Markdal    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Inleiding     

Dit bestemmingsplan voor het Markdal op het grondgebied van de gemeente Alphen-Chaam vormt, samen met het bestemmingsplan voor het Markdal op het grondgebied van de gemeente Breda, de kaders voor de herinrichting van het Markdal.

Het Markdal is een prachtig gebied ten zuiden van Breda met natuur, water, recreatie, landbouw, bedrijvigheid en woningen. Desondanks staan en stonden diverse ontwikkelingen op gespannen voet met elkaar of kwamen niet van de grond. Bewoners van het Markdal en betrokkenen bij het Markdal hebben samen de Vereniging Markdal Duurzaam en Vitaal (hierna te noemen: de vereniging) opgericht. De vereniging heeft het op zich genomen om, in samenwerking met de provincie Noord-Brabant, de gemeenten Breda en Alphen-Chaam en het Waterschap Brabantse Delta, ten behoeve van een vrijstromende Mark met haar kenmerkende ecologie, een robuust natuurnetwerk te ontwikkelen en daarmee de grote natuurgebieden rond het Markdal met elkaar te verbinden.

Opgave

Met voorliggend bestemmingsplan wordt het volgende mogelijk gemaakt:

  1. Initiatieven die een belangrijke meerwaarde voor het Markdal opleveren, waaronder het beschikbaar komen van gronden voor de inrichting van natuur.
  2. Gronden langs de Mark die nog niet zijn bestemd als natuur, maar wel als zodanig zijn of worden ingericht, worden bestemd als natuur.

Hiermee wordt een belangrijke stap gezet richting de realisatie van 100 ha nieuwe natuur in het Markdal en het treffen van maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren waaronder het realiseren van een vrijstromende Mark. Hiervoor is de samenwerkingsovereenkomst realisatie uitvoeringsprogramma Markdal gesloten met de provincie Noord-Brabant op 29 oktober 2013. De doelen van gehele plan voor het Markdal zijn in paragraaf 1.2 beschreven.

Aanpak

Onder regie van de vereniging is een proces gestart in het gebied dat is gericht op het realiseren van de opgave met kwaliteitsverbetering, maatschappelijke versterking en vrijwillige kavelruil. Van binnenuit de samenleving. Dit proces leidt tot een kwaliteitssprong in ruimtelijk, maatschappelijk en economisch opzicht. De nadere uitwerking in de bestemmingsplannen is gebaseerd op de omgevingsvisie “Het Perspectief voor het Markdal”, waarin ”Het Perspectief voor Strijbeek” is opgenomen.

In onderstaand overzicht zijn de verschillende stappen en bijbehorende fasen opgenomen.

verplicht

Vervolg

De volgende stap is het opstellen van een inrichtingsplan voor het gebied inclusief een projectplan Waterwet. Een inrichtingsplan of integraal uitvoeringsplan is een plan waarin de water- en natuurdoelen, alsmede de doelen op het gebied van recreatie, landschap, cultuurhistorie en archeologie in onderlinge samenhang zijn uitgewerkt en waarin in de effecten op de omgeving in beeld zijn gebracht.

Wanneer de bovengenoemde 100 ha is uitgevoerd blijft er nog 125 ha NNB te realiseren. Een deel van de 125 ha is nog nodig om de totale verandering van de Mark naar vrijstromend mogelijk te maken. Dit traject is al in gang gezet en ook hiervoor zullen bestemmingsplannen en een inrichtingsplan worden opgesteld.

verplicht

Impressie van het Markdal

1.2 Doelen     

In het gebied wordt gewerkt aan de onderstaande doelen. Deze doelen komen overeen met de richtingwijzers die door de vereniging zijn geformuleerd.

  1. Het realiseren van Kaderrichtlijn Water doelen: een zoveel mogelijk vrijstromende Mark en het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen.
  2. Het realiseren van hoogwaardige nieuwe natuur langs de oevers van de Mark en het leggen van verbindingen met de omliggende grote natuurgebieden (Mastbos, Strijbeekse Heide, landgoederenzones in Chaam en Gilze, de Balleman en Galderse Heide) en daarmee het behouden en herstellen van de natte natuurparel.
  3. Het aanleggen van recreatieve voorzieningen zoals bruggen, wandel- en fietspaden en het oplossen van knelpunten met betrekking tot het autoverkeer.
  4. Het vergroten van de landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit in het gebied.
  5. Het oplossen van maatschappelijke en ruimtelijke knelpunten in het gebied en met name in Strijbeek (verkeer, milieu, verrommeling van enkele bedrijfslocaties, saneringslocaties etc).

Vanuit de samenleving zijn daarnaast de volgende doelen geformuleerd:

  1. Het verbeteren van de sociaal-economische samenhang in het gebied zoals het creëren van werkgelegenheid en kansen voor jongeren en het zorgen voor woonruimte voor senioren.
  2. Het stimuleren van een duurzame land- en tuinbouw.
  3. Het versterken en innoveren van enkele agrarische bedrijven als economische dragers.
  4. Het vergroten van de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied (stilterecreatie, dag-horeca, kleinschalige verblijfsmogelijkheden, etc).
  5. Het bevorderen van kennisuitwisseling tussen stad en land (beleving en educatie).



Dit bestemmingsplan biedt de kaders voor het bereiken van bovenstaande doelen. In paragraaf 3.1 is per doelstelling beschreven hoe het plan voor de herinrichting van het Markdal bijdraagt aan de gestelde doelen.

1.3 Het plangebied     

De gronden die wijzigen van bestemming om de herinrichting van het Markdal op het grondgebied van de gemeente Alphen-Chaam mogelijk te maken, waaronder de aanleg van NNB en de KRW maatregelen, zijn in dit bestemmingsplan opgenomen. Ook de particuliere initiatieven die een meerwaarde hebben voor het Markdal en het toekomstperspectief voor ondernemers en de leefbaarheid in Strijbeek vergroten, zijn in het plangebied opgenomen. Daarnaast zijn de gronden die reeds zijn ingericht als natuur, maar nog niet als zodanig zijn bestemd, in dit bestemmingsplan meegenomen.

Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft daarmee betrekking op het Markdal en de directe omgeving op het grondgebied van de gemeente Alphen-Chaam. Het gebied ligt globaal tussen de Galderseweg in het westen en de Strijbeekseweg in het oosten. Ook de omgeving van de Strijbeekse beek en het landgoed Luchtenburg maken onderdeel uit van het plangebied.

verplicht

Afbeelding begrenzing plangebied bestemmingsplan

Op onderstaande afbeelding is het totale plangebied van het Markdal weergegeven zoals dat is onderzocht in de milieueffectrapportage (MER). Op deze afbeelding staan ook de gronden op het grondgebied van de gemeente Breda.

verplicht

Afbeelding totale begrenzing Markdal

1.4 Geldende bestemmingsplannen     

Voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan Markdal gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied Alphen-Chaam 2010', dat op 11 februari 2010 is vastgesteld, en het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010', dat op 10 december 2015 is vastgesteld.

1.5 Opzet en inhoud     

Het bestemmingsplan bestaat uit een juridisch bindende verbeelding met bijbehorende planregels en een toelichting, die geen juridisch bindend karakter heeft. Omdat het een plan betreft dat in twee gemeentes ligt gaat een deel van deze toelichting tevens over het grondgebied van de gemeente Breda.

Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 is de ruimtelijke opbouw van het Markdal beschreven en in hoofdstuk 3 is een uitgebreide beschrijving van het plan opgenomen. Hierin is ingegaan op de omgevingsvisie 'Perspectief voor het Markdal', het meerwaardetraject, de hydrologische wijzigingen, de wijzigingen van het NNB en de particuliere initiatieven. Het relevante beleid is in hoofdstuk 4 beschreven. In hoofdstuk 5 is het plan getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. Hierna zijn in hoofdstuk 6 de juridische opzet en de verschillende bestemmingen nader toegelicht. Ten slotte is in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven en in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Om te zorgen dat de toelichting een leesbaar document is, is veel gewerkt met bijlagen. In de bijlagen zijn uitgebreide en verdiepende onderbouwingen opgenomen. In de toelichting wordt naar deze bijlagen verwezen.

Hoofdstuk 2 Analyse plangebied     

In dit hoofdstuk worden de kenmerken van het plangebied omschreven. De voor dit bestemmingsplan ruimtelijk relevante aspecten (kwaliteiten, waarden en functies) komen in dit hoofdstuk aan de orde.

2.1 Gebiedskarakteristiek     

Het rivierdal van de Boven Mark ligt ten zuiden van Breda en loopt langs de dorpskernen Strijbeek, Galder en Ulvenhout. De bron van de Mark ligt in Koekhoven (België) en stroomt bij Meersel Dreef de Belgisch-Nederlandse grens over. De rivier loopt vervolgens oostelijk van Galder door een gebied dat voornamelijk in gebruik is als landbouwgrond. Vervolgens kruist de Boven Mark de A58. Hierna loopt de rivier door het open gebied tussen Ulvenhout en het Mastbos. Vervolgens komt de rivier bij de Duivelsbrug Breda binnen.

Het Markdal is rijk aan hoogteverschillen over korte afstand met als hoogste punten de donken en laagste punten de verschillende laagten zoals die bij Notsel. Samenhangend hiermee is het ook een gradiëntrijk gebied, niet alleen van zuid naar noord, maar vooral van de rivier naar de hogere omgeving. De gradiënten komen hydrologisch tot uiting in droog-nat verschillen of zonering, maar ook in voedselrijkdom en begroeiing. Ook in het agrarisch gebruik is deze zonering nog enigszins te herkennen.

De ontsluitingsstructuur is zuid-noord zowel voor het autoverkeer, Galderseweg en Strijbeekseweg, als het recreatief verkeer, fietspaden langs de Mark, met enkele dwarsverbindingen oost-west bij Markweg, Daesdonckseweg, Reeptiend en Duivelsbrug.

De ontginningsstructuur wordt gekenmerkt door drie basistypen: de middeleeuwse hooglaag ontginningen samenhangend met de oorspronkelijke agrarische hoevenstructuur bij Galder, Ulvenhout, Notsel en Heerstaayen, de 17e eeuwse Barokke ontginning van Daasdonk met z'n lange lanen en met de hoeven van Daasdonk, Schoondonk, Blauwe Kamer en Nieuwenhuis en de oudste ontginning bij Strijbeek met z'n blokverkaveling.

De dorpskernen van Galder, Ulvenhout en Ginneken zijn bebouwingsconcentraties die het Markdal plaatselijk begrenzen. Het algemene beeld is dat het Markdal open is met verspreide bebouwing in de randen langs de Strijbeekseweg en Galderseweg op sommige plekken afgewisseld met lintbebouwing.

Centraal is de ligging van de Mark, die door een open landschap stroomt met verspreid kleinere en grotere bosjes en begroeiingen op de donken en bij de oude meanders. De beleving van het landschap is door deze begroeiing en het wenden en keren van de loop van de rivier met het instromen van de zijbeken, vaak verrassend en geeft bijzondere doorkijken.

2.2 Beschrijving en analyse gebied     

De beschrijving van het plangebied is opgezet conform de lagenbenadering. Deze benadering omvat de volgende drie lagen:

  • de landschappelijke onderlegger (ondergrond);
  • de droge, natte en technische infrastructuur (netwerken);
  • het grondgebruik/de functies (occupatie).

verplicht

Lagenbenadering (Ruimte met toekomst)

2.2.1 Laag 1: de landschappelijke onderlegger     

Geomorfologie en bodem

Geomorfologische verschijnselen geven inzicht in de ontstaanswijze en zijn mede bepalend voor de waterhuishouding en bodemopbouw en als zodanig ook voor de planten en dieren. Aan het begin van het Vroeg-Pleistoceen (781.000 - 1.800.000 jaar geleden) bedekte de Noordzee een groot deel van Nederland, tot ongeveer de lijn Breda-Arnhem-Deventer. In de loop der tijd trok de Noordzee zich steeds verder naar het noordwesten terug en op het droogvallende land ontstond een rivierennetwerk met rivieren die in noord-noordoostelijke richting naar de toenmalige kustlijn afwaterden. Deze afwateringsrichting is nog steeds terug te zien in de richting van het dal van de Boven Mark.

Het klimaat in het Vroeg-Pleistoceen bestond uit een opeenvolging van ijstijden en tussenijstijden (wat warmere perioden). Tijdens de ijstijden stond de zeespiegel meer dan 100 meter lager dan nu. Door het koude klimaat en de lage zeespiegelstand sneden de rivieren zich in en diepten hun valleien plaatselijk uit, zo ook het dal van de Boven Mark. Deze rivieren bestonden uit verwilderde of vlechtende rivieren: rivieren met meerdere, zich vertakkende geulen. Tijdens de tussenijstijden hadden de rivieren met name een meanderende vorm. De meanderende rivieren vulden de riviervalleien op met vooral klei en veen.

Na de laatste ijstijd (ca. 10.000 jaar geleden) is de Boven Mark veranderd van een vlechtende rivier, die veel water en zand transporteerde, naar een meanderende rivier, die leem en klei afzette in het Markdal. Onder invloed van een verder opwarmend klimaat en een stijgende zeespiegel ontstond een dicht begroeid moeras in het Markdal, dat zich geleidelijk vulde met veen. In de middeleeuwen is dit veen ontgonnen. Aan het einde van de middeleeuwen was het Markdal geheel ontleend en in gebruik genomen als landbouwgrond.

Voor een uitgebreide beschrijving voor het aspect bodem wordt verwezen naar de Hydrologische modelstudie en vooronderzoekenmodelstudie en vooronderzoeken die voor de herontwikkeling van het Markdal zijn uitgevoerd.

De aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich aan de randen van het plangebied, te weten het Mastbos en de Strijbeekse Heide tot aan de Strijbeeksche Beek. In het Strijbeekse gebied is het typische Brabantse heide- en beekdallandschap te vinden, met meanderende rivieren en beken, paraboolduinen en vennen.

Hydrologie en water

Grondwater

Het grondwater in en rond het Markdal stroomt van de flanken richting de Boven Mark. Dit stromingspatroon is voornamelijk in oost-westelijke richting. De waterscheiding ligt aan de westzijde ongeveer tussen de Aa en Weerijs en de Boven Mark in, ongeveer 1 tot 3 kilometer van de Boven Mark af. De waterscheiding aan de oostzijde ligt een stuk verder, in de omgeving van Baarle-Hertog tot Gilze.

Grondwaterstanden liggen in het rivierdal veelal dicht op het maaiveld. Dat komt omdat het maaiveld hier laag is, circa 1 meter hoger dan het waterpeil van de Boven Mark, en het rivierdal gevoed wordt met kwelwater. Het peil in de rivier wordt sterk gereguleerd. De waterniveaus in de rivier hebben daarom over de seizoenen maar een beperkte fluctuatie. In de directe omgeving van de rivier is dit terug te zien in de grondwaterstanden.

Oppervlaktewater

De oorsprong van de Boven Mark ligt in België. Daarmee ligt een groot deel van het stroomgebied van de rivier in België. Het stroomgebied van de Boven Mark is in verschillende sub-stroomgebieden ingedeeld. De beken 't Merkske en Bremer ontspringen in Nederland en wateren in westelijke richting af op de Boven Mark in België. De Chaamse Beek watert af in noordelijke richting en stroomt nabij Ulvenhout in de Boven Mark.

Hydrologie

Het voorkomen van kwel is een belangrijke hydrologische (en ecologische) waarde. Als gevolg van de hoge stijghoogten ten opzichte van het waterpeil en freatische grondwaterstand is er op veel plekken in het Markdal sprake van kwel. Studio Wolverine heeft onderzoek gedaan naar het voorkomen van kwel in het Markdal (Onderzoeksrapport naar locaties met kwel in het Markdal, D. Klees). Dit onderzoek bestond uit een visuele beoordeling van aangetroffen water in greppels, sloten en beken. Daarnaast heeft Arcadis in de Hydrologische modelstudie en vooronderzoeken de kwelflux berekend. In dit rapport is een uitgebreide beschrijving van de hydrologie en water in het plangebied beschreven.

Landschap en ruimte

Rond Galder is een sterk kleinschalig oud landschap herkenbaar met veelal kleinschalige agrarische bedrijven. In het gebied zijn sterke kwelstromen aanwezig, wat verspreid door het gebied tot grote natuurwaarden leidt. De rivierendalen hebben het landschap hier gevormd, al zijn deze niet overal herkenbaar aanwezig in het landschap.

Het landschap van het Markdal is een typisch rivier- en beekdallandschap, met een van oorsprong meanderende rivier met drassige oevers. Op verschillende plaatsen langs de oevers lagen hogere zandbulten, de donken. De oorspronkelijke meanders zijn nog op enkele plaatsen terug te vinden. Het is de bedoeling in de komende jaren de meanderende loop te herstellen waardoor de Mark zijn meer natuurlijke loop weer terug krijgt. De natuurlijke vegetatie van elzen en wilgen die bij de lage, drassige delen hoort is terug te vinden bij de Markweg en de Bieberg. In de meer gecultiveerde delen vindt men op de lagere gronden grasland. De oevers lopen langzaam, dan weer geaccidenteerd, op naar de Strijbeekseweg in het oosten en de Galderseweg in het westen. In het oosten is op de hogere, meer zandige gronden naast weiland ook tuinbouw te vinden, in het westen ligt op de zandige hogere gronden voornamelijk bos.

Het rivierdal van de Mark is zeer open met hier en daar een bosschage (broekbosje) ter hoogte van de rivier. Aan de zijde van Alphen-Chaam worden de wanden gevormd door Galder aan de westzijde en de Strijbeekseweg (met redelijk wat bebouwing) en de Strijbeekse Heide aan de oostzijde. In de Visie Landschap en Cultuurhistorie Markdal van oktober 2014, die de werkgroep Landschap en Cultuurhistorie van de vereniging heeft opgesteld, is aangegeven hoe het landschap kan worden versterkt.

verplicht Visie behouden en versterken landschap en cultuurhistorie Markdal

Natuur en ecologie

Aan het begin van de 21e eeuw is besloten de natuurlijke loop van de Mark vrijstromend te maken. Daartoe zijn rond 2004 in het noordelijke (Bieberg) en zuidelijke (Galder) gedeelte van de Mark weer meanders in de rivierloop aangebracht en worden deze delen natuurlijk beheerd. De weilanden zijn daar omgevormd tot schraalgrasland, dat gekenmerkt wordt door een voedselarme bodem en hoge grondwaterstand. Hiertoe werd de voedselrijke toplaag van de bodem afgegraven. Bij de Bieberglaan is een vispassage langs de stuw aangelegd, zodat vissen stroomopwaarts kunnen zwemmen.

Zie voor een uitgebreide beschrijving van de natuuraspecten in het Markdal paragraaf 5.6 Natuur.

Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

De gemeente Alphen-Chaam heeft een eigen archeologisch beleid maar heeft geen eigen beleidskaart. De gemeente maakt daarvoor gebruik van de Cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant (CHW) die gebaseerd is op de landelijke Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarop geldt voor het westelijk deel van het plangebied een hoge en middelhoge verwachting terwijl er in het oostelijk deel sprake is van een lage en middelhoge verwachting. Op de CHW zijn de hoge en middelhoge verwachting samengevoegd tot de hoge verwachting.

Rondom de Mark ligt een zone met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. De aanwezigheid van archeologische waarden is te verklaren door de oude ontginning en bewoning van het gebied en de aanwezigheid van oude landgoederen. Tevens sluit dit aan op de monumentale en/of beeldbepalende bebouwing die zich hier bevindt. Rond de Mark zijn twee gebieden aangeduid als archeologisch monument wegens vondsten uit de ijzertijd en/of Romeinse tijd.

verplicht

Archeologische monumenten in het projectgebied Markdal

Cultuurhistorie

In de middeleeuwen is het Markdal geheel ontveend en in gebruik genomen als landbouwgrond. Door de ontginning voor de landbouw ontstond een kleinschalig cultuurlandschap met houtwallen, hagen en struweel op de kavelgrenzen.

Een groot deel van de westelijke oever van de Mark behoorde tot landgoed Daasdonk. Tussen 1327 - 1339 werd Daasdonk voor het eerst vermeld. Vermoedelijk werd er rond 1525 een herenhuis gebouwd, dat later zou worden uitgebouwd tot kasteel. Het stond met de hoeve Daasdonk op een omgracht ovaal eiland. Kort na de tachtig jarige oorlog richtte rond 1700 de uit Schotland afkomstige eigenaar Lauder de omgeving rond het kasteel in als een landgoed in Barokke stijl waarbij de hoeven Blauwe Kamer, Nieuwenhuis en Schoondonk met een lange dreef verbonden werden. Vanaf het kasteel zelf werd een dreef recht op de toren van Rijsbergen getrokken. Dwars daarop kwam een 1600 meter lange tweede dreef die met een knik overgaat in de dreef die de hoeven verbindt. Ten opzichte van dit assenkruis werd de rest van het terrein ingericht. Het meest opvallend is daarbij de Schotse Polder. Voor de aanleg daarvan werd de Galderse Beek omgelegd. In de loop der tijd werden uit het landgoed de hoeven Blauwe Kamer, Nieuwenhuis en Schoondonk afgesplitst. Het kasteel brandde in 1831 af en werd niet herbouwd. In de ernaast gelegen boerderij, die in 1832 afbrandde maar herbouwd werd, zijn enkele bouwelementen van het kasteel verwerkt. De grachten werden na 1950 dichtgegooid.

Landgoed Luchtenburg bevindt zich aan de oostzijde van de Mark tegenover Daasdonk. De eerste vermeldingen van Luchtenburg dateren van de zestiende eeuw. Uit eind 17e eeuw dateren de ontginningsassen, aanwezig als lange lage dijken met greppels aan een of twee zijden en geboomte. Ze deden tevens dienst als houtwal en veekering. Zeventiende-eeuws is tevens de omgrachte moestuin. Het huis zelf is waarschijnlijk tussen 1650 en 1692 gebouwd en verbouwd omstreeks 1851, 1925 en 1972. Boerderij, bakhuis en schuur worden in de zeventiende en de achttiende eeuw genoemd. De huidige gebouwen zijn nog in hoofdzaak van die tijd. Het koetshuis stamt uit begin twintigste eeuw. In de zeventiende en achttiende eeuw werden ten zuiden van het huis verschillende kommen aangelegd, die in de negentiende eeuw deels tot slingerende vijvers zijn vergraven. Het slingerende padenpatroon - waaronder de oprijlaan - in landschappelijke stijl stamt voor een groot deel uit de tweede helft van de negentiende eeuw.

verplicht

Daasdonk en Luchtenburg rond 1900

In 1968 werd begonnen met de kanalisatie van de Boven Mark. De Boven Mark werd daarbij niet geheel recht, maar kreeg vanuit landschappelijk oogpunt lang gerekte bochten. Om zo economisch om te gaan met de hoeveelheid grondverzet volgt de gekanaliseerde Boven Mark op hoofdlijnen de vroegere, meanderende Boven Mark. Bij de kanalisatie is de Boven Mark verbreed en verdiept en zijn in totaal 3 stuwen aangebracht. De grond die daarbij vrijkwam werd op de aanliggende gronden verspreid. De kanalisatie ging gepaard met een vrijwillige kavelruil.

In de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw is de ruilverkaveling Ulvenhout-Galder uitgevoerd. Hierbij is een klein gedeelte van het Markdal opnieuw verkaveld. Bij Notsel, Heerstaaien en Strijbeek resteert nog het middeleeuwse verkavelingspatroon.

Sinds het jaar 2000 heeft op beperkte schaal natuurontwikkeling plaatsgevonden in het Markdal. Tussen de Duivelsbrug en de Reeptiend is een landbouwbedrijf opgekocht en omgevormd tot natuur. Daarbij is de vistrap Bieberg en de meander Oudhof aangelegd. Ook bij Galder is nieuwe natuur gevormd en zijn de meander bij de Markweg (oostelijk van de Boven Mark) en de meander bij Galder (westelijk van de Boven Mark) gegraven.

Het totale Markdal heeft een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid, visuele herkenbaarheid in haar landschappelijke omgeving, de zeldzaamheid van bovenstroomse rivierdalen van deze omvang en de aanwezigheid van de vele landhuizen, buitenplaatsen, landgoederen en eeuwenoude hoeven.

2.2.2 Laag 2: De droge en natte infrastructuur en leidingen     

Droge infrastructuur

De droge infrastructuur in het Markdal wordt gevormd door de noordzuid gerichte Galderseweg in het westen en de Strijbeekseweg in het oosten. Tussen deze wegen ligt het Markdal. De A58, die zich ter hoogte van de gemeentegrens tussen Alphen-Chaam en Breda bevindt, snijdt het Markdal in tweeën. In het zuiden van het Markdal verbindt de Markweg de Galderseweg met de Strijbeeksweg en het noorden worden deze wegen verbonden door de Daesdonckseweg. Daartussen bevinden zich verschillende perceelsontsluitingswegen naar percelen die dicht bij de Mark zijn gelegen.

Natte infrastructuur

De oorsprong van de Boven Mark ligt in België. Daarmee ligt een groot deel van het stroomgebied van de rivier in België. De beken ’t Merkske en Bremer ontspringen in Nederland en wateren in westelijke richting af op de Boven Mark in België. De Chaamse Beek watert af in noordelijke richting en stroomt nabij Ulvenhout in de Boven Mark. Om te voorkomen dat de Mark in de zomer droog zou vallen zijn 3 stuwen geplaatst ter hoogte van Galder, de Blauwe Kamer en de Bieberg. Met deze stuwen kan het waterpeil door de seizoenen heen gehandhaafd worden naar de ideale waterstand.

Kabels en leidingen

Voor het Markdal is een klicmelding gedaan. Alle kabels- en leidingen in het gebied zijn daarmee opgevraagd. Via een GIS-analyse is onderzocht welke en hoeveel kabels- en leidingen op locaties liggen waar werkzaamheden kunnen plaats vinden voor het vrij kunnen stromen van de Mark. Er zijn twee aardgastransportleidingen die planologisch relevant zijn.

2.2.3 Laag 3: Het grondgebruik/de functies     

In het Markdal komen diverse functies naast elkaar voor. Het rivierdal zelf wordt gekenmerkt door met name agrarische activiteiten. De agrarische functie draagt bij aan de kenmerken van het landschap. De functie natuur is op verschillende plekken in het plangebied aanwezig en wordt met voorliggend bestemmingsplan verder uitgebreid. Het Markdal vormt daarnaast een belangrijk recreatief uitloopgebied voor bewoners van Breda, Ulvenhout, Galder, Strijbeek en Chaam.

Op een aantal percelen in het plangebied waren intensieve veehouderijen aanwezig, deze zijn gesaneerd. In Strijbeek is nog een aantal veehouderijen aanwezig. De percelen waarop initiatieven plaatsvinden zijn bestemd ten behoeve van de functies wonen, bedrijf of recreatie.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving     

In dit hoofdstuk is een beschrijving gegeven van het plan voor de herinrichting van het Markdal. In paragraaf 3.1 zijn de doelstellingen van het plan beschreven. In paragraaf 3.2 zijn de rol van de Vereniging Markdal Duurzaam en Vitaal, de aanpak en het proces beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 3.3 ingegaan op het perspectief voor het Markdal. De daarop volgende paragrafen gaan concreet in op het plan: in paragraaf 3.4 is het voorkeursalternatief beschreven en in paragraaf 3.5 de hydrologische wijzigingen en natuurontwikkeling. Voor de uitvoering van het plan is het noodzakelijk dat de begrenzingen van het Natuur Netwerk Brabant (NNB) en de natte natuurparel (NNP) worden gewijzigd en dat een meerwaardetraject wordt doorlopen. Deze onderdelen zijn in paragraaf 3.6 en 3.7 beschreven. De initiatieven die in het kader van het meerwaardetraject mogelijk worden gemaakt zijn in paragraaf 3.8 beschreven.

Er is voor gekozen om de informatie met betrekking tot het plan beknopt in de toelichting te beschrijven en de uitgebreide onderbouwingen in de bijlagen op te nemen. In onderstaande paragrafen wordt verwezen naar de van toepassing zijnde onderbouwingen in de bijlagen.

3.1 Doelstellingen     

De Vereniging Markdal Duurzaam en Vitaal is opgericht om van het Markdal ten zuiden van Breda een gebied te maken waarin ecologie, economie en samenleving in evenwicht zijn. De vereniging wil dit bereiken door gronden in het gebied te verwerven en deze vervolgens in te richten en te beheren als het NNB.

In het gebied wordt gewerkt aan de volgende doelen:

  1. Het realiseren van Kaderrichtlijn Water doelen: een zoveel mogelijk vrijstromende Mark en het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen.
  2. Het realiseren van hoogwaardige nieuwe natuur langs de oevers van de Mark en het leggen van verbindingen met de omliggende grote natuurgebieden (Mastbos, Strijbeekse Heide, landgoederen zones in Chaam en Gilze, de Balleman en Galderse Heide) en daarmee het behouden en herstellen van de natte natuurparel.
  3. Het aanleggen van recreatieve voorzieningen zoals bruggen, wandel- en fietspaden en het oplossen van knelpunten met betrekking tot het autoverkeer.
  4. Het vergroten van de landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit in het gebied.
  5. Het oplossen van maatschappelijke en ruimtelijke knelpunten in met name Strijbeek (verkeer, milieu, verrommeling van enkele bedrijfslocaties, saneringslocaties etc).

Per gebiedsdoelstelling is in onderstaande paragrafen beschreven hoe het plan voor de herinrichting van het Markdal hieraan bijdraagt.

Vanuit de samenleving zijn daarnaast de volgende doelen geformuleerd:

  1. Het verbeteren van de sociaal-economische samenhang in het gebied zoals het creëren van werkgelegenheid en kansen voor jongeren en het zorgen voor woonruimte voor senioren.
  2. Het stimuleren van een duurzame land- en tuinbouw.
  3. Het versterken en innoveren van enkele agrarische bedrijven als economische dragers.
  4. Het vergroten van de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied (stilterecreatie, dag-horeca, kleinschalige verblijfsmogelijkheden, etc).
  5. Het bevorderen van kennisuitwisseling tussen stad en land (beleving en educatie).

Met name de initiatieven die in het gebied mogelijk worden gemaakt dragen bij aan deze doelstellingen. De initiatieven zijn beschreven in paragraaf 3.8 inclusief de meerwaarde van deze initiatieven. Daarnaast heeft de provincie Strijbeek aangewezen als 'ontwikkelgebied Strijbeek' en daarvoor nadere regels vastgesteld (zie paragraaf 3.7.2). Voor dit gebied wordt nog een gebiedsvisie opgesteld. In het kader van deze gebiedsvisie wordt nagedacht over hoe vorm kan worden gegeven aan onder andere de doelstellingen die vanuit de samenleving zijn geformuleerd.

3.1.1 Het realiseren van Kaderrichtlijn Water doelen     

In de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn afspraken gemaakt die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon (chemisch op orde) en gezond (ecologisch in evenwicht) is. Bij waterschap Brabantse Delta ligt de opgave om de richtlijn ten aanzien van het Markdal goed en doelmatig uit te voeren. Deze opgave betreft het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen, dat de Mark vrij moet kunnen stromen en dat het Markdal voldoende capaciteit moet hebben om water te kunnen bergen en pieken te kunnen afvoeren. Hiervoor wordt de Mark vrijstromend gemaakt, wordt een meanderend karakter gerealiseerd en wordt de Mark verlengd met 3 kilometer.

De KRW opgave in het Markdal bestaat uit meerdere onderdelen. Enerzijds is het doel een goede toestand van de Mark te realiseren door een zoveel mogelijk vrijstromende Mark en het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen en anderzijds is het doel een goede toestand van de natte natuurparel te bewerkstelligen. De doelstellingen zijn uitgewerkt in het Stroomgebiedbeheerplan.

3.1.2 Het realiseren van hoogwaardige nieuwe natuur langs de oevers van de Mark     

Het Rijk en de provincies hebben met elkaar afgesproken dat de provincies de nationale ecologische hoofdstructuur (EHS) uiterlijk in 2027 realiseren. De naam van de EHS is inmiddels gewijzigd in Natuurnetwerk Nederland (NNN). De begrenzing van de NNN in Noord-Brabant is vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant en is bestempeld als het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Vanaf 2000 heeft er op verschillende plekken in het Markdal natuurontwikkeling plaatsgevonden, waardoor een klein deel van het NNB is gerealiseerd. Doordat diverse belangen (gebieds- en maatschappelijke belangen) op gespannen voet met elkaar stonden, kwam de realisatie van het NNB niet van de grond.

De vereniging heeft het initiatief genomen om in samenwerking met de desbetreffende ondernemers en bewoners een integraal planproces op te starten, waarbij gezamenlijk is gezocht naar aanpassingen in het ruimtegebruik om nieuwe natuur langs de oevers van de Mark te kunnen realiseren en verbindingen met de omliggende grote natuurgebieden te kunnen leggen. In Bijlage 9 Onderbouwing realisatie NNB, ecologische verbindingen en natuurtypen Markdal is een uitgebreide onderbouwing opgenomen.

Met de plannen wordt een robuust systeem gerealiseerd, met een hydrologie die leidend is bij de inrichting en het gehele rivierdal als een systeem benadert. Een en ander met behoud en versterking van bestaande gradiënten. Deze voorwaarden leveren condities voor een in ecologisch opzicht goed functionerend rivierdal met de daarbij horende natuurwaarden. Het NNB gebied waarin de Mark vrij gaat stromen gaat een verbinding vormen tussen de omliggende natuurgebieden en in het bijzonder de Natura 2000-gebieden Ulvenhoutse bos (NL) en de Elsakkers (B). De beken en de Mark zijn de verbinding in dit robuuste netwerk.

Voor het realiseren van nieuwe natuur is een ambitiekaart met natuurdoeltypen gemaakt (zie Bijlage 11).

3.1.3 Het behouden en herstellen van de natte natuurparel     

In 2005 heeft de rijksoverheid geconstateerd dat de voortgang van de verdrogingsbestrijding niet snel genoeg ging om de gestelde doelen te halen. De oplossing werd gezocht in het aanwijzen van gebieden die met prioriteit hersteld moesten worden: de TOP-gebieden. In Noord-Brabant zijn naar aanleiding hiervan de natte natuurparels voorgedragen. De gronden in het Markdal die onderdeel uitmaken van het NNB, hebben ook de status natte natuurparel (NNP). Het beleid met betrekking tot de natte natuurparels is gericht op de bescherming tegen verdere verdroging en het opheffen van de verdroging door herstelmaatregelen. In Bijlage 12 Onderbouwing herbegrenzing natte natuurparel en Bijlage 15 Waterparagraaf is een uitgebreide onderbouwing opgenomen.

3.1.4 Het aanleggen van recreatieve voorzieningen en het oplossen van knelpunten met betrekking tot het autoverkeer     

Het Markdal vormt een belangrijk recreatief uitloopgebied voor bewoners van Breda, Ulvenhout, Galder, Strijbeek en Chaam. De werkgroep Verkeer van de vereniging heeft zich gebogen over de vraag: hoe zouden wandelaars, fietsers, mountainbikers, ruiters en kanoërs graag van het Markdal gebruik willen maken en wat is daarvoor nog aan voorzieningen in de vorm van paden of andere voorzieningen nodig. Natuurbelangen en belangen van bewoners en bedrijven zijn meegenomen in de afweging. In de Richtingwijzer recreatieve infrastructuur, die door de werkgroep is opgesteld, is een uitgebreide onderbouwing opgenomen en er wordt een houvast gegeven voor het inrichtingsproces van het Markdal.

Het Markdal is een prachtig rivierdal met volop mogelijkheden voor vitale natuur, duurzame en grondgebonden streekeigen activiteiten en natuurbeleving door onder andere wandelen, fietsen en kanoën. Om deze functies adequaat te kunnen laten plaatsvinden is het gewenst een zodanig verkeersbeleid voor dit gebied te ontwikkelen dat hiermee de functies van het gebied beter tot hun recht komen. Naar verwachting zal de recreatieve druk de komende jaren toenemen, hetgeen vraagt om een goed evenwicht tussen de verschillend belangen. In de Richtingswijzer zijn uitgangspunten opgenomen voor het beperken van gemotoriseerd verkeer, verkeersveiligheid en parkeren.

De A58 vormt een knelpunt in het gebied voor de realisering van het robuust netwerk. Rijkswaterstaat is een voorkeursalternatief aan het uitwerken voor de herinrichting van de A58. Samen met andere bewonersorganisaties neemt de vereniging deel in het planproces van InnovA58 om de barrièrewerking en het versnipperingseffect van de A58 op te heffen.

3.1.5 Het vergroten van de landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit in het gebied     

Het landschap van het Markdal is een typisch rivier- en beekdallandschap, met een van oorsprong meanderende rivier met drassige oevers. Op verschillende plaatsen langs de oevers lagen hogere zandbulten, de donken. De oorspronkelijke meanders zijn nog op enkele plaatsen terug te vinden. Het is de bedoeling deze in de komende jaren onderdeel te maken van de vrijstromende Mark. Hierdoor wordt de landschappelijke kwaliteit vergroot.

Met de herinrichting van het Markdal wordt circa 100 hectare NNB in het Markdal gerealiseerd. Dit, en de nog te realiseren 125 hectare NNB, leiden tot een robuust systeem, met ecologische variatie en een hoge biodiversiteit. Voorwaarde is dat er goed gebruik wordt gemaakt van de aanwezige gebiedskennis en ecologische/hydrologische mogelijkheden in het gebied. In de toekomst wordt een aanvullende overeenkomst opgesteld en een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de gehele NNB te realiseren (nog eens 125 hectare).

3.1.6 Het oplossen van maatschappelijke knelpunten     

Met het koersdocument Transitie Stad en Platteland daagt en nodigt de provincie de Brabantse ondernemers en burgers uit om (economische) activiteiten zo in te vullen dat ze (ook) bijdragen aan een 'Beter Brabant'. Daarvoor is het nodig om meer op proces te (kunnen) sturen en ruimte te bieden aan lokale oplossingen met maatschappelijke meerwaarde.

Bewoners van Strijbeek geven aan dat het perspectief voor ondernemers in en om het Markdal beperkt is. Het gebied kent een groot aantal agrarische bedrijven dat zich niet verder kan ontwikkelen of dat geen opvolging heeft. Daarnaast heeft Strijbeek te maken met vergrijzing en leegloop. Om de neerwaartse beweging te keren is een economische impuls nodig. Het plan richt zich op het creëren van werkgelegenheid, kansen voor jongeren, woonruimte voor senioren, het stimuleren van de land- en tuinbouw in de richting van duurzame productiewijzen en het vergroten van de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied. In Bijlage 6 Perspectief voor Strijbeek is een uitgebreide onderbouwing opgenomen. Het Perspectief voor Strijbeek maakt onderdeel uit van het Perspectief voor het Markdal.

3.2 De rol van de vereniging, de aanpak en het proces     

Het begon in 2010, met een briefwisseling met de provincie van de voorzitters van de vijf natuurverenigingen in het Markdalgebied, met het verzoek om het NNB en het KRW in het Markdal te realiseren. De provincie zag geen mogelijkheid dit op korte termijn op te pakken. De voorzitters hebben vervolgens besloten zelf het initiatief te nemen voor de realisatie van het NNB en de KRW. Dit begon met een avond over de toekomst van het Markdal, georganiseerd door vertegenwoordigers van vijf natuurverenigingen. Lokale en provinciale politici van alle partijen ondersteunden het idee om het Markdal verder te ontwikkelen tot een gebied waar water- en natuurdoelen gerealiseerd kunnen worden (KRW en NNB), maar waar ook rekening gehouden wordt met economie en leefbaarheid.

Dit leidde tot de oprichting van een platform, Platform Markdal Duurzaam en Vitaal. Gezamenlijk zijn vervolgens de ideeën op papier gezet in het uitvoeringsprogramma Markdal. De samenwerkingsovereenkomst voor de realisatie van het uitvoeringsprogramma Markdal is vervolgens op 29 oktober 2013 door de provincie en de Vereniging Markdal ondertekend.

Ten behoeve van de uitvoering van het programma is de Vereniging Markdal Duurzaam en Vitaal opgericht, dat inmiddels uit zo'n 150 leden bestaat en de kern vormt voor het netwerk Markdal. De vereniging wil dat het Markdal een mooi, groen, levendig en innovatief gebied wordt, een gebied met toekomst voor natuur en bewoners. De vereniging wil van binnenuit bouwen aan een vitaal en duurzaam Markdal, met de mogelijkheid voor alle bewoners en omwonenden om actief of passief deel te nemen aan dit ontwikkelingsproces. Dit is een wijze van werken die aansluit op de principes van de toekomstige Omgevingswet. De Vereniging doet dit op basis van vastgestelde overeenkomsten met het lokale bestuur en met waterschap Brabantse Delta. Uiteindelijk beslissen de bestuurders van gemeente en waterschap over de plannen.

verplicht

Van binnenuit werken: andersom werken begint in de kern (Vereniging Markdal Duurzaam en Vitaal)

Op basis van de inbreng door en rivier- en beekdal-kennis van bewoners, leden van de vereniging en diverse deskundigen van de gemeenten, provincie en waterschap, in 5 jaar tijd in koffietafelgesprekken, in vele werksessies, bewonersbijeenkomsten en in één op één gesprekken met grondeigenaren, een rijke basis gelegd. Na vele alternatieven is de omgevingsvisie Perspectief voor Markdal opgesteld. In het najaar van 2016 is alle inbreng van respectievelijk de vereniging, de bewoners, het werkteam, werkgroepen en thematische ad hoc groepen, een schetsontwerp voor de nieuwe inrichting van het gebied ontstaan. Het werkteam van de vereniging en het waterschap heeft dit uitgewerkt en vastgelegd in een voorkeursalternatief (zie paragraaf 3.4).

Diverse grondeigenaren in het gebied zijn bereid gevonden om gronden in te zetten voor het NNB. Om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van het Markdal tevens bijdraagt aan de economische en sociale ontwikkelingen in het gebied, is er met bewoners en met grondeigenaren die hun gronden willen inzetten nagedacht over diverse wijzen van compensatie (in termen van kwaliteitsverbetering van het Markdal). Naast financiële compensatie zijn de mogelijkheden voor functiewijziging en nieuwvestiging van woningen bezien. Een aantal compensatiemogelijkheden, met name de nieuwvestiging van woningen, is niet passend in de regels van de Verordening ruimte en veelal ook niet in het gemeentelijk beleid. Echter, deze compensatiemogelijkheden leiden er wel toe dat een aanzienlijke hoeveelheid grond worden ingebracht voor het Natuur Netwerk Brabant. De vereniging heeft mede daarom de omgevingsvisie Perspectief voor het Markdal opgesteld (zie paragraaf 3.3) .

De gemeenten Breda en Alphen-Chaam zien het belang van het Perspectief en steunen de ambities van de vereniging voor het Markdal. Het Perspectief voor het Markdal is samen met hen voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant met het verzoek een Meerwaardetraject op te starten voor het plan. In de Verordening ruimte is voor initiatieven die een aantoonbare maatschappelijke meerwaarde opleveren de mogelijkheid opgenomen om met het stellen van nadere regels af te wijken van de regels in de verordening. De provincie stelt dat door middel van een samenspel tussen alle partijen in het gebied op termijn maximale natuurwaarden kunnen worden gerealiseerd, wat te verkiezen is boven gebiedstagnatie.

3.3 Perspectief voor het Markdal     

Voor een deel van het stroomgebied van de Mark, vanaf de Begische grens tot aan de stad Breda, heeft de vereniging de omgevingsvisie 'Perspectief voor het Markdal' opgesteld. Hierin komt naar voren dat er in het gebied sprake is van knelpunten die het realiseren van het NNB, het bereiken van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water en ontwikkelingsmogelijkheden voor bewoners en bedrijven in de weg staan. Gewenste economische en sociale ontwikkelingen zoals het ontwikkelen van bedrijvigheid en woningen blijven uit, het verbeteren van de leefbaarheid en het tegengaan van vergrijzing stuiten op voorschriften en regels. Het uitblijven van de realisatie van het NNB, het niet doorzetten van de reconstructie van het buitengebied en het onvolledig uitvoeren van ruilverkaveling leidt tot economische devaluatie en verpaupering. De stagnatie in het gebied maakt het ook lastig om gemeentelijke en provinciale doelen te realiseren, zo blijkt uit het Perspectief voor het Markdal.

Het perspectief bestaat uit vijf delen en een addendum bij het vijfde deel. De onderstaande delen zijn als bijlagen opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

3.4 Voorkeursalternatief     

Op initiatief van de vereniging en waterschap Brabantse Delta, heeft een professioneel ontwerpteam een schetsontwerp voor de nieuwe inrichting van het gebied gemaakt. Het gaat over de loop van de Mark zelf, over de mogelijke inrichting van de natuurgronden en er is een voorstel gedaan voor een hoofdstructuur van recreatieve routes (fietsen en wandelen). Dit schetsontwerp is gebaseerd op de inbreng en rivier- en beekdalkennis van bewoners, leden van de vereniging en diverse deskundigen van de gemeenten, provincie en waterschap. Gedurende de afgelopen 5 jaar is in koffietafelgesprekken, in vele werksessies, bewonersbijeenkomsten en in één op één gesprekken met grondeigenaren een rijke basis gelegd. Dit alles is vastgelegd in verkennende schetsen, resulterend in een voorkeursalternatief (VKA). Door Arcadis is voor dit voorkeursalternatief een hydrologische modelstudie uitgevoerd waarbij de effecten op het grond- en oppervlaktewater in kaart zijn gebracht met behulp van hydrologische modellen.

In Bijlage 7 is de kaart van het VKA voor het Markdal op het grondgebied van de gemeente Alphen-Chaam opgenomen en in Bijlage 8 is een onderbouwing opgenomen van het voorlopig VKA.

Het voorkeursalternatief heeft de status van een schetsontwerp en is daardoor nog redelijk globaal van opzet. Het vormt de basis voor het bestemmingsplan 'Markdal' waarin de kaders voor de herinrichting van het Markdal zijn vastgelegd. Hierna worden een voorlopig ontwerp en een integraal inrichtingsplan opgesteld, die worden vertaald naar een projectplan op grond van de Waterwet.

In paragraaf 5.6 Natuur is nader ingegaan op de natuurpotenties in het Markdal. Wat daarbij opvalt is, dat bij vertaling van beleid naar de praktijk er nieuwe inzichten in mogelijke natuurpotenties ontstaan (ook wisselend per locatie). De vereniging heeft de ambitie om op basis van de nieuwe inzichten natuur te realiseren. Bij de verdere detaillering van de plannen wordt nadrukkelijk gekeken naar inrichting en toekomstig beheer van de beschikbare gronden. Toekomstig eigendom speelt daarbij een belangrijke rol.

3.5 Hydrologische wijzigingen en natuurontwikkeling     

Door de beschreven werkwijze worden op hoofdlijnen de gestelde ambities, het realiseren van het NNB en de KRW doelen behaald. Met de toevoeging van gronden aan het NNB wordt bijgedragen aan een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem. Naast de oorspronkelijk 3 EVZ's en 4 NNB-verbindingen worden daaraan 3 nieuwe verbindingen toegevoegd. Deze zones maken een grote rijkdom aan gradiënten mogelijk. In de detaillering en keuze van natuurdoelen zal dit tot uitdrukking gebracht worden. Hiermee draagt het Markdal bij aan een veilig watersysteem, worden watervoorraden op peil gehouden, wordt de biodiversiteit verbeterd en de gebruikswaarde van de natuur versterkt.

verplicht

Het Markdal als robuust netwerk 

In Perspectief V (Bijlage 4) is een beschrijving opgenomen van de hydrologische wijzigingen en de natuurontwikkeling. Een uitgebreide onderbouwing is opgesteld door Dick Klees (Studio Wolverine) en is opgenomen in Bijlage 9. Hierin is ook een uitgebreide beschrijving opgenomen van de verschillende natte en droge ecologische verbindingszones en de mogelijke natuurtypes.

Door het terugbrengen van een vrijstromende Mark en het verwijderen en/of buitenwerking stellen van stuwen, zal de biodiversiteit in het Markdal weer toenemen. Ook de inrichting en beheer van gronden voor hogere ambities ten aanzien van de te ontwikkelen natuur (hogere natuurdoelen) draagt bij aan een verbetering van het NNB. De werkgroep water en natuur van de vereniging heeft voor het gehele plangebied (rivierdal) van de Mark een ambitiekaart met natuurdoeltypen gemaakt (zie Bijlage 11). Deze kaart geeft inzicht in de potenties voor de ontwikkeling van de natuur. Per perceel is aangegeven welk type natuur door de lokale standplaatsfactoren het beste ontwikkeld kan worden en het geeft inzicht in de locaties voor hoogwaardige natuur.

In onderstaande tabel zijn de hydrologische wijzigingen die ten grondslag hebben gelegen aan het voorkeursalternatief globaal weergeven. De exacte maatregelen worden in het kader van het projectplan op grond van de Waterwet uitgewerkt.

Deel traject Onderzochte maatregel
Heerstaaien tot bestaande meander bij Galder De oostoever van de toekomstige hoogwatergeul wordt afgevlakt. Op de westoever wordt een lange meander gerealiseerd.
Heerstaaien Bij Heerstaaien steekt de meandering over naar de westoever om daar aan te sluiten op de historische meander. De huidige loop wordt omgevormd tot een moerassige laagte
Middeltiend tot Heerstaaien Tussen de Middeltiend en stuw Vonderpad wordt op de westoever een meander aangelegd. Ter hoogte van de stuw Vonderpad steekt de meander over naar de oostoever.
A58 tot Middeltiend Een meander wordt strak tegen de donk van Notsel gelegd. De bestaande meander Notsel wort aangesloten. Tussen de Mark en de laagte bij Notsel wordt een lage kade aangelegd.
Klokkenbergmeander tot A58 Bestaande loop als hoogwatergeul blijft gehandhaafd. Op de oostoever wordt een lange meander gegraven. De oevers langs de huidige loop (de toekomstige hoogwatergeul) worden afgevlakt.
Klokkenbergmeander Aanleg extra slinger op de westoever.
Tussen Nieuwenhuis en de Klokkenbergmeander (de Blauwe Kamer) Aanleg 2-fase profiel, verwijderen stuw Blauwe Kamer, ontwikkeling ecologisch waardevolle vegetatie.
Aantakking Chaamse Beek De aantakking komt 130 meter noordelijker te liggen t.b.v. de benutting van de betere waterkwaliteit van de Chaamse Beek.
Oudhofmeander Beperkte bodemverhoging mogelijk + nieuwe natuur tussen bestaande meander en Ulvenhoutselaan.
Bieberg meander Bieberg meander wordt aangesloten op de Oudhofmeander.

3.6 Herbegrenzing Natuur Netwerk Brabant en natte natuurparel     

3.6.1 Herbegrenzing Natuur Netwerk Brabant     

Grote delen van het NNB zijn inmiddels gerealiseerd aansluitend aan het Mastbos en vooral in het noordelijk en het zuidelijk gedeelte van het Markdal. Doordat diverse belangen (gebieds- en maatschappelijke belangen) op gespannen voet met elkaar stonden, kwam de verdere realisatie van het NNB niet van de grond. Met de overeenkomst tussen de provincie en de vereniging is een proces gestart in het gebied dat is gericht op kwaliteitsverbetering en vrijwillige kavelruil.

De vereniging heeft het initiatief genomen om in samenwerking met de desbetreffende ondernemers en bewoners een integraal planproces op te starten, waarbij gezamenlijk is gezocht naar aanpassingen in het ruimtegebruik die, enerzijds realisatie van de NNB mogelijk maken, en anderzijds toekomstperspectief bieden aan bewoners en gebruikers. Een aantal voorstellen in het plan vraagt om een herbegrenzing van het NNB. Deze herbegrenzing leidt ertoe dat het mogelijk is het gehele netwerk voor het Markdal en het direct aangrenzende gebied te realiseren. Resultaat is een natuursysteem dat, na jaren van stagnatie, nu kan worden gerealiseerd.

Op basis van het 'Perspectief voor het Markdal deel V' is een verzoek bij de provincie Noord-Brabant ingediend voor het wijzigen van de begrenzing van het NNB. In Bijlage 29 is het besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie van 24 september 2019 opgenomen waarin de herbegrenzing van het NNB ten behoeve van het Markdal is vastgesteld. Met de herbegrenzing van het NNB komt er per saldo in totaal 24,77 ha aan NNB bij. De ecologische winst is hiermee groot.

Met name bij landgoed Luchtenburg worden veel gronden toegevoegd aan het NNB (29,6 ha). Het belang van deze toevoeging ligt vooral in het feit dat hier twee waterlopen hun oorsprong vinden en zijn als zodanig van hydrologisch belang. Als brongebied voor de Chaamse beek, Koerijt en Middentiend vervult het landgoed Luchtenburg een belangrijke functie als inzijggebied. Het regenwater stroomt hier niet via het oppervlaktewater af, maar zakt in de bodem en vult de grondwaterstromen aan. Door het verschil in maaiveldhoogte bieden de aanwezige huidige graslandpercelen de mogelijkheid om door gericht beheer te differentiëren in grazige vegetatie en zelfs vochtig hooiland. Door het opnemen van de gronden binnen het NNB worden de aanwezige waarden veiliggesteld en kan verdere ontwikkeling plaatsvinden.

Bij Daasdonk en Notsel komt circa 8 ha binnen het huidige NNB beschikbaar die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen (rivierherstel). Deze gronden zijn van dezelfde eigenaar. De inzet van de gronden op Notsel en van een kavel op Daasdonk zijn cruciaal voor het realiseren van de KRW- maatregelen en het realiseren van de bijzondere natuur mogelijk op Notsel. Als onderhandelingsresultaat wordt bij Daasdonk voorlopig 17,8 ha uit het NNB verwijderd. Het gebied van de huiskavel van het agrarisch bedrijf en aangrenzende percelen blijven voorlopig agrarisch. Met de eigenaar van de betreffende percelen is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten, waarbij realisatie in de toekomst is gewaarborgd. Deze privaatrechtelijke overeenkomst, inclusief kettingbeding, is gesloten voorafgaand aan vaststelling van de Nadere regels en deze herbegrenzing. Daarmee is de realisatie van het NNB op de betreffende percelen op termijn alsnog gewaarborgd. Bovendien wijzigt de onderliggende bestemming niet zodat geen sprake is van een verslechtering van het planologisch regime.

In Bijlage 10 is de kaart van het herbegrenzingsbesluit opgenomen met een compleet overzicht van de percelen die zijn toegevoegd aan het NNB en de percelen die worden zijn verwijderd uit het NNB.

Daarnaast zijn er gronden die binnen het NNB liggen en die reeds zijn ingericht als natuur, maar nog niet als zodanig zijn bestemd, in dit bestemmingsplan bestemd als 'Natuur'. In totaal is er 50,17 ha in dit bestemmingsplan bestemd als 'Natuur'. op het grondgebied van Alphen-Chaam Ook zijn er gronden in het NNB die in eigendom zijn van de Stichting Markdal en waarop een kwalitatieve verplichting ligt om de gronden te wijzigen naar natuur of naar ondernemende natuur (deze gronden zijn niet in voorliggend bestemmingsplan opgenomen). Bij ondernemende natuur worden ondernemers in de gelegenheid gesteld om een deel van het natuurnetwerk te ontwikkelen met behoud van het economische verdienmodel. In totaal wordt er circa 100 hectare NNB gerealiseerd. In de toekomst wordt een aanvullende overeenkomst opgesteld en een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de gehele NNB te realiseren (nog eens 125 hectare).

3.6.2 Herbegrenzing natte natuurparel     

Het NNB en de natte natuurparel (NNP) zijn beleidsmatig (bij provincie en waterschap) aan elkaar gekoppeld. Een natte natuurparel kan alleen natte natuurparel zijn als die aanduiding samenvalt met de aanduiding NNB. Het gevolg hiervan is dat bij een wijziging van het NNB ook gekeken moet worden naar de wijziging van de NNP. De wijzigingen van de begrenzing van de NNP zijn, met uitzondering van het landgoed Luchtenburg, gelijk aan de wijzigingen van de begrenzing van het NNB. In Bijlage 12 is een onderbouwing van de herbegrenzing van de NNP opgenomen.

3.7 Meerwaardetraject     

Een aantal van de initiatieven die in het Markdal mogelijk worden gemaakt in ruil voor natuur of die op een andere wijze bijdrage aan een beter Markdal, passen niet binnen de regels van de Verordening ruimte. In artikel 38.2 van de verordening is een bevoegdheid opgenomen om met het stellen van nadere regels af te wijken van de regels in de verordening. Voorwaarde is dat het moet gaan om een gebiedsontwikkeling met aantoonbare meerwaarde. In paragraaf 4.3.2 wordt ingegaan op het beleid met betrekking tot het meerwaardetraject.

De provincie ziet als echte meerwaarde van het plan voor de herinrichting van het Markdal, dat decennialange stagnatie in het gebied wordt opgelost, waarbij de kwaliteit van de leefomgeving verbetert (natuur, landschap, milieubelasting, recreatiemogelijkheden) en er sociaal-economisch nieuw perspectief voor bewoners en bedrijven ontstaat. Uitgedrukt in cijfers:

Natuur Netwerk Brabant

Uit verevening komt grond beschikbaar voor het NNB die anders niet beschikbaar was gekomen. Deze gronden werken als vliegwiel voor diverse aanverwante aankopen en kavelruilen waarmee hoogwaardige nieuwe natuur langs de oevers van de Mark kan worden gerealiseerd. In totaal gaat het om circa 100 hectare NNB.

Kaderrichtlijn Water/ vrijstromende Mark

De circa 100 hectare komen beschikbaar voor het realiseren van een 'robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem' waarmee het Markdal bijdraagt aan een veilig watersysteem, het op peil houden van de watervoorraden, verbetering van de biodiversiteit en versterking van de gebruikswaarde van de natuur.

Ecologische verbindingszones (EVZ)

Op basis van verevening worden door twee initiatiefnemers ecologische verbindingszones gerealiseerd. Voor beide EVZ's is geen budget meer nodig van de gemeente Alphen-Chaam en het waterschap.

Fiets- en wandelpaden

Een aantal initiatiefnemers leggen op eigen terrein in totaal 2 kilometer fiets- en wandelpaden aan. Door deze verbindingen gaan reeds lang gekoesterde wensen in vervulling voor verbindingen tussen Galder en Strijbeek en het verbeteren van de verkeersveiligheid.

Landschap en cultuurhistorie

Bij alle initiatieven is sprake van landschappelijke inpassing van toe te voegen bebouwing. Daarnaast wordt door de initiatiefnemers 2 kilometer extra houtwallen en singels aangelegd. Ook worden op twee locaties oorspronkelijke in het gebied passende Vlaamse schuren teruggebouwd.

Terugdringen milieubelasting

Op één locatie wordt 20 hectare klassieke vollegronds aardbeienteelt getransformeerd in 15 hectare emissieloze teelt op trayvelden. Door hergebruik van water wordt 90% minder grondwater onttrokken. Op twee locaties in Strijbeek is overeenstemming bereikt over de VIV-regeling (Verplaatsingen Intensieve Veehouderijen). Inmiddels zijn hierdoor twee varkensstallen gesaneerd. Op een andere locatie in Strijbeek zijn afspraken gemaakt over sanering van de varkensstal binnen een termijn van 10 jaar. De bewoners hebben aangegeven dat het wenselijk is om een vierde varkensstal in Strijbeek op te kopen en te saneren. Hiermee zouden alle varkensbedrijven in Strijbeek straks verdwenen zijn.

Verouderde versus nieuwe bebouwing

In het plangebied wordt 13.000 m2 aan verouderde agrarische bebouwing gesloopt. Hiervan is zo'n 6.000 m2 reeds gesloopt. Daar staat tegenover dat circa 3.000 m² aan nieuwe (deels cultuurhistorisch interessante) bebouwing wordt toegevoegd. Per saldo wordt 10.000 m² gesaneerd.

Nieuwe vormen van wonen en werken

Op enkele locaties in Strijbeek ontstaan nieuwe woon- en werkeenheden en combinaties daarvan. Hiermee wordt nieuwe bedrijvigheid toegevoegd, ter vervanging van de verschillende varkensbedrijven. Ook komen er kansen voor jongeren om zich in het gebied te vestigen en er een bedrijfje te starten.

Kennis en innovatie

Verbreding van enige agrarische bedrijven c.q. bedrijfsgebouwen geeft ruimte voor interactie tussen onderwijs en kennisuitwisseling met bedrijven in de streek, voor interactie tussen voedselproductie en stadbewoner, voor het leveren van zorg aan ouderen en minder validen, voor technische innovatie, voor educatie- en informatiepunten. Zo maakt de sanering van de varkensstal, tegenover de Markhoeve een dergelijke nieuwe ontwikkeling mogelijk.

3.7.1 Nadere regels     

Omdat er concreet zicht is op het realiseren van de doelen in het Markdal, heeft de provincie in juni 2016 aangegeven positief te staan tegenover het opstarten van een meerwaardetraject. Door het stellen van nadere regels kan een proces dat al ruim 20 jaar stagneert worden vlot getrokken. Door in planologisch opzicht ruimte te creëren kan het proces bovendien worden versneld. Door aanpassingen in het ruimtegebruik kunnen gemeentelijke, regionale en provinciale doelen op het gebied van innovatie, leefbaarheid, economie, natuur, water en duurzaamheid worden gerealiseerd. Op 1 oktober 2019 heeft de provincie de nadere regels vastgesteld, waarmee onder voorwaarden kan worden afgeweken van de bepalingen uit de Verordening ruimte (zie Bijlage 28 Nadere regels Verordening ruimte - Markdal).

verplicht

Kaart Nadere regels Verordening ruimte - meerwaardetraject Markdal - provincie Noord-Brabant

In het kader van het Meerwaardetraject dienen de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen te voldoen aan de onderstaande provinciale beleidsdoelen:

  1. Versterken concurrentiepositie
  2. Bevorderen transitie landbouw
  3. Bereiken gezonde leefomgeving
  4. Versterken regionale identiteit
  5. Realiseren van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem
  6. Onderhouden van een goede stedelijke structuur

De doelen zijn uitgebreid beschreven in paragraaf 4.3.2. Per initiatief is in de onderbouwingen aangegeven in hoeverre wordt bijgedragen aan deze doelen.

3.7.2 Nadere regels Strijbeek     

Op verzoek van de provincie heeft de Vereniging Markdal in 2014 het rapport Perspectief voor Strijbeek opgesteld (zie Perspectief voor Strijbeek). Hieruit komt naar voren dat in Strijbeek sprake is van stagnatie door het ontbreken van ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven, vergrijzing en werkloosheid. Perspectief bieden betekent dat jonge mensen blijven, ondernemers investeren, er innovatie en kwaliteitsverbetering plaatsvindt en dat er een programma komt waarmee de leefbaarheid, de vitaliteit van de bedrijven, de ruimtelijke structuur en de natuurwaarden kunnen verbeteren. In het Perspectief worden voorstellen gedaan voor:

  • Nieuwe woningbouwlocaties;
  • Meerdere bestemmingen op één locatie;
  • Flexibiliteit om verblijfs- en bedrijfsaccommodatie mogelijk te maken naast wonen;
  • Ruimte voor onderwijs en educatieve activiteiten;
  • Infocentrum voor het gebied (landschap en natuur, bedrijven en producten);
  • Samenwerking en promotie van streekproducten;
  • Verbeteren recreatieve mogelijkheden met routes;
  • Huisvesten MOE-landers en recreanten;
  • Splitsing van woningen, bouwpercelen met woonbestemmingen (meer kleine woningen).

Het is vanwege de complexiteit niet gelukt om in het kader van voorliggend bestemmingsplan initiatieven voldoende te concretiseren zodat deze direct mogelijk konden worden gemaakt. De provincie heeft Strijbeek aangewezen als 'ontwikkelgebied Strijbeek' en daarvoor nadere regels vastgesteld waarmee op bepaalde punten kan worden afgeweken van de Verordening ruimte (zie bovenstaande afbeelding voor de begrenzing van het gebied).

In de nadere regels is vastgelegd dat in afwijking van artikel 3.1 van de Verordening ruimte een bestemmingsplan onder voorwaarden kan worden voorzien in de nieuwvestiging van burgerwoningen, horeca, maatschappelijke, educatieve en recreatieve voorzieningen en bedrijven. Voorafgaand aan het opstellen van een bestemmingsplan, passend binnen de nadere regels, dient door de gemeente Alphen-Chaam in samenspraak met bewoners, de Vereniging Markdal, waterschap Brabantse Delta, de provincie en andere betrokken partijen, een gebiedsvisie voor het ontwikkelgebied Strijbeek te worden opgesteld. De gebiedsvisie dient als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen en biedt een kader op basis waarvan de maatschappelijke meerwaarde voor het gebied kan worden aangetoond. Met maatschappelijke meerwaarde wordt bedoeld dat een duidelijke relatie wordt gelegd met de doelen die gelden voor het meerwaardetraject Markdal.

Daarnaast moet een tegenprestatie worden geleverd in de vorm van een kwaliteitsverbetering van het landschap, bijvoorbeeld door het realiseren van NNB, ecologische verbindingszones, waterberging, recreatie of herstel van cultuurhistorische waarden. De tegenprestatie mag ook buiten het ontwikkelgebied worden gerealiseerd, maar moet wel binnen het totale plangebied voor het Markdal plaatsvinden (zie bovenstaande afbeelding).

Bij de ontwikkelingen in Strijbeek hecht de provincie aan (ruimtelijke) kwaliteit. In het kader van het 'omgevingsdenken' zijn de volgende aspecten van belang:

  1. toekomstwaarde (duurzaamheid, energie);
  2. belevingswaarde (inrichting van het gebied);
  3. herkomstwaarde (bijdrage aan de cultuurhistorische waarden);
  4. functionele waarde (functies zoals wonen en werken moeten bijdragen aan de kwaliteit).

Tot slot wordt veel waarde gehecht aan betrokkenheid vanuit de omgeving. Daarvoor is een goede dialoog met bewoners en betrokken partijen van belang.

3.8 Beschrijving initiatieven     

Mede door een aantal initiatieven komt voor het Markdal circa 100 hectare beschikbaar voor het realiseren van een 'robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem'. Aanvullend komen er een aantal hectare bij door een eigen initiatief van twee bewoners en hun bedrijven. Het betekent dat het Markdal bijdraagt aan een veilig watersysteem, het op peil houden van de watervoorraden, verbetering van de biodiversiteit en versterking van de gebruikswaarde van de natuur.

In de als bijlage bij de toelichting opgenomen 'Perspectief voor het Markdal deel II' is aangegeven welke waardetoevoeging de verschillende initiatieven hebben. In 'Perspectief voor het Markdaldeel II - De initiatieven, uitwerking en waardetoevoeging' is per initiatief een korte beschrijving gegeven. Niet alle in het Perspectief voor het Markdal genoemde initiatieven zijn opgenomen in het bestemmingsplan. De initiatieven die mogelijk worden gemaakt door middel van dit bestemmingsplan zijn op onderstaande afbeelding weergegeven.

verplicht

Overzicht initiatieven op kaart VKA Markdal-Zuid

Deze initiatieven zijn onderstaand kort beschreven, voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de onderbouwingen per initiatief. Voor een deel van de initiatieven die niet zijn opgenomen in dit bestemmingsplan, wordt een aparte procedure doorlopen (zie paragraaf 3.7.2).

Per initiatief is een beschrijving gegeven van de volgende onderdelen:

  1. hoe het initiatief bijdraagt aan een beter Markdal;
  2. hoe het initiatief past binnen het Perspectief voor het Markdal;
  3. hoe wordt bijgedragen aan het Meerwaardetraject;
  4. hoe het initiatief landschappelijk wordt ingepast;
  5. hoe het initiatief invulling geeft aan zorgvuldig ruimtegebruik en kwaliteitsverbetering;
  6. wat de effecten van het initiatief zijn op de omgevingsaspecten, waaronder de hydrologische effecten;
  7. hoe het initiatief is vertaald in het bestemmingsplan.

Op grond van artikel 3 van de nadere regels moet in een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling, worden bepaald dat de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden. Indien fysieke compensatie niet mogelijk is, kan aan deze bepaling worden voldaan door middel van een financiële afdracht in het gemeentelijk groenfonds dat gericht is op de kwaliteitsverbetering van het Markdal.

Als onderdeel van het meerwaardetraject zijn afspraken gemaakt met initiatiefnemers, ter verevening van de mogelijkheden die de nadere regels hen bieden. De vereveningssystematiek is beschreven in de toelichting op de nadere regels (Bijlage 28). In de toelichting op de nadere regels wordt de totaalopbrengst van het meerwaardetraject voor het Markdal beschreven. In onderstaand overzicht is aangegeven wat precies de meerwaarde per initiatief is, welke overeenkomsten en transacties gesloten zijn, hoe de geldstromen lopen en hoe de realisatie van het NNB wordt gegarandeerd. De genoemde overeenkomsten worden van kracht bij het in werking treden van het bestemmingsplan.

3.8.1 Galderseweg 83 (emissieloze aardbeienteelt)     

Initiatiefnemer heeft een bedrijf op het gebied van aardbeienteelt van circa 80 hectare aan de Galderseweg 83 in Galder. Circa 30 hectare van het bedrijf ligt in het Markdal. Als top 10 Europese speler op de aardbeienmarkt is dit een economisch belangrijk bedrijf in de gemeente. Initiatiefnemer is graag bereid mee te werken aan natuurontwikkeling, maar kan zich geen vernatting van de gronden permitteren. Er is een oplossing gevonden waarbij natuur- en bedrijfsontwikkeling samen optrekken. In Bijlage 16 RO Galderseweg 83, Galder is een uitgebreide beschrijving van dit initiatief opgenomen.

Meerwaarde: Totaal ca. 6 ha natuurontwikkeling en een teeltsysteem waar water wordt hergebruikt en meststoffen worden gezuiverd. Over het bedrijf van initiatiefnemer komt een openbaar toegankelijk wandelpad, waardoor een verbinding tussen de kern van Galder en de Mark mogelijk wordt.

Overeenkomsten: Er heeft een kavelruil plaatsgevonden met Stichting Markdal. Deze is inmiddels notarieel gepasseerd. Daarnaast is er een anterieure overeenkomst gesloten met de gemeente. Hierin zijn de financiële afspraken vastgelegd, alsmede de verplichting tot het realiseren van de landschappelijke inpassing en het wandelpad. Voor de ontwikkeling van natuur op gronden van de initiatiefnemer is een kwalitatieve verplichting opgelegd t.b.v. Stichting Markdal. Deze ligt vast in een overeenkomst die notarieel passeert bij inwerking treden van het bestemmingsplan.

Geldstromen: De kavelruil heeft met gesloten beurzen plaatsgevonden. Initiatiefnemer betaalt een bedrag aan de gemeente Alphen-Chaam en realiseert uit eigen middelen de landschappelijke inpassing van de trayvelden en de aanleg van het wandelpad. Daarnaast neemt initiatiefnemer de afwaardering van de gronden waar hij zelf natuur gaat realiseren voor zijn rekening, incl. inrichting hiervan. Het waterschap vergoedt de waarde van de grond langs de Kerzelse beek.

Bijdrage aan realisatie NNB: Uit de kavelruil komt ca. 3,4 ha natuur beschikbaar. Deze is inmiddels gerealiseerd; de gronden liggen inmiddels langs de Mark en zijn in bezit van Stichting Markdal. Op eigen terrein van initiatiefnemer wordt ca. 1,1 ha natuur ontwikkeld. Langs de Kerzelse beek verkoopt initiatiefnemer ca. 1,5 ha aan het waterschap. Het waterschap realiseert de EVZ. Totaal komt uit dit initiatief ca. 6 ha nieuwe natuur voort.

3.8.2 Strijbeekseweg ongenummerd, tegenover 56 (hoveniersbedrijf)     

Initiatiefnemer oefent onder de naam Hogo-Groen een hoveniersbedrijf uit, gecombineerd met een kleine plantenkwekerij. Verder fokt initiatiefnemer hobbymatig kippen (oude rassen). Momenteel worden machines en materialen van het hoveniersbedrijf verspreid op diverse locaties opgeslagen. Initiatiefnemer wil graag op zijn perceel aan de Stijbeekseweg tegenover het perceel 56 in Strijbeek, een loods ten behoeve van het hoveniersbedrijf oprichten, waar de materialen en machines op één plaats kunnen worden gestald. In Bijlage 17 RO Strijbeekseweg ong, Strijbeek is een uitgebreide beschrijving van dit initiatief opgenomen.

Meerwaarde: Er ontstaat een vitale bedrijfslocatie wat wenselijk is voor de economische vitaliteit van Strijbeek. Initiatiefnemer draagt een bedrag af aan het groenfonds Alphen-Chaam. De gemeente stelt deze middelen volledig beschikbaar aan inrichting van het Markdal (aanpassen recreatieve routestructuur).

Overeenkomsten: De afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente liggen vast in een anterieure overeenkomst. Hierin zijn de financiële afspraken vastgelegd, alsmede de verplichting tot het realiseren van landschappelijke inpassing.

Geldstromen: Initiatiefnemer betaalt een bedrag aan de gemeente Alphen-Chaam en realiseert uit eigen middelen de landschappelijke inpassing.

Bijdrage aan realisatie NNB: Bijdrage heeft betrekking op recreatieve routes.

3.8.3 Strijbeekseweg 51 (woon-werkkavels)     

Initiatiefnemer had op het adres Strijbeekseweg 51 in Strijbeek een varkenshouderij. Men heeft gebruikt gemaakt van de Verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderij (VIV) waarna de agrarische opstallen zijn gesloopt. Sindsdien is men op zoek naar een nieuwe bestemming voor de locatie en ligt de grond braak. De voormalige agrarische bedrijfswoning is tot op heden gehandhaafd, maar men overweegt ook deze te slopen. In Bijlage 18 RO Strijbeekseweg 51, Strijbeek is een uitgebreide beschrijving van dit initiatief opgenomen.

Meerwaarde: Er ontstaan vitale woon-werklocaties op een terrein waar varkensstallen zijn gesaneerd. Dit is wenselijk voor de economische vitaliteit van Strijbeek. Initiatiefnemer draagt een bedrag af aan het groenfonds Alphen-Chaam. De gemeente stelt deze middelen volledig beschikbaar aan inrichting van het Markdal (aanpassen recreatieve routestructuur).

Overeenkomsten: De afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente liggen vast in een anterieure overeenkomst. Hierin zijn de financiële afspraken vastgelegd, alsmede de verplichting tot het realiseren van landschappelijke inpassing.

Geldstromen: Initiatiefnemer betaalt een bedrag aan de gemeente Alphen-Chaam en realiseert uit eigen middelen de landschappelijke inpassing.

Bijdrage aan realisatie NNB: Bijdrage heeft betrekking op recreatieve routes.

3.8.4 Strijbeekseweg 40c (recreatiebedrijf)     

Initiatiefnemer had op het adres Strijbeekseweg 40c in Strijbeek een varkenshouderij. Men heeft gebruik gemaakt van de Verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderij (VIV) waarna de agrarische opstallen gesloopt zijn. Intiatiefnemers hebben het voornemen om op het perceel een recreatiebedrijf te realiseren.

Het plan bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. een kinderboerderij met indoor speelattributen in een nieuw te bouwen hoofdgebouw (40 x 20 m) waar kinderen spelenderwijs kennis kunnen maken met een nieuwe groene agrarische economie;
  2. een ondergeschikte horecavoorziening met terras waar ouders, passerende fietsers en/ of waterrecreanten van een drankje kunnen genieten en;
  3. een voorziening waar een 25-tal kano's verhuurd worden om op een stille en duurzame manier het riviertje de Mark kunnen beleven.

In Bijlage 19 RO Strijbeekseweg 40c, Strijbeek is een uitgebreide beschrijving van dit initiatief opgenomen.

Meerwaarde: Ook hier zijn varkensstallen gesaneerd. Initiatiefnemer draagt een bedrag af aan het groenfonds Alphen-Chaam. De gemeente stelt deze middelen volledig beschikbaar aan inrichting van het Markdal (aanpassen recreatieve routestructuur).

Overeenkomsten: De afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente liggen vast in een anterieure overeenkomst. Hierin zijn de financiële afspraken vastgelegd, alsmede de verplichting tot het realiseren van landschappelijke inpassing.

Geldstromen: Initiatiefnemer betaalt een bedrag aan de gemeente Alphen-Chaam en realiseert uit eigen middelen de landschappelijke inpassing.

Bijdrage aan realisatie NNB: Bijdrage heeft betrekking op recreatieve routes en de aanleg van de ecologische verbinding bij Heerstaayen tussen het Markdal en de Strijbeekse heide.

3.8.5 Galderseweg 3 (Batoniahoeve)     

Aan de Galderseweg 3 in Galder wordt de Batoniahoeve geëxploiteerd. In dit complex worden ruimten beschikbaar gesteld voor diverse therapeutische activiteiten (fysiotherapie, psychologie, organisatieadvies, etc.). Deze situatie is zo gegroeid in de loop van de jaren. Aangezien het object nog een agrarische bestemming heeft, is het verzoek dit om te zetten naar een bedrijfsbestemming die de uitvoering van de sociaal-maatschappelijke functies mogelijk maakt. Omdat het past bij hun bedrijfsvoering heeft de Batoniahoeve de ambitie meer natuur te ontwikkelen op deze locatie en daar mensen kennis te laten maken met natuur (kennisuitwisseling, plukbosje, picknickplaats, etc.). Hiervoor worden agrarische gronden aan de Galderse Beek, ten noordenoosten van de Batoniahoeve, omgevormd tot nieuwe natuur. In Bijlage 20 RO Galderseweg 3, Galder is een uitgebreide beschrijving van dit initiatief opgenomen.

Meerwaarde: Er komt 1,3 ha grond beschikbaar voor natuurontwikkeling. Tevens krijgt een agrarisch bedrijf dat niet levensvatbaar is, een nieuwe functie. Initiatiefnemer draagt een bedrag af aan het groenfonds Alphen-Chaam. De gemeente stelt deze middelen volledig beschikbaar aan inrichting van het Markdal (aanpassen recreatieve routestructuur).

Overeenkomsten: De afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente liggen vast in een anterieure overeenkomst. Hierin zijn de financiële afspraken vastgelegd. Aangezien het een bestaand bedrijf betreft, zijn er geen aanvullende eisen gesteld aan landschappelijke inpassing. Ten behoeve van de natuurontwikkeling is een kwalitatieve verplichting opgelegd t.b.v. Stichting Markdal. Deze ligt vast in een overeenkomst die notarieel passeert bij inwerking treden van het bestemmingsplan.

Geldstromen: Initiatiefnemer betaalt een bedrag aan de gemeente Alphen-Chaam. De afwaardering van de grond t.b.v. natuurontwikkeling wordt vergoed door Stichting Markdal.

Bijdrage aan realisatie NNB: Er komt 1,3 ha grond beschikbaar voor natuurontwikkeling. Deze gronden liggen direct langs de Galderse beek.

3.8.6 Daesdonckseweg 3 (permanente bewoning recreatiewoning)     

Aan de Daesdonckseweg 3 in Strijbeek ligt een groot perceel waarop bos, natuur, water en weilanden een plaats hebben. In het zuidelijk gedeelte van dit perceel is een recreatiewoning gelegen en deze is als zodanig bestemd. De overige gronden kennen de bestemming 'Bos' en 'Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden 2'. Deze laatste bestemming ligt in hoofdzaak op de gronden langs de oever van de Mark en aan de noordzijde van het gebied. De grondeigenaar is voornemens op deze gronden nieuwe natuur te ontwikkelen. Hierbij wordt een nieuwe meander van de Mark deels op het perceel gepositioneerd. Onder andere in ruil hiervoor wordt de recreatieve bestemming van de recreatiewoning op het perceel omgezet naar een reguliere woonbestemming. In Bijlage 21 RO Daesdonkseweg 3, Strijbeek is een uitgebreide beschrijving van dit initiatief opgenomen.

Meerwaarde: Totaal 3,1 ha natuurontwikkeling. Medewerking aan de aansluiting van de bestaande Notsel-meander aan de Mark en de aanleg van een nieuwe meander op eigen terrein.

Overeenkomsten: De afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente liggen vast in een anterieure overeenkomst. Ten behoeve van de natuurontwikkeling is een kwalitatieve verplichting opgelegd. Deze ligt vast in een overeenkomst die notarieel passeert bij inwerking treden van het bestemmingsplan. Hierin zijn tevens de afspraken m.b.t. de aansluiting van de bestaande meander en het realiseren van een nieuwe meander opgenomen.

Geldstromen: Initiatiefnemer neemt van ca. 2,7 ha de afwaardering van de gronden waar hij zelf natuur gaat realiseren voor eigen rekening, inclusief inrichting hiervan. Stichting Markdal vergoedt de afwaardering en inrichting van de resterende 0,4 ha.

Bijdrage aan realisatie NNB: Initiatiefnemer ontwikkelt 3,1 ha natuur op eigen land.

3.8.7 Strijbeekseweg 46 (Markhoeve)     

De Markhoeve is een voormalig geitenbedrijf, bestaande uit een woning, meerdere stallen en circa 5 hectare grond. Het bedrijf is reeds lange tijd niet meer in gebruik, waardoor er veel achterstallig onderhoud is. De gronden zijn ondergebracht bij de Stichting Markhoeve. De Markhoeve moet een locatie worden voor meerdere kleinschalige bedrijven, met ruimten voor onderwijs en ontmoeting, waar kennis wordt uitgewisseld en waar een bijdrage wordt geleverd aan duurzame, innovatieve concepten. De 5 hectare grond wordt ingezet voor de realisatie van het NNB, voor het realiseren van maatregelen in het kader van de Kaderrichtlijn Water en voor het nieuwe concept van de Markhoeve. In Bijlage 22 RO Strijbeekseweg 46, Strijbeek is een uitgebreide beschrijving van dit initiatief opgenomen.

Meerwaarde: Het betreft een VAB-locatie die al jaren leeg staat. Daarnaast is er een afdracht aan het groenfonds van de gemeente Alphen-Chaam. De gemeente stelt deze middelen volledig beschikbaar aan inrichting van het Markdal (aanpassen recreatieve routestructuur). Een deel van de gronden bij het bedrijf worden aangewend t.b.v. de realisatie van het NNB.

Overeenkomsten: De afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente liggen vast in een anterieure overeenkomst. Hierin zijn de financiële afspraken vastgelegd, alsmede de verplichting tot het realiseren van landschappelijke inpassing.

Geldstromen: Initiatiefnemer betaalt een bedrag aan de gemeente Alphen-Chaam en realiseert uit eigen middelen de landschappelijke inpassing.

Bijdrage aan realisatie NNB: Stichting Markdal koopt 1,4 ha grond en zet deze in t.b.v. de realisatie van het NNB. Circa 3,5 ha blijft bij het bedrijf t.b.v. de nieuwe functies.

3.8.8 Markweg 15 (beëindiging veehouderij en nieuwe woning)     

Op het perceel Markweg 15 is een gemengd bedrijf gevestigd met mestvarkens en tuinbouw. De varkenshouderij wordt binnen 10 jaar volledig gesaneerd. Daarnaast wordt 2,3 ha landbouwgrond voor natuur ingezet en er wordt een bijdrage geleverd aan de realisatie van een voetpad en een fietspad door het gebied naar de Strijbeekseweg. Deze route dient als recreatief aantrekkelijk alternatief voor de Markweg. In ruil hiervoor wordt op het perceel aan de overzijde van Markweg 15 een nieuwe woning gerealiseerd. In Bijlage 23 RO Markweg 15, Strijbeek is een uitgebreide beschrijving van dit initiatief opgenomen.

Meerwaarde: Totaal 2,3 ha natuurontwikkeling. Medewerking aan de aanleg van een fietspad. Sanering varkenshouderij (binnen 10 jaar).

Overeenkomsten: De afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente liggen vast in een anterieure overeenkomst. Hierin zijn de financiële afspraken vastgelegd, alsmede de verplichting tot het realiseren van landschappelijke inpassing en de aanleg van het fietspad. In de anterieure overeenkomst is tevens vastgelegd dat initiatiefnemer binnen 10 jaar na in werking treden van het bestemmingsplan de varkenshouderij saneert. Ten behoeve van de natuurontwikkeling is een kwalitatieve verplichting opgelegd t.b.v. Stichting Markdal. Deze ligt vast in een overeenkomst die notarieel passeert bij inwerking treden van het bestemmingsplan.

Geldstromen: Initiatiefnemer betaalt een bedrag aan de gemeente Alphen-Chaam voor de aanleg van het fietspad en realiseert uit eigen middelen de landschappelijke inpassing van de woning. Daarnaast neemt initiatiefnemer de afwaardering van de gronden waar hij zelf natuur gaat realiseren voor zijn rekening, inclusief inrichting hiervan.

Bijdrage aan realisatie NNB: Initiatiefnemer ontwikkelt op eigen land ca. 2,3 ha natuur.

 

Hoofdstuk 4 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk relevant beleid voor het plangebied in

de gemeente Alphen-Chaam. Het betreft hier zowel integraal ruimtelijk beleid als ruimtelijk

relevant sectorbeleid op verschillende beleidsniveaus. Het rijksbeleid

werkt via het provinciaal beleid door naar het gemeentelijk niveau. Per beleidsdocument

wordt kort ingegaan op doel en status van het document, alsmede op de ruimtelijke

relevante doorwerking.

Alle beleid met betrekking tot water en de natte natuurparel is uitgebreid beschreven in de waterparagraaf die als Bijlage 15 bij de toelichting is opgenomen.

4.1 Europees beleid     

4.1.1 Kaderrichtlijn Water     

Nederland streeft naar schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zorgt er voor dat lidstaten daarbij een zelfde aanpak volgen. De KRW is sinds 2000 van kracht voor alle EU-lidstaten. De richtlijn verplicht alle EU-lidstaten om uiterlijk in 2027 alle wateren (rivieren, meren, kustwater en grondwater) zowel chemisch (schoon) als ecologisch (gezond) op orde te hebben. De KRW streeft naar het bereiken van de Goede Ecologische Toestand voor oppervlaktewaterlichamen (GET). Voor 'sterk veranderde' of 'kunstmatige' waterlichamen geldt het Goed Ecologisch Potentieel (GEP).

In het Bestuursakkoord Water is de samenwerking in het waterbeheer en -beleid tussen het Rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten vastgelegd. De KRW-maatregelen zijn opgenomen in de Stroomgebiedbeheerplannen van het Rijk. De provincie bepaalt de waterhuishoudkundige functies van de waterlopen en legt de ecologische doelen voor deze KRW-oppervlaktewaterlichamen vast in het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

De KRW opgave in het Markdal bestaat uit meerdere onderdelen. Enerzijds is het doel een goede toestand van de Mark te realiseren door een zoveel mogelijk vrijstromende Mark en het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen en anderzijds is het doel een goede toestand van de natte natuurparel te bewerkstelligen. De doelstellingen zijn uitgewerkt in het Stroomgebiedbeheerplan.

4.2 Rijksbeleid     

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De structuurvisie benoemt uitsluitend rijksdoelen en nationale belangen. De (boven) lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los.

Onderhavig bestemmingsplan biedt de planologische grondslag voor het kunnen uitvoeren van natuurontwikkeling en de KRW-maatregelen. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in een passende bestemming om de in het gebied aanwezige en toekomstige natuur- en landschapswaarden te beschermen. Hiermee komt het bestemmingsplan tegemoet aan de volgende hoofddoelstellingen nationale belangen uit het SVIR:

Leefbaar en veilig: waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn, door middel van:

  • Nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
  • Nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.
  • Nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

En het afzonderlijke Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): hierin staan de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Besluit ruimtelijke ordening (Bro): vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Het Rijk heeft het algemene beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland in titel 2.10 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd. Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), de opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het NNN is ruimer van omvang dan de in het bestuursakkoord herijkte EHS, maar heeft een beperktere omvang dan de oorspronkelijke EHS. In het Natuurpact hebben de provincies met het Rijk afgesproken om tot 2027 80.000 hectare natuur in te richten.

Op grond van het Barro geldt een algemeen beschermingsregime voor het NNN. Dit algemene regime bestaat eruit dat er geen toestemming mag worden verleend aan activiteiten die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van of samenhang tussen die gebieden.

Toestemming voor dergelijke activiteiten kan wel worden gekregen indien

  1. er sprake is van een groot openbaar belang;
  2. er geen reële alternatieven zijn;
  3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, de oppervlakte en de samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Het Barro bevat de opgave aan de provincie om het gebied van het NNN aan te wijzen en nauwkeurig te begrenzen. Ook moeten zij ook de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden vastleggen. Daarnaast wijzen de provincies de natuurdoelen in het NNN aan. Elk NNN-gebied heeft een zogenaamd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied. Ten slotte moet de provincie regels stellen in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden worden vastgelegd. De begrenzing van NNN mag worden gewijzigd bij provinciale verordening. Rijk en provincies hebben gezamenlijk een beleidskader opgesteld voor mogelijke ingrepen in de EHS: ‘Spelregels EHS – Beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-Saldobenadering en herbegrenzen EHS’ (augustus 2007). Uit het Bestuursakkoord Natuur volgt dat deze spelregels ook voor het NNN blijven gelden.

Dit NNN-beleid werkt vervolgens door tot op het gemeentelijk niveau. Gemeenten dienen bij vaststelling van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken van een bestemmingsplan de regels met betrekking tot het NNN toe te passen, zoals deze voortvloeien uit de provinciale verordening.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening     

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte aan die ontwikkeling;
  2. indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet het plan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op grond van het bepaalde in artikel 1.1.1 Bro verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De herinrichting van het Markdal wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Een aantal van de initiatieven die mogelijk worden gemaakt met voorliggend bestemmingsplan worden wel gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat om de volgende locaties:

  • 3 woonwerklocaties op het perceel Strijbeekseweg 51, Strijbeek;
  • ontwikkeling van een recreatiebedrijf op het perceel Strijbeekseweg 40c, Strijbeek;
  • bedrijvigheid en educatieve functies (Markhoeve) op het perceel Strijbeekseweg 46, Strijbeek.

Deze drie ontwikkelingen passen binnen het Perspectief voor het Markdal, waarin is beschreven hoe door aanpassingen in het ruimtegebruik in het Markdal, het Markdal een toekomst wordt gegeven op het gebied van natuur en landschap, leefbaarheid en economische vitaliteit. Alle drie de initiatieven dragen bij aan de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het gebied. Hiermee voorzien de ontwikkelingen aan een behoefte in het Markdal.

De ontwikkelingen zijn voorzien op locaties van voormalige veehouderijen en ze dragen bij aan de leefbaarheid en economische vitaliteit van het gebied. Het gaat om een vervanging van de voormalige activiteiten. Het is niet wenselijk dat deze functies binnen het stedelijk gebied worden gerealiseerd.

4.3 Provinciaal beleid     

4.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant op hoofdlijnen uiteengezet.

Veranderend klimaat

In de komende decennia gaat het klimaat merkbaar veranderen. Er komen vaker extremen in neerslag, de zeespiegel stijgt en de temperatuur gaat omhoog. Wat de ruimtelijke consequenties zijn van de klimaatverandering is nog volop onderwerp van studie. Voorbeelden zijn het verhogen van dijken en creëren van overstroomgebieden. Het water- en ecosysteem heeft hierin een cruciale rol. Aan de ene kant moeten de pieken in de afvoer goed op worden gevangen. Aan de andere kant is er toenemende behoefte aan extra water om de droogtes te bestrijden. Dit werkt door in de opgave voor de natuur, de landbouw, de recreatie en in het stedelijk gebied.

Ook hogere temperaturen hebben invloed. Het belang van goede (met name noord-zuid)verbindingen tussen natuurgebieden neemt toe om de natuur beter bestand te laten zijn tegen schommelingen in omstandigheden. In het landelijk gebied zijn er gevolgen voor de landbouw door temperatuurstijging, vernatting (extreme buien), maar ook grotere kans op droogtes.

In de structuurvisie is dan ook als opgave geformuleerd om een klimaatbestendige ontwikkeling van Noord-Brabant te realiseren.De sterk van hoge waterstand of kwel afhankelijke natuurgebieden in het Natuur Netwerk Brabant (de zogenaamde natte natuurparels uit het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) hebben de eerste prioriteit in de uitvoering.

Achteruitgang biodiversiteit

Noord-Brabant is rijk aan natuur. Ondanks de hoge inzet vanaf eind vorige eeuw op het vergroten, verbinden en verbeteren van de natuurwaarden - zoals via de aanpak van voor het NNB - vindt nog steeds afname plaats in biodiversiteit in én buiten de natuurgebieden. Het ecologische systeem in Noord-Brabant is en blijft kwetsbaar. Het systeem staat nog steeds onder druk als gevolg van veranderend ruimtegebruik en de daaruit voortkomende milieudruk. Vanwege wijzigingen in het nationale beleid zijn de financiële middelen om natuur aan te kopen en in te richten beperkter geworden.

De opgave is om door te gaan op de ingeslagen weg door natuurgebieden te vergroten, te verbinden en de milieuomstandigheden (gezonde en schone leefomgeving, bodem, water en lucht) te verbeteren en bewezen effectieve maatregelen voor herstel van biodiversiteit te ondersteunen met passend beleid en financiering. Daarnaast ligt er de uitdaging om economische ontwikkeling en sociaal-culturele ontwikkeling te koppelen aan investeringen in natuur. Omgekeerd moet natuur ook bijdragen aan die ontwikkelingen. Ook buiten de natuurgebieden is het een opgave om de bescherming en vooral de ontwikkeling van natuurwaarden meer dan voorheen te koppelen aan de ontwikkeling van (nieuwe) functies zowel in het buitengebied als in en rond de stedelijke gebieden. Om zo een robuuste en veerkrachtige natuur te realiseren. Investeren in natuur geeft een meerwaarde voor landschap, recreatie en voor het woon- en werkklimaat van Noord-Brabant.

verplicht Uitsnede Visiekaart Structuurvisie 2010 - Partiële herziening 2014, provincie Noord-Brabant

Ruimtelijke structuren

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk.

verplicht

Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie 2010 - Partiële herziening 2014, provincie Noord-Brabant

Groenblauwe structuur

Voor de herinrichting van het Markdal is de groenblauwe structuur van belang. De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de NNB, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. De structuur bestaat voornamelijk uit beken en andere waterlopen en uit bos- en natuurgebieden. Daarnaast liggen ook gebieden met een andere functie (zoals agrarisch of recreatie) binnen de groenblauwe structuur, als die gebieden van belang zijn voor de natuur- en waterfuncties. Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden in én buiten natuurgebieden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Niet alleen voor een goed waterbeheer (waaronder hoogwaterbescherming en waterberging) maar ook voor de ontwikkeling van de natuur.

De provincie onderscheidt in de groenblauwe structuur drie perspectieven:

  1. het kerngebied groenblauw

De kern bestaat uit natuurgebieden in de NNB inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones Ook belangrijke waterstructuren in Noord-Brabant zoals de Maas, de Brabantse beken en de West-Brabantse kreken horen tot het kerngebied. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem.

  1. de groenblauwe mantel

De mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water(beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Vormen van grondgebonden agrarisch grondgebruik zijn van blijvend belang voor de ontwikkeling van groene en blauwe waarden. Binnen het gebied liggen kansen voor recreatie en toerisme. Ook een aantal groene gebieden door én nabij het stedelijk kralensnoer zijn onderdeel van de groenblauwe mantel.

  1. de gebieden voor waterberging

Deze gebieden zijn - bij dreigende wateroverlast -van belang voor hoogwaterbescherming (ruimte voor de rivier) en waterberging (regionale waterberging). Het grootste deel van deze gebieden ligt binnen de groenblauwe structuur, een deel heeft een overlap met de agrarische structuur. Binnen de gebieden voor waterberging kunnen andere functies zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuurontwikkeling zich blijvend ontwikkelen mits ze afgestemd zijn op de beoogde waterfuncties.

4.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant     

De Structuurvisie ruimtelijke ordening is vertaald in juridisch bindende regels in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan de regels uit de Verordening toepassen. De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het plangebied ligt binnen de structuren 'Natuur Netwerk Brabant' en 'Groenblauwe mantel'. Aanvullend zijn er 25 aanduidingen in de Verordening ruimte opgenomen. Deze aanduidingen kunnen over één of meerdere structuren heen liggen.

Natuur Netwerk Brabant

Het Natuur Netwerk Brabant (NNB) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter)nationaal belang. Voorbeelden van dergelijke gebieden in Brabant zijn: de bossen, de heide en vennen, de stuifduinen, de schraalgraslanden en wateren zoals rivieren en beken. Het doel van het NNB-beleid is het veiligstellen van ecosystemen en het realiseren van leefgebieden met goede condities voor de biodiversiteit. Deze leefgebieden zijn belangrijk voor dier- en plantensoorten.

Om de populaties gezond te houden en de genetische uitwisseling te bevorderen, moeten de gebieden groot genoeg zijn en de mogelijkheid bieden voor migratie tussen de gebieden. Om het NNB als zo'n netwerk te laten functioneren, werkt de provincie samen met andere partijen aan het aanleggen van ecologische verbindingszones en het oplossen van faunaknelpunten in de wegenstructuur. Als de omstandigheden in een bepaald gebied (tijdelijk) verslechteren, dan kan een soort uitwijken naar een ander geschikt gebied. In het licht van de klimaatveranderingen is dit van toenemend belang. De ecologische verbindingszones zijn (vaak) langgerekte landschapselementen die als groene schakels de Brabantse natuurgebieden met elkaar verbinden.

Het NNB bestaat uit:

  • bestaande natuur- en bosgebieden;
  • gerealiseerde nieuwe natuur. Dit zijn gronden die met subsidie uit het Natuurbeheerplan zijn gerealiseerd als nieuwe natuur en waar de landbouwfunctie of een andere niet-natuurbestemming is verdwenen;
  • nog niet gerealiseerde nieuwe natuur. Dit zijn meestal agrarische gronden die in het Natuurbeheerplan zijn aangewezen als nieuwe natuur, maar waar de gewenste natuurfunctie nog niet is gerealiseerd. De oude functie of bestemming is nog aanwezig.

Het provinciale beleid is erop gericht om het netwerk in 2027 gereed te hebben. Dit wordt in het algemeen bereikt door:

  • het concreet aanwijzen van de gebieden die tot het NNB behoren en het vastleggen van de natuurdoelen (bepalen);
  • voor zover nodig functiewijziging van landbouwgrond en ander niet-natuurgebruik naar natuurgebied door aankoop of particulier natuurbeheer (deelname);
  • inrichten van deze gebieden zodat de natuurkwaliteit (omschreven in natuurdoelen) ontwikkeld kan worden (inrichting);
  • realiseren van de natuurkwaliteit door een duurzaam beheer en eventueel aanvullend omgevingsbeleid (uitvoering).

De concrete ambities staan in het Natuurbeheerplan 2016. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien. Het plan vormt de basis voor subsidies voor beheer en inrichting.

Ondanks afnemende rijksmiddelen kiest Brabant er voor om samen met de zogenaamde regionale 'Manifestpartners' het hele NNB in Brabant realiseren. De provincie nodigt particuliere eigenaren en ondernemers uit om delen van het NNB te ontwikkelen. Natuur en landschap wordt meer vanuit de regio en dichter bij de samenleving gerealiseerd. De provincie biedt daarbij de ruimte om economische ontwikkeling te koppelen aan investeringen in natuur. Voor het ruimtelijk beleid heeft dit met name gevolgen voor het compensatiebeleid. De mogelijkheden voor financiële compensatie worden verruimd, fysieke compensatie is in beginsel alleen nog mogelijk binnen de nog niet gerealiseerde delen van het NNB. Een uitzondering op de verplichte compensatie in het NNB is in het geval van gebiedsontwikkelingen waarbij een aantasting van het NNB plaatsvindt en waarbij via de saldobenadering compensatie wordt voorgesteld.

In artikel 5 van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn de regels opgenomen inzake de bescherming van het Natuur Netwerk Brabant (NNB). De kern van de planologische bescherming van het NNB wordt gevormd door de verplichting aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen aan te sluiten bij de ecologische kenmerken en waarden die in het natuurbeheerplan zijn beschreven. De verordening laat ruimte voor bestaande niet-natuurbestemmingen en de daarmee verbonden ontwikkelmogelijkheden (bouw en gebruik) op grond van het geldende bestemmingsplan. Alleen als GS of het bestuur van een waterschap de verplichting heeft de inrichting en beheer voor natuurdoeleinden te verzekeren, verplicht deze verordening tot omzetting naar een adequate natuurbestemming.

De mogelijkheid bestaat om de begrenzing van het NNB aan te passen om ecologische redenen. Voorbeelden zijn de verbetering van milieu- en watercondities in een gebied of verzoeken van particulieren om te starten met particulier- of agrarisch natuurbeheer in ecologisch kansrijke, maar niet begrensde gebieden. Voorwaarde voor wijziging is dat de kwalitatieve en kwantitatieve ambitie voor het NNB behouden blijven of versterkt. In het kader van de herinrichting van het Markdal is het wenselijk dat de begrenzing van het NNB wijzigt. In paragraaf 3.6 is hier uitgebreid op ingegaan.

Indien bij een ruimtelijke ontwikkeling sprake is van aantasting van het NNB, dan is zowel fysieke als financiële compensatie mogelijk. Bij fysieke compensatie geldt dat deze in beginsel binnen de nog niet gerealiseerde delen van het NNB moet plaatsvinden. Hierop is een uitzondering opgenomen voor gebiedsontwikkelingen.

verplicht

Uitsnede Themakaart Natuur en landschap Verordening ruimte Noord-Brabant

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het Natuur Netwerk Brabant en het landelijk gebied en het stedelijk gebied. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen.

De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. Daarbij is vooral de versterking van leefgebieden voor plant- en diersoorten in de groenblauwe mantel van belang. De groenblauwe mantel biedt in beginsel geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal-)intensieve vormen van recreatie en landbouw (zoals de bouw van kassen, (bezoekers-)intensieve recreatie, of concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties).

Bij ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel stelt het beleid als voorwaarde dat een ontwikkeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden in het gebied.

Aanduidingen m.b.t. water

Op de themakaart Water van de verordening zijn voor het Markdal verschillende aanduidingen opgenomen (zie onderstaande afbeelding). Voor het grootste gedeelte van het Markdal geldt de aanduiding 'reservering waterberging'. Ter hoogte van Breda en ter hoogte van Strijbeek is de aanduiding 'regionale waterberging' opgenomen. Ter hoogte van Bieberg ligt een waterwingebied, dit ligt niet binnen het plangebied. Het daar omheen liggende grondwaterbeschermingsgebied ligt deels binnen het plangebied en is beschermd door middel van de aanduiding 'grondwaterbeschermingsgebied' (alleen voor Breda). Voor het grootste gedeelte van het Markdal is tevens de aanduiding 'behoud en herstel watersystemen' opgenomen. Op de themakaart Natuur en landschap is voor het Markdal de aanduiding 'attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' opgenomen. Deze aanduidingen worden uitgebreid toegelicht in de Waterparagraaf.

verplicht

Uitsnede Themakaart Water Verordening ruimte Noord-Brabant

Wijziging van de begrenzing van het NNB op verzoek met toepassing van de saldobenadering

Voor de herinrichting van het Markdal is er in totaal 51,8 ha aan het NNB toegevoegd en er is wordt 27,03 ha uit het NNB verwijderd (per saldo komt er in totaal 24,77 ha bij). Deze gronden worden verwijderd om ruimte te bieden aan ontwikkelingen (die bijdragen aan de doelstellingen voor het Markdal). De begrenzing van het NNB in de Verordening ruimte Noord-Brabant is hierop aangepast (zie vaststellingsbesluit d.d. 24 september 2019 in Bijlage 29). Het aanpassen van de begrenzing van het NNB kan op grond van artikel 5.2 van de verorden ing waarin de mogelijkheid wordt geboden de begrenzing aan te passen om ecologische redenen.

Daarnaast is het op grond van artikel 5.4 van de verordening mogelijk om de begrenzing van het NNB te wijzigen in het geval van gebiedsontwikkelingen waarbij een aantasting van het NNB plaatsvindt en waarbij via de saldobenadering compensatie wordt voorgesteld. Deze benadering richt zich op een combinatie van activiteiten. Bij een afzonderlijke beoordeling van deze activiteiten ontstaat geen meerwaarde voor het NNB of juist een inbreuk hierop. Door de activiteiten in onderlinge samenhang te beoordelen, kan de kwaliteit en/of kwantiteit van het NNB per saldo verbeteren. Dit is de 'saldo-benadering'.

Een verzoek om wijziging van de begrenzing van het NNB gaat vergezeld van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke visie is opgenomen op een gebied waarvan een wezenlijk deel behoort tot het NNB en waarbij ruimtelijke ontwikkelingen in samenhang worden bezien om een grotere kwaliteitswinst te behalen. Hiermee wordt geborgd dat een combinatie van activiteiten binnen één ruimtelijke gebiedsvisie onderlinge samenhang vertoont. Tevens is zo verzekerd dat toepassing van de saldobenadering de kwaliteit van het NNB daadwerkelijk verbetert. De perspectieven die voor het Markdal zijn opgesteld kunnen worden gezien als de gebiedsvisie voor het Markdal. Hierin is onderbouwd dat in ruil voor het verkrijgen van gronden in het Markdal ten behoeve van natuurontwikkeling, ruimte wordt geboden voor ontwikkelingen. Ter plaatse van deze ontwikkelingen worden gronden uit het NNB verwijderd. Het doel van de gehele ontwikkeling is een grotere kwaliteitswinst voor met name natuur en water te bereiken. De realisatie van natuur, de maatregelen die voortkomen uit het KRW en de ruimte voor ontwikkelingen die bijdragen aan de leefbaarheid van het gebied, kunnen niet los van elkaar worden gezien.

In artikel 5.4 van de Verordening ruimte is vastgelegd dat de ruimtelijke gebiedsvisie in ieder geval de onderstaande aspecten moet bevatten. Per aspect is een korte toelichting gegeven. Een uitgebreide onderbouwing is opgenomen in de perspectieven voor het Markdal, die als bijlagen bij het bestemmingsplan zijn opgenomen.

  1. de omvang van het gebied waarop de ruimtelijke visie betrekking heeft:

De visie heeft betrekking op een deel van het stroomgebied van de Mark, vanaf de Belgische grens tot de zuidkant van de stad Breda.

  1. de doelen van de ruimtelijke visie, in het bijzonder wat betreft de verbetering van de kwaliteit en kwantiteit van het Natuur Netwerk Brabant waardoor een beter functionerend Natuur Netwerk Brabant ontstaat:

De doelen voor het Markdal:

  1. Het realiseren van Kaderrichtlijn Water doelen.
  2. Het realiseren van hoogwaardige natuur in het Markdal en het aanleggen van verbindingen met omliggende natuurgebieden.
  3. De kwetsbare 'natte' natuurparel behouden en herstellen.
  4. Het toekomstperspectief voor ondernemers en de leefbaarheid in Strijbeek vergroten.

  1. op welke wijze wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 5.6 (compensatieregels):

In zijn geheel wordt er netto 24,77 ha NNB aan het Markdal toegevoegd. Op deze gronden wordt hoogwaardige natuur nagestreefd. Op gronden die reeds in eigendom zijn, kan op korte termijn worden begonnen met de uitvoering. De gronden die uit het NNB worden gehaald, zijn nodig om gronden die noodzakelijk zijn voor de realisering van het NNB, beschikbaar te krijgen.

De inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen worden in het kader van het projectplan Waterwet verder uitgewerkt. Om de kwaliteit van natuur en milieu voor de toekomst voor het hele Markdal en directe omgeving te waarborgen is het juiste beheer nodig. Door grote gevarieerdheid van eigenaren en organisaties is het gewenst die te verbinden in een gezamenlijke aanpak met een beheersorganisatie die zorgt dat ieder het gezamenlijke doel nastreeft naast en met zijn of haar individuele doelen. Het gaat hier om het geïntegreerde beheer van het hele Markdal. De vereniging heeft een werkgroep beheer die voorstellen uitwerkt voor die gezamenlijke opzet.

  1. op welke wijze de uitvoering van de ruimtelijke visie is verzekerd:

De vereniging draagt zorg voor de uitvoering van de ruimtelijke visie.

Afwijken Verordening ruimte door middel van nadere regels gebiedsgericht maatwerk

Een aantal van de initiatieven die in het Markdal mogelijk worden gemaakt in ruil voor natuur of die op een andere wijze bijdrage aan een beter Markdal, passen niet binnen de regels van de Verordening ruimte. In artikel 38.2 van de verordening is een bevoegdheid opgenomen om met het stellen van nadere regels af te wijken van de regels in de verordening. Dit kan ten behoeve van meerwaardetrajecten: bij initiatieven die aantoonbaar maatschappelijke meerwaarde opleveren bijvoorbeeld doordat die een betekenisvolle stap in de gewenste transitie van stad en platteland leveren. Wat met een dergelijke 'transitie' wordt bedoeld, is omschreven in het in 2011 door Provinciale Staten vastgestelde koersdocument ' De transitie van het Brabantse stad en platteland – een nieuwe koers '. Belangrijk uitgangspunt in het koersdocument is participatie en betrokkenheid, waarbij het denken en handelen van burgers en ondernemers het vertrekpunt is. Vanuit een veranderende maatschappij wordt er meer ruimte gegeven aan particulier initiatief en bedrijfsleven. De inzet van nadere regels kan daaraan een bijdrage leveren.

Een initiatief is betekenisvol indien het uitblinkt en excelleert in de manier waarop het bijdraagt aan de provinciale doelen. Wanneer er sprake is van maatschappelijke meerwaarde is nader uitgewerkt in de notitie 'Bepalen maatschappelijke meerwaarde' (commissie ROW, 21 augustus 2012). In deze notitie is beschreven dat een initiatief in ieder geval de volgende elementen in zich moet hebben:

  • Vernieuwing;
  • Vermindering van (noodzaak tot het doen van) publieke investeringen of uitgaven;
  • Versterken van zelforganisatie.

In paragraaf 3.7 is een beschrijving opgenomen van het meerwaardetraject.



Koersdocument Transitie Stad en Platteland en Meerwaardetraject

De provinciale beleidsdoelen vloeien voort uit de missie in de Agenda van Brabant: Brabant heeft als hoofddoel uit te groeien tot topkennis en -innovatie regio met een vitaal platteland (een aantrekkelijk vestigings- en leefklimaat = gezond, duurzaam en met kwaliteit). Daarbij gelden de volgende strategische thema's:

  1. Versterken concurrentiepositie
  2. Bevorderen transitie landbouw
  3. Bereiken gezonde leefomgeving
  4. Versterken regionale identiteit
  5. Realiseren van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem
  6. Onderhouden van een goede stedelijke structuur

Een plan dat onder een meerwaardetraject valt, mag geen onaanvaardbare afbreuk doen aan één van de deze thema's, en het liefst draagt het bij aan één van de thema's. Onderstaand zijn de thema's verder uitgewerkt.

1. Versterken concurrentiepositie:

  • versterkt de sterke economische clusters/topsectoren (bijvoorbeeld via aantrekkelijke werklocaties)
  • versterkt de Brabantse economie (duidelijke toename aantal banen/ toegevoegde waarde)
  • versterkt de internationale concurrentiepositie van een Brabants economisch cluster(bijvoorbeeld via slim gebruik van energie).

2. Bevorderen ‘transitie’ landbouw

  • vernieuwende wijze van waardecreatie (toegevoegde waarde ipv bulk)
  • geeft invulling aan Good Management Practice (integrale visie op volksgezondheid, dierenwelzijn, milieu en leefomgeving)
  • versterkt ecologische en landschappelijke structuur

3. Bereiken gezonde leefomgeving

  • schept goede voorwaarden voor (nodigt uit tot) gezond gedrag
  • verbetert volksgezondheid
  • draagt bij aan sluiten van kringlopen
  • past bovenwettelijke maatregelen toe voor beperken milieueffecten
  • draagt bij aan het oplossen van milieuhinderlijke situaties

4. Versterken regionale identiteit en kwaliteit van de leefomgeving

  • draagt bij aan een aantrekkelijk cultureel leefklimaat en streekeigen karakter (landschap, bebouwing, economische clusters, streekeigen product)
  • versterkt cultuurhistorische waarden en structuren

5. Realiseren van een robuust en veerkrachtig wateren natuursysteem

  • draagt bij aan een veilig watersysteem
  • draagt bij aan op peil houden watervoorraden
  • draagt bij aan verbetering biodiversiteit
  • versterkt de gebruikswaarde van natuur

6. Onderhouden van een goede stedelijke structuur

  • geeft een impuls aan het versterkt stedelijke netwerk
  • versterkt de structuur / leefbaarheid van landelijke kernen
  • hanteert het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en goede bereikbaarheid

Het koersdocument is gebaseerd op vertrouwen in het vinden van goede oplossingen in een lokale context. Dat doen lokale overheden, maatschappelijke organisaties, ondernemers en burgers samen. Ruimte geven aan het particulier initiatief is nodig, maar gebeurt niet blanco. Aan het invullen van ontwikkelingsruimte vraagt de provincie een bijdrage aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

Nadere regels

Op 1 oktober 2019 heeft de provincie de nadere regels voor het Markdal vastgesteld (zie Bijlage 28). De nadere regels zijn eenmalig van toepassing. In afwijking van de Verordening ruimte worden de volgende ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt:

  1. Een cultuurhistorisch waardevol bijgebouw bij een woning is voorzien van een zelfstandige woonbestemming. In afwijking van de verordening geldt dit ook voor in het verleden verloren gegane cultuurhistorische waardevolle bijgebouwen.
  2. Het toevoegen van een burgerwoning bij een bestaand agrarisch bedrijf met de aanduiding intensieve veehouderij, mits een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.
  3. Het opnemen van de bestemming 'Wonen' ter plaatse van een voormalige intensieve veehouderij waarbij kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van maximaal 3 woon-werklocaties is toegestaan.
  4. Het vestigen van een bedrijfsverzamelgebouw binnen een bedrijfsbestemming ten behoeve van meerdere kleinschalige bedrijven.
  5. De nieuwvestiging van een kleinschalige opslagloods ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf in een bebouwingscluster.
  6. De nieuwvestiging van een recreatiebedrijf ter plaatse van een voorheen aanwezig agrarisch bouwblok in de groenblauwe mantel.
  7. De uitbreiding van permanente teeltondersteunende voorzieningen in de groenblauwe mantel tot maximaal 15 ha.

Voor alle afwijkingen van de Verordening ruimte geldt dat er een substantiële bijdrage moet worden geleverd aan de ecologische en/of hydrologische doelen van het Markdal. Voor nieuwe woningen geldt een minimale tegenprestatie van 150.000 euro. De ontwikkelingen moeten landschappelijk worden ingepast en voldoen aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

De provincie heeft Strijbeek aangewezen als 'ontwikkelgebied Strijbeek' en daarvoor nadere regels vastgesteld waarmee op bepaalde punten kan worden afgeweken van de Verordening ruimte. Voor Strijbeek wordt een aparte procedure doorlopen waarvoor eerst een gebiedsvisie wordt opgesteld.

4.4 Gemeentelijk beleid     

4.4.1 Structuurvisie Alphen-Chaam     

De Structuurvisie Alphen-Chaam omvat meerdere ambities:

  1. Versterking en verbreding van het economisch profiel door betere benutting van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden;
  2. Inzet op leefbaarheid in de kernen door een aandacht voor zowel woningbouw, voorzieningen, verkeer en openbare ruimte/groen;
  3. Versterking van de demografische balans door gerichte aandacht aan alle bevolkingsgroepen;
  4. Positiebepaling in het bestuurlijk krachtenveld op basis van eigen kracht en identiteit en het open benaderen van samenwerking, alliantievorming en eventuele opschaling met andere gemeenten.

Het op gang brengen en houden van de dynamiek in zowel de kernen, de bebouwingsconcentraties als het buitengebied is noodzakelijk voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit. Dynamiek betekent namelijk investeringen van bewoners of ondernemers in hun huis of bedrijf. Wanneer er geïnvesteerd wordt, betekent dat er waarde wordt gehecht aan het gebouw, de plek en de omgeving. Mensen verblijven en werken er graag en zien toekomstperspectief.

Agrarische bedrijven

Naar verwachting neemt de dynamiek in het buitengebied verder toe door een combinatie van factoren als schaalvergroting, verhoging kosten en strengere (milieu)eisen. Het aantal agrarische ondernemers neemt af en de zoektocht naar verbredingsmogelijkheden neemt toe. De agrarische bedrijven moeten zich toekomstgericht kunnen ontwikkelen en zo nodig kunnen verbreden. De gemeente Alphen-Chaam stuurt op elementen die echt van belang zijn: de belevingswaarde van een gebied en het voorkomen van effecten die het aangenaam wonen en leven aantasten. Wanneer hieraan voldaan wordt, zijn er functioneel veel mogelijkheden.

Toerisme en recreatie

Toerisme en recreatie vormt een belangrijke motor van de economie van Alphen-Chaam. Meer ‘verblijf en vertier’ is een meerwaarde voor de reeds sterke recreatiesector. Alphen-Chaam heeft nu reeds het hoogste werkgelegenheidsaandeel in recreatie en toerisme van alle West- Brabantse gemeenten. De sterke toerisme- en recreatiesector draagt ook bij aan het relatief omvangrijke voorzieningenpakket in de gemeente. Versterking van die sector is essentieel voor de leefbaarheid en vitaliteit in het buitengebied, waar ondernemers op zoek zijn naar verbredingsmogelijkheden of functiewijziging.

Fonds Ruimtelijke Kwaliteit/Landschapsfonds

De Verordening ruimte eist dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied moet dus uitdrukkelijk rekening gehouden worden met de aspecten van zorgvuldig ruimtegebruik, het concentreren van bebouwing en voorzieningen, omliggende functies en waarden en het verbeteren van landschap (in brede zin van het woord). In de Verordening ruimte is deze verplichting vastgelegd, het is vervolgens grotendeels aan de gemeente hoe hieraan invulling wordt gegeven.

Om te voorkomen dat er binnen de provincie grote verschillen ontstaan tussen gemeentes onderling hebben de regiogemeenten in West-Brabant en de provincie hierover nadere afspraken gemaakt. Deze afspraken hebben geresulteerd in de notitie Toepassing Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, welke akkoord is bevonden in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). In het RRO maken provincie, gemeenten en waterschappen afspraken over ruimtelijke ontwikkeling van de regio.

Wanneer bij de uitwerking van een initiatief niet kan worden voldaan aan een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing en de eventueel noodzakelijke (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap, dient een bijdrage geleverd te worden aan het Fonds Ruimtelijke Kwaliteit / Landschapsfonds. Met deze middelen zal de gemeente in eerste instantie trachten in de directe omgeving maatregelen te treffen waardoor er per saldo sprake is van een kwaliteitsimpuls. Wanneer dit in de directe omgeving niet mogelijk is, zal dit op een hoger schaalniveau geschieden.

Cultuurhistorie en archeologie

Ook voor het aspect cultuurhistorie geldt dat gekoppeld aan ontwikkelingen en functiewijzigingen er kansen ontstaan voor het behoud van cultuurhistorie. Cultuurhistorie is onderdeel van de aantrekkingskracht van Alphen-Chaam. Kennis over de ‘erfenis’ van een gebied leidt tot een gevoel van betrokkenheid en daarmee tot een grotere waardering. Erfgoed moet onderdeel zijn van de ontwerp opgave. De Erfgoednota zal worden herzien vanuit de ambitie van een brede benutting van het erfgoed.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan maakt het Markdal landschappelijk en ecologisch waardevoller en richt zich op het behoud van de cultuurhistorische waarden, waardoor de toeristisch-recreatieve mogelijkheden beter benut worden. Voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan de hoofddoelstellingen en belangen uit de Structuurvisie Alphen-Chaam.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten     

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende omgevingsaspecten die van belang zijn voor de inrichting van het Markdal toegelicht. De omgevingsaspecten die van belang zijn voor de verschillende initiatieven die in het plangebied mogelijk worden gemaakt, zijn beschreven in de onderbouwingen van de initiatieven die als bijlagen bij de toelichting zijn opgenomen. De uitgevoerde onderzoeken worden kort in onderstaande paragrafen beschreven.

5.1 Milieueffectrapport     

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.), is voor bepaalde activiteiten een milieueffectrapport (MER) nodig. In het Besluit m.e.r. is opgesomd welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn in de zogenaamde C- en D-lijst. Op een bijeenkomst met de Commissie voor de m.e.r. op 4 september 2017 is geconcludeerd dat de bestemmingsplannen voor het Markdal m.e.r.-plichtig zijn en dat er een plan-MER moet worden opgesteld. De beide bestemmingsplannen zijn namelijk kaderstellend voor mogelijk latere m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten. Het MER is gebaseerd op het vVKA dat in schetsontwerp is opgesteld.

5.1.1 Notitie Reikwijdte en Detailniveau     

Voor de start van de m.e.r-procedure is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) opgesteld. Deze heeft in de periode januari/februari 2018 in beide gemeenten ter inzage gelegen. Met de NRD is globale informatie gegeven over de achtergronden, aard, omvang en de te verwachten effecten van de voorgenomen ontwikkeling. Aan eenieder is de gelegenheid geboden zienswijzen in te dienen op het voornemen een plan-MER op te stellen en op het voorstel voor de reikwijdte en detailniveau van het plan-MER. Ook wettelijke adviseurs en betrokken bestuursorganen alsmede Vlaamse gemeenten zijn in de gelegenheid gesteld om advies te geven.

Op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau zijn vier zienswijzen ontvangen. Verder heeft een informeel overleg met de Commissie voor de m.e.r. plaatsgevonden. Met de Brabantse Milieufederatie en met KNNV afdeling Breda, Natuur en Milieuvereniging Markkant en West Brabantse Vogelwerkgroep zijn de zienswijzen in maart 2018 besproken.

Van de zienswijzen en van het informele overleg met de Commissie voor de m.e.r. is een verslag gemaakt dat als bijlage bij de MER is opgenomen. Daarin is aangegeven wat er met de binnengekomen opmerkingen is gedaan en waar dat in de plan-MER te vinden is.

5.1.2 Milieueffectrapport     

Door Arcadis is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER is als Bijlage 25 bij de toelichting opgenomen. In het MER zijn de effecten beoordeeld van het voorlopig voorkeursalternatief (vVKA) zoals beschreven in paragraaf 3.4 en van het optimaal natuuralternatief (ONA). Het vVKA is gebaseerd op de gronden die voor natuur en water zijn vrijkomen als gevolg van de 'rode' initiatieven en andere gronden die zijn aangekocht door de Stichting Markdal. De ruimte voor rivierherstel en natuurontwikkeling staat daarmee vast. Binnen deze ruimte is gezocht naar de gewenste hydrologische inrichting van het gebied (KRW-doelen), waarbij tevens invulling kan worden gegeven aan de NNB-doelen. Betrokken bij deze afweging zijn de voor- en nadelen op het gebied van hydrologie, natuur, landbouw, landschap, recreatie en water- en natuurbeheer. Op basis van een Landschapsecologische Systeemanalyse (LESA) (Arcadis, 2018) is een Optimaal Natuuralternatief (ONA) samengesteld.

Het MER is ter toetsing aan de Commissie m.e.r. voorgelegd. In het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. van 28 augustus 2019, schrijft de Commissie onder de indruk te zijn van het doorlopen planproces waarbij een groep vrijwilligers van de vereniging Markdal het initiatief heeft genomen de natuur en waterkwaliteit in het Markdal te verbeteren. De Commissie signaleert bij de toetsing van het planMER ook een aantal tekortkomingen in de informatie. De Commissie heeft daartoe meerdere adviezen hoe de aanvullingen voor de verschillende punten op te stellen. Er is een memo opgesteld waarin de adviezen worden behandeld en voorzien zijn van reactie. De adviezen hebben geleid tot aanvullende onderbouwingen. De memo met de wijze waarop met de adviezen van de Commisie MER is omgegaan zijn aan de MER toegevoegd (zie Bijlage 25).

5.1.3 Landschapsecologische Systeemanalyse     

Onderdeel van het MER is het ontwikkelen van een natuur-optimaal alternatief op de voorgenomen inrichting. Het doel van een LESA is om op basis van een systeemanalyse de meest natuur-optimale inrichting voor terrestrische natuur (landnatuur) voor het gehele “interessegebied Markdal” in beeld te brengen, zonder daarbij rekening te houden met de beschikbare percelen voor functieverandering. De LESA leidt tot 4 kansenscenario's, gebaseerd op onderscheidende beheer- en inrichtingsmaatregelen. Deze kansenscenario's zijn uitgewerkt voor kenmerkende natuurbeheertypen en ecotopen en weergegeven op kaarten met de natuurbeheertypen als legenda. Deze kaarten zijn vervolgens gebruikt als basis voor het samenstellen van het ONA voor het Markdal.

De kansen voor rivier- en beekherstel zijn al aan bod gekomen in de door Arcadis opgestelde Watersysteemanalyse. De LESA is hier een aanvulling op en richt zich op het beeld brengen van de kansen voor natuurontwikkeling in het rivier- en beekdal. Beide rapporten zijn als bijlagen opgenomen bij het MER.

5.1.4 Effectbeoordeling     

In de MER is een tweetal varianten beschouwd: het vVKA en van de ONA. In het algemeen geldt dat voor de specifieke natuuraspecten het ONA relatief beter scoort dan het vVKA, omdat het ONA de nadrukt legt op het maximaal haalbare natuur- en hydrologische ontwikkeling. Het vVKA scoort echter weer beter op de reguleerbare zaken zoals wateroverlast en op overig gebruik en leefbaarheid. Hoewel het vVKA op een aantal punten minder scoort dan het ONA, scoort dit alternatief op natuur en hydrologie nog steeds overwegend positief vergeleken met de referentiesituatie waarin natuurontwikkeling nauwelijks of mondjesmaat van de grond komt.

5.1.5 Mitigatie en compensatie     

Voor ieder thema worden in het MER waar nodig mogelijke mitigerende of compenserende maatregelen voorgesteld voor het voorkomen of verminderen van optredende negatieve effecten. Deze worden in een later stadium ingevuld, bij het verder uitwerken van het inrichtingsplan in een projectplan Waterwet. Hierna wordt per thema kort ingegaan op de maatregelen.

Bodem

Het streven is om het afvoeren van grond te beperken door te werken met een gesloten grondbalans. Dit kan worden bewerkstelligd door in overleg met grondeigenaren te gaan om te bespreken of vrijkomende grond aangebracht kan worden op nabijgelegen percelen.

Water

Om de hogere waterstanden als gevolg van natuurontwikkeling op gebouwen (zowel binnen als buiten het plangebied (in de kernen)) en landbouwpercelen tegen te gaan, wordt als mitigerende maatregel voorgesteld om peilgestuurde drainage aan te leggen in de laagte van onder andere Daasdonk.

Natuur

Werkzaamheden dienen zoveel mogelijk buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd om verstoring en mogelijke vernietiging van soorten tegen te gaan. Wanneer nodig wordt ecologische begeleiding ingezet.

Archeologie

Aanbevolen wordt om tijdens de graafwerkzaamheden de gebruikelijke archeologische begeleiding toe te passen die bij vergelijkbare natuurontwikkelingsprojecten wordt toegepast.

Overig gebruik en leefbaarheid

De hinder die optreedt tijdens de uitvoering zal met name het gevolg zijn van het grondverzet. Er wordt aanbevolen grondtransportroutes op een zodanige wijze te leggen dat minimale uitvoeringshinder ontstaat voor de omwonenden in het gebied.

5.2 Bodem     

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van de ontwikkellocaties, waar sprake is van een functiewijziging, dient in het kader van het bestemmingsplan te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geen belemmering oplevert voor de beoogde functie.

Onderzoek

Arcadis heeft een analyse uitgevoerd (Analyse bodemkwaliteit interessegebied Markdal, 2 juni 2017) waarin is aangetoond dat de huidige bodemkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de beoogde herontwikkelingen en (compenserende) maatregelen. Er kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van (voormalige) stortplaatsen binnen het plangebied op het grondgebied van de gemeente Alphen-Chaam. Een aantal aandachtsgebieden is in beeld gebracht. Het rapport is als bijlage bij de MER opgenomen.

In het MER zijn de effecten van het VKA en het ONA op de bodemstructuur, de grondbalans, de nutriëntensituatie en de bodemverontreinigingen onderzocht. Uit het MER blijkt dat geen sprake is van invloed van het VKA (en het ONA) op bestaande bodemverontreinigingen, als rekening wordt gehouden met gebruikte opslagtanks in het plangebied en de demping van enkele waterlopen binnen de gemeente Breda. Op enkele locaties is bebouwing (mogelijk met asbest) gesloopt.

In de onderbouwingen, die als bijlage bij het bestemmingsplan zijn opgenomen, is per initiatief een onderbouwing voor het aspect bodem opgenomen. Hieruit komen geen belemmeringen naar voren.

Conclusie

Het aspect bodem levert geen belemmeringen voor de herinrichting van het Markdal.

5.3 Water     

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hiervoor moet een watertoets worden doorlopen. Met de herinrichting van het Markdal wordt circa 6 kilometer rivier hersteld en de aanwezige natte natuurparel wordt hydrologisch hersteld. De beoogde maatregelen geven daarmee ook invulling aan de KRW doelstellingen; het watersysteem wordt robuuster en er komt meer ruimte voor waterberging. Door de herbegrenzing van het Natuur Netwerk Brabant en daarmee ook de natte natuurparel, wordt een hydrologische eenheid gecreëerd met de nodige bijzondere watergebonden, grondwaterafhankelijke natuurwaarden. Aangezien de herinrichting van het Markdal gericht is op het realiseren van KRW doelen en het gebied is aangewezen als natte natuurparel, heeft het aspect water een centrale rol in dit bestemmingsplan. Voor het bestemmingsplan is een uitgebreide waterparagraaf opgesteld die als Bijlage 15 is opgenomen. Hierin zijn de wet- en regelgeving met betrekking tot water uitgebreid beschreven.

Onderzoek

In de Waterparagraaf wordt ingegaan op de huidige en de toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Bij de toekomstige waterhuishoudkundige situatie wordt onderscheid gemaakt tussen de herinrichting van het Markdal en individuele ontwikkelingslocaties. In de Waterparagraaf wordt verwezen naar de Hydrologische modelstudie en vooronderzoeken die door Arcadis is uitgevoerd (kenmerk 079446053B, 24 mei 2017) ten behoeve van de herinrichting van het Markdal. Hierbij zijn de effecten op het grond- en oppervlaktewater in kaart gebracht met behulp van hydrologische modellen De hydrologische modelstudie is als Bijlage 13 opgenomen.

In de Waterparagraaf is per initiatief beschreven hoe om wordt gegaan met de waterhuishouding. Indien nieuwe gebouwen mogelijk worden gerealiseerd, mag geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen. Voor zover mogelijk moeten milieuvriendelijke materialen worden toegepast. De initiatieven mogen geen negatief effect op de waterhuishouding van het binnen het in de Verordening ruimte aangeduide 'attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' hebben. Alle ontwikkelingen liggen binnen dit attentiegebied. De ontwikkelingen dragen per saldo positief bij aan het behoud en het herstel van de natte natuurparels, omdat er gronden beschikbaar worden gesteld voor het Natuur Netwerk Brabant. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Per ontwikkelingslocatie is, voor zover relevant, ingegaan op de geldende beschermingsregimes.

De (grondwater)effecten van de aanleg van de trayvelden bij Galderseweg 83 worden beoordeeld in het kader van de watervergunning en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk en werkzaamheden. Deze laatste vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden van de natte natuurparel.

In het MER zijn de effecten van het VKA en het ONA op het oppervlaktewatersysteem, op de KRW-opgave, op de grondwaterstanden en op kwel en infiltratie beoordeeld.

Conclusie

De herontwikkeling van het Markdal draagt bij de aanleg van het Natuur Netwerk Brabant en aan het behalen van de KRW-doelen. Daarnaast wordt de natte natuur hersteld. Plaatselijk kunnen echter ongewenste effecten optreden. Deze effecten zijn echter van dien aard dat met gerichte maatregelen de nadelige effecten kunnen worden gecompenseerd of gemitigeerd. Hiermee is de haalbaarheid van de inrichting van het Markdal aangetoond.

In het kader van het projectplan Waterwet dat door het waterschap wordt opgesteld, worden definitieve maatregelen onderzocht. Ook de afgeleide effecten met betrekking tot water worden verder uitgewerkt.

5.4 Archeologie en cultuurhistorie     

Toetsingskader

Gemeenten hebben een centrale rol in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat een toelichting van een bestemmingsplan ten minste een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;

De gemeente Alphen-Chaam heeft archeologisch beleid maar geen eigen beleidskaart. De gemeente maakt voor archeologie en cultuurhistorie gebruik van de Cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant (CHW), die gebaseerd is op de landelijke Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Deze waardenkaart is vertaald naar dubbelbestemmingen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Alphen-Chaam 2010'.

Onderzoek archeologie

Voor het gehele plangebied is door Arcadis een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (d.d. 6 juni 2017). Het rapport is als Bijlage 24 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de omgeving van het Markdal rijk is aan archeologische resten. Vooral op de zandgronden aan weerszijden van het rivierdal zijn veel waarnemingen uit met name de ijzertijd en late middeleeuwen bekend. Waarnemingen uit de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen komen eveneens veel voor. Waarnemingen in het rivier- en beekdal zijn relatief schaars, maar afkomstig uit een bredere periode (steentijd – late middeleeuwen). Op de overgang tussen zandgronden en rivierdal bevindt zich een viertal AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde waar resten uit met name de ijzertijd, Romeinse tijd en/of vroege middeleeuwen zijn aangetroffen

In het rapport is een archeologische verwachtingskaart opgenomen. Hier dient rekening mee te worden gehouden bij de uiteindelijke maatregelen.

Onderzoek cultuurhistorie

Op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (CHW) is het totale Markdal opgenomen als 'cultuurhistorisch landschap' en zijn Daasdonk en het gebied tussen tussen Notsel en Heerstaaien aangeduid als 'cultuurhistorisch vlak'. Dit cultuurhistorisch vlak is tevens opgenomen in de Verordening ruimte.

Alle bestemmingsvlakken die binnen het 'cultuurhistorisch vlak' vallen, hebben de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevol gebied' gekregen. Bij het definitieve inrichtingsplan voor het Markdal, moet worden getoetst of de cultuurhistorische waarden behouden blijven of worden versterkt.

De werkgroep Landschap en cultuurhistorie van de vereniging heeft de cultuurhistorische waarden onderzocht die het gebied kunnen versterken. De visie en aanbevelingen van deze werkgroep zijn gebaseerd op de volgende drie dragende principes:

  1. Landschappelijke zonering (opnieuw) leesbaar en zichtbaar maken.
  2. Cultuurhistorische lijnen en elementen herstellen en versterken.
  3. Stromende rivier met zijstromen zichtbaarder en beleefbaar.

In het MER zijn de effecten van het VKA en het ONA op de cultuurhistorische structuren en elementen en op archeologische monumenten en verwachtingswaarde beoordeeld.

Conclusie

Het Markdal heeft belangrijke archeologische en cultuurhistorische waarden. De herinrichting van het Markdal draagt bij aan het versterken van de cultuurhistorische waarden in het gebied. Afhankelijk van de uiteindelijke werkzaamheden en de locatie is nader archeologisch en/of cultuurhistorisch onderzoek noodzakelijk. In het bestemmingsplan is voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting op de CHW en de AMK-terreinen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Voor deze dubbelbestemming geldt dat bij bodemingrepen buiten de bebouwde kom met een oppervlakte van 500 m2 of meer die de bodem dieper dan 30 cm – mv zullen verstoren, dat vooraf archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.

5.5 Landschap     

Toetsingskader

Zorgvuldig ruimtegebruik en het verbeteren van het landschap zijn twee belangrijke provinciale belangen die in de provinciale structuurvisie worden genoemd. In artikel 3.1 van de Verordening ruimte Noord-Brabant is een zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit opgenomen. Een goede landschappelijke inpassing maakt deel uit van de zorg voor het behoud en de bevordering van ruimtelijke kwaliteit. In artikel 3.2 van de verordening zijn regels opgenomen voor de kwaliteitsverbetering van het landschap. In een bestemmingsplan moet worden aangegeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap.

Onderzoek

Zoals in de vorige paragraaf aangegeven, heeft de werkgroep Landschap en cultuurhistorie van vereniging een visie en aanbevelingen opgesteld voor het gebied, waarbij één van de principes is dat landschappelijke zonering (opnieuw) leesbaar en zichtbaar moet worden gemaakt.

Hiervoor heeft uitgebreid onderzoek plaatsgevonden naar de landschappelijke structuren, de waardes ervan en de mogelijkheden om deze te herstellen. Deze hebben als basis gediend voor de plannen voor de inrichting van het Markdal. Op onderstaande afbeelding is een landschappelijke-geografische zonering te zien die is opgesteld naar het karakter van een beekdal met aangrenzende hoge en veenachtige gronden. Deze landschappelijke-geografische zonering brengt een bepaald soort ruimtegebruik met zich mee.

verplicht

Landschappelijke zonering Markdal

In het Markdal zijn drie natuurlijke zones onderscheiden:

  1. Een laag-hoog zonering: Vanuit het laagste punt van het dal (met de vrij stromende Boven Mark) stijgt het dal langzaam via drassig land dat gemakkelijk overstroomt, naar drogere weiden en akkers (met daarin de (ex-) agrarische bouwkavels en de dorpen). Tot uiteindelijk de hogere gronden die geschikt zijn voor land- en tuinbouw en de droge heide- en bosgebieden en de bovenlopen van de zijbeken.
  2. Een zuid-noord zonering, vanuit de oorsprong van de Mark in Vlaanderen tot aan Breda, van stad (Hoogstraten) – land – stad (Breda) met een verval van 14 meter en met op Nederlands grondgebied een zonering in landschappen:
    1. Zuid: landbouwachtig, met verweving van landbouw en natuur en landschapselementen en zelfstandige kavels met (agrarische) bebouwing.
    2. Midden: landgoedachtig (doorsneden door de autoweg), verweving van wonen in landgoederen, landbouw en natuur en landschapselementen.
    3. Noord: nabij de stad parkachtig/stedelijk beïnvloed, intensief recreatief gebruik.
  3. Een overgangszonering rond de kernen (Ulvenhout en Galder) van bebouwd naar onbebouwd gebied.

Er wordt een inrichtingsplan opgesteld ten behoeve van de uitvoering van het plan. In dit inrichtingsplan worden de water- en natuurdoelen, alsmede de doelen op het gebied van recreatie, landschap, cultuurhistorie en archeologie in onderlinge samenhang uitgewerkt. Dan pas wordt duidelijk hoe eventuele landschapsherstelmaatregelen er concreet uit gaan zien.

Voor de verschillende initiatieven zijn landschappelijke inpassingsplannen opgesteld die aansluiten bij de landschappelijke waarden van het gebied. Deze landschappelijke inpassingsplannen zijn als bijlage bij de regels opgenomen. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is de uitvoering geborgd.

In het MER zijn de effecten van het VKA en het ONA op de landschap en ruimtelijke kwaliteit beoordeeld.

Conclusie

De herinrichting van het Markdal levert een belangrijke bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

5.6 Natuur     

Toetsingskader

De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. De bescherming van deze twee sporen is geregeld in de Wet natuurbescherming. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.

Voor het gebiedsgericht spoor gelden ook de kaders voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) en voor de natte natuurparels (NNP). Het deel van het NNN dat in Brabant ligt wordt het Natuurnetwerk Brabant (NNB) genoemd. De provincie Noord-Brabant heeft het NNB inclusief beschermende regels vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant. In paragraaf 4.3.2 is uitgebreid ingegaan op de Verordening ruimte en de toetsingskaders voor het NNB. De toetsingskaders voor de natte natuurparel zijn beschreven in Bijlage 15 Waterparagraaf en in Bijlage 12 Onderbouwing herbegrenzing natte natuurparel.

Met het bestemmingsplan wordt netto 50,17 ha bestemd als 'Natuur'. Zie hiervoor onderstaande afbeelding.

verplicht

Overzicht toename bestemming natuur middels bestemmingsplan Markdal

Onderzoek gebiedsbescherming Natura 2000-gebieden

Ten westen van plangebied ligt het Natura 2000-gebied het Ulvenhoutse Bos en ten zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop. De Wet natuurbescherming bevat een vergunningplicht is voor alle activiteiten die mogelijk schade kunnen toebrengen aan een gebied. Dit geldt ook voor activiteiten buiten het betreffende Natura 2000-gebied die negatieve effecten veroorzaakt op de beschermde habitattypen en/of -soorten.

Omdat de activiteiten allemaal plaatsvinden buiten de genoemde Natura 2000-gebieden kunnen er door dit plan alleen eventuele externe effecten optreden. Gezien de afstand tot de betreffende gebieden zal ook verstoring door geluid en licht geen effect hebben. Uit de Hydrologische modelstudie en vooronderzoeken van Arcadis blijkt dat er door het herinrichten van de Mark er geen effecten zijn te verwachten op het Ulvenhoutse Bos en het gebied Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven.

Tegelijkertijd met de inrichting van de Mark wordt er gewerkt aan hydrologische maatregelen in de Chaamse beek ten behoeve van Natura 2000. De herstelmaatregelen van het Markdal worden afgestemd met eventuele maatregelen in de Chaamse beken.

verplicht

Kaart met de ligging van de Natura 2000-gebieden (rood) ten opzichte van het plangebied van het Markdal (oranje)

Stikstofdepositie

Bijna in alle Natura 2000-gebieden zijn beschermde habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor stikstof. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Stikstof vormt een van de grootste belemmeringen voor het behalen van de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen. Het gaat hier om verbindingen van het chemische element stikstof (N) die een verzurende of vermestende werking hebben.

Er is onderzocht wat de bijdrage van voorliggend bestemmingsplan en het bestemmingsplan voor Breda aan stikstofdepositie is op omliggende Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase en bouwfase van de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is bepaald of deze resultaten leiden tot mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en of een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

Op basis van de Aerius calculator (versie oktober 2019) is een berekening uitgevoerd voor de gebruiksfase en bouwfase van de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt op basis van voorliggend bestemmingsplan. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j uit de herberekening gekomen. Hiermee geldt dat ontwikkelingen door het bestemmingsplan mogelijk gemaakt geen negatieve effecten hebben op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De uitgangspunten en resultaten zijn opgenomen in Bijlage 26.

Met de bestemmingsplannen voor het Markdal zijn agrarische gronden bestemd als 'Natuur'. Hiermee is de eerste stap richting de herinrichting van het Markdal gezet. Voor de daadwerkelijke herinrichting van het Markdal, en met name voor de maatregelen in het kader van de Kader Richtlijn Water, wordt een projectplan Waterwet opgesteld. Hierin worden de maatregelen onderzocht en uitgewerkt die nodig zijn voor de herinrichting van het Markdal. In het kader van het projectplan Waterwet dient te worden onderzocht wat de effecten zijn van de aanleg van de betreffende maatregelen met betrekking tot stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Indien sprake is van stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar, wordt een ecologische toets uitgevoerd om de daadwerkelijke effecten op Natura 2000-gebieden in beeld te brengen. Van belang hierbij is dat het gaat om tijdelijke maatregelen en eventueel een tijdelijke verhoging van stikstofdepositie. Na realisatie van natuur zal de daadwerkelijke stikstofdepositie van het gebied vele malen lager zijn dan nu het geval is.

Onderzoek gebiedsbescherming NNB

Tijdens het proces van grondverwerving ten behoeve van de herinrichting van het Markdal bleek het wenselijk om een aantal wijzigingen door te voeren met betrekking tot begrenzing van de NNB, zowel door de vereniging (zie Bijlage 4) als door provincie Noord-Brabant (zie Bijlage 28). In totaal (inclusief de gronden van Breda) is er 51,8 ha NNB toegevoegd en is er 27,03 ha uit het NNB gehaald. Netto is er 24,77 ha bijgekomen. In Bijlage 10 is een kaart opgenomen met de wijzigingen in het NNB.

De werkgroep Water en Natuur van de vereniging heeft in hun visiedocument de uitgangssituatie voor de natuurontwikkeling geanalyseerd. Per perceel is aangegeven welk type natuur het beste kan worden ontwikkeld vanwege de lokale factoren als kwelpotentie, bodemgesteldheid, landgebruik etc. Dit is vertaald in een ambitiekaart, deze is opgenomen als Bijlage 11.

Omdat het overgrote deel van het Markdal is begrend als NNB, zijn er slechts 4 EVZ’s binnen het plangebied. Namelijk de Bavelse Leij, de Koerijt, de Kerzelse beek en de toegevoegde EVZ bij Heerstaaijen. Door het plan worden al deze beken grotendeels ingericht. Echter bijna geheel in de NNB, alleen langs de Kerzelse beek wordt 300 meter EVZ ingericht.

Onderzoek gebiedsbescherming NNP

Het NNB en het NNP zijn beleidsmatig (bij provincie en waterschap) aan elkaar gekoppeld. Een natte natuurparel kan alleen natte natuurparel zijn als die aanduiding samenvalt met de aanduiding NNB. Het gevolg hiervan is dat bij een wijziging van het NNB ook gekeken moet worden naar de wijziging van de NNP. De wijzigingen met betrekking tot de begrenzing van de NNP zijn, met uitzondering van het landgoed Luchtenburg, gelijk aan de wijzigingen van de begrenzing van het NNB. De wijzigingen met betrekking tot de begrenzing van de NNP zijn, met uitzondering van het landgoed Luchtenburg, gelijk aan de wijzigingen van de begrenzing van het NNB. Luchtenburg wordt aan het NNB toegevoegd, vanwege de bijzondere hydrologische situatie. Als brongebied voor de Chaamse beek, Koerijt en Middentiend vervult het landgoed Luchtenburg een belangrijke functie als inzijggebied. Het regenwater stroomt hier niet via het oppervlaktewater af, maar zakt in de bodem en vult de grondwaterstromen aan. Met het veiligstellen als brongebied worden ook natuur, landschap en cultuurhistorie veiliggesteld. Luchtenburg wordt niet toegevoegd aan de NNP. In Bijlage 12 is een onderbouwing van de herbegrenzing van de NNP opgenomen. Er is geen sprake van wijzigingen van het attentiegebied NNB, het beschermingsniveau blijft derhalve hetzelfde.

Onderzoek soortenbescherming algemeen

Door Arcadis is d.d. 12 januari 2017 is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het doel van de quickscan is de waarde van het plangebied voor beschermde soorten in beeld te brengen en te voorzien in een eerste inschatting van mogelijke effecten van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde soorten. Op basis hiervan is de activiteit getoetst aan de Wet natuurbescherming en is bepaald of er maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming te voorkomen of dat er ontheffing dient te worden aangevraagd. Het onderzoek is als bijlage bij de MER opgenomen.

Onderstaand is een beschrijving gegeven van de huidige natuurwaarden van het plangebied en haar directe omgeving. De beschrijving is gebaseerd op waarnemingen van Rode Lijst soorten van de afgelopen 10 jaar die geregistreerd staan in de NDFF (Nationale Databank Flora en Fauna). Een Rode lijst is een overzicht van soorten die uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen. Dit wordt bepaald op basis van zeldzaamheid en/of negatieve trend.

Zoogdieren

Er zijn in de afgelopen 10 jaar 4 soorten Rode lijst zoogdieren waargenomen. Het betreft slechts enkel waarnemingen van:

  • Hermelijn
  • Wezel
  • Laatvlieger
  • Rosse vleermuis

Het betreft soorten die vooral afhankelijk zijn van houtwallen en dergelijke.

Amfibieën en reptielen

Alleen de vinpootsalamander en de levendbarende hagedis zijn de afgelopen jaren als Rode Lijst soort waargenomen. Beide soorten zijn vooral afhankelijk van het Mastbos en de Strijbeekse Heide. In 2008 heeft bureau Natuurbalans Limes Divergens in opdracht van de provincie Noord-Brabant een soortbeschermingsplan voor de vinpootsalamander opgesteld. Dit omdat het ook met deze soort niet goed ging en er extra inspanning gewenst zijn om de soort te helpen.

Voor een duurzaam voortbestaan is het nodig deze populaties met elkaar te verbinden. Hoewel het soortbeschermingsplan voorziet in een verbinding van deze gebieden via de Chaamse Bossen zal een rechtstreekse verbinding via het Markdal ook zeker gunstig zijn. Dit betekent dat er in het definitieve inrichtingsplan om de 300 tot 400 meter geschikte voortplantingswateren moeten zijn met daarom heen bos(jes). Hier tussenin zijn schrale vegetaties nodig. Bij de verdere uitwerking van het inrichtingsplan is dit een uitgangspunt.

Knelpunten van ecologische verbindingen met wegen vallen buiten de scoop van dit project. Echter voorziet de natuurlijke inrichting in een geschiktere habitat voor de genoemde doelsoorten. Tevens is afgestemd met de verantwoordelijke overheden om de locaties en type oplossingen voor de knelpunten op elkaar aan te laten sluiten.

De zeldzamere heikikker komt ook voor in deze gebieden, maar staat niet op de Rode lijst. In 2007 heeft Bureau Waardenburg in opdracht van de provincie Noord-Brabant een soortbeschermingsplan voor de heikikker opgesteld. Dit omdat het met deze soort niet goed ging en er extra inspanning gewenst zijn om de soort te helpen. De resterende populaties van de heikikker bevinden zich in het Mastbos/Galderse Heide en op de Strijbeekse Heide. Voor een duurzaam voortbestaan is het nodig deze populaties met elkaar te verbinden. Dit betekent dat er in het plan om de 1.000 meter geschikt voortplantingswater aanwezig moet zijn met daar tussenin veengrasvegetaties (Bergmans & Zuiderwijk, 1986; Kaiser, 1990). Bij de verdere uitwerking van het inrichtingsplan is dit een uitgangspunt.

Vissen

Er zijn slechts 3 vissen waargenomen van de Rode lijst. Zo komt de rivierdonderpad voor bij de monding van de Bavelse Leij in de Mark. De alver is op verschillende plekken in de Mark waargenomen en de kopvoorn is waargenomen in de Chaamse Beek.

Dagvlinders

De volgende dagvlinders op de Rode lijst zijn waargenomen in de afgelopen 10 jaar:

  • Bont dikkopje
  • Groot dikkopje
  • Heide blauwtje
  • Rouwmantel

Het bont dikkopje komt vooral voor in het Mastbos en het groot dikkopje en de heideblauwtje vooral op de Strijbeekse Heide. De rouwmantel is een zwervende soort en wordt dus sporadisch waargenomen maar is niet echt kenmerkend voor het Markdal.

Libellen

Er zijn slechts 3 libellen soorten waargenomen van de Rode Lijst de afgelopen 10 jaar. De bosbeekjuffer komt verspreid over het plangebied veelvuldig voor. Een soort die vooral afhankelijk is van snelstromend water met zowel zon beschenen stukken als beschaduwde stukken.Verder is de gevlekte witsnuitlibel waargenomen in het Mastbos en de venwitsnuitlibel wordt met enige regelmaat waargenomen op de Strijbeekse Heide. De iets zeldzamere weidebeekjuffer is ook veel waargenomen maar is tevens geen Rode Lijst soort.

Vaatplanten

Er zijn vele zeldzame planten waargenomen. Maar liefst 37 soorten in de afgelopen 10 jaar. kenmerkende soorten voor het rivierdal zijn de gulden boterbloem, klein kaasjeskruid, kleine valeriaan, klokjesgentiaan, moerashertshooi. Soorten van mooie schralere graslanden, dit is waar het plan voorziet in uitbreiding van dit biotoop.

Vogels

Er zijn veel zeldzame vogelsoorten waargenomen. Maar liefst 40 soorten in de afgelopen 10 jaar. Soorten die vooral in het rivierdal worden waargenomen en die goed kunnen profiteren van het voorgenomen plan zijn: graspieper, gele kwik, patrijs, kwartelkoning en veldleeuweriken.

Nader onderzoek

Uit de quickscan van Arcadis blijkt dat er nadere onderzoeken noodzakelijk zijn. Deze onderzoeken worden uitgevoerd als de maatregelen voor de herinrichting van het Markdal verder zijn uitgewerkt.

Onderzoek soortenbescherming initiatieven

Het slopen van bestaande bebouwing, het verwijderen van begroeiing en bebouwing kan effect hebben op beschermde soorten. Econsultancy heeft ecologische onderzoeken uitgevoerd ten behoeve van de initiatieven. De onderzoeken zijn als bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwingen van de initiatieven opgenomen. In de onderbouwingen is per initiatief beschreven wat de resultaten zijn en of nader onderzoek noodzakelijk is.

Conclusie

De herinrichting van het Markdal levert een belangrijke bijdrage aan de gebieds- en soortenbescherming doordat het voorziet in de inrichting van natuur, ondernemende natuur en EVZ's. Het aspect natuur vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Ook vanwege de initiatieven is er geen sprake van belemmeringen met betrekking tot natuur.

5.7 Bedrijven en milieuzonering     

Toetsingskader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen milieuhinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (versie 2009) zijn richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in de VNG-uitgave moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen, en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van de richtafstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving vindt plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Het plan voorziet beperkt in het realiseren van woningen. Ook maakt het bestemmingsplan het mogelijk binnen het plangebied enkele bedrijven te vestigen en/of te transformeren. Voor iedere nieuwe ontwikkellocatie met woningen of bedrijven moet gekeken worden of ruimtelijk inpassing mogelijk is. Hier wordt in eerste instantie een inschatting gemaakt vanuit de richtafstanden voor de bedrijven. Nieuwe bedrijvigheid wordt zodanig afgestemd dat de functies elkaar niet zullen belemmeren.

Bij de ontwikkeling van nieuwe woningen moet gekeken worden naar de huidige en toekomstige activiteiten die invloed kunnen hebben op de gevoelige bestemmingen. Voor nieuwe woningen geldt dat deze op voldoende afstand van een bedrijf dienen te worden gebouwd.

In het plangebied zelf worden mogelijkheden geboden voor de vestiging van bedrijven met een maximale milieucategorie 2. Het invloedsgebied van de inrichtingen zal op basis hiervan ten hoogste 30 meter bedragen. De afstand tot woningen van ieder willekeurig punt in het plangebied moet groter zijn dan deze afstand. Op basis hiervan wordt de aanwezigheid van bedrijven in relatie tot bestaande woningen niet als belemmering gezien. In de bedrijvenlijst, die als bijlage bij de planregels is opgenomen, zijn de bedrijfstypen opgenomen die worden toegelaten binnen het plangebied Markdal.

Bij nieuwe bedrijfsactiviteiten moet men rekening houden met de bestaande en toekomstige woningen. Alleen categorie 1 en 2 bedrijven zijn toegestaan. De bedrijven moeten aantonen dat zij passen in de omgeving.

In de onderbouwingen, die als bijlage bij het bestemmingsplan zijn opgenomen, is per initiatief een onderbouwing voor het aspect bedrijven en milieuzonering opgenomen. Hieruit komen geen belemmeringen naar voren.

Conclusie

Er is geen sprake van bedrijven die in hun activiteiten worden beperkt doordat er woningen dichterbij worden gerealiseerd. Het woon- en leefklimaat van woningen in het plangebied worden niet onevenredig beïnvloed door de realisatie of wijziging van bedrijven. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering gelden geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

5.8 Geluid     

Toetsingskader

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer vormen in het kader van bescherming tegen geluid de belangrijkste regelgeving. De wetgeving richt zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Over het geluid in natuur- en of buitengebieden zijn geen normen in wetten opgenomen, terwijl geluid ook daar als storend kan worden ervaren. Dit gegeven wordt ook in het Nationaal Milieu Plan onderkend. Om de leefbaarheid te verbeteren of ten minste te handhaven, richt het beleid zich vooral op de bron van het geluid.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidsniveaus op de gevel van nieuwe gebouwen of bouwvlakken worden getoetst aan de geluidsnormen. Voor de woning dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnen niveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Gezien de standaard karakteristieke geluidwering van minimaal 20 dB uit het Bouwbesluit voor nieuwbouw is bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

Geluid van inrichtingen is op basis van de methodiek van de VNG in kaart gebracht, zie paragraaf 5.7.

Onderzoek

In de onderbouwingen, die als bijlage bij het bestemmingsplan zijn opgenomen, is per initiatief een onderbouwing voor het aspect geluid opgenomen. Voor de (bedrijfs)woningen op de percelen Strijbeekseweg 40C en 51 en Daesdonkseweg 3 dient een hogere waarde te worden verleend. Voor de locatie Daesdonkseweg 3 zijn maatregelen aan de gevel noodzakelijk (dove gevel).

Conclusie

Uit de akoestische onderzoeken blijkt dat er geen akoestische belemmeringen zijn. Wel is er voor een aantal initiatieven een hogere waarden procedure doorlopen.

5.9 Luchtkwaliteit     

Toetsingskader

De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van Europese regelgeving en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, fijn stof (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. Naast de Wet luchtkwaliteit zijn bij beoordeling van de luchtkwaliteit de handreiking NIBM (Niet in Betekenende Mate), het besluit gevoelige bestemmingen en rekenregels projectsaldering van toepassing. In het algemeen kan gesteld worden dat nieuwe ontwikkelingen niet mogen leiden tot overschrijding van de grenswaarden. Indien dit toch het geval is, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen.

Onderzoek

Voor het bestemmingsplan is geen separate berekening naar luchtkwaliteit uitgevoerd. Vanuit de NSL (nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) monitoring zijn geen overschrijdingen geconstateerd waardoor er geen aanleiding is voor onderzoek. In totaliteit zijn er planologisch voor luchtkwaliteit kleine wijzigingen over een groter gebied beoogd.

In de onderbouwingen, die als bijlage bij het bestemmingsplan zijn opgenomen, is per initiatief een onderbouwing voor het aspect luchtkwaliteit opgenomen. De initiatieven die mogelijk worden gemaakt in voorliggend bestemmingsplan, dragen niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de herinrichting van het Markdal

5.10 Externe veiligheid     

Toetsingskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico en het groepsrisico, en de eventuele toename hiervan, bepaald te worden. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan deze twee kernbegrippen centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Het plaatsgebonden risico vormt een wettelijke norm voor bestaande en nieuwe situaties. D

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximaal toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6 per jaar (1 op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als woningen of andere kwetsbare objecten zich tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat tenminste een aantal mensen slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is niet ruimtelijk weer te geven met contouren maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het aantal slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Bij ruimtelijke planvorming dienen kwetsbare en beperkte kwetsbare objecten beschermd te worden tegen de externe veiligheidsrisico's.

Onderzoek

Transport van gevaarlijke stoffen

Buiten het plangebied loopt de Rijksweg A16, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De afstand bedraagt meer dan 2.000 meter en is daarmee niet relevant voor het onderhavige bestemmingsplan.

Door het plangebied loopt de Rijksweg A58, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De relevante wegvakken zijn:

  • Wegvak B101: A27 / A58 knp. Annabosch
  • Wegvak B4: A27 / A58 afrit 14 Ulvenhout – knooppunt Galder

Binnen de genoemde veiligheidsafstanden zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen.

Er is sprake van 3 risicoafstanden:

  1. Veiligheidszone.

De veiligheidszones (gemeten vanaf het midden van de weg [aan weerszijden]) van bovengenoemde wegvakken bedragen respectievelijk 23 en 24 meter. Binnen de veiligheidsafstand geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Hierbinnen mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn. Er zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd binnen de genoemde veiligheidsafstand.

  1. Plasbrandaandachtsgebied

Langs wegdelen waarover veel wagons met brandbare vloeistoffen worden vervoerd, komen zogenaamde plasbrandaandachtsgebieden (PAG’s) voor. Deze gebieden zijn extra kwetsbaar voor ongelukken waarbij deze wagons omvallen. De inhoud kan dan weglekken en in brand raken. Een PAG komt overeen met een zone van 30 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de vangrail. Voor die zone gelden aanvullende bouwvoorschriften. Voor bovengenoemde wegvakken is een PAG van toepassing. Binnen de 30 meter zone worden geen (kwetsbare) objecten mogelijk gemaakt.

  1. Invloedsgebied, groepsrisico

In de Eindrapportage Basisnet weg is opgenomen dat zowel in de huidige situatie als in 2020 de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor de genoemde wegvakken niet wordt benaderd. Het plangebied betreft het buitengebied. Er zijn slechts enkele verspreide, al dan niet geprojecteerde, woningen/ kwetsbare objecten aanwezig. De met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte bedrijfsverzamelgebouw aan de Galderseweg 3 is gelegen buiten de voor het groepsrisico relevante invloedsgebied.

Aangezien het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan tien procent toeneemt, en de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden, kan er op grond van artikel 8 van het Bevt worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording zoals is opgenomen in het artikel 7 van het Bevt.

Verantwoording groepsrisico:

  1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg:
    1. De opkomsttijd bedraagt ongeveer 12 minuten. De opkomsttijd voldoet hiermee aan de in het Dekkings- en spreidingsplan 2015 – 2019 vastgestelde opkomsttijden. Het plangebied is voldoende bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.
    2. Het plangebied ligt binnen de cirkel van goede hoorbaarheid van de waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van NL-alert.
    3. In de nabijheid van de ontwikkeling is secundair bluswater aanwezig.
  2. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten:
    1. de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg een ramp voordoet.

In het plan is een beperkt aantal wijzigingen beoogd. Er zijn voldoende vluchtwegen. Er is geen sprake van (structurele) aanwezigheid van groepen verminderd zelfredzame personen.

Transport over spoor

Op een afstand van ruim 3,5 km van (de noordzijde van het) plangebied lopen de spoortrajecten Breda – Roosendaal, Breda – Lage Zwaluwe / Dordrecht en Breda- Tilburg. Over deze trajecten worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand van deze trajecten tot het plangebied is zodanig groot dat zowel de plaatsgebonden risicocontour als het invloedsgebied niet relevant zijn.

Transport door buisleidingen

In het plangebied zijn de volgende hoge druk aardgasleidingen aanwezig:

  • Leiding A 532: PR 10-6: 170 m, Invloedsgebied 430 m
  • Leiding A 657: PR 10-6: 170 m, Invloedsgebied 310 m

Ten gevolge van deze leidingen dient er een risicoberekening te worden uitgevoerd. Aan de hand van deze berekening moet de GR verantwoording worden opgesteld.

Risico bedrijven

Nabij het plangebied is een tweetal LPG tankstations gelegen (Molenstraat 1 Breda en Chaamseweg 21 Ulvenhout), waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. De risicocontouren van deze tankstations reiken niet tot aan het plangebied en zijn derhalve niet relevant voor het onderhavige plan.

  1. Verkooijen Transport BV.

In het gebied is het bedrijf Verkooijen Transport BV gelegen. Vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen valt dit bedrijf onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op basis van de Regeling externe veiligheid bedrijven heeft dit bedrijf een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 270 meter.

  1. Loodet BV

Buiten het plangebied is het opslagbedrijf Loodet BV (Hazeldonk 6803 Breda). Vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen valt dit bedrijf onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Uit een kwantitatieve risico analyse en uit de vigerende milieuvergunning blijkt dat de risicocontouren, waaronder het invloedsgebied, het plangebied niet overlappen.

Initiatieven

In de onderbouwingen, die als bijlagen bij het bestemmingsplan zijn opgenomen, is per initiatief een onderbouwing voor het aspect externe veiligheid opgenomen. Hier komen geen belemmeringen uit voort.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen voor de herinrichting van het Markdal.

5.11 Geur     

Toetsingskader

Geur kan de beleving van de leefomgeving zowel positief als negatief beïnvloeden. De waardering van geur verschilt echter ook per persoon: wat de één vindt stinken, vindt de ander lekker ruiken. Hoewel de stoffen die de geur veroorzaken geen invloed hebben op de gezondheid, kan de hinder van geur toch een negatieve invloed hebben op de volksgezondheid.

Behalve voor veehouderijen is er is voor geur geen op een wet gebaseerd normenstelsel van kracht.

In de afgelopen jaren is er sprake van een toenemende aandacht voor het onderwerp gezondheid rondom veehouderijen. Bij veehouderijen is aandacht voor :

  • Ammoniakconcentratie
  • Fijn stof
  • Geurhinder

Ammoniak

Intensieve veehouderij is een belangrijke bron van ammoniakemissie naar de lucht. De jaargemiddelde concentratie in Nederland is 8 µg/m3. De gemiddelde concentratie in gebieden met veel intensieve veehouderijen is ca. 15-20 µg/m3. Deze gemiddelde concentratie ligt daarmee ruim onder de advieswaarde voor chronische blootstelling, die 100 µg/m3 bedraagt. Er zijn situaties waarbij een verhoogde belasting aan de orde is:

  • veldmetingen tonen aan dat tijdens het bemesten lokaal tijdelijke pieken kunnen optreden tot 140 µg/m3, hetgeen onder de advieswaarde ligt voor acute blootstelling (1,2 mg/m3);
  • de concentratie van ammoniak in stallen bedraagt gemiddeld enkele mg/m3.

De Maximaal Aanvaardbare Concentratie (14 mg/m3 over 8 uur tijd gewogen gemiddelde) wordt in de stal soms kortdurend of op een enkele dag overschreden. De concentratie in de directe omgeving van intensieve veehouderijen is door de enorme verdunning 100-1000 keer lager dan in een stal. Deze verdunning neemt zeer sterk toe met de afstand van de bron. Gelet op het voorgaande zijn directe effecten van ammoniak op de mens (anders dan geuroverlast) buiten stallen niet waarschijnlijk. Die conclusie wordt ook getrokken in het Handboek Gezondheidseffectscreening. Ammoniak wordt in relatie tot gezondheidseffecten daarom verder buiten beschouwing gelaten in het MER.

Fijn stof

De concentratie van stofdeeltjes vanuit stallen is afhankelijk van het soort dieren, de behuizing, het gekozen ventilatiesysteem en het jaargetijde. Met name pluimveehouderijen kunnen leiden tot relatief hoge concentraties fijn stof. Een verhoogde concentratie fijn stof brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Een belangrijk verschil met het fijn stof dat afkomstig is van het verkeer en van de landbouw is de samenstelling en de grootteverdeling van het stof. Fijn stof uit verkeer bevat vooral ultrafijne deeltjes (PM0,1-1,0), waaronder roet, en is met allerlei chemische stoffen beladen. Het fijn stof uit de landbouw bestaat voor een groter deel uit de ‘grove’ fijn stof fractie (PM2,5-10); het aandeel van de fractie <PM2,5 ligt lager dan bij verkeersemissies. Daarnaast is landbouwstof vooral beladen met allerlei biologische agentia, zoals bacteriën, virussen, parasieten, schimmels en endotoxinen. Dit betekent ook dat de mogelijke gezondheidseffecten van het fijn stof uit de landbouw anders zijn dan die van het fijn stof afkomstig van verkeer. Er is echter nog geen dosis-effect relatie voor het fijn stof van veehouderijbedrijven bekend. Dit betekent dat (noodgedwongen) wordt aangesloten bij de scores voor het wegverkeer.

Geur

Geur kan verschillende gezondheidseffecten oproepen bij de mens: (ernstige) hinder, verstoring van gedrag en activiteiten en stress gerelateerde somatische gezondheidsklachten. Het meest voorkomende en beschreven gezondheidseffect van geur is (ernstige) hinder.

In november 2016 is een Quickscan ABG gemeente geurhinder opgeleverd door Rho adviseurs voor leefruimte. Door de gemeente Alphen-Chaam is in juli 2017 de geurverordening uit 2009 ingetrokken waardoor de Wet geurhinder en veehouderij van kracht is met de normering van 3 ouE/m3 voor de bebouwde kom en 14 ouE/m3 van de gehele buitengebied gemeente Alphen-Chaam.

Onderzoek

In de onderbouwingen, die als bijlage bij het bestemmingsplan zijn opgenomen, is per initiatief een beoordeling van het aspect geur opgenomen.

Conclusie

Het aspect geur levert geen belemmeringen voor de herinrichting van het Markdal.

5.12 Verkeer en parkeren     

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de infrastructuur geschikt is voor de beoogde functieveranderingen.

Onderzoek

De Galderseweg en de Strijbeekseweg zijn de twee belangrijkste doorgaande wegen in het plangebied. Het betreft met name bestemmingsverkeer. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, hierbij gelden de parkeernormen van het CROW (https://www.crow.nl/).

De beoogde aanleg van natuur zorgt niet voor een structurele toename van autoverkeer.

In de onderbouwingen, die als bijlage bij het bestemmingsplan zijn opgenomen, is per initiatief een beoordeling van het aspect verkeer en parkeren opgenomen. De toename van verkeer als gevolg van de initiatieven blijft beperkt en op alle locaties is voldoende ruimte om de voorzien in parkeren op eigen terrein.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren levert geen belemmeringen voor de herinrichting van het Markdal.

5.13 Duurzaamheid     

Deze paragraaf over duurzaamheid is bedoeld om initiatiefnemers te stimuleren duurzaamheidsmaatregelen te nemen. De landelijke ambitie is in het jaar 2050 aardgasloos zijn. Duurzaamheid wordt geborgd door gebouwen geschikt te maken voor toekomstige energievoorzieningen. Het borgen van duurzaamheid kan door:

  • Compacte bouwvorm en goede isolatie, oriëntatie op de zon etc.
  • Ruimte in een gebouw reserveren voor installaties en nieuwe technieken zoals warmtepomp en zonnecellen.
  • Ruimte in een gebied reserveren voor collectieve installaties om duurzame energie op te wekken.
  • Flexibele energie-infrastructuur aanleggen die eenvoudig is aan te passen aan nieuwe energiebronnen etc. (al in ontwerpfase).
  • Ook kan een gebouw worden doorgerekend met GPR of en greencalc, waardoor de milieubelasting van het gebouw meetbaar wordt en projecten onderling vergelijkbaar worden.

Een energielabel is verplicht voor onder andere niet industriële gebouwen en voor gebouwen waar geen EPC geldt: de Europese richtlijn Energieprestatie voor Gebouwen stelt dat voor elk gebouw bij verandering van huurder of eigenaar transparantie over de energetische kwaliteit gegeven moet worden (Energiecertificaat, energie index en energielabel).

Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. De voorkeursvolgorde voor maatregelen is:

  1. beperken energieverbruik;
  2. toepassen duurzame energiebronnen;
  3. efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.

De eigenaar, bouwer, ontwikkelaar wordt gevraagd naar aanvullende ambities op het gebied van duurzaamheid, zodat in een vroeg stadium kan worden meegedacht over zaken als duurzaam materialiseren, duurzame grondstoffen en gesloten grondbalans. Bij de realisatie van nieuwe gebouwen is het belang dat geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen. Voor zover mogelijk moeten milieuvriendelijke materialen worden toegepast.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet     

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd.

6.1 Algemene toelichting planregels     

De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening 2012).

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 (algemene regels), met daarin een aantal regels die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met daarin per bestemming onder meer bestemmingsregels, bouwregels en afwijkingsmogelijkheden;
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels), met daarin algemene afwijkings-, wijzigings-, en gebruiksregels, een procedurebepaling en een aantal min of meer standaardregels;
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), met daarin de overgangsregels, een strafbepaling en de slotbepaling.

6.2 Algemene toelichting verbeelding     

Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.

6.3 Bestemmingen     

In deze paragraaf is een beschrijving opgenomen van alle bestemmingen. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan.

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

De voor 'Agrarisch - Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven met dien verstande dat niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak. Een bedrijfswoning is alleen toegestaan voor zover aangeduid. Bij die bedrijfswoning zijn tevens aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan. Daarnaast zijn productiegebonden en ondergeschikte detailhandel toegestaan, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m² en kleinschalig logeren is toegestaan, waarbij de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m².

De bestemming is opgenomen voor het perceel Markweg 15 en voor Galderseweg 83. Voor Markweg 15 is in de regels vastgelegd dat de activiteiten ten behoeve van de intensieve veehouderij binnen 10 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan te zijn beëindigd.

Ter plaatse van Galderseweg 83 is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - trayvelden' opgenomen. Hier zijn trayvelden, een waterbassin en een bijbehorende waterzuiveringsinstallatie toegestaan.

In de bouwregels zijn de maximale goot- en bouwhoogten en oppervlakten voor gebouwen en bouwwerken opgenomen. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor onder andere een hogere hoogte en voor uitbreiding van de bedrijfsvloeroppervlakte. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - trayvelden' zijn trayvelden toegestaan met een oppervlakte van maximaal 15 ha en een maximale hoogte van 1 m. De oppervlakte aan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag per bestemmingsvlak en per agrarisch bedrijf niet meer dan 2,5 ha bedragen.

Voor Gladerseweg 83 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gebruik van de gebouwen en gronden is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Voor Markweg 15 is vastgelegd dat de activiteiten met betrekking tot de intensieve veehouderij binnen 10 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan moeten zijn beëindigd.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

De voor 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik, voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, voor extensief recreatief medegebruik en voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden. Ter plaatse van het perceel tegenover Strijbeekseweg 56 zijn de aanduidingen 'hovenier' en 'parkeerterrein' opgenomen.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van een gebouw van maximaal 300 m2 ter plaatse van de aanduiding 'hovenier'. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor onder andere een hogere hoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voor bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders.

Voor Strijbeekseweg tegenover 56 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gebruik van de gebouwen en gronden is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Er een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen die de landschappelijke en natuurlijke waarden kunnen verstoren. Er is geen vergunning nodig voor werken en werkzaamheden die onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' naar de bestemming 'Natuur' of 'Water'.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 1

De voor 'Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik en tevens wordt de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke karakteristiek bewaakt. Extensief recreatief medegebruik, zoals fietsen en wandelen, waarvan geen verstoring op de aanwezige waarden uitgaat, is eveneens toegestaan.

Bebouwing in de vorm van gebouwen is niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 3 meter. Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen kunnen binnen door middel van een omgevingsvergunning en onder voorwaarden worden opgericht. Er een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen die de landschappelijke en natuurlijke waarden kunnen verstoren. Er is geen vergunning nodig voor werken en werkzaamheden die onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden 1' naar de bestemming 'Natuur' of 'Water'.

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 2

De voor 'Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik en tevens wordt de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke karakteristiek bewaakt. Extensief recreatief medegebruik, zoals fietsen en wandelen, waarvan geen verstoring op de aanwezige waarden uitgaat, is eveneens toegestaan.

Bebouwing in de vorm van gebouwen is niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 3 meter. Er een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen die de landschappelijke en natuurlijke waarden kunnen verstoren. Er is geen vergunning nodig voor werken en werkzaamheden die onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden 2' naar de bestemming 'Natuur' of 'Water'.

Artikel 7 Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten van de regels. Een bedrijfswoning is alleen toegestaan voor zover aangeduid. Bij die bedrijfswoning zijn tevens aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan. Daarnaast zijn productiegebonden en ondergeschikte detailhandel toegestaan, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m² en kleinschalig logeren is toegestaan, waarbij de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m².

Deze bestemming is opgenomen voor de percelen Strijbeekseweg 46 (bedrijfsverzamelgebouw) en de Galderseweg 3 (bedrijfsverzamelgebouw). Aanvullend is voor Galderseweg 3 de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw 1' opgenomen. Hier zijn uitsluitend activiteiten op het gebied van therapie en zingeving in de vorm van cursussen, workshops en praktijkvestigingen en activiteiten op het gebied van natuureducatie toegestaan. ter plaatse van Strijbeekseweg 46 is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw 2' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn activiteiten op het gebied van educatie en innovatie, zoals cursussen, workshops,werkervaringsplekken, proeflocaties en -velden, ondersteunende activiteiten ten behoeve van de inrichting van het Markdal, zoals kantoor- en vergaderactiviteiten en werkplekken, productie en verwerking van akkerbouwproducten, ondersteunende horeca inclusief terras, waarbij de vloeroppervlakte aan horeca niet meer mag bedragen dan 400 m2 en ondersteunende detailhandel, waarbij de vloeroppervlakte aan detailhandel niet meer mag bedragen dan 200 m2, mede toegestaan. Onderwijsinstellingen zijn uitgesloten.

In de bouwregels zijn de maximale goot- en bouwhoogten en oppervlakten voor gebouwen en bouwwerken opgenomen. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor onder andere een hogere hoogte en voor uitbreiding van de bedrijfsvloeroppervlakte.

Voor Strijbeekseweg 46 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gebruik van de gebouwen en gronden is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' naar de bestemming 'Wonen'.

Artikel 8 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van groenvoorzieningen en landschapswaarden, speel- en klimtoestellen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm recreatie - speel- en klimbos' (Strijbeekseweg 40C) en voor recreatief medegebruik.

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn maximale hoogtes opgenomen.

Artikel 9 Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor de duurzame instandhouding van natuurgebieden, voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden en de hydrologische waarden, voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschapswaarden, waaronder cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkeringen en voor extensief recreatief medegebruik.

Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van natuurbeheer en eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken worden gebouwd.

Gronden mogen niet worden ingericht als natuur voordat er en inrichtingsplan is opgesteld waaruit blijkt wat eventuele gevolgen van vernatting zijn en welke compenserende en/of mitigerende maatregelen worden getroffen en voordat er een actuele berekening is uitgevoerd naar de stikstofdepositie voor de aanlegfase. Indien nodig vindt een ecologische beoordeling en saldering plaats.

Er een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen die de landschappelijke en natuurlijke waarden kunnen verstoren. Er is geen vergunning nodig voor werken en werkzaamheden die onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.

Artikel 10 Recreatie - Dagrecreatie

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kinderboerderij, binnenspeeltuin, speelbos en kanoverhuur, met de daarbij behorende voorzieningen zoals ondergeschikte horeca een terras, waarbij de brutovloeroppervlakte aan horeca niet meer mag bedragen dan 400 m2. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan en de gronden ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is een parkeerterrein toegestaan. Deze bestemming en aanduidingen zijn opgenomen voor Strijbeekseweg 40C.

In de bouwregels zijn de maximale goot- en bouwhoogten en oppervlakten voor gebouwen en bouwwerken opgenomen. De oppervlakten van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 5.000 m2 bedragen.

Voor Strijbeekseweg 40C eis een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gebruik van de gebouwen en gronden is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. De landschappelijke inpassing dient plaats te vinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – landschapsinvesteringsregeling 4'. Deze aanduiding is opgenomen binnen de bestemming 'Groen'.

Artikel 11 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen, (fiets)paden en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het behoud van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden in de vorm van wegbeplanting of laanbeplanting.

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de bouwregels maximale hoogten en oppervlakten opgenomen. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor onder andere een hogere hoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 12 Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkeringen en voorzieningen voor de watersport in de vorm van aanlegsteigers. Daarnaast zijn groenvoorzieningen, wegen en paden en extensief recreatief medegebruik toegestaan en zijn de gronden bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden.

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de bouwregels maximale hoogten en oppervlakten opgenomen. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor onder andere een hogere hoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 13 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, kleinschalig logeren en voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven. De bestemming is opgenomen voor de percelen Daesdonckseweg 3 en Strijbeekseweg 51 (drie woon-werklocaties). Voor Strijbeekseweg 51 is de aanduiding 'bedrijf' opgenomen. Hier zijn 3 woningen met bijbehorende bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan.

In de bouwregels zijn de maximale goot- en bouwhoogten en oppervlakten voor gebouwen en bouwwerken opgenomen. De gevels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende maatregel' dienen bij de realisatie van verblijfsruimten geluidwerende maatregelen te worden uitgevoerd.

Voor Strijbeekseweg 51 zijn is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gebruik van de gebouwen en gronden is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Artikel 14 Leiding - Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige ondergrondse gastransportleidingen inclusief voorzieningen.

Er is alleen bebouwing toegestaan ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de ondergrondse leidingen. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van deze regels indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de gastransportleiding is gewaarborgd en er geen sprake is van een kwetsbaar object.

Er een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen die de veilige ligging en de continuïteit van de leiding kunnen verstoren.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden. Om deze bescherming te bieden zijn niet alle ingrepen in de grond rechtstreeks toegestaan. In de dubbelbestemming wordt aangegeven voor welke werkzaamheden en werken een omgevingsvergunning is vereist. In die gevallen geven burgemeester en wethouders (op basis van advies van de archeologisch deskundige) aan of zij een archeologisch onderzoek noodzakelijk achten (en zo ja op welke wijze). Dit is afhankelijk van de aard van de voorgestelde bodemingreep en van de specifieke archeologische vraagstelling die voor de locatie geldt. Als onderzoek noodzakelijk is, wordt op basis van de resultaten daarvan beoordeeld of een omgevingsvergunning kan worden verleend. Indien de ingreep waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen voorwaarden aan het verlenen van een omgevingsvergunning worden verbonden.

Artikel 16 Waterstaat - Natte natuurparel bufferzone

De voor ‘Waterstaat – Natte natuurparel bufferzone’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden van de bufferzone rondom de natte natuurparel. Een omgevingsvergunningenstelsel beschermt tegen verstoring van de bovengenoemde waarden.

Artikel 17 Waterstaat - Natte natuurparel kernzone

De voor ‘Waterstaat – Natte natuurparel kernzone’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden van de kernzone van de natte natuurparel. Een omgevingsvergunningenstelsel beschermt tegen verstoring van de bovengenoemde waarden.

Artikel 18 Waterstaat - Waterberging

De voor ‘Waterstaat – Waterberging’ aangegeven gronden vervullen een functie voor de wateropgave en zijn als zodanig beschermd. Hiertoe hebben deze gebieden een dubbelbestemming met bijbehorende beschermende regeling gekregen. Een omgevingsvergunningenstelsel beschermt tegen verstoring van de bovengenoemde waterbergende functie.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In de volgende paragraaf is beschreven of de grondexploitatiewet van toepassing is op (delen van) het bestemmingsplan en op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven.

7.1 Grondexploitatie     

Afdeling 6.4 van de Wro bepaalt dat de gemeenteraad in principe ook een exploitatieplan Markdal moet vaststellen, als voorliggend bestemmingsplan bepaalde bouwplannen mogelijk maakt. Het gaat dan om bouwplannen zoals beschreven in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  1. de bouw van een of meer woningen;
  2. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m2 bvo of met een of meer woningen;
  4. de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1500 m2 bvo bedraagt;
  6. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 bvo.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan buitenruimte of te realiseren woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of eisen met betrekking tot fasering van werkzaamheden aan de orde zijn.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van kosten bij bouwplannen zoals omschreven onder 1 t/m 6 anderszins verzekerd is, en er geen locatie-eisen en/of eisen met betrekking tot fasering van werken hoeven te worden vastgelegd. In het bestemmingsplan Markdal is geen sprake van locatie-eisen of eisen aan fasering van werkzaamheden. De noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee uitsluitend afhankelijk van de beoordeling van het kostenverhaal bij bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

In dit bestemmingsplan worden diverse meerwaarde-initiatieven planologisch mogelijk gemaakt. Bij een aantal hiervan gaat het om bouwplannen waarbij kostenverhaal volgens de Wro verplicht is. Met eigenaren van gronden waarop deze bouwplannen worden gerealiseerd zijn anterieure overeenkomsten gesloten. In de overeenkomsten is een bijdrage bepaald voor de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan. Er is vastgelegd dat een substantieel deel van de gecreëerde meerwaarde via verevening direct geïnvesteerd wordt in natuurontwikkeling in het Markdal. Daarnaast is het verhaal van planschade geregeld en de kwaliteitsverbetering van het landschap (landschappelijke inpassing) is vastgelegd.

Met de ondertekening van deze anterieure overeenkomsten is het verplichte kostenverhaal “anderszins verzekerd” en vervalt de plicht om een exploitatieplan voor het Markdal vast te stellen.

7.2 Financiële haalbaarheid     

Met de ondertekening van het plan van aanpak voor de herinrichting van het Markdal is op 6 november 2013 door de provincie Noord-Brabant ruim € 11 miljoen beschikbaar gesteld en voor het herinrichtingsproces van het Markdal. Daarnaast heeft de vereniging ook op andere manieren financiële ondersteuning aangevraagd. Er is voldoende financiering beschikbaar om de starten met de herinrichting van het Markdal zoals mogelijk gemaakt met voorliggend bestemmingsplan. Het plan is hiermee financieel haalbaar.

De zakelijke weergave van de financiële afspraken die met de initiatiefnemers in het gebied zijn gemaakt, zijn weergegeven in paragraaf 3.8.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijk uitvoerbaarheid     

8.1 Planproces     

Voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan is een uitgebreid maatschappelijk proces doorlopen. In paragraaf 3.2 is een beschrijving opgenomen van het proces zoals dat tot nu toe doorlopen is.

Het voorkeursalternatief, met haar omvangrijke bagage, en de initiatieven die een meerwaarde opleveren voor het Markdal hebben de basis gevormd voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is tot stand gekomen door middel van een intensief traject. Het is maandelijks besproken in het partneroverleg waar de vereniging, provincie, het waterschap en de gemeente Alphen-Chaam en Breda aan deelnemen. Daarnaast is het concept ontwerpbestemmingsplan besproken in het Algemeen Beraad van de vereniging en in een avond voor alle belangstellenden.

8.2 Vooroverleg en inspraak     

Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Markdal’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken instanties. De provincie Noord-Brabant, het Waterschap Brabantse Delta en de Gasunie hebben een reactie ingediend op het plan.

Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van de inspraak van 5 september 2017 tot en met 16 oktober 2017 voor eenieder ter inzage gelegen. Het bestemmingsplan is zowel op de gemeentelijke als op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl geplaatst en daarmee voor iedereen toegankelijk en raadpleegbaar. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn of haar op- of aanmerkingen kenbaar te maken. Gedurende de termijn van ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan zijn 10 inspraakreacties ontvangen.

De reacties uit het vooroverleg en de gehouden inspraak zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Nota inspraak en overleg bestemmingsplan Markdal die als Bijlage 27 bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Er is tevens aangegeven of de ingediende reactie heeft geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

8.3 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan 'Markdal' heeft van 12 maart 2019 tot en met 23 april 2019 ter inzage gelegen. Gedurende de periode van de terinzagelegging heeft eenieder de mogelijkheid gekregen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. Er zijn 22 zienswijzen op het plan ingediend waarvan er 2 niet ontvankelijk zijn. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord. De nota is als Bijlage 30 bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen. Naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan aangepast.

8.4 Beroep     

Na vaststelling wordt het plan nogmaals zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

8.5 Crisis- en herstelwet     

Op dit bestemmingsplan is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. De herinrichting van het Markdal valt onder categorie 2.2 van bijlage I van de Chw. Het is een project ten behoeve van natuurontwikkeling en het hangt samen met de wijziging van een waterstaatwerk als bedoel in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet. In de Chw staan bestuursrechtelijke voorzieningen om procedures te versnellen. Dit betekent onder andere dat belanghebbenden in het beroepschrift moeten aangeven welke beroepsgronden zij aanvoeren tegen het besluit. Na afloop van de termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. In de Chw is tevens vastgelegd dat er binnen 6 maanden na afloop van de beroepstermijn een uitspraak door de bestuursrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt gedaan.

Bijlagen bij toelichting     

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Het plan     

het bestemmingsplan Markdal met identificatienummer NL.IMRO.1723.BPBG2010MARKDAL-OH01 van de Gemeente Alphen-Chaam.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan-huis-verbonden-bedrijf     

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.6 Aan-huis-verbonden-beroep     

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.7 Abiotische waarden     

het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen).

1.8 Afhankelijke woonruimte     

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 Agrarisch bedrijf     

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.

1.10 Archeologische waarden     

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.11 Attentiegebied     

gebied gelegen rondom en binnen het Natuur Netwerk Brabant waar fysieke ingrepen geen negatief effect op de waterhuishouding mogen hebben.

1.12 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 Bebouwingsconcentratie     

een verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van agrarische en niet-agrarische functies.

1.14 Bedrijf     

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.15 Bedrijfsgebouw     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.16 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.17 Bedrijfsverzamelgebouw     

een gebouw dat dient om verschillende bedrijven in te huisvesten.

1.18 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.19 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Bijgebouw     

een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw (de woning), dat qua afmeting en/of in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Overkappingen worden aangemerkt als bijgebouw.

1.22 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.24 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.25 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 Brutovloeroppervlakte     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk die wordt gebruikt voor de uitoefening een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.28 Culthuurhistorische waarden     

  1. het cultuurpatroon van een gebied, dat kenmerkend is voor het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van de gronden gemaakt heeft, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de kavelindeling, de waterhuishouding, het bodemreliëf, de beplanting en de bebouwing;
  2. de aan een bouwwerk eigen zijnde waarde in verband met de herkenbaarheid van de in het verleden ontstane elementen van het bouwwerk in relatie tot de geschiedkundige ontwikkeling van het gebied; architectonische waarden worden hieronder mede begrepen.

1.29 Dagrecreatie     

recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.

1.30 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.31 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 Dove gevel     

een gevel zonder te open delen, dan wel een gevel waarin alleen bij uitszondering te open delen aanwezig zijn, mits de te openen delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.33 Extensief recreatief gebruik     

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden.

1.34 Functie     

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.35 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 Geluidsgevoelige ruimte     

een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken mits groter dan 11 m2.

1.37 Groepsaccommodatie     

een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf van een groep of groepen van personen die hun hoofdverblijf elders hebben en waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke zalen en/of kamers.

1.38 Grondgebonden agrarisch bedrijf     

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.39 Hoofdfunctie     

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden in hoofdzaak bedoeld is.

1.40 Hoofdgebouw     

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat een woning te allen tijde als het hoofdgebouw wordt aangemerkt.

1.41 Horeca     

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

1.42 Hydrologische waarden     

waarden die samenhangen met het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied, intermediair gebied en/of kwelgebied.

1.43 Inrichtingsplan     

een plan waarin de water- en natuurdoelen, alsmede de doelen op het gebied van recreatie, landschap, cultuurhistorie en archeologie in onderlinge samenhang zijn uitgewerkt en waarin in ieder geval de effecten op de omgeving in beeld zijn gebracht.

1.44 Kas     

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van onder andere vruchten, bloemen, groente of planten.

1.45 Kwetsbaar object     

een object als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.46 Landschapswaarden     

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking.

1.47 Mantelzorg     

het op basis van een indicatie, verstrekt door een daartoe deskundige instantie, bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.48 Natuureducatie     

educatie met betrekking tot natuur, ecologie, milieu, landschap en duurzaamheid door middel van workshops en cursussen, met dien verstande dat onderwijsinstellingen niet zijn toegestaan.

1.49 Natuurwaarden     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).

1.50 Ondersteunende horeca     

horeca ondersteunend aan de bedrijfsfunctie, zoals een kantine, proeverijen en werklunches.

1.51 Permanente bewoning     

het gebruik van een gebouw of ander onderkomen als hoofdverblijf.

1.52 Recratief medegebruik     

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.53 Seksinrichting     

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 Semi-agrarisch bedrijf     

een niet-industrieel bedrijf dat gericht is op het telen van en de handel in bloemen en planten en het verzorgen van dieren, zoals een hoveniersbedrijf, tuincentrum, dierenkliniek en dierenpension alsmede een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

1.55 Statische opslag     

binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en niet regelmatig worden verplaatst, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.56 Teeltondersteunende voorzieningen     

(teelt)ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuin-bouwbedrijf(stak), boom- of vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren; hierdoor vindt (een deel van) de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of -verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik.

1.57 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen     

teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een minimum van 1 maand en een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen met eventueel regenkappen.

1.58 Trayvelden     

gronden met daarop een opkweeksysteem voor trayplanten.

1.59 Veehouderij     

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.60 Verblijfsrecreatie     

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.

1.61 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

1.62 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de zijdelingse perceelgrens     

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 Afstand tot de weg     

de afstand tot de bebouwing en de as van de weg.

2.3 Bebouwingspercentage     

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.

2.9 Peil     

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische bedrijven met dien verstande dat niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak en dat uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij is uitgesloten;
  2. uitgesloten;
  3. bedrijfswoningen:
    1. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is één bedrijfswoning toegestaan;
  4. trayvelden, een waterbassin en een bijbehorende waterzuiveringsinstallatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - trayvelden';
  5. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  6. kleinschalig logeren, waarbij de bruto-vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  7. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. opslag, bewerking en verwerking van dierlijke mest, afkomstig uit de eigen bedrijfsvoering tot maximaal 25.000 m³ op jaarbasis.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan.
  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m.
  3. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 2 m.
  4. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van reële agrarische bedrijven worden gebouwd.
  5. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van (teeltondersteunende) kassen die ook op het bestemmingsvlak mogen worden gebouwd. In het geval dat geen bouwvlak binnen het bestemmingsvlak aanwezig is, mogen gebouwen op het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd.
  6. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - trayvelden' zijn trayvelden toegestaan met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 ha;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 1 m.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen     

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 13 m.
  3. De oppervlakte aan teeltondersteunende kassen bij bedrijven die niet zijn aangeduid als ‘glastuinbouw’ mag niet meer bedragen dan 5.000 m², waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m, met uitzondering van bedrijven gelegen in gebied met de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 1’ of ‘Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden 2’ of ‘Natuur’.
3.2.3 Bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m³; indien de bestaande inhoud meer bedraagt dan 750 m³ mag de bestaande inhoud niet worden uitgebreid.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen woonboerderijen in hun geheel als bedrijfswoning worden benut.
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.
3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  2. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten, silo’s en windmolens mag niet meer bedragen dan 15 m.
  3. De bouwhoogte van sleufsilo’s en mestzakken mag niet meer bedragen dan 2 m.
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

3.3.1 Algemeen     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1 onder b voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  2. lid 3.2.2 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, met een hogere goothoogte tot maximaal 9 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  3. lid 3.2.5 onder d voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m.
3.3.2 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het plaatsen van stacaravans en woonunits of het gebruik van bestaande voor woondoeleinden ingerichte bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoensarbeiders onder de volgende voorwaarden:

  1. De huisvesting kan niet plaatsvinden in reguliere woningen (koop-/-huurwoningen), andere reguliere verblijfsvormen (hotel of pension), wooneenheden in gebouwencomplexen/grotere gebouwen (MOB complexen, oude scholen, oude kloosters) en/of de eigen bedrijfswoning.
  2. Huisvesting in bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan gedurende maximaal 8 maanden per kalenderjaar waarbij er geen separate wooneenheden mogen worden ingericht.
  3. Stacaravans en woonunits zijn toegestaan gedurende maximaal 8 maanden per kalenderjaar. Ze dienen de rest van het jaar verwijderd te zijn.
  4. De stacaravans en woonunits dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
  5. De stacaravans en woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bestemmingsvlak met een tussenruimte van minimaal 3 m.
  6. Per bestemmingsvlak zijn maximaal 10 stacaravans en woonunits toegestaan.
  7. De oppervlakte van een stacaravan of woonunit mag maximaal 35 m² bedragen.
  8. De bouwhoogte van een stacaravan of woonunit mag maximaal 3,5 m bedragen.
  9. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  10. Er dient te worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf     

Gebruik van ruimten binnen de bedrijfswoning en in de bijgebouwen bij de bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. Maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen mag tot ten hoogste in totaal 50 m² worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Waarbij geldt dat in gemeentelijke en rijksmonumenten de maximale oppervlakte 100 m² mag bedragen.
  2. Degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
  3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  4. Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in milieucategorie 1 van de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  5. Er mag geen detailhandel plaatsvinden.
3.4.2 Beëindiging intensieve veehouderij     

Ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij uitgesloten' dienen de activiteiten met betrekking tot de intensieve veehouderij binnen 10 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan te zijn beëindigd.

3.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing     

Het gebruik van de trayvelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - trayvelden' is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing van het perceel binnen twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan is gerealiseerd conform de landschappelijke inpassing als opgenomen in Bijlage 3 en in stand wordt gehouden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

3.5.1 Verbrede landbouw en nevenactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor verbrede landbouw en nevenactiviteiten, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  1. De agrarische functie op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft.
  2. Voor verbrede landbouw en nevenactiviteiten geldt dat de volgende functies bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    1. semi-agrarische bedrijven tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m²;
    2. zorgboerderijen en kinderboerderijen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m²;
    3. sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m². op locaties ter plaatse van de aanduiding 'overig - bebouwingsconcentratie 1', 'overig - bebouwingsconcentratie 2' of 'overig - bebouwingsconcentratie 3';
    4. recreatieve doeleinden en kleinschalige dagrecreatie tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m²;
    5. inpandige statische opslag tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 500 m²;
    6. Bij cumulatie van functies mag de maximale gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 600 m²;
  3. Ondergeschikte horeca is toegestaan bij de verbrede landbouw/nevenactiviteiten zoals genoemd in sub b onder 2 en 4, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m² en bij boerenterrassen niet meer mag bedragen dan 100 m².
  4. Buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouw/nevenactiviteiten is niet toegestaan.
  5. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  6. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben, dit mede in relatie tot de aard van de omgeving en de weg waaraan de locatie gelegen is.
  7. De parkeerplaatsen moeten gerealiseerd worden op eigen terrein.
  8. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid     

3.6.1 Vormverandering bestemmingsvlak en/of bouwvlak ‘Agrarisch -     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in één of meerdere aan deze bestemming grenzende bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden- 1', 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 2' ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak en/of bouwvlak van deze bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast gelijktijdig met de wijzigingsbevoegdheid binnen de aangrenzende bestemming(en).
  2. De totale oppervlakte van het bestemmingsvlak en/of bouwvlak mag niet worden vergroot.
  3. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  4. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.6.2 Vergroting bouwvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. voor grondgebonden agrarische bedrijven geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub e, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha. Indien het bestaande bouwvlak reeds meer bedraagt dan 1,5 ha mag dit bouwvlak worden vergroot met maximaal 25%.
  2. Naast de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden in het algemeen de volgende voorwaarden:
    1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsontwikkeling van een reëel bedrijf.
    2. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
    3. Er sprake is van een voldoende landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
    4. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
    5. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.
3.6.3 Wijzigen naar bestemming 'Wonen'     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging vindt gelijktijdig plaats met wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden- 1' en ‘Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden – 2’, waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.
  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd.
  3. Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is.
  4. De oppervlakte bijgebouwen bij de woning dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 200 m², waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gehandhaafd dient te blijven.
  5. De wijziging van de bestemming mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  6. De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  7. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
3.6.4 Wijziging ten behoeve van semi-agrarische bedrijven     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ ten behoeve van het vestigen van agrarisch-technische en/of agrarisch-verwante bedrijven, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Deze wijziging niet is toegestaan op locaties gelegen in de bestemming ‘Agrarisch met Landschaps- en natuurwaarden – 2’, ‘Bos’, en/of ‘Natuur’ of op locaties ter plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - Landbouwontwikkelingsgebied’.
  2. Wijziging vindt gelijktijdig plaats met wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden- 1' en ‘Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden – 2’, waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.
  3. Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is.
  4. Het bouwvlak mag niet worden vergroot.
  5. De oppervlakte aan bedrijvigheid per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 400 m², waarbij cultuurhistorische waardevolle gebouwen gehandhaafd dienen te blijven.
  6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  7. Buitenopslag is niet toegestaan.
  8. De wijziging mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben, in relatie tot de aard van de omgeving en de weg waaraan de locatie gelegen is.
  9. De wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  2. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  3. een hovenier ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
  4. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  5. verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. extensief recreatief medegebruik;
  8. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
    1. cultuurhistorische waardevolle gebieden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied'.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     
  1. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m.
  2. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen van nieuw te bouwen bouwwerken mag niet minder bedragen dan 2 m.
  3. De oppervlakte aan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag per bestemmingsvlak en per agrarisch bedrijf niet meer dan 2,5 ha bedragen en de hoogte niet meer dan 2,5 m.
4.2.2 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'hovenier'. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' gelden de volgende bepalingen:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 300 m2.
  2. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten, silo's en windmolens mag niet meer bedragen dan 15 meter.
  3. De bouwhoogte van sleufsilo's en mestzakken mag niet meer bedragen dan 2 m.
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Algemeen     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.2.1 onder a voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  2. lid 4.2.3 onder d voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 meter.
4.3.2 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 voor het plaatsen van stacaravans en woonunits of het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders onder de volgende voorwaarden:

  1. De huisvesting kan niet plaatsvinden in reguliere woningen (koop-/-huurwoningen), andere reguliere verblijfsvormen (hotel of pension), wooneenheden in gebouwencomplexen/grotere gebouwen (MOB complexen, oude scholen, oude kloosters) en/of de eigen bedrijfswoning.
  2. Huisvesting in bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan gedurende maximaal 8 maanden per kalenderjaar waarbij er geen separate wooneenheden mogen worden ingericht.
  3. Stacaravans en woonunits zijn toegestaan gedurende maximaal 8 maanden per kalenderjaar. Ze dienen de rest van het jaar verwijderd te zijn.
  4. De stacaravans en woonunits dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
  5. De stacaravans en woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bestemmingsvlak met een tussenruimte van minimaal 3 meter.
  6. Per bestemmingsvlak zijn maximaal 10 stacaravans en woonunits toegestaan.
  7. De oppervlakte van een stacaravan of woonunit mag maximaal 35 m² bedragen.
  8. De bouwhoogte van een stacaravan of woonunit mag maximaal 3,5 meter bedragen.
  9. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  10. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Alphen-Chaam, zoals opgenomen in Bijlage 2.
4.3.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing     

De bouw van het gebouw ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing van het perceel binnen twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan is gerealiseerd conform de landschappelijke inpassing als opgenomen in Bijlage 4 en in stand wordt gehouden.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden ten behoeve van:

  1. buitenopslag;
  2. wonen.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.5.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevol gebied'
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,60 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom-of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;
    4. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    5. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 200 m² per perceel.
4.5.2 Uitzonderingen     

Het in lid 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. slechts mogen worden uitgevoerd met een ontgrondingsvergunning die door de provincie Noord-Brabant wordt verleend;
  4. onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.
4.5.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 4.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waardevol gebied.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid     

4.6.1 Wijzing naar Natuur     

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgdende voorwaarden:

  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid voor wat betreft het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie in het gebied grenzend aan Natuur Netwerk Brabant (NNB).
  2. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  3. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvsteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.
4.6.2 Wijziging naar Water     

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Water' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van water, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en waterbeleid voor wat betreft het Natuur netwerk Brabant (NNB) beekherstel, waterberging of waterzuivering en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie in het gebied grenzend aan de Natiuur Netwerk Brabant (NNB).
  2. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarde, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  3. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvsteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  2. verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
    1. aardkundig waardevolle gebieden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied';
    2. cultuurhistorische waardevolle gebieden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied';
  6. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
    1. kwetsbare soort(en) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soort(en)';
    2. natuurontwikkelingsgebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurontwikkelingsgebied'.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     
  1. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m.
  2. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen van nieuw te bouwen bouwwerken mag niet minder bedragen dan 5 m.
5.2.2 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
  2. De oppervlakte mag per bestemmingsvlak en per bedrijf niet meer bedragen dan 1,5 ha.
  3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover geen bouwwerken zijnde.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover geen bouwwerken zijnde waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

  1. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.6.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied':
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m2 per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,60 m onder maaiveld;
    3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom-of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevol gebied':
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,60 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom-of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;
    4. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    5. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 200 m² per perceel.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - leefgebied kwetsbare soorten':
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m2 per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
    3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom-of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand houtgewas met agrarische productiefunctie;
    7. het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
    8. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 500 m2 per perceel.
  4. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurontwikkelingsgebied':
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m2 per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
    3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom-of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;
    6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 500 m2 per perceel.
5.6.2 Uitzonderingen     

Het in lid 5.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. slechts mogen worden uitgevoerd met een ontgrondingsvergunning die door de provincie Noord-Brabant wordt verleend;
  4. onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.
5.6.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 5.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waardevol gebied.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid     

5.7.1 Wijzing naar Natuur     

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgdende voorwaarden:

  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid voor wat betreft het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie in het gebied grenzend aan Natuur Netwerk Brabant (NNB).
  2. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  3. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvsteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.
5.7.2 Wijziging naar Water     

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Water' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van water, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en waterbeleid voor wat betreft het Natuur netwerk Brabant (NNB) beekherstel, waterberging of waterzuivering en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie in het gebied grenzend aan de Natiuur Netwerk Brabant (NNB).
  2. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarde, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  3. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 2     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  2. verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
    1. aardkundig waardevolle gebieden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied';
    2. cultuurhistorische waardevolle gebieden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied';
  6. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
    1. kwetsbare soort(en) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soort(en)';
    2. natuurontwikkelingsgebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurontwikkelingsgebied'.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     
  1. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m.
  2. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen van nieuw te bouwen bouwwerken mag niet minder bedragen dan 5 m.
6.2.2 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover geen bouwwerken zijnde.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied':
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m2 per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,60 m onder maaiveld;
    3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom-of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevol gebied':
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,60 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom-of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;
    4. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    5. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 200 m² per perceel.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - leefgebied kwetsbare soorten':
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m2 per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
    3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom-of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    6. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand houtgewas met agrarische productiefunctie;
    7. het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
    8. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 500 m2 per perceel.
  4. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurontwikkelingsgebied':
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m2 per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
    3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom-of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;
    6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 500 m2 per perceel.
6.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. slechts mogen worden uitgevoerd met een ontgrondingsvergunning die door de provincie Noord-Brabant wordt verleend;
  4. onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.
6.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waardevol gebied.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid     

6.5.1 Wijzing naar Natuur     

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgdende voorwaarden:

  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid voor wat betreft het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie in het gebied grenzend aan Natuur Netwerk Brabant (NNB).
  2. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  3. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.
6.5.2 Wijziging naar Water     

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Water' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van water, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en waterbeleid voor wat betreft het Natuur netwerk Brabant (NNB) beekherstel, waterberging of waterzuivering en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie in het gebied grenzend aan de Natiuur Netwerk Brabant (NNB).
  2. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarde, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  3. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.

 

Artikel 7 Bedrijf     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw 1' uitsluitend voor activiteiten op het gebied van therapie en zingeving in de vorm van cursussen, workshops en praktijkvestigingen en activiteiten op het gebied van natuureducatie;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw 2' zijn de volgende activiteiten mede toegestaan:
    1. activiteiten op het gebied van natuur- en landbouwgerelateerde educatie en innovatie, zoals cursussen, workshops, werkervaringsplekken, proeflocaties en -velden;
    2. productie en verwerking van akkerbouwproducten;
    3. ondersteunende activiteiten ten behoeve van de inrichting van het Markdal, zoals kantoor- en vergaderactiviteiten en werkplekken;
    4. ondersteunende horeca inclusief terras, waarbij de vloeroppervlakte aan horeca niet meer mag bedragen dan 400 m2;
    5. ondersteunende detailhandel, waarbij de vloeroppervlakte aan detailhandel niet meer mag bedragen dan 200 m2.
  6. productiegebonden en ondergeschikte detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  7. kleinschalig logeren, waarbij de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  8. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. groenvoorzieningen.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Algemeen     
  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één zelfstandig bedrijf toegestaan met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw 1 en 2' waar meerdere zelfstandige kleinschalige bedrijven mogen worden gevestigd.
  2. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven.

Kern Straatnaam Huisnummer Maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing (m2) Soort bedrijf
Galder Galderseweg 3 460 bedrijfsverzamelgebouw1
Strijbeek Strijbeekseweg (Markhoeve) 46 1.800 bedrijfsverzamelgebouw 2

  1. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m.
  2. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen van nieuw te bouwen bouwwerken mag niet minder bedragen dan 2 m.
  3. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
7.2.2 Bedrijfsgebouwen     

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
7.2.3 Bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van bedrijfswoningen (hoofdgebouwen) gelden de volgende bepalingen:

  1. De inhoud van de woning, het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 750 m³.
  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.
  4. Inpandige bedrijfswoningen mogen niet worden vervangen door vrijstaande bedrijfswoningen.
7.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen     
  1. Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn en ten minste 1 m van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  2. Bij inpandige bedrijfswoningen mogen de bijgebouwen niet voor de voorgevelrooilijn van het gebouw waarin de bedrijfswoning is opgenomen worden gebouwd.
  3. De gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m².
  4. De goothoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
  5. De bouwhoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m.
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten, silo's en windmolens mag niet meer bedragen dan 15 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

7.3.1 Algemeen     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken, mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2, van het bepaalde in:

  1. lid 7.2.1 onder c voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 meter tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  2. lid 7.2.2 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 8 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 13 meter, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  3. lid 7.2.5 onder c voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 meter.
7.3.2 Uitbreiding bedrijfsvloeroppervlakte     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder b voor het uitbreiden van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen waarbij moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf.
  2. De vergroting dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvlak.
  3. Semi-agrarische bedrijven mogen uitbreiden met maximaal 25% van de aangegeven bebouwde oppervlakte.
  4. Overige bedrijven mogen uitbreiden met maximaal 15% van de aangegeven bebouwde oppervlakte.
  5. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
  6. Er dient sprake te zijn van een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie.
  7. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  8. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

7.4.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf     

Gebruik van ruimten binnen de bedrijfswoning en in de bijgebouwen bij de bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. Maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen mag tot ten hoogste in totaal 50 m² worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarbij geldt dat in gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten de maximale oppervlakte 100 m² mag bedragen.
  2. Degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
  3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  4. Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in milieucategorie 1 van de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  5. Er mag geen detailhandel plaatsvinden.
7.4.2 Activeiten op het gebied van educatie     

Ter plaatse van de aanduidingen specifieke vorm van bedrijf – bedrijfsverzamelgebouw 1' en 'specifieke vorm van bedrijf – bedrijfsverzamelgebouw 2' zijn onderwijsinstellingen niet toegestaan.

7.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing     

Het gebruik van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw 2' is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing van het perceel binnen twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan is gerealiseerd conform de landschappelijke inpassing als opgenomen in Bijlage 7 en in stand wordt gehouden.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels     

7.5.1 Andere bedrijfsactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor het vestigen van een ander soort bedrijf dan op basis van de bestemmingsomschrijving is toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet worden vergroot.
  2. Het nieuw te vestigen bedrijf mag naar aard en invloed niet meer milieuhinder voor de omgeving opleveren dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort, zoals de in Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  3. Het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid mag geen onevenredige beperking opleveren van de bestaande bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  4. Het nieuw te vestigen bedrijf mag geen grotere publieks- en/of verkeersaantrekkende werking hebben dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort.
  5. Er mag geen uitbreiding van bestaande detailhandel of nieuwvestiging van detailhandel plaatsvinden.
  6. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid     

7.6.1 Wijzigen naar Wonen     

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen en de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overblijvende gronden naar de aangrenzende bestemming(en).
  2. De oppervlakte bijgebouwen bij de woning dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 200 m², waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gehandhaafd dient te blijven.
  3. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. .
  4. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  5. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  6. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.

Artikel 8 Groen     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van groenvoorzieningen en landschapswaarden;
  2. speel- en klimtoestellen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - speel- en klimbos';
  3. (onverharde) paden;
  4. in - en uiritten;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. recreatief medegebruik.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Gebouwen     

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
  2. De hoogte van speel- en klimtoestellen in het speelbos niet meer dan 15 m mag bedragen.
  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m mag bedragen.

Artikel 9 Natuur     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;
  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden en de hydrologische waarden;
  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschapswaarden, waaronder cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkeringen;
  5. verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  6. extensief recreatief medegebruik.

9.2 Bouwregels     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  1. bouwwerken ten behoeve van het natuurbeheer, mits:
    1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
    2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2.
  2. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

9.3.1 Voorwaardelijke verplichting inrichting natuur     

Gronden mogen niet worden ingericht als natuur voordat een inrichtingsplan is opgesteld waaruit blijkt wat eventuele gevolgen van vernatting zijn en welke compenserende en/of mitigerende maatregelen worden getroffen, indien hydrologische uitstralingseffecten niet toelaatbaar zijn.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld, voor gronden;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  5. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  6. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
  7. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
  8. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² per perceel;
  10. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen.
9.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.
9.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

Artikel 10 Recreatie - Dagrecreatie     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsmatige exploitatie van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kinderboerderij, binnenspeeltuin, speelbos en kanoverhuur, met de daarbij behorende voorzieningen zoals ondergeschikte horeca inclusief een terras, waarbij de brutovloeroppervlakte aan horeca niet meer mag bedragen dan 400 m2;
  2. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
  4. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  5. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Algemeen     
  1. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m.
  2. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen van nieuw te bouwen bouwwerken mag niet minder bedragen dan 2 m.
  3. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
10.2.2 Bedrijfsgebouwen     
  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m2.
  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.
10.2.3 Bedrijfswoning     

Voor het bouwen van bedrijfswoningen (hoofdgebouwen) gelden de volgende bepalingen:

  1. Er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
  2. De inhoud van de woning, het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 750 m³.
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.
10.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn en ten minste 1 m van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  2. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
10.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
  2. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, niet meer dan 6 m mag bedragen.

10.3 Specifieke gebruiksregels     

10.3.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf     

Gebruik van ruimten binnen de bedrijfswoning en in de bijgebouwen bij de bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. Maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen mag tot ten hoogste in totaal 50 m² worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarbij geldt dat in gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten de maximale oppervlakte 100 m² mag bedragen.
  2. Degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
  3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  4. Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in milieucategorie 1 van de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  5. Er mag geen detailhandel plaatsvinden.
10.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing     

Het gebruik van de gronden ter plaatse van de Strijbeekseweg 40C is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing van het perceel binnen twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan is gerealiseerd conform de landschappelijke inpassing als opgenomen in Bijlage 6 en in stand wordt gehouden.

Artikel 11 Verkeer     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen, (fiets)paden en parkeervoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. behoud van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden in de vorm van wegbeplanting of laanbeplanting.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 9 m.
  2. De bouwhoogte en oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m en 6 m².

11.3 Afwijken van de bouwregels     

11.3.1 Algemeen     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 11.2.2 onder a voor het bouwen van palen, masten en portalen met een hogere hoogte tot maximaal 15 m mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  2. lid 11.2.2 onder b voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m en een grotere oppervlakte tot 12 m² mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

Artikel 12 Water     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkeringen en voorzieningen voor de watersport in de vorm van aanlegsteigers;
  2. groenvoorzieningen;
  3. wegen en paden met daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  2. De oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 25 m2.

12.3 Afwijken van de bouwregels     

12.3.1 Algemeen     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 onder a en b voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m en een grotere oppervlakte tot 50 m², mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het stedenbouwkundig beeld, de verkeersveiligheid en de natuur- en landschappelijke waarden niet worden aangetast.
  2. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.

Artikel 13 Wonen     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. kleinschalig logeren, waarbij de bruto-vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  3. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
  4. bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  5. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. groenvoorzieningen.

13.2 Bouwregels     

13.2.1 Algemeen     

Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' maximaal drie woningen met bijbehorende bebouwing zijn toegestaan.

13.2.2 Woningen     

Voor het bouwen van woningen (hoofdgebouwen) gelden de volgende bepalingen:

  1. De woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  2. De inhoud van de woning, het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 750 m³.
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.
  5. De gevels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidsmaatregel' dienen bij de realisatie van verblijfsruimten geluidsmaatregelen te worden uitgevoerd in de vorm van een dove gevel, een vliesscherm of voorhangscherm of een scherm op enige afstand van de gevels.
13.2.3 Bedrijfsgebouwen     

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' gelden de volgende bepalingen:

  1. Per woning is een bedrijfsgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 250 m2.
  2. Het bedrijfsgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  5. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen van nieuw te bouwen bouwwerken mag niet minder bedragen dan 2 m.
13.2.4 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Vrijstaande bijgebouwen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd en dienen op een afstand van ten minste 2 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning te worden gebouwd.
  2. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2.
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
13.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

13.3 Specifieke gebruiksregels     

13.3.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf     

Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de woning en/of bijgebouwen tot een maximum van 50 m², waarbij geldt dat in gemeentelijke en rijksmonumenten de maximale oppervlakte 100 m² mag bedragen.
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  4. Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de milieucategorie 1 van de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  5. Detailhandel is niet toegestaan.
  6. De activiteit moet uitgeoefend worden door de bewoner.
13.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing     
  1. Het gebruik van de gebouwen ter plaatse van het perceel tegenover Markweg 15 is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing van het perceel binnen twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan is gerealiseerd conform de landschappelijke inpassing als opgenomen in Bijlage 8 en in stand wordt gehouden.
  2. Het gebruik van de gebouwen ter plaatse van Strijbeekseweg 51 is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing van het perceel binnen twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan is gerealiseerd conform de landschappelijke inpassing als opgenomen in Bijlage 5 en in stand wordt gehouden.

13.4 Afwijken van de gebruiksregels     

13.4.1 Andere bedrijfsactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1 sub d voor het vestigen van een ander soort bedrijf dan op basis van de bestemmingsomschrijving is toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet worden vergroot.
  2. Het nieuw te vestigen bedrijf mag naar aard en invloed niet meer milieuhinder voor de omgeving opleveren dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort, zoals de in Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  3. Het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid mag geen onevenredige beperking opleveren van de bestaande bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  4. Het nieuw te vestigen bedrijf mag geen grotere publieks- en/of verkeersaantrekkende werking hebben dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort.
  5. Er mag geen uitbreiding van bestaande detailhandel of nieuwvestiging van detailhandel plaatsvinden.
  6. Er wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Alphen-Chaam zoals opgenomen in Bijlage 2.

Artikel 14 Leiding - Gas     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken;
  2. groenvoorzieningen.

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

14.2 Bouwregels     

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond:

  1. uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2 m worden gebouwd ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de ondergrondse leiding(en);
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.

14.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de gastransportleiding dient te zijn gewaarborgd.
  2. Er geen sprake is van een kwetsbaar object.
  3. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.

14.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. Het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
  2. Het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

14.5.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere
  3. oppervlakteverhardingen;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander

    straatmeubilair;
  5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
14.5.2 Uitzonderingen     

Het in lid 14.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.5.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 14.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding zijn gewaarborgd. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

15.2 Bouwregels     

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken buiten een bouwvlak met een oppervlakte groter dan 500 m², een rapport te hebben overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken buiten een bouwvlak met een oppervlakte groter dan 1.000 m², een rapport te hebben overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld
  3. Indien uit het onder a en b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

15.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 onder a en b indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

15.4.1 Werken en werkzaamheden     

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden op een oppervlakte groter dan 500 m² uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld.
15.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 15.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. binnen een bouwvlak worden uitgevoerd op een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2;
  4. onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.
15.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 15.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te hebben overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 16 Waterstaat - Natte natuurparel bufferzone     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Natte natuurparel bufferzone' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden van de bufferzone rondom de natte natuurparel.

16.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

16.2.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m2 per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,20 m wordt gewijzigd;
  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,60 m onder maaiveld;
  3. het graven, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  4. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
  5. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  6. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 anders dan een bouwwerk.
16.2.2 Uitzonderingen     

Het in lid 16.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.
16.2.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 16.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden van de natte natuurparel. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder.

Artikel 17 Waterstaat - Natte natuurparel kernzone     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Natte natuurparel kernzone' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden in de kern van de natte natuurparel.

17.2 Bouwregels     

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mag op of in deze bestemming begrepen grond niet worden gebouwd.

17.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de hydrologische waarden van de natte natuurparel.
  2. Burgemeester en wethouders dienen schriftelijk advies in te winnen bij de waterbeheerder.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

17.4.1 Werken en werkzaamheden     

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden op een oppervlakte groter dan 500 m² uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld.
17.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 17.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. binnen een bouwvlak worden uitgevoerd op een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2;
  4. onderdeel zijn van een door burgemeester en wethouders in het kader van de natuurontwikkeling Markdal goedgekeurd inrichtingsplan.
17.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 17.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden van de natte natuurparel. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder.

Artikel 18 Waterstaat - Waterberging     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water.

18.2 Bouwregels     

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

18.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bebouwing mag niet leiden tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden.
  2. Het bevoegd gezag wint schriftelijk advies in te winnen bij de waterbeheerder.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

18.4.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m2 per perceel;
  2. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  4. het ophogen van gronden en het aanleggen en wijzigen van kaden.
18.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 18.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden 1
18.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 18.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels     

20.1 Bestaande afwijking maatvoering     

  1. In die gevallen, dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, voor zover in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  2. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bijgebouwen bij de bestemming 'Wonen', waarop meer dan 200 m² aan bijgebouwen aanwezig is, voor zover in overeenstemming met verleende vergunning(en) tot stand gekomen.

20.2 Ondergronds bouwen     

  1. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
  3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels     

21.1 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. het gebruiken en/of laten gebruiken van bijgebouwen voor bewoning;
  3. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van rijbakken, sleufsilo's, voeropslag en mestopslag binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Landschapswaarden'.

21.2 Afwijking mantelzorg     

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 21.1 sub b en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt mantelzorg;
    2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m².
  2. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels     

22.1 Vrijwaringszone - weg 50-75 meter     

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 50-75 meter' mag geen bebouwing worden opgericht anders dan de met Rijksweg A58 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende en ecologische voorzieningen, met dien verstande dat grond-wallen met bijbehorende voorzieningen en beplantingen wel zijn toegestaan.
  2. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van een bouwwerk gelegen, mits door de bouw van dit bouwwerk de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord.
  3. De onder b bedoelde omgevingsvergunning wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken die bestaan op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van het plan, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden een omgevingsvergunning verlenen:

  1. van de bestemmingsregels en voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  2. van de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
  3. van de bestemmingsregels ten aanzien van het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar per perceel/kavel en een duur van niet meer dan 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
  4. van de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. ten behoeve van civieltechnische/cultuurtechnische kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.

Artikel 24 Overige regels     

24.1 Overige wettelijke regelingen     

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

24.2 Algemene geldende regels bij wijziging     

  1. Op gronden waar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing is, is toepassing van de in deze regels opgenomen wijzigingen, uitsluitend toegestaan indien een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toepassen van de wijziging zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de wijziging:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 25 Overgangsrecht     

25.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 26 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Markdal' van de gemeente Alphen-Chaam.