Plan: | Herstructurering Nuinhofwijk |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1954.BPHerstNuinhofwijk-ON01 |
De rijksmonumentale woninggroep Nuinhof (bouwjaar 1919; oorspronkelijk 133, momenteel 118 woningen) in de kern Nuth, gemeente Beekdaelen, raakt voor wat betreft de woonkwaliteit en het leefklimaat steeds meer in verval. Er is sprake van een achterstandssituatie, van leegstand en verrommeling. De kleine arbeiderswoningen zijn in versnipperd bezit. Ze voldoen niet meer aan de hedendaagse kwaliteitseisen voor wat betreft duurzaamheid en wooncomfort c.q. wensen en kennen naast achterstallig onderhoud diverse bouwkundige, bouwfysische en constructieve gebreken. In dat kader is een volledige herstucturering van deze wijk nodig.
Op initiatief van de gemeente Beekdaelen heeft in een aantal ateliersessies en bilaterale afstemmingsoverleggen met betrokken stakeholders (gemeente Beekdaelen, woningcorporatie Wonen Zuid, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Monumentencommissie, Regio Parkstad Limburg en de Provincie Limburg) een verkenning plaatsgevonden naar een haalbaar en vergunbaar planconcept c.q. voornemen voor de woninggroep Nuinhof, waarin de volkshuisvestelijke opgaven en het behoud van de monumentale waarden meer in balans worden gebracht. Het resultaat van deze sessies is het Masterplan Nuinhofwijk Nuth (inclusief addendum), bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Dit masterplan geeft het gemeenschappelijke kader waarbinnen de verdere planuitwerking voor de integrale herstructurering en transformatie naar een vitale en toekomstbestendige wijk gestalte kan krijgen. Het masterplan kan rekenen op een positief advies vanuit de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), zoals bijgevoegd in Bijlage 3. Tevens heeft in mei 2023 een bouwplanoverleg Steunpunt archeologie en monumentenzorg limburg plaatsgevonden. Het verslag van dit bouwplan overleg is ter informatie bijgevoegd in Bijlage 4.
Het planvoornemen bestaat om de woninggroep Nuinhof (Rijksmonumentenregister nummers 507167, 507168, 507169, 507170, 507171, 507172, 507173, 507174, 507175, 507176, 507177, 507178, 507179, 507180, 507181, 507182, 507183, 507184, 507185, 507186, 507187, 507188, 507189, 507190, 507191) te herstructureren van een wijk van 118 woningen naar een wijk van 110 woningen, waarvan 67 rijksmonumenten en 43 passende vervangende nieuwbouw woningen. Dus enerzijds zijn en blijven er rijksmonumenten (restauratie) en anderzijds is er sprake van sloop en passende, vervangende nieuwbouw.
Met de aanpak wordt zo correct mogelijk gestreefd naar het behoud van de ensemblewerking en oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet van de huidige rijksmonumentale woninggroep Nuinhof. Door te kiezen voor beeldherstellende restauratie in combinatie met cascorestauratie en duurzame renovatie wordt de karakteristieke uitstraling van de Tiendstraat en de hoeken behouden. Het toepassen van passende nieuwbouw, met een afwijkende beukmaat, aan de Spoorstraat creëert ruimte om het achterterrein te bereiken en in te richten als parkeerterrein voor de bewoners. Ook achter de woningen aan de Tiendstraat wordt voorzien in een parkeerterrein voor de woningen.
Vanwege de ensemblewaarde in combinatie met het cultuurhistorisch, stedenbouwkundig en architectonisch belang van de wijk wordt het plangebied in onderhavig bestemmingsplan tevens aangewezen als beschermd dorpsgezicht om deze waarden te behouden en te waarborgen.
Het plangebied is gelegen in de woninggroep Nuinhof, kern Nuth, ten westen c.q. zuidwesten van de Rijksweg A76. Het plangebied bestaat uit woningen gelegen aan de Tiendstraat, Nuinhofstraat, Spoorstraat en de Parallelstraat. Ten oosten van het plangebied is de oprit naar de Rijksweg A76 en de Rijksweg A76 zelf gelegen. Deze maken geen onderdeel uit van het plangebied. Aan de andere zijde van de Rijksweg A76 is een station met bijbehorende spoorweg Sittard-Heerlen gelegen. De woningen binnen het plangebied vormen als Rijksmonumenten een cultuurhistorisch ensemble.
De beoogde waterbuffer aan de overzijde van de Spoorstraat maakt geen onderdeel uit van het plangebied maar zal wel aangelegd worden ten behoeve van de herstructurering ten behoeve van de afkoppeling van het hemelwater. Deze waterbuffer is reeds planologisch-juridisch toegestaan op basis van de geldende verkeersbestemming. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Luchtfoto met ligging plangebied
Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld binnen het geldende bestemmingsplan 'Kern Nuth'. De woninggroep Nuinhof is planologisch als beschermd monument (Waarde – Cultuurhistorie) geregeld in het onherroepelijk bestemmingsplan Kern Nuth, vastgesteld op 05-12-2009. De gehele wijk is specifiek als een WRO-zone aangemerkt, waarbinnen het beeldkwaliteitsplan (2003) van toepassing is. Met dit beeldkwaliteitsplan werd beoogd om de karakteristiek en de eigenheid van de wijk in stand te houden. De woningen zelf en openbare ruimte/infrastructuur (straten) zijn respectievelijk bestemd als 'Wonen' en 'Verkeer'. De gehele buurt valt onder de veiligheidszone (groepsrisico) vervoer gevaarlijke stoffen 1, een en ander in relatie tot de transportassen A76 en het nabijgelegen spoor. Voor de Spoorstraat geldt een vrijwaringszone, waarbinnen geen verdere bebouwing is toegestaan zonder instemming van Rijkswaterstaat.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kern Nuth'
Voor een ingrijpende herstructurering van de wijk, is voor met name de nieuwbouw door de gewijzigde situering, aantallen en bouwdiepte/hoogte van de woningen een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Daarnaast wijzigt de bestemmingsgrens tussen de bestemming 'Wonen' en 'Verkeer' aan de achterzijde om op het 'binnenterrein' parkeren mogelijk te maken. Om dit qua ruimtebeslag mogelijk te maken is eveneens een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. De beoogde waterbuffer aan de overzijde van de Spoorstraat is juist niet meegenomen omdat deze reeds planologisch-juridisch is toegestaan op basis van de geldende verkeersbestemming.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is door vertaald in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure die het plan zal doorlopen.
In 1919 werd de nieuwe woninggroep Nuinhofcomplex c.q. Spoorwegcomplex gebouwd naar een ontwerp van architect N.J. van Tiene uit Maastricht. Het Nuinhofcomplex is gebouwd voor de spoorwegarbeiders van het nabijgelegen spoorwegemplacement, in opdracht van de woningvereniging “Nuth Vooruit” en bestaat uit dertien verschillende woningtypes die verdeeld in de wijk liggen.
Het complex is vormgegeven in het destijds geldende idioom omtrent arbeiderswoningen. De woninggroep heeft een eenvoudig ruimtelijk concept, geënt op het tuinstadprincipe. Dit houdt in dat de wijk een eenduidig stratenpatroon met overzichtelijke straten heeft, zonder een duidelijke hiërarchie. De woonblokken zijn gevormd langs het stratenpatroon en wijken af in vorm en verschijning. Door nuanceverschillen in de architectuur zijn de woonblokken als afzonderlijke eenheden herkenbaar. Ondanks de diversiteit is er een hoge mate van samenhang in de wijk. Door deze samenhang in verscheidenheid is er een duidelijk onderscheid tussen het Nuinhofcomplex en de omliggende wijken. De woningen zijn met een soberheid en doelmatigheid ontworpen. De woningen zijn voorzien van een traditionele baksteenarchitectuur. Variatie in het straatbeeld is gecreëerd door afwisseling in bouwhoogte, kapvorm, risalerende geveldelen en overige ornamenten. De woningen zijn met aandacht voor detail ontworpen. Dit is zichtbaar door de accentuering van de gevelopeningen of topgevelbeëindigingen met pleisterwerk in combinatie met siermetselwerk, de gemetselde schoorstenen en houten, geprofileerde consoles ten behoeve van de luifelgoten. De materialisatie van de woningen is vrij eenvoudig door de rode baksteen, rode keramische dakpan en witgeschilderde houten kozijnen.
Meerdere ruimtelijke ingrepen door de jaren heen in de directe omgeving hebben geleid tot een aantasting van de wijk. In 1947 werden drie blokken van twee woningen door woningcorporatie Ons Limburg, in opdracht van het Woningvereniging Nuth, in het complex ingepast (twee blokken op de hoek Nuinhofstraat/Nieuwstraat, nu Dwarsstraat), één blok op de hoek Parallelstraat/Nieuwstraat (nu Dwarsstraat). Architect A. Knipschild was verantwoordelijk voor het ontwerp van deze woningen.
Ook werd er in deze periode gestart met de aanleg van de enkelbaans rijksweg A76 van Geleen naar Heerlen. Ruimtelijk verstoorde de A76 de relatie tussen de woninggroep Nuinhof en het spooremplacement. De functie van de Spoorstraat veranderde van een woonstraat in een toegangsweg naar de snelweg. De op hoogte gelegen A76 vormde een stevige barrière waardoor de leefbaarheid in de wijk sterk verminderde. Later, tussen 1954 en 1963, werd de A76 verbreed. Deze verbreding, evenals de daarmee gepaarde aanpassing op de op- en afritten ter hoogte van de woninggroep Nuinhof, werden twaalf woningen aan de oostzijde van de Spoorstraat en drie woningen aan de noordzijde van de Parallelstraat gesloopt. Sindsdien telt de woninggroep Nuinhof nog 118 woningen, verdeeld over 25 complexonderdelen. In de jaren ’70, gelijktijdig met de sluiting van de Oranje Nassaumijn in Heerlen, werd ook het spooremplacement in Nuth overbodig en is de sociaaleconomische relatie tussen het spooremplacement en de woninggroep Nuinhof volledig verloren gegaan. Het spooremplacement is in 2011 door Prorail gesaneerd.
Eind jaren ‘80 werd in opdracht van de voormalige gemeente Nuth aan de resterende woningen van het Nuinhofcomplex groot onderhoud uitgevoerd. Daarbij zijn veel historisch waardevolle elementen verloren gegaan. De grootschalige renovatie betrof zowel het in- als exterieur en was zo ingrijpend dat alle historische waardevolle elementen uit het oorspronkelijke interieur zijn verdwenen. Zo zijn de twee aparte ruimtes op de begane grond, de voor- en achterkamer samengevoegd tot één grote woonkamer. Ook zijn de woningen voorzien van nieuwe sanitaire ruimtes in de (deels nieuwe) achterbouw op de begane grond. Houten kozijnen zijn vervangen door kunststof kozijnen waarbij de originele indeling en kleine roedeverdeling niet gehandhaafd zijn. De kozijnen zijn voorzien van dubbele beglazing. In kader van de geluidsoverlast van de rijksweg A76 werden suskasten geplaatst. Bij een aantal woningen zijn de kenmerkende twee kleine gevelopeningen op de begane grond in de voorgevel verdwenen. Hier is bij de grote renovatie gekozen voor één groot raam, de originele segmentbogen zijn wel nog aanwezig. Ook zijn de originele houten voordeuren vervangen door nieuwe, standaard houten voordeuren waarbij een van de twee zijlichten naast van de voordeur is voorzien van een vast, dicht paneel. De originele keramische dakpannen werden vervangen door rode Vernieuwde Hollandse dakpannen en werden de houten luifelgoten bekleed met trespa. Na afronding van de renovatie is woninggroep Nuinhof in 1990 door voormalige gemeente Nuth in eigendom, beheer en exploitatie overgedragen aan woningcorporatie Nuth, die in 2002 is opgegaan in Wonen Zuid. De woninggroep Nuinhof is in 1997 op objectniveau aangewezen als beschermd rijksmonument (complexnummer 507166 in het rijksmonumentenregister). Na het verkrijgen van de rijks-monumentale status heeft er alleen nog kleinschalig onderhoud en de herinrichting van de achterterreinen plaatsgevonden. Tussen 2000 en 2002 zijn de achterterreinen opgeschoond en is ter afscherming op de erfgrens een uniforme wand gebouwd door Wonen Zuid.
In de meer dan 100 jaar dat de woninggroep Nuinhof bestaat, is de stedenbouwkundige structuur voor een groot deel goed overeind gebleven. De woon- en leefkwaliteit van de wijk is echter op meerdere vlakken niet meer wat het ooit was. De wijk raakt steeds meer in verval en vraagt dringend om een grootschalige en duurzame renovatie. Vanaf 2016 worden vrijkomende huurwoningen door Wonen Zuid niet meer opnieuw verhuurd vanwege de hoge mutatiekosten en met het oog op de noodzakelijke transitieopgave. Inmiddels is 1/3e van de woningvoorraad van Wonen Zuid in de woninggroep Nuinhof in leegstandsbeheer. In de huidige situatie bestaat de woninggroep Nuinhof uit 118 woningen.
In de verkennende planfase zijn door Wonen Zuid inventariserende onderzoeken ingesteld naar de bouwkundige, bouwfysische en bouwhistorische staat van het eigen woningbestand. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat het casco van de woningen in een redelijke staat verkeert. De geconstateerde schades zijn voor een belangrijk deel veroorzaakt door latere collectieve en individuele ingrepen en periodes van nagelaten onderhoud. Er is geen sprake van zichtbare, extreme verzakkingen behoudens lichte zettingen aan de voorzijde van de woningen in de Spoorstraat. De interieurs vertonen geen ernstige gebreken als vocht en schimmel. Echter, de hoge grondwaterstand leidt tot wateroverlast in kelders met alle gevolgen van dien. Desalniettemin voldoen de kleine woningen niet meer aan de hedendaagse kwaliteitseisen rondom duurzaamheid en wooncomfort c.q. wensen. De woningen hebben momenteel energielabel E, F en G. Het woonprogramma mist adequate sanitaire voorzieningen hetgeen in de loop der tijd heeft geleid tot ongebreidelde uitbreidingen van aan- en bijbouwen aan de achterzijde van de woningen.
De latere ingrepen aan de buitenschil, zoals trespa boeiboorden, kunststof kozijnen en raamverbredingen alsmede voegwerkherstel, hebben tevens geleid tot een aantasting aan de monumentale- en ensemblewaarden. De meeste koopwoningen kampen met vergelijkbare problemen naast de kostbare instandhoudingsplicht van de rijksmonumentale buitenschil. Door de jaren heen zijn door bewonerszelfwerkzaamheid veel oorspronkelijke bouwdelen verloren gegaan, zowel bij de huur- als de koopwoningen.
Het van oorsprong groene karakter van de buurt is grotendeels verloren gegaan. Momenteel is er sprake van ernstige verrommeling en verstening van de private voor- en achtertuinen. Er is nauwelijks tot geen groen aanwezig en vrijwel helemaal geen tuin. Het straatbeeld wordt overheerst door blik als gevolg van de parkeerdruk van de bewoners. Daarnaast is er overlast van ongedierte vanwege gebreken aan het rioolstelsel en de waterhuishouding in het gebied.
De gedeeltelijke verkoop van de woningen heeft niet geleid tot de verbetering van de samenhang in de buurt. Er lijkt geen sociale cohesie te bestaan voor de gezamenlijke woon- en leefkwaliteit. Mede vanwege de onzekerheden omtrent de toekomst van de wijk neemt de onrust onder de bewoners toe. Inmiddels wordt een deel van de woningen niet meer regulier verhuurd vanwege de steeds verder afbrokkelende leef- en woonkwaliteit.
Impressie straatbeeld huidige situatie
In het woningbestand en de woonomgeving zal uitgegaan worden van de oorspronkelijke morfologie, typologie en architectuur. Daarbij gaat het om de specifieke stedenbouwkundige kwaliteiten, de woningtypes, karakteristieke beeldelementen en de inrichting van de openbare ruimte.
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering van een week van 118 woningen naar een wijk van 110 woningen, waarvan 67 rijksmonumenten en 43 passende vervangende nieuwbouw woningen. De herstructurering is daarbij gericht op een drietal woningtypes, namelijk:
Met de aanpak wordt zo correct mogelijk gestreefd naar het behoud van de ensemble-werking en oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet. Door te kiezen voor beeldherstellende restauratie in combinatie met cascorestauratie en duurzame renovatie wordt de karakteristieke uitstraling van de Tiendstraat en de hoeken behouden. Het toepassen van nieuwbouw, met een afwijkende beukmaat, aan de Spoorstraat creëert ruimte om het achterterrein te bereiken en in te richten als parkeerterrein voor de bewoners. Ook achter de woningen aan de Tiendstraat wordt voorzien in een parkeerterrein voor de woningen.
Inrichtingstekening beoogde situatie
Rijwoningen Tiendstraat (rijksmonument)
Van het type rijwoning zijn acht originele woningblokken, met een variatie in de gevelarchitectuur, gerealiseerd in de Tiendstraat. Dit betreffen in totaal 50 woningen aan weerszijden van de straat. De types hebben verschillende stijlkenmerken maar vormen een samenhangend geheel. Een woningblok varieert van twee tot elf woningen en heeft een zadeldak, met een groot overstek met houten consoles en schoorstenen, evenwijdig aan de straat. Een aantal woningen is voorzien van een dwars kap. Het woningblok is asymmetrisch gespiegeld over de middenas. Elke woning omvat een entreedeur en twee gevelopeningen op de begane grond. Het woningblok heeft op de verdieping twee gevelopeningen, waarbij het breedtestramien van de openingen op de begane grond is doorgetrokken. De gevelopeningen en de voordeur zijn geaccentueerd door siermetselwerk (segmentboog of hanenkam) en pleisterwerk. De woningen met een dwars-kap zijn niet alleen benadrukt door de afwijkende dakvorm maar ook door een risalerende gevel.
Het casco van deze woningen wordt met het planvoornemen gerestaureerd volgens de restauratierichtlijnen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De uitgangspunten voor de restauratie zijn beschreven in de documenten op basis waarvan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de subsidie heeft beschikt. Naast cascoherstel vindt verbetering plaats van de thermische schil, e.e.a. conform de subsidiebeschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De zelf aangebrachte aan- en bijbouwsels achter de achtergevel worden geamoveerd. Indien noodzakelijk wordt de oorspronkelijke achtergevel hersteld en vormt opnieuw onderdeel van het casco. De plattegronden van de begane grond en verdieping worden aangepast ten behoeve van een toekomstbestendig woonproduct. De woonproducten zijn nader uitgewerkt in de subsidieaanvraag en vormen onderdeel van de beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Hoekwoningen (rijksmonument)
Van het type hoekwoning zijn negen originele woningblokken, met een variatie in de gevelarchitectuur, gerealiseerd. Dit betreffen in totaal 17 woningen. De types hebben verschillende stijlkenmerken maar vormen een samenhangend geheel. Een woningblok varieert van een tot twee woningen en heeft een tentdak, met een groot overstek met houten consoles en schoorstenen, evenwijdig aan de hoek. Het woningblok is symmetrisch gespiegeld over de middenas. Elke woning omvat een entreedeur en twee gevelopeningen op de begane grond. Het woningblok heeft op de verdieping twee gevelopeningen, waarbij het breedtestramien van de openingen op de begane grond is doorgetrokken. De gevelopeningen en de voordeur zijn geaccentueerd door siermetselwerk (segmentboog of hanenkam) en pleisterwerk. Over de middenas bezitten de woningen een dwarskap. Dit accent in het gevelbeeld wordt versterkt door de risalerende gevel.
Het casco van de hoekwoningen wordt hersteld volgens de restauratierichtlijnen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De uitgangspunten voor de restauratie zijn beschreven in de documenten op basis waarvan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de subsidie heeft beschikt. De woonplattegronden blijven hoofdzakelijk als bestaand. De aanbouwen aan de achterzijde van de woningen worden geamoveerd en waar nodig wordt de achtergevel hersteld. De verduurzaming van de woningen vindt plaats conform de voorwaarden van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Nieuwbouw & Beeldkwaliteit
Nieuwbouw
Met het planvoornemen worden 43 nieuwbouwwoningen gerealiseerd. In de basis worden er twee typen voor nieuwbouw nagestreefd; de gezinswoning en de levensloopbestendige woning. De gezinswoning bestaat uit twee bouwlagen met het woonprogramma op de begane grond en het slaap- en badprogramma op de verdieping. De levensloopbestendige woning is gebaseerd op wonen, baden en slapen op de begane grond. Op de verdieping is ruimte voor de tweede slaapkamer en opslag.
De bouwdiepte van de woningen kent enige variatiemogelijkheden. De kap op de verdieping dekt niet de gehele begane grond af, waardoor de variatie in bouwdiepte mogelijk wordt. De goot- en nokhoogte worden afgestemd op de ensemblewaarde, de stedenbouwkundige samenhang.
De blokbreedte van de gezinswoning is variabel, doordat de mogelijkheid bestaat te kiezen voor een grote gezinswoning met drie slaapkamers en een kleine gezinswoning met twee slaapkamers. De bouwdiepte is variabel en afgestemd op de behoefte van langskap of dwarskap. Nadere studie en uitwerking zijn noodzakelijk om het gewenste beeld, woonproduct en economische haalbaarheid in balans te brengen.
Beeldkwaliteit
De beeldkwaliteit van de rijksmonumenten blijft gewaarborgd door de rijksmonumentale status en de daarbij behorende bescherming. Voor de passende vervangende nieuwbouwwoningen wordt deze gewaarborgd door het plangebied aan te wijzen als beschermd dorpsgezicht. De aanwijzing hiervan is in voorbereiding.
De nieuwbouweisen uit het bouwbesluit en de regelgeving vanuit de BENG-eisen zijn van invloed op de raam- en deurproporties. Nadere uitwerking zal inzicht geven op de verschillende mogelijkheden. De verschillende oplossingen dienen de basis te zijn voor het gevarieerd straatbeeld geïnspireerd op de kenmerkende beeldkwaliteit.
De huidige (bouwbesluit)regels zullen in acht genomen moeten worden waarbij nuanceringen in de gevelarchitectuur mogelijk moeten blijven. Het kleurenpalet is afgestemd op historische beelden. Uit het vervolgtraject zullen de definitieve kleuren bemonsterd en vastgelegd worden.
De baksteenarchitectuur met de accentuering door pleisterwerk is van primair belang en dient gehandhaafd te blijven voor de gevels die vanaf de openbare ruimte zichtbaar zijn. Het metselwerk dient uitgevoerd te worden met een hoge mate van detaillering zoals te zien is bij de gevelopeningen of gevelbeëindigingen. Het metselwerk dient gevoegd te worden met een grijze platvolle voeg (glad).
De originele dakvorm en het accentueren van de koopwoning met een afwijkende dakvorm dient behouden te blijven. Gelet op de detaillering van de baksteenarchitectuur is het van belang dat de karakteristieke gemetselde schoorstenen behouden blijven.
Toekomstige uitbreidingen van het woonoppervlak zijn niet toegestaan. Bijgebouwen die integraal onderdeel uitmaken van de woning en meegenomen zijn in het plan zijn toegestaan. Verder bijgebouwen zijn niet wenselijk en dan ook niet toegestaan.
Van het type levensloopbestendige woningen zullen drie woningblokken, met een variatie in de gevelarchitectuur, gerealiseerd worden. Het type kan onderling verschillende stijlkenmerken bevatten maar vormen een samenhangend geheel. Een woningblok varieert van twee tot negen woningen en heeft in de basis een zadeldak, afgewisseld met een dwarskap. Het dakvlak wordt benadrukt met een overstek met houten consoles en schoorstenen, evenwijdig aan de hoek. Het woningblok is asymmetrisch gespiegeld over de middenas. De karakteristieke, historische, beeldelementen zullen geïntegreerd worden in de voor- en zijgevel.
Impressie Spoorstraat levensloopbestendige woningen
Impressie Spoorstraat eengezinswoningen
Impressie Tiendstraat
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Binnen de NOVI wordt aandacht besteed aan het nationaal belang van het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de behoefte. De actuele woningbehoefte vraagt om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een stevige impuls te geven. Dit vindt plaats in overeenstemming met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaande bebouwd gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. De opgave daarbij is om de veiligheid en gezondheid van de leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van deze opgave.
Het opwaardering van de woningvoorraad is niet alleen een kwantitatieve opgave. Demografische ontwikkelingen (vergrijzing, huishoudenverdunning, immigratie en asiel), nieuwe keuzes rond verduurzaming en ontwikkelingen in de zorg(behoefte) hebben onder andere ook belangrijke invloed op de woonbehoefte. De komende tien jaar moeten er één miljoen woningen worden gebouwd. Een coalitie van 34 organisaties op het gebied van wonen, bouwen en zorg en welzijn heeft hiervoor, in samenwerking met gemeenten en provincies, een actieplan opgesteld. In de zogenaamde 'Actieagenda Wonen' hebben partijen afgesproken om met een volgend kabinet snel te gaan bouwen.
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen bestaat om de woninggroep Nuinhof (Rijksmonument) te herstructureren van een wijk van 118 woningen naar een wijk van 110 woningen, waarvan 67 rijksmonumenten en 43 passende vervangende nieuwbouw woningen. Dit betreft het herstructureren en transformeren van de bestaande woningvoorraad naar kwalitatieve woningen die voldoend aan de huidige woonwensen.
Dit draagt bij aan het versterken van de wijk, waarmee invulling wordt gegeven aan het streven naar sterke en gezonde steden en regio's. Als gevolg van het planvoornemen neemt het aantal woningen met netto 8 woningen af (118 vs 110), echter wordt met de herstructurering van de wijk afwenteling van de woningen voorkomen omdat sprake is van nieuwbouw en restauratie en hiermee de kenmerken en identiteit van het gebied (Rijksmonument Nuinhofwijk) centraal blijven staan. Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de NOVI.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):project
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Gevolg planvoornemen
Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben dan ook geen consequenties voor onderhavige ontwikkeling en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' opgenomen. Het Bro stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen en omgevingsvergunning (handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening) die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
De Ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan c.q. omgevingsvergunning een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting/ruimtelijke onderbouwing een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting/ruimtelijke onderbouwing, aanvullend op de beschrijving van de behoefte, tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Wanneer sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de toelichting van het bestemmingsplan/ruimtelijke onderbouwing een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. Deze behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering van de bestaande woonwijk Nuinhof van een wijk van 118 woningen naar een wijk van 110 woningen, waarvan 67 rijksmonumenten en 43 passende vervangende nieuwbouw woningen. Hiermee is sprake van herstructurering en transformatie van de bestaande woningvoorraad met een afname van het totaal aantal woningen binnen het plangebied c.q. bestaand bebouwd gebied. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is per 25 oktober 2021 in werking getreden. Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'Landelijke kern'.
Uitsnede provinciale omgevingsvisie (Limburgse principes)
In deze visie geeft de provincie aan hoe ze wil inspelen op de belangrijkste hoofdopgaven voor de komende jaren:
Daarbij hanteert de provincie een aantal Limburgse principes:
Op basis van deze principes is vervolgens een aantal provinciale belangen gedefinieerd, waaronder ook voor wonen: de provincie Limburg streeft naar een woning voorraad die aansluit bij de eisen en wensen van nu en de toekomst. De woonvraag verandert waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Door het in balans brengen van vraag en aanbod kan een tekort aan woningen voor bepaalde doelgroepen worden voorkomen. Daarnaast heeft dit een positief effect op ongewenste leegstand met de bijbehorende ondermijnings- en leefbaarheidsproblemen.
Door in samenhang naar woonopgaven te kijken, wordt op wijk- / buurtniveau de juiste verbindingen gelegd tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg,welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus.
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen bestaat om de woninggroep Nuinhof (Rijksmonument gelegen binnen stedelijk gebied) te herstructureren en transformeren van een wijk van 118 woningen naar een wijk van 110 woningen, warvan 67 rijksmonumenten en 43 passende vervangende nieuwbouw woningen. Dit draagt bij aan het versterken van de wijk die voldoet aan het hedendaagse wooncomfort c.q. wensen, zodat daarmee invulling wordt gegeven aan het realiseren van een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving binnen stedelijk gebied. Tevens wordt met het initiatief afwenteling voorkomen omdat sprake is van nieuwbouw en restauratie en hiermee blijven de kenmerken en identiteit van het Rijksmonument behouden.
Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de POVI Limburg.
De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.
In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.
Gevolg planvoornemen
In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Het planvoornemen voorziet in een nieuwe woonontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij de bestaande woningvoorraad wordt geherstructureerd en getransformeerd en het aantal woningen afneemt.
De Omgevingsverordening stelt dat de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te houden met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening. Toetsing aan dit artikel vindt plaats in paragraaf 3.1.3 van deze toelichting. Hieruit blijkt dat onderhavige ontwikkeling niet Ladderplichtig is omdat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling aangezien het aantal woningen als gevolg van de herstructurering en transformatie afneemt.
Tevens is artikel 2.2.3 van toepassing. In het artikel 'Herbenutting leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen' wordt aangegeven dat bij een ruimtelijk plan dat voorziet in het toestaan van nieuwe functies(s) eerst de mogelijkheid bekeken dient te worden om deze functies(s) in leegstaande monumentale gebouwen onder te brengen. Voorliggend plan betreft een Rijksmonument (Nuinhofwijk) waar reeds de functie wonen geldt. In de huidige situatie is er echter sprake van veel leegstand en verpaupering binnen de wijk omdat de woningen niet meer voldoen aan het huidig gewenste wooncomfort c.q. wensen. Het planvoornemen bestaat om de woninggroep Nuinhof (Rijksmonument gelegen binnen stedelijk gebied) te herstructureren en te transformeren van een wijk van 118 woningen naar een wijk van 110 woningen, waarvan 67 rijksmonumenten en 43 passende vervangende nieuwbouw woningen. Hiermee wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande monumentale bebouwing c.q. woningen en vindt er een aanzienlijke kwaliteitsimpuls binnen het plangebied plaats en wordt voldaan aan dit artikel.
In de verordening is in artikel 2.4.2 ten aanzien van wonen bepaald dat in een ruimtelijk plan, zoals een bestemmingsplan, dat voorziet in de toevoeging van woningen, uit de toelichting dient te blijken dat:
Het planvoornemen is om de woninggroep Nuinhof (Rijksmonument) te herstructureren en transformeren van een wijk van 118 woningen naar een wijk van 110 woningen, waarvan 67 rijksmonumenten en 43 passende vervangende nieuwbouw woningen. Het betreft hiermee een transformatie van de woningvoorraad naar woningen die voldoen aan het huidige wooncomfort c.q. wensen. Daarmee is sprake van een transformatielocatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Op de toetsing aan de Omgevingsvisie en de Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg (als uitwerking daarvan) en overig relevant woonbeleid is en wordt ingegaan in de paragrafen 3.2.1 en 3.3.1. Op de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de behoefte is aan de hand van een actueel en onafhankelijk regionaal onderzoek eerder al ingegaan in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking, namelijk in paragraaf 3.1.3. In dat kader is het planvoornemen voor de afname van 118 woningen naar 110 woningen op 16 mei 2023 naar de subregionael woningbouwprogrammering voorgedragen aan de Wonen & Herstructuering. De overige woningcontingenten (8 stuks) worden elders gerealiseerd binnen de gemeente Beekdaelen. Op basis hiervan worden de woningaantallen van dit planvoornemen opgenomen in de Plancapaciteitsmonitor Limburg. Dit is pas het jaar, nadat plaatsing van de prgrammering heeft plaatsgevonden, in dit geval in 2024 (monitor over 2023). Eventuele ondergeschikte aanpassingen in het aantal woningen zal dan tezijnertijd bij de monitoring via de Plancapaciteitsmonitor worden hersteld.
Het voornemen is de woningen binnen tien jaar te realiseren. Dit is ook de tijdlijn die binnen de Regiodeal Parkstad wordt gehanteerd. Vanwege de organisatorische uitdagingen is het nu in feiten al duidelijk dat de 5 jaar die wordt aangehouden in de provinciale verordening niet haalbaar is. Dit is al besproken met de provincie en zal gedurende de realisatie van het planvoornemen onderwerp van gesprek blijven.
Tevens moet het planvoornemen bezien worden in het kader van na-ijlende gevolgen van steenkoolwinning. In de verordening is in artikel 2.16.1 ten aanzien van na-ijlende gevolgen bepaald dat gemeenten in de toelichting van een ruimtelijk plan beschrijven op welke wijze rekening is gehouden met na-ijlende effecten van de voormalige steenkolenwinning.
Op 15 december 2016 heeft het Ministerie van Economische Zaken diverse rapporten over 'Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg' openbaar gemaakt. Hierin staan mogelijke gevolgen van de voormalige steenkolenmijnbouw beschreven. De mogelijke gevolgen zijn ingedeeld in categorieën (EK) van EK1 (relatief hoge kans van optreden), EK2 (relatief gemiddelde kans) tot EK3 (relatief lage kans).
Op basis van de Nederlandse samenvatting, het 'Uittreksel uit het samenvattende rapport met een overzicht van de voorgestelde maatregelen' van 14 december 2016 kan geconcludeerd worden dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het mijnconcessiegebied waarbinnen de mijnbouwactiviteiten hebben plaatsgevonden. Hierdoor is voor onderhavige situatie sprake van na-ijlende gevolgen voor het planvoornemen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.
Tot slot is op basis van de wijzigingsverordening artikel 2.19.1 klimaatadaptatie toegevoegd. In dit artikel is bepaald dat bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving moet bevatten van:
Daarbij moeten de volgende risico's betrokken worden: wateroverlast, overstroming en droogte door gebruik te maken van de informatie van gemeentelijk regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten.
Daarin is voorzien in onder meer paragraaf 3.3.2 van deze toelichting.
Hiermee is het planvoornemen passend binnen de omgevingsverordening Limburg.
Het relevante regionale beleid in dit kader is de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg, vastgesteld door de gemeenteraad van Nuth (nu onderdeel van gemeente Beekdaelen) op 27 september 2016. Deze visie verwoordt de gezamenlijke aanpak van de Zuid-Limburgse gemeenten om te komen tot een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. De driedelige opgave die de structuurvisie bevat is:
Om invulling te kunnen geven aan deze opgaven zijn een dertiental beleidafspraken gemaakt ten behoeve van het streven naar een gezonde woningmarkt. Zo is onder meer afgesproken dat in een subregionale woningmarktprogrammering de toevoegingen en onttrekkingen op basis van de transformatieopgave per gemeente worden vastgelegd, wordt voorzien in het schrappen van harde plancapaciteit aan met name de randen van steden en kernen en in te zetten op herinvulling van cultuurhistorisch waardevol bestaand vastgoed. Om het mogelijk te maken om nieuwe, kwalitatief goede, woningbouwinitiatieven aan de vastgestelde woningmarktprogrammeringen toe te voegen, is een uniforme wijze van afwegen beschreven. Deze nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. In de Structuurvisie Wonen is hiervoor een werkwijze opgenomen hoe deze gecompenseerd moeten worden, waarbij compensatie met direct gekoppelde sloop of onttrekking de eerste stap is. Indien dit niet aantoonbaar mogelijk is, zullen de volgende stappen in afnemende volgorde ondernomen moeten worden:
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen bestaat om de woninggroep Nuinhof (Rijksmonument gelegen binnen stedelijk gebied) te herstructureren en transformeren van een wijk van 118 woningen naar een wijk van 110 woningen, waarvan 67 rijksmonumenten en 43 passende vervangende nieuwbouw woningen. Hiermee wordt ingezet op de herinvulling van cultuurhistorisch waardevol bestaand vastgoed. Het planvoornemen draagt bij aan het verdunnen van de bestaande voorraad, van 118 woningen naar 110 woningen, en de omzetting hiervan naar woningen waar een directe vraag naar is. Door de afname van het aantal woningen hoeft er geen compensatie in het kader van Structuurvisie Wonen gedaan te worden. Daarnaast worden woningen getransformeerd naar woningen waar concreet behoefte aan is, namelijk starters, 1-2 persoonshuishoudens, gezinnen en senioren. De te slopen woningen zijn grondgebonden. de nieuwbouw bestaat grotendeels uit nieuwe grondgebonden woningen en deels uit levensloopbestendige woning. Met het hele complex (restauratie en nieuwbouw) wordt een goede mix gemaakt, die zowel geschikt is voor starters, gezinnen en senioren.
Het klimaat verandert en dat is ook merkbaar in Beekdaelen. Zo leidt klimaatverandering tot hogere temperaturen, meer (extreme) neerslag en drogere zomers. Dat heeft gevolgen voor onder andere onze gezondheid en onze leefomgeving. Daarom is het zaak ook bij ruimtelijke plannen klimaatadaptief bouwen c.q. ontwikkelen als ontwerpprincipe mee te nemen en maatregelen waar nodig dan wel mogelijk te borgen. Dit komt terug in de NOVI en in de provinciale Omgevingsvisie Limburg. Door het Rijk is de opgave om Nederland vóór 2050 klimaatproof te maken vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). Door de parkstadgemeenten is samen met het Waterschap Limburg, het Waterschapsbedrijf Limburg en de WaterleidingsMaatschappij Limburg een Regionale Klimaatadaptatiestrategie met uitvoeringsprogramma opgesteld, die is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen op 12 april 2022.
Om aan het voorgaande invulling te kunnen geven is samenwerking en het creëren van bewustwording nodig. Daarbij geven we als gemeente het goede voorbeeld. We benutten daarbij zelf meekoppelkansen en stimuleren anderen dergelijke kansen ook te benutten. De aanpak is ook gebiedsgericht, waarbij per gebied naar functies en kwetsbaarheden wordt gekeken.
Gevolg planvoornemen
Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Nuth en met de hoofdfunctie wonen, bestaat de strategie uit het vasthouden van hemelwater en het beperken van hittestress. De omgang met water zal hierna nog nader worden uitgewerkt in de waterparagraaf (zie paragraaf 4.13). Voor wat betreft het voorkomen c.q. beperken van hittestress zal bij de verdere uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte en het ontwerp van de woningen worden onderzocht op welke wijze daarop invulling kan worden gegeven.
De concrete invulling zal dus nog worden onderzocht bij de verdere uitwerking van de bouwplannen en de inrichting van de openbare ruimte. Gelet op het stedenbouwkundig ontwerp wordt daar waar mogelijk al op voorgesorteerd en zal in ieder geval per saldo worden voorzien in een verbetering ten opzichte van de huidige situatie waarin het plangebied (grotendeels) verhard is.
De gemeente Beekdaelen is pas sinds 1 januari 2019 bestuurlijk van kracht. Op dit moment zijn er nog geen specifieke relevante gemeentelijke beleidsstukken voor het plangebied door de gemeente Beekdaelen opgesteld. In deze paragraaf wordt daarom aansluiting gezocht bij de beleidsstukken die door de voormalige gemeente Nuth zijn opgesteld dan wel inmiddels door de 'nieuwe' gemeente Beekdaelen zijn vastgesteld en voor de herstructurering en transformatie van de woningroep Nuinhof relevant zijn.
In de woonvisie 2023-2028 van de gemeente Beekdaelen is ten aanzien van herstructurering en transformatie aangegeven dat de gemeente zich inzet, in nauwe samenwerking met woningcorporatie en gesteund door het Rijk, om (verouderde) woningen in wijken en dorpen te verbeteren. Bijvoorbeeld door 'inponden' (aankopen) van particuliere woningen door woningcorporaties. Datzelfde geldt voor de gezamenlijke renovatie- en verduurzamingsaanpak waarbij particuliere eigenaren meegaan of kunnen meeliften in de aanpak van woningcorporaties. Naast investeringen van (semi)publieke partijen is het ook wenselijk dat marktpartijen participeren in de aanpak, bijvoorbeeld door andere woonproducten in deze wijken te realiseren.
Bij herstructureringsopgaven in buurten met verminderde veerkracht kan de inzet van een domein-overstijgend plan uitkomst bieden. Naast de fysieke aanpak vanuit de domeinen wonen en openbare ruimte, kan in deze buurten de inzet van domeinen zoals veiligheid, zorg, welzijn, of onderwijs nodig zijn voor de gewenste verbetering. In een flankerend sociaal programma kan bijvoorbeeld worden ingezet op verbetering van gezondheid, kansen op werk of de schoolopleiding van de wijkbewoners. Bij de aanpak van wijken met historisch erfgoed is er bijzondere aandacht voor de identiteit van de wijken.
Het herstructureren van gebieden raakt de zittende bewoners direct en dat krijgt daarom de volle aandacht van ons en onze partners in de wijk. Huurders krijgen bij herstructurering – conform wet- en regelgeving - een gedegen 'sociaal plan' van hun verhuurder waarin aandacht wordt gegeven aan herhuisvesting, huisvesting gedurende werkzaamheden en mogelijkheden tot terugkeer.
De gemeente Beekdaelen zet daarbij in op een aantal domein overstijgende gebiedsplannen. Hierbij wordt het behoud van identiteit bij historisch erfgoed, verduurzaming en verbetering van de leefbaarheid en openbare ruimte meegenomen. Met woningcorporaties worden nadere afspraken gemaakt over de gebiedsgerichte aanpak en het bevorderen van de sociale cohesie in het corporatiebezit in de gemeente. De gemeente pakt daarbij in samenwerking met de regio en woningcorporatie de verbetering van koopwoningen op, door bijvoorbeeld voor particulieren die een woning bezitten nabij sociale huurwoningen de mogelijkheid te geven aan te sluiten bij de renovatieplannen van de woningcorporatie.
Gevolgen planvoornemen
Onderhavig planvoornemen is expliciet passend binnen de woonvisie en in feite een 'schoolvoorbeeld' wat beoogd wordt met de herstructurering en transformatie. Met het planvoornemen wordt zoveel mogelijk rekening te houden met het historisch erfgoed door de bestaande rijksmonumenten beeldvormig dan wel casco te renoveren. De nieuwbouw woningen worden hierop afgestemd. Gelijktijdig worden de woningen verduurzaamd en wordt de openbare ruimte heringericht en verbeterd. Er wordt hierbij de nauwe samenwerking gezocht met Wonen Zuid.
In de beleidsnotitie 'Leven en en werken in het landschap' (vastgesteld 8 januari 2019) zijn de strategische hoofdlijnen voor een visie van Onderbanken-Nuth-Schinnen (ONS) vastgelegd. In deze strategische visie gaat de aandacht hoofdzakelijk uit naar de kwaliteitsimpuls en nieuwe ambities van de gemeente Beekdaelen vanuit het motto 'Leven en werken in het landschap'. In de samenleving als geheel voltrekken zich grote veranderingen. Dit betekent dat er nieuwe opgaven wachten. Dat biedt tegelijkertijd kansen voor de gemeente om zich nadrukkelijker te profileren. Het gaat daarbij om de volgende veranderingen:
Op basis hiervan zijn in samenhang met de urgente transities vier strategische ontwikkelperspectieven te benoemen waarlangs de gemeente Beekdaelen zich krachtig wil profileren en ontwikkelen. Dit zijn:
De herstructurering en transformatie van de woninggroep Nuinhof draagt nadrukkelijk bij aan het ontwikkelingsperspectief 'Excellent wonen en vitale kernen'. Door de herstructurering en transformatie wordt nadrukkelijk bijgedragen en voorzien in de ontwikkeling van een lokaal passend woningaanbod in combinatie met het afstemmen van landschappelijk wonen in Beekdaelen op de regionale behoefte. De te restaureren woningen en nieuwbouw van woningen dragen daarbij tevens bij aan het verduurzamen en levensloopbestendig maken van de woningvoorraad.
Hiermee wordt tevens aangesloten bij het 'College Uitvoeringsprogramma 2022-2026' waarin het ontwikkelingsperspectief 'Excellent wonen en vitale kernen' eveneens benoemd is als speerpunt. Ook in het raadsprogramma wordt 'Wonen in vitale dorpen' als belangrijk onderwerp benoemd.
Op 26 september 2020 heeft de gemeente de beleidsnotitie 'Beekdaelen b(l)oeit' vastgesteld. In deze notitie is een visie gegeven hoe ieder individu, iedere organisatie zijn verantwoordelijkheid neemt om een bijdrage te leveren aan het beheer en herstel van een harmonieus, klimaatrobuust landschap voor de huidige generatie en de generaties na hen. Dit is eigenlijk niet nieuws, alleen de noodzaak is niet meer een zaak van nutsdoeleinden maar van sociale binding, leefbaarheid, biodiversiteit en omgevingskwaliteit. Een groene omgeving heeft namelijk positieve effecten op fysieke en mentale gezondheid, het klimaat, op biodiversiteit en op ecologische processen, waterberging en infiltratie van hemelwater, verkoeling en het reduceren van het hitte-eilandeffect. Voor de gemeente Beekdaelen betekent dit dat er niet alleen een sturende en uitvoerende overheid is maar ook een overheid die ondersteuning verleent aan initiatieven en de bevolking weet te activeren.
Activatie van eenieder met een hart voor natuur en landschap heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de wijze waarop het gemeentelijk groenbeheer en onderhoud plaatsvindt. Doelstelling is het (gemeentelijk) groenbeheer zodanig in te richten dat ingespeeld kan worden op lokale initiatieven van bijvoorbeeld vergroening en zelfbeheer.
Voor burgers en ondernemers/organisaties betekent dit dat zij worden aangespoord om samen de gemeenschappelijke leefomgeving te verbeteren op niveau van straat, plein of dorp om zo de biodiversiteit en microklimaat op kleine schaal op te waarderen. Het gaat om het besef dat de omgang met de fysieke ruimte, natuur en landschap mede bepalend is voor het beeld dat wordt gegenereerd voor de buitenstaander. De omgang met klimaatverandering en biodiversiteit houdt niet op bij de 'voordeur, maar wordt ook bepaald door het gedrag van iedereen in zijn leefomgeving.
De gemeente stimuleert en motiveert in dit kader particuliere initiatieven om de leefomgeving op te waarderen en deze te beheren.
Door de herstructurering en transformatie van de woninggroep Nuinhof op termijn wordt nadrukkelijk invulling gegeven aan een groene omgeving. Door het in de toekomst komen te vervallen van de oprit naar de Rijksweg A76 ontstaat wellicht ruimte voor klimaatadaptatieve ingrepen zoals de aanleg van een groene buffer c.q. groen wijkpark met verbinding naar het natuur- en uitloopgebied Hellebroekerbeemden. De groene buffer nodigt uit tot ontmoeten en recreëren. Binnen deze groenvoorziening wordt voorzien in de nodige biodiversiteit. Gestreefd wordt naar een uitgebalanceerd microklimaat. Hiermee wordt bijgedragen aan verkoeling en de reductie van hitte-eilandeffect. Dit kan eventueel gecombineerd worden met de aanleg van hemelwatervoorzieningen voor de opvang van het hemelwater van de woningen. Dit sluit nadrukkelijk aan bij de doelen van de gemeente Beekdaelen om een bijdrage te leveren aan de fysieke en mentale gezondheid van de toekomstige bewoners.
De nota ruimtelijke kwaliteit is door de gemeente Beekdaelen vastgesteld op 23 december 2019. Hierin is het gebied waarin de woninggroep Nuinhof gelegen is, aangemerkt als 'Historisch Lint'. Aanpassingen binnen een historisch lint dienen in hoge mate te worden afgestemd op de kleinschalige basisstructuur. Aandacht is ten eerste nodig voor de ruimtelijke kwaliteit en beeldvorming van de randzones, zowel voor de belevingswaarde van de kern als ook de overgangen naar het open of minder dicht bebouwde gebied en de zichtlijnen vanuit het landschap.
Het plangebied is tevens gelegen binnen een gebied waar de beoordelingscriteria van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van toepassing zijn. Hiervoor geldt dat de algemene beoordelingscriteria worden ontleend aan het vakmanschap van het architectonisch en stedenbouwkundig ontwerp, alsmede aan algemeen aanvaarde normen van fatsoen. Deze criteria laten zich niet beperken tot hetgeen omgevingsvergunningplichtig is, maar hebben betrekking op de hele gebouwde omgeving met inbegrip van de inrichting van het private en publieke domein. Deze algemene criteria liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling en vormen dus ook de onderlegger voor gebiedsgerichte criteria
Tot slot is het 'Beeldkwaliteitsplan van toepassing (Nuinhofwijk)' van toepassing. Dit beeldkwaliteitsplan maakt inhoudelijk onderdeel uit van deze nota Ruimtelijke kwaliteit. Deze beeldkwaliteitsplannen zijn, voor zover het ruimtelijke kwaliteitsaspecten betreft, aanvullend op de gebiedscriteria van toepassing.
Gevolgen planvoornemen
Het planvoornemen voorziet er in om de woninggroep Nuinhof (Rijksmonument gelegen binnen stedelijk gebied) te herstructureren en transformeren naar een wijk met 43 nieuwbouwwoningen in een mix van eengezins- en levensloopbestendige woningen met karakteristieke elementen, 50 rijwoningen waarvoor een beeldherstellende restauratie wordt uitgevoerd en 17 hoekwoningen waarvoor een cascorestauratie en duurzame renovatie wordt uitgevoerd. Met het voornemen blijft de belevingswaarde van de lintbebouwing behouden. De bestaande ruimtelijke structuur wordt behouden, en de bebouwing blijft georiënteerd op de hoofdstructuur. De gebiedskarakteristiek van de woninggroep Nuinhof blijft behouden. Met het voornemen wordt de bestaande waardevolle structuur in stand gehouden, evenals de zichtlijnen binnen het gebied. Voor onderhavig planvoornemen geldt dat deze in lijn is met de richtlijnen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, zoals opgenomen in Bijlage 3. Gelet op vorenstaande is het plan dan ook in lijn met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Om de (aanwezige) cultuurhistorische waarden in de toekomst te waarborgen wordt het beeldkwaliteitsplan omgezet in een aanwijzing tot gemeentelijk beschermd dorpsgezicht door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'.
De Erfgoedverordening Beekdaelen 2023 is in december 2022 door de gemeenteraad Beekdaelen vastgesteld. Deze treedt in werking als de Omgevingswet in werking treedt op 1 januari 2023. De verordening beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden binnen de gemeente. In deze erfgoed verordening zijn de volgende zaken geregeld:
Vanuit deze erfgoedverordening zijn met name de twee laatste punten relevant voor het plangebied.
Gevolgen planvoornemen
Op grond van de erfgoedverordening zal het plangebied aangewezen worden als een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Hiervoor dient een apart collegebesluit genomen te worden, bestaande uit een kaart met de gebiedsbegrenzing en een beschrijving van het ambitieniveau. Hierdoor zullen voor toekomstige wijzigingen binnen het dorpsgezicht omgevingsvergunning wettelijk nodig zijn. Hiervoor is dan advies van de monumentencommsie dan benodigd, waarbij het advies gebaseerd wordt op de beschrijving van het ambitieniveau van het gemeentelijk dorpsgezicht. Het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht wordt verankerd in onderhavig bestemmingsplan middels de bestemming 'Waarde - beschermd dorpsgezicht'.
In dit kader wordt tevens nog verwezen naar paragraaf 4.12 waarin archeologie en cultuurhistorie nader worden onderbouwd c.q. verantwoord.
Het is van belang dat het planvoornemen plaatsvindt binnen een goed woon- en leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Dit hoofdstuk gaat hier nader op in. Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een ontwikkeling.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Ten behoeve van het planvoornemen is een actualiserend vooronderzoek bodem conform NEN 5725 (Geonius, documentnummer MA230273.R01.V1.0, d.d. 26 juni 2023, Bijlage 5) uitgevoerd om de bodemkwaliteit vast te stellen. Na uitvoering van het vooronderzoek blijkt het volgende.
Bevindingen vooronderzoek bodem
Ten aanzien van asbest wordt gesteld dat het plangebied aan te merken is als potentieel asbestverdacht. Op het plangebied is met betrekking tot asbest in bodem de hypothese 'verdacht' van toepassing.
Bevindingen vooronderzoek asbest
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande wordt geadviseerd om:
Hierbij dient vermeld te worden dat de waterbuffer aan de overzijde van de Spoorstraat niet gelegen is binnen het plangebied, maar wel onderdeel is van de herstructurering in verband met het afkoppelen van het hemelwater. Echter deze waterbuffer is planologisch-juridisch reeds toegestaan binnen de geldende verkeersbestemming. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Aangezien ten aanzien van bodem nog niet volledig is aangetoond dat het aspect bodem geen belemmering vormt en nog aanvullend onderzoek noodzakelijk is, is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting bepaald dat er pas gesloopt en gebouwd mag worden als uit nader onderzoek is gebleken dat het aspect bodem geen belemmering meer is voor het beoogde planvoornemen.
Op 15 december 2016 heeft het Ministerie van Economische Zaken diverse rapporten over 'Naijlende effecten steenkolenwinning Zuid-Limburg' openbaar gemaakt. Hierin staan mogelijke gevolgen van de voormalige steenkolenmijnbouw beschreven. De mogelijke gevolgen zijn ingedeeld in categorieën (EK) van EK1 (relatief hoge kans van optreden), EK2 (relatief gemiddelde kans) tot EK3 (relatief lage kans).
Hieruit blijk dat de woninggroep Nuinhof gelegen is binnen het concessiegebied van Staatsmijn Emma. Vanuit dat gegeven is bureau IHS te Aken ingeschakeld voor het opstellen van een risicoanalyse ten aanzien van mogelijke invloeden van het mijnverleden op de bebouwing van de woninggroep Nuinhof. De belangrijkste conclusies zijn als volgt.
Te plaatse van het plangebied is de mijnwaterstijging inmiddels volledig gestagneerd op een niveau van ongeveer 156 meter boven het oppervlak van het Carboon (een geologische laag waarin ontginning plaatsvond). Er zijn daardoor in de toekomst geen oppervlakte-invloeden te verwachten uit stijgend mijnwater.
Omdat de afbouw aan de bovenzijde begrenst is door meer dan 20 meter vastgepakt gesteente is ten aanzien van bezwijkende mijngangen geen oppervlakteschade te verwachten. Er zijn dan ook geen nieuwe 'dagopeningen' en drempels aan het maaiveld meer te verwachten.
Onder Spoorstraat 26 en naast Parallelstraat 2 zijn opwaartse boringen gekarteerd. Deze boringen werden vanuit het ‘plafond’ van mijngangen naar boven uitgevoerd om de dikte van de bovenliggende steenlagen te bepalen in het kader van veilige afbouw. Het is niet uit te sluiten dat in deze boorpijpen in de loop der jaren los gesteente naar beneden is gezakt, maar door de stagnatie van stijgend mijnwater is het nagenoeg uitgesloten dat bij deze boringen in de toekomst schade aan het maaiveld ontstaat.
De woninggroep Nuinhof ligt niet in een gebied waarin significante verschil-stijgingen niet uitgesloten kunnen worden. Hier valt in de toekomst ook geen schade door te verwachten.
Er zal in het plangebied geen effect ontstaan van het mijnwater op het grondwater en op het freatisch water. Wel zal het freatisch grondwaterniveau in de toekomst dichtbij het maaiveld blijven liggen.
In het plangebied zijn geen winningen en gangen aanwezig. Er zijn dan ook geen aanvullende adviezen noodzakelijk ten aanzien van bv. diepe boringen voor paalfunderingen, kelders/kruipruimten van nieuwe gebouwen en nieuwe hoofdriolering. Mogelijk naijlende gevolgen in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn echter geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenoemde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale geluidsbelasting. De belangrijkste onderwerpen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai bij de aanleg en wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.
Met het planvoornemen worden 43 nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt aan de zijde van de Rijksweg A76 ter plaatse van de Spoorstaat en Nuinhofstraat. Deze nieuwe woningen zijn gelegen binnen de onderzoekszone van de Rijksweg A76 en Spoorstraat én de onderzoekszone van spoorweg Sittard-Heerlen. Daarnaast wordt de omgeving gekenmerkt door 30 km wegen (Parallelstraat, Nuinhofstraat, Burg. Cremerstraat). Om aan te tonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de toekomstige woningen is een akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai (Aelmans, rapportnummer M222393.001.001. R3/JME, d.d. 22 november 2023, Bijlage 6) uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.
Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting als gevolg op de A76 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de nieuw te realiseren woningen met maximaal 15 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor vervangende nieuwbouw gelegen binnen de bebouwde kom, binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hoger waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.
De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Spoorstraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 12 dB. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor vervangende nieuwbouw in stedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.
Spoorweglawaai
Voor de spoorlijn Sittard-Heerlen geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB nergens wordt overschreden.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de vastgestelde (geluid)zone van een gezoneerd bedrijventerrein.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Hierover dient de gemeente als bevoegd gezag een besluit hogere grenswaarde te nemen, voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning (bouwen) te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Gelet op de ligging van het plangebied langs de rijksweg A76 kan binnen het plangebied sprake zijn van trillingen, waarvan dient te worden afgewogen of die aanvaardbaar zijn. Bij nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van een rijksweg dient dit aspect beoordeeld te worden aan de hand van de SBR richtlijn-B. De SBR richtlijn-B maakt gebruik van streefwaarden die gericht zijn om hinder door trillingen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Overschrijding van deze streefwaarden dient dan ook zoveel mogelijk te worden vermeden.
In dit kader wordt door Rijkswaterstaat een indicatief aandachtsgebied aangegeven die gebaseerd zijn op een afstand van 25 meter van de rijksweg. Bij een voegovergang, zoals bijvoorbeeld bij een viaduct, kan de afstand waar aandacht nodig is voor trillingen nodig is groter zijn. Hetzelfde geldt bij een tunnel (dilatatievoegen). Hier dient een aandachtsgebied van 50 meter worden aangehouden.
Aandachtsgebied trillingen
Voorliggende bestemmingsplan betreft een bestemmingsplan waarin enerzijds de bestaande woningen binnen het plangebied wordt vastgelegd en anderzijds de sloop en herbouw van woningen wordt mogelijk gemaakt. Een aantal van deze her te bouwen woningen zijn gelegen binnen het aandachtgebied trillingen. Om te borgen dat hierbij aandacht wordt besteed aan het aspect trillingen is op de verbeelding voorzien in een aanduiding 'overige zone - trillinghinder, waaraan regels zijn verbonden (voorwaardelijke verplichting) die borgen dat het bouwen en in gebruik nemen van nieuwe woningen uitsluitend is toegestaan wanneer uit een dynamische berekening van de trillingssterkte blijkt dat, zo nodig voor het treffen van maatregelen, wordt voldaan aan de streefwaarden voor 'Wonen nieuwe situatie, zoals bedoeld in Richtlijn B van Stichting Bouwresearch. Daar kan alleen van worden afgeweken indien er geen doelmatige en kosteneffectieve maatregelen mogelijk zijn om de trillingssterkte te verminderen, maar uit een dynamische berekening wel blijkt dat ten minste wordt voldaan aan de streefwaarden voor 'Wonen in bestaande situatie', zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch.
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof
In dat kader is een onderzoek luchtkwaliteit (Econsultancy, rapportnummer 19635.003, d.d. 30 september 2022, Bijlage 7) uitgevoerd. De resultaten ten aanzien van NIBM en fijnstof zijn hieronder weergegeven.
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Het planvoornemen heeft betrekking op de herstructurering en transformatie van de woninggroep Nuinhof waarbij 67 woningen gerestaureerd worden en 43 nieuwbouw woningen gerealiseerd worden. Het aantal woningen neem hiermee af van 118 woningen naar 110 woningen. Dit is een netto afname van 8 woningen, waardoor er geen sprake is van een toename van de verkeersgeneratie maar juist van een afname. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het 'Besluit niet in betekenende mate' onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Fijnstof
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van het plangebied. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de Atlas Leefomgeving (Lucht). Op de kaarten (NO2, PM10 en PM2,5) is de luchtkwaliteit ter plaatse van gebieden in beeld gebracht. De maximale concentraties ter plaatse van het plangebied (zo dicht mogelijk bij de rijksweg A76) bedragen:
Gezien voorgaande cijfers voldoet de kwaliteit aan de nrom (EU-grenswaarde), maar niet aan de door de Word Health Organisation (WHO). Daarbij wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de advieswaarde door de WHO eind 2021 aangescherpt (NO2 was 40 microgram/m3, PM10 was 20 microgram/m3 en PM2,5 was 10 microgram/m3). Aan deze tot voor kort geadviseerde waarden werd dus wel voldaan. Hoewel 2020 in verband met corona een bijzonder jaar was. Tevens gaat het hier om waarden direct grenzend aan de rijksweg A76 ter hoogte van de noordoostelijke punt van het plangebied ter hoogte van de Spoorstraat. Verderop in het plangebied liggen de betreffende waarden lager.
Daarnaast wordt in het kader van het Schone Lucht Akkoord, dat ook door de gemeente Beekdaelen is ondertekend, gewerkt aan de ambitie om de luchtkwaliteit permanent te verbeteren.
Uitsnede Atlas Leefomgeving NO2 concentratie (16,12 microgram/m3)
Uitsnede Atlas Leefomgeving PM10 concentratie (16,72 microgram/m3)
Uitsnede Atlas Leefomgeving PM2,5 concentratie (9,91 micorgram/m3)
Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Voor de concentraties verontreiningende stoffen ter plaatse van het plangebied wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure gaan uit van de afstand die dient te worden gehouden van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (uitzondering is de richtafstand voor gevaar). Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Toetsing
In onderhavig geval kan gesteld worden dat het plangebied is gelegen binnen het gemengd gebied. Het plangebied is omgeven met wonen, (kleine) bedrijvigheid, centrumfuncties, maatschappelijke functies én is tevens gelegen aan een doorgaande weg in de vorm van de Rijksweg A76. Er is sprake van een matige tot sterke functiemenging, waardoor geen sprake is van een rustige woonwijk. Hierom mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind.
Ten noorden van het plangebied is een centrumbestemming gelegen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor de hier binnen toegestane functies een richtafstand van 10 meter. Gezien de ligging in gemengd gebied, kan de richtafstand met één afstandsstap worden verkleind. Hierdoor geldt een richtafstand van 0 meter voor de centrumbestemming en hier wordt aan voldaan.
Ten noordwesten en zuidwesten van het plangebied is een maatschappelijke bestemming gelegen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor toegestane maatschappelijke functies een richtafstand van 10 meter. Gezien de ligging in gemengd gebied, kan de richtafstand met één afstandsstap worden verkleind. Hierdoor geldt een richtafstand van 0 meter voor de maatschappelijke bestemming en hier wordt aan voldaan.
Ten zuiden van het plangebied is op een afstand van ca. 125 meter een bedrijventerrein gelegen. Hier zijn bedrijven zoals opgenomen in categorie 3 van de toegesneden lijst van bedrijfstypen, bijlage 1 bij de planregels van bestemmingsplan 'Kern Nuth'. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 50 meter. Gezien de ligging in gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verkleind. Hierdoor geldt een richtafstand van 30 meter voor het bedrijventerrein. Hieraan wordt ruim voldaan. Ook aan de richtsafstand van 50 meter wordt voldaan gezien de afstand van ca. 125 meter.
Gevolg planvoornemen
Met betrekking tot het planvoornemen in de woninggroep Nuinhof wordt geconcludeerd dat voor de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er kan worden geconcludeerd dat nabijgelegen bedrijven geen belemmering vormen voor de voorgenomen herstructurering en transformatie van het plangebied. Daarnaast is er reeds sprake van een woonfunctie ter plaatse van het plangebied die onveranderd blijft. Omgekeerd vormen de 108 woningen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van bedrijfsactiviteiten van deze bedrijven aangezien reeds bestaande woningen op kortere of vergelijkbare afstand gelegen zijn óf voldaan wordt aan de richtafstand. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij het verlenen van vergunningen voor veehouderijen en bij het opstellen van bestemmingsplannen of andere besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met de geurbelasting uit stallen van veehouderijen.
De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de vergunningverlening van veehouderijen het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit stallen van veehouderijen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen.
De normen van de Wet geurhinder en veehouderij gelden in beginsel alleen voor de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning, als een veehouderij zich wil vestigen of als een veehouderij wil uitbreiden. Het gaat dan dus over de relatie tussen een bestaand geurgevoelig object en een ontwikkeling van de veehouderij. Dit heet ook wel de 'directe werking' of 'directe norm'.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven in de vorm van (intensieve) veehouderijen gevestigd.
Gevolg planvoornemen
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's ter plaatse van het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen.
Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico. De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat nieuwe kwetsbare bestemmingen buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen.
Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.
Om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor de toekomstige gebruikers van het plangebied in kaart te brengen is de kaart 'Veilige omgeving' geraadpleegd, welke ter hoogte van het plangebied hieronder is weergegeven.
Uitsnede kaart Veilige omgeving
In het onderzoek externe veiligheid (Econsultancy, rapportnummer 19635.002, d.d. 7 oktober 2022, Bijlage 8) is een inventarisatie en analyse gemaakt van de risicovolle aspecten. Deze zijn hierna beschreven.
Inventarisatie
Ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Sittard-Heerlen. De afstand vanaf het midden van het spoor tot de grens van het plangebied bedraagt ongeveer 120 meter. Op ongeveer 20 meter ten oosten van het plangebied is de Rijksweg A76 gelegen. Via deze transportroutes, welke onderdeel uitmaken van het Basisnet, worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied is gelegen binnen 200 meter van het spoor en de Rijksweg A76, en bevindt zich binnen het invloedsgebied van diverse stofcategorieën. Ter plaatse van het plangebied geldt tevens de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1' Dit houdt in dat binnen deze zone een verantwoordingsplicht geldt inclusief een berekening van het groepsrisico.
De Buitenring Parkstad (N300) ten noorden van het plangebied is op de risicokaart niet aangeduid als transportroute. Het plangebied is op meer dan 200 meter tot deze Buitenring gelegen. In het provinciale inpassingsplan voor de Buitenring is wel aandacht besteed aan het aspect externe veiligheid. Door de aanleg van de Buitenring zal het transport van gevaarlijke stoffen via 'oude' routes (zoals de N298) waar mogelijk via de N300 plaatsvinden. Het gaat dan voornamelijk om bevoorrading van tankstations en betreft transport van categorie LF1, LF2 en GF3. Het groepsrisico voor peiljaar blijkt ruim onder de 0,1 x oriëntatiewaarde te liggen.
Op ongeveer 850 meter ten zuiden van het plangebied zijn diverse hogedruk aardgastransportleidingen gelegen. De grootste inventarisatie afstand voor een hogedruk aardgastransporleiding bedraagt 580 meter. Omdat er binnen een straal van 580 meter tot het plangebied geen leidingen zijn gelegen. bestaan er geen belemmeringen voor het voorgenomen plan.
Op circa 775 meter ten noordwesten van het plangebied ligt Makro Nuth. Binnen de inrichting is een LPG-tankstation gelegen. Het invloedsgebied van een dergelijk tankstation bedraagt 150 meter. Gezien de afstand van meer dan 150 meter tussen deze inrichting en het plangebied gelden er geen belemmeringen. Overige inrichtingen op meer dan 1 kilometer afstand zijn verder niet relevant.
Groepsrisico
Naar aanleiding van de bevindingen van de inventarisatie is het groepsriscio voor zowel de spoorlijn Sittard-Heerlen en de Rijksweg A76 bepaald:
In het uitgevoerde onderzoek externe veiligheid is het groepsrisico ten aanzien van de spoorlijn en rijksweg verantwoord.
Gevolg planvoornemen
Met betrekking tot de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6/jaar gelden er geen belemmeringen. Wel ligt een deel van het plangebied binnen het plasaandachtsgebied (PAG). Voor de woningen binnen dit gebied is het noodzakelijk om bouwkundige maatregelen te treffen, zoals het toepassen van brand- en hittewerende geveldelen en splintervrij glas. Door het toepassen van (bouwkundige) maatregelen kunnen de gevolgen van een calamiteit worden beperkt en wordt de kans op slachtoffers gereduceerd. Deze maatregelen zullen verder worden uitgewerkt in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning. Met het advies van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg en de te nemen maatregelen zullen de risico’s zoveel mogelijk worden beperkt.
Advies veiligheidsregio Zuid-Limburg
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is vervolgens advies uitgebracht door de veiligheidsregio Zuid-limburg (d.d. 16 augustus 2023, Bijlage 9). In dit advies zijn een aantal te nemen maatregelen aangegeven ten aanzien van:
om de effecten te minimaliseren en/of de zelfredzaamhed van aanwezigen te vergroten.
Bij de uitwerking van de concrete bouwplannen voor de te realiseren nieuwe woningen binnen het plangebied zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met deze maatregelen.
Door het plangebied lopen geen planologisch relevante leidingen. De leidingen vormen dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel zijn in het straatprofiel van de woninggroep Nuinhof de noodzakelijke leidingen voor gas, water, elektra en telefonie/internet gelegen. De bestaande en te realiseren woningen blijven op deze leidingen aangesloten.
Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is binnen de geldende natuurwetgeving. In natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten.
Wat betreft soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming (Wnb) van toepassing. De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Tevens geldt onder de Wet Natuurbescherming dat bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden moet worden met juridisch zwaarder beschermde soorten vanuit nationaal en Europees oogpunt. Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Met het planvoornemen vindt (gedeeltelijke) sloop en renovatie van de bestaande woningen plaats. Om aan te kunnen tonen dat hier geen beschermde soorten mee in het geding komen, is een quickscan Wet natuurbescherming (Econsultancy, rapportnummer 20101.002, d.d. 2 november 2022, Bijlage 10) uitgevoerd.
Op basis van de uitgevoerde quickscan Wet natuurbescherming dient voor uitvoering van het planvoornemen middels nader onderzoek meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen, gierzwaluw, huismus, huiszwaluw en steenmarter. Het aanvullend onderzoek naar gebouwbewonende vleermuizen dient plaats te vinden conform het vleermuisprotocol (versie 2021). Het aanvullend onderzoek naar gierzwaluw en huismus dient plaats te vinden conform de geldende Kennisdocumenten (BIJ12). Ten aanzien van de steenmarter geldt dat aanvullend onderzoek dient plaats te vinden om te onderzoeken of het plangebied in gebruik is door deze soort. Dit onderzoek is alleen nood-zakelijk als de geplande werkzaamheden niet uitgevoerd kunnen worden in de provinciale vrijstellingsperiode die van 15 augustus tot en met februari duurt.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaande aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uit te voeren. Daarnaast dient bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene zoogdieren en amfibieën.
Naar aanleiding van de bevindingen uit de quickscan flora en fauna is een aanvullend ecologisch onderzoek (Econsultancy, rapportnummer 20101.002, 30 oktober 2023, Bijlage 11) uitgevoerd. Uit dit aanvullend ecologisch onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied drie nestlocaties van huismus en 18 nestplaatsen van gierzwaluw aanwezig zijn. Ook zijn er 46 zomer- en mogelijk (milde) winterverblijfplaatsen, zes paar- en mogelijk (milde) winterverblijfplaatsen en één zomer-, paar- en mogelijk (milde) winterverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis, één zomer- en mogelijk (milde) winterverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis, één zomer- en mogelijk (milde) winterverblijfplaats van de gewone grootoorvleermuis en twee zomer- en mogelijk (milde) winterverblijfplaatsen van de laatvlieger geconstateerd. Er zijn geen verblijfplaatsen van steenmarter en nestlocaties van huiszwaluw geconstateerd. Eventuele verblijfplaatsen van vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen in de omliggende bebouwing zullen, gezien de onderlinge afstand, geen hinder ondervinden van de geplande werkzaamheden binnen het plangebied. Door de voorgenomen werkzaamheden worden geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes van vleermuizen aangetast.
Met betrekking tot de voorgenomen plannen ter plaatse van het plangebied is er sprake van opzettelijke beschadiging, vernieling en/of verstoring van de aangetroffen vleermuisverblijfplaatsen. Tevens is, afhankelijk van de aard en planning van de werkzaamheden, mogelijk sprake van opzettelijke beschadiging en/of vernieling van de aangetroffen nestlocaties van de huismus en gierzwaluw. Bij uitvoering van de werkzaamheden is dan ook sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming.
Ten behoeve van de uitvoering dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de provincie Limburg voor het opzettelijk beschadigen, vernielen en verstoren van de aangetroffen vleermuisverblijfplaatsen (artikel 3.5, lid 2 en lid 4). Tevens dient mogelijk ontheffing te worden aangevraagd voor het opzettelijk beschadigen en vernielen van nestlocaties van de huismus en gierzwaluw (artikel 3.1, lid 2). Daarnaast zal door het treffen van maatregelen de functionaliteit van de vaste verblijfplaatsen en nestlocaties behouden moeten blijven en zal schade aan individuen moeten worden voorkomen. De maatregelen dienen ter onderbouwing van de ontheffingsaanvraag te worden vastgelegd in een activiteitenplan.
In dat kader is dan ook een ontheffingsaanvraag met bijhorend activiteitenplan bij de provincie Limburg gedaan. Na verlening van de ontheffing zullen vervolgens de noodzakelijke maatregelen getroffen worden.
Verder dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen. Dit houdt in dat incidenteel op de onderzoekslocatie voorkomende dieren de gelegenheid moeten krijgen om te vluchten en zoveel mogelijk ontzien worden gedurende de werkzaamheden.
Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura 2000-gebieden en Natuur Netwerk Nederland (NNN).
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, zodat er uitsluitend sprake is van externe werking. Gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (ongeveer 280 (oostzijde) en 300 meter (zuid/noord zijde) tot Geleenbeekdal), 5,2 km (Geuldal) en 5,8 km (Brunssummerheide), is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten.
Ten zuidoosten grenst het plangebied aan het Natuurnetwerk Limburg. Het plangebied is niet gelegen binnen het NNN, zodat er uitsluitend sprake is van een externe werking. Echter in deze hoek vindt enerzijds renovatie van bestaande woningen en anderzijds nieuwbouw van woningen plaats binnen het huidige ruimte beslag. Mocht er al sprake zijn van eventuele externe werking dan is dat alleen bij de realisatie. Na realisatie is net als nu enkel sprake van woningen met bijbehorende erven en tuinen.
Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied Geleenbeekdal
Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt noodzakelijk geacht. Dit kan in eerste instantie worden onderzocht middels een modelberekening (Aerius-calculator).
Na de PAS uitspraak van mei 2019 is er gewerkt aan een nieuw wettelijk kader om de stikstofproblematiek aan te pakken. Uitvloeisel daarvan is de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel. Met deze wet wordt voorzien in de wettelijke verankering van de door het kabinet aangekondigde structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De wet is op 17 december 2020 aangenomen door de Tweede Kamer en op 9 maart 2021 aangenomen door de Eerste Kamer. Op 1 juli 2021 is de wet in werking getreden.
Om te onderzoeken of er sprake is van significante effecten ten aanzien van de stikstofuitstoot als gevolg van het planvoornemen is een stikstofonderzoek uitgevoerd (Pouderoyen Tonnaer, projectnummer J222393, 15 november 2023, Bijlage 12) In dit onderzoek zijn verschilberekening gemaakt tussen enerzijds de emissies ten tijde van het gebruik als referentie (huidige gebruiksfase) en de emissies ten tijde van de realisatie (verschillende scenario's) en beoogde gebruiksfase. Deze emissies zijn ingevoerd in de aeriuscalculator en de effecten zijn met elkaar vergeleken.
Met de Aerius calculator zijn de emissies uit de referentiesituatie afgezet tegen de emissies uit de realisatiefase. Hierbij is gekozen voor een fasering van de bouwfase over 3 jaren: 1/3 tijdens het eerste jaar tegelijk met de sloopfase, 1/3 tijdens tweede jaar en 1/3 plus afwerking en openbare werken in derde jaar. Uit de verschilberekening van de realisatiefase volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Rekening houdend met voorgaande conclusies kunnen significant nadelige effecten op Natura 2000-gebieden ten gevolge van de realisatiefase worden uitgesloten.
Met de Aerius calculator zijn de emissies uit de referentiesituatie afgezet tegen de emissies uit de toekomstige situatie. Uit de verschilberekening van de gebruiksfase volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Rekening houdend met voorgaande conclusies kunnen significant nadelige effecten op Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase worden uitgesloten.
Het plan leidt per saldo in zowel de realisatie- als de gebruiksfase niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000- gebieden. Voor het plan is derhalve geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gele-gen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt be-schreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen die-nen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.
Wegens het ontbreken van bomen op de onderzoekslocatie, kan het onderdeel houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming buiten beschouwing worden gelaten. Vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
De op 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 deels vervangen als het gaat om archeologie. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Kern Nuth' geldt binnen het plangebied geen dubbelbestemming voor het aspect archeologie. Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nuth' geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Volgens de bijbehorende planregels is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groten dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
Het gedeelte waar de woningen staan is op de 'Archeologische waardekaart van de voormalige gemeente Nuth' (met update 2013) aangemerkt als gebied met middelhoge archeologisch verwachtingswaarde.
Uitsnede Archeologische waardekaart voormalige gemeente Nuth
Omdat op voorhand niet uit te sluiten is dat de bodemingrepen beperkt blijven tot maximaal 2.500 m2 en niet dieper dan 0,4 meter zijn is in eerste instantie een archeologisch onderzoek in de vorm van een bureauonderzoek (Econsultancy, rapportnummer 19365.001a, d.d. 3 augustus 2023, Bijlage 13) uitgevoerd. Op basis van dit bureauonderzoek heeft het plangebied een middelhoge tot hoge specifieke verwachtingswaarde voor archeologische resten uit het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Voor het oosten van het plangebied kan op basis van het gebruik als snelweg met toerit en daarvoor als deels bebouwd en daarna weer gesloopt gebied de verwachtingswaarde voor archeologische resten uit de Nieuwe tijd aan het maaiveld worden bijgesteld naar laag. Archeologische resten uit de Middeleeuwen en ouder kunnen mogelijk echter op grotere diepte (> 1 meter -mv) nog aanwezig zijn. De middelhoge tot hoge verwachtingswaarde voor deze perioden blijft daarom gehandhaafd voor de diepere afzettingen (> 1 meter -mv) in het oosten van het plangebied.
Gezien de in dit bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen. Gezien de omvang van het plangebied is in dit stadium de meest geschikte onderzoeksmethode een verkennend booronderzoek. Door middel van het verkennend booronderzoek dient te worden vastgesteld of er binnen het plangebied archeologische resten in situ te verwachten zijn.
In dat kader is dan ook een dergelijk onderzoek uitgevoerd. Uit het uitgevoerde verkennend archeologisch booronderzoek (Econsultancy, rapportnummer 19365.001b, d.d. 7 augustus 2023, Bijlage 14) is gebleken dat de bodem in grote delen van het plangebied matig tot sterk verstoord is tot in de natuurlijke lössafzettingen. Alleen bij boring 5 en 14, twee ver uiteen gelegen boringen, is in de top van de lössafzettingen een 30 cm dikke (restant van een) intacte briklaag (Bt-horizont) aangetroffen. In de overige boringen is door erosie en/of vergravingen als gevolg van de aanwezige woonwijk de oorspronkelijke briklaag geheel verdwenen. In de twee zuidelijke boringen 4 en 12 is vermoedelijk een vulling van het aangrenzende droogdal aangetroffen.
Bij boring 9 zijn onder de verstoorde toplaag grijze lössafzettingen aangetroffen tot in ieder geval 200 cm -mv. De bovenste helft van dit pakket is zwak kolengruishoudend. Vanwege de ligging relatief centraal in het plangebied lijkt deze laag landschappelijk gezien geen beekdalafzetting of droogdalvulling te betreffen. Dit beeld wordt bevestigd door de meer oostelijk gelegen boring 14 waar vanaf 140 cm -mv een intacte briklaag in de lössafzettingen van de lösswand is aangetroffen. Mogelijk hangt de bodemopbouw van boring 9 samen met een bodem-verstoring veroorzaakt door de voormalige tuinen van de Nuinhof, welke waarschijnlijk ook ter plaatse van boring 9 hebben gelegen.
Uit het verkennend booronderzoek blijkt verder dat het plangebied conform het beeld van de geomorfologische kaart (zie Kaart 2) en de bodemkaart op een lösswand langs een droogdal ligt en niet, zoals weergegeven op de geologische kaarten, (deels) in het beekdal van de Geleenbeek.
De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is opgesteld bij het bureauonderzoek, kan op basis van de resultaten van het booronderzoek worden bijgesteld naar laag voor alle perioden. Op basis van de waargenomen bodemverstoringen kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht.
Op grond van de resultaten van het bureau- en booronderzoek wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven.
De uitgevoerde archeologische onderzoeken (bureau- en booronderzoek) geven voldoend grondslag om een selectiebesluit te nemen om het plangebied archeologisch vrij te geven. Dit selectiebesluit is op 1 november 2023 genomen (zie Bijlage 15). Een dubbelbestemmings 'Waarde - Archeologie' is derhalve niet noodzakelijk.
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedssfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur) dient bepaald te worden.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Kern Nuth' geldt binnen het plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone - beeldkwaliteitsplan van toepassing'. Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone beeldkwaliteitsplan van toepassing' is bij de beoordeling van nieuwe initiatieven het beeldkwaliteitsplan Nuinhofwijk, d.d. oktober 2003 van toepassing. Echter in het kader van dit bestemmingsplan is een nieuw beeldkwaliteitsplan opgesteld Dit nieuwe beeldkwaliteitsplan Nuinhofwijk is bij de toelichting opgenomen als Bijlage 2.
Middels het voorliggende Beeldkwaliteitplan Nuinhofwijk d.d. 23-11-2023 wordt de kwaliteit van de stedenbouwkundige structuur evenals de ensemblewaarde met de karakteristieke beeldelementen van zowel de rijksmonumenten, de nieuwbouw en de inrichting van de openbare gewaarborgd voor de toekomst. In dat kader geldt een overgangsperiode. Dit houdt in dat voor de te handhaven rijksmonumenten/woningblokken geldt dat het Beeldkwaliteitplan Nuinhofwijk van oktober 2003 van kracht is, totdat het nieuwe beeldkwaliteitplan Nuinhofwijk d.d. 23-11-2023 is geformaliseerd en het renovatie- en restauratieplan opgesteld door SATIJNplus Architecten door de Monumentencommissie van de gemeente Beekdaelen is goedgekeurd.
Voor de vervangende nieuwbouw/woningblokken geldt dat het Beeldkwaliteitplan Nuinhofwijk van oktober 2003 van kracht is, totdat het Beeldkwaliteitplan Nuinhofwijk d.d. 23-11-2023 is geformaliseerd en het nieuwbouwplan opgesteld door SATIJNplus Architecten door de Monumenten-commissie van de gemeente Beekdaelen is goedgekeurd. Voor elk complexonderdeel afzonderlijk geldt dat tot aan de sloop het Beeldkwaliteitplan Nuinhofwijk van oktober 2003 van kracht is, totdat het Beeldkwaliteitplan Nuinhofwijk d.d. 23-11-2023 is geformaliseerd en het renovatie- en restauratieplan opgesteld door SATIJNplus Architecten door de Monumenten-commissie van de gemeente Beekdaelen is goedgekeurd.
In laatst genoemd beeldkwaliteitplan is voor deze rijksmonumenten tot aan de sloop dan ook nog hoofdstuk 2 (RIJKSMONUMENTEN) van toepassing uit dit beeldkwaliteitsplan. Nadat een complexonderdeel gesloopt en door nieuwbouw vervangen is, geldt voor dat complexonderdeel het Beeldkwaliteitplan Nuinhofwijk d.d. 23-11-2023 en is hoofdstuk 3 (NIEUWBOUW) van toepassing uit dit beeldkwaliteitsplan.
Het planvoornemen bestaat om de woninggroep Nuinhof (Rijksmonument gelegen binnen stedelijk gebied) te herstructureren van een wijk van 118 woningen naar een wijk met 110 restauratie woningen en vervangende nieuwbouw. Dit is opgenomen in het Masterplan Nuinhofwijk, Bijlage 1, waarin de cultuurhistorische waarden binnen de woninggroep Nuinhof en omgeving worden gewaarborgd.
In het Masterplan Nuinhofwijk zijn de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied, en het behoud hiervan met het planvoornemen, uitvoerig beschreven. Hiermee zijn met de uitvoering van het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding. Dit wordt bevestigd door het positieve advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (Bijlage 3). Om te waarborgen dat na realisatie van het planvoornemen in de nieuwe situatie de cultuurhistorische waarden gewaarborgd blijft wordt het cultuurhistorische ensemble c.q. plangebied aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht en als zodanig ook bestemd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - beschermd dorpsgezicht' Zie tevens paragraaf 3.4.5 en 5.3.2.
Gevolg planvoornemen
Gelet op vorenstaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het planvoornemen. Te meer omdat het masterplan in nauwe samenwerking met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed tot stand is gekomen.
Algemeen
In artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op het waterbeleid op verschillende overheidsniveaus en vervolgens wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.
Nationaal waterbeleid
Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het NWP beschrijf de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wettelijke bijlagen zijn opgenomen.
Nederland heef de komende tijd te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen.
In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en beheer opgenomen.
De 3 hoofdambities voor het waterbeleid zijn in het NWP uitgewerkt voor verschillende thema’s – Klimaatadaptatie, Waterveiligheid, Zoetwaterverdeling en droogte, Waterkwaliteit, Grondwater, Scheepvaart – en voor de bijbehorende beheer en uitvoeringstaken van Rijkswaterstaat. Ook de samenhang van het waterbeleid met andere onderwerpen komt in het NWP aan bod: natuur, landbouw, bodem en ondergrond, landschap, verstedelijking, energietransitie en industrie.
Provincie Limburg
Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Waterprogramma Limburg 2022 - 2027. Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.
Waterschap Limburg
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Limburg. Het beleid van het waterschap is nog steeds gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2022-2027 en nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. De Speerpunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema’s. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte.
Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Gemeentelijk beleid
In het waterrioleringsplan 2024-2027 (vastgesteld 31 oktober 2023) is ten aanzien van nieuwbouw met betrekking tot hemelwater gesteld dat eigenaar het hemelwater op eigen terrein dient vast te houden middels de trits vasthouden, bergen, afvoeren. De voorkeur gaat uit naar het infiltreren van het hemelwater, waarmee een bijdrage wordt gedaan aan het tegengaan van de verdroging. Is dit niet mogelijk dan dient het hemelwater te worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel of oppervlaktewater. Er geldt een minimale bergingseis van 60 mm met dien verstande dat als er meer kan worden geborgen dan is dat zeker wenselijk. Bij vertraagde afvoer naar oppervlaktewater zijn de eisen uit de keur van Waterschap Limburg van toepassing.
De insteek is het gescheiden houden van afval- en hemelwater, waarbij het huishoudelijk afvalwater van de woningen wordt afgevoerd naar het riool. Bij (her)bouw, uitbreidingen of herontwikkelingen dient de perceeleigenaar het hemelwater op eigen terrein vast te houden middels de trits vasthouden, bergen afvoeren. Indien infiltreren niet mogelijk is, dient hemelwater te worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel of oppervlaktewater.
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard door de aanwezige woningen, verhardingen en de oprit naar de Rijksweg A76. Er is geen oppervlaktewater binnen het plangebied aanwezig. Ook zijn er geen belangen van het Waterschap Limburg aanwezig binnen het plangebied. De bestaande woning zijn aangesloten op de ter plaatse van de infrastructuur aanwezige gemengde rioolstelsel.
Uitsnede Legger waterschap Limburg
In de toekomstige situatie zal de te renoveren en te realiseren woningen volledig worden afgekoppeld. Het hemelwater afkomstig van de woningen zal centraal worden opgevangen door de aanleg van de noodzakelijke hemelwatervoorzieningen van voldoen capaciteit. Dit kan door de aanleg van de noodzakelijke infiltratiekratten onder de verharding van het 'binnenterrein' of door de aanleg van een wadi in de aangrenzende groenzone. Hierbij wordt uitgegaan van de bergingseis van het waterschap zijnde 80 mm.
In dat kader is een infiltratieonderzoek (Aelmans, rapportnummer E223147.003/LOM, d.d. 12 september 2022, Bijlage 16) uitgevoerd om de doorlatendheid van de bodem (k-waarde) te bepalen. Uit de gemeten doorlatendheden blijkt, dat infiltratie van neerslagwater niet zonder meer tot de mogelijkheden behoort ter hoogte van de woninggroep Nuinhof te Nuth. Enkel de helft van de testen laten voldoende waterdoorlatendheid zien, deze resultaten worden, ons inziens, dan ook nog eens veroorzaakt door de aanwezigheid van geroerde grond (= niet representatief). Het infiltreren kan dus niet direct in de ondiepe ondergrond plaatsvinden. Een gereguleerde voeding/afvloeiing middels bijvoorbeeld een wadi en / of grindkoffers in combinatie met grindpalen tot beneden NAP +70 m (RUz) is opportuun. Dit wordt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning nader uitgewerkt en geconcretiseerd.
De woningen worden hiervoor in de nieuwe situatie voorzien van een gescheiden stelsel.
Voor de afvoer van het afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel zoals dit momenteel aanwezig is onder de bestaande infrastructuur.
In de huidige situatie zijn binnen het plangebied 118 woningen gelegen. Dit betreffen 101 rijwoningen en 17 hoekwoningen. Op basis van de gemeentelijke nota parkeernormen geldt voor de ligging van sociale huurwoningen in rest bebouwde kom een maximale parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per woning en een maximale verkeersgeneratie van 7,3 verkeersbewegingen per etmaal.
Huidige situatie
In de huidige situatie geldt binnen het plangebied een maximale parkeernorm van (118 * 1,2) 142 parkeerplaatsen en een maximale verkeersgeneratie van (118 * 7,3) 862 verkeersbewegingen per etmaal.
Toekomstige situatie
Met het planvoornemen neemt het aantal woningen binnen het plangebied af tot 110 woningen. In de toekomstige situatie geldt een maximale parkeernorm van (110 * 1,2) 132 parkeerplaatsen en een maximale verkeersgeneratie van (110 * 7,3) 803 verkeersbewegingen per etmaal.
Hiermee neemt de parkeerbehoefte met 10 parkeerplaatsen af. Met het nieuwe planvoornemen wordt er naar gestreefd om het parkeren zoveel mogelijk te verplaatsen naar de achterzijde op de 'binnenterreinen'. Hier wordt voorzien in 109 parkeerplaatsen. Tevens wordt nog voorzien in 68 parkeerplaatsen in de straat. Het totaal aantal parkeerplaatsen dat aan het plangebied kan worden toegerekend bedraagt hiermee 177 parkeerplaatsen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de noodzakelijke parkeerbehoefte van 132 parkeerplaatsen.
Daarnaast neem de verkeersgeneratie af door het verminderde aantal woningen van 8 stuks. Verder blijft de verkeerssituatie ongewijzigd.
De in deze toelichting beschreven aspecten hebben als basis gediend voor het opstellen van een juridisch plan, dat zoveel mogelijk is afgestemd op de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Beekdaelen. Teneinde het voorgenomen initiatief te kunnen realiseren heeft een juridische vertaling van het plan in planregels en verbeelding plaatsgevonden. De planregels zijn gerelateerd aan de verbeelding. Verbeelding en planregels dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast conform de bepalingen in Wro, Bro en SVBP 2012.
Op de verbeelding hebben gronden binnen het plangebied de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer' met bijbehorend bouwvlak en maatvoeringsaanduidingen gekregen. Deze aanduidingen hebben juridische betekenis indien en voor zover daaraan planregels zijn gekoppeld. Een aantal aanduidingen heeft geen juridische betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid, zoals kadastrale en topografische gegevens.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemmingen met bijbehorende aanduidingen hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook aangesloten op de systematiek die de gemeente Beekdaelen hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied. Het vigerende bestemmingsplan heeft daarbij als basis gediend.
De planregels zijn opgesteld op basis van de landelijke standaarden zoals vastgelegd in het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). De planregels zijn conform deze standaard verdeeld in vier hoofdstukken, te weten hoofdstuk 1 'Inleidende regels', hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels', hoofdstuk 3 'Algemene regels' en hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'. De regels zijn daarbij gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan 'Kern Nuth'.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de 'Wijze van meten' (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met de daarbij behorende voorzieningen. Binnen de woninggroep Nuinhof wordt ter hoogte van het plangebied behouden en ingeperkt ter plekke van de oprit naar de Rijksweg A76. Binnen de verkeersbestemming zijn groenvoorzieningen als onderdeel van de openbare ruimte toegestaan.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende voorzieningen. Hierbij moet gedacht worden aan tuinen, erven en verhardingen alsmede waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak/-strook aangeduid met bijbehorende (maatvoerings)aanduidingen (maximum aantal wooneenheden). Om verrommeling proberen te voorkomen zijn er buiten het bouwvlak geen bijbehorende bouwwerken rechtstreeks toegestaan.
Waarde - beschermd dorpsgezicht
Ook ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden is een dubbelbestemming over andere bestemmingen gelegd. Deze dubbelbestemming voorziet in het cultuurhistorisch beschermen van het aangewezen beschermd dorpsgezicht woninggroep Nuinhof. Binnen deze dubbelbestemming wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking an de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht door het tegengaan van verder versnippering van historische patronen, het zo mogelijk verwijderen van incidentele objecten zonder enig verband met de oorspronkelijke situatie en het voorkomen van het toevoegen van nieuwe elementen, met uitzondering van de sloop en nieuwbouw van de beoogde woningen overeenkomstig onderhavig planvoornemen. Er wordt gestreefd naar bescherming van de samenhangende cultuurhistorische waarden het het stedenbouwkundig beeld van de straatwanden.
Op de binnen deze bestemming gelegen beschermende rijksmonumenten, aangewezen ingevolge artikel 3.1 van de Erfgoedwet, is tevens het dienaangaande bepaalde uit de erfgoedwet van toepassing. V
Gebiedsaanduidingen
In aanvulling op de enkel- en dubbelbestemmingen zijn binnen het plangebied ook een aantal gebiedsaanduidingen van toepassing. Het betreffen de gebiedsaanduidingen:
Ter plaatse van het plasbrandaandachtsgebied zijn geen nieuwe kwetsbare objecten en is uitbreiding van bestaande (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan, tenzij advies is gevraagd aan de veiligheidsregio (zie tevens paragraaf 4.9).
De aanwezigheid van de nabij gelegen rijksweg A76 leidt tot inachtname van een aandachtsgebied voor groepsrisco als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen deze veiligheidssone van 200 meter geldt een verantwoordingsplicht (zie tevens paragraaf 4.9).
Ter plaatse van de vrijwarinszone - weg is voor het oprichten van bebouwing afstemming met Rijkswaterstaat noodzakelijk.
Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Tussen de gemeente Beekdaelen en de initiatiefnemer (Wonen Zuid) is een samenwerkingsovereenkomst met aanvullend een anterieure overeenkomst en planschadeovereenkomst gesloten. Hierin zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten en de afwenteling van eventuele planschade. De (eventuele) kosten zijn hiermee in voldoende mate anderszins verzekerd. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.
Het plangebied is gelegen in het bebouwde gebied van de kern Nuth. Door de herontwikkeling van de locatie is sprake van een kwaliteitsverbetering en wordt leegstand en verdere verpaupering voorkomen. De bestaande woningen die gerestaureerd worden en de nieuwe te bouwen woningen voldoen aan de wensen en eisen van deze tijd. Daarnaast vindt een verduurzaming van de woningen plaats zodat de cultuurhistorische waarden van de woningen en het ensemble ook voor de toekomst behouden blijft
In dat kader heeft er ook een bewonerbijeenkomst in maart 2023 plaatsgevonden. Tijdens deze bewonersbijeenkomst is het stedenbouwkundige plan gepresenteerd en zijn de bewoners over het planvoornemen nader geïnformeerd. De bewoners waren in de gelegenheid om op basis van dit stedenbouwkundige plan vragen te stellen. Deze vragen zijn tijdens deze bewonersbijeenkomst beantwoord.
Met onderhavig bestemmingsplan is verder aangetoond dat er met de herstructurering en transformatie verder geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en de herstructurering en transformatie gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering (betere woningen die voldoen aan het huidige wooncomfort c.q. wensen).
Onderhavig bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Herstructurering Nuinhofwijk'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan herstructurering en transformatie van de woninggroep Nuinhof planologisch-juridisch mogelijk maakt qua nieuwbouw van de woningen met op het achterterrein de mogelijkheid tot parkeren,
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.
Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op herstructurering en transformatie van de woninggroep Nuinhof. Het planvoornemen bestaat om de woninggroep Nuinhof (Rijksmonument) te herstructureren en transformeren van een wijk van 118 woningen naar een wijk van 110 woningen, waarvan 67 rijksmonumenten en 43 passende vervangende nieuwbouw woningen. Op basis van vooroverleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is een positief advies omtrent onderhavig plan afgegeven.
Daarnaast heeft afstemming plaatsgevonden met Rijkswaterstaat. Door Rijkswaterstaat is per mail (d.d. 3 oktober 2022) aangeven dat het plangebied niet gelegen is in het plaatsgebonden plafond van 7 meter uit de as van de A76. Wel is er een plasbrandaandachtgebied (30 meter vanaf de buitenste kantstreep) van invloed op een gedeelte van het plangebied. Hierbinnen zijn woningen gelegen die gesloopt en opnieuw gebouwd worden. Om te waarborgen dat de veiligheid in voldoende mate gewaarborgd worden zal bij de uitwerking van het bouwplan in voldoende mate rekening worden gehouden met noodzakelijke maatregelen. Tevens is het plangebied gelegen binnen de strategische vastgoedgrens op 50 meter buiten de WBR-grens (Wet Beheer Rijkswaterstaatwerken): vrijwaringszone 0-50 meter. Deze is met name bedoeld om het areaal van Rijkswaterstaat te beschermen. Voor alle 'werken' hierbinnen geldt een meldings- dan wel vergunningplicht.
Verder betreft het planvoornemen de transformatie van bestaande woningvoorraad waarbij de woningen gerestaureerd en nieuw gebouwd worden binnen bestaand bebouwd gebied zodat deze voldoen aan het huidige wooncomfort c.q. wensen en worden de woningen volledig afgekoppeld zodat het hemelwater ter plaatse wordt geïnfiltreerd in de bodem. Hiermee zijn verder geen belangen van de provincie dan wel het waterschap in het geding
Het planvoornemen voldoet hiermee aan rijks-, provinciale, waterschaps- en gemeentelijke belangen. Om deze reden is er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De vooroverlegpartners zijn wel in de gelegenheid gesteld om te reageren op het concept ontwerpbestemmingsplan. Hiervan is gebruik gemaakt door de Provincie Limburg, Rijkswaterstaat, veiligheidsregio Zuid-Limburg, Waterschap Limburg en de RUD. Naar aanleiding van de reacties het het concept ontwerpbestemmingsplan aangepast tot een ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage wordt gelegd. De vooroverlegpartners zijn hierover nader geïnformeerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van [DATUM] gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken.
[PM Zienswijzen en of deze hebben geleid tot aanpassing]
Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van [DATUM] gewijzigd vastgesteld.