods. Deze bebouwing zal ten behoeve van de ontwikkeling worden gesloopt. Figuur 2.3 geeft een overzicht foto van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0004.png"

Figuur 2.1 Twee bungalows Oosterparkweg (bron: Google street view)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0005.png"

Figuur 2.2 Kantoorgebouw Kimswerderweg (bron: Google street view)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0006.png"

Figuur 2.3 Overzichtsfoto plangebied

2.3 Voorgenomen initiatief

Het voornemen is om in het plangebied twee woongebouwen te realiseren (figuur 2.4). Gebouw B begrenst de oostzijde van het perceel en heeft een oriëntatie op de verdiepte N31. Het woongebouw telt maximaal drie of vier bouwlagen. Met de vierde bouwlaag wordt een hoogteaccent aan het gebouw toegevoegd. De galerijen en ontsluiting van het gebouw zijn gesitueerd aan de 'achterzijde' van het gebouw, aansluitend op het centrale gebied tussen de twee gebouwen. Hier is ruimte voor parkeren en groen.

Gebouw A is gesitueerd op de hoek van de Kimswerderweg en de Oosterparkweg. De rooilijn van het gebouw is aansluitend op de woningen aan de Kimswerderweg en volgt de hoekverdraaiing in het stratenpatroon. Gebouw A telt net als gebouw B verschillende bouwlagen. Door het hoogteaccent wordt de relatie gezocht met de bebouwing aan de noordzijde van het spoor en de Stationsweg. Het gebouw is georiënteerd op de omliggende straten en wordt ontsloten middels het centrale terrein. Dit deel van het plangebied heeft ook een oriëntatie op de Rijksmonumentale panden van het ROC Nova College. De galerijen zijn aan deze zijde van het gebouw gesitueerd. Vanaf de Oosterparkweg is er toegang tot het centrale gebied. In totaal zijn er 45 huurappartementen voorzien in beide gebouwen samen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0007.png"

Figuur 2.4 Beoogde nieuwe situatie

2.4 Beeldkwaliteitplan

De huidige welstandsnota geeft criteria waar de ontwikkeling aan moet voldoen, met als doel de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling te kunnen waarborgen. De voorgestelde plannen in het plangebied sluiten op hoofdlijnen aan op de eisen uit de welstandsnota. Echter op bepaalde aspecten vraagt de ontwikkeling om een specifiek welstandskader. Om deze reden is een specifiek beeldkwaliteitplan opgesteld voor de ontwikkeling. In dit beeldkwaliteitsplan zijn de criteria opgenomen waaraan de woongebouwen moeten voldoen. In de uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden. Het beeldkwaliteitplan is opgenomen als Bijlage 1. Het beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan ter vaststelling voorgelegd aan de raad.

2.5 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt ontsloten op de Oosterparkweg en sluit in westelijke richting aan op de hoofdontsluitingsweg de Kimswerderweg. De ontwikkeling van de 45 appartementen zorgt ongeveer voor 175 extra verkeersbewegingen per etmaal op een maatgevende werkdag (kencijfers CROW). De bestaande wegen in de omgeving bevatten voldoende capaciteit om deze extra verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

In de nota parkeernormen worden normen gesteld voor parkeerbehoefte bij bouw- en verbouwplannen in de gemeente Harlingen. De gemeente wil hiermee een balans maken tussen het innemen van waardevolle ruimte en het voorkomen van overlast. Daarom is een goede sturing en afweging van belangen een noodzaak bij het parkeervraagstuk. Met het vaststellen van de parkeernormen is rekening gehouden met het gemiddeld autobezit per huishouden (inclusief het gebruik van leaseauto's), de verwachte groei van het autobezit en de niet-buurtgebonden voertuigen ('bezoekers').

Gemeente Harlingen sluit aan bij de parkeernormen gesteld door CROW voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Deze behoefte is bepaald op 1,6 parkeerplaatsen per appartement (80-120 m2 bvo). voor de ontwikkeling van 45 appartementen moeten 72 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Met dit plan worden tussen de twee woongebouwen, 67 parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de Oosterparkweg komen nogmaals 5 parkeerplaatsen. In totaal worden dus 72 parkeerplaatsen gerealiseerd (figuur 2.5). Hiermee voldoet het plan aan de parkeernorm van 1,6. Vanuit parkeren zijn er geen belemmeringen te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0008.png"

Figuur 2.5 Weergave ontsluiting en locatie parkeerplaatsen (Bron: Penta architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het Waddengebied van belang:

Maximale bouwhoogte Waddengebied (Artikel 2.5.12)

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied en het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk maakt in het stedelijk gebied stelt regels die ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogte aansluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing. Voor stedelijke bebouwing in Harlingen kan worden afgeweken mits de nieuwe bebouwing blijft binnen de verticale bebouwingscontour.

De gemeente Harlingen heeft een Notitie Bouwhoogte Harlingen opgesteld. Door middel van deze notitie wordt de bouwhoogte van nieuwe objecten geborgd. In paragraaf 3.3 wordt deze Notitie Bouwhoogte Harlingen beschreven. De ontwikkeling in het plangebied sluit qua bouwhoogte nagenoeg aan bij de hoogte uit de omgeving. Alleen een hoogte accent die worden toegevoegd is hoger dan 15 meter, namelijk 16 meter. De overschrijding van 1 meter heeft geen gevolgen voor de beleving van het Waddengebied, het silhouet van het beschermde stadsgezicht en de herkenbaarheid van Harlingen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

De voorgenomen appartementen in het plangebied worden opgenomen in de herziening van het woningbouwprogramma en de woonvisie 2020-2030 van de gemeente Harlingen. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 3.3. Daarmee is de behoefte aan de appartementen voldoende aangetoond. Het plangebied maakt daarnaast deel uit van het stedelijk gebied van de gemeente Harlingen, het is namelijk een inbreidingslocatie waarop het bouwvolume niet toeneemt. Er wordt dus voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan 'Om de kwaliteit van de romte' (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

Streekplan Fryslân

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan het onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

Harlingen is in het streekplan aangemerkt als één van de zes stedelijke centra. De ruimtedruk van wonen, werken en voorzieningen is hier relatief hoog. De provincie zet in op het verder benutten van de potenties van de stedelijke centra voor wonen, bedrijvigheid en dienstverlening.

Om het toekomstige ruimtebeslag van wonen te beperken, worden nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaande bebouwde gebied van kernen opgevangen. Het bestaande stedelijke gebied wordt gevormd door de bestaande bebouwde kommen van steden en dorpen. Door het bestaande stedelijk gebied optimaal te benutten wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte en daarmee aan een duurzame ruimtelijke inrichting. Hier wordt ook onder verstaan dat rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en milieukwaliteiten in het bestaande bebouwde gebied. Aan gemeenten wordt de taak toebedeeld de herstructureringsopgave te bekijken in relatie tot de totale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen het beleid, omdat de ontwikkeling voorziet in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van bestaand stedelijk gebied.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied.

Met dit plan worden meer dan 11 woningen mogelijk gemaakt. In regionaal verband zijn er tot 2020 afspraken gemaakt. Het plangebied is in het woningbouwprogramma opgenomen en akkoord gegeven door de Provincie met betrekking tot woningbouwafspraken Noordwest Fryslan 2020-2030. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woningbouwbeleid

Het Woningbouwprogramma Gemeente Harlingen 2013-2020 is onderdeel van de Woonvisie 2013-2020. Het woningbouwprogramma geeft een verwachting van het bouwprogramma in de gemeente Harlingen voor de periode 2016-2020. Door de verandering in de woningmarkt en het tijdpad 2013-2020 dat bijna afloopt wordt er een nieuw woningbouwprogramma gelijktijdig met de Woonvisie opgesteld. Hiervoor is in de gemeenten Harlingen en Waadhoeke een Woningmarktonderzoek Noordwest Fryslân opgesteld (17 juli 2019). Dit project is in deze nieuwe woningbouwafspraken meegenomen en is door de provincie geaccordeerd.

In het woningmarktonderzoek is aangegeven dat het bieden van een aantrekkelijke woonkwaliteit het belangrijkste middel is om huishoudens te binden en eventueel aan te trekken. Dit project is hier een goed voorbeeld van. Het aantal huishoudens in de regio Noordwest Fryslân groeit naar verwachting nog met circa 150 tot 2024. De groei zit vooral in Harlingen (met 100 tot 135 huishoudens), met mogelijk een plus door extra instroom vanuit bijvoorbeeld Noord Holland of de Waddeneilanden. Hier is ook na 2024 nog enige groei mogelijk. In Harlingen is projectmatige woningbouw denkbaar van onder andere ontwikkelaars, zoals in dit project het geval is. In de grotere kernen zoals Harlingen is behoefte aan appartementen c.q. comfortabele, gelijkvloerse, levensloopbestendige woningen in huur en koop. Vooral in Harlingen is gestapelde bouw goed mogelijk. Dit project speelt hierop in. In Harlingen gaan herstructurering en woningverbetering hand in hand: een passende ontwikkeling gezien de noodzaak om vooral binnen de bebouwde kom te vernieuwen. Op de beschikbare binnenstedelijke locaties zoals deze locatie is genoeg mogelijkheid om een mix aan segmenten en woonmilieus te ontwikkelen.

Het plan is passend binnen het woningbouwbeleid in de gemeente en de regio.

Structuurvisie Harlingen 2025

De gemeente Harlingen heeft de toekomstvisie vastgelegd in de Structuurvisie Harlingen 2025 (vastgesteld 8 november 2012). De structuurvisie is een verdere uitwerking van de stadsvisie uit 2008. De structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en sociaal maatschappelijke beleid van de gemeente Harlingen

De N31 is een belangrijk uitgangspunt van de structuurvisie. Voor de N31 zorgt de gemeente Harlingen ervoor dat de inrichting en vormgeving aansluit op het landschap. Oude zichtlijnen worden hersteld en de ruimtelijke en stedelijke structuur wordt verbonden. Op basis hiervan zijn drie opgaven c.q. doelen geformuleerd:

  • de stad moet weer één geheel worden;
  • stad, landschap en tracé moeten in hun verschijningsvorm bijdragen aan de identiteit en herkenbaarheid van Harlingen;
  • de met de realisatie van de traverse N31 vrijkomende ruimte moet worden ingezet om het stedelijk weefsel langs de N31 te herstellen.

Met dit plan wordt er aangesloten bij de doelen van het structuurvisie. Door de situatie van de nieuwe appartementengebouwen in het plangebied wordt een verbinding gemaakt met de stad aan de overzijde van de N31. De groene ruimte rondom de overgang van de Kimswerderweg wordt versterkt met dit plan.

Ambitiedocument gebiedsontwikkeling N31 traverse Harlingen

In 2013 is een ambitiedocument opgesteld voor de herontwikkeling van de N31. In het document is het ambitieniveau voor de beleving en de verschijningsvorm van de traverse N31 Harlingen vastgelegd en vertaald in criteria voor de weg, de kunstwerken en de directe omgeving. Het document is tevens als beeldkwaliteitsplan door de gemeenteraad van Harlingen vastgesteld. In een latere fase is een inrichtingsplan opgesteld voor het gebied. Dit inrichtingsplan borduurt voort op het ambitiedocument en is de uitwerking van de ambities voor de directe omgeving rond de verdiepte ligging van de traverse tot op definitief ontwerpniveau.

Het plangebied grenst aan het uitwerkingsgebied Kimswerderweg Noord dat is uitgewerkt in het ambitiedocument, zie figuur 3.1. De inrichtingsschets die wordt voorgesteld laat een groene inrichting zien tussen de verdiepte N31 en het plangebied. Het inrichtingsplan laat een groene inrichting zien langs de N31 die aanleiding geeft voor het maken van nieuwe representatieve voorkanten. Dit om te voorkomen dat langs de N31 een verborgen 'achterzijdegebied' ontstaat tussen de N31 en de aangrenzende kavels. Er wordt ingezet op een parkachtig karakter, het beleefbaar maken van het groen en het verhogen van de sociale veiligheid in het gebied tussen de N31 en de bestaande en nieuwe bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0009.png"

Figuur 3.1 Uitsnede inrichtingschets ambitiedocument

Notitie Bouwhoogte Harlingen

De gemeente Harlingen heeft voor ontwikkelingen met betrekking tot hogere bebouwing de "Notitie Bouwhoogte Harlingen" (versie 9 april 2010) vastgesteld.

In deze bouwhoogtevisie zijn de uitgangspunten uit de stadsvisie vertaald naar uitgangspunten waaraan de initiatieven getoetst kunnen worden. Het betreft dan initiatieven met een hoogte tot 15 meter. Indien een initiatief uitgaat van een grotere hoogte is een afzonderlijke afweging van de gemeenteraad noodzakelijk. Deze paragraaf bevat hiervoor een motivatie en de gemeenteraad wordt hierover geïnformeerd zodat dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan besloten kan worden.

Voor de ontwikkeling van hoogbouw in Harlingen is een aantal uitgangspunten geformuleerd die bepalend zijn voor de locatiekeuze van hoogbouw:

  • het silhouet vanaf zee behouden dan wel versterken;
  • het zicht vanuit de stad naar de zee behouden dan wel versterken;
  • de overgang tussen het bolwerk (oude stad) en de latere uitbreidingen handhaven;
  • de hoogbouw dient te worden gesitueerd in nabijheid van hoofdwegen;
  • er dient voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd te worden;
  • de sociale veiligheid dient te worden gewaarborgd;
  • om ruimtelijkheid te creëren zal hoogbouw gerealiseerd moeten worden in de nabijheid van grotere parken en groenzones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0010.png"

Figuur 3.2 Zichtlijnen op het silhouet van Harlingen

Uit figuur 3.2 blijkt dat het plangebied (rode stip) niet in één van de zichtlijnen op het silhouet van Harlingen ligt. De ruimtelijke ontwikkeling tast het silhouet van het beschermde stadsgezicht en de herkenbaarheid van Harlingen niet aan.

Met dit plan wordt een appartementencomplex (gebouw A) van maximaal 16 meter mogelijk gemaakt. Het gebouw bestaat uit een variatie van bouwhoogte, van drie tot vijf bouwlagen. De maximale hoogte wordt alleen op de noordwestzijde van het gebouw gerealiseerd. Voor het overige deel wordt voldaan aan de maximale hoogte van 15 meter of lager.

Het woongebouw (gebouw B) aan de N31 zijde heeft een maximale bouwhoogte van 13 meter. Hierdoor wordt het zicht vanaf de verdiepte N31 niet aangetast.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Waddenzee bedraagt 900 meter en 14 kilometer tot het stikstofgevoelige deel van de Waddenzee.

 

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Waddenzee zelf is niet gevoelig voor stikstofdepositie. De eilanden en het wad van de Waddenzee zijn wel gevoelig voor stikstofdepositie. Daarom kan de geplande ontwikkeling leiden tot een toename in stikstofdepositie. In AERIUS calculator is de depositie berekend. Hieruit blijkt dat significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. Het stikstofonderzoek is bijgevoegd in bijlage 2. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. 

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Voor de ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting. Uit de conclusie van dit onderzoek blijkt dat negatieve effecten op vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes) en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw) niet kunnen worden uitgesloten. Daarom is voor de locatie een vervolgonderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen jaarrond beschermde nesten van de huismus en gierzwaluw, geen verblijfplaatsen van vleermuizen en geen essentiële vliegroutes zijn aangetroffen. Negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op jaarrond beschermde nesten en verblijfplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten. Wel dient er rekening gehouden te worden met de zorgplicht en de broedperiode waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn tijdens deze periode. Deze periode loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Voor de voortgang van het project betekent dit, dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen vervolgstappen nodig zijn.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

In het kader van bedrijven en milieuhinder is de afstand tussen de beoogde appartementen en nabijgelegen functie van belang. Gezien de karakteristieken van de omgeving kan gesproken worden van een 'gemengd gebied', waarvoor kortere richtafstanden gelden. Op basis van een eerste inschatting liggen deze functies op enige afstand van de locatie. Ten noorden van het plangebied en de spoorlijn (op circa 100 meter) is een aantal maatschappelijke functies aanwezig. Dergelijke functies vallen onder milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter bij een gemengd gebied. Ten westen van het plangebied is het politiebureau aanwezig. Ook deze functie valt onder milieucategorie 2. De grens van de inrichting van het politiebureau bevindt zich op 30 meter tot de voorgevel van het dichtstbijzijnde appartementencomplex. Ook aan deze afstand wordt voldaan. Tenslotte bevindt zich aan de Oosterparkweg 6 een kantoor in een voormalige kerkgebouw. Dit is een functie in milieucategorie 1, waarvoor bij een gemengd gebied een aan te houden afstand geldt van 0 meter.

Vanuit milieuzonering bestaat geen belemmering voor dit bestemmingplan.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB bij niet-Rijkswegen en 53 dB bij Rijkswegen. Voor spoorwegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een maximale ontheffingswaarde van 68 dB.

De beoogde ontwikkeling betreft een geluidgevoelige functie. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de wettelijke geluidzones van de Kimswerderweg, de N31 en de spoorlijn Leeuwarden - Harlingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de niet gezoneerde wegen (waar een maximumsnelheid van 30 km/uur van toepassing is) in het onderzoek meegenomen. Uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 5) blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de N31 ten hoogste 58 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Tevens wordt de grenswaarde 53 dB ter plaatse van de oostgevels (gedeeltelijk) van gebouw 4 en 5 overschreden.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Kimswerderweg bedraagt ten hoogste 55 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar er kan worden voldaan aan de grenswaarde van 63 dB.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Stationsweg en de Almenumerweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van de Oosterparkweg (30 km/h) bedraagt ten hoogste 52 dB, hetgeen meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar niet meer dan de grenswaarde van 63 dB bedraagt. Omdat deze weg van rechtswege geen zone heeft, hoeft hiervoor geen hogere waarde te worden vastgesteld.

Vanwege het feit dat de geluidsbelasting ten gevolge van de N31 ter plaatse van de oostgevels van gebouw B (op de 3de en 4de bouwlaag) en gebouw A de 5 (3de bouwlaag) meer bedraagt dan de grenswaarde van 53 dB, dienen deze gevels te worden uitgevoerd als zogenaamde dove gevels (in de planregens van dit bestemmingsplan is hiervoor een regeling opgenomen).

Als een hogere geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai als ten hoogste toelaatbaar wordt aangemerkt, dient te worden onderzocht of de geluidwering van de gevels toereikend is om een geluidbelasting in de geluidgevoelige vertrekken te waarborgen van 33 dB. Bij de toetsing van de geluidwering dient rekening te worden gehouden met de in dit onderzoek berekende gecumuleerde geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai exclusief aftrek art. 110g Wgh.

Samenvattend kan worden gesteld dat het aspect geluid / Wgh geen belemmering geeft voor het plan. Er zijn geen zienswijzen ontvangen ten aanzien van het ontwerpbesluit hogere grenswaarde Wgh. Het definitieve besluit is opgenomen in bijlage 6.

4.4 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Het projectgebied is gelegen in het beheersgebied van het Wetterskip. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. De ontwikkeling is op 14 maart 2019 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20190314-2-20103), het resultaat van de watertoets is opgenomen als Bijlage 7. Uit deze digitale watertoets blijkt dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptie: Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Voor het overstromingsrisico is de Friese klimaatatlas geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied bij overstroming vanaf de Waddenzee een overstromingsdiepte heeft van onder de 0,5 meter. Vanaf de Friese boezem is geen overstromingsgevaar voor het plangebied.

Voldoende

Compensatie: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel (10%) wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 200 m2 binnenstedelijk.

In de huidige situatie is circa 1090 m2 aan bebouwing aanwezig. Met de beoogde ontwikkeling wordt circa 1490 m2 verdeelt over twee gebouwen gerealiseerd. Hierdoor ontstaat een toename van 400 m2 aan verharding. Met dit plan is dus 40 m2 aan compensatie noodzakelijk. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om deze compensatie op te vangen. De wijze van invullen van deze compensatie is op dit moment nog niet bekend. Met de inrichting van het plangebied wordt hier rekening mee gehouden, door bijvoorbeeld een half verharding toe te passen of een wadi te realiseren.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Schoon hemelwater vanaf het plangebied wordt afgekoppeld van de riolering en afgevoerd op het oppervlakte water aan de andere zijde van de Oosterparkweg.

Vervolg

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet. Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan Wetterskip Fryslân. Indien hieruit nog aanbevelingen volgen, worden die in deze waterparagraaf verwerkt en wordt hier rekening mee gehouden bij de verdere uitwerking van het projecten. De watertoets is hiermee afgerond.

4.5 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden 45 appartementen mogelijk gemaakt. Hiermee blijft het aantal woningen ruim onder de gestelde grens waarbinnen het voornemen vrijgesteld blijft van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Hierbij geldt het verstoorder betaald principe. Als behoud in situ niet mogelijk is, dan moet gekeken worden of behoud ex situ mogelijk is. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geeft hiervoor informatie. Ten aanzien van de planlocatie is op basis van de advieskaart 'Ijzertijd - Middeleeuwen' en de 'Steentijd- Bronstijd' 'geen onderzoek noodzakelijk'.

 

Cultuurhistorie

Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. In deze kaart is het plangebied niet opgenomen met een aanduiding. Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Het is daarom niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Op de gronden van het perceel Kimswerderweg 1 is in het verleden bodemverontreiniging aangetroffen. Dit blijkt uit een onderzoek (Rapport FR007200096 HARL, Kimswerderweg 1) dat daarvoor is uitgevoerd. Onduidelijk is of uit vervolg onderzoek is gebleken of de bodem gesaneerd dient te worden. Om de bodemkwaliteit aan te tonen is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.

De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen transactie en herinrichting van de locatie. Het doel van het onderzoek is:

  • om door het bepalen van de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of er door een eventuele bodemverontreiniging consequenties zijn voor de voorgenomen transactie en om vast te stellen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • het bepalen van de indicatieve hergebruiksmogelijkheden van de aanwezige halfverharding en het eventueel aanwezige fundatiemateriaal (toetsing Besluit bodemkwaliteit, toepassing als niet-vormgegeven bouwstof);
  • bepalen van de constructieopbouw en teerhoudendheid van het asfalt (toetsing CROW-publicatie 210).

Uit de conclusie van het onderzoek blijkt dat:

Zware metalen

Ter plaatse van het zuidelijke achterterrein is in enkele separate grondmonsters de interventiewaarde overschreden voor lood, zink en barium. Op basis van de individuele analyses en de gegevens uit eerder uitgevoerd bodemonderzoek blijkt dat op dit deel van de locatie waarschijnlijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging als meer dan 25 m3 grond sterk is verontreinigd. De verontreiniging is in de diepte afgeperkt, maar is horizontaal onvoldoende afgeperkt. Dit vormt een aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek naar de omvang en risico’s (spoedeisendheid) van de verontreiniging.

Asbest

Omdat in één sleuf op het zuidelijke achterterrein een indicatief (gewogen) gehalte asbest groter dan de interventiewaarde (> 100 mg/kg d.s. (gewogen)) is aangetoond, zijn sanerende maatregelen noodzakelijk. Gezien de hoeveelheid bodemvreemd materiaal (> 50%) wordt dit niet als bodem beschouwd, maar, mede door de aanwezigheid van een grote hoeveelheid asbestverdacht plaatmateriaal en puin, als een stortgat. Dit wordt bevestigd doordat in de twee sleuven, die aanvullend aan weerszijden zijn gegraven, geen asbestverdacht materiaal aanwezig is. De verontreiniging is visueel voldoende in beeld gebracht om sanerende maatregelen uit te kunnen voeren, zodat verder onderzoek niet nodig is.

Aanbevelingen

Omdat ter plaatse van het met menggranulaat verharde zuidelijke achterterrein voor zware metalen de interventiewaarde wordt overschreden, is op basis van de Wet bodembescherming bij een historische verontreiniging (ontstaan voor 1987) een nader onderzoek nodig om de omvang en risico's van de verontreiniging vast te stellen. Deze gegevens kunnen gebruikt worden ter voorbereiding op een eventuele sanering.

Met betrekking tot de sterke verontreiniging met asbest is sprake van een stortgat en geen bodem, zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is het kader van de Wet Bodembescherming. Het stortmateriaal (asbesthoudend puin) kan verwijderd worden door een SC530 gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.

Nader onderzoek

Op basis van bovenstaande bevindingen is voor het plangebied een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9. Het doel van het nader bodemonderzoek is het verkrijgen van meer inzicht in de verontreinigingssituatie en het bepalen van de omvang en daarmee de ernst van de verontreiniging(en) voor zware metalen in de grond. Daarnaast is middels een risicobeoordeling bepaald of een bodemsanering met spoed dient te worden uitgevoerd. Op basis hiervan kunnen de consequenties voor de transactie en het beoogde gebruik (wonen) vastgesteld worden. Daarnaast kunnen saneringsmaatregelen uitgewerkt worden en/of (gebruiks)beperkingen worden vastgesteld.

Voor de huidige en toekomstige gebruiksvormen blijkt uit de risicobeoordeling dat er géén sprake is van actuele humane, ecologische of verspreidingsrisico's.

Aanbevelingen

Sanering

Omdat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging en omdat vanwege de voorgenomen bouwwerkzaamheden handelingen worden verricht in de verontreinigde bodem, wordt aanbevolen een saneringsplan op te stellen en deze in te dienen bij het bevoegd gezag (melding artikel 28 Wet bodembescherming). In een saneringsplan kunnen bijvoorbeeld het aanwezige stortgat met asbest of onvoorziene verontreinigingen geïntegreerd worden. Gezien de heterogene verspreiding en mate van bodemvreemde bijmengingen kan niet worden uitgesloten dat buiten de aangegeven contouren sprake is van een verontreiniging met zware metalen of asbest. Ook kan in een saneringsplan worden ingegaan op de mogelijkheid om tijdens de werkzaamheden (op basis van visuele waarnemingen) tijdelijke depots te creëren en te zeven. Nadat het bevoegd gezag met een beschikking heeft ingestemd met het saneringsplan (standaardproceduretijd 15 weken), dient binnen de in deze beschikking aangegeven termijn te worden gestart met de sanering.

Opgemerkt wordt dat vanwege het heterogeen voorkomen van de hoeveelheid bodemvreemde bijmengingen (> 50%) op een deel van de locatie geen sprake is van bodem en dat de overmaat aan puin en obstakels in de bodem belemmeringen kunnen vormen voor de geplande (grond- en fundatie)werkzaamheden (bijvoorbeeld voor het aanbrengen van de funderingspalen en de aanleg van infrastructuur (riolering, kabels en leidingen). Geadviseerd wordt het saneringsplan en de geplande herontwikkeling vroegtijdig op elkaar af te laten stemmen.

De in het verkennende onderzoek aangetoonde asbeststort in puin op het zuidwestelijke deel van de locatie dient (zover nodig) onder SC530 te worden verwijderd. Geadviseerd wordt dit mee te nemen in het nog op te stellen saneringsplan.

Gebruiksbeperking

Wanneer het huidige gebruik ongewijzigd blijft, hoeft de locatie op grond van het ontbreken van actuele risico’s niet met spoed te worden gesaneerd. Dit betekent dat op grond van de Wet bodembescherming door het bevoegd gezag geen verplichting tot het uitvoeren van een bodemsanering kan worden opgelegd. Het is echter niet toegestaan handelingen te verrichten waarbij de bodemverontreiniging wordt verplaatst of verminderd zonder dit voorafgaand te melden aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming. E.e.a. wordt door het bevoegd gezag vastgelegd in een beschikking ‘ernst en spoedeisendheid’ en de gebruiksbeperking wordt kadastraal geregistreerd.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van het Bevb moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, is circa 130 meter ten westen van het plangebied een tankstation zonder lpg aanwezig. Dit tankstation heeft geen risicocontour omdat de vergunning voor de verkoop van LPG onlangs is ingetrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPKimsOostparkweg-VA01_0011.png"

Figuur 4.4 Uitsnede kaart externe veiligheid

Overeenkomstig de risicokaart worden over de N31 gevaarlijke stoffen vervoerd. De weg heeft geen PR10-6 contour. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 200 meter. Het plangebied ligt binnen 200 meter en is dus gelegen binnen het invloedsgebied waardoor de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk gemaakt moet te worden.

Circa 740 meter ten westen van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie aanwezig (N-579-01). De leiding heeft geen PR10-6 contour. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 95 meter. Het plangebied ligt daar ruimschoots buiten.

Verder worden in of nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor of water.

In het kader van het wettelijk vooroverleg is aanvullend advies gevraagd aan de FUMO en de veiligheidsregio om dit aspect nader te motiveren. Bijlage 10 gaat hier nader op in. Hieruit blijkt dat er voor de N31 geen plaatsgebonden risicocontour en plasbrandaandachtgebied geldt. Uit het externeveiligheidsadvies blijkt dat het groepsrisico verantwoord moet worden. De FUMO gaat in haar advies, zie bijlage 11, in op dit onderdeel.

De FUMO heeft in het advies geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid een aandachtspunt vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan. Geadviseerd wordt om de appartementen in woongebouwen buiten de 200 meter van de N31 te realiseren. Indien er voor gekozen wordt om de appartementen binnen het invloedsgebied toe te staan, dan dient er rekening mee gehouden te worden dat de bereikbaarheid van hulpdiensten goed geborgd is en dienen er voldoende vluchtmogelijkheden aanwezig te zijn. Daarbij moet vluchten van de risicobron af mogelijk zijn. Ten aanzien van de vluchtwegen heeft de Brandweer Fryslân aangegeven dat de bereikbaarheid prima is met twee vluchtwegen en dat er geen knelpunten worden voorzien in het kader van de N31 als risicobron. Wat betreft de zelfredzaamheid gaan de functies die in de bestemmingen van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt uit van zelfredzame personen. Op grond van het voorgaande wordt het restrisico verantwoord geacht.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van relevante kabels en leidingen die planologische bescherming behoeven. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Trillingen

Algemeen

Het plangebied Harlingen-Kimswerderweg ligt op circa 35 meter afstand van de spoorlijn Leeuwarden-Harlingen v.v.. In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, welke zich voortplanten door de bodem en vervolgens gebouwfunderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar).

In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen”, waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd.

Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven t.a.v. van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 m van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een quickscan trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 m afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.

Beoordeling

Voor het plangebied is de situatie ten aanzien van spoortrillingen beoordeeld op basis van een quickscan zoals beschreven in paragraaf 10.1 van de Handreiking, waarin tevens is aangegeven dat bij voorkeur ook aandacht wordt besteed aan eventuele ontwikkelingen aan de bron (wijzigingen aan het spoor, wijzigingen in treintypen, etc.). In de Handreiking staan de volgende informatiebronnen genoemd die gebruikt kunnen worden voor een quickscan: bodemgesteldheid en opbouw, ligging waterpartijen, treinbeeld, locatie ES-lassen, wissels en overgangsconstructies, locatie bebouwing en type bebouwing en eventuele toekomstige wijzigingen aan het spoor.

Wat betreft de bodemgesteldheid geldt dat in Harlingen sprake is van kleigrond, waarin de overdracht van trillingen minder goed is in vergelijking met veen en zand (gunstig). Voor wat het treinbeeld betreft: op basis van het Geluidregister Spoor rijden er per etmaal circa 77 rekeneenheden over het spoor, wat neer komt op 30-40 treinen per etmaal. Dit is relatief weinig en er rijden geen goederentreinen. Een toename van het treinverkeer op deze regionale spoorlijn wordt niet verwacht. Vanwege de ligging nabij het station is de rijsnelheid laag wat ook een gunstig effect voor wat betreft het opwekken van bodemtrillingen.

Hoewel de nieuwe bebouwing/bouwvlakken binnen 50 meter van het spoor komen te liggen, is het op grond van bovenstaande niet aannemelijk dat hinder vanwege spoortrillingen zal optreden. Ook blijkt uit de RIVM-publicatie “Wonen langs het spoor- Gezondheidseffecten trillingen van treinen”, RIVM rapport 2014-0096 dat het optreden van trillingshinder vooral gerelateerd is aan het rijden van goederentreinen. Op de spoorlijn Leeuwarden-Harlingen v.v. rijden geen goederentreinen. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat op andere locaties langs de spoorlijn in Harlingen bestaande woningen op kortere afstand zijn gelegen, bijvoorbeeld woningen aan de Willem Bilderdijkstraat (circa 27 meter afstand) en woningen aan de P. Genestetstraat/Barkstraat (circa 22-44 meter afstand). Deze locaties liggen in oostelijke richting. Langs de Havenstraat liggen oudere woningen op eveneens circa 27 meter afstand tot het spoor richting de haven van Harlingen. Er zijn geen klachten bekend van trillingshinder afkomstig van deze locaties.

Concluderend wordt gesteld dat een nader aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en dat in het kader van bovengenoemde Handreiking deze quickscan toereikend is voor het aspect trillingen.

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 45 appartementen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Hiervoor is een aanmeldingsnotitie opgesteld, die is opgenomen in bijlage 12. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Door het college van B&W is op basis van de aanmeldingsnotitie vastgesteld dat geen MER nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bestemming vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.


Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Dit bestemmingsplan wordt opgezet ten behoeve van de herontwikkeling van een schildersbedrijfslocatie aan de Kimswerderweg-Oosterparkweg te Harlingen. Er is gekozen voor een bestemmingsplan op maat, waarbij het voornemen past binnen de juridisch-planologische kaders.

5.2 Toelichting op de bestemming

In deze paragraaf worden de bestemming zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

Wonen - Woongebouw

De twee woongebouwen en de omliggende gronden zijn opgenomen binnen de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Het gaat hierbij om een gestapelde woongebouw waarbij sprake is van maximaal 45 appartementen verdeeld over twee gebouwen met een variatie in bouwhoogte die is afgestemd op het initiatief. Het gebouw direct grenzend aan de Kimswerderweg heeft een maximale bouwhoogte van 16 meter. Het tweede woongebouw, aan de N31 zijde, heeft een maximale bouwhoogte van 13 meter. De gebouwen moeten worden gebouwd binnen de bouwvlakken die zijn afgestemd op de footprint van het initiatief met daarbij enige marge.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Belanghebbenden

In het kader maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn de omwonenden en belanghebbenden rondom het plangebied door middel van een brief op de hoogte gesteld van het project. Ook wordt er de mogelijkheid geboden voor een nadere toelichting van het plan. Tevens heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en de bewoners van de naastgelegen woning. Deze bewoners hebben aangegeven geen direct bezwaar te hebben tegen de beoogde ontwikkeling. Daarnaast is de gemeente is gesprek met de gebruikers (verenigingen) van het gebouw voor huisvesting elders in de gemeente.

Voorbereidingsfase

Het voorontwerpbestemmingsplan en concept beeldkwaliteitsplan hebben vanaf 25 mei 2020 voor iedereen zes weken ter inzage gelegen. Dat heeft geleid tot 3 reacties van overlegpartners, er zijn geen inspraakreacties ingediend. De resultaten van de vooroverleg en de inspraakreacties zijn meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan. In bijlage 13 is dit beschreven en is aangegeven op wat voor punten het bestemmingsplan is aangepast. Tevens is het bestemmingsplan ter advisering naar de FUMO en de veiligheidsregio verzonden. De ontvangen adviezen zijn in bijlage 10 en 11 opgenomen en in het bestemmingsplan verwerkt.

Ontwerpfase

Op 22 oktober 2020 heeft de gemeenteraad ingestemd met het opstarten van de procedure van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure doorlopen. In dat kader hebben alle planstukken (ontwerpbestemmingsplan, -beeldkwaliteitsplan en ontwerpbesluit hogere grenswaarde Wet geluidhinder) vanaf 16 november 2020 zes weken ter inzage gelegen. Een ieder kreeg de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen. Tijdens deze periode is er een (digitale) inloopbijeenkomst georganiseerd voor de omwonenden van het plangebied.

Vaststellingsfase

Tijdens de periode van ter inzage legging zijn geen zienswijzen ingediend. Aan het ontwerpbestemmingsplan is de bijlage van het aanvullende bodemonderzoek toegevoegd en in paragraaf 4.7 zijn de uitkomsten nader toegelicht. Het bestemmingsplan is op 7 juli 2021 vastgesteld door de gemeenteraad.

Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.

Kostenverhaal

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor dit plan wordt een anterieure overeenkomst opgesteld. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd. Daarnaast worden er afspraken gemaakt over het verhalen van planschade.