Plan: | Wanroij, Peelstraat 4b, 6, 11 en 15 en uitbreiding bedrijventerrein Molenveld |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01 |
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Anthonis 2013" en de (gedeeltelijke) herzieningen daarop van gemeente Land van Cuijk ten behoeve van het plangebied aan de Peelstraat te Wanroij. Het plangebied bevat de bedrijfslocaties Peelstraat 4b, 6, 11 en 15 en bijbehorende gronden.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
Ontwikkelingen in de agrarische sector, en met name in de veehouderij, volgen elkaar in hoog tempo op. Door de steeds strenger wordende wet- en regelgeving worden aan agrarische bedrijven steeds meer en strengere eisen gesteld op het gebied van milieu, duurzaamheid, energie, dierwelzijn, volksgezondheid, stikstof en ruimtelijke kwaliteit. Door deze steeds strengere eisen moeten agrarische ondernemers vaak forse investeringen doen om te kunnen blijven bestaan als duurzaam en volwaardig agrarisch bedrijf met voldoende toekomstperspectief. Voor de eigenaren van de in het plangebied gelegen agrarische bedrijven is het, mede door de ligging van de bedrijven in een bebouwingslint met burgerwoningen en nabij een bedrijventerrein, echter niet haalbaar en rendabel gebleken deze investeringen te doen, waardoor zij hebben besloten de agrarische bedrijvigheid te staken. Voor de locaties gelegen in het plangebied is daarom een passende herbestemming nodig. Daarnaast is het plangebied gelegen aansluitend aan het bedrijventerrein Molenveld, waarmee het plangebied zich goed leent voor een verdere uitbreiding en ontwikkeling van dit bedrijventerrein. Het is daarom wenselijk een deel van het plangebied te benutten voor de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein.
De locatie aan de Peelstraat 11 betreft een melkrundveehouderij. Gezien de ontwikkelingen in de agrarische sector, en met name in de veehouderij sector, en de steeds strengere eisen die worden gesteld aan veehouderijen is het voor de eigenaar van het bedrijf aan de Peelstraat 11 niet haalbaar en rendabel gebleken de melkrundveehouderij voort te zetten. Daarnaast leidt de ligging in het bebouwingslint en het industrieterrein Molenveld tot mogelijke milieuhygiënische belemmeringen als de melkrundveehouderij wordt voortgezet. De eigenaar van de locatie aan de Peelstraat 11 is daarom voornemens het melkrundveehouderijbedrijf te beëindigen.
Om ter plaatse te voorzien in voldoende toekomstperspectief, om voldoende inkomsten uit de locatie te halen en om aan te sluiten bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Molenveld wenst de eigenaar van de locatie aan de Peelstraat 11 te herontwikkelen als niet-agrarische bedrijfslocatie ten behoeve van een bedrijfsverzamelgebouw voor bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.1 of daarmee qua aard en omvang vergelijkbaar.
De locaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 zijn allen in gebruik ten behoeve van een intensieve veehouderij, zijnde een varkenshouderij. Ook de eigenaar van het bedrijf op deze locaties kampt met steeds strengere wet- en regelgeving en milieuhygiënische beperkingen vanwege de ligging in het bebouwingslint en het bedrijventerrein. Ook voor dit bedrijf is het niet haalbaar en rendabel gebleken de bedrijfsvoering in de huidige vorm voort te zetten.
De Rijksoverheid heeft, met name om maatregelen te treffen om de huidige problematiek rondom stikstof in goede banen te leiden, de subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) in het leven geroepen. Vanuit deze regeling kan, als aan de voorwaarden wordt voldaan, voor de beëindiging van een intensieve veehouderij een subsidie worden verkregen. In ruil daarvoor dient, door middel van het herbestemmen van de intensieve veehouderij, te worden geborgd dat ter plaatse geen nieuwe intensieve veehouderij mogelijk kan worden gemaakt. De eigenaar van het bedrijf op de locaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 neemt deel aan deze regeling. Voor de locaties van de eigenaar dient daarom te worden voorzien in een passende herbestemming die het gebruik als intensieve veehouderij uitsluit.
Gezien de ligging van de locaties ligt een agrarisch hergebruik niet voor de hand. Om voldoende waarde uit de locaties te behalen en om aan te sluiten bij het bebouwingslint wenst de eigenaar van deze locaties deze in te zetten voor woningbouw. Het is daarbij wenselijk de bestaande bedrijfswoningen aan de Peelstraat 6 en 15 om te schakelen naar burgerwoningen. Daarnaast is naast de bedrijfswoning aan de Peelstraat 15 een cultuurhistorisch waardevol pand aanwezig. Dit historisch waardevol pand zal bestemd worden als burgerwoning. Daarnaast wenst de eigenaar ter plaatse nog te voorzien in een drietal ruimte-voor-ruimte woningen.
Ten slotte is een deel van het gebied waarin de locaties zijn gelegen en dat in eigendom is van de eigenaar van het melkrundveehouderijbedrijf en dat momenteel in gebruik is als landbouwgrond, gelegen aansluitend aan het bedrijventerrein Molenveld. Ten behoeve van de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het bedrijventerrein zal dit gebied worden herbestemd tot bedrijventerrein met een zonering voor bedrijvigheid vanaf milieucategorie 2 tot milieucategorie 3.2. Daarbij zullen de bedrijfsactiviteiten met de laagste milieubelasting aan de rand van het gebied worden gepositioneerd om hinder aan de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen.
De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
Het plangebied is gelegen aan de Peelstraat in Wanroij en ligt aan de zuidkant van Wanroij in het aansluitende bebouwingslint in het landelijke gebied van gemeente Land van Cuijk. Het plangebied betreft de kadastrale percelen gemeente Wanroij, sectie K, nummers 204, 854, 951, 999, 1033, 1034, 1051 en 1053. In de volgende figuur is de topografische ligging van het plangebied weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl (bewerkt).
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Anthonis 2013" van de gemeente Land van Cuijk, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2013, de herziening daarop "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juli 2016, en het veegplan "Buitengebied, veegplan 1", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2016, onverkort van toepassing.
In deze paragraaf is per locatie bekeken wat het geldend planologisch regime is vanuit de geldende bestemmingsplannen.
Zoals aangegeven betreffen deze locaties één intensieve veehouderij. Derhalve worden deze locaties als één locatie beschouwd.
Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. De bedrijfslocaties zijn middels een koppelteken aan elkaar verbonden, waarmee de bedrijven worden gezien als één bedrijf. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'overige zone - bebouwingsconcentratie' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied' van toepassing. Over een deel van de locatie is de gebiedsaanduiding 'waarde - archeologie 1' van toepassing. Daarnaast zijn over andere delen van de locatie de gebiedsaanduidingen 'waarde - archeologie 2' en 'waarde - archeologie 3' van toepassing. Ten slotte is over een heel klein deel (en zeer kleine punt aan de westzijde van de locatie) aangeduid met de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij'.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, Peelstraat 4b, 6 en 15.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Voor het omschakelen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming is in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Echter geldt deze alleen voor het omschakelen van de bestaande bedrijfswoning(en) naar burgerwoningen. Voor de realisatie van de ruimte-voor-ruimte woningen en het omschakelen naar een burgerwoning van het cultuurhistorisch waardevol pand kan geen toepassing worden gegeven aan de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Derhalve past de gewenste ontwikkeling niet in het geldende bestemmingsplan en is om de ontwikkeling mogelijk te maken een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan nodig.
Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse de bestemming 'Agrarisch - Melkrundveehouderij' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. Over een klein deel van de locatie (een kleine strook aan de noordzijde van de locatie) is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' gelegen. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'overige zone - bebouwingsconcentratie' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied' van toepassing. Over een deel van de locatie is de gebiedsaanduiding 'waarde - archeologie 1' van toepassing. Daarnaast zijn over andere delen van de locatie de gebiedsaanduidingen 'waarde - archeologie 2' en 'waarde - archeologie 3' van toepassing. Verder is over een deel van de locatie de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing. Ten slotte is over een ander deel van de locatie de functieaanduiding 'tuin' van toepassing.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, Peelstraat 11.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
In het geldende bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen de bestemming te wijzigen in een niet-agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.1. De gewenste omschakeling past daarmee niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.
De overige gronden binnen het plangebied vallen buiten de voorgenomen herontwikkeling van de eerder genoemde locaties en betreffen de gronden die zullen worden ingezet voor de verdere uitbreiding en ontwikkeling van het bedrijventerrein Molenveld.
Zoals te zien in de volgende figuur geldt ter plaatse van de overige gronde de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Tevens gelden ter plaatse de gebiedsaanduidingen 'waarde - archeologie 3' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied'.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, gronden voor uitbreiding bedrijventerrein Molenveld.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
In het geldende bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming ter plaatse te wijzigen in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een (gezoneerd) bedrijventerrein. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Het plangebied is gelegen in een bebouwingslint aan de zuidkant van de kern Wanroij in het landelijk gebied van gemeente Land van Cuijk. De gronden rondom het plangebied betreffen aan de oostkant, westkant en zuidkant voornamelijk agrarische landbouwgronden, doorsneden door het bebouwingslint langs de Peelstraat. Aan de noordzijde van het plangebied is het bedrijventerrein Molenveld gelegen.
De verkavelingsstructuur van het agrarische landschap betreft een gemengde verkaveling met een relatief grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en/of lijnen in het landschap.
Het bebouwingslint zelf bestaat voornamelijk uit agrarische bedrijven en burgerwoningen en is daarmee aan te merken als een gemengd gebied. Dit betreft een gebied waarin verschillende functies naast elkaar voorkomen. Aan de noordzijde van het plangebied zijn voornamelijk niet-agrarische bedrijven gelegen. Op wat grotere afstand, eveneens aan de noordzijde van het plangebied is de kern Wanroij gelegen.
De kern Wanroij heeft gedurende een lange tijd geïsoleerd gelegen. Het plangebied maakte van oudsher onderdeel uit van De Peel, een drassig natuurgebied. In 1850 werden in Wanroij de eerste wegen verhard, maar pas in 1922 kwam er een verharde interlokale weg (naar Haps) tot stand die het dorp van buitenaf beter bereikbaar maakte. Vanaf die tijd heeft een geleidelijke groei van de kern plaatsgevonden. De omliggende gronden werden vanaf 1925 ontgonnen, waarbij de Peel grotendeels in naaldbos en vooral landbouwgrond werd omgezet.
Het plangebied is vanaf 1925 ontgonnen als agrarisch gebied. Door de vestiging van verschillende agrarische bedrijven langs het huidige bebouwingslint is met name in de jaren '30 van de vorige eeuw de ontwikkeling van het bebouwingslint langs de Peelstraat begonnen. De kern Wanroij heeft zich met name in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw uitgebreid, waarbij in de jaren '90 het bedrijventerrein Molenveld tot stand is gekomen. Het bebouwingslint heeft zich vanaf die tijd verder ontwikkeld van voornamelijk agrarisch naar een gemengd bebouwingslint van agrarische bedrijven en burgerwoningen, met name in de afgelopen jaren.
Op de agrarische bedrijfslocaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 te Wanroij is een intensieve veehouderij, zijnde een varkenshouderijbedrijf gevestigd. In het bestemmingsplan en vanuit de vigerende vergunning zijn de locaties aan elkaar gekoppeld, waarmee sprake is van één intensief veehouderijbedrijf op deze locaties.
Ter plaatse mogen volgens de vigerende vergunning 520 zeugen, 2060 gespeende biggen, 2 dekberen en 4.153 vleesvarkens gehouden worden. De gehouden dieren worden gehuisvest in de aanwezige stallen die verspreid zijn over de verschillende bedrijfslocaties. Nog niet alle stallen die zijn vergund volgens de vigerende vergunning zijn gerealiseerd, waarmee de huidige situatie nog niet geheel conform de vigerende vergunning is.
Op de locatie Peelstraat 4b en 6 zijn ter plaatse een bedrijfswoning, diverse varkensstallen en loodsen aanwezig. Daarnaast bevinden zich op het erf nog overige voorzieningen als voeropslagen, parkeervoorzieningen en erfverharding.
Op de locatie Peelstraat 15 bevinden zich ter plaatse eveneens een bedrijfswoning, een cultuurhistorisch waardevolle schuur en diverse varkensstallen en opslagloodsen. Ook op deze locatie bevinden zich op het erf daarnaast nog overige voorzieningen als parkeervoorzieningen en erfverharding.
In de volgende figuren is de huidige ruimtelijke situatie van de bedrijfslocaties weergegeven in luchtfoto's.
Luchtfoto huidige situatie Peelstraat 4b en 6.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Luchtfoto huidige situatie Peelstraat 15.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Op de agrarische bedrijfslocatie aan de Peelstraat 11 te Wanroij is een melkveehouderijbedrijf gevestigd. Ter plaatse mogen volgens de vigerende vergunning 200 melk- en kalfkoeien en 138 stuks jongvee worden gehouden.
Ter plaatse zijn tot in 2018 varkens gehouden. De varkensstal op de locatie is in 2018/2019 reeds gesloopt. In 2019 is een vergunning verleend voor de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw aan de zuidzijde van de locatie, op de fundering van de voormalige, gesloopte, varkensstal.
Op de locatie Peelstraat 11 zijn ter plaatse een bedrijfswoning, diverse aaneengebouwde rundveestallen en een opslagloods aanwezig. Aan de westzijde is het achterterrein ingericht voor de opslag van ruwvoer middels kuilvoerplaten en sleufsilo's. Zoals hiervoor aangegeven beschikt het bedrijf nog over een vergunning voor het bouwen van een bedrijfsgebouw van ongeveer 1.950 m² ter plaatse van de voormalige, gesloopte, varkensstal. Daarnaast bevinden zich op het erf nog overige voorzieningen als parkeervoorzieningen en erfverharding.
In de volgende figuren is de huidige situatie op deze locatie in een luchtfoto weergegeven. Op een van de luchtfoto's is de huidige situatie zoals deze daadwerkelijk aanwezig is weergegeven. Op de andere is de huidige situatie met het vergunde, nog te realiseren bedrijfsgebouw weergegeven.
Luchtfoto huidige situatie locatie Peelstraat 11 (werkelijk aanwezig).
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Luchtfoto huidige situatie Peelstraat 11 (vergund).
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Ter plaatse van de overige gronden die zullen worden ingezet voor de uitbreiding en verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein Molenveld is uitsluitend onbebouwde landbouwgrond aanwezig. Er bevindt zich, afgezien van op het deel dat in de huidige situatie nog tot de aanwezige bedrijven behoort, geen bebouwing op deze gronden. De gronden zijn agrarisch in gebruik en hebben een totale oppervlakte van ongeveer 6,5 hectare.
In de volgende figuur zijn de overige gronden in een luchtfoto weergegeven. Hierin zijn de overige gronden blauw omkaderd.
Luchtfoto gronden voor uitbreiding bedrijventerrein Molenveld.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gezien de steeds snellere ontwikkelingen in de agrarische sector, en met name in de veehouderij, worden aan agrarische bedrijven steeds meer en strengere eisen gesteld op het gebied van milieu, duurzaamheid, energie, dierwelzijn, volksgezondheid, stikstof en ruimtelijke kwaliteit. Door deze steeds strengere eisen moeten agrarische ondernemers vaak forse investeringen doen om te kunnen blijven bestaan als duurzaam en volwaardig agrarisch bedrijf met voldoende toekomstperspectief. Voor de eigenaren van de in het plangebied gelegen agrarische bedrijven is het, mede door de ligging van de bedrijven in een bebouwingslint met burgerwoningen en nabij een bedrijventerrein, echter niet haalbaar en rendabel gebleken deze investeringen te doen, waardoor zij hebben besloten de agrarische bedrijvigheid te staken. Voor de locaties gelegen in het plangebied is daarom een passende herbestemming nodig. Daarnaast is het plangebied gelegen aansluitend aan het bedrijventerrein Molenveld, waarmee het plangebied zich goed leent voor een verdere uitbreiding en ontwikkeling van dit bedrijventerrein. Het is daarom wenselijk een deel van het plangebied te benutten voor de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein.
In deze paragraaf is de gewenste ontwikkeling per deellocatie verder nader uitgewerkt.
Op deze locaties is een intensieve veehouderij gevestigd. Door de koppeling van de locaties worden deze locaties gezien als één intensief veehouderijbedrijf. Zoals reeds aangegeven is het voor de eigenaar van deze locaties niet langer haalbaar en rendabel gebleken het bedrijf in de huidige vorm voort te zetten. Daarnaast leent de locatie, gezien de ligging in het bebouwingslint en nabij het bedrijventerrein, zich niet goed voor de verdere ontwikkeling van de intensieve veehouderij.
De Rijksoverheid heeft, met name om maatregelen te treffen om de huidige problematiek rondom stikstof in goede banen te leiden, de subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) in het leven geroepen. Vanuit deze regeling kan, als aan de voorwaarden wordt voldaan, voor de beëindiging van een intensieve veehouderij een subsidie worden verkregen. In ruil daarvoor dient, door middel van het herbestemmen van de intensieve veehouderij, te worden geborgd dat ter plaatse geen nieuwe intensieve veehouderij mogelijk kan worden gemaakt. De eigenaar van het bedrijf op de locaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 neemt deel aan deze regeling. Voor de locaties van de eigenaar dient daarom te worden voorzien in een passende herbestemming die het gebruik als intensieve veehouderij uitsluit.
De subsidie voorziet echter alleen in voldoende financiële middelen om de sanering van de intensieve veehouderij mogelijk te maken. Om alsnog voldoende waarde uit de locaties te kunnen behalen wenst de eigenaar de bestemming op de locaties te wijzigen in een woonbestemming ten behoeve van meerdere woningen op de beide locaties. Hiermee zal een bijdrage worden geleverd aan een verbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving door de sanering van de intensieve veehouderij, een versterking van het bebouwingslint door een betere aansluiting op de overige bebouwing in het lint, een verbetering van de beeldkwaliteit door het slopen van verouderde voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en het oprichten van kwalitatief hoogwaardige woningen en aan de ontstening van het landschap door de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.
Op de locatie van het bedrijf aan de Peelstraat 4b en 6 zal alle (voormalige) bedrijfsbebouwing worden gesloopt en zullen alle bijbehorende voorzieningen als voeropslagen, erfverharding en parkeervoorzieningen worden verwijderd. Een uitzondering hierop is de huidige agrarische bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen en verharding. Deze zal worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarbij zal voldoende verharding aanwezig blijven voor de ontsluiting van de woning en de bijgebouwen en om op eigen terrein te kunnen parkeren. De overige verharding zal worden verwijderd.
In ruil voor het in voldoende mate behalen van een winst voor de omgevingskwaliteit door de sanering van varkens- en/of pluimveehouderijen (op locatie of elders binnen de provincie) kunnen ruimte-voor-ruimte woningen worden opgericht op locaties in bebouwingsconcentraties. De eigenaar van de locatie wenst op de locatie aan de Peelstraat 4b en 6, naast het herbestemmen van de bedrijfswoning tot burgerwoning, te voorzien in nog eens drie ruimte-voor-ruimte kavels. De benodigde titels voor de ruimte-voor-ruimte kavels zijn door de eigenaren van de in het plangebied gelegen agrarische bedrijven aangekocht bij de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte-voor-ruimte. In bijlage 3 is de overdracht van de bouwtitel opgenomen.
Op de locatie van het bedrijf aan de Peelstraat 15 zal eveneens alle bedrijfsbebouwing, uitgezonderd de huidige bedrijfswoning en de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle schuur, worden gesloopt. Daarbij zullen eveneens alle bijbehorende voorzieningen als parkeervoorzieningen en verhardingen, behoudens de bijbehorende bijgebouwen en verharding bij de bedrijfswoning, worden verwijderd. De huidige bedrijfswoning ter plaatse zal worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarbij zullen de aanwezige bijgebouwen bij de woning behouden worden. Tevens wordt voldoende verharding behouden voor de ontsluiting van de woning en de bijgebouwen en om ter plaatse te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Daarnaast is ter plaatse een cultuurhistorisch waardevolle schuur aanwezig. Vanwege de cultuurhistorische waarde daarvan is het van belang deze zoveel mogelijk te behouden of te versterken. De aanwezige schuur is echter sterk verouderd en de historische waarde ervan zit vooral in de constructie ervan. De cultuurhistorisch waardevolle schuur zal derhalve worden gedemonteerd en op dezelfde plek herbouwd worden. Met deze reconstructie worden de uiterlijke kenmerken van de vroegere schuur hersteld en de cultuurhistorische waarden versterkt. Het cultuurhistorische pand zal na renovatie, om de historische waarde ervan zoveel mogelijk te kunnen behouden en beschermen, worden herbestemd tot burgerwoning. Voor wat betreft bijgebouwen zal bij deze woning worden aangesloten bij de standaard bepalingen ten aanzien van bijgebouwen bij woningen uit het geldende bestemmingsplan. Dat betekent dat bij de woning in de waardevolle schuur nog maximaal 100 m² aan bijgebouwen is toegestaan. Bij de woning in de waardevolle schuur zal eveneens voldoende verharding aanwezig blijven ten behoeve van de ontsluiting van de woningen en het op eigen terrein realiseren van voldoende parkeergelegenheid. Alle overige verharding zal worden verwijderd.
Het huidige agrarische bouwvlak zal ten behoeve van de voorgenomen herbestemming worden opgedeeld in bij de woningen passende bouwvlakken met een daarbij passende maximale omvang. In totaliteit zal het huidige bouwvlak worden verkleind.
Vanuit ruimtelijk beleid van zowel de provincie als de gemeente is het bij het herontwikkelen van een locatie van belang dat een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit. Ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling van deze locaties is derhalve door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingstekening opgesteld, waarin de voorgenomen ontwikkeling nader is uitgewerkt. Daarbij is tevens voorzien in een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit. De landschappelijke inpassing en de inrichting van het terrein zijn nader uitgewerkt in een inrichtingsplan. In de volgende figuur is voor deze locaties de gewenste situatie in een inrichtingstekening weergegeven. Voor de volledige tekening op schaal wordt verwezen naar het inrichtingsplan dat voor de locaties is opgesteld dat is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Uitsnede inrichtingstekening Peelstraat 4b, 6 en 15.
Bron: Jan Hein Ruijgrok.
Op deze locatie is een melkrundveehouderij gevestigd. Zoals reeds aangegeven is het voor de eigenaar van deze locaties niet langer haalbaar en rendabel gebleken het bedrijf in de huidige vorm voort te zetten. Daarnaast leent de locatie, gezien de ligging in het bebouwingslint en nabij het bedrijventerrein, zich niet goed voor de verdere ontwikkeling van de veehouderij ter plaatse. De eigenaar van deze locatie is derhalve voornemens het bedrijf in zijn geheel te beëindigen, waarmee ter plaatse dient te worden voorzien in een passende herbestemming.
De eigenaar van deze locatie wenst echter na herbestemming ter plaatse te kunnen blijven voorzien in voldoende inkomsten om te kunnen voorzien in het noodzakelijke levensonderhoud. Door de ligging van de locatie nabij het bedrijventerrein en gezien de gronden aansluitend aan de locatie zullen worden ingezet voor de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein ligt het voor de hand deze locatie te herbestemmen ten behoeve van niet-agrarische bedrijvigheid.
De eigenaar van de locatie wenst derhalve ter plaatse het melkrundveehouderijbedrijf om te schakelen naar een niet-agrarisch bedrijf ten behoeve van het ontwikkelen van een bedrijfsverzamelgebouw voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Naast niet-agrarische activiteiten kunnen echter ook agrarisch verwante activiteiten plaatsvinden zoals bijvoorbeeld de opslag van akkerbouwproducten voor andere agrarische bedrijven.
De huidige aanwezige bedrijfsbebouwing verkeert nog in goede staat en is goed geschikt te maken voor de gewenste bedrijfsactiviteiten. Derhalve zal bij de voorgenomen omschakeling geen sprake zijn van sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing. Het reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde bedrijfsgebouw (van ongeveer 1.950 m²) zal nog conform de vergunning worden opgericht.
De aanwezige voorzieningen voor de opslag van voer zullen bij de voorgenomen ontwikkeling worden behouden en worden gebruikt voor de gewenste niet-agrarische en agrarisch verwante activiteiten.
De huidige agrarische bedrijfswoning zal in gebruik worden genomen als niet-agrarische bedrijfswoning bij het aangevraagde bedrijf. Het huidige stalletje aan de voorzijde van het bedrijf, aan de zuidzijde van de huidige bedrijfswoning, zal behouden blijven als bijgebouw bij de bedrijfswoning.
Het huidige agrarische bouwvlak zal worden verkleind tot een bij de gewenste bedrijvigheid passende omvang en eventuele overbodige verharding zal worden verwijderd.
Bij de voorgenomen omschakeling dient echter rekening te worden gehouden met de omliggende burgerwoningen en met de ontwikkeling aan de Peelstraat 4b, 6 en 15. Derhalve zullen in de gedeelten van de bedrijfsbebouwing die op een afstand van minder dan 30 meter van gevoelige objecten (waaronder het te herbouwen historisch waardevol pand op de locatie aan de Peelstraat 15) uitsluitend activiteiten tot maximaal milieucategorie 2 worden toegestaan. Dit is eveneens geborgd in de regels behorende bij dit plan.
Vanuit ruimtelijk beleid van zowel de provincie als de gemeente is het bij het herontwikkelen van een locatie van belang dat een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit. Ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling van deze locatie is derhalve door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige eveneens een inrichtingstekening opgesteld, waarin de voorgenomen ontwikkeling nader is uitgewerkt. Daarbij is tevens voorzien in een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit. De landschappelijke inpassing en de inrichting van het terrein zijn nader uitgewerkt in een inrichtingsplan. In de volgende figuur is voor deze locatie de gewenste situatie in een inrichtingstekening weergegeven. Voor de volledige tekening op schaal wordt verwezen naar het inrichtingsplan dat voor de locaties is opgesteld dat is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Uitsnede inrichtingstekening Peelstraat 11.
Bron: Jan Hein Ruijgrok.
De overige gronden betreffen onbebouwde landbouwgronden. Deze gronden zijn gelegen aansluitend aan het bedrijventerrein Molenveld. Voor deze gronden, gezien de aansluiting met het bedrijventerrein Molenveld en met de locatie Peelstraat 11, welke wordt omgeschakeld naar niet-agrarische bedrijvigheid, ligt het voor de hand deze gronden in te zetten voor de verdere uitbreiding en ontwikkeling van het bedrijventerrein Molenveld. Het is derhalve wenselijk om deze gronden te herbestemmen tot de bestemming 'Bedrijventerrein - Molenveld'.
Dit deel van het bedrijventerrein zal worden ontsloten via het Lampersveldpad. De weg wordt vanaf de bestaande rotonde ongeveer 80 meter verlengd in zuidelijke richting.
De uit te geven kavels op het bedrijventerrein krijgen een omvang variërend van 2.000 m² tot 4.000 m². In overeenstemming met het bedrijventerrein Molenveld is ook hier bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Het perceel kadastraal bekend als gemeente Wanroij, sectie K, nummer 951, wat gelegen is tegen de zuidwesthoek van het bestaande bedrijventerrein, wordt, gezien de burgerwoning aan de overzijde van de weg, Peelstraat 4, op een afstand van 10 meter van het betreffende perceel, voorzien in een onderscheid (zonering) in mogelijkheden voor bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorie 2 en lager. Deze zonering is eveneens geborgd in de bij dit plan behorende regels en op de bij dit plan behorende verbeelding. Op dit perceel zal maximaal één kavel voor bedrijvigheid worden ontwikkeld.
Vanuit ruimtelijk beleid van zowel de provincie als de gemeente is het bij het herontwikkelen van een locatie van belang dat een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit. Ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling van de overige gronden die worden betrokken bij het bedrijventerrein Molenveld is derhalve door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige eveneens een inrichtingstekening opgesteld, waarin de voorgenomen ontwikkeling nader is uitgewerkt. Daarbij is tevens voorzien in een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit. De landschappelijke inpassing en de inrichting van het terrein zijn nader uitgewerkt in een inrichtingsplan. In de volgende figuur is voor deze gronden de gewenste situatie in een inrichtingstekening weergegeven. Voor de volledige tekening op schaal wordt verwezen naar het inrichtingsplan dat voor de locaties is opgesteld dat is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Uitsnede inrichtingstekening gronden uitbreiding bedrijventerrein.
Bron: Jan Hein Ruijgrok.
Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.
Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.
Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.
Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
In deze paragraaf is per deellocatie gemotiveerd of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling is een verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling op deze locaties is sprake van de beëindiging van een veehouderij en het ontwikkelen van een aantal woningen. De huidige twee bedrijfswoningen zullen worden herbestemd tot burgerwoning. Daarnaast zal het aanwezige cultuurhistorisch waardevol pand worden herbestemd tot burgerwoning. Ten slotte zullen in ruil voor een aanzienlijke winst voor de omgevingskwaliteit nog eens drie ruimte-voor-ruimte woningen opgericht worden. In totaal is daarmee sprake van het ontwikkelen van 6 woningen.
Omdat het ontwikkelen van een woningbouwlocatie in de definitie voor een stedelijke ontwikkeling is opgenomen kan mogelijk gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) is echter bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt.
Hiermee wordt de voorgenomen ontwikkeling op deze locaties niet gezien als een stedelijke ontwikkeling en dat daarmee voor deze locaties een verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet is vereist.
Bij de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie is sprake van de beëindiging van een melkrundveehouderij, waarbij dit wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf ten behoeve van een bedrijfsverzamelgebouw.
Het omschakelen van één agrarische bedrijfslocatie naar één niet-agrarische bedrijfslocatie wordt niet gezien als de ontwikkeling van een bedrijventerrein, waarmee de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Daarmee is ook voor deze locatie een verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet vereist.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden de overige gronden, niet behorende bij de ontwikkelingen aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 en de Peelstraat 11, herbestemd ten behoeve van de verdere uitbreiding en ontwikkeling van het bedrijventerrein Molenveld. Omdat een bedrijventerrein in de definitie voor een stedelijke ontwikkeling is opgenomen is bij de ontwikkeling van deze gronden sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling dient aan de hand van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gemotiveerd te worden. Het gaat er om dat de behoefte aan de ontwikkeling wordt beschreven en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaand stedelijk gebied, een motivatie waarom er binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling.
De locatie is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. De locatie is echter gelegen aan zowel een bedrijventerrein en een bebouwingslint. De provincie heeft daarom aangegeven dat in het voorliggend geval sprake is van een uitzondering waarbij de ontwikkeling mogelijk gemaakt kan worden als zijnde een ontwikkeling in stedelijk gebied. Echter dient nog wel gemotiveerd te worden dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling.
Binnen de gemeente Land van Cuijk is weinig ruimte voor (niet-agrarische) bedrijvigheid. Het bedrijventerrein Molenveld is het enige grote bedrijventerrein in de gemeente. Binnen het stedelijk gebied van de gemeente zijn vooral woongebieden en/of centrumgebieden gelegen. Deze gebieden zijn minder geschikt voor het uitvoeren van (niet-agrarische) bedrijvigheid vanwege de mogelijke hinder die dit zou veroorzaken op de vele burgerwoningen in het bestaande stedelijk gebied. Er is binnen de gemeente Land van Cuijk daarom weinig ruimte voor het uitvoeren van bedrijvigheid.
Voor een goede motivatie van de noodzaak van de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein dient de behoefte aan ruimte voor bedrijvigheid nader in beeld te worden gebracht.
Regionale behoefte:
Op 25 juli 2023 heeft Stec groep het rapport "Naar een actueel afsprakenkader bedrijventerreinen, Richting de actualisering van het bedrijventerreinenprogramma Regio Noordoost-Brabant" opgeleverd. Dit rapport gaat in op vraag naar en aanbod van bedrijfskavels in de regio Noordoost-Brabant, uitgesplitst naar verschillende typen bedrijvigheid.
Een belangrijke conclusie uit het rapport is: "Er is in de regio Noordoost-Brabant in de periode t/m 2040 een resterende behoefte van circa 227 tot 318 hectare. Zelfs wanneer de in totaal 149 hectare aan zachte plannen worden ontwikkeld resteert er een omvangrijke behoefte, mits de regio alle ruimtevraag wil faciliteren."
De behoefte is dus groot en er is vooral een tekort aan geschikt aanbod voor midden en kleinbedrijf. Het gaat daarbij om bedrijven die zich bezighouden met handel en reparatie, opslag, werkplaats, productie/assemblage, transport/distributie. Het zijn bedrijven die zich richten zich op de lokale tot bovenlokale markt. De vraag naar dit type werkmilieu is groot en het aanbod is over het algemeen kwantitatief gezien niet toereikend.
Behoefte gemeente Land van Cuijk:
In het onderzoek van Stec groep is per gemeente in beeld gebracht hoe vraag en aanbod zich tot elkaar verhouden. Voor gemeente Land van Cuijk is de conclusie dat het aanbod van bedrijventerrein groter is dan de vraag. Ook voor het midden en kleinbedrijf geldt dat er voldoende aanbod is om in de vraag te voorzien. Het rapport plaatst hier echter een kanttekening bij:
"Toch is een groot deel van het aanbod niet voor ieder type ruimtevrager binnen het regulier werkmilieu geschikt, een groot deel van het beschikbare aanbod is namelijk alleen geschikt voor een maximale milieucategorie 2. Voor veel bedrijven, met name vanuit de Agrifood Tech & Health, is ruimte met een hogere milieucategorie wenselijker."
Daarnaast is het beeld in Land van Cuijk enigszins vertekend, omdat er voor enkele grote kavels op de health campus hele concrete interesse is. En op het bedrijventerrein Heeswijkse kampen liggen enkele incourante kavels. Deze worden meegeteld als beschikbare kavels, maar in de praktijk zijn deze voor veel bedrijven niet interessant. Er Ligt namelijk een persleiding door het gebied, er is een woonwijk gepland en de kavels zijn geschikt voor categorie 2 bedrijven.
In een overzicht dat de gemeente Land van Cuijk zelf bijhoudt, blijkt dat ook tientallen ondernemers op zoek zijn naar bedrijfsruimte in de gemeente Land van Cuijk.
Lokale behoefte:
Omdat bedrijventerrein Molenveld vooral mikt op lokale bedrijven is in 2022 een enquête uitgevoerd onder 27 bedrijven in Wanroij en omgeving. Van de 14 bedrijven die de enquête hebben ingevuld zijn er 12 die aangegeven hebben dat ze behoefte hebben aan bedrijfskavels. De behoeft die naar voren komt ligt tussen 27.500 m² en 34.000 m².
Dit onderschrijft de conclusie van de Stec groep dat de behoefte aan kavels voor lokale midden en kleinbedrijf groot is, lokale kavels voor lokale bedrijven.
Binnen het bestaande stedelijk gebied is onvoldoende mogelijkheid voor nieuwe ruimte voor bedrijventerreinen omdat de bestaande stedelijke gebieden vrijwel geheel worden beperkt door gevoelige functies. Op de andere locaties binnen de gemeente waar bedrijventerreinen aanwezig zijn is het vanuit landschappelijke en stedenbouwkundige oogpunten niet wenselijk om verder te voorzien in grote uitbreidingen. In de structuurvisies van de gemeente heeft de gemeente uitbreidingsplannen opgenomen voor het bedrijventerrein Molenveld in oostelijke richting. Er is daarmee behoefte aan een uitbreiding van het bedrijventerrein. Omdat een verdere uitbreiding van de overige bedrijventerreinen in de gemeente niet wenselijk is of tot de mogelijkheden behoort is een verdere uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld de voor de hand liggende optie.
In de structuurvisies van de gemeente, en ook in het provinciaal beleid, is de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld aan de oostzijde tot aan de beek aangegeven. Daarbij is uitgegaan van een uitbreiding van het bedrijventerrein met circa 3 hectare. Deze gronden zijn echter niet verwerfbaar en het gebied kent beperkingen door landschappelijke en natuurlijke kenmerken. Vooralsnog zal deze uitbreiding daarom niet van de grond komen en mogelijk helemaal komen te vervallen. Tevens zal het voormalige bedrijventerrein van 2 hectare aan de Molenstraat 6, beter bekend als het Boerenbondterrein herontwikkeld worden naar woningbouw, waardoor ook dit bedrijventerrein komt te vervallen. Een uitbreiding elders is derhalve noodzakelijk om aan de lokale behoefte aan een kleinschalig lokaal bedrijventerrein te kunnen voldoen. De voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld aan de zuidzijde daarvan ligt daarbij, zowel landschappelijk als in stedenbouwkundig opzicht, het meest voor de hand.
Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een intensieve veehouderij voor het houden van varkens op meerdere locaties en de beëindiging van een melkrundveehouderij. Het gebied waarin de locatie is gelegen kampt in de huidige situatie met een overbelaste situatie op het gebied van geur, mede door de bedrijven op de locaties. Door de beëindiging van de intensieve veehouderij en de melkrundveehouderij zal een groot deel van de geuremissie in het gebied komen te vervallen. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee leiden tot een aanzienlijke verbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving. Vanuit de omgeving is er een grote behoefte aan het terugdringen van de geuroverlast in de huidige situatie. De voorgenomen ontwikkeling draagt daaraan bij. Omdat de huidige situatie zorgt voor een overbelasting op het gebied van milieu is er een noodzaak om de overbelaste situatie te beëindigen. De voorgenomen ontwikkeling zorgt daarvoor. De noodzaak voor de voorgenomen ontwikkeling is daarmee hoog.
De gemeente Land van Cuijk heeft de Stec groep aanvullend aan het voorgaande de opdracht gegeven om de behoefte en noodzaak van de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld aan de zuidzijde nader in beeld te brengen. Dit zal in een volgende planfase nader verder worden uitgewerkt.
Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat in bestaand stedelijk gebied onvoldoende ruimte beschikbaar is voor de gewenste ontwikkeling en dat sprake is van een aanwezige noodzaak van de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de criteria vanuit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
De provincie Noord-Brabant heeft, in het kader van de naderende Omgevingswet, een nieuwe Omgevingsvisie opgesteld waarin de provinciale beleidsuitgangspunten uiteen worden gezet. De Omgevingsvisie is op 14 december 2018 vastgesteld. De beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn niet juridisch bindend, maar zijn wel de basis van het ruimtelijke beleid.
De Omgevingsvisie gaat over twee vragen:
De doelstelling die Noord-Brabant heeft voor 2050 is dat zij in dat jaar welvarend, verbonden en klimaatproof zijn.
De welvaart wil de provincie bereiken door te investeren in een gezonde en sterke concurrentiepositie door het goede vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers, maar ook door de voortrekkersrol in de transitie naar een innovatieve en duurzame economie. De provincie ziet welvaart niet alleen als economische bestaanszekerheid, maar ook als geluk, gezondheid en veiligheid van mensen. In dat kader stelt de provincie dat in 2050 bestaande problemen in de fysieke leefomgeving zijn opgelost en dat het robuuste natuurnetwerk uitstekend functioneert.
Dankzij investeringen in natuur, verdrogingsbestrijding, bodem, waterkwaliteit, een groene (natuurrijke) inrichting van woon- en werkgebieden en het terugdringen van emissies uit landbouw en industrie wil de provincie zowel de menselijke leefomgeving als die voor flora en fauna verbeteren. Dit leidt tot een goed welbevinden en een grote soortenrijkdom.
Voor wat betreft de verbondenheid is het streven van de provincie dat Brabant de centrale ligging uitstekend weet te benutten door goede verbindingen op zowel fysiek als op sociaal-maatschappelijk (digitaal) gebied. Daarbij is een van de doelen dat de logistieke bedrijvigheid nog steeds een topsector is, maar dan op een schonere en slimmere manier.
Daarnaast bieden nog zichtbare historische waarden, erfgoed en landschappelijke verscheidenheid een verbinding met het verleden. Deze elementen dienen te blijven behouden voor een aantrekkelijke omgeving als uitloopgebied voor de inwoners van steden en dorpen en voor recreatie.
Met betrekking tot het streven klimaatproof te zijn wil de provincie in 2050 geheel energieneutraal zijn. Dit willen zij bereiken door alleen nog duurzame energie te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verdere klimaatverandering tegengaan door de uitstoot van koolstofdioxide en de uitstoot van methaan uit de landbouw fors terug te dringen.
Daarnaast wil de provincie goed om kunnen gaan met de klimaatverandering en de effecten daarvan. Hierbij staat duurzaam, gezond en klimaatbestendig bouwen centraal. Daarnaast dient voldoende ruimte beschikbaar te zijn om water op te vangen en vast te houden in tijden van droogte en om wateroverlast te voorkomen.
Op basis van deze doelstellingen heeft de provincie vier hoofdopgaven geformuleerd:
Deze opgaven worden niet los van elkaar gezien, maar zijn vanuit de basis met elkaar verbonden. Hierbij wordt gekeken vanuit een gebiedsspecifieke benadering om de kansen en bedreigingen van de opgaven te benoemen en rekening te houden met de kansen vanuit andere hoofdopgaven.
In de omgevingsvisie zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten opgenomen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Wel is van belang dat op duurzame wijze wordt ontwikkeld en dat rekening wordt gehouden met klimaatveranderingen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Met name voor bedrijventerreinen liggen grote kansen voor klimaatadaptatie en energietransitie.
Bij de gewenste ontwikkeling is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (paragraaf 4), geen sprake van onevenredige belemmeringen ten aanzien van milieu. Het woon- en leefklimaat van de omgeving zal met de voorgenomen ontwikkeling , door de beëindiging van de intensieve veehouderij en de melkrundveehouderij, (aanzienlijk) verbeteren. Dit draagt bij aan de omgevingskwaliteit en een duurzame leefomgeving. Daarnaast zal de energiebehoefte van de tot burgerwoningen te herontwikkelen bedrijfslocaties aanzienlijk afnemen. Dit draagt bij aan de energie- en klimaatdoelstellingen.
Daarnaast zullen de nieuwe woningen, het nieuwe bedrijfsgebouw en de nog op te richten bebouwing op het bedrijventerrein worden gebouwd volgens de huidige inzichten en eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Ook dit draagt bij aan de energie- en klimaatdoelstellingen.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingstekening voor elk van de locaties gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin tevens een goede landschappelijke inpassing van de locaties en het plangebied is opgenomen. Dit draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit van de omgeving. Tevens is met de inrichting van het terrein rekening gehouden met voldoende capaciteit voor waterberging, waarmee goed wordt ingespeeld op steeds heviger wordende regenbuien. Dit draagt bij aan klimaatadaptatie.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de doelstellingen zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
De Interim Omgevingsverordening Ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 16 november 2021 de (laatst geconsolideerde versie van de) Interim Omgevingsverordening vastgesteld, waarmee de tot dan toe geldende Verordening Ruimte werd vervangen. Op 11 maart 2022 is door de provincie de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Omgevingsverordening kan en zal echter pas in werking treden wanneer de Omgevingswet in werking treedt, naar verwachting 1 januari 2024. Tot die tijd geldt het beleid zoals is opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, zoals eveneens op 11 maart 2022 door de provincie gewijzigd is vastgesteld. De gewijzigde regels van de Interim Omgevingsverordening zijn in overeenstemming gebracht met de vastgestelde Omgevingsverordening en zijn opgenomen in de meest recente versie van de Interim Omgevingsverordening, welke op 1 augustus 2023 is geconsolideerd en in werking is getreden.
Vanuit de verordening is het plangebied, behalve het kadastrale perceel met nummer 951, gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'landelijk gebied' met de nadere aanduidingen 'gemengd landelijk gebied' en 'stalderingsgebied'. Over een heel klein deel van het kadastrale perceel met nummer 1034 (behorende bij de locatie Peelstraat 4b en 6) is de aanduiding 'gebied beperkingen veehouderij' van toepassing.
Het kadastrale perceel met nummer 951 is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'stedelijk gebied' met de nadere aanduiding 'landelijke kern'.
Binnen het stalderingsgebied en het gebied met de aanduiding 'beperkingen veehouderij' zijn aanvullende regels van toepassing voor de verdere ontwikkeling van veehouderijen. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden veehouderijen juist beëindigd en niet verder ontwikkeld. Daarmee zijn de aanvullende regels met betrekking tot het stalderingsgebied en het gebied met de aanduiding 'beperkingen veehouderij' niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
In beginsel gelden voor alle ontwikkelingen in het landelijk gebied algemene regels ten behoeve van het behoud en de versterking van de omgevingskwaliteit. Hiervoor geldt vanuit artikel 3.5 van de verordening het volgende:
" Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Lid 1
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3
Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde
leefomgeving.
Lid 2
Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Voor elk van de afzonderlijk genoemde onderdelen voor een goede omgevingskwaliteit zijn vervolgens aanvullende bepalingen opgenomen. Voor zorgvuldig ruimtegebruik gelden de volgende aanvullende bepalingen:
" Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
Lid 2
Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of
een bestaand bouwperceel."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het beëindigen van een intensieve veehouderij op meerdere locaties, waarbij deze wordt omgeschakeld naar een woningbouwlocatie. De bedrijfswoningen worden omgeschakeld naar burgerwoningen. Daarnaast wordt een bestaand cultuurhistorisch waardevol pand omgeschakeld naar een burgerwoning. Dit vindt plaats binnen het bestaande ruimtebeslag. Echter worden binnen het plangebied drie nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen opgericht. Dit wordt gezien als nieuwvestiging. Deze nieuwvestiging kan, zoals verderop in deze paragraaf nader is omschreven, op basis van artikel 3.80 op grond van de verordening mogelijk worden gemaakt, waarmee op basis van lid 1, sub a, onder 1 sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Daarnaast wordt een melkveehouderij beëindigd en omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande ruimtebeslag, waarmee ook voor deze ontwikkeling sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik.
Ten slotte worden de overige gronden ingezet voor uitbreiding van het bedrijventerrein. Daarmee is in feite sprake van nieuwvestiging. De gronden zijn, behoudens het kadastraal perceel met nummer 951, niet gelegen in het stedelijk gebied of in een gebied met de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar', waarmee geen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Echter kan de provincie, zoals verderop in deze paragraaf, op basis van artikel 5.12 voorzien in maatwerk. De provincie heeft daarbij aangegeven dat, gezien de ligging van het gebied aan een bebouwingslint en aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein, in dit uitzonderlijke geval kan worden gelijk gesteld aan een ontwikkeling binnen stedelijk gebied. Daarbij dient dan wel een duidelijke scheiding aanwezig te zijn tussen de ontwikkeling van het bedrijventerrein en de ontwikkeling aan de Peelstraat 11. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een fysieke ruimtelijke scheiding tussen de ontwikkeling aan de Peelstraat 11 en de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Er is daarmee sprake van een duidelijke scheiding tussen de twee betreffende ontwikkelingen.
Daarmee kan, ondanks dat voor dit deel van de ontwikkeling geen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik, alsnog medewerking worden verleend aan de gewenste ontwikkeling.
Zoals nader is omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3) is alleen bij het uitbreiden en verder ontwikkelen van het bedrijventerrein sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarbij is, zoals vereist op basis van het bepaalde onder lid 1, sub b en zoals nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3), toepassing gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening.
Alle aanwezige bebouwing wordt geconcentreerd binnen de bouwpercelen. Er is na realisatie van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bebouwing buiten het bouwperceel.
Voor wat betreft de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering zijn in de verordening de volgende aanvullende voorwaarden opgenomen:
" Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering
Lid 1
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge
wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
Lid 2
De lagenbenadering omvat de effecten op:
Lid 3
Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het
verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op
duurzaamheid en toekomstbestendigheid."
Vanuit de lagenbenadering dient nader te worden gekeken naar mogelijke effecten op de ondergrond, de netwerklaag en de bovenste laag.
Vanuit de laag van de ondergrond dienen de bodem, het grondwater en de archeologische waarden nader te worden beschouwd.
Zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Bodem" (paragraaf 4.1.7) zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten hebben op de bodem en zal de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staan. Verder zal de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Wateraspecten" (paragraaf 4.5) geen nadelige effecten hebben op het grondwater en/of de waterhuishouding. Ten slotte zijn met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Archeologie en cultuurhistorie" (paragraaf 4.3), geen nadelige effecten te verwachten op mogelijk voorkomende archeologische resten. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen onevenredig nadelige effecten hebben op de laag van de ondergrond.
Vanuit de netwerklaag dient te worden gekeken naar de infrastructuur, het natuurnetwerk, energienetwerk en de waterwegen.
Zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Verkeer en parkeren" (paragraaf 4.4) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot nadelige effecten op de infrastructuur. Daarnaast zal er bij de gewenste ontwikkeling sprake zijn van een goede ontsluiting voor een goede afwikkeling van het verkeer van en naar de locatie. Daarnaast zal de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Natuurnetwerk Nederland" (paragraaf 4.2.2), geen nadelige effecten hebben op het natuurnetwerk. Tevens is de locatie niet nabij een hoogspanningsverbinding gelegen. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige effecten hebben op de energieverbindingen. Op de te herontwikkelen bedrijfslocaties is reeds sprake van een goede verbinding met het energienet. Dit zal met de voorgenomen ontwikkeling niet veranderen. Bij de verdere invulling en inrichting van het bedrijventerrein kunnen mogelijkheden worden onderzocht voor voorzieningen voor duurzame energie. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige invloed hebben op het energienetwerk. Nabij de locatie zijn geen van belang zijnde waterwegen gelegen. Zoals reeds hiervoor aangegeven heeft de voorgenomen ontwikkeling ook geen nadelige effecten op de waterhuishouding. Daarmee zal de gewenste ontwikkeling geen onevenredig nadelige effecten hebben op de netwerklaag.
Vanuit de bovenste laag dienen de aspecten cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden, de omvang van de functie en bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies en de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu te worden beschouwd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal, zoals nader is omschreven en aangetoond in de paragraaf "Cultuurhistorie" (paragraaf 4.3.2), geen sprake zijn van onevenredig nadelige effecten op cultuurhistorische waarden op de locaties en in de omgeving.
De locatie is gelegen in een oud agrarisch landschap. In dit landschap is echter een trend in gang gezet waarin agrarische bedrijvigheid steeds meer is getransformeerd en gaat transformeren naar wonen, toerisme en recreatie, maatschappelijke voorzieningen en niet-agrarische bedrijvigheid. Door de continue kleinschalige transformatie van functies zo goed mogelijk samen te laten gaan met landschappelijke versterking zal de kleinschalige groene landschapskarakteristiek zich in de loop van de tijd versterken. Het landschap wordt daarmee een stabiele drager van deze functieveranderingen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de omschakeling van een intensieve veehouderij op meerdere locaties naar een locatie voor woningbouw, het omschakelen van een melkrundveehouderij naar een niet-agrarische bedrijfslocatie en het uitbreiden van het bedrijventerrein Molenveld op de overige gronden. Er is daarmee in feite sprake van niet-agrarische bedrijvigheid en wonen in het landschap.
Het deelgebied en het bebouwingslint waarin het plangebied is gelegen betreft een gebied dat zich steeds meer heeft getransformeerd van een agrarisch gebied naar een gebied met een grotere menging van functies. Het plangebied sluit goed aan op het bebouwingslint en zal dit verder versterken. Daarnaast sluit het gebied aan op het naastgelegen bedrijventerrein, waarop niet-agrarische bedrijvigheid de hoofdactiviteit betreft. De voorgenomen ontwikkeling sluit hier goed op aan. De ontwikkeling past daarmee binnen de functionele karakteristiek van het landschap in de omgeving.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingsplan gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin voor elk van de locaties een inrichtingstekening is gemaakt. Bij het inrichtingsplan is tevens een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing opgenomen. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling bijdragen aan een verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke/ecologische kwaliteiten van het gebied.
Gezien het voorgaande zal de voorgenomen ontwikkeling daarmee niet leiden tot onevenredige nadelige effecten op de landschappelijke waarden van het gebied.
De omvang van het plangebied betreft slechts een klein deel van het totale gebied waarin de locaties zijn gelegen. De ontwikkelingen op de huidige bedrijfslocaties zijn kleinschalig van aard en hebben een vermindering van het ruimtebeslag en bebouwde oppervlak als gevolg. De ontwikkeling en uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld betreft een toename van de bebouwde oppervlakte en het ruimtebeslag. Dit staat echter in verhouding met de voorziene uitbreiding van de kernen in de gemeente. Daarnaast wordt bij de voorgenomen ontwikkeling gekozen voor de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de zuidkant van het huidige terrein. De gemeente en de provincie hebben in de visies voor het gebied ruimte voor uitbreiding gereserveerd aan de oostzijde. Deze ruimte voor uitbreiding komt met de voorgenomen ontwikkeling te vervallen. In feite wordt de voorziene ruimte voor uitbreiding verplaatst. De locatie aan de zuidzijde sluit beter aan op het lint en zal het bebouwingslint versterken. Daarnaast sluit de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de zuidzijde beter aan op de ontwikkeling aan de Peelstraat 11. Aan de oostzijde van het bedrijventerrein vindt het geen aansluiting bij een lint of een verdere niet-agrarische ontwikkeling. Hiermee ligt de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein aan de zuidzijde van het huidige bedrijventerrein meer voor de hand dan een verdere uitbreiding aan de oostzijde. De voorgenomen ontwikkeling betreft daarmee een passende omvang van functies en bebouwing in de omgeving.
Zoals nader aangetoond en omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten hebben op bestaande en toekomstige functies en ontwikkelingen in het gebied. Verder zal de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader is aangetoond en omschreven in de paragraaf "Milieu" (paragraaf 4.1), geen nadelige effecten hebben op het gebied van milieu, waaronder volksgezondheid en veiligheid.
Gezien het voorgaande zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredig nadelige effecten hebben op de bovenste laag.
Voor wat betreft de meerwaardecreatie gelden vanuit de verordening de volgende aanvullende bepalingen:
" Artikel 3.8 meerwaardecreatie
Lid 1
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
Lid 2
De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering
landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie."
Zoals gesteld kan de fysieke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit zoals bedoeld in artikel 3.9 deel uitmaken van de meerwaardecreatie. In artikel 3.9 is het volgende opgenomen:
" Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Lid 1
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat
die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit
van het gebied of de omgeving.
Lid 2
Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
Lid 3
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
Lid 4
Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële
bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag
wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken."
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingstekening voor elk van de locaties gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin tevens een goede landschappelijke inpassing van de locaties en het plangebied is opgenomen. Dit draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit van de omgeving. Een goede landschappelijke inpassing wordt op basis van artikel 3.9 gezien als een meerwaardecreatie.
Daarnaast worden bij de voorgenomen ontwikkeling een intensieve veehouderij op meerdere locaties en een melkrundveehouderij beëindigd. Daarbij zal de uitstoot van geur, ammoniak, fijnstof, stikstof en van mogelijke ziektekiemen en/of zoönosen aanzienlijk afnemen. Daarmee zal het woon- en leefklimaat in de omgeving verbeteren, waarmee sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit.
Tevens wordt bij de voorgenomen ontwikkeling overtollige bebouwing gesloopt (op de te beëindigen bedrijfslocaties). Sloop van bebouwing leidt tot een verbetering van de omgevingskwaliteit en is derhalve aan te merken als meerwaardecreatie.
Tussen de gemeente en de provincie zijn nadere afspraken gemaakt met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteitsverbetering bij ruimtelijke ontwikkelingen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de "Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2023" van de gemeente Land van Cuijk. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2023" (paragraaf 3.3.3) wordt aan de uitgangspunten vanuit deze regeling voldaan, waarmee in voldoende mate sprake is van een kwaliteitsverbetering van het landschap.
Gezien bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik (of toepassing wordt gegeven aan maatwerk), geen sprake is van een mogelijke aantasting van de functies en waarden in de verschillende lagen en/of de kenmerken daarvan en sprake is van meerwaardecreatie wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit.
Daarnaast gelden voor specifieke ontwikkelingen in het landelijk gebied specifieke aanvullende regels. In deze paragraaf wordt verder per locatie getoetst of de ontwikkelingen passen in het beleid zoals is opgenomen in de verordening.
Op deze locaties wordt de intensieve veehouderij beëindigd. Daarbij zullen de bestaande bedrijfswoningen op de locaties worden omgeschakeld naar burgerwoningen, zal het cultuurhistorisch waardevol pand worden omgeschakeld naar een burgerwoning en zullen nog een drietal ruimte-voor-ruimte woningen worden opgericht.
Op basis van artikel 3.68 zijn in beginsel uitsluitend bestaande burgerwoningen toegestaan in het landelijk gebied. In artikel 3.69 zijn daarop echter afwijkingen opgenomen. Deze luiden als volgt:
" Artikel 3.69 Afwijkende regels (burger)woningen
In afwijking van Artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:
Op basis van het gestelde onder c kan in een cultuurhistorisch waardevol pand een woonfunctie worden gevestigd, mits dit bijdraagt aan het behoud of het herstel van de bebouwing. Om dit te onderzoeken is door het Monumentenhuis Brabant een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het pand cultuurhistorisch waardevol is te noemen en dat de voorgenomen herbouw en de omschakeling van het pand naar een burgerwoning bijdraagt aan de historische waarde ervan. Voor de motivatie van het Monumentenhuis Brabant wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting. Daarmee is het omschakelen van de historische schuur naar een burgerwoning mogelijk op basis van artikel 3.69, onder c.
Daarnaast kan op basis van het bepaalde onder d een bestaande bedrijfswoning in gebruik worden genomen als burgerwoning. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden de twee bestaande bedrijfswoningen omgeschakeld naar burgerwoningen. Daarvoor geldt dat deze woningen niet mogen worden gesplitst in meerdere woonfuncties. Bij de voorgenomen ontwikkeling is daar geen sprake van. Daarnaast dient overtollige bebouwing te worden gesloopt. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal alle aanwezige bedrijfsbebouwing, behoudens de bedrijfswoningen, het cultuurhistorisch waardevol pand en de bijbehorende bijgebouwen, in zijn geheel worden gesloopt. Er is daarmee sprake van de sloop van overtollige bebouwing. Daarmee is het omschakelen van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen mogelijk op basis van artikel 3.69, onder d.
Verder worden drie ruimte-voor-ruimte woningen opgericht. Ruimte-voor-ruimte woningen zijn niet opgenomen in de afwijkingen zoals zijn genoemd in artikel 3.69. Echter is voor ruimte-voor-ruimte een apart artikel opgenomen waarin ruimte-voor-ruimte woningen mogelijk gemaakt kunnen worden als aan de daarvoor opgenomen voorwaarden wordt voldaan. De regels voor ruimte-voor-ruimte, zoals zijn opgenomen in artikel 3.79 van de verordening, luiden als volgt:
" Artikel 3.79 Ruimte-voor-ruimte kavel
Lid 1
Een bestemmingsplan kan voorzien in een of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als deze ontwikkeling:
Lid 2
Als uit door Gedeputeerde Staten bijgehouden gegevens blijkt dat de in het verleden gedane investering
in omgevingskwaliteit is terugverdiend, is het eerste lid niet meer van toepassing.
Lid 3
Bij de toepassing van dit artikel zijn de volgende bepalingen niet van toepassing:
Op basis van het eerste lid van artikel 3.79 kunnen ruimte-voor-ruimte woningen mogelijk worden gemaakt, mits sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit, de oprichting plaatsvindt op een aanvaardbare locatie en dit past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied.
In het bepaalde onder het eerste lid dient voor het verkrijgen van de ruimte-voor-ruimte kavels een voldoende grote winst in de omgevingskwaliteit te worden behaald. De uitgifte van de titels in ruil voor de winst in de omgevingskwaliteit wordt beheerd door de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte-voor-ruimte. Volgens de huidige regels met betrekking tot ruimte voor ruimte wordt er een voldoende grote kwaliteitswinst behaald indien per ruimte-voor-ruimte titel minimaal 1.000 m² aan stallen behorende bij een varkens- en/of pluimveehouderij worden gesloopt en er minimaal 3.500 kilogram aan fosfaatrechten worden ingetrokken.
Als uitzondering daarop kan een titel worden aangekocht bij de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte. De ontwikkelingsmaatschappij heeft een aantal titels die zij kunnen uitgeven waarvoor reeds eerder een kwaliteitswinst is behaald aan de hand van voorwaarden. De eigenaren van de in het plangebied gelegen agrarische bedrijven hebben de drie noodzakelijke titels aangekocht bij de ontwikkelingsmaatschappij. In bijlage 3 is de overdracht van de bouwtitel opgenomen. Daarmee is sprake van een (reeds eerder behaalde) aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit.
Verder dient de locatie aanvaardbaar te zijn. In artikel 3.78, derde lid staat dat sprake dient te zijn van een bebouwingsconcentratie of dat de ontwikkeling een logische afronding geeft van het stedelijk gebied of een bebouwingsconcentratie.
In de verordening is de volgende definitie van een bebouwingsconcentratie opgenomen:
" bebouwingsconcentratie
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster;"
De ruimte-voor-ruimte woningen worden opgericht in het bebouwingslint langs de Peelstraat. De Peelstraat betreft een uitloper van de kern Wanroij die een directe verbinding heeft met de kern. De bebouwing langs de Peelstraat staat relatief kort op elkaar en zorgt voor een verdichting van het lint. Er is geen sprake van grote open ruimten in het lint. Daarnaast bestaat het lint uit verschillende gemengde functies naast elkaar. Tevens is het gebeid waarin de locatie is gelegen vanuit het bestemmingsplan nader aangemerkt als bebouwingsconcentratie. De Peelstraat waaraan de locaties zijn gelegen is daarmee aan te merken als een bebouwingslint en daarmee als bebouwingsconcentratie.
Ten slotte dient de ontwikkeling passend te zijn binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied. In artikel 3.77 staat daarover dat nader gemotiveerd dient te worden dat de activiteiten vanuit een gebiedsgerichte benadering passen in de omgeving. Verder dient te worden gemotiveerd of de ontwikkeling effecten heeft op andere aspecten, waaronder een veilige en gezonde leefomgeving, de te beschermen waarden, mobiliteit, agrarische ontwikkeling, stedelijke ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders. Ten slotte dient te worden gemotiveerd op welke wijze de omgevingskwaliteit in het gebied versterkt kan worden en op welke wijze de sloop van overtollige bebouwing wordt gesloopt.
De locatie is gelegen in een oud agrarisch landschap, waarin in de loop der jaren een trend in gang is gezet waarin de agrarische bedrijvigheid steeds meer is getransformeerd en zal gaan transformeren naar wonen, toerisme en recreatie, maatschappelijke voorzieningen en niet-agrarische bedrijvigheid. Door de continue kleinschalige transformatie van functies zo goed mogelijk samen te laten gaan met landschappelijke versterking zal de kleinschalige groene landschapskarakteristiek zich in de loop van de tijd versterken. Het landschap wordt daarmee een stabiele drager van deze functieveranderingen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de beëindiging van een intensieve veehouderij op meerdere locaties, waarbij deze worden omgeschakeld naar een woningbouwlocatie. Er is daarbij echter, zoals nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3) geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er is daarmee sprake van wonen in het landschap.
Door de ligging van de locatie in het bebouwingslint dat, naast enkele agrarische bedrijven, voor een groot deel uit woningen bestaat en zich blijft transformeren naar een meer gemengd lint met in hoofdzaak woonfuncties sluit de ontwikkeling van de woningen hier goed bij aan. In de huidige situatie wordt veel overlast ondervonden door de intensieve veehouderijen. Met het beëindigen van de intensieve veehouderijen wordt een knelsituatie, waarbij sprake is van een overbelasting op het gebied van geur, beëindigd. Het uitvoeren van een intensieve veehouderij past niet in een bebouwingslint met een overwegende woonfunctie. De voorgenomen woonfuncties sluiten daar beter bij aan.
Zoals nader omschreven en aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van nadelige effecten op een veilige en gezonde leefomgeving, de te beschermen waarden, mobiliteit, agrarische ontwikkeling, stedelijke ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders. Leegstand wordt juist voorkomen door het geven van een nieuwe invulling aan een bestaande locatie.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingstekening voor elk van de locaties gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin tevens een goede landschappelijke inpassing van de locaties en het plangebied is opgenomen. Daarmee is sprake van een goede landschappelijke inpassing.
Ten slotte wordt bij de voorgenomen ontwikkeling voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt. Daarmee is sprake van sloop van overtollige bebouwing.
Gezien het voorgaande is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een ontwikkeling die past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied.
De ruimte-voor-ruimte woningen kunnen daarmee ter plaatse mogelijk worden gemaakt op basis van artikel 3.79.
Op deze locatie wordt de melkrundveehouderij beëindigd en omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf ten behoeve van het uitvoeren van een bedrijfsverzamelgebouw voor het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.1 of qua aard en omvang daarmee vergelijkbaar. In feite is sprake van de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel.
Voor de vestiging van een niet-agrarische functie in het landelijk gebied gelden vanuit artikel 3.73 van de verordening de volgende regels:
" Artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Lid 2
Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:
Lid 3
Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:
Ad. artikel 3.73, lid 1, sub a, onder 1:
De gemeente Land van Cuijk heeft bij het opstellen van het bestemmingsplan voor het buitengebied voor verschillende gebieden onderzocht welke functies in de gebieden passend en wenselijk zijn. Niet-agrarische bedrijvigheid is, onder voorwaarden, mogelijk in het gebied waarin de locatie is gelegen. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Structuurvisie Buitengebied Sint Anthonis" (paragraaf 3.3.1) en de paragraaf "Structuurvisie Kernen" (paragraaf 3.3.2) past de voorgenomen ontwikkelingen binnen de doelstellingen die de gemeente heeft voor het gebied waarin de locatie is gelegen. De voorgenomen ontwikkeling wordt daarmee als passend in het gebied gezien.
Tevens is de locatie gelegen aansluitend aan het huidige bedrijventerrein Molenveld. De locatie heeft daarmee een gunstige ligging voor niet-agrarische bedrijvigheid. Daarmee sluit de voorgenomen ontwikkeling goed aan bij het huidige, en verder uit te breiden en ontwikkelen, bedrijventerrein.
Verder speelt bij veel gemeenten in het oosten van Noord-Brabant een situatie waarin men kampt met geuroverlast door (intensieve) veehouderijen. Vele gemeenten wensen daarom geuremissie van bedrijven in het landelijk gebied te verminderen. Ook het gebied waarin de locatie is gelegen kampt met geuroverlast van veehouderijbedrijven.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt, naast de beëindiging van de intensieve veehouderijen, een melkrundveehouderij beëindigd, waarmee de geurbelasting, alsmede de milieubelasting vanuit de andere milieuaspecten, op de omgeving zal afnemen. Dit past binnen de doelstellingen die de gemeente heeft voor dit gebied. Er is daarmee sprake van een ontwikkeling die past binnen de omgeving.
Daarnaast is de locatie gelegen in een gebied waarin de afgelopen jaren een transformatie heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn veel agrarische functies reeds beëindigd en omgeschakeld naar een andere functie, met in hoofdzaak woonfuncties. Een veehouderijbedrijf past, vanwege de hinder die deze veroorzaakt op burgerwoningen, niet goed in een bebouwingslint met een overwegende woonfunctie. Een niet-agrarische bedrijvigheid, welke minder overlast veroorzaakt dan een veehouderijbedrijf, sluit beter bij aan.
Om verder te kijken of de ontwikkeling past in het gebied waarin de locatie is gelegen is met een bredere scope naar het gebied gekeken. Hierbij is niet alleen naar de effecten op de bovenste laag in het hier en nu gekeken, maar zijn de dynamiek en randvoorwaarden die de onderste lagen meegeven in de afweging betrokken. Daarbij is gekeken naar de verschillende schaalniveaus en is de factor tijd actief benut. Er is daarbij gekeken naar het verleden, de geschiedenis van de verschillende lagen op een plek en de (mogelijke) effecten in de toekomst.
Vanaf de jaren '30 van de vorige eeuw heeft het lint zich ontwikkeld als bebouwingslint dat aansluit op de kern Wanroij. In die tijd bestond het lint voornamelijk uit agrarische bedrijven die zich in het net ontgonnen landschap hadden gevestigd. Met name na de totstandkoming van het bedrijventerrein Molenveld in de jaren '90 van de vorige eeuw heeft het bebouwingslint zich steeds verder ontwikkeld van een voornamelijk agrarisch lint naar een gemengd lint, waarin (agrarische) bedrijven en burgerwoningen naast elkaar voorkomen.
Naar verwachting zal het gebied zich in de toekomst verder blijven transformeren, waarbij de agrarische activiteiten verder zullen afnemen en wellicht in zijn geheel zullen verdwijnen uit het gebied. De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij de verdere transformatie van het gebied naar een meer gemengd gebied met andere functies dan agrarisch. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee goed aan op het toekomstige beeld van het gebied.
De gronden ter plaatse bestaan voornamelijk uit leemarme (hoge zwarte) enkeerdgronden, waarin fijn zand voorkomt. Door de voedselarme gronden en door het doorgaans lage organische stofgehalte in deze gronden zijn deze gronden minder geschikt voor landbouw. Het lage leemgehalte en de geringe bewortelingsdiepte maken dat er snel een vochttekort voor het gewas optreedt. Om de gronden geschikt te houden voor landouw is het belangrijk om de organische stof op peil te houden. Dan blijft het vochtgebrek namelijk beperkt. Verder moet de bodem goed doorwortelbaar gehouden worden en moet aandacht worden geschonken aan de pH-waarde van de gronden (de gronden zijn vaak namelijk zuur). Daarnaast dient het organische stofgehalte op peil gehouden te worden en dienen mineralen aan de grond te worden toegevoegd. De landbouw op deze gronden vraagt daarmee een flinke investering. De mindere mate van geschiktheid van de gronden heeft mede geleid tot een transformatie van het gebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling dient bekeken te worden of deze gevolgen heeft voor de bodemsamenstelling. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een verandering in de structuur van de bodem. Daarbij zal de bodemsamenstelling niet wijzigen. De voorgenomen ontwikkeling zal, door beëindiging van het agrarisch bedrijf, leiden tot een vermindering van het afvalwater. Een veehouderij vereist veel water voor het schoonspuiten van de stallen en dergelijke. Door een verminderd watergebruik en een vermindering van het afvalwater blijft het vocht in de bodem beter op peil. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling leiden tot een afnemende druk op het grondwater en de drinkwatervoorziening. Omdat in mindere mate sprake zal zijn van afvalwater is sprake van een verminderde kans op het verontreinigen van de bodem ter plaatse.
Zoals blijkt uit het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling goed binnen de transformatie van het gebied die met name vanaf de jaren '90 van de vorige eeuw is ingezet. De verwachting is dat het gebied zich in de toekomst, vanwege de beperkte mogelijkheden voor agrarische bedrijfsvoering en de ontwikkeling van de kern en de niet-agrarische functies in de omgeving, steeds meer zal blijven ontwikkelen als gemengd gebied. De voorgenomen ontwikkeling sluit hier goed bij aan. Verder zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor de bodemgesteldheid ter plaatse en staat de bodemgesteldheid de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Er is gezien het voorgaande sprake van een functie die passend is binnen de omgeving.
Ad. 3.73, lid 1, sub a, onder 2:
Zoals nader is aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben op de in de omgeving aanwezige functies en/of waarden. Tevens zal met de voorgenomen beëindiging van de veehouderij sprake zijn van een (aanzienlijke) afname van de geurbelasting en van de emissie van fijnstof, stikstofoxiden, ammoniak en broeikasgassen. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling een positief effect hebben op de leefbaarheid in de omgeving.
Vanuit de maatschappij wordt volksgezondheid steeds meer gezien als belangrijke factor voor het woon- en leefgenot van de mens. Met de maatschappelijke discussie die momenteel speelt rondom volksgezondheid in relatie tot veehouderijen en door de campagnes van dierenrechtenorganisaties wordt het beeld op veehouderijen steeds negatiever. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een veehouderij beëindigd. Daarmee wordt een deel van de angst bij omwonenden op risico's voor de volksgezondheid vanuit de veehouderij weggenomen. Er zal immers niet langer meer sprake zijn van een veehouderij met de mogelijk daarbij behorende gezondheidsrisico's.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden en/of bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Tevens zullen ook geen andere functies in de ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad. Er is daarmee geen sprake van een belemmering van de agrarische ontwikkeling van het gebied.
Een veehouderij heeft een grote energiebehoefte. Daarnaast heeft een veehouderij een grote geurbelasting en grote uitstoot van fijnstof, broeikasgassen en ammoniak. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de veehouderij ter plaatse worden beëindigd. Daarbij zal deze worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. De geurbelasting van het bedrijf komt daarmee in zijn geheel te vervallen. Ook zal de emissie van fijnstof, ammoniak en stikstofoxiden (aanzienlijk) afnemen.
De geluidhinder zal met de gewenste ontwikkeling niet in onevenredige mate toenemen, maar eerder afnemen, omdat niet langer sprake zal zijn van statische geluidsbronnen als de ventilatoren op de stallen. De toename van het aantal verkeersbewegingen is beperkt, waarmee de geluidbelasting vanuit het verkeer van en naar de locatie niet onevenredig zal toenemen.
Daarnaast zal met de voorgenomen ontwikkeling de uitstoot van broeikasgassen (aanzienlijk) afnemen. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee bij aan een verbetering van het klimaat. Door een verminderde uitstoot van broeikasgassen zal minder sprake zijn van een bijdrage aan de klimaatsverandering en de opwarming van de aarde.
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Verkeer en parkeren" (paragraaf 4.4), geen sprake van aanpassingen aan of van een aantasting van de infrastructuur ter plaatse. Tevens zal parkeren geheel op eigen terrein plaatsvinden. Het aantal verkeersbewegingen zal met de voorgenomen ontwikkeling niet in onevenredige mate toenemen. Daarmee zal er geen sprake zijn van nadelige gevolgen op de mobiliteit in het gebied.
De eigenaar van deze locatie wenst ter plaatse te voorzien in een bedrijfsverzamelgebouw voor kleinschalige bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.1. Hiermee wordt ruimte geboden aan startende en/of kleinschalige ondernemers om een bedrijf op te zetten. Gronden op een bedrijventerrein zijn vaak duur, waardoor het voor startende en kleinschalige ondernemers vaak niet betaalbaar is om een bedrijf te starten op een bedrijventerrein. De eigenaar biedt aan dergelijke bedrijven een betaalbare ruimte. Wanneer de betreffende bedrijven dan voldoende in omvang zijn gegroeid kunnen zij de overstap maken naar het bedrijventerrein. Daarmee wordt dan weer ruimte geboden aan een nieuwe startende onderneming. Hiermee wordt de economie in de gemeente en provincie verder gestimuleerd en wordt bijgedragen aan de mogelijkheden om startende en kleinschalige ondernemingen van de grond te krijgen.
Omdat wordt voorzien in betaalbare ruimte voor kleinschalige en startende ondernemingen en omdat deze als deze voldoende zijn gegroeid de doorstroom maken naar een bedrijventerrein zal de voorgenomen ontwikkeling niet concurreren met de functies op de bedrijventerreinen en daarmee niet leiden tot een leegstand van bedrijfsgebouwen elders. De voorgenomen ontwikkeling zal de vestiging van bedrijven eerder stimuleren omdat de noodzakelijke tussenstap wordt aangeboden zodat meer ondernemers de doorgroei geleidelijk kunnen maken naar een bedrijventerrein. Zonder deze tussenstap is de stap naar een bedrijventerrein voor veel ondernemers te groot, waardoor zij de onderneming bij onvoldoende mogelijkheden eerder elders buiten de gemeente zullen vestigen. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee eerder bij aan de invulling van de gemeentelijke bedrijventerreinen op termijn. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot leegstand op andere terreinen.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot onevenredige nadelige effecten op andere aspecten en/of de leefbaarheid en zal eveneens niet leiden tot leegstand elders.
Ad. 3.73, lid 1, sub a, onder 3:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal, zoals nader is omschreven en verder is uitgewerkt in de paragraaf "Gewenste situatie" (paragraaf 2.2), sprake zijn van een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing. Hiertoe is door een landschappelijk en stedenbouwkundig deskundige een inrichtingsplan opgesteld waarin de voorgenomen landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing nader is uitgewerkt en onderbouwd. Daarmee draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de omgeving. Vanuit artikel 3.9 van de interim omgevingsverordening wordt landschappelijke inpassing aangemerkt als maatregel voor meerwaardecreatie in het landelijk gebied ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Daarnaast wordt er bij de voorgenomen ontwikkeling een veehouderijbedrijf in een bebouwingslint met in hoofdzaak burgerwoningen beëindigd. Met de beëindiging van de veehouderij ter plaatse zullen de geurbelasting, de geluidbelasting en de emissie van ammoniak, fijnstof, zoönosen en broeikasgassen (aanzienlijk) afnemen. Daarmee zal de ontwikkeling bijdragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit in het gebied.
Wanneer er geen nieuwe invulling aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gegeven dan komt deze vaak voor lange tijd leeg te staan en verpaupert deze. In sommige gevallen worden deze gebouwen vervolgens dan weer gebruikt voor illegale, en mogelijk zelfs criminele activiteiten. Dit is niet wenselijk. De voorgenomen ontwikkeling geeft een nieuwe invulling aan de voormalige agrarische bebouwing waarmee leegstand en verpaupering wordt voorkomen. Daarmee wordt eveneens tegemoet gekomen aan het maatschappelijk vraagstuk ten aanzien van leegstand van agrarische bebouwing waarmee vele gemeentes in Nederland kampen.
Ten slotte wordt bij de voorgenomen ontwikkeling overtollige bebouwing (de aanwezige voeropslagen) gesloopt en wordt een deel van de verharding verwijderd. Ook dit draagt bij aan de omgevingskwaliteit.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een versterking van de omgevingskwaliteit behaald en is sprake van de sloop van overtollige bebouwing. Tevens wordt leegstand van vastgoed in het landelijk gebied voorkomen.
Ad. 3.73, lid 1, sub b:
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het bestaande bouwperceel benut voor de gewenste bedrijfsvoering. Er zal geen sprake zijn van splitsing in meerdere functies en/of bouwpercelen. De aanwezige agrarische bedrijfswoning zal als bedrijfswoning bij het gewenste niet-agrarische bedrijf worden gebruikt. Er is daarmee eveneens geen sprake van de afsplitsing van de bedrijfswoning.
Ad. 3.73, lid 1, sub c:
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige voorzieningen voor de opslag van voer gesloopt en wordt een deel van de verharding verwijderd. Er is daarmee sprake van sloop van overtollige bebouwing.
Ad. 3.73, lid 1, sub d, onder 1:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van de vestiging van of de omschakeling naar een kantoorfunctie met een baliefunctie.
Ad. 3.73, lid 1, sub d, onder 2:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van activiteiten ten behoeve van een lawaaisport. Er vinden ter plaatse geen bedrijfsactiviteiten gericht op sport plaats.
Ad. 3.73, lid 1, sub d, onder 3:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van de bewerking van mest.
Ad. 3.73, lid 2, sub a:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Verkeer en parkeren" (paragraaf 4.4) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen en/of bezoekers. Er is daarmee geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende en/of publieksaantrekkende werking.
Ad. 3.73, lid 2, sub b:
De gewenste activiteiten worden in de regels behorende bij dit plan nader afgekaderd. Het voorliggende plan maakt daarmee niet meer mogelijk dan de activiteiten die worden aangevraagd.
Daarnaast is het van belang dat de omvang van de gewenste activiteiten passend is in het gebied waarin de locatie is gelegen. De locatie is gelegen in een bebouwingslint met gemengde functies, waarbij de boventoon wordt gevoerd door woonfuncties. Daarnaast sluit de locatie aan op het nabijgelegen bedrijventerrein Molenveld en de voorgenomen uitbreiding daarvan. De gewenste niet-agrarische functie sluit daar goed op aan. Een volwaardige veehouderij past niet goed in het gebied, met name vanwege de mate van overlast die dit kan veroorzaken op de omliggende woningen. Een niet-agrarische functie, in een lagere milieucategorie dan het huidige veehouderijbedrijf en daarom met minder overlast aan de omgeving, past beter in het gebied.
De beëindiging van het agrarisch bedrijf en de omschakeling daarvan naar een niet-agrarisch bedrijf vindt plaats op een reeds bestaand erf. Het huidige bouwperceel wordt niet vergroot, maar wordt verkleind en de bebouwde oppervlakte ter plaatse neemt af. Het ruimtebeslag op de locatie neemt daarmee af.
De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in omvang passend in de omgeving.
Ad. 3.73, lid 2, sub c:
De voorgenomen activiteiten zullen geheel in bebouwing plaatsvinden. Er zal geen sprake zijn van buitenopslag.
Ad. 3.73, lid 2, sub d:
Bij de gewenste ontwikkeling wordt voorzien in een omvang die ook op termijn voldoende ruimte biedt voor een duurzaam en volwaardig bedrijf. Indien de aangevraagde omvang op de lange termijn niet langer toereikend blijkt te zijn en de maximaal toegestane omvang niet voldoende blijkt dan zal in plaats van een verdere uitbreiding worden gekeken naar een alternatieve locatie.
Ad. 3.73, lid 3, sub a:
Er is sprake van kleinschalige bedrijvigheid wanneer de bedrijvigheid een relatief kleine weergave betreft van de bedrijvigheid van het gebied en wanneer het oppervlaktebeslag een relatief kleine weergave betreft van het totale gebied.
De oppervlakte van het huidige bouwvlak zal met de voorgenomen ontwikkeling worden verkleind van ongeveer 1,5 hectare naar ongeveer 1,2 hectare voor de gewenste niet-agrarische activiteiten. Dit is verkleining van het oppervlaktebeslag van het huidige bedrijf.
De locatie is gelegen in een landbouwgebied met landbouwkavels met een relatief grote oppervlakte. Het directe gebied waarin de locatie is gelegen, het gebied dat is afgekaderd door de dichtstbijzijnde wegen (Peelstraat, Molenveld, Molenstraat, Lamperen en Peelsteeg) heeft een oppervlakte van ruim 147 hectare. Dit gebied betreft daarnaast slechts een zeer klein deel van het gehele agrarisch gebied waarin de locatie is gelegen. De oppervlakte van de locatie betreft daarmee nog geen 0,9% van het door de dichtstbijzijnde wegen afgekaderde gebied en een nog veel kleiner percentage van het totale agrarisch gebied waarin de locatie is gelegen. Er is daarmee sprake van een oppervlaktebeslag dat slechts een kleine weergave betreft van het totale gebied.
Daarnaast bevindt zich op de locatie reeds geruime tijd een (agrarisch) bedrijf met de daarbij behorende bedrijfsbebouwing. Het bedrijf heeft daarmee al geruime tijd de huidige positie in het landschap. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het bouwvlak worden verkleind en zal een deel van de aanwezige bebouwing worden gesloopt. Hiermee zal de impact die het bedrijf heeft op het landschap afnemen, waarmee een ontwikkeling ontstaat die kleinschaliger is dan het bedrijf in de huidige situatie.
De huidige situatie wordt als passend beschouwd in het gebied. Door de verkleining van de oppervlakte van het bouwvlak zal met de voorgenomen ontwikkeling zeker sprake zijn van een passende omvang binnen het gebied. Er is daarmee sprake van een relatief kleine weergave van het oppervlaktebeslag van de locatie in het totale gebied.
Ook de gewenste activiteiten zijn kleinschalig van aard en worden door de eigenaar zelf beheerd en uitgevoerd. Er is sprake van verhuur van ruimte, welke door de eigenaar worden beheerd. Er is geen sprake van extra personeel en daarmee dus geen sprake van een groeiende arbeidsbehoefte. Er is daarmee sprake van een kleinschalige bedrijvigheid die een relatief kleine weergave van de bedrijvigheid in het gebied betreft.
Verder dient te worden bekeken of het doelmatig is om het bedrijf op een bedrijventerrein te vestigen. De gewenste bedrijvigheid beslaat uit het verhuren van ruimtes voor kleinschalige bedrijvigheid in maximaal milieucategorie 3.1 (of qua aard en omvang daarmee gelijk te stellen). Hiermee wordt ruimte geboden aan startende en/of kleinschalige ondernemers om een bedrijf op te zetten. Gronden op een bedrijventerrein zijn vaak duur, waardoor het voor startende en kleinschalige ondernemers vaak niet betaalbaar is om een bedrijf te starten op een bedrijventerrein. De initiatiefnemer biedt aan dergelijke bedrijven een betaalbare ruimte. Wanneer de betreffende bedrijven dan voldoende in omvang zijn gegroeid kunnen zij de overstap maken naar het bedrijventerrein. Daarmee wordt dan weer ruimte geboden aan een nieuwe startende onderneming. Hiermee wordt de economie in de gemeente verder gestimuleerd en wordt bijgedragen aan de mogelijkheden om startende en kleinschalige ondernemingen van de grond te krijgen. Daarnaast is de locatie naast een bedrijventerrein dat wordt uitgebreid gelegen. Daarmee gaat de locatie in feite deel uitmaken van het bedrijventerrein.
Omdat wordt voorzien in betaalbare ruimte voor kleinschalige en startende ondernemingen en omdat deze als deze voldoende zijn gegroeid de doorstroom maken naar een bedrijventerrein zal de voorgenomen ontwikkeling niet concurreren met de functies op de bestaande bedrijventerreinen en daarmee niet leiden tot een leegstand van bedrijfsgebouwen elders. De voorgenomen ontwikkeling zal de vestiging van bedrijven eerder stimuleren omdat de noodzakelijke tussenstap wordt aangeboden zodat meer ondernemers de doorgroei geleidelijk kunnen maken naar een bedrijventerrein. Zonder deze tussenstap is de stap naar een bedrijventerrein voor veel ondernemers te groot, waardoor zij de onderneming bij onvoldoende mogelijkheden eerder elders buiten de gemeente zullen vestigen. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee eerder bij aan de invulling van de gemeentelijke bedrijventerreinen op termijn.
Tevens zou vestiging van het bedrijf op een bestaand bedrijventerrein betekenen dat de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op de locatie leeg komt te staan. Dit past niet binnen de doelstellingen om de leegstand van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te verminderen. Daarnaast betekent leegstand van de bebouwing dat deze niet (goed) meer wordt onderhouden, waardoor verpaupering van de bebouwing optreedt. Daarmee zal de beeldkwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving verslechteren. Tevens komt het vaak voor dat leegstaande voormalige agrarische bebouwing wordt gebruikt voor illegale en soms zelfs criminele activiteiten. Dit is op de locatie niet wenselijk.
De eigenaar heeft de grond waarop de gewenste ontwikkeling zal plaatsvinden reeds in eigendom. Als de eigenaar zou moeten verplaatsen naar een bestaand bedrijventerrein dan zouden hiervoor nieuwe gronden op een bedrijventerrein moeten worden aangekocht. De gronden op een bedrijventerrein zijn vaak erg duur. Dit zou betekenen dat de eigenaar een aanzienlijke investering zou moeten doen om te kunnen verplaatsen naar een bedrijventerrein. Deze investering is, gezien de prijs van de gronden op een bedrijventerrein, voor de eigenaar niet haalbaar om daarna te leiden tot een rendabele bedrijfsvoering. Zelfs als de huidige locatie verkocht zou worden dan zouden de opbrengsten van de verkoop van de locatie niet voldoende zijn om de aankoop van een geschikte locatie op een bedrijventerrein rendabel te maken. Daarmee is de vestiging van het bedrijf op een bedrijventerrein financieel niet haalbaar voor de eigenaar.
Het bestemmingsvlak en de overige gronden worden vastgelegd in concrete bestemmingen op een bij een bestemmingsplan behorende verbeelding. De maximale oppervlakte die gebruikt kan worden voor de gewenste bedrijvigheid wordt daarmee vastgelegd en geregeld in een bestemmingsplan.
Ad. 3.73, lid 3, sub b:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een voorziening voor detailhandel.
Ad. 3.73, lid 3, sub c:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg.
Aan de voorwaarden voor vestiging van een niet-agrarische functie in het landelijk gebied zoals zijn opgenomen in artikel 3.73 wordt daarmee voldaan.
De voorgenomen ontwikkeling past gezien het voorgaande binnen de mogelijkheden uit de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
De overige gronden die in het plangebied zijn gelegen, maar niet worden betrokken bij de ontwikkelingen aan de Peelstraat 4b. 6 en 15 en aan de Peelstraat 11, worden omgeschakeld naar gronden voor een bedrijventerrein. Daarbij worden in feite nieuwe bouwpercelen toegekend aan een tot nog toe onbebouwd terrein.
Vanuit artikel 3.73 kan een niet-agrarische functie worden gevestigd in het landelijk gebied. Echter geldt hierbij als voorwaarde dat dit alleen kan op een bestaand bouwperceel. Daarvan is in dit geval geen sprake, waarmee de regels uit artikel 3.73 niet kunnen worden toegepast om de gewenste ontwikkeling op deze gronden mogelijk te maken.
Vanuit artikel 3.42 kan een vestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling mogelijk worden gemaakt. Echter geldt dit alleen voor locaties die zijn gelegen in het stedelijk gebied. Alleen het kadastraal perceel met nummer 951 is gelegen binnen het stedelijk gebied. Voor dit perceel kunnen derhalve de volgende regels worden toegepast op basis van artikel 3.42 van de verordening:
" Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Lid 3
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen op een bedrijventerrein, bevat het bestemmingsplan regels over:
Om de vestiging van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen mogelijk te maken in stedelijk gebied geldt dat dit moet passen binnen de regionale afspraken die zijn gemaakt en dat sprake moet zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
De uitgangspunten en afspraken uit het regionale overleg, zoals is opgenomen in afdeling 5.4, hebben met name betrekking op klimaatadaptatie, energietransitie, duurzame verstedelijking en bereikbaarheid, een duurzame concurrerende economie en zorgvuldig ruimtegebruik.
Het nieuwe bedrijventerrein zal worden ontwikkeld volgens de huidige inzichten en eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Dit draagt bij aan de energie- en klimaatdoelstellingen.
De locatie is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. De locatie is echter gelegen aan zowel een bedrijventerrein en een bebouwingslint. Binnen het bestaande stedelijk gebied is onvoldoende ruimte om in voldoende mate tegemoet te kunnen komen aan de vraag naar ruimte voor (niet-agrarische) bedrijvigheid. De gemeente heeft voor het bedrijventerrein reeds uitbreidingsplannen omdat niet aan de groeiende vraag naar bedrijfsruimte tegemoet gekomen kan worden binnen het bestaande stedelijk gebied. Deze uitbreiding is oorspronkelijk gepland aan met name de oostzijde van het bedrijventerrein. Echter ligt een uitbreiding naar de zuidkant, gezien de overige ontwikkelingen die binnen het plangebied plaatsvinden, in dit geval meer voor de hand. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee goed aan bij de gewenste ontwikkeling van het gebied en de uitbreiding van het bedrijventerrein. De noodzaak voor aanvullende ruimte voor bedrijvigheid is daarmee aanwezig. Deze wordt alleen op een ietwat andere plaats gerealiseerd dan oorspronkelijk aangegeven in het ruimtelijke beleid.
Het te ontwikkelen bedrijventerrein op de gronden zal zo compact mogelijk worden ingericht en er zal geen bebouwing buiten de toe te kennen bouwvlakken worden gerealiseerd. Ten behoeve van de voorgenomen inrichting van het bedrijventerrein is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingstekening gemaakt. Daarbij is rekening gehouden met een zo efficiënt en compact mogelijke indeling van de percelen. Daarmee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
De voorgenomen ontwikkeling van het gebied is afgestemd met de provincie. Zij geven aan dat de ontwikkeling in beginsel op basis van de regels uit de interim verordening niet mogelijk is, maar dat deze, gelet op de ligging en de omgeving van het bedrijfsperceel, in dit uitzonderlijke geval wel voor een stedelijke ontwikkeling in aanmerking komt.
Van belang daarbij is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de ontwikkeling van de bedrijvigheid ter hoogte van het bouwperceel en de ontwikkeling van de bedrijvigheid op de overige gronden van het perceel. Dat onderscheid dient zowel in de fysieke ruimtelijke scheiding als in de onderbouwing en procedure tot uiting te komen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een fysiek onderscheid van het terrein. Dit is nader weergegeven op de als bijlage 1 van deze toelichting. Daarnaast is in het voorliggend plan voor wat betreft de onderbouwing en motivatie eveneens onderscheid gemaakt tussen de bedrijvigheid aan de Peelstraat 11 en de overige gronden. Verder is in het voorgaande onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling verder passend is in het gebied. Derhalve kan voor de voorgenomen ontwikkeling een uitzondering worden gemaakt en kan het terrein worden beschouwd als een ontwikkeling in stedelijk gebied.
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3) is in het kader van de ladder duurzame verstedelijking gekeken naar de behoefte van bedrijvigheid in de omgeving en de regio. Door de Stec groep is eerder onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan ruimte voor bedrijvigheid in de regio. Daarbij is zowel de regionale als de lokale behoefte in beeld gebracht. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat er zeker sprake is van een behoefte aan ruimte voor bedrijvigheid in het gebied. Het onderzoek is in algemene zin uitgevoerd, maar geeft wel een goed beeld van de behoefte in de regio en in de directe omgeving van het plangebied.
De gemeente Land van Cuijk heeft de Stec groep aanvullend aan het voorgaande de opdracht gegeven om de behoefte en noodzaak van de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld aan de zuidzijde nader in beeld te brengen. Dit zal in een volgende planfase nader verder worden uitgewerkt.
Gezien het voorgaande voldoet de ontwikkeling aan de afspraken vanuit het regionaal overleg.
Verder dient sprake te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Wat onder een duurzame stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is nader uitgewerkt in het tweede lid van artikel 3.42.
Ad. artikel 3.42, lid 2, sub a:
Het bedrijventerrein zal volgens de huidige inzichten op het gebied van duurzaamheid, veiligheid en gezondheid worden ontwikkeld. Daarnaast zal, zoals nader is omschreven in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4), geen sprake zijn van belemmeringen op het gebied van milieu en zullen geen van de mogelijk in het gebied aanwezige waarden onevenredig worden geschaad. Er is daarmee sprake van een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving. Daarnaast maakt de ontwikkeling deel uit van een grotere gebiedsontwikkeling, waarbij een intensieve veehouderij op meerdere locaties en een melkrundveehouderij worden beëindigd. Dit draagt bij aan een (aanzienlijke) verbetering van de omgevingskwaliteit.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.42, lid 2, sub b:
De voorgenomen uitbreiding vindt plaats aan de rand van een bestaand bedrijventerrein. Er is geen sprake van transformatie van verouderde stedelijke gebieden, maar het terrein zal zo optimaal en compact mogelijk worden ingericht. Ten behoeve van de voorgenomen inrichting van het bedrijventerrein is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingstekening gemaakt. Daarbij is rekening gehouden met een zo efficiënt en compact mogelijke indeling van de percelen. Daarmee is sprake van een bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.42, lid 2, sub c:
Het te ontwikkelen bedrijventerrein zal worden ontwikkeld volgens de huidige inzichten en eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Daarnaast zullen in goed overleg met de gemeente nadere mogelijkheden worden onderzocht voor de productie en het gebruik van duurzame energie.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.42, lid 2, sub d:
De op het terrein te ontwikkelen bedrijven zullen worden opgericht volgens de huidige inzichten en eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Daarbij wordt rekening gehouden met voldoende maatregelen om hittestress te voorkomen. Daarnaast zal voldoende bergingscapaciteit worden aangelegd. De aanleg van voldoende voorzieningen voor waterberging is geborgd in de regels behorende bij dit plan.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.42, lid 2, sub e:
In overleg met de gemeente is gezocht naar een goed passende ontsluiting van het terrein. Daarbij is nagedacht over veiligheid en duurzame mobiliteit.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.42, lid 2, sub f:
In de regio is een grote vraag naar bedrijfsruimte. Er is echter onvoldoende bedrijfsruimte beschikbaar op bestaande bedrijventerreinen om aan deze vraag tegemoet te kunnen komen. Derhalve hebben zowel de gemeente als de provincie in het ruimtelijk beleid ruimte gereserveerd voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. De noodzaak voor aanvullende ruimte voor bedrijvigheid is daarmee aanwezig. Deze wordt alleen op een ietwat andere plaats gerealiseerd dan oorspronkelijk aangegeven in het ruimtelijke beleid. Om in voldoende mate tegemoet te komen aan de vraag naar bedrijfsruimte in de gemeente is het noodzakelijk het bedrijventerrein uit te breiden. Wanneer onvoldoende aanbod beschikbaar is dan zullen bedrijven zich buiten de gemeente gaan vestigen. Het aanbieden van voldoende bedrijfsruimte voor bedrijven draagt daarmee bij aan een gezonde, duurzame en concurrerende economie.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
In het derde lid van artikel 3.42 zijn vervolgens aanvullende regels opgenomen voor (de ontwikkeling van) bedrijventerreinen. Daarbij gaat het met name over de inrichting van het bedrijventerrein en de bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingstekening gemaakt waarin ook de inrichting van het betreffende perceel is meegenomen (zie bijlage 1 van deze toelichting). Daarin is tevens een goede landschappelijke inpassing van de locaties en het plangebied opgenomen. Bij de inrichting en inpassing van de locatie is rekening gehouden met een optimale en zo compact mogelijke inrichting van het terrein om het zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen. Verder zijn in de regels behorende bij dit plan bepalingen opgenomen die activiteiten uitsluiten die op bepaalde plaatsen op het terrein milieuhygiënisch niet inpasbaar zijn. Dit is eveneens op de bij dit plan behorende verbeelding weergegeven.
Daarmee is in voldoende mate sprake van het bevorderen van het zorgvuldig ruimtegebruik.
Gezien het voorgaande past de ontwikkeling van het kadastrale perceel met nummer 951 tot bedrijventerrein binnen de voorwaarden die daarvoor gelden vanuit artikel 3.42 van de verordening.
De overige gronden zijn echter buiten stedelijk gebied gelegen, waardoor voor deze gronden geen toepassing kan worden gegeven aan de regels zoals zijn opgenomen in artikel 3.42. Verder zijn in het landelijk gebied geen stedelijke ontwikkelingen mogelijk, behalve als een locatie is gelegen in een gebied met de nadere aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. De locatie is niet in een dergelijk gebied gelegen, waarmee de ontwikkeling van het bedrijventerrein op de locatie formeel gezien niet mogelijk is op basis van het beleid uit de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.
De provincie kan op basis van artikel 5.12 echter voorzien in maatwerk. De voorwaarden hiervoor zijn als volgt:
" Artikel 5.12 Nadere regels gebiedsgericht maatwerk
Lid 1
Gedeputeerde Staten kunnen in afwijking van hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten nadere regels vaststellen, in het geval dat:
Lid 2
In het geval nadere regels zijn vastgesteld treden deze regels in de plaats van de regels uit hoofdstuk 3
Instructieregels aan gemeenten."
Ad. artikel 5.12, lid 1, sub a:
De voorgenomen ontwikkeling maakt deel uit van een gebiedsontwikkeling, waarbij een intensieve veehouderij op meerdere locaties en een melkrundveehouderij worden beëindigd. Daarbij zal de milieuhinder aan de omgeving aanzienlijk afnemen in de omgeving, waardoor het woon- en leefklimaat in de omgeving aanzienlijk zal verbeteren. Het plangebied is gelegen in een bebouwingslint, waarin vele burgerwoningen zijn gelegen. In het lint wordt momenteel veel hinder ondervonden van de veehouderijen die er gelegen zijn. Het is daarmee noodzakelijk om in het gebied waarin het plangebied is gelegen maatregelen te treffen om de milieuhinder terug te dringen. De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied draagt bij aan het terugdringen van de milieuhinder, waarmee de ontwikkeling in het gebied zeer wenselijk is.
Daarnaast leent het gebied zich niet goed voor het voortzetten van volwaardige en duurzame agrarische activiteiten, waardoor een bestemming puur gericht op het agrarisch gebruik van de gronden niet meer past bij de ontwikkelingen in het gebied.
Ten slotte is er in de regio een grote vraag naar bedrijfsruimte op een bedrijventerrein en is er momenteel onvoldoende ruimte beschikbaar om de vraag voor nu en in de toekomst te kunnen invullen. Uitbreiding van het bedrijventerrein is daarmee noodzakelijk.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is daarmee sprake van een bijzondere situatie die vraagt om een gebiedsgerichte benadering.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 5.12, lid 1, sub b:
Zoals reeds aangegeven en omschreven onder de algemene toetsing aan de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, welke is opgenomen aan het begin van de paragraaf, draagt de gehele ontwikkeling in voldoende mate bij aan de omgevingskwaliteit.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 5.12, lid 1, sub c:
De voorgenomen ontwikkeling zal geen afbreuk doen aan de doelen waarvoor de regels zijn gesteld. De doelstellingen richten zich met name op klimaatadaptatie, energietransitie, duurzame verstedelijking en bereikbaarheid, een duurzame concurrerende economie en zorgvuldig ruimtegebruik. Zoals reeds eerder aangegeven in deze paragraaf zal de voorgenomen ontwikkeling bijdragen aan deze doelstellingen.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 5.12, lid 1, sub d:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Omgevingsvisie Noord-Brabant" (paragraaf 3.2.1) past de voorgenomen ontwikkeling binnen de doelstellingen die in de omgevingsvisie worden gesteld.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 5.12, lid 1, sub e:
De locatie is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Brabant.
Het gestelde in artikel 5.12, lid 1, onder e is daarmee niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad. artikel 5.12, lid 1, sub f:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een veehouderij. In de gehele gebiedsontwikkeling worden juist veehouderijbedrijven beëindigd.
Het gestelde in artikel 5.12, lid 1, onder f is daarmee niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Het tweede lid van artikel 5.12 stelt dat wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 5.12 de regels uit hoofdstuk 3, waarmee de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk kan worden gemaakt, niet van toepassing zijn. Met toepassing van artikel 5.12 kan de voorgenomen ontwikkeling daarmee alsnog mogelijk worden gemaakt.
Gezien het voorgaande kan met de voorgenomen ontwikkeling worden voldaan aan de regels ten behoeve van het toepassen van maatwerk, waarmee de voorgenomen ontwikkeling op basis van artikel 5.12 mogelijk kan worden gemaakt.
De gemeente en de provincie hebben in de visies voor het gebied ruimte gereserveerd voor uitbreiding van het bedrijventerrein naar de oostkant van het terrein. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt de uitbreiding in plaats van aan de oostzijde aan de zuidzijde plaats. Aan de oostzijde heeft de provincie het gebied in de interim verordening aangemerkt als gebied 'Verstedelijking afweegbaar'. Met de uitbreiding van het bedrijventerrein naar de zuidzijde in plaats van naar de oostzijde is formeel ook een verplaatsing van het gebied verstedelijking afweegbaar nodig. In artikel 5.3 van de interim verordening is een mogelijkheid opgenomen voor verplaatsing van de werkingsgebieden, waaronder het gebied 'Verstedelijking afweegbaar'. Hiervoor luiden de voorwaarden als volgt:
" Artikel 5.3 Wijziging grenzen van werkingsgebieden
Lid 1
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de in deze verordening opgenomen grenzen van een werkingsgebied te wijzigen als één of meer van de volgende gevallen zich voordoet:
Lid 2
In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van het Natuur Netwerk Brabant dat:
Lid 3
In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van Attentiezone
Waterhuishouding dat de beoogde ontwikkeling waarvoor de wijziging nodig is, geen nadelig effect heeft
op de waterhuishouding ter plaatse.
Lid 4
In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van Verstedelijking Afweegbaar dat:
Lid 5
In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van Beperkingen Veehouderij dat:
Vanuit het eerste lid geldt dat een verplaatsing van een werkingsgebied mogelijk is als aan één of meer van de in het eerste lid opgenomen bepalingen wordt voldaan.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden de agrarische bedrijven aan het lint aan de zuidzijde van het bedrijventerrein beëindigd, waarmee aan de zuidzijde van het huidige bedrijventerrein mogelijkheden ontstaan voor nieuwe bedrijvigheid. Een uitbreiding aan de zuidzijde van het huidige bedrijventerrein zal leiden tot een verdere versterking van het lint daar, waarmee de uitbreiding aan die zijde beter aansluit bij het gebied. Daarnaast vindt aan de Peelstraat 11 een ontwikkeling plaats waarbij het agrarisch bedrijf wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. Door deze ontwikkeling aan de Peelstraat 11 sluit de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de zuidzijde beter aan bij de verdere ontwikkeling van het lint. Aan de oostzijde van het bedrijventerrein vindt het geen aansluiting bij een lint of een verdere niet-agrarische ontwikkeling. Hiermee ligt de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein aan de zuidzijde van het huidige bedrijventerrein meer voor de hand dan een verdere uitbreiding aan de oostzijde. De verplaatsing van het gebied 'Verstedelijking afweegbaar' leidt daarmee tot een doelmatigere uitvoering van het bedrijventerrein.
Daarnaast heeft de verplaatsing tot doel om de verdere uitbreiding van het bedrijventerrein op kortere termijn in te vullen en daarmee te kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar bedrijfsruimte. Daarmee draagt de wijziging van het gebied bij aan de realisatie van de doelen waarvoor het gebied is bedoeld.
De voorgenomen wijziging voldoet daarmee aan één of meerdere voorwaarden uit het eerste lid.
Het tweede, derde en vijfde lid zijn op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing omdat dit aanvullende regels betreft voor de wijziging van specifieke gebieden, waarvan bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is. Wel zijn de aanvullende bepalingen uit het vierde lid van toepassing omdat met de voorgenomen ontwikkeling sprake zal zijn van een wijziging van de begrenzing van het gebied 'Verstedelijking afweegbaar'.
Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling en de bijbehorende verplaatsing van het gebied 'Verstedelijking afweegbaar' is uitvoerig overleg gevoerd tussen de provincie en de gemeente. De provincie heeft daarbij aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling voorstelbaar is en dat zij bereid zijn medewerking te verlenen. Hiermee is uitvoering gegeven aan het regionaal omgevingsoverleg.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden enkele agrarische bedrijven beëindigd. Daarbij zal één bedrijf over meerdere locaties worden beëindigd en worden omgeschakeld naar een woonbestemming voor het realiseren van enkele woningen (al dan niet met toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling). Daarbij zal, mede door sloop van bebouwing, sprake zijn van een verbetering van de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit in het gebied. Verder zorgt de voorgenomen ontwikkeling voor een betere aansluiting op en versterking van het bebouwingslint. Dit bevordert de stedenbouwkundige kwaliteit van het lint. Daarnaast wordt ter plaatse voorzien in een goede, bij het landschap en het gebied passende landschappelijke inpassing (zie hiervoor bijlage 1 van deze toelichting). Daarmee wordt bijgedragen aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Daarmee leidt de voorgenomen ontwikkeling tot een verbeterde ruimtelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit.
Een uitbreiding aan de zuidzijde van het huidige bedrijventerrein zal leiden tot een verdere versterking van het lint daar, waarmee de uitbreiding aan die zijde beter aansluit bij het gebied. Daarnaast vindt aan de Peelstraat 11 een ontwikkeling plaats waarbij het agrarisch bedrijf wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. Door deze ontwikkeling aan de Peelstraat 11 sluit de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de zuidzijde beter aan bij de verdere ontwikkeling van het lint. De gewenste uitbreidingsrichting is daarmee aanvaardbaar en in feite zelfs beter dan de huidige uitbreidingsrichting.
Gezien het voorgaande wordt aan de regels uit artikel 5.3 voldaan, waarmee de wijziging van het gebied 'Verstedelijking afweegbaar' mogelijk kan worden gemaakt.
De voorgenomen ontwikkeling past gezien het voorgaande binnen de mogelijkheden uit de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
Gemeente Land van Cuijk heeft op 17 januari 2014 voor het buitengebied de Structuurvisie Buitengebied Sint Anthonis vastgesteld. Deze structuurvisie geeft de visie van de gemeente voor ontwikkelingen in het buitengebied weer. In 2012 heeft de gemeente de beleidskeuzen voor het buitengebied vastgesteld. De structuurvisie is een vertaling van die beleidskeuzen en borduurt daarop voort.
In de structuurvisie maakt de gemeente onderscheid in deelgebieden. Per deelgebied wordt er in de structuurvisie en per activiteit aangegeven op welke wijze dit bereikt kan worden.
In beginsel is het beleid voor het buitengebied opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Anthonis 2013" en de herziening daarop. Indien het bestemmingsplan geen ruimte biedt om een gewenst initiatief te realiseren dan kan worden bekeken of het initiatief aansluit bij de beleidsuitgangspunten uit de structuurvisie.
Hierbij worden vier niveaus van regie onderscheiden:
De gemeente heeft het buitengebied opgedeeld in verschillende deelgebieden. Binnen de verschillende deelgebieden zijn eigen uitgangspunten en mogelijkheden van toepassing. Het plangebied is geheel gelegen in het deelgebied dat is aangemerkt als 'Kleurenpalet (deelgebied 6)'.
Dit deelgebied is het oude agrarische landschap rond de kernen Wanroij, Ledeacker, Sint Anthonis en Oploo. Het gebied wordt gekenmerkt door het kleinschalige karakter en de diverse clusters van agrarische bedrijven/veehouderijen. Deze agrarische bedrijven/veehouderijen liggen aan de oorspronkelijke verbindingswegen tussen de kernen op hoger gelegen gronden. Andere gebiedskenmerken zijn de oude akker complexen, oude provinciale wegen door de dorpen, relatief veel burgerwoningen en recreatief-agrarische gebruik (paarden).
Binnen het deelgebied 'kleurenpalet' zijn, in vergelijking met de andere deelgebieden, de meeste bebouwingskarakteristieken aanwezig. Zo bestaat het deelgebied uit bebouwingsconcentraties, open en halfopen linten buiten de kernen, en solitaire bebouwing binnen en buiten de kernrandzones. De dynamiek in dit deelgebied komt in belangrijke mate uit andere functies (dan de agrarische) die in steeds sterkere mate de functionele karakteristiek van dit gebied gaan bepalen.
In Kleurenpalet, het oorspronkelijke oude agrarische landschap, zullen agrarische bedrijfsactiviteiten meer en meer overgaan naar wonen, toerisme en recreatie, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid. De gemeente wil dat deze functionele ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteiten verder versterken en dat ze daarbij de kleinschaligheid van het landschap respecteren en ondersteunen. Daarbij is het van belang dat de ruimtebehoefte van een ontwikkeling strookt met de karakteristiek van het gebied.
Door de continue kleinschalige transformatie van functies zo goed mogelijk samen te laten gaan met landschappelijke versterking zal de kleinschalige groene landschapskarakteristiek zich in de loop van de tijd versterken. Het landschap wordt daarmee een stabiele drager van deze functieveranderingen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de omschakeling van een intensieve veehouderij op meerdere locaties naar een locatie voor woningbouw, het omschakelen van een melkrundveehouderij naar een niet-agrarische bedrijfslocatie en het uitbreiden van het bedrijventerrein Molenveld op de overige gronden. Er is daarmee in feite sprake van niet-agrarische bedrijvigheid en wonen in het deelgebied 'kleurenpalet'.
Voor niet-agrarische bedrijvigheid in het deelgebied geldt dat zowel uitbreiding als nieuwvestiging mogelijk zijn, mits deze passen bij de functionele karakteristiek van de omgeving, deze bijdraagt aan de ontwikkeling van de gemengde plattelandseconomie, deze bijdraagt aan de stedenbouwkundige kwaliteiten van het deelgebied en deze bijdraagt aan de landschappelijke/ecologische kwaliteiten van het deelgebied.
Het deelgebied en het bebouwingslint waarin het plangebied is gelegen betreft een gebied dat zich steeds meer heeft getransformeerd van een agrarisch gebied naar een gebied met een grotere menging van functies. Daarnaast sluit het gebied aan op het naastgelegen bedrijventerrein, waarop niet-agrarische bedrijvigheid de hoofdactiviteit betreft. De gewenste omschakeling van het melkrundveehouderijbedrijf en de uitbreiding van het bedrijventerrein sluit hier goed op aan. De ontwikkeling past daarmee binnen de functionele karakteristiek van het gebied.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een boost gegeven aan de bedrijvigheid en de ontwikkeling van bedrijvigheid in het gebied. Daarmee zal de economie in het gebied met de voorgenomen ontwikkeling worden versterkt. Daarnaast draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan een verdere menging van functies in het gebied. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee aan op de gemengde plattelandseconomie en zal de voorgenomen ontwikkeling deze verder versterken.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingsplan gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin voor elk van de locaties een inrichtingstekening is gemaakt. Bij het inrichtingsplan is tevens een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing opgenomen. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling bijdragen aan een verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke/ecologische kwaliteiten van het gebied.
De gewenste niet-agrarische bedrijvigheid sluit daarmee goed aan op de gebiedsspecifieke voorwaarden voor niet-agrarische bedrijvigheid uit de visie. Naast gebiedsspecifieke voorwaarden gelden voor niet-agrarische bedrijvigheid ook nog algemene voorwaarden. Deze zijn als volgt:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een kantoorvoorziening en/of detailhandelsvoorziening. Daarnaast is, zoals nader omschreven en aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4), geen sprake van verkeers- en/of parkeeroverlast, geen sprake van belemmeringen voor bestaande (agrarische) bedrijven in de omgevingen geen sprake van strijdigheid met de wettelijke eisen inzake gezondheid, dierenwelzijn en milieu. Op de locaties wordt ontwikkeld volgens de huidige inzichten en eisen op het gebied van duurzaamheid en er is, zoals eerder aangegeven, door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingsplan voor het gebied gemaakt waarin een goede, duurzame en bij het gebied passende stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting is geborgd. Ten slotte wordt het bouwvlak van het melkrundveehouderijbedrijf verkleind en worden de kavels voor nieuwe bedrijven op de gronden voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld voorzien van een passend bouwvlak. Er is daarmee sprake van een bouwvlak op maat.
Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan een groot deel van de algemene criteria. Echter kan niet aan alle algemene criteria worden voldaan. Derhalve dient een afweging gemaakt te worden of de voorgenomen ontwikkeling alsnog acceptabel wordt geacht, ondanks dat niet aan alle criteria wordt voldaan.
Zoals in het voorgaande omschreven wordt aan de meeste van de criteria wel voldaan. Aan de volgende criteria wordt niet (geheel) voldaan:
Hoewel bij de omschakeling van het melkrundveehouderijbedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf sprake is van (nieuw)vestiging van een niet-agrarische functie op een VAB-locatie is dat bij de uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld niet het geval. Wel is sprake van de vestiging van bedrijven op agrarische gronden die behoren bij de om te schakelen melkrundveehouderij. Daarnaast is de locatie aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein Molenveld gelegen, waarmee de ontwikkeling hier goed op aansluit, en is er in de regio een grote vraag naar ruimte voor bedrijvigheid. Er is momenteel onvoldoende ruimte beschikbaar om aan deze vraag te kunnen voldoen, derhalve is uitbreiding van het bedrijventerrein noodzakelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt tegemoet gekomen aan de groeiende vraag naar bedrijfsruimte.
Bij de gewenste ontwikkeling wordt het om te schakelen melkrundveehouderijbedrijf omgeschakeld naar een bedrijf voor activiteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Vanuit de algemene criteria wordt een bedrijf tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Echter is de locatie gelegen in een gemengd gebied, waarmee bedrijvigheid in milieucategorie 3.1 een vergelijkbare impact heeft op de omgeving als een bedrijf in milieucategorie 2 in een agrarisch gebied. In gemengde gebieden wordt immers een bepaalde hinder verwacht en als acceptabel beschouwd. De gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein voorziet in mogelijkheden voor bedrijven in maximaal milieucategorie 3.2. Echter wordt dit terrein gezoneerd ingericht, waarbij de bedrijven met de kleinste milieuhinder aan de buitenzijde van het terrein worden opgericht. Daarmee blijft de impact naar de omgeving toe beperkt. Daarnaast zal het gebied, na realisatie van de voorgenomen ontwikkeling, niet langer als (agrarisch of gemengd) buitengebied worden beschouwd, maar als bedrijventerrein, waarvoor andere richtlijnen gelden. Wel is van belang dat de hinder aan de omgeving zo beperkt mogelijk blijft. Zoals nader aangetoond en omschreven in de paragraaf "Milieu" (paragraaf 4.1) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige milieuhinder aan de omgeving.
Het bestemmingsvlak voor niet-agrarische bedrijvigheid zal, zowel op het om te schakelen melkrundveehouderijbedrijf als op het uit te breiden bedrijventerrein, groter zijn dan 5.000 m². Wel zal ieder bedrijf worden voorzien van een bij de omvang passend bouwvlak. Gezien er een grote behoefte is naar bedrijvigheid in de omgeving en een uitbreiding van het bedrijventerrein noodzakelijk is zal een bestemmingsvlak van 5.000 m² niet in voldoende mate tegemoet kunnen komen aan de noodzaak voor nieuwe ruimte voor niet-agrarische bedrijvigheid. Een grotere omvang is daarmee noodzakelijk.
Bij de omschakeling van de melkrundveehouderij zal geen sprake zijn van splitsing in 2 of meer zelfstandige bedrijven. Echter zal bij de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein wel sprake zijn van meerdere zelfstandige bedrijven. Omdat er in de regio een grote behoefte is aan bedrijfsruimte op een bedrijventerrein is de uitbreiding van het bedrijventerrein echter noodzakelijk. Oorspronkelijk is de uitbreidingsrichting van het bedrijventerrein aan een andere zijde gepland dan het plangebied. Echter biedt de voorgenomen ontwikkeling een uitgelezen kans om meerdere agrarische bedrijven die overlast veroorzaken te saneren en daarmee gelijktijdig te voorzien in voldoende ruimte voor de uitbreiding van het bedrijventerrein, waarmee de voorgenomen uitbreiding naar het plangebied meer voor de hand ligt.
Daarnaast is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een gebiedsontwikkeling, waarin naast de omschakeling van de melkrundveehouderij en de uitbreiding van het bedrijventerrein, ook de omschakeling van een intensieve veehouderij op meerdere locaties wordt meegenomen. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee leiden tot een aanzienlijke milieuwinst voor de omgeving.
Gezien het voorgaande wordt de voorgenomen ontwikkeling, ondanks dat niet geheel aan alle algemene criteria kan worden voldaan, alsnog acceptabel en voorstelbaar geacht.
Bij de beëindiging van de intensieve veehouderij op meerdere locaties worden een aantal woningen gerealiseerd. Voor wonen in het landelijk gebied geldt vanuit de visie dat nieuwvestiging mogelijk is in de vorm van ruimte-voor-ruimte en dat omschakeling van bedrijfswoningen naar burgerwoningen mogelijk is om leegstand tegen te gaan. Daarbij geldt dat de ontwikkeling moet bijdragen aan de stedenbouwkundige kwaliteiten van het deelgebied en aan het behoud dan wel de versterking van de landschappelijke/ecologische kwaliteiten van het deelgebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden de bestaande bedrijfswoningen omgeschakeld naar burgerwoningen. De nieuw te vestigen woningen zullen worden opgericht in het kader van ruimte-voor-ruimte. Dit past binnen de uitgangspunten uit de visie. Een uitzondering daarop is het omschakelen van het cultuurhistorisch waardevolle pand naar een burgerwoning. Echter draagt dit, ondanks dat dit niet geheel past binnen de uitgangspunten uit de visie, bij aan het behoud en het versterken van de cultuurhistorische waarde van het pand en die in het gebied.
Daarnaast is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van de beëindiging van een intensieve veehouderij op meerdere locaties. Daarbij zal alle aanwezige bedrijfsbebouwing, behoudens de bedrijfswoningen, de bijbehorende bijgebouwen en een cultuurhistorisch pand, worden gesloopt. De huidige bedrijfsbebouwing is verouderd. Daarmee zal de sanering van het bedrijf leiden tot een (aanzienlijke) verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit. Daarnaast is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, zoals eerder aangegeven, door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingsplan gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin voor elk van de locaties een inrichtingstekening is gemaakt. Daarbij is uitgegaan van een goede, bij het gebied passende stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. Daarmee draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan de stedenbouwkundige en (de versterking van) de landschappelijke/ecologische kwaliteiten van het gebied.
De voorgenomen ontwikkeling past daarmee goed binnen de gebiedsspecifieke voorwaarden voor wonen uit de visie. Naast gebiedsspecifieke voorwaarden gelden voor wonen in het landelijk gebied echter nog algemene criteria. Deze zijn als volgt:
De locaties zijn gelegen binnen een bebouwingsconcentratie. Daarnaast passen de woningen binnen de gemeentelijke woonvisie. Dit is reeds met de gemeente besproken en door de gemeente akkoord bevonden. De uitgangspunten uit de woonvisie zijn in de Structuurvisie Kernen van de gemeente opgenomen. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Structuurvisie Kernen" (paragraaf 3.3.2) past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Kernen, waarmee de voorgenomen ontwikkeling ook past binnen de woonvisie van de gemeente. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal alle voormalige bedrijfsbebouwing, uitgezonderd de bedrijfswoningen, een cultuurhistorisch pand en de bijbehorende bijgebouwen, worden gesloopt. Daarmee is sprake van sloop van overtollige bebouwing. Tevens wordt bij de voorgenomen ontwikkeling een intensieve veehouderij op meerdere locaties gesaneerd. Deze intensieve veehouderij leidt in de huidige situatie tot milieuhinder aan de omgeving waarin deze eigenlijk te hoog is voor de vele woningen in het bebouwingslint. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de milieuhinder aanzienlijk afnemen, waarmee het woon- en leefklimaat in het gebied zal worden verbeterd. Daarmee wordt de leefbaarheid in het landelijk gebied bevorderd. Met het behoud en de omschakeling van het cultuurhistorisch waardevol pand zal de cultuurhistorische kwaliteit worden behouden. Het wonen zal daarnaast goed aansluiten bij de verschillende functies in het bebouwingslint, waarin reeds vele woningen zijn gelegen. Daarbij zorgt de ontwikkeling van de woningen voor een sterker bebouwingslint dat beter aansluit op de kern. De ontwikkeling past daarmee goed binnen de functionele karakteristiek van de omgeving. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieu" (paragraaf 4.1) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot milieuhygiënische belemmeringen en/of een aantasting van de omliggende (agrarische) bedrijven. Ten slotte worden de nieuwe woningen opgericht volgens de huidige inzichten en eisen op het gebied van duurzaamheid. Daarmee zijn de duurzaamheidsaspecten geborgd.
Aan de algemene criteria kan daarmee worden voldaan, behoudens aan het criterium dat de locatie gelegen moet zijn binnen het zoekgebied verstedelijking. Dit is niet het geval. Echter maakt de voorgenomen ontwikkeling deel uit van een grotere ontwikkeling waarbij eveneens het bedrijventerrein Molenveld wordt meegenomen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet daarmee in een uitbreiding van het stedelijk gebied in de richting van de locaties. De voorgenomen ontwikkeling sluit hier goed bij aan.
Gezien het voorgaande wordt de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie daarmee alsnog acceptabel en voorstelbaar geacht.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Buitengebied Sint Anthonis van gemeente Land van Cuijk.
In juni 2016 heeft de gemeente Land van Cuijk het ontwerp van de Structuurvisie Kernen opgesteld. In deze visie is het ruimtelijke beleid van de gemeente opgenomen voor de kernen. De visie is niet juridisch bindend, maar biedt het houvast en de leidraad voor het opstellen van het ruimtelijk beleid in bestemmingsplannen voor de kernen van de gemeente.
In de visie wordt een blik geworpen op de toekomst. De visie beschrijft hoe de gemeente de ontwikkeling van de gemeente voor zich ziet, wat er goed gaat, en wat er juist nog aandacht vraagt. Een aantal thema's keerden bij het maken van de structuurvisie telkens terug, onder andere in de verschillende bijeenkomsten, en zijn daarom als belangrijkste opgaven gedefinieerd:
Verder zijn in de visie de volgende hoofdpunten opgenomen, die aansluiten bij de geconstateerde opgaven:
In de visie wordt verder de doorkijk gemaakt naar de langere termijn en is opgenomen hoe de gemeente zichzelf wil zien in 2025. Vanuit de visie wil de gemeente in 2025:
Het ruimtelijk beleid in de visie sluit aan op het toekomstbeeld van de gemeente en bevat op basis daarvan de gewenste ruimtelijke beleidsuitgangspunten voor het te hanteren ruimtelijk beleid.
Voor wat betreft wonen stelt de gemeente in de visie de volgende opgaven:
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden de woningen opgericht in het buitengebied en niet in de kern. De locatie voor de gewenste woningen ligt echter in een bebouwingslint aansluitend aan de kern dat is aangemerkt als een bebouwingsconcentratie en naast een locatie die wordt gebruikt voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld. De locatie gaat daarmee een onlosmakelijk deel uitmaken van de kern Wanroij. De visie biedt ruimte voor kleinschalige initiatieven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een dergelijk kleinschalig initiatief en past daarmee binnen de doelstellingen van de visie.
Voor wat betreft de bedrijvigheid in de kernen stelt de gemeente in de visie de volgende opgaven:
Het plangebied biedt, vanwege de ligging in een bebouwingslint met veel nabijgelegen burgerwoningen en niet-agrarische bedrijfswoningen, geen goede mogelijkheden voor het uitvoeren van volwaardige veehouderijbedrijven. Om de milieuhinder in het bebouwingslint te verminderen worden de veehouderijen in het plangebied daarom gesaneerd en omgeschakeld. Een van de veehouderijen, de melkrundveehouderij, zal worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. Deze omschakeling betreft daarmee een bedrijf van een lokale ondernemer en is gericht op het verbeteren van het woon- en leefklimaat. De omschakeling van de melkrundveehouderij past daarmee goed binnen de uitgangspunten uit de visie.
Verder biedt de gemeente mogelijkheden voor uitbreiding van het bedrijventerrein in de visie en wordt het vestigen van niet-agrarische bedrijven op VAB-locaties gestimuleerd. Bij de wens van uitbreiding van het areaal aan bedrijventerrein wordt vanuit de visie eerst gekeken naar bestaande locaties. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. De omschakeling van de melkrundveehouderij daarbij past binnen de doelstellingen van de vestiging van niet-agrarische bedrijven op een VAB-locatie. Met de uitbreiding van het bestaande terrein wordt eveneens invulling gegeven aan de doelstelling om eerst bestaande terreinen uit te breiden als de vraag zich voordoet.
De voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein en de omschakeling van de melkrundveehouderij naar een niet-agrarisch bedrijf past daarmee binnen de uitgangspunten uit de visie.
Voor wat betreft cultuurhistorie wordt gestreefd naar het behoud van waardevolle bebouwing. Wanneer daarbij sprake is van een mogelijke leegstand dan wordt meegewerkt aan herbestemming. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van behoud van een cultuurhistorisch waardevol pand door het herbestemmen er van naar een woonbestemming. Dit past goed binnen de mogelijkheden uit de visie.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals zijn verwoord in de (ontwerp) Structuurvisie Kernen van de gemeente Land van Cuijk.
Op basis van gemaakte afspraken tussen de provincie en gemeente Land van Cuijk met betrekking tot de kwaliteitsverbetering van het landschap bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen heeft de gemeente Land van Cuijk op 18 januari 2022 de "Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2023" vastgesteld. In deze regeling is opgenomen in welke mate en op welke wijze een kwaliteitsverbetering van het landschap wordt gevraagd als tegenprestatie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In de regeling wordt daarvoor onderscheid gemaakt in drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen:
De voorgenomen ontwikkeling wordt, gezien de grootte van de ontwikkeling, beschouwd als een ontwikkeling in categorie 3. Derhalve is als tegenprestatie zowel een goede landschappelijke inpassing als een aanvullende investering in de ruimtelijke kwaliteit nodig op basis van de behaalde bestemmingswinst. Voor de investering die moet worden gedaan op basis van de behaalde bestemmingswinst wordt uitgegaan van een investering van minimaal 20% van de waardestijging van de gronden voor zover het gronden in het landelijk gebied betreft. Voor gronden in stedelijk gebied wordt de noodzakelijke investering bepaald op basis van 1% van de uitgifteprijs van de gronden na herbestemming. Dit betekent dat voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein uitgegaan dient te worden van 1% van de uitgifteprijs van de gronden en dat voor de overige ontwikkelingen uitgegaan dient te worden van 20% van de waardestijging van de gronden na herbestemming. Deze waardestijging wordt bepaald aan de hand van vooraf vastgestelde forfaitaire bedragen.
Voor het mate van het behalen van de bestemmingswinst en de investering die aan de hand daarvan nog moet worden gedaan is een berekening gemaakt volgens de regeling van de gemeente. Uit deze berekening, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 6 van deze toelichting, blijkt dat voor de ontwikkelingen aan de Peelstraat nog een investering in de ruimtelijke kwaliteit moet worden gedaan van € 24.405,40 (gebaseerd op 20% van de bestemmingswinst) en voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld nog een investering in de ruimtelijke kwaliteit moet worden gedaan van € 66.433,90 (gebaseerd op 1% van de uitgifteprijs van de grond). In de berekening zijn fysieke tegenprestaties (sloop van bebouwing) reeds verrekend.
In totaal moet daarmee nog een investering worden gedaan van minimaal € 90.839,30 in de ruimtelijke kwaliteit.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschappelijk en stedenbouwkundig deskundige een landschappelijk en stedenbouwkundig inrichtingsplan opgesteld, waarin nader is uitgewerkt hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk en stedenbouwkundig wordt ingericht. Daarbij worden landschappelijke elementen aangebracht. Voor het aanbrengen van landschappelijke elementen geldt dat deze aangemerkt mogen worden als fysieke tegenprestatie voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, mits deze worden berekend volgens de normen zoals zijn opgenomen in de Stimuleringsregeling Landschappelijke inpassing (StiLa) van de provincie Noord-Brabant. In het landschappelijk en stedenbouwkundig inrichtingsplan is een berekening opgenomen van de fysieke tegenprestatie die wordt behaald met de realisatie van het inrichtingsplan op basis van de StiLa normen. Uit deze berekening, waarvoor wordt verwezen naar het landschappelijk en stedenbouwkundig inrichtingsplan zoals is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting, blijkt dat met de voorgenomen landschappelijke en stedenbouwkundige inrichting een fysieke tegenprestatie zal worden geleverd van €25.341,48. Het resterende bedrag van € 65.497,82 zal worden gestort in het gemeentelijke groenfonds en wordt via die wijze benut voor de kwaliteitsverbetering van het landschap en het aanleggen van landschappelijke elementen elders binnen de gemeente.
Gezien het voorgaande kan aan de richtlijnen uit de "Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2023" van de gemeente Land van Cuijk voldaan en wordt in voldoende mate een tegenprestatie geleverd voor kwaliteitsverbetering van het landschap.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is een gebied waar meerdere functies (bijvoorbeeld wonen en bedrijvigheid) naast elkaar voorkomen. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden.
Gezien de aard van het gebied waarin het plangebied is gelegen, de menging van functies in het gebied en de ligging aan een drukke ontsluitingsweg (de Peelstraat), kan het gebied waarin het plangebied is gelegen worden beschouwd als een 'gemengd gebied'. Dit houdt in dat voor wat betreft de richtafstanden uit de VNG handreiking één stap terug gedaan mag worden.
In deze paragraaf is verder per locatie een afweging gemaakt van de milieuzonering, waarbij is uitgegaan van de ligging van de locaties in een 'gemengd gebied'.
Ontwikkelingsmogelijkheden omliggende bedrijven
De intensieve veehouderij welke is gevestigd op de locaties Peelstraat 4b, 6 en 15 wordt in zijn geheel beëindigd. De aanwezige bedrijfsbebouwing zal, behoudens de huidige bedrijfswoningen, de bijbehorende bijgebouwen en het te renoveren cultuurhistorisch waardevol pand, worden gesloopt. De huidige bedrijfswoningen zullen worden omgeschakeld naar burgerwoningen. Daarnaast zal het cultuurhistorisch waardevol pand worden gedemonteerd en opnieuw opgericht, waarbij het wordt omgeschakeld naar een burgerwoning en zal worden gesplitst in 2 wooneenheden. Ten slotte zullen nog 3 burgerwoningen met toepassing van de regeling ruimte-voor-ruimte worden opgericht. Op deze locaties voorziet de voorgenomen ontwikkeling uitsluitend in burgerwoningen.
Burgerwoningen veroorzaken geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving en zijn derhalve niet in de lijst met inrichtingen opgenomen van de VNG handreiking. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige milieuhinder aan de omgeving. Door de beëindiging van de intensieve veehouderij zal de milieuhinder aan de omgeving juist aanzienlijk afnemen, waarmee het woon- en leefklimaat in de omgeving zal worden verbeterd.
Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Derhalve dient goed te worden bekeken welke inrichtingen in de nabije omgeving zijn gelegen en dient hiervoor een afweging te worden gemaakt of deze in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de komst van de nieuwe woningen. In de omgeving zijn naast burgerwoningen, die geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving veroorzaken, de volgende inrichtingen/functies gelegen:
Voor ieder bedrijf is inzichtelijk gemaakt, welke gevoelig object (bestaand of niet) dat gelegen is binnen of direct in de nabijheid van het plangebied volgens de maximale planologische mogelijkheden bepalend is voor de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven en de afstand tussen de gevel van het gevoelige object en het bestemmingsvlak van de bedrijven.
Bedrijf | Bepalend gevoelig object | Afstand | Toets richtafstand |
Peelstraat 10 | RvR woning Peelstraat ong. | 192 meter | voldoet |
Peelstraat 11 (cat. 2) Peelstraat 11 (cat 3.1) |
Peelstraat 15a Peelstraat 4a, Peelstraat 15a |
16 meter 30 meter |
voldoet voldoet |
Peelstraat 17 | Peelstraat 15 | 39 meter | voldoet niet |
Peelstraat 21 | Peelstraat 15 | 260 meter | voldoet |
Molenveld cat. 2 | Bedrijfswoning Molenveld perceel 951 | 10 meter | voldoet |
Molenveld cat. 3.2 | Bedrijfswoning Molenveld perceel 951 | 50 meter | voldoet |
Molenveld cat. 4.2 | Bedrijfswoning Molenveld perceel 951 | 240 meter | voldoet |
Molenveld nieuw 951 | Peelstraat 9 | 10 meter | voldoet |
Molenveld nieuw zuid | Peelstraat 15, Peelstraat 9 | 80 meter | voldoet |
Ten aanzien van de Peelstraat 17 wordt de richtafstand niet behaald. Het maatgevende aspect voor de richtafstand is geur. Voor de overige aspecten geldt een richtafstand van 10 meter (geluid, stof en gevaar). Aan deze richtafstanden wordt wel voldaan. Voor wat betreft het aspect geur wordt het toetsingskader gevormd door de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Volgens artikel 3 lid 2 onder b dient er een afstand van ten minste 50 meter te worden aangehouden. Aan deze afstandseis wordt niet voldaan wat betekend dat het bedrijf haar maximale planologische mogelijkheden heeft bereikt. De nieuwe woningen worden op een grotere afstand dan de bepalende woning geplaatst. Voor deze woningen dient op grond van artikel 14 lid 2 eveneens een afstand van 50 meter in acht te worden genomen. Omdat deze woningen op grotere afstanden liggen dan de bepalende woning zullen de nieuwe woningen niet beperkend zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf aan de Peelstraat 17.
Gezien het voorgaande zal de voorgenomen ontwikkeling aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 niet leiden tot een onevenredige milieuhinder en zal als gevolg van deze ontwikkeling geen van de omliggende bedrijven en/of functies in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Tevens dient ook vastgesteld te worden of er spake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de gevoelige objecten. Daarbij is in onderstaande tabel per gevoelig object inzichtelijk gemaakt welke omliggende functie(s) bepalend zijn voor het classificeren van het woon- en leefklimaat per object. Daarbij is getoetst aan dezelfde richtafstanden als bij de toetsing aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven.
Gevoelig object | Bepalende functies | Afstand | Aanvaardbaarheid op basis van richtafstanden | |
Bedrijfswoning Molenveld nieuw 951 |
Bedrijventerrein Molenveld cat. 2 Bedrijventerrein Molenveld cat. 3.2 Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat |
10 meter 50 meter 30 meter |
aanvaardbaar aanvaardbaar aanvaardbaar |
|
Bedrijfswoning Peelstraat 11 | Bedrijf Molenveld nieuw 951 Bedrijventerrein Molenveld 3.2 |
31 meter 78 meter |
aanvaardbaar aanvaardbaar |
|
Woning nieuw Peelstraat 15a | Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2) Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1) |
16 meter 30 meter |
aanvaardbaar aanvaardbaar |
|
Woning Peelstraat 15 |
Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2) Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1) Bedrijventerrein Molenveld nieuw zuid |
33 meter 37 meter 80 meter |
aanvaardbaar aanvaardbaar aanvaardbaar |
|
RvR woning 1 | Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2) Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1) Bedrijventerrein Molenveld nieuw zuid |
30 meter 36 meter 145 meter |
aanvaardbaar aanvaardbaar aanvaardbaar |
|
RvR woning 2 | Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2) Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1) Bedrijventerrein Molenveld nieuw zuid |
27 meter 34 meter 141 meter |
aanvaardbaar aanvaardbaar aanvaardbaar |
|
Woning Peelstraat 6 | Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2) Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1) Bedrijventerrein Molenveld nieuw zuid |
36 meter 51 meter 140 meter |
aanvaardbaar aanvaardbaar aanvaardbaar |
|
RvR woning 3 | Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2) Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1) Bedrijventerrein Molenveld nieuw zuid |
48 meter 63 meter 142 meter |
aanvaardbaar aanvaardbaar aanvaardbaar |
Op grond van bovenstaande uiteeenzetting wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de gevoelige objecten binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor wat betreft de invloed van de omliggende veehouderijbedrijven is er los van bovenstaande uiteenzetting een geuronderzoek uitgevoerd (bijlage 5), waaruit bijkt dat de omliggende veehouderijbedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat specifiek ten gevolge van agrarische geurhinder.
De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van een gebied. Daarbij voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een intensieve veehouderij op meerdere locaties, waarbij de bedrijfswoningen worden omgeschakeld naar burgerwoningen, een cultuurhistorisch pand wordt omgeschakeld naar een burgerwoning en drie extra woningen worden opgericht met toepassing van de regeling ruimte-voor-ruimte. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een melkrundveehouderij, waarbij deze wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Ten slotte wordt een deel van de gronden in het plangebied aangewend voor de uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein.
De veehouderijen in het plangebied worden in zijn geheel beëindigd. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake meer van het houden van dieren en/of van andere activiteiten met een onevenredige geurbelasting aan de omgeving. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige toename van de geurbelasting aan de omgeving. Met de beëindiging van de veehouderijen in het plangebied zal de geurbelasting in de omgeving juist aanzienlijk afnemen. Daarmee zal het woon- en leefklimaat in de omgeving als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling aanzienlijk verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee een positief effect op de geurbelasting in de omgeving.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige toename van de geurhinder aan de omgeving dient, wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht, te worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuw op te richten gevoelige objecten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Daarmee dient een afweging te worden gemaakt van het woon- en leefklimaat binnen het plangebied op het gebied van geur. Middels een geuronderzoek is inzichtelijk gemaakt of de omliggende veehouderijbedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het geuronderzoek is als bijlage 5 te raadplegen.
Ter plaatse dient getoetst te worden aan de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder gemeente Sint Anthonis 2016'. Er dient te worden voldaan aan de streefwaarde van 10 ouE/m3 voor de achtergrondbelasting of anders de toetswaarde van 20 ouE/m3. Uit het geuronderzoek blijkt dat de achtergrondbelasting op 90% van de rekenpunten onder de streefwaarde van 10 ouE/m3 blijft en de overige 10% ruimschoots onder de toetswaarden van 20 ouE/m3. Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op het gebied van geur.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van een gebied. Daarbij voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een intensieve veehouderij op meerdere locaties, waarbij de bedrijfswoningen worden omgeschakeld naar burgerwoningen, een cultuurhistorisch pand wordt omgeschakeld naar een burgerwoning en drie extra woningen worden opgericht met toepassing van de regeling ruimte-voor-ruimte. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een melkrundveehouderij, waarbij deze wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Ten slotte wordt een deel van de gronden in het plangebied aangewend voor de uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein.
De veehouderijen in het plangebied worden in zijn geheel beëindigd. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake meer van het houden van dieren en/of van andere activiteiten met een grote uitstoot van fijnstof en/of stikstofoxiden. Het aantal verkeersbewegingen zal (beperkt) toenemen, maar het aandeel vrachtverkeer en/of landbouwverkeer zal verminderen. Vanuit het aantal verkeersbewegingen zal daarmee mogelijk sprake zijn van een toename van de uitstoot van stikstofoxiden. Om te bepalen of de toename van het aantal verkeersbewegingen zorgt voor een in betekenende mate toenemende uitstoot van fijnstof en stikstofoxide, is met de NIBM-rekentool van InfoMil voor elk van de locaties een berekening gemaakt. De grens voor een project dat als NIBM kan worden aangemerkt is 1,2 µg/m³.
Zoals te zien in de volgende figuur wordt de grens van 1,2 µg/m³ met de voorgenomen ontwikkeling niet overschreden, waarmee gesteld kan worden dat ook ten aanzien van de toename van het aantal verkeersbewegingen sprake is van een NIBM-project.
Resultaten berekening NIBM-tool
Bron: InfoMil.
Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein kan mogelijk sprake zijn van een ontwikkeling in betekenende mate. Deze is berekend voor de worst-case situatie, zoals beschreven in paragraaf ''Verkeersbewegingen'' (paragraaf 4.4.3). Hierbij zijn de CROW-cijfers als uitgangspunt genomen, die gebaseerd zijn op maximale verkeersbewegingen per dag. In de praktijk zal het gemiddelde aantal verkeersbewegingen aanzienlijk lager liggen. Desalniettemin is voor de worst-case situatie uitgegaan van de berekeningen in paragraaf ''Verkeersbewegingen''. In de praktijk zal de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden dus beduidend lager zijn.
Bovendien zal de afname van de uitstoot van stikstofoxiden als gevolg van de beëindiging van de veehouderijen groter zijn dan de mogelijke toename door de verkeersbewegingen. De huidige milieuvergunningen staan de veehouderij aan de Peelstraat 11 toe om ongeveer 118.859 gram fijnstof per jaar uit te stoten, terwijl de veehouderijen aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 samen ongeveer 339.895 gram fijnstof per jaar uitstoten. Hierbij wordt in totaliteit 458.754 gram per jaar uitgestoten aan fijnstof. Deze totale uitstoot is gelijk aan circa 16,64 µg/m³ conform het rekenmodule ISL3a. Met de beëindiging van deze veehouderijen zal de totale fijnstofuitstoot met 458.754 gram per jaar verminderen dat gelijk staat aan de vermindering van circa 16,64 µg/m³ aan fijnstof.
Deze afname is aanzienlijk groter dan de mogelijke toename door de verkeersbewegingen. Hierdoor zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving. Met de beëindiging van de veehouderijen in het plangebied zal de concentratie fijnstof en stikstofoxiden in de omgeving juist aanzienlijk afnemen.
Daarmee zal het woon- en leefklimaat in de omgeving als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee een positief effect op de luchtkwaliteit in de omgeving.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving dient, wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht, te worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuw op te richten gevoelige objecten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Daarmee dient een afweging te worden gemaakt van het woon- en leefklimaat binnen het plangebied op het gebied van luchtkwaliteit.
Vanuit landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit als de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 40 µg/m³ bedragen. Binnen de provincie Noord-Brabant geldt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit als de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 40 µg/m³ bedraagt.
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft in de Atlas Leefomgeving kaarten opgenomen van de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden. Daarin zijn de resultaten uit de Monitoringstool van het NSL opgenomen. Volgens de gegevens uit deze Atlas Leefomgeving bedragen de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden, zoals is weergegeven in de volgende figuren, ter plaatse 16,97 µg/m³ (fijnstof) en 11,13 µg/m³ (stikstofoxiden). Dit is ruimschoots onder de norm van 40 µg/m³, waarmee ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit kan worden geborgd.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof (PM10).
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofxiden (NO2).
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.
Door de beëindiging van de veehouderijen zal de afname van de uitstoot van stikstofoxiden aanzienlijk groter zijn dan de mogelijke toename als gevolg van de verkeersbewegingen. Hierdoor zal het niveau van µg/m³ fijnstof en µg/m³ stikstofoxiden nooit de norm van 40 µg/m³ overschrijden, waardoor de beoogde ontwikkeling te allen tijde een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan waarborgen wat betreft luchtkwaliteit.
Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op het gebied van luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van mogelijke inrichtingen en/of een mogelijke toename van het aantal verkeersbewegingen, welke mogelijk leiden tot een toename van de geluidsbelasting aan de omgeving. Geluidgevoelige gebouwen betreffen woningen en andere gebouwen als onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting. Bij het voorgenomen plan bestaan de geluidgevoelige gebouwen uit de om te schakelen bedrijfswoningen aan de Peelstraat 6 en Peelstraat 15, de drie op te richten ruimte-voor-ruimte woningen, de woning die wordt gerealiseerd in de cultuurhistorisch waardevolle schuur en de bedrijfswoning aan de Peelstraat 11. De bedrijfswoning Peelstraat 11 wordt door de functionele verbondenheid aan de bedrijfsvoering van de Peelstraat 11, wat ook als zodanig geborgd is in de regels van het bestemmingsplan, niet beschouwd als een geluidgevoelig object voor haar eigen bedrijfsvoering.
Om te onderzoeken of ter plaatse van omliggende gevoelige objecten de geldende normen uit de Wgh worden overschreden is een akoestisch onderzoek naar industrielawaai vanuit het plangebied uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot een onevenredige hinder aan de omgeving en dat in de omgeving een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting. De conclusie luidt dat er ter plaatse van alle geluidgevoelige objecten er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige geluidshinder aan de omgeving dient, wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht, te worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuw op te richten gevoelige objecten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Daarmee dient een afweging te worden gemaakt van het woon- en leefklimaat binnen het plangebied op het gebied van geluid.
Om aan te tonen of ter plaatse van de gevoelige objecten aan de wettelijke normen wordt voldaan is een akoestisch onderzoek naar (spoor)wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hieruit blijkt dat aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan, behalve ter plaatse van de nieuwe woningen aan de Peelstraat 15 en 15a. Daarbij wordt wel voldaan aan de maximale grenswaarden. Voor deze woningen ligt het, gezien maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting door de Peelstraat financieel niet haalbaar, praktisch niet mogelijk en/of vanuit akoestisch en landschappelijk/stedenbouwkundig oogpunt ongewenst zijn, voor de hand om een besluit tot Hogere Grenswaarden te nemen. Deze procedure wordt gelijkertijd met de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting.
Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op het gebied van geluid.
Veehouderijen kunnen mogelijk gezondheidseffecten veroorzaken op omwonenden. Dit speelt met name bij varkenshouderijen, pluimveehouderijen en geitenhouderijen. Effecten van veehouderijen op de volksgezondheid, kunnen op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevatten geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld.
Mensen kunnen echter in contact komen met de micro-organismen die dieren bij zich dragen door direct contact met de dieren, de mest of stof, of via inademing van de lucht. Daarom dienen de effecten en risico's op de volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht.
Middels de "Handreiking veehouderij en volksgezondheid" wordt een aanpak aangedragen hoe zorgvuldig en praktisch om te gaan met het aspect volksgezondheid bij de ontwikkeling van veehouderijen of het toepassen van de omgekeerde werking. De Handreiking bevat een praktisch stappenplan waarin de afweging wordt gemaakt of de gemeente zelf de volksgezondheid beoordeelt, of dat een advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) noodzakelijk wordt geacht.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is het stappenplan uit de handreiking gevolgd. In het stappenplan wordt aan de reeks van een aantal vragen bepaald of nader advies van de GGD nodig is. De toetsing aan het stappenplan is als volgt:
Stap 1: Edotoxinen:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het houden van varkens en/of het houden van pluimvee. Binnen 200 meter van de locatie zijn echter, gemeten vanuit de gewenste bouwvlakken na realisatie van het project, geen varkenshouderijen gelegen. Tevens zijn binnen 500 meter van de locatie geen pluimveehouderijen gelegen.
Stap 2: Emissies:
De ontwikkeling leidt niet tot een toename in de emissie voor geur en/of fijnstof en/of ammoniak. Er is sprake van de beëindiging van veehouderijen en het oprichten van woningen en bedrijven. De emissies nemen daarmee alleen maar af.
Stap 3: Geur:
Er is geen sprake van het houden van dieren. Ten aanzien van veehouderijen in de omgeving wordt, zoals nader omschreven in de paragraaf "Geur" (paragraaf 4.1.2), aan de vaste afstanden en/of geurnormen voldaan. Tevens kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van geur worden geborgd. Aan het wettelijk kader ten aanzien van geur wordt daarmee voldaan.
Aan de gezondheidskundige advieswaarde ten aanzien van geur wordt echter niet voldaan. De berekende waarden zijn hoger dan de normen die vanuit de advieswaarde gelden. Daarmee dient nader advies te worden ingewonnen bij de GGD.
Stap 4: Gecombineerde diersoorten:
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen dieren meer gehouden. Er is in de nabije omgeving ook geen sprake van een inrichting waarop meerdere diersoorten gecombineerd worden gehouden. Tevens is geen sprake van een kleinere afstand dan 100 meter tot varkens- en/of pluimveehouderijen.
Stap 5: Varkens-, pluimvee- en geitenhouderijen:
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt er geen varkens- pluimvee- of geitenhouderij opgericht.
Stap 6: Mestbewerking en/of -verwerking:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van de bewerking en/of verwerking van mest.
Stap 7: Ongerustheid bij omwonenden:
Voor de voorgenomen ontwikkeling is er een omgevingsdialoog met de omwonenden gevoerd. Zoals beschreven in paragraaf ''Maatschappelijke uitvoerbaarheid'' (paragraaf 5.2) zijn alle vragen en onduidelijkheden van de omwonende beantwoord. Er is dus geen sprake van ongerustheid bij omwonenden.
Op basis van voorgaande dient vanuit het stappenplan uit de handreiking geen advies van de GGD te worden ingewonnen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een aanvaardbaar volksgezondheidsrisico.
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Vanuit het toetsingskader kan worden gesteld dat wanneer een gevoelig object buiten de richtafstanden voor varkens- en pluimveehouderijen is gelegen er geen sprake zal zijn van een onevenredig verhoogd risico voor de volksgezondheid. Voor varkenshouderijen ligt de richtafstand op 200 meter. Voor pluimveehouderijen bedraagt deze 500 meter.
De dichtstbijzijnde veehouderij waarop ook varkens worden gehouden betreft de veehouderij aan de Peelstraat 10. Deze is op een afstand van meer dan 200 meter van de dichtstbijzijnde te ontwikkelen woningen en/of verblijfsruimten binnen het plangebied gelegen. Er is daarmee geen sprake van mogelijk verhoogde risico's voor de volksgezondheid ten aanzien van omliggende varkenshouderijen.
De dichtstbijzijnde pluimveehouderij is gelegen aan de Peelsteeg 5. Deze is op een afstand van ongeveer 800 meter van het plangebied gelegen. Er is daarmee eveneens geen sprake van mogelijk verhoogde risico's voor de volksgezondheid ten aanzien van omliggende pluimveehouderijen.
Volgens het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) en de aanvullende studies daarop (VGO 2) blijkt dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven mogelijk een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of er een relatie is tussen de aanwezigheid van de geitenhouderijen en de gevallen van longontsteking. Tot die tijd dienen de effecten en risico's op het gebied van volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht wanneer er binnen 2 kilometer van een geitenhouderij een ontwikkeling plaatsvindt.
Het dichtstbijzijnde bedrijf waarop geiten worden gehouden is gelegen aan de Klef 5 te Wanroij. Dit bedrijf is gelegen op een afstand van ongeveer 2,3 kilometer van het plangebied. Daarmee is geen sprake van de ligging van het plangebied binnen 2 kilometer van een geitenhouderij en is er met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van mogelijk verhoogde risico's voor de volksgezondheid ten aanzien van geitenhouderijen.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. In de navolgende paragraaf worden beide begrippen verder uitgewerkt.
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze begrippen zijn als volgt nader te omschrijven:
Plaatsgebonden risico:
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico:
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes.
Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Tabel wanneer verantwoording van het groepsrisico.
Bron: Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN).
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations', enz..
Wanneer binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting een ruimtelijk besluit wordt genomen dan is een verantwoording van het groepsrisico nodig. De risicovolle inrichtingen zijn geïnventariseerd en in kaart gebracht in de Risicokaart van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Zoals te zien in de volgende figuur zijn nabij het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen.
Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe risicovolle inrichtingen. Er is daarmee geen sprake van mogelijke risico's naar de omgeving.
Nabij de locatie een bedrijf gelegen (aan de Molenveld 5) waarop opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het betreft opslag die voldoet aan de richtlijn PGS 15, waarvoor een risicocontour geldt van 65 meter. Ook voor dergelijke inrichtingen is het invloedsgebied gelijkgesteld aan de risicocontour. Daarmee is het invloedsgebied van de betreffende installatie eveneens 65 meter.
Het betreffende bedrijf waarop de opslag plaatsvindt is gelegen op een afstand van ongeveer 100 meter van het plangebied. Daarmee is het plangebied niet gelegen binnen het invloedsgebied van de betreffende inrichting en is een nadere motivatie van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Met de voorgenomen ontwikkeling is daarmee geen sprake van een mogelijke belemmering ten aanzien van risicovolle inrichtingen.
Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het externe veiligheidsbeleid vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het Bevt en het Bevb zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.
Op grote afstand van het plangebied zijn twee leidingen voor de transport van gas gelegen. Voor deze gasleidingen geldt, afhankelijk van de diameter en de druk van de leidingen, een invloedsgebied van 45 tot maximaal 580 meter. De betreffende leidingen zijn op een afstand van ongeveer 1 kilometer en ongeveer 1,1 kilometer van het plangebied gelegen. Daarmee is het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze leidingen gelegen.
Verder zijn er in de omgeving van het plangebied geen transportroutes gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De locatie is daarmee niet binnen het invloedsgebied van een transportroute over weg, water of spoor gelegen. De locatie is eveneens niet binnen het invloedsgebied van een (buis)leiding gelegen. Een nadere motivatie van het groepsrisico is daarmee niet noodzakelijk.
Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.
De locatie is niet binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee een nadere motivatie van het groepsrisico niet noodzakelijk.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een onderzoek conform de norm NEN 5725 (historisch onderzoek) uitgevoerd. Hieruit blijkt het volgende:
Het huidig gebruik is gemengd, namelijk wonen gecombineerd met agrarische bedrijvigheid en bijbehorende bebouwing. De deellocaties hebben verschillende adressen en kadastrale aanduidingen, allen gesitueerd aan de Peelstraat in Wanroij, gemeente Sint-Anthonis. De locatie bevindt zich direct ten zuiden van een bedrijventerrein. Vanwege bestemmingswijziging naar verschillende functies, van wonen tot uitbreiding van bovenstaand bedrijventerrein, zijn historisch de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken bestudeerd en zijn mogelijke verontreinigingsrisico’s bepaald.
Eerdere verkennende bodemonderzoeken laten slechts beperkte verhogingen zien die toe te schrijven zijn aan verhoogde achtergrondwaardes. Op ruim 160 m van de onderzoekslocatie zijn sterke verontreinigingen aangetroffen en is (mogelijk) gesaneerd, dit heeft echter geen invloed op de bodemkwaliteit op de onderzoekslocaties, vanwege de afstand. Er is een bovengrondse dieseltank aanwezig in een schuur. Ook zijn er op de percelen ondergrondse brandstoftanks aanwezig geweest, die kunnen hebben geleid tot een bodemverontreiniging met olieproducten. De aangetroffen chemicaliën of containers daarvan op een open afvalopslag, betreffen een verdachte deellocatie. De aanwezigheid van asbestdaken zonder dakgoot maakt de directe omgeving van de dakrand verdacht op de aanwezgheid van asbest in de drupzones. De puinverharding is asbest verdacht. Verder zijn er geen indicaties dat de bodemopbouw en geohydrologie anderzijds afwijken, evenals dat er geen sprake lijkt te zijn van verdere beïnvloeding vanuit de omgeving.
De conclusie is dat voldoende inzicht is verkregen in de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreinigingen op de onderzoekslocatie.
Er wordt geadviseerd om een verkennend bodem- en asbestonderzoek conform respectievelijk de NEN
5740 en NEN 5707/5897 uit te voeren op de volgende deellocaties:
Voor het gehele onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 8 van deze toelichting.
Op basis van het historisch onderzoek is aanvullend onderzoek nodig op een aantal deellocaties. Voor de overige gronden is geen aanvullend onderzoek nodig. In de regels behorende bij dit plan is opgenomen dat voorafgaand aan de bouw van de gewenste bebouwing en het in gebruik nemen van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de beoogde functie eerst een aanvullend onderzoek moet zijn uitgevoerd.
Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.
In de bomenteelt en, in sommige gevallen, akkerbouw worden geteelde producten mogelijk bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke middelen kunnen mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Om die reden dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met een spuitzone waarbinnen gevoelige objecten alleen onder voorwaarden kunnen worden toegestaan.
Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op gevoelige objecten is door de Gezondheidsraad op 29 januari 2014 het rapport "Gewasbescherming en omwonenden" gepubliceerd. Dit rapport bevat de resultaten van het door de gezondheidsraad uitgevoerde onderzoek naar mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid. Uit dit rapport blijkt dat op dit moment nog geen toereikend onderzoek voorhanden is waaruit de effecten blijken van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Ook blijkt uit het rapport geen noodzaak tot een vaste spuitzone (van bijvoorbeeld 50 meter). In het rapport wordt opgemerkt dat wetenschappelijk niet is aan te geven hoe groot de afstand zou moeten zijn tussen een perceel waarop gespoten wordt en gevoelige objecten. De precieze relatie tussen de afstand en de blootstelling en het hiermee mogelijk samenhangende risico is onbekend.
Wel dient een afweging te worden gemaakt of bij een perceel waarop (mogelijk) bomenteelt plaatsvindt een spuitzone nodig is. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:
Nabij de locatie is geen sprake van bomenteelt die wordt uitgevoerd en/of van akkerbouw met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van spuitzones voor gewasbeschermingsmiddelen.
De stroom door de draden van een hoogspanningslijn veroorzaakt een magneetveld. De sterkte van het magneetveld hangt onder meer af van de hoeveelheid stroom die door de draden gaat, van de onderlinge afstand tussen de draden en van de volgorde waarin de draden aan de mast hangen. Daarnaast speelt de afstand van personen tot aan de draden een belangrijke rol. Hierdoor kan de veldsterkte per hoogspanningslijn verschillen. De magneetvelden zijn het sterkst direct onder de draden, op het punt tussen twee masten waar de draden het laagst boven de grond hangen. Hoe groter de afstand tot de hoogspanningslijn, des te zwakker is het magneetveld.
Nabij de locatie zijn geen hoogspanningsverbindingen gelegen. De dichtstbijzijnde hoogspanningsverbinding is gelegen op een afstand van ongeveer 2,1 kilometer van de locatie, zoals te zien is in de onderstaand figuur. Voor deze hoogspanningsverbinding geldt een indicatieve zone van 110 meter. Gelet op de afstand tussen het plangebied en deze lijn vormt dit aspect geen belemmering.
Uitsnede netkaart RIVM
Bron: data.rivm.nl
Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van ruim 5 hectare aan bedrijventerrein en daarnaast circa 5.400 m² aan bedrijfsverzamelgebouw. Als het gaat om aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein is onderdeel D11.3 van belang. Als de activiteit 75ha of groter is, is bij een bestemmingsplan sprake van een mer-beoordelingsplicht. Deze grens wordt niet overschreden.
Daarnaast worden met onderhavig plan 4 extra burgerwoningen mogelijk gemaakt. Als het gaat om woningbouw is onderdeel D11.2. van belang. Als er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, het een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer omvat is bij een bestemmingsplan sprake van een mer-beoordelingsplicht. Deze grens wordt niet overschreden.
Voor onderhavige ontwikkeling is slechts een vormvrij m.e.r. beoordeling van toepassing.
De potentiële effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn zeer gering en lokaal. Zoals nader aangetoond in de paragrafen "Milieuzonering", "Geur'', "Luchtkwaliteit'', "Geluid'', "Volksgezondheid'', "Externe veiligheid'' en ''Bodem'' (paragraaf 4.1.1 t/m 4.1.7) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie'' (paragraaf 4.2) geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden. Hiermee is beoordeeld dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten heeft op het gebied van milieu en derhalve is een verdere m.e.r. -beoordeling niet noodzakelijk.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is het plangebied niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Oeffelter Meent) is gelegen op een afstand van ongeveer 9,9 kilometer van het plangebied. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat een ruimtelijke ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied. Derhalve dient te worden aangetoond of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk schadelijke effecten heeft op Natura 2000 gebieden.
Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: Aerius Calculator.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van het plangebied. Daarbij voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een intensieve veehouderij op meerdere locaties, waarbij de bedrijfswoningen worden omgeschakeld naar burgerwoningen, een cultuurhistorisch pand wordt omgeschakeld naar een burgerwoning en drie extra woningen worden opgericht met toepassing van de regeling ruimte-voor-ruimte. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een melkrundveehouderij, waarbij deze wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Ten slotte wordt een deel van de gronden in het plangebied aangewend voor de uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein.
Bij het uitbreiden van het bedrijventerrein en bij de gewenste bedrijvigheid op het bedrijf aan de Peelstraat 11 is mogelijk sprake van een (beperkte) toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarmee is mogelijk sprake van een toenemende uitstoot van stikstofoxiden. Echter worden bij de voorgenomen ontwikkeling ook de intensieve veehouderij(en) en de melkrundveehouderij beëindigd. Dit zal leiden tot een aanzienlijke afname van de uitstoot van ammoniak en stikstofoxiden. De afname van de uitstoot van ammoniak en stikstofoxiden door de beëindiging van de veehouderijen zal groter zijn dan de toename van de uitstoot van stikstofoxiden door het toenemende aantal verkeersbewegingen. De depositie van stikstof op de betreffende gebieden zal daarmee als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling alleen maar afnemen. De stikstof uit de te beëindigen veehouderijen wordt toegepast bij de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee zal er geen sprake zijn van een toename van de emissie en/of depositie van stikstof als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Om aan te tonen of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk nadelige effecten zal hebben op de betreffende gebieden zijn met het rekenprogramma Aerius Calculator berekeningen gemaakt waarin de effecten van zowel de aanlegfase als van de gebruiksfase zijn meegenomen. Uit deze berekeningen, waarvan de resultaten zijn opgenomen in bijlage 9 bij deze toelichting, blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot significante effecten op de betreffende gebieden. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een mogelijke aantasting van de betreffende gebieden als gevolg van de depositie van stikstof.
Naast de depositie van stikstof kunnen activiteiten die leiden tot een uitstraling van licht, geluid en/of trillingen eveneens nadelige effecten hebben op de betreffende gebieden. Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen activiteiten plaats die structureel een grote uitstraling van licht, geluid en/of trillingen tot gevolg hebben. Mogelijk is tijdens de werkzaamheden in de aanlegfase sprake van de uitstraling van licht, geluid en/of trillingen. Echter zullen deze effecten, gezien de grote afstand tot de betreffende gebieden, in de betreffende gebieden niet merkbaar zijn.
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.
Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.
Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.
Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten flora en fauna is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hieruit blijkt het volgende:
"Op basis van het veldonderzoek en de analyse van de bestaande situatie kan het voorkomen van beschermde flora en fauna in de te slopen gebouwen worden uitgesloten. Hierdoor wordt dan ook niet aanbevolen om een nadere inventarisatie door middel van extra veldonderzoek uit te voeren.
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een zeer beperkt en tijdelijk verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat het erf geschikt blijft als leefgebied en het relatief algemene soorten betreft. Een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.
In de nabije omgeving van het plangebied komen geen Natura 2000 gebieden voor. Ook effecten op het Natuurnetwerk Nederland zijn er niet. Een nadere toetsing is dus niet aan de orde.
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. In het kader van de vogelrichtlijn wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Globaal gaat het om de periode 15 maart tot 15 juli. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord.
In het kader van de zorgplicht dient men tijdens de uitvoering van werkzaamheden alert te zijn op aanwezige fauna en daarbij, indien noodzakelijk, mitigerende maatregelen te treffen. Deze maatregelen dienen ervoor om negatieve gevolgen voor beschermde soorten te voorkomen of te verzachten. Dit kan bijvoorbeeld door buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen) te starten met werkzaamheden en het gefaseerd werken om dieren de kans te geven om te vluchten.
Bij onvoorziene omstandigheden dient er direct contact opgenomen te worden met een ter zake
deskundige."
Daarnaast worden aanbevelingen gedaan met betrekking tot natuurinclusief bouwen. In een latere fase, bij de bouw van de gewenste bouwwerken, zal worden gekeken naar de mogelijkheden voor natuurinclusief bouwen.
Voor het gehele onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 10 van deze toelichting.
In de nabije omgeving van de locatie is in het verleden een dassenburcht aanwezig geweest. Om zeker te zijn of met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van een mogelijke aantasting van de dassenburcht en daarin eventueel nog voorkomende dassen is nader veldonderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een das en/of een dassenburcht. Tijdens het veldonderzoek zijn geen sporen aangetroffen van dassen en is geen dassenburcht aangetroffen. Er is daarmee geen aanleiding voor verder onderzoek naar de aanwezigheid van dassen en/of de mogelijke gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling op een dassenburcht. Voor de rapportage van het aanvullend onderzoek naar dassen wordt verwezen naar bijlage 11 van deze toelichting.
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen (leefgebieden van) beschermde soorten worden geschaad.
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
Het beheer van het NNN wordt in handen gegeven van de provincies. De provincies dienen in het ruimtelijk beleid regels op te nemen ter bescherming van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft het NNN opgenomen in het Natuurnetwerk Brabant (NNB). In de provinciale ruimtelijke verordening heeft de provincie vervolgens regels opgenomen ten behoeve van het behoud en de bescherming van het NNB.
Zoals te zien in de volgende figuur is het plangebied niet in het NNN/NNB gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN/NNB-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 850 meter van het plangebied.
Uitsnede kaart NNN/NNB.
Bron: Provincie Noord-Brabant.
Gezien het plangebied niet in het NNN/NNB is gelegen en de grote afstand tot de dichtstbijzijnde NNN/NNB-gebieden zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.
Zoals te zien in de volgende figuur is het plangebied niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen. Daarnaast zal de ammoniakemissie met de beëindiging van de veehouderijen vanuit het plangebied in zijn geheel komen te vervallen. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling eerder een positief effect hebben op de betreffende gebieden.
Uitsnede kaart Wav-gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant.
Gezien het plangebied niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen en de ammoniakemissie vanuit het plangebied alleen maar af zal nemen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart en/of dubbelbestemmingen in het geldende bestemmingsplan. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Gemeente Land van Cuijk heeft de archeologische waarden en verwachtingen opgenomen in een archeologische verwachtingskaart. Zoals te zien in de volgende figuur zijn binnen het plangebied, op basis van deze kaart, gronden in categorie 2, 3 en 4 aanwezig. Voor gronden in categorie 2 geldt dat deze van zeer hoge archeologische waarde zijn en dat hiervoor bij bodemingrepen van meer dan 100 m² en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De gronden in categorie 3 hebben een hoge archeologische waarden en daarvoor geldt de onderzoeksplicht bij bodemingrepen van meer dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld. Ten slotte zijn de gebieden met categorie 4 gebieden met een hoge archeologische verwachting. Ook voor deze gebieden geldt de onderzoeksplicht bij bodemingrepen van meer dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Land van Cuijk.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van bodemingrepen van meer dan 100 m², meer dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld. Daarmee is voor de voorgenomen ontwikkeling nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. Echter geldt dat het onderzoek in feite pas uitgevoerd dient te zijn voordat de betreffende bodemingrepen worden uitgevoerd. Daarnaast is het, met name met de invulling van het uit te breiden bedrijventerrein, nog niet geheel duidelijk hoe groot en hoe diep de noodzakelijke bodemingrepen zullen zijn en waar deze precies zullen gaan plaatsvinden.
De gemeente heeft de archeologische waarden en verwachtingen in dubbelbestemmingen in het geldende bestemmingsplan opgenomen. Deze dubbelbestemmingen stellen het uitvoeren van een nader archeologisch onderzoek bij bodemingrepen verplicht als de ondergrens voor vrijstelling wordt overschreden. Deze dubbelbestemmingen zijn in het voorliggende plan intact gelaten en overgenomen op de bij dit plan behorende verbeelding en in de bij dit plan behorende regels. Daarmee is in voldoende mate geborgd dat bij bodemingrepen vooraf in voldoende mate wordt onderzocht of mogelijk voorkomende waarden en/of resten worden geschaad.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.
Zoals te zien in de volgende figuur is het plangebied in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Noord-Brabant.
De Peelstraat is aangemerkt als een historische geografische lijn met redelijk hoge waarde. Het is van belang deze lijn zoveel mogelijk te behouden en/of te versterken. Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen wijzigingen en/of ingrepen plaats aan de infrastructuur en de Peelstraat zelf. Daarnaast wordt aan de Peelstraat een groot deel van de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en vervangen door hoogwaardige nieuwe woningen. Dit bevordert de beeldkwaliteit aan het bebouwingslint en de openheid van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling zal de historische geografische lijn daarmee niet onevenredig aantasten, maar eerder versterken.
Op grotere afstand van de locatie is De Hamse Molen (in de volksmond ook wel De Ster genoemd) gelegen. Deze molen heeft een ruime molenbiotoop, waarbinnen voor ontwikkelingen aangepaste voorschriften gelden voor de (bouw)hoogtes om de werking van de molen niet te belemmeren. Het plangebied is echter geheel buiten de molenbiotoop gelegen, waarmee de werking van de molen en de waarde ervan niet onevenredig zullen worden geschaad.
Bij het bedrijf aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 is, naast de bedrijfswoning met nummer 15, een historisch waardevolle schuur aanwezig. Deze schuur is echter verouderd en het is voor de beeldkwaliteit meer passend om het pand te renoveren. Om de historische waarde zoveel mogelijk te herstellen en de beeldkwaliteit te vergroten zal de historisch waardevolle schuur worden gedemonteerd en opnieuw worden opgericht. Daarnaast wordt het pand, ten behoeve van het onderhoud en daarmee het behoud en de versterking van de historische waarde ervan, omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarmee is een goed onderhoud van het pand geborgd en worden de historische waarden ervan behouden. Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling de historische waarde van het pand zal versterken is door het Monumentenhuis Brabant een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het pand cultuurhistorisch waardevol is te noemen en dat de voorgenomen herbouw en renovatie van het pand bijdraagt aan de historische waarde ervan. Voor de motivatie van het Monumentenhuis Brabant wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling alleen maar bijdragen aan de versterking van de historische waarden van het pand en zal geen sprake zijn van een aantasting van de cultuurhistorische waarde ervan.
Gezien het voorgaande zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de in de omgeving van het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden.
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.
Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant.
Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.
Het plangebied is goed ontsloten via de Peelstraat. De locaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 en aan de Peelstraat 11 zijn reeds voorzien van inritten welke aansluiten op de Peelstraat. Voor de ontwikkelingen op deze locaties zal gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur.
Het kadastraal perceel met nummer 951 is nog niet voorzien van een ontsluiting. Ten behoeve van dit perceel zal een nieuwe inrit worden aangelegd welke aansluit op de Peelstraat. De overige gronden zijn eveneens nog niet ontsloten. Ten behoeve van de ontsluiting van de overige gronden zal het Lampersveldpad worden verlengd en zal aan het eind een rotonde worden aangelegd zodat niet achteruit gereden of gekeerd hoeft te worden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
Omdat sprake is van slechts één ontsluiting van het bedrijventerrein, via de noordzijde vanuit het bestaande bedrijventerrein Molenveld, is het noodzakelijk om in geval van calamiteiten een alternatieve route te kunnen bieden. Om te kunnen voorzien in een calamiteitenroute zal een verbinding tussen het perceel aan de Peelstraat 11 en het bedrijventerrein worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Het is daarbij wenselijk de route tussen de bedrijfskavels aan de westzijde van het bedrijventerrein in te situeren waarbij het een verbinding maakt met het perceel van het bedrijf aan de Peelstraat 11.
Wanneer op termijn een tweede ontsluiting van het bedrijventerrein wordt gerealiseerd dan kan de geplande calamiteitenroute komen te vervallen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat op eigen terrein in voldoende mate kan worden voorzien in parkeergelegenheid om de parkeerdruk op de openbare ruimte te verminderen. De gemeente Land van Cuijk heeft hiervoor parkeernormen vastgelegd in de gemeentelijke nota parkeernormen, de "Nota Parkeernormen 2023 Gemeente Land van Cuijk".
Woningen:
De intensieve veehouderij op de locaties Peelstraat 4b, 6 en 15 zal worden beëindigd. In totaal zal ter plaatse sprake zijn van 6 burgerwoningen, waarvan 2 bestaande woningen, en 2 bedrijfswoningen, waarvan 1 bestaande.
Voor (vrijstaande) woningen in het buitengebied geldt vanuit de gemeentelijke nota parkeernormen een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Dit betekent dat bij de drie nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen, de naar burgerwoning om te schakelen bedrijfswoningen, de burgerwoning in het cultuurhistorisch waardevol pand en bij de bedrijfswoningen elk minimaal 3 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn.
Bij de bestaande woningen is reeds voldoende parkeergelegenheid aanwezig in de huidige situatie. Dit zal bij de voorgenomen ontwikkeling niet wijzigen. Voor de nieuwe woningen zal ter plaatse moeten worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bij elk van de nieuwe woningen zal voldoende ruimte worden gereserveerd voor drie parkeerplaatsen, waarmee bij elk van de woningen volledig op eigen terrein kan worden geparkeerd.
Peelstraat 11:
De melkrundveehouderij aan de Peelstraat 11 wordt beëindigd en omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf, zijnde een bedrijfsverzamelgebouw voor activiteiten in maximaal milieucategorie 3.1. In de gemeentelijke nota parkeernormen zijn uitsluitend normen voor kantoren, arbeidsintensieve en arbeidsextensieve bedrijven opgenomen. Voor bedrijfsverzamelgebouwen is echter geen afzonderlijke norm opgenomen. Voor inrichtingen waarvoor geen normen zijn opgenomen wordt teruggevallen op de normen zoals zijn opgenomen in de handreiking "Toekomstbestendig parkeren" van het kennisplatform CROW. Daarin is voor bedrijfsverzamelgebouwen een minimale norm opgenomen van 1,7 en een maximale norm van 2,2 parkeerplaatsen per 100 m² aan bruto vloeroppervlak. Gemiddeld genomen is daarmee sprake van een norm van 1,95 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak.
In de planregels behorende bij het voorliggende plan is (in artikel 4.2.3) een maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen voor deze locatie opgenomen. Daarin is een maximale oppervlakte van 5.394 m² aan bedrijfsgebouwen opgenomen. Op basis van de parkeernormen uit de gemeentelijke nota zijn daarmee minimaal 105,2 afgerond 106 parkeerplaatsen nodig.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een stedenbouwkundig en landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (zie bijlage 1 van deze toelichting). Daarin is rekening gehouden met voldoende parkeergelegenheid zodat op eigen terrein in voldoende mate kan worden voorzien in parkeerplaatsen.
De berekende behoefte is een theoretische behoefte gebaseerd op de worst-case situatie. In de praktijk zal sprake zijn van een lagere parkeerbehoefte, waarmee op eigen terrein in de praktijk eveneens ruimschoots voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig zal zijn.
Perceel met nummer 951:
Het perceel met kadastraal nummer 951 wordt voorzien van een bedrijfsbestemming met mogelijkheden voor de vestiging van een niet-agrarisch bedrijf in maximaal milieucategorie 2 met bedrijfswoning. De locatie is gelegen in de bebouwde kom met een matig stedelijk karakter. Er is geen sprake van een centrumgebied en/of de schil daaromheen, waarmee sprake is van een gebied dat is aan te merken als "rest bebouwde kom met matig stedelijk karakter".
Voor een bedrijfswoning in overige bebouwde kom geldt vanuit de gemeentelijke nota parkeernormen een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Dit houdt in dat bij de bedrijfswoning voldoende parkeergelegenheid voor minimaal 3 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd.
Verder is sprake van een arbeidsintensief bedrijf in overige bebouwde kom geldt vanuit de gemeentelijke nota parkeernormen een parkeernorm van 2,35 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak.
Omdat echter op voorhand nog niet duidelijk is wat voor soort bedrijf zich ter plaatse zal vestigen en hoe groot dit wordt is vooraf geen inschatting te maken van de noodzakelijke parkeerbehoefte op het bedrijf. Om te borgen dat op eigen terrein in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid is in artikel 14.5 geborgd dat op eigen terrein in voldoende mate moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke nota parkeernormen of diens rechtsopvolger ten tijde van aanvraag van de omgevingsvergunning voor het betreffende bedrijf.
Uitbreiding bedrijventerrein Molenveld:
De overige gronden worden ingezet voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein. Daarbij worden kantoren uitgesloten (dit is niet toegestaan vanuit het provinciale beleid). Omdat echter nog niet duidelijk is welk type bedrijven zich ter plaatse zullen vestigen is uitgegaan van de worst case situatie, waarbij zich ter plaatse arbeidsintensieve, bezoekersextensieve bedrijven zullen vestigen. Naar verwachting zal een deel van de bedrijvigheid eveneens gaan bestaan uit arbeidsextensieve, bezoekersextensieve bedrijven, maar omdat vanuit de maximale planologische mogelijkheden overal arbeidsintensieve, bezoekersextensieve bedrijven kunnen worden gevestigd is met het bepalen van de parkeernorm van deze bedrijven uitgegaan. Voor dergelijke bedrijven geldt vanuit de gemeentelijke nota parkeernormen een norm van 2,35 parkeerplaatsen per 100 m² bruto bedrijfsvloeroppervlak.
Omdat echter op voorhand nog niet duidelijk is wat voor soort bedrijven zich ter plaatse zullen vestigen en hoe groot deze worden is vooraf geen inschatting te maken van de noodzakelijke parkeerbehoefte op het bedrijventerrein. Om te borgen dat op eigen terrein in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid is in artikel 14.5 geborgd dat op eigen terrein in voldoende mate moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke nota parkeernormen of diens rechtsopvolger ten tijde van aanvraag van de omgevingsvergunning voor de betreffende bedrijven.
Juridische borging:
Het realiseren van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is geborgd in de planregels behorende bij dit plan (artikel 14.5). Daarmee is in voldoende mate juridisch geborgd dat bij elk van de ontwikkelingen op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke normen uit de "Nota Parkeernormen 2023 Gemeente Land van Cuijk" of diens rechtsopvolger.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van een gebied. Daarbij voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een intensieve veehouderij op meerdere locaties, waarbij de bedrijfswoningen worden omgeschakeld naar burgerwoningen, een cultuurhistorisch pand wordt omgeschakeld naar een burgerwoning en drie extra woningen worden opgericht met toepassing van de regeling ruimte-voor-ruimte. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een melkrundveehouderij, waarbij deze wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Ten slotte wordt een deel van de gronden in het plangebied aangewend voor de uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein, waarbij op één kavel (perceel met nummer 951) eveneens een bedrijfswoning mag worden opgericht.
In deze paragraaf is verder per deellocatie nader uitgewerkt in welke mate sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen.
Op de locaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 wordt een intensieve veehouderij in zijn geheel beëindigd. De bedrijfswoningen worden daarbij omgeschakeld naar burgerwoningen. De bedrijfswoningen zijn reeds als woningen in gebruik en blijven als woningen in gebruik. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de omschakeling van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen zal daarmee niet toenemen.
Verder worden ter plaatse drie nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen opgericht en zal het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle pand worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Ter plaatse is daarmee sprake van vier nieuwe burgerwoningen.
De om te schakelen bedrijfswoningen zijn reeds in gebruik als woning en blijven in gebruik als woning. De verkeersgeneratie van de om te schakelen bedrijfswoningen zal daarmee niet wijzigen. Voor deze twee woningen is daarmee geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen.
Omdat sprake is van vier nieuwe burgerwoningen dient voor deze woningen de verkeersgeneratie nader in beeld te worden gebracht.
Vanuit de handreiking 'Toekomstbestendig parkeren' van kennisplatform CROW geldt voor vrijstaande woningen in het buitengebied een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. Gemiddeld genomen betreft dit een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal (4,1 voertuigen per dag). Dit betekent voor de vier nieuwe woningen een totale verkeersgeneratie van 32,8, afgerond 33 extra verkeersbewegingen per dag.
In de huidige situatie is ter plaatse een volwaardige intensieve veehouderij op meerdere locaties aanwezig. Daarbij vinden gemiddeld de volgende verkeersbewegingen plaats:
Totaal: gemiddeld 18 verkeersbewegingen per dag, waarvan 9 met vrachtverkeer.
Bij de voorgenomen ontwikkeling op de locatie Peelstraat 4b, 6 en 15 zal het aantal verkeersbewegingen met ongeveer 15 per dag toenemen in vergelijking met de huidige situatie. Dit betreft echter een beperkte toename (gemiddeld nog geen verkeersbeweging per uur, wat resulteert in gemiddeld één auto per 2 uur). Daarnaast zal het aandeel vrachtverkeer van en naar de locatie in zijn geheel komen te vervallen, waarmee de hinder van het verkeer aanzienlijk minder zal zijn dan in de huidige situatie.
Op de locatie aan de Peelstraat 11 wordt een volwaardige melkrundveehouderij beëindigd en omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf voor het uitvoeren van een bedrijfsverzamelgebouw met activiteiten tot in maximaal milieucategorie 3.1.
Bij het huidige bedrijf is een bedrijfswoning aanwezig welke wordt omgeschakeld naar een bedrijfswoning van het niet-agrarische bedrijf. De woonfunctie daarvan verandert echter niet, waarmee de verkeersgeneratie van de woning (gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per dag) niet verandert ten aanzien van de huidige situatie eveneens niet verandert.
Voor wat het bedrijfsverzamelgebouw is wel een nadere beschouwing nodig. Vanuit de handreiking 'Toekomstbestendig parkeren' van kennisplatform CROW genereren bedrijfsverzamelgebouwen in het buitengebied minimaal 7 en maximaal 8,7 verkeersbewegingen per 100 m² bruto bedrijfsvloeroppervlakte per etmaal. Gemiddeld genomen betreft dit een verkeersgeneratie van 7,85 verkeersbewegingen per etmaal per 100 m² bruto vloeroppervlak. De bruto vloeroppervlakte is in de handreiking omschreven als de oppervlakte van de gebouwen, inclusief gevels en overkappingen.
In de planregels behorende bij dit plan is in artikel 4.2.3 een maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen voor deze locatie opgenomen. Daarin is een maximale oppervlakte van 5.394 m² aan bedrijfsgebouwen opgenomen. Uitgaande van deze oppervlakte is daarmee sprake van gemiddeld 423,4, afgerond 424 verkeersbewegingen per dag ten behoeve van de gewenste bedrijvigheid.
In de huidige situatie is momenteel sprake van een volwaardige melkrundveehouderij. Daarbij vinden gemiddeld de volgende verkeersbewegingen plaats:
Vaste verkeersbewegingen:
Totaal: 25 verkeersbewegingen per dag, waarvan 13 met vracht- en/of landbouwverkeer.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen daarmee toenemen met gemiddeld 399 per dag. Gemiddeld genomen betreft dit nog geen 17 verkeersbewegingen per uur. Dit betekent gemiddeld ongeveer 8 tot 9 voertuigen per uur. Dit betreft een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Het aandeel vrachtverkeer zal bij de voorgenomen ontwikkeling daarnaast lager zijn dan in de huidige situatie en zal het aandeel landbouwverkeer in zijn geheel komen te vervallen. Daarmee is de hinder die wordt veroorzaakt door het verkeer lager dan in de huidige situatie.
Het perceel met kadastraal nummer 951 wordt betrokken bij de uitbreiding van het bedrijventerrein en biedt de mogelijkheid voor de vestiging van een bedrijf in maximaal milieucategorie 2. Op dit perceel mag, in afwijking van de overige gronden die worden benut voor de uitbreiding van het bedrijventerrein, wel een bedrijfswoning worden opgericht.
Het is op voorhand nog niet in te schatten wat voor bedrijf zich zal gaan vestigen. Het is daarmee nog niet in te schatten of sprake zal zijn van een arbeidsintensief of van een arbeidsextensief bedrijf. Omdat uitgegaan dient te worden van de maximaal planologische mogelijkheden wordt bij het bepalen van de verkeersgeneratie uitgegaan van een arbeidsintensief bedrijf.
In feite is daarmee sprake van een verkeersgeneratie van een bedrijfswoning en die van een arbeidsintensief bedrijf. De locatie is gelegen in een gebied dat is aan te merken als "rest bebouwde kom met een matig stedelijk karakter". Voor een dergelijk bedrijf in rest bebouwde kom geldt vanuit de handreiking van het CROW een minimale verkeersgeneratie van minimaal 9,1 en maximaal 10,9 verkeersbewegingen per etmaal per 100 m² bruto vloeroppervlak. Dit betekent een minimale verkeersgeneratie van 10 verkeersbewegingen per dag per 100 m² bruto vloeroppervlak.
Het bouwvlak ter plaatse zal 1.891 m² groot zijn. Omdat echter ook een bedrijfswoning gebouwd mag worden met tuin en bijbehorende bouwwerken en ruimte voor erfverharding wordt uitgegaan van maximaal 1.622 m² aan bebouwde oppervlakte die benut kan worden voor de bedrijvigheid. Er is daarmee sprake van maximaal 1.622 m² aan bruto vloeroppervlak. Voor het betreffende bedrijf zal daarmee sprake zijn van een gemiddelde verkeersgeneratie van 162,2, afgerond 163 verkeersbewegingen per dag.
Verder zal de bedrijfswoning leiden tot extra verkeersbewegingen. Voor bedrijfswoningen in de rest bebouwde kom met een matig stedelijk karakter is in de handreiking van het CROW een verkeersgeneratie opgenomen van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. Dit betreft een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2, afgerond 9 verkeersbewegingen per dag.
In totaal zal voor het bedrijf, inclusief bedrijfswoning, sprake zijn van gemiddeld 172 extra verkeersbewegingen per dag. Dit betreft gemiddeld 7 verkeersbewegingen per uur (gemiddeld 3 tot 4 voertuigen per uur). Dit betreft geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.
De overige gronden zullen worden ingezet voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein. Het is echter nog niet bekend welke bedrijven zich zullen gaan vestigen en hoeveel m² zal worden bebouwd. Het is daarmee ook nog niet op voorhand in te schatten hoeveel m² uiteindelijk zal worden gebruikt als bruto vloeroppervlak voor de bedrijven.
Bij de inrichting van het terrein dient rekening gehouden te worden met voldoende ruimte voor landschappelijke inpassing, waterberging en ontsluiting van het terrein. Daarmee kan niet het gehele terrein worden bebouwd. In de landschappelijke en stedenbouwkundige inrichting die is opgesteld ten behoeve van het plan is rekening gehouden met voldoende ruimte voor water en landschappelijke elementen voor de landschappelijke elementen. Daarbij is uitgegaan van 33.278 m² aan uitgeefbare grond voor bedrijven op het binnenterrein en nog eens 15.337 m² uitgeefbare grond voor bedrijven tussen de locatie Peelstraat 11 en de het binnenterrein. In totaal is er daarmee sprake van 48.615 m² aan uitgeefbare grond.
Echter dient vanuit de voorzijden van de kavels ten aanzien van de weg minimaal 12 meter vrij te blijven van bebouwing, juist om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte om te kunnen manoeuvreren. In totaal zal daarmee ongeveer 8.685 m² van de uitgeefbare grond vrij blijven van bebouwing, waarmee deze niet meegenomen hoeven worden in de bruto vloeroppervlakte voor de verkeersgeneratie.
In totaal is daarmee, in de worst-case situatie, sprake van maximaal 39.930 m² aan uitgeefbare gronden die bebouwd kunnen worden. In de praktijk zal de bebouwde oppervlakte (aanzienlijk) lager komen te liggen. Omdat echter uitgegaan dient te worden van de maximale planologische mogelijkheden is uitgegaan van de volledige 39.930 m² aan uitgeefbare grond als bruto vloeroppervlakte.
Op het bedrijventerrein mogen geen zelfstandige kantoren worden gevestigd, omdat dit vanuit provinciaal beleid niet is toegestaan. Het is echter nog niet zeker wat voor bedrijven zich ter plaatse zullen gaan vestigen. In de praktijk zal sprake zijn van zowel arbeidsintensieve als arbeidsextensieve bedrijven. Voor beiden is een maximale en een minimale verkeersgeneratie opgenomen in de handreiking. Omdat echter uitgegaan dient te worden van de maximaal planologische mogelijkheden, waarbij in theorie zich uitsluitend arbeidsintensieve bedrijven zullen vestigen is voor het bepalen van de verkeersgeneratie uitgegaan van uitsluitend arbeidsintensieve bedrijven. De daadwerkelijke verkeersgeneratie zal (aanzienlijk) lager liggen dan de berekende worst-case situatie.
Het bedrijventerrein wordt aangemerkt als bebouwde kom met een matig stedelijk karakter. Omdat geen sprake is van een centrumgebied en/of de schil daaromheen wordt uitgegaan van het kenmerk "rest bebouwde kom". De gronden zijn daarmee gelegen in een gebied dat is aan te merken als "rest bebouwde kom met een matig stedelijk karakter".
In de handreiking van het CROW is voor bedrijven zoals omschreven in het voorgaande een verkeersgeneratie opgenomen van minimaal 9,1 en maximaal 10,9 verkeersbewegingen per etmaal per 100 m² bruto vloeroppervlak. Dit betekent een minimale verkeersgeneratie van 10 verkeersbewegingen per dag per 100 m² bruto vloeroppervlak.
Met een totale oppervlakte van 39.930 m² betekent dit een verkeersgeneratie van gemiddeld 3.993 extra verkeersbewegingen per dag. De verkeersgeneratie betreft echter een theoretische verkeersgeneratie op basis van de worst-case situatie. In de praktijk zal sprake zijn van (aanzienlijk) minder verkeersbewegingen.
Gemiddeld genomen zal sprake zijn van ongeveer 167 verkeersbewegingen per uur. Dit resulteert in gemiddeld 83,5 voertuigen per uur. Voor een volwaardig bedrijventerrein over 6,5 hectare betreft dit geen onevenredig groot aantal verkeersbewegingen.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.
De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap Aa en Maas (hierna: het waterschap).
Waterbeheerplan
Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027.
Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma’s:
Deze programma’s zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.
Keur
De Keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Keur is verder uitgewerkt in beleids- en algemene regels.
Legger
De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen volop naar de legger. De legger legt de status en afmetingen behorende bij de regels van de Keur vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Bij het invullen van de compensatieopgave wordt tevens gekeken naar de mogelijke realisering van andere waterdoelen. Het gaat hierbij dus om een optimale inpassing van een plan in zijn omgeving, waarbij ook gekeken moet worden naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt. Naast het behoud van voldoende systeemrobuustheid, kan hiermee beter invulling worden gegeven aan de gewenste doelmatigheid. Bovendien biedt dit mogelijkheden voor waterschappen en gemeenten om ook andere dan hydrologische aspecten mee te nemen in de afweging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het oplossen van waterkwaliteitsknelpunten of het tegengaan van verdroging.
Beleidsplan Hemelwaterbeleid 2023 Gemeente Land van Cuijk
De gemeente Land van Cuijk heeft als aanvulling op het beleid van het waterschap een eigen beleid met betrekking tot de afkoppeling van hemelwater opgesteld. In dit beleid zijn de gemeentelijke normen voor de afkoppeling van hemelwater nader verwoord alsmede welke bijdrage er aan een initiatiefnemer wordt gevraagd voor de realisatie van waterberging.
In het beleidsplan wordt onderscheid gemaakt tussen binnen en buiten de bebouwde kom. Bij wijziging van een bestemmingsplan binnen de bebouwde kom wordt bij een bouwplan de verplichting opgelegd om hemelwater in de openbare ruimte op te vangen. Als het bestemmingsplan niet gewijzigd hoeft te worden, en er is sprake van gemengde riolering, dan dient men wel op eigen terrein het water op te vangen. In het buitengebied zal het niet langer meer toegestaan zijn het water van nieuw aan te leggen verharding, zoals opritten, te laten afvloeien naar de bermen van wegen.
Bij de ontwikkeling aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 zal een intensieve veehouderij in zijn geheel worden beëindigd. Daarbij zal de bestaande bedrijfsbebouwing, behalve de twee bestaande bedrijfswoningen met bijgebouwen en het om te schakelen en te splitsen cultuurhistorisch waardevolle pand, worden gesloopt. Daarnaast zullen drie ruimte-voor-ruimte woningen met bijgebouwen worden opgericht en mogen bij de woning in het cultuurhistorisch waardevolle pand nog bijgebouwen worden opgericht.
Vanuit het beleid van het waterschap dient wanneer sprake is van een toename van het verharde oppervlak met meer dan 500 m² te worden voorzien in compenserende waterberging, waarbij geldt dat per m² aan bebouwing minimaal 0,06 m³ aan compenserende waterberging nodig is. Indien sprake is van een gebied met een bodem met meer infiltratiecapaciteit dan kan er aan die locatie een gevoeligheidsfactor van een half of een kwart worden toegekend. Wanneer dat het geval is dan mag de noodzakelijke compensatie met de gevoeligheidsfactor worden verrekend.
De huidige bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen betreffen reeds bestaande bebouwing. Ook het cultuurhistorisch waardevol pand is al aanwezig en betreft bestaande bebouwing. De bijgebouwen bij het cultuurhistorisch waardevol pand mogen (op basis van het geldende bestemmingsplan) maximaal 100 m² bedragen.
Daarnaast zullen de ruimte-voor-ruimte woningen, gezien deze vanuit het bestemmingsplan maximaal 1.000 m³ mogen zijn, maximaal ongeveer 183 m² groot zijn. Bij elk van de ruimte-voor-ruimte woningen mag dan vanuit het geldende bestemmingsplan maximaal 150 m² aan bijgebouwen worden opgericht. In totaal zal daarmee sprake zijn van een maximaal ruimtebeslag bij de ruimte-voor-ruimte woningen van 1.000 m².
In totaal zal het bebouwd oppervlak daarmee met maximaal 1.100 m² toenemen.
Bij de bestaande bedrijfswoningen en het cultuurhistorisch waardevol pand is reeds voldoende verharding aanwezig voor de ontsluiting van de woningen en de bijgebouwen. Bij deze woningen zal daarom geen nieuwe verharding worden aangelegd. Bij de nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen zal verharding worden aangelegd voor de ontsluiting van de woningen en de bijgebouwen. In totaal zal bij elke woning maximaal 150 m² aan verharding worden aangelegd.
In totaal zal het verhard oppervlak (bebouwing en verharding) met maximaal 1.550 m² toenemen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de overige bedrijfsbebouwing in zijn geheel worden gesloopt en zal alle overige verharding worden verwijderd. In de huidige situatie is ongeveer 7.600 m² aan bedrijfsgebouwen aanwezig welke zullen worden gesloopt. Daarnaast zal ongeveer 2.700 m² aan verharding worden verwijderd. De afname van het verhard oppervlak bedraagt daarmee in totaal ongeveer 10.300 m².
Gezien de afname van het verhard oppervlak ter plaatse aanzienlijk groter is dan de toename van het verhard oppervlak ter plaatse is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een toename van het verhard oppervlak, maar van een afname, en is voor de ontwikkeling aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 vanuit het beleid van het waterschap geen aanvullende compenserende waterberging nodig.
De gemeente Land van Cuijk heeft echter aanvullend beleid, waarin is opgenomen dat voor iedere toename van het verhard oppervlak compenserende waterberging noodzakelijk is. Het gaat daarbij om de volledige nieuwe oppervlakte, waarbij een eventuele gelijktijdige afname van het verhard oppervlak niet mag worden verrekend. Dit betekent dat voor de nieuwe bebouwing en verharding vanuit het gemeentelijke beleid aanvullende compensatie nodig is, ondanks dat netto gezien sprake is van een afname van het verhard oppervlak. Voor de mate van compenseren hanteert de gemeente dezelfde normen als het waterschap, waarbij wordt uitgegaan van een compensatie van 0,06 per m² toename verhard oppervlak. Indien een aangepaste gevoeligheidsfactor van toepassing is dan mag die daarbij eveneens worden verrekend.
Over het gehele plangebied is de gevoeligheidsfactor 1, waarmee geen sprake is van een verbeterde infiltratie van de bodem en vermindering van de minimale compensatie niet mogelijk is. Zoals nader omschreven in het voorgaande zal de toename van het verhard oppervlak ongeveer 1.550 m² bedragen. Daarmee is een compensatie van (1.300 x 0,06 =) 93 m³ nodig zijn.
Bij de bestaande woningen is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. De vereiste compensatie is noodzakelijk bij de nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen. Omdat nog niet duidelijk is hoe de daadwerkelijke invulling van de kavels er uit komt te zien kan nog niet op passende wijze worden voorzien in een goede compensatie. Derhalve is in de planregels behorende bij dit plan, in artikel 8.4.4, een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het in voldoende mate realiseren van voorzieningen voor waterberging. Daarmee is in voldoende mate juridisch geborgd dat ten tijde van het realiseren van de nieuwe woningen wordt voorzien in voldoende waterberging.
Mogelijk is voor de gewenste waterbergingsvoorziening(en) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een ontheffing op de Keur van het Waterschap en/of een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Mocht een dergelijke vergunning en/of ontheffing nodig zijn dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.
Bij de ontwikkeling aan de Peelstraat 11 zal een melkrundveehouderij worden beëindigd en worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. De huidige aanwezige bedrijfsgebouwen zullen daarbij worden gebruikt voor de niet-agrarische bedrijvigheid. Op de locatie is daarnaast nog een bedrijfsgebouw vergund, maar nog niet gerealiseerd. Dit bedrijfsgebouw wordt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling opgericht en gebruikt voor de gewenste activiteiten.
Gezien de bebouwing ter plaatse reeds aanwezig is zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak. Bij de gewenste ontwikkeling zal een deel van de erfverharding en voorzieningen voor de opslag van voer worden verwijderd. Daarmee is sprake van een afname van het verhard oppervlak, waarmee ter plaatse op basis van zowel het beleid van het waterschap als dat van de gemeente geen aanvullende waterberging nodig is.
Het perceel met het kadastrale nummer 951 wordt meegenomen in de uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld. Door de deels afgescheiden ligging van dit perceel aan de noordzijde van de watergang die het plangebied doorkruist is afkoppeling van het hemelwater van dit perceel op dezelfde bergingsvoorzieningen als de rest van het plangebied niet goed mogelijk. Derhalve dient de waterbergingsopgave voor dit perceel op eigen terrein te worden ingevuld.
Het betreffende perceel wordt ontwikkeld als perceel voor een niet-agrarisch bedrijf in maximaal milieucategorie 2 met daarbij de mogelijkheid voor een bedrijfswoning.
Het bouwvlak ter plaatse zal 1.978 m² groot zijn. Omdat echter ook een bedrijfswoning gebouwd mag worden met tuin en bijbehorende bouwwerken en ruimte voor erfverharding wordt uitgegaan van maximaal 1.622 m² aan mogelijk bebouwde oppervlakte die benut kan worden voor de bedrijvigheid.
In de worst-case situatie zal daarmee sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak met 1.622 m². Dat betekent dat volgens de richtlijnen van zowel het waterschap als de gemeente in de worst-case situatie minimaal 97,32, afgerond 98 m³ aan waterberging nodig is.
Omdat nog niet duidelijk is hoe de daadwerkelijke invulling van het perceel er uit komt te zien kan nog niet op passende wijze worden voorzien in een goede compensatie. Derhalve is in de planregels behorende bij dit plan, in artikel 5.5.4, een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het in voldoende mate realiseren van voorzieningen voor waterberging. Daarmee is in voldoende mate juridisch geborgd dat ten tijde van het realiseren van de nieuwe woningen wordt voorzien in voldoende waterberging.
Mogelijk is voor de gewenste waterbergingsvoorziening(en) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een ontheffing op de Keur van het Waterschap en/of een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Mocht een dergelijke vergunning en/of ontheffing nodig zijn dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.
De overige gronden ter plaatse worden ingezet voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein Molenveld. Hierbij worden onbebouwde gronden voorzien van mogelijkheden voor het oprichten van kavels voor bedrijven. Daarbij zal het bebouwd en het verhard oppervlak toenemen.
Het is op voorhand echter niet goed mogelijk te bepalen hoeveel m² aan bebouwing en verharding er wordt opgericht en/of aangelegd. Het is daarmee nog niet goed te berekenen hoeveel compenserende waterberging nodig is.
Om te borgen dat bij de invulling van het bedrijventerrein voldoende waterberging wordt aangelegd is uitgegaan van de worst-case situatie. Het totaal uitgeefbare gebied, dat wil zeggen het gebied waarop bedrijfskavels kunnen worden ontwikkeld, bedraagt ongeveer 48.615 m². In de praktijk wordt een deel van deze gronden op de bedrijfskavels gebruikt voor een groene inrichting en zal een deel onverhard blijven. In de worst-case benadering wordt echter uitgegaan van totaal verharde bedrijfskavels. Daarmee is zeker te stellen dat wordt voorzien in voldoende waterberging. Daarnaast wordt op het bedrijventerrein voorzien in infrastructuur (weg en stoep) met een oppervlakte van ongeveer 10.064 m². In totaal zal het verhard oppervlak daarmee in de worst-case situatie toenemen met ongeveer 58.679 m².
In overleg met het waterschap is overeengekomen dat voor het bepalen van de compensatie-opgave de rekenregel mag worden toegepast. Dat wil zeggen dat voor iedere m² aan toename verhard oppervlak 0,06 m³ aan compenserende waterberging nodig is. Daarbij mag de gevoeligheidsfactor nog worden meegerekend. De gevoeligheidsactor bedraagt over het gehele plangebied echter 1, waardoor deze geen invloed heeft op de te realiseren compenserende waterberging. Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein is daarmee, uitgaande van de worst-case situatie, minimaal 3.520,7, afgerond 3.521 m³ aan compenserende waterberging nodig.
Ten behoeve van de te realiseren capaciteit worden voorzieningen voor waterberging aangelegd. Aan de noordoost zijde, de zuidzijde en de zuidwest zijde van het plangebied worden wadi's aangelegd. De totale oppervlakte die nodig is voor de wadi's is berekend op basis van de gemiddeld hoogste grondwaterstand op de verschillende locaties. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt binnen het plangebied tussen de 52 en 70 centimeter onder maaiveld. Voor het bepalen van de noodzakelijke grootte van de wadi's is derhalve gerekend met een effectieve bergingsdiepte van 50 centimeter (dus boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand).
Met een bergingsopgave van 3.521 m³ en een effectieve bergingsdiepte van 50 centimeter is in totaal 7.042 m² aan oppervlakte nodig om het hemelwater in voldoende mate te kunnen bergen.
In het landschappelijk en stedenbouwkundig inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting, zijn de aan te leggen wadi's ingetekend en nader uitgewerkt. Daarbij is uitgegaan van een voldoende grote oppervlakte voor waterberging. In totaal zal ongeveer 7.550 m² aan wadi's worden aangelegd, waarmee in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor compenserende waterberging.
Mogelijk is voor de gewenste waterbergingsvoorziening(en) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een ontheffing op de Keur van het Waterschap en/of een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Mocht een dergelijke vergunning en/of ontheffing nodig zijn dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.
Gezien het voorgaande zal daarmee geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
" Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub a, b en/of c van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. Voor die delen van het plan waar de particulier initiatiefnemer eigenaar is neemt hij voor zijn rekening en risico de benodigde maatregelen en aanpassingen. Eventuele planschade over die onderdelen wordt tevens afgewenteld op de initiatiefnemer middels de gesloten overeenkomst. De plankosten voor het bestemmingsplan draagt de gemeente. Voor de gronden waar de gemeente bedrijventerrein ontwikkelt is al een bouwgrondexploitatie vastgesteld. Hierin is reeds rekening gehouden met de uitbreiding van het bedrijventerrein. De bouwgrondexploitatie heeft een positief resultaat. De uitbreiding heeft een gering effect op de bouwgrondexploitatie. De verwachting is echter dat dit effect kostenneutraal is.
Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Anthonis 2013" en de herzieningen daarop van gemeente Land van Cuijk en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een dialoog met de omgeving gevoerd. Hiervoor is een bijeenkomst gehouden waarop de plannen nader zijn toegelicht aan de belanghebbenden en omwonenden. Tijdens de bijeenkomst zijn de aanwezigen in de gelegenheid gesteld op de plannen te reageren en eventuele aandachtspunten en/of verbeterpunten kenbaar te maken. Van de gehouden dialoog tijdens de bijeenkomst is een verslag gemaakt. Voor dit verslag wordt verwezen naar bijlage 12 van deze toelichting. Vanwege privacy-overwegingen zijn de persoonsgegevens in het verslag onherkenbaar gemaakt.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat gemeenten bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In de beginfase van het plan heeft de provincie Noord-Brabant en waterschap Aa en Maas vooroverlegreacties gegeven op de voorgenomen ontwikkelingen. Hieronder zijn de reacties van de provincie Noord-Brabant en waterschap Aa en Maas beschreven met daarbij een beoordeling op de gemaakte reactie door gemeente Land van Cuijk.
1. Reactie provincie Noord-Brabant
''Een kleinschaligere uitvoering van de bedrijvigheid op het perceel Peelstraat 11 zou gelet op artikel
3.73, lid 3 IOV en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik uitdrukkelijk overwogen moeten worden.''
1. Reactie gemeente Land van Cuijk
De locatie Peelstraat 11 ligt direct aansluitend aan het bedrijventerrein Molenveld en langs een intensiever bebouwd deel van de Peelstraat. Naar onze mening is hier duidelijk sprake van een kernrandzone, waarvan wij de uitvoering in de voorgenomen omvang aan bedrijvigheid passend vinden.
2. Reactie provincie Noord-Brabant
''Voorts dringen wij erop aan zorg te dragen voor een goede landschappelijke inpassing en daarnaast
voor een robuuste fysieke scheiding tussen de ontwikkeling van het bedrijfsgebouw op dit perceel ten
opzichte van de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein.''
2. Reactie gemeente Land van Cuijk
Inherent aan de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen is een goede landschappelijke inpassing en verbetering van de omgevingskwaliteit en het landschap. Met de uitbreiding van het bedrijventerrein zetten we in op een robuuste afronding van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot het landelijk gebied. Ook een goede fysieke scheiding tussen de bedrijvigheid aan de Peelstraat en het bedrijventerrein maakt daar onderdeel van uit.
Tevens zijn ook alle andere onderdelen van het plan, zoals de te realiseren Ruimte voor Ruimte-kavels voorzien van een goede landschappelijke inpassing.
Diverse plandocumenten zijn hiervoor aangepast (Toelichting, regels en verbeelding, inrichtingsplannen en beplantingsplannen).
3. Reactie provincie Noord-Brabant
''
Het incorporeren van deze bedrijfslocatie (Peelstraat 11) als onderdeel van de totale uitbreiding van
het bedrijventerrein zet (de basis) voor de beoogde woningbouwontwikkeling onder druk. Immers
woningen aan de rand van een bedrijventerrein achten wij planologisch gezien niet wenselijk en deze
beperken een effectief gebruik van het bedrijventerrein.''
3. Reactie gemeente Land van Cuijk
Bij de totale uitbreiding van het bedrijventerrein is rekening gehouden met de landelijke en bebouwde omgeving waarin dit plaatsvindt. De zonering van het bedrijventerrein is er op gericht dat bedrijven voldoende afstand houden tot gevoelige functies. Er is evenwel sprake van omgeving die te kwalificeren is als een gemengd gebied. De menging van functies is hier met in achtneming van de onderlinge afstanden voorstelbaar en passend.
4. Reactie provincie Noord-Brabant
''In totaal wordt voorzien in de realisatie van drie ruimte voor ruimte kavels, elk ten behoeve van de
bouw van één woning. In de Toelichting van het plan wordt gesteld dat de titels worden verworven.
Bewijsstukken daarvan ontbreken nog. Gelet op artikel 3.80, lid 1, sub a IOV verzoeken wij u hiervoor
zorg te dragen.''
4. Reactie gemeente Land van Cuijk
De certificaten voor deze bouwtitels ontbraken nog bij het concept bestemmingsplan. Maar ten behoeve van de bouwtitels is een overeenkomst gesloten met de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte, voor de aankoop van drie titels. De overeenkomst is beschikbaar en opgenomen in bijlage 3.
Daarmee wordt voldaan aan het gestelde in de IOV.
5. Reactie provincie Noord-Brabant
''
Een bijgebouw behorende bij de varkenshouderij wordt verplaatst en geschikt gemaakt voor de
vestiging van twee woonfuncties. In het plan wordt onderbouwd dat de vestiging van de woonfuncties
gericht is op het behoud en herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De redengevende
omschrijving heeft ons daarvan niet overtuigd. Bovendien wordt het bijgebouw verplaatst. Hiermee
achten wij het ook niet realistisch dat de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud en herstel van de
cultuurhistorische bebouwing.''
5. Reactie gemeente Land van Cuijk
De historische schuur op het perceel Peelstraat 15a was in eerdere planvorming ingezet voor de realisatie van 2 wooneenheden en in een nieuwe situering.
Met het voorliggende bestemmingsplan maken we mogelijk dat de schuur behouden blijft als beeldbepalend pand in zijn huidige situering en staan we de realisatie van 1 woning daarin toe. Door het toekennen van deze nieuwe functie aan het pand borgen we dat het waardevolle pand behouden kan blijven en de waardevolle elementen versterkt worden.
In het bestemmingsplan hebben we bepalingen opgenomen die borgen dat het pand behouden blijft (o.a. door een sloopverbod op te nemen).
6. Reactie provincie Noord-Brabant
''De uitbreiding van het bedrijventerrein is dusdanig dat er regionaal afgestemd moet worden over de
uitbreiding, conform regionale afspraken en dus dat er vraaggericht ontwikkeld moet worden. Wij
constateren dat de regionale afstemming nog niet heeft plaatsgevonden.''
6. Reactie gemeente Land van Cuijk
De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein heeft een omvang van 5,1 hectare uitgeefbare grond. De uitbreiding moet lokale bedrijvigheid faciliteren en is gericht op de lokale vraag die er is.
7. Reactie provincie Noord-Brabant
''De ontwikkeling dient voorts te worden onderbouwd aan de hand van de ladder voor duurzame
verstedelijking. Dit vraagt, naast regionale afstemming, om een nadere onderbouwing over de mate
waarin de uitbreiding voorziet in een behoefte en of de nieuwe kavels niet in het bestand stedelijk
gebied gerealiseerd kunnen worden.''
7. Reactie gemeente Land van Cuijk
In de paragraaf Ladder duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.3) is reeds ingegaan op de ladder van duurzame verstedelijking.
Een nadere uitwerking van de Ladder vindt plaats en wordt later toegevoegd aan het bestemmingsplan.
8. Reactie provincie Noord-Brabant
''Daarnaast dient te worden onderbouwd waarom deze uitbreidingsrichting prevaleert boven de
uitbreiding ter hoogte van Verstedelijking afweegbaar aan de oostzijde van het bestaande
bedrijventerrein en dat deze ontwikkelrichting leidt tot een verbetering van de stedenbouwkundige en
landschappelijke kwaliteit.''
8. Reactie gemeente Land van Cuijk
De mogelijkheid heeft zich voorgedaan om aan de zuidzijde grond te verwerven en in te zetten voor een uitbreiding van het bedrijventerrein. Voortkomend uit de kansen en meerwaarde om aan de Peelstraat twee veehouderijen te kunnen saneren en daarmee de geurbelasting op de kern Wanroij, bedrijventerrein Molenveld en de Peelstraat weg te nemen.
Een uitbreiding aan de zuidzijde heeft ook een goede ruimtelijke aansluiting bij het bestaande bedrijventerrein en geeft mogelijkheden om tot een efficiënte inrichting van bedrijfskavels te komen. Maar er is ook ruimte voor een goede kwalitatieve afronding van het bedrijventerrein door een sterke landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap.
9. Reactie provincie Noord-Brabant
''Tot slot vragen wij aandacht voor het duurzaam afronden van het Stedelijkgebied, waarbij met de
inrichting rekening wordt gehouden met de omgevingskwaliteit.''
9. Reactie gemeente Land van Cuijk
Het plangebied, met name daar waar het bedrijventerrein betreft wordt zodanig gerealiseerd en voorzien van een goede robuuste scheiding naar het Landelijk Gebied, dat concreet sprake is van een afronding van het stedelijk gebied.
10. Reactie provincie Noord-Brabant
''
In de Omgevingsverordening is opgenomen dat de gebieden met verstedelijking afweegbaar vervallen.
Tevens is het de bedoeling dat onder voorwaarden mogelijkheden worden geboden voor stedelijke
ontwikkelingen in Landelijk gebied. Hierbij is dus geen procedure voor herbegrenzing van de grenzen
van de werkingsgebieden meer aan de orde. Evenwel is nadrukkelijker een onderbouwing van de
aanvaardbaarheid van de uitbreidingsrichting en de overige aspecten voor uitbreiding van het
bedrijventerrein, zoals hiervoor genoemd, aan de orde.''
10. Reactie gemeente Land van Cuijk
De voorliggende planontwikkeling is gelegen aan de zuidzijde van het bestaande bedrijventerrein Molenveld, waar momenteel geen zone 'verstedelijking afweegbaar' in de IOV is vastgelegd. Met het bestemmingsplan en de onderbouwing van omgevingsaspecten is evenwel overwogen om de voorgenomen stedelijke ontwikkeling naar het zuiden in het Landelijk Gebied te laten plaatsvinden. Dit vinden wij een voorstelbare richting.
We nemen verder ter kennisgeving aan dat een procedure voor herbegrenzing stedelijk gebied niet meer aan de orde is.
11. Reactie provincie Noord-Brabant
''In de Toelichting van het plan wordt de kwaliteitsverbetering van het landschap heel summier
toegelicht. Er wordt verwezen naar de sanering van de varkensstallen en de landschappelijke inpassing.
Het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 betreft enkel een situatieschets met inpassing
ingetekend, maar is ook summier en geeft geen extra informatie.''
11. Reactie gemeente Land van Cuijk
Met de nadere planvormingen is ook uitvoeriger gekeken naar de kwaliteitsverbetering van het landschap en de landschappelijke inpassing van de gehele ontwikkeling. Dit heeft een vernieuwd en verbeterd landschapsplan opgeleverd. In de paragraaf 'Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente
Land van Cuijk 2023' (paragraaf 3.3.3) is dit uitvoeriger beschreven en een aangepast inpassingsplan is in bijlage 1 toegevoegd.
12. Reactie provincie Noord-Brabant
''Bij de aansnijding van het landelijk gebied middels een planmatige ontwikkeling zoals de uitbreiding
van het bedrijventerrein wordt op basis van het regionale afsprakenkader 1 % van de uitgifteprijs ten
behoeve landschappelijke verbetering ingezet. Een berekening ontbreekt.''
12. Reactie gemeente Land van Cuijk
Voor de planmatige uitbreiding, zijnde het bedrijventerrein, is op basis van de uitgifteprijs de tegenprestatie voor de landschappelijke verbetering berekend. De berekening is opgenomen in bijlage 4. De berekende tegenprestatie wordt voldaan door de landschappelijke kwaliteitsverbetering in het plangebied, zijnde diverse groen- en bomenrijen, zoals opgenomen in het inpassingsplan.
13. Reactie provincie Noord-Brabant
''Ook de vestiging van de niet-agrarische functie gaat op basis van het regionale afsprakenkader
gepaard met een berekende bijdrage aan de hand van bestemmingswinst.
Er vindt geen waardebepaling van de tegenprestatie (landschappelijke inpassing en sloop) plaats. Overigens is de sloop van de bebouwing verplicht op basis van de subsidieregeling waaraan de varkenshouder deelneemt en kan deze in beginsel niet aangemerkt worden als kwaliteitsverbetering van het landschap.''
13. Reactie gemeente Land van Cuijk
Ook voor de niet-agrarische functies aan de Peelstraat is de kwaliteitsbijdrage berekend. In de paragraaf 'Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2023' (paragraaf 3.3.3) is dit uitvoeriger beschreven
De kwaliteitsbijdrage wordt geleverd door sloop en landschappelijke inpassing. In de berekening is deze waardebepaling opgenomen. In het inpassingsplan komt tot uiting met welke beplantingen en landschapselementen dit wordt vormgegeven.
1. Reactie waterschap Aa en Maas
''
A-watergang
Aan zowel de noord-, west- en oostzijde van het plangebied liggen A-watergangen. Aan weerszijden van deze watergangen geldt een beschermingszone met een breedte van 5 meter vanaf de insteek ten behoeve van beheer en onderhoud. De beschermingszone is opgenomen in de verbeelding en regels, maar wordt niet benoemd in de toelichting. Daarnaast lijken er enkele duikers geplaatst te worden ten behoeve van de nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen, hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden. Dit wordt eveneens niet benoemd in het plan. Concreet verzoekt het waterschap om de A-watergang te benoemen in de toelichting en rekening te houden met het beleid van het waterschap m.b.t. aanleggen van duikers en landschappelijke inpassing.''
1. Reactie gemeente Land van Cuijk
In en rond het plangebied spelen meerdere waterschapsbelangen. In de paragraaf 'Wateraspecten' (paragraaf 4.5) wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige situatie en belangen, mede aan de hand van het waterschapsbeleid.
De genoemde punten in deze vooroverlegreactie hebben we ter hand genomen. Er is een vernieuwde en verbeterde waterparagraaf opgenomen in de toelichting, waar al deze aspecten benoemd worden. Hierover is vooraf ook met het waterschap gesproken.
2. Reactie waterschap Aa en Maas
''In de plantoelichting is aangegeven dat er een verhardingstoename zal plaatsvinden binnen het gebied bestemd als 'bedrijventerrein'. In paragraaf 4.5.3. is aangegeven dat er gekozen is om geen centrale voorziening aan te leggen, omdat nog onbekend is hoeveel verharding er zal worden aangelegd en/of opgericht. Vandaar dat er gekozen is om te werken met een voorwaardelijke verplichting waarin “wordt voorzien in compenserende waterberging volgens de richtlijnen van het waterschap”. Hier lijkt verwezen te worden naar planregel 5.5.4. In de bijlage heb ik beide tekstpassages bijgevoegd. In de planregels wordt verwezen naar een waterbergingseis op basis van 10% van het verhard oppervlak. Deze 10%-regeling kan ik niet goed plaatsen en lijkt ook niet de uitgangspunten van ons beleid te bevatten.''
2. Reactie gemeente Land van Cuijk
Met verder voortschrijdend inzicht in de gehele planvorming van het voorliggende bestemmingsplan is ook de verhardingstoename en de waterberging beter inzichtelijk geworden. Conform de richtlijnen van het waterschap is dit geactualiseerd en nader uitgewerkt in de paragraaf 'Wateraspecten' (paragraaf 4.5).
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Land van Cuijk vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).
Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.
Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Bijlagen bij de planregels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met het voorliggende plan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de juridische regeling uit het geldende bestemmingsplan. Dit plan kent vervolgens de volgende noemenswaardige bijzonderheden:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).