direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landgoed De Kleverbergh
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

In het buitengebied van de gemeente Berg en Dal is de voormalige manege De Kleverbergh gelegen. Initiatiefnemer 'Vereniging Leven met het Land' is voornemens om deze locatie te transformeren naar een landgoed waar natuurontwikkeling, duurzaam verbouwen van voedsel, woningbouw en ondernemerschap samenkomen. Het doel is een landgoed voor de 21ste eeuw te ontwikkelen; een klimaatbestendige plek waar mensen, planten en dieren samenleven in een vitaal landschap. Het landgoed kan een voorbeeldfunctie hebben in de transitie naar meer biodiversiteit, regeneratieve landbouw, circulair ondernemen, duurzaam bouwen en vitale gemeenschappen. Daarbij komen op het landgoed maximaal 21 woningen met enkele gemeenschappelijke voorzieningen. De naastgelegen gronden van Ark Rewilding worden ingebracht voor natuurontwikkeling. Het college heeft een positief principebesluit genomen ten aanzien van deze ontwikkeling op 7 juli 2022. Daarnaast worden met het plan de tuinen behorende bij de woningen Erlecomsedam 102 en Erlecomsedam 4 t/m 12 (even nummers) positief bestemd.

De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Erlecomseweg 18-20 te Erlecom, in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal. De locatie bevindt zich ten noordwesten van de kern Erlecom en ten oosten van de kern Ooij. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0002.png"

Ligging plangebied in omgeving (bron: OpenStreetMap)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Erlecom, aan de zuidkant van de rivier de Waal. De locatie bevindt zich gedeeltelijk in een oude rivierarm van de Waal, de Ooijse Graaf. Deze oude geul vormt samen met de stuwwal, de kom, de uiterwaarden en de dijken een belangrijk onderdeel van het landschap. In de omgeving van het plangebied zijn (vrijstaande) woningen gelegen, alsmede twee woonclusters aan de oostkant van het plangebied. Daarnaast komt bedrijvigheid in de omgeving voor, waaronder een steenfabriek ten oosten van het plangebied en een dierenpension aan de noordkant. Verder bevinden zich omliggend kleine weidepercelen, houtsingels en solitaire bomen.

Ter plaatse van het plangebied is een voormalige manege aanwezig. Hiervan zijn nog verschillende opstallen aanwezig, waaronder de stallen en de rijhal aan de noordkant van het plangebied. De opstallen van de manege staan circa 13 jaar leeg. Voorheen was op de locatie een steenfabriek gevestigd, waarvan eveneens nog bebouwing binnen het plangebied aanwezig is. De bebouwing in het plangebied omvat onder meer een schuur, woonhuis/voormalig kantoor, smidse, timmerwerkplaats, barak en haaghut. Navolgende afbeelding geeft de locaties van deze bebouwing globaal weer. De bebouwing is grotendeels geconcentreerd aan de Erlecomseweg. Het totaaloppervlak van de bestaande bebouwing betreft circa 5.425 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0003.png"

Luchtfoto inclusief bebouwing (bron: PDOK // Buro Waalbrug)

Een groot gedeelte van het plangebied is onbebouwd. Dit betreft in de huidige situatie voornamelijk uitgestrekte graslanden, die een beschut karakter kennen vanwege de omliggende bomenrijen. Ten oosten van de manegehal bevindt zich een asfaltterrein ter grootte van circa 4.600 m2. Het plangebied wordt ontsloten door de Erlecomsedam, Erlecomseweg en de Kerkdijk. Tevens maakt het achterste deel van de tuinen van het wooncluster Erlecomsedam 102 en Erlecomseweg 2 t/m 12 (even nummers) onderdeel uit van het plangebied. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0004.png"

Manege De Kleverbergh (bron: Landschapsplan De Kleverbergh)

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0005.png"

Aanzicht plangebied vanaf noordwesten (bron: Landschapsplan De Kleverbergh)

2.2 Toekomstige situatie

Algemeen

Met voorliggend plan wordt de transformatie van het plangebied naar een landgoed met oog voor mens, natuur en landschap mogelijk gemaakt. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een landschapsplan opgesteld. Dit plan is te vinden in bijlage 1. Voor de bebouwing binnen het plangebied wordt een beeldkwaliteitsplan (bijlage 2) opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan maakt onderdeel uit van de definitieve versie van het bestemmingsplan.

Navolgende afbeelding toont de schets van de toekomstige landschappelijke inrichting van het landgoed. Vervolgens worden de relevante aspecten uit het landschapsplan kort beschreven. Opgemerkt wordt dat het plangebied van het bestemmingsplan kleiner is dan het plangebied in het landschapsplan. De percelen die in het landschapsplan zijn meegenomen en niet in het bestemmingsplan (zie verbeelding) voorkomen, zijn in de huidige situatie nog van een andere eigenaar. Omdat ten tijde van vaststelling van voorliggend plan nog niet zeker is of initiatiefnemer de gronden over kan nemen, zijn ze buiten het bestemmingsplan gelaten. De landschappelijke versterking die op deze percelen is ingetekend wordt daarom alleen na aankoop gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0006.png"

Impressie toekomstige situatie (bron: Landschapsplan De Kleverbergh)

Woningbouw, gemeenschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid

Met het plan worden maximaal 21 woningen en gemeenschappelijke voorzieningen binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Dit betreft het herbestemmen van de bestaande adressen Erlecomseweg 18, 18a en 20 en het toevoegen van maximaal 18 woon- en woon-werkeenheden. Voor de ontwikkeling van de woningen en voorzieningen wordt er rekening gehouden met het bestaande reliëf en de cultuurhistorische achtergrond van het gebied (zie paragraaf 4.5). De bebouwing situeert zich om die reden aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Daarnaast wordt voor het plan rekening gehouden met principes van duurzaamheid. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.3. De woningen worden geschikt voor een brede en diverse doelgroep, onder meer door het mogelijk maken van levensloopbestendige woningen.

De voorzieningen in het plangebied betreffen (bij)gebouwen ten behoeve van onderhoud en de functionaliteit van het landgoed, zoals werkplaatsen, ondergeschikte horeca, kas en/of gemeenschappelijke ruimtes. De totale oppervlakte van bebouwing bedraagt in de toekomstige situatie maximaal 4.700 m2. Toekomstige bedrijvigheid in het plangebied is kleinschalig en ambachtelijk van aard, zoals biologische landbouw, verwerking van producten van eigen land, een boerderijkeuken, ateliers, gastenverblijf (bed & breakfast) en werkplekken voor bewoners van het landgoed. De toekomstige bedrijvigheid zal plaatsvinden vanuit, overwegend, de bestaande bebouwing.

Natuurontwikkeling

Met het plan wordt ca 3 ha nieuwe natuur toegevoegd, plus 2 ha aan landschapselementen. Dit betreft de omzetting van agrarische grond naar natuur. Het natuurgebied rond de Ooijse Graaf wordt vergroot en versterkt. De reeds aanwezige (natte) natuur blijft behouden. Bij de natuurontwikkeling wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten en de ontwikkelingsdoelstellingen van de provincie Gelderland (zie paragraaf 3.2).

Natuurinclusieve landbouw

Een gedeelte van de gronden wordt in de toekomstige situatie gebruikt ten behoeve van natuurinclusieve, kleinschalige biologische landbouw. Dit betreft de gronden ten zuiden van de beoogde bebouwing. In het noordwesten van het plangebied is ruimte voor een kleinschalig voedselbos voor de teelt van fruit, noten en andere gewassen.

Overig

De ontsluiting van het plangebied wijzigt als een gevolg van het plan niet. Parkeren vindt in de toekomstige situatie plaats op eigen terrein. Hiervoor is op de locatie voldoende ruimte aanwezig. Dit is nader toegelicht in paragraaf 4.4. Ten behoeve van de parkeervoorzieningen wordt halfverharding toegepast. Aan de zuidkant van het plangebied is een (zwem)vijver/waterbergingsfaciliteit voorzien.

Met het plangebied wordt tevens het achterste deel van de tuinen van het wooncluster aan de Erlecomsedam 102 en Erlecomseweg 2 t/m 12 (even nummers) positief bestemd. Ter plaatse van deze tuinen vinden geen ruimtelijke wijzigingen plaats.

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. Voor alle nieuwbouw (woning en utiliteit) geldt dat sinds 1 januari 2021 de aanvraag van de omgevingsvergunning moet voldoen aan de BENG-eisen (Bijna EnergieNeutrale Gebouwen). BENG gaat uit van

  • 1. het beperken van de energiebehoefte van de buitenkant van het gebouw,
  • 2. het zo efficiënt mogelijk opwekken van de primaire fossiele energiegebruik van het gebouw, voor bijvoorbeeld verwarming, koeling, warmtapwaterbereiding en ventilatoren, en
  • 3. de energievraag van een gebouw bestaat zoveel mogelijk uit hernieuwbare energie.

De gemeente Berg en Dal onderscheidt enkele onderwerpen:

  • Duurzame energie en aardgasvrij;
  • Klimaatadaptatie;
  • Groen en natuurinclusief bouwen;
  • Circulair bouwen

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen voor duurzaamheid. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie en de oriëntatie van de woningen op de zon. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Een belangrijke pijler van het plan betreft ecologisch bouwen. Uitgangspunt van het plan is dat de toe te voegen woningen energieneutraal of -positief worden gebouwd. Hiertoe bestaan kansen door het gebruik van circulaire, lokale of afbreekbare materialen. De beoogde nieuwbouw wordt opgeleverd conform de geldende normen uit het Bouwbesluit. Dit betekent dat de woningen gasloos worden en dat deze voldoen aan de actuele eisen op het gebied van isolatie. Gestreefd wordt naar gebruik van organisch isolatiemateriaal. Tevens worden de woningen natuurinclusief gebouwd.

Een ander uitgangspunt van het plan is dat hemelwater wordt geborgen en geïnfiltreerd op eigen terrein. Ten behoeve van een goede waterhuishouding voorziet het plan in het toevoegen van een waterbergingsvoorziening in het zuiden van het plangebied.

Het plan voorziet verder in mogelijkheden voor natuurinclusieve landbouw, waarbij onder meer voldaan wordt aan criteria voor biologische landbouw, gewerkt wordt met gesloten kringlopen en waarbij herstel van bodemkwaliteit en biodiversiteit uitgangspunten zijn.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting aan de vier prioriteiten en helpt keuzes te maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) komt bij de komst van de Omgevingswet te vervallen. Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro zijn regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Er zijn geen rijksbelangen in het geding.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggend plan neemt het aantal woningen in het plangebied met 18 toe. Er is daarmee sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.

Kwantitatieve en kwalitatieve behoefte

In paragraaf 2.2 is het woningbouwprogramma van voorliggend initiatief uiteengezet. In paragraaf 3.4.3 is aan de hand van de gemeentelijke woningbouwkaders aangetoond dat zowel vanuit kwantitatief als kwalitatief oogpunt een (urgente) behoefte is aan de nieuwe woningen uit voorliggend plan.

Locatie

Daarnaast dient in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. De prioriteit in het beleid ligt bij inbreidings- en transformatielocaties. Bij voorliggend plan is er sprake van het transformeren van een voormalige manege tot een duurzaam en biologisch landgoed met onder meer woningen. Daarmee is de ladder voor duurzame verstedelijking succesvol doorlopen.

Conclusie

Het plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is inmiddels diverse malen geactualiseerd. De meest recente verordening betreft de versie (geconsolideerd) van 21 december 2022. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Klimaatadaptatie

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. In paragraaf 4.7 is invulling gegeven aan de wijze waarop in dit plan is omgegaan met het voorkomen en/of beperken van de risico's van klimaatverandering.

Planspecifiek

Navolgend worden de relevante thema's/kaarten uit de Omgevingsvisie- en verordening toegelicht:

1. Natuur

GNN en GO

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Regels - Natuur - kaart 1' uit de verordening. Hierop is te zien dat het plangebied gelegen is binnen de Groene Ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Ooijpolder - Duffelt'. De bij dit gebied horende kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelstellingen staan beschreven in bijlage 1 op bladzijde 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0007.png"

Uitsnede natuurkaart Omgevingsverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 2.45 (onderzoek kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk)

  • 1. Bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling in het Gelders natuurnetwerk doet de initiatiefnemer onderzoek naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang van het Gelders natuurnetwerk.
  • 2. Bij het onderzoek worden in ieder geval betrokken de in het gebied aanwezige:
    • a. actuele en potentiële natuurwaarden;
    • b. bij of krachtens de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode lijsten; en
    • c. ecologische samenhang.
  • 3. Voor zover de nieuwe activiteit of ontwikkeling daar effect op kan hebben, worden bij het onderzoek betrokken de in het gebied aanwezige:
    • a. kwaliteit van lucht, water en bodem;
    • b. mate van stilte, rust en duisternis; en
    • c. landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en bodemkundige waarden, alsmede het reliëf.

Artikel 2.52 (beschermen Groene ontwikkelingszone)

  • 1. Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op locaties binnen de Groene ontwikkelingszone, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat:
    • a. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt; en
    • b. de samenhang niet verloren gaat.
  • 2. Gedeputeerde Staten stellen regels vast om de versterking uit te werken.

Ad.

In de Quickscan natuurwaarden (zie bijlage 8) zijn de conform artikel 2.45 gestelde voorwaarden naar de te verwachten effecten op GNN onderzocht. Uit het onderzoek komt naar voren dat voor het plan een Versterkingsplan opgesteld dient te worden, waaruit blijkt of voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden in artikel 2.52. Hiertoe is de zogenaamde GO-tool van de provincie Gelderland ingevuld die als bijlage 3 is opgenomen. Uit de GO-tool blijkt dat het plan voorziet in voldoende versterkingspunten gelet op de beoogde ingrepen. Tevens gaat de samenhang van het gebied niet verloren. Middels een voorwaardelijke verplichting is in de bestemmingsregels geborgd dat de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in de GO-tool uitgevoerd worden.

Ganzenrustgebied

Het plangebied is volledig gelegen binnen het ganzenrustgebied.

Artikel 2.51b (bescherming Ganzenrustgebied)

Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op een Ganzenrustgebied laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als:

  • a. uit onderzoek blijkt dat deze activiteit of ontwikkeling wordt uitgevoerd op een locatie waar de nadelige gevolgen voor de functie als rustgebied voor overwinterende ganzen zoveel mogelijk worden beperkt; en
  • b. na uitvoering minimaal 500 hectare in het betreffende Ganzenrustgebied overblijft.

Ad.

Met voorliggend plan behouden de agrarische cultuurgronden het agrarisch gebruik. Uit de Quickscan blijkt dat beoogde nieuwe activiteiten enkel plaatsvinden op delen van het ganzenrustgebied die nu niet functioneren als functioneel leefgebied van ganzen. Daarmee vindt geen afname plaats van het ganzenrustgebied. Voorgenomen initiatief is daarmee niet strijdig met beleidsregels voor bescherming van ganzenrustgebied.

Conclusie

Het plan is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Groene groeiregio en Woondeal 2.0

Het beleid van de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen is gericht op het fysieke domein. De organisatie onderscheidt vijf verschillende opgaven, waaronder ook de opgave 'Groene groeiregio'. De regio kent een grote (verstedelijkings-)opgave en een tekort aan woningen. Het doel van deze opgave is het terugbrengen van dit woningentekort. Ook staat het bieden van voldoende (betaalbare) woningen op de agenda. Balans tussen stedelijke ontwikkeling en leefbaarheid dient behouden te blijven. De GMR hanteert twee speerpunten voor deze opgave:

  • 1. Wonen in balans: versnellen van de woningbouw;
  • 2. Leefomgeving: verbinden van de ruimtelijke opgaven.

Woondeal

De uitvoering van de Woondeal regio Arnhem-Nijmegen is 1 van de onderdelen van 'Wonen in balans'. Op 4 maart 2020 is de Woondeal regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. Aanleiding hiervoor zijn de toenemende woningtekorten en de complexiteit van de stedelijke vraagstukken. De woondeal is een pakket met afspraken met het ministerie van BZK, de regio Arnhem-Nijmegen en de provincie Gelderland. Doel van deze woondeal is om tot een gezamenlijke inzet van instrumentarium en middelen te komen om opgaven op de woningmarkt op te pakken. De woondeal bevat een zestal kernafspraken, waar onder woningbouwopgave en versnelling en betaalbaarheid.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden 18 woningen toegevoegd aan de bestaande regionale woningvoorraad. Het plan levert hiermee een bijdrage aan het verkleinen van de woningtekorten in de regio. Het plan is hiermee passend binnen de Woondeal.

Conclusie

Het plan is passend binnen het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen

Het plangebied is gelegen op grondgebied van de voormalige gemeente Ubbergen. Op 6 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Ubbergen de Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020 vastgesteld. Met deze structuurvisie geeft de gemeente haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2025. De ambities van de (voormalige) gemeente (Ubbergen) rondom functies als wonen, welzijn, zorg, mobiliteit, natuur en water, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit zijn hierin in samenhang gebracht voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de dorpen, buurtschappen en het buitengebied. De visie biedt hiermee een actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0008.png"

Uitsnede structuurvisiekaart, ter plaatse van de paarse ster is functiewijziging (met behoud van cultuurhistorisch erfgoed) mogelijk (bron: Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen)

Gebiedsgericht

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de voormalige gemeente Ubbergen. Ten aanzien van het buitengebied biedt de structuurvisie specifieke ontwikkelingsrichtingen.

Landschap

De gemeente zet zich in voor de versterking van de ecologische en landschappelijke structuur, actief werken aan natuur en landschap en het behoud en beheer van cultuurhistorische waarden.

Landgoederen

Nieuwe natuurwaarden kunnen worden ontwikkeld door de realisatie van nieuwe landgoederen op geschikte plekken in het oeverwallengebied. Naast de bijdrage aan natuur dragen nieuwe landgoederen bij aan een versterking van de landschappelijke waarden en recreatieve mogelijkheden en kunnen nieuwe landgoederen ook onderdeel uitmaken van de groene leefruimten rondom de kernen. Landgoederen kunnen worden ingezet om de ruimten, passend binnen het landschapstyype, vorm te geven. Met de realisatie van landgoederen komen nieuwe natuurwaarden tot ontwikkeling. De landgoederen krijgen gedeeltelijk een openbaar karakter, waardoor ze benut kunnen worden voor een dorpsommetje. Voor veel diersoorten kunnen zij een leefomgeving vormen of een onderdeel in de grotere verbinding tussen de stuwwal en de uiterwaarden.

Vitale agrarische sector

De Structuurvisie stelt dat het beleid erop is gericht de landbouw voldoende mogelijkheden te bieden voor een economisch en milieuhygiënisch duurzame agrarische bedrijfsvoering, binnen de randvoorwaarden die de bescherming van natuur- en landschapswaarden stelt en rekening houdend met andere gevestigde belangen in het buitengebied. Verder wil de gemeente ruimte bieden voor verbreding van de agrarische sector. Dit betekent dat ondergeschikte nevenfuncties zijn toegestaan. Hierbij kan gedacht worden aan kamperen bij de boer, verkoop eigen producten, bed & breakfast, etc.

Cultuurhistorie

Op de visiekaart zijn cultuurhistorische elementen opgenomen, zodat bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht is voor het cultuurhistorisch erfgoed. Daaronder vallen ook de terreinen van de (voormalige) steenfabrieken. Bijzondere cultuurhistorische elementen, en bepalend in het gebied, zijn verder de restanten van de oude smalsporen naar de kleiwinputten en de putten zelf. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is behoud van deze elementen van belang voor de identiteit van het gebied.

Wonen, werken en voorzieningen

De gemeente wil een aantrekkelijke, leefbare woongemeente met veel landschappelijke kwaliteiten zijn. De reeds aanwezige bijzondere landschappelijke kwaliteiten wil de gemeente op een verantwoorde wijze benutten voor kwalitatief goed wonen. Hierbij horen betaalbare woningen, een aantrekkelijke omgeving en kleinschalige bedrijvigheid.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft het ontwikkelen van een ecologisch landgoed in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal. Het plan voorziet in het samenbrengen van verschillende ontwikkelingsrichtingen ten aanzien van het buitengebied, waaronder het toevoegen van woningen, kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid en natuurinclusieve landbouw. In de Structuurvisie is onderhavige plangebied aangewezen als locatie waar functiewijziging (van sport) mogelijk is. Hierbij wordt rekening gehouden met de in en rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden (zie daarvoor paragrafen 4.3 en 4.5). Het plan is hiermee passend binnen de ontwikkelingsrichting van de voormalige gemeente Ubbergen.

Het plan is passend binnen de Structuurvisie.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan 2015 - 2025

Het landschap van de gemeente Berg en Dal is heel gevarieerd en heeft hoge landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Inwoners, bedrijven en bezoekers profiteren hiervan. Om het landschap ook in de toekomst mooi en gevarieerd te houden, heeft Berg en Dal een landschapsontwikkelingsplan (LOP) gemaakt.

De doelen van het LOP 2015-2025 zijn:

  • We willen een multifunctioneel, veelkleurig landschap.
  • We willen een landschap dat z’n karakter behoudt, maar niet stilstaat.
  • We willen een landschap waarin alle functies goed tot hun recht komen en dat robuust is ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen.
  • We bouwen waar mogelijk verder aan de netwerken in het landschap en lossen knelpunten op.
  • We willen een landschap van en voor iedereen!
  • We koesteren de inspanningen uit het verleden; we werken aan behoud en versterking van kwaliteit van natuur, inclusief bermen en taluds.
  • We willen extra aandacht voor landschappelijke kwaliteit, ommetjes en groene voorzieningen in en rondom de dorpen.

Het Landschapsontwikkelingsplan gaat uit van een 'saldobenadering', waarbij ontwikkelingen mogelijk zijn indien natuur en landschap er beter van worden en de gespecificeerde kernkwaliteiten van het gebied er per saldo niet verslechteren.

Gebiedsgericht

Het plangebied is op grond van het LOP gelegen in het uiterwaardengebied, meer specifiek het deelgebied Oude Rivierdijkzone. Het landschap kenmerkt zich als pittoresk en met kronkelende dijken, wielen, strangrestanten en boerderijen langs de dijk. De oud Waalarm Ooijse Graaf is N2000-gebied en beeldbepalend voor het deelgebied.

Planspecifiek

Met het plan wordt een ontwikkeling vorm gegeven binnen de Oude rivierdijkzone. Het plan voorziet in versterking van de aanwezige natuurwaarden (zie GO-tool) en houdt rekening met de gespecificeerde kernkwaliteiten van het gebied. Door de ruime natuurontwikkeling en het transformeren van verouderde opstallen, waarbij rekening wordt gehouden met de cultuurhistorie van het landschap, wordt geconcludeerd dat de natuur en het landschap als een gevolg van het plan verbetert. Het initiatief is daarmee passend binnen het LOP.

3.4.3 Actieplan Wonen 2020

Met het Actieplan Wonen geeft de gemeente Berg en Dal concrete invulling aan de woningmarktopgaven die er spelen. Het document is een actualisatie van de in 2017 vastgestelde woonagenda. De veranderde context van de woningmarkt (o.a. schaarste beschikbare betaalbare woningen, vergrijzing, veranderingen in de zorg) gaven aanleiding tot de actualisatie. Het Actieplan verduidelijkt waar accenten anders zijn komen te liggen en maakt de aanpak ervan concreet.

In het Actieplan wordt omschreven dat de druk op de woningmarkt in de gemeente Berg en Dal is toegenomen. Het is lastiger geworden een betaalbare woning te vinden in Berg en Dal. Ook zijn minder woningen beschikbaar. Het Actieplan beschrijft daarom dat tot 2030 1.200 nieuwe woningen toegevoegd worden met de nadruk op kernen dichtbij Nijmegen. De helft van de te bouwen woningen betreft sociale huur en koop, middenhuur en betaalbare koop. Doorstroming wordt gestimuleerd door toegankelijke woningen te bouwen.

De gemeente staat open voor initiatiefnemers die in bijzondere woonvormen willen wonen. Hierbij ligt de prioriteit bij concepten die positief bijdragen aan betaalbaarheid, duurzaamheid en vormen van zelfbeheer en -zorg. De gemeente staat positief tegenover nieuwe woonconcepten en inzet van eigen ontwikkeling door doelgroepen of duurzame ontwikkelingen zoals collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO).

Met het ambitiekader woningbouw zet de gemeente in op een kwantitatieve behoefte (tot 2030 1.200 woningen) en kwalitatieve ambities, welke betrekking heeft op doorstroming, duurzaamheid, leefbaarheid en levensloopgeschiktheid. Ook de invulling van het bouwprogramma speelt hierbij een rol.

Woningmarktonderzoek 2019 - 2029

De gemeente Berg en Dal heeft samen met woningcorporaties Oosterpoort en Waardwonen een woningmarktonderzoek laten uitvoeren. Hierbij is naar de actuele en toekomstige behoefte aan woningen gekeken en naar het type woningen. In totaal zijn er in de periode 2019 – 2029 ruim 1000 extra woningen nodig, zowel koopwoningen als huurwoningen. Dit is een stijging van 300 woningen ten opzichte van een in 2016 uitgevoerd onderzoek. Voor een deel wordt dit veroorzaakt door het grote woningtekort in de regio Nijmegen, waar Berg en Dal onderdeel van is. Er is een grotere behoefte aan:

  • Kleinere en levensloopbestendige woningen en appartementen. Dit komt onder andere door de vergrijzing en doordat er ook meer kleine huishoudens zijn;
  • Betaalbare koop- en huurwoningen voor starters en mensen met lage en middeninkomens;
  • Vrijstaande koopwoningen.

Planspecifiek

Als gevolg van voorliggend initiatief worden 18 woningen aan de woningvoorraad van de gemeente Berg en Dal toegevoegd. Het initiatief draagt daarmee direct bij aan het behalen van de kwantitatieve woningbouwopgaven. Het betreft woningen die in collectief particulier opdrachtgeverschap worden ontwikkeld. De woningen binnen het plangebied betreffen relatief kleine woningen. CPO Leven met het Land beoogt zo duurzaam mogelijk te bouwen en kiest daarom voor kleine woningen. Een aantal woningen zal levensloopbestendig worden gebouwd. Tevens wordt beoogd om een aantal huurwoningen te realiseren. Hiermee sluit het plan aan op de kwalitatieve woonambities in de gemeente, zoals beschreven in het ambitiekader.

Het plan is passend binnen het Actieplan Wonen 2020 Berg en Dal.

3.4.4 Beleidskader Recreatie en Horeca in het Buitengebied

De gemeente Berg en Dal heeft een beleidskader voor recreatie en horeca laten opstellen. Dit beleidskader is opgesteld aan de hand van de volgende uitgangspunten:

  • 1. Het beleidskader heeft niet als doel om concurrentieverhoudingen te regelen;
  • 2. Bestaande beleidskeuzes moeten blijven bestaan;
  • 3. We maken onderscheid tussen hoofd- en nevenactiviteiten en gemengde bedrijven;
  • 4. We hanteren nieuwe initiatieven of uitbreiding van bestaande horeca-activiteiten in het buitengebied met 'ja, mits';
  • 5. Het beleidskader en de vertaling daarvan in regelgeving moet handhaafbaar zijn.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt horeca mogelijk gemaakt. Dit betreft een nevenfunctie bij een gemengd bedrijf en betreft daarmee een situatie die niet specifiek geregeld is binnen het Beleidskader. Hiermee is voor het initiatief maatwerk benodigd. Met het plan wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied bewerkstelligd, ligt langs wandel- en fietspaden, beschadigt waarden in de omgeving niet en leidt niet tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking. Voorliggend plan beschrijft dat het plan tevens milieuhygiënisch inpasbaar is. In de regels is daarnaast de aanplant/instandhouding van landschapselementen geborgd. In algemene zin kan daarmee gesteld worden dat het plan aansluit bij de voorwaarden voor een gemengd, recreatie- of horecabedrijf in het buitengebied.

3.4.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' (vastgesteld op 21 november 2013). Navolgende afbeelding toont van het vigerende bestemmingsplan een uitsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0009.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingen:

  • 'Sport', in het noorden van het plangebied. Hierbinnen zijn enkele bouwvlakken opgenomen. Het gehele plangebied is aangeduid met de functie 'specifieke vorm van sport - 1'. Ter plekke van deze aanduiding is het gebruik van terreinen ten behoeve van een manege toegestaan;
  • 'Agrarisch met waarden - Landschap 2', op gronden rondom de sportbestemming. De agrarische gronden grenzend aan de woning op het perceel Erlecomseweg 16 zijn aangeduid met de functieaanduiding 'natuur'. De gronden met deze aanduiding zijn tevens bestemd ten behoeve van de instandhouding van de bestaande (agrarische) natuurwaarden van de EHS-verweving, alsmede het mogelijk maken van het realiseren van toekomstige waarden als economische verbindingszone;
  • 'Natuur', langs de westkant van de Ooijse Graaf. Deze gronden zijn onder meer bestemd ten behoeve van de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
  • 'Groen - Landschappelijke inpassing', langs de noordwest- en zuidkant van de sportbestemming. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen.

Daarnaast geldt voor het grootste gedeelte van het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Rond enkele bouwwerken is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van toepassing.

De gebieden in het zuidwesten van het plangebied zijn aangeduid als:

  • 'wro-zone - omgevingsvergunning aardkundige waarden': ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden tevens bestemd ten behoeve van het behoud en bescherming van aardkundige waarden. Deze gebiedsaanduiding is gelegen binnen de natuurbestemming ten westen van het plangebied;
  • 'wro-zone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied': ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden tevens bestemd ten behoeve van het behoud en de bescherming van het ganzen- en weidevogelgebied. Deze gebiedsaanduiding is gelegen binnen de natuurbestemming ten westen van het plangebied.

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied zijn geen woningen, kleinschalige bedrijvigheid/voorzieningen en agrarische bedrijvigheid toegestaan. Voorliggend plan maakt deze ontwikkeling mogelijk.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Grond

Ten behoeve van onderhavig initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd welke is opgenomen in bijlage 4. Hierbij is een indicatie verkregen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en (half)verhardingen. Uit het onderzoek blijkt dat het grondwater niet ernstig verontreinigd is en er geen drijflaag is waargenomen. Ter plaatse van 1 deellocatie is een verontreiniging in de onderlaag aangetroffen. Op deze locatie zijn geen ontwikkelingen voorzien en er zal daarom in de toekomstige situatie geen contact optreden met de verontreiniging. Het uitvoeren van vervolgonderzoek is daarom op deze plek - mede vanwege niet te verwachten humane, ecologische en verspreidingsrisico's - niet benodigd.

Asbest

Uit het asbestonderzoek blijkt dat aangetroffen asbest in de bodem en op het maaiveld vooralsnog niet geleid heeft tot een ernstige bodemverontreiniging. Om te voorkomen dat dit gebeurt, wordt asbesthoudend materiaal conform de richtlijnen door een daartoe gecertificeerde onderaannemer verwijderd. Eventueel asbesthoudende dakbedekking wordt verwijderd. Ter plaatse van de contactzone kan geen definitieve uitspraak worden gedaan voor asbest, omdat hier in verband met de aanwezige belemmeringen (verhardingen/vegetatie/opgeslagen goederen) geen efficiënte maaiveldinspectie is uitgevoerd. Deze inspectie is in het kader van de bestemmingsplanprocedure, gelet op de beperkte impact (financieel en qua gezondheid) ervan, niet noodzakelijk en levert in dat kader geen belemmeringen op voor het plan.

Overig

Bij het eventueel vrijkomen van asfalt/de puinlaag, wordt dit afgevoerd naar een erkend verwerker.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de gegevens van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). Door de concentraties ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De volgende concentraties komen naar voren ter plaatse van de dichtstbij gelegen receptor (51468751_15565756):

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   13,0 µg/m3   15,5 µg/m3   9,0 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (o.a. 18 woningen en lichte bedrijvigheid) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden geluidgevoelige objecten (woningen) mogelijk gemaakt. Het plangebied is gelegen aan de Erlecomsedam. Dit betreft een 60 km/u-weg. Omdat het plangebied gelegen is binnen de geluidcontour van deze weg, is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai verricht (zie bijlage 5). In het onderzoek is gerekend met twee bouwvlakken waarbinnen de woningen kunnen komen. In deze vlakken wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. Op grond daarvan zijn deze vlakken dan ook opgenomen op de planverbeelding als zijnde de vlakken waarbinnen de woningen mogen worden opgericht.

Het plangebied is tevens in de nabijheid van een steenfabriek gelegen. Mogelijke geluidhinder als een gevolg van industrielawaai is nader toegelicht in paragraaf 4.1.5. In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen. Het optreden van spoorweglawaai wordt op voorhand uitgesloten.

In paragraaf 4.1.5 is toegelicht dat het initiatief (met name ten aanzien van de lichte bedrijvigheid die wordt toegestaan in relatie tot omliggende woningen en nieuw te realiseren woningen op het landgoed) niet leidt tot negatieve gevolgen met betrekking tot geluidproductie in het kader van milieuzonering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Met het plan worden geurgevoelige objecten (woningen) mogelijk gemaakt. De meest nabijgelegen veehouderij in de omgeving van het plangebied betreft de rundveehouder aan de Erlecomseweg 70 te Erlecom. Dit bedrijf is gelegen op circa 450 meter afstand van de beoogde woningen. Gelet op de grote afstand tot het plangebied kan het optreden van geurhinder ten aanzien van de woningen worden uitgesloten. Daarnaast geldt dat met voorliggend initiatief agrarische activiteiten worden toegestaan op geringe afstand van bestaande woning(en) en nieuw te realiseren woningen binnen het landgoed. Het betreft agrarische activiteiten waarbij geen sprake is van het fokken en/of houden van dieren. Dit aspect levert geen belemmeringen op voor het plan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan dient vastgesteld te worden of voor de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig (onder meer dierenpension, steenfabriek). Het gebied kan hiermee getypeerd worden als 'gemengd gebied'. Hierdoor kan de toetsing van de feitelijke afstand van het plangebied tot deze activiteiten plaatsvinden aan één milieucategorie lager. Navolgende tabel geeft een overzicht van de in de omgeving gelegen functies:

Functie (adres)   Milieucategorie   Richtafstand gemengd gebied   Feitelijke afstand tot plangebied  
Baksteenfabriek (Erlecomsedam 110)   4.1   100 m (stof en geluid)   ca. 15 m  
Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf/dierenpension (Erlecomsedam 100)   3.2   50 m (geluid)   0 m  
Garagebedrijf (Erlecomseweg 42)   2   10 m (geluid)   0 m  

Uit voorgaande tabel blijkt dat het plangebied ten aanzien van de genoemde activiteiten niet voldoet aan de richtafstanden. Het dierenpension en het garagebedrijf grenzen aan het plangebied, maar bevinden zich feitelijk gezien verder van de beoogde woonbestemmingen. De garage bevindt zich op ruim 130 meter afstand van beoogde woningen. Voor deze inrichting wordt aan de richtafstanden voldaan.

Erlecomsedam 100 (Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf/dierenpension)

Ten aanzien van de inrichtingen aan de Erlecomsedam 100 geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid. De woonfuncties uit voorliggend plan zijn buiten deze richtafstand gelegen. De activiteiten met betrekking tot het dierenpension vinden met name plaats op het westelijke deel van de bedrijfslocatie. De afstand van het erf waar de dieren worden ontvangen tot de dichtst bij gelegen grens van de meest westelijk mogelijke woningen bedraagt circa 125 meter. Bij het dierenpension zijn verder geen bijzonderheden aan te wijzen die een grotere richtafstand tot gevolg zouden hebben, ook is er geen sprake van concreet voorgenomen plannen om de inrichting te veranderen. Het dierenpension behoeft hierdoor de komst van de nieuwe woningen niet te belemmeren en de komst van de nieuwe woningen zal het dierenpension evenmin belemmeren in de bedrijfsvoering.

Erlecomsedam 110 (Baksteenfabriek)

Ten aanzien van de steenfabriek is een akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is terug te vinden in bijlage 6. In het onderzoek wordt geconstateerd dat de geluidbelasting van de steenfabriek voldoet aan de normen van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Daarom is er ter plekke van de aanduidingsvlakken van de beoogde nieuwe woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid en voorzieningen

In het plangebied worden kleinschalige bedrijvigheid en enkele bij het landgoed horende voorzieningen mogelijk gemaakt (zie paragraaf 2.2). In de huidige situatie is op de locatie reeds een manege (milieucategorie 3.1) toegestaan. De beoogde activiteiten zijn niet zwaarder qua milieucategorie dan wat reeds is toegestaan op de locatie. Dit leidt tot een verbetering van de (planologische) situatie. De beoogde activiteiten bevinden zich op ruime afstand tot woningen van derden. Hinder in het kader van milieuzonering wordt daarmee uitgesloten.

Agrarische bedrijvigheid

Daarnaast geldt dat met voorliggend initiatief agrarische activiteiten worden toegestaan op geringe afstand van bestaande woningen en nieuw te realiseren woningen binnen het landgoed. Het betreft agrarische activiteiten waarbij geen sprake is van het fokken en/of houden van dieren, wel van het telen van gewassen (zonder gebruikmaking van kunstmest, drijfmest en chemische bestrijdingsmiddelen). Op grond van de brochure Bedrijven en Milieuzonering geldt voor akkerbouwbedrijven/fruitteelt een richtafstand van 30 m ten opzichte van gevoelige functies als wonen voor het aspect geluid bij bedrijfsgebouwen. In onderhavig plan is er sprake van agrarische bedrijfsactiviteiten waar opslag van materieel en materiaal plaatsvindt. Deze opslag is gelegen op 30 m afstand van dichtstbijzijnde (beoogde) woningen. Daarmee kan gesteld worden dat er voor de gevoelige functies in de directe omgeving sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. Het plangebied is hierop met rood globaal omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0010.png"

Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Uit voorgaande afbeelding is op te maken dat in en rond het plangebied buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen zijn. Daarnaast ligt het plangebied ten zuiden van de Waal, wat een transportroute over water voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is. Ten noordwesten van het plangebied is een inrichting gelegen met opslagtank voor propaan. Overige risicobronnen bevinden zich niet in de omgeving.

Buisleidingen

De buisleidingen in de omgeving van het plangebied betreffen hogedrukaardgasleidingen van de Gasunie. Dit betreft de volgende buisleidingen:

Buis   Ligging   Uitwendige diameter   Maximale werkdruk   1%-letaliteitsgrens   Feitelijke afstand tot (beperkt) kwetsbare objecten  
1   Ten zuidoosten van beoogde woningen   114 mm   4000 kpa   50 m   minstens 100 m  
2   Ten zuidwesten van beoogde woningen   324 mm   4000 kpa   140 m   minstens 160 m  

Uit voorgaande tabel blijkt dat de beoogde woningen en voorzieningen gelegen zijn buiten de 1%-letaliteitsgrenzen van de omliggende buisleidingen. Deze zijn eveneens gelegen buiten de PR-contour (10-6). De buisleidingen leven daarmee geen belemmeringen op ten aanzien van het plan.

Opslag propaan

Op circa 45 meter van beoogde woningen ligt een opslagtank voor propaan. Voor het opslaan van propaan gelden vaste veiligheidsafstanden op grond van de inhoud van de tank en de frequentie van de bevoorrading. Deze afstand bedraagt in het worstcasescenario 25 meter voor woningen. Op de kaart is de PR-contour (10-6) voor deze tank weergegeven. Te zien is dat het plangebied hier ruimschoots buiten valt. De veiligheidsafstanden resulteren uit het Activiteitenbesluit. Groepsrisicoverantwoording is daarom niet aan de orde. Het plan ondervindt geen belemmeringen ten aanzien van de opslagtank.

Waal

Het plangebied ligt op enige afstand van de Waal. De PR-contour (10-6) van deze rivier ligt op de oeverwal. Nieuwe woningen worden toegevoegd op een afstand kleiner dan 200 m van de Waal. Daarmee bevindt het plangebied zich binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico. Op grond van artikel 7 van het Bevt dient hierom ingegaan te worden op:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. De veiligheidsregio heeft beoordeeld dat er in onderhavige situatie sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Groepsrisico

Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied of zijn zeer onwaarschijnlijk.

Ontwikkeling groepsrisico

Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000.

Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

in geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Berg en Dal valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het transformeren van een manege naar een landgoed met onder meer maximaal 18 nieuwe woningen met gemeenschappelijke voorzieningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen of meer. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze plantoelichting ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze toelichting geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid Waterschap Rivierenland

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken: met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperken tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.

Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat in/rond het plangebied beschermde waterkeringen/watergangen liggen. Het doorlopen van een normale procedure is voldoende. Voor het plan is overleg gevoerd met het waterschap. Adviezen zijn in navolgende tekst verwerkt.

Watergangen

Het plangebied grenst aan een A- en C-watergang en een beschermingszone van een A-watergang. De A-watergang blijft bestemd als 'Water'. In de beschermingszone van de watergang wordt niet gebouwd. De watergangen blijven ongewijzigd.

Waterkering

Het plangebied is gelegen in de beschermingszone en buiten de beschermingszone van een primaire waterkering. De beoogde bebouwing wordt buiten het profiel van vrije ruimte gebouwd. Het plan voorziet niet in het verrichten van ingrepen ter plaatse van de waterkering. Ten aanzien van de beschermingszones worden met voorliggend plan de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk - 1' en 'vrijwaringszone - dijk - 2' opgenomen. Hiermee is de bescherming van de waterkering voldoende geborgen.

Hemelwater

Met voorliggend plan is een indicatie gemaakt ten aanzien van het te bestemmen, slopen en te bouwen oppervlak. Deze berekening is vindbaar in bijlage 1 op bladzijde 28. Uit de berekening blijkt dat in de huidige situatie sprake is van circa 11.000 m2 verharding (gebouwen en overige verharding). In de toekomstige situatie is er sprake van circa 6.272 m2 verharding (4.753 m2 gebouwen en (3.037 m2 * 50%=) 1.519 m2 halfverharding). De hoeveelheid verharding neemt als een gevolg van het plan af met circa 4.808 m2. Dit levert een aanzienlijke verbetering van de waterhuishoudkundige situatie ter plekke op.

Voor de nieuw toe te voegen verharding (max. 2.400 m2) worden op het terrein waterbergingsvoorzieningen (wadi's) toegevoegd. De waterberging wordt gerealiseerd aan de hand van de vuistregel voor een bui T - 10 + 10%. Hieruit volgt dat voor het initiatief circa 160 m3 aan waterbergingsvoorzieningen benodigd zijn.

De wadi's worden gecreëerd op meerdere plekken:

- ten noorden van de huidige droogovens/manege, tussen dijk en bebouwing. Hier is reeds een wadi van 1,0m diep en 50m breed en 10m wijd = 500 m3.

- een wadi die in de transitiezone tussen bebouwing en landbouw komt te liggen. Deze strook van 120 m lang ligt ten zuiden van de nieuwe bebouwing (asfaltplak) en ten westen van de huidige gebouwen waaronder het woonhuis. Hier komt een slingerende wadi van 60 cm diep, 1m breed en 120 m lang waarbij 72m3 water kan worden geborgen. Deze wadi loopt flauw af van noord naar zuid waardoor eventuele overloop terecht komt op de agrarische gronden .

 

Beide plekken liggen 12,5m + NAP waarbij kwel alleen voorkomt bij extreem hoge waterstanden en deze stand zelfs in 1993 niet heeft gehaald. Aangezien deze hoge waterstanden met name eind winter/begin voorjaar voorkomen en piekbuien in de zomer verwacht zijn, is de te verwachten kans op geen waterberging op minimaal. Daarnaast houden de wadi's ook het water langer vast wat ten goede komt voor de percelen in drogere periodes.

Het plangebied biedt dan ook voldoende ruimte om te kunnen voorzien in voldoende waterbergingsvoorzieningen. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen de exacte locaties en precieze inhoud van de wadi's bekend zijn. De wadi's worden aangelegd op voldoende hoogte, waardoor de wadi's ook bij hoge waterstanden voldoende capaciteit hebben voor waterberging bij piekbuien.

Afvalwater

Uitgangspunt van het plan is dat het plangebied voorzien wordt van een eigen waterzuivering- en grijswatersysteem (helofytenfilter). Hierbij worden de woningen niet aangesloten op het bestaande rioolnetwerk. Afvalwater wordt opgevangen en op duurzame wijze (her)gebruikt. Omdat voor de aanleg van een helofytenfilter een vergunning vereist is, is vooroverleg in het kader van de vergunning gewenst. Indien de aanleg niet op voorgenomen wijze mogelijk blijkt, worden de woningen aangesloten op het bestaande rioleringsnetwerk. Dit heeft geen ruimtelijke gevolgen.

Veiligheid

Voorliggend plan bevat bebouwing op locaties met een maaiveldhoogte van 12,5 tot 13,5 m +NAP. Uit grondwatermetingen op gelijke afstand van de dijk bij Ooij (Schoolpad/Hubertusweg) en Kekerdom (B40D2176-001) komt naar voren dat het grondwater bij hoogwater op veilige afstand blijft. Bij Kekerdom is dit 11,25 (hw 2018) en bij Ooij is dit 10,15 m +NAP (hw 1993). Op basis van metingen bedraagt deze hoogte ter plaatse van Erlecom circa 10,75 +NAP. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste 0,8 m voor het vloerpeil van de woningen. Wateroverlast is als gevolg van het plan niet te verwachten.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland. In paragraaf 3.2 is reeds getoetst aan het provinciale beleid in relatie tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone en ganzenrustgebied.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is gelegen op circa 60 meter afstand van het plangebied (Rijntakken). Dit is te zien op navolgende afbeelding. Hierop zijn de Natura 2000-gebieden aangegeven met de lichtgroene kleur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0011.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (bron: PDOK viewer // Natuurbank Overijssel)

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is een Quickscan natuurwaarden verricht (zie bijlage 8). Hieruit blijkt dat negatieve effecten, met uitzondering van stikstof, ten aanzien van Natura 2000-gebieden uitgesloten worden. Om de effecten van stikstofdepositie te onderzoeken zijn stikstofberekeningen (zie bijlage 9) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er sprake is van een geringe tijdelijke toename in kwalificerende habitats in Natura 2000-gebied. Om deze reden heeft vervolgens een ecologische toetsing van de mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming plaatsgevonden (zie bijlage 10). Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot significante gevolgen voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Rijntakken of voor andere omliggende Natura 2000-gebieden. De te verwachten toename stikstofdepositie is tijdelijk van aard en betreft een verwaarloosbaar kleine toename. Bij een dergelijke verwaarloosbaar kleine toename is geen sprake van een zodanig merkbare verandering van de kwaliteit van habitattypen en/of leefgebieden van soorten, dat dit van invloed kan zijn op de omvang en verspreiding van vegetaties en populaties. Uitbreiding van betreffende habitattypen en leefgebieden van vogels waarvoor een uitbreidingsopgave geldt blijft mogelijk in het Natura 2000-gebied Rijntakken. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de bepalingen uit artikel 2.7, eerste en tweede lid, Wet natuurbescherming. Daarnaast is het met plan sprake van een aanzienlijke vergroting van het oppervlak natuur en omschakeling van landbouwgrond ten behoeve van natuurinclusieve landbouw. Hier is in de effectbeoordeling geen rekening mee gehouden.

Soortenbescherming

In de Quickscan natuurwaarden (zie bijlage 8) is tevens onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van het plan met betrekking tot soortenbescherming. Hieruit blijkt dat het plan met inachtneming van algemene maatregelen ten aanzien van vrijwel alle (beschermde) soorten niet leidt tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Omdat in de Quickscan de aanwezigheid van vleermuizen niet uitgesloten kon worden, is vervolgonderzoek verricht. De rapportage met betrekking tot het vleermuizenonderzoek is opgenomen in bijlage 11. Bij het onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het plangebied. In en rond het plangebied zijn wel foeragerende gewone dwegvleermuizen, maar deze vertoonden geen verbondenheid met het plangebied. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen verblijfplaats van vleermuizen negatief beïnvloed. Daarmee zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het plan vanuit soortenbescherming.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Verkeersgeneratie en ontsluiting

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In voorliggende situatie gaat het om het transformeren van een voormalige manege welke bezoekers en gebruikers trok versus een landgoed waar mensen wonen en werken en dat beperkt bezoekers aantrekt.

Uit geraadpleegde verkeersmodellen ter hoogte van het plangebied bedraagt het aantal verkeersbewegingen over de Erlecomseweg in 2032 in totaal 660 verkeersbewegingen per dag. In de huidige situatie is op de weg weinig sprake van congestie. De Erlecomseweg betreft een erftoegangsweg met weinig kruisingen, verkeerslichten en rotondes. Per rijhelft kan een capaciteit van 1500 verkeersbewegingen per uur gehanteerd worden. Uitgegaan wordt van 8 verkeersbewegingen per woning, 8 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo en 0,4 per kampeerplek (zie ook de uitgangspunten onder 'Parkeren'). Dit komt neer op een totale verkeersgeneratie van 286 verkeersbewegingen. Als gevolg van het initiatief wordt de maximale capaciteit van de Erlecomseweg ruimschoots niet gehaald. Daarnaast leverde de manege tot voorheen al enige mate van verkeer op. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de mate van verkeersgeneratie geen belemmeringen oplevert ten aanzien van het initiatief.

De ontsluiting van het terrein blijft op de Erlecomsedam, waardoor er voor de omgeving geen veranderende situatie ontstaat. Het plangebied is tevens bereikbaar vanaf de bestaande bushalte. Daarnaast is het wenselijk om het gebruik van deelauto's te stimuleren. Dit past bij de bijzondere woonvorm in het CPO en de duurzame doelstellingen van de vereniging. Daarnaast beschikt het plangebied over een goede bereikbaarheid door ligging aan voor fietsers toegankelijke wegen en nabijheid tot de bushalte aan de Erlecomseweg.

Parkeren

Eveneens is het van belang om te onderzoeken of de parkeeropgave opgelost en ingepast kan worden. Daarvoor wordt het initiatief aan de geldende parkeernormen getoetst. Hiervoor is de Publicatie Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 381) als basis gebruikt.

In voorliggende situatie wordt uitgegaan van niet stedelijk buitengebied. Daar gelden de volgende normen:

Wonen

In voorliggend bestemmingsplan worden maximaal 21 woningen mogelijk gemaakt. Dit betreft woningen met verschillende typologieën (vrijstaand, twee-onder-een-kap en aaneengebouwd). Omdat de exacte verhouding aan type woningen nog niet vaststaat en het CROW geen specifieke parkeernormen kent voor ecologische landgoederen, is voor de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van twee-onder-een-kapwoningen. Hiervoor geldt een minimale parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Gelet op onderzochte soortgelijke ontwikkelingen bedraagt het benodigde aantal parkeerplaatsen voor wonen in de praktijk minder dan 1,8 per woning (maximaal 1 per woning op basis van feitelijke situatie) en kan deze minimale parkeernorm van 1,8 gehanteerd worden. In totaal komt dit neer op 38 parkeerplaatsen voor het woongebied.

In de doelstelling van de eigenaren wordt er gewerkt met deelauto's en de wens van gebruik van openbaar vervoer dat past bij een duurzame levenswijze op het landgoed. Deze deelauto's behoren toe aan het landgoed en zijn daarmee enkel voor bewoners van het landgoed bedoeld. Het gebruik van deelauto's leidt tot het afwijken van de parkeernorm door een te hanteren reductiefactor van 7 parkeerplaatsen per deelauto (binnen de range van de publicatie Deelauto- en deelfietsmobiliteit in Nederland, Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid). Met onderhavig initiatief worden 2 deelauto's mogelijk gemaakt, waardoor voor de woonfunctie 14 parkeerplaatsen minder benodigd zijn. De parkeerbehoefte voor het wonen bedraagt daarmee in de toekomstige situatie 24. Er worden voor het parkeren 25 parkeerplaatsen aangelegd. In de anterieure overeenkomst worden afspraken op het gebied van deelmobiliteit vastgelegd.

Bedrijvigheid
Met onderhavig plan worden zowel arbeidsintensieve als arbeidsextensieve bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Gelet op de verschillende typen bedrijvigheid kan het landgoed beschouwd worden als een bedrijfsverzamelgebouw. De toe te voegen horeca is vooral ondersteunend van aard en maakt daarmee ook onderdeel uit van de parkeerbehoefte voor bedrijvigheid. Zware horeca is niet toegestaan. Voor een bedrijfsverzamelgebouw is een parkeernorm van 1,7 per 100 m2 bvo van toepassing. 500 m2 van het oppervlak aan bedrijvigheid is bedoeld voor opslag. Hier komen geen bezoekers/medewerkers op af. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor bedrijvigheid bedraagt daarmee 1,7 * 1,470 = afgerond 25 parkeerplaatsen.

Recreatie

Onderhavig initiatief voorziet in het toevoegen van maximaal 10 kampeerplekken en 5 trekkershutten. Voor iedere parkeerplek/trekkershut is 1 parkeerplaats benodigd. Dit komt daarmee uit op 15 parkeerplaatsen.

Toekomstige situatie

In totaal zijn hiermee (planologisch) in totaal 64 parkeerplekken nodig. Binnen het plangebied zijn 66 parkeerplaatsen voorzien, zoals opgenomen in navolgende afbeelding. Hiermee wordt aan de parkeernormen voldaan. Indien meer parkeerplaatsen nodig blijken, is op eigen terrein meer dan voldoende ruimte om hierin te voorzien. Om te reguleren dat dit niet zomaar overal gebeurd, is op de verbeelding bij het plan een aanduiding opgenomen waar parkeren plaats mag vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0012.jpg"

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

4.5.1 Algemeen

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

4.5.2 Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Planspecifiek

Ten aanzien van onderhavig initiatief is een cultuurhistorische inventarisatie en haalbaarheidsstudie uitgevoerd (zie bijlage 12). Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de cultuurhistorische waarderingskaart van het plangebied. Vervolgens worden de relevante cultuurhistorische of landschappelijke elementen toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0013.png"

Cultuurhistorische waarderingskaart (bron: RAAP)

Op voorgaande afbeelding is te zien dat verschillende elementen in het plangebied zijn gecategoriseerd in een 'hoge', 'positieve' of 'basis'-waarde. In het bijgaande rapport staat beschreven welke elementen onder welke categorie vallen. De objecten met een hoge cultuurhistorische waarde blijven met voorliggend plan behouden of worden gevisualiseerd of gerestaureerd. Objecten met een positieve waarde worden, mits behoud van deze objecten in het toekomstig gebruik in te passen is, behouden. Hierbij wordt rekening gehouden met de in het rapport beschreven omschrijving bij deze objecten. Bij objecten met een basiswaarde wordt (architectonisch) ontworpen met een referentie naar de cultuurhistorische elementen (zoals de voormalige steenfabriek op het terrein). De waarden hebben specifiek betrekking op het gebruik van het terrein voor de voormalige steenfabriek en de daarin aanwezige relieken. De beoogde bebouwing is niet significant hoger dan bestaande bebouwing in en rond het plangebied. Het zicht op de bestaande steenfabriek ten oosten van het plangebied wordt hiermee niet belemmerd. Gelet op het voorgaande wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van cultuurhistorisch waardevolle objecten.

Landschap & structuur

Zoals in het voorgaande beschreven, blijven objecten met een positieve waardering behouden. Dit geldt onder meer voor de waardevolle huispol, de verhoging van het ovencomplex en de tasvelden. Het plangebied ligt daarnaast binnen een nog herkenbare oude meander van de Waal, de Ooijse Graaf. In het landschap is het dal van de Ooijse Graaf prominent aanwezig. Daarbinnen liggen de hogere oeverwallen van de meander. De Erlecomsedam is op basis van de inventarisatie van zeer hoge waarde. Deze dam bevindt zich buiten het plangebied en wordt als een gevolg van het plan niet geraakt. Bij de positionering van de gebouwen wordt rekening gehouden met het bestaande reliëf en de vroegere ruimtelijke structuur van het fabrieksterrein. Op deze wijze blijft de ontstane landschappelijke structuur behouden. Het terrein kent geen duidelijke interne historische wegen- of padenstructuur (de huidige structuur dateert sinds de inrichting als manege uit het midden van de jaren '70). Aantasting van cultuurhistorisch waardevolle wegen of paden wordt daarmee op voorhand uitgesloten.

Door middel van het opnemen van een gebiedsaanduiding 'cultuurhistorische en landschappelijke samenhang' is bescherming van cultuurhistorische waarden geborgd.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie.

4.5.3 Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Ten aanzien van onderhavig initiatief is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 13). Op basis van het onderzoek worden binnen het plangebied drie verschillende verwachtingszones verwacht. Dit betreft de huisplaats (terp), de steenfabriek en de Oude Waalgeul. Navolgend worden deze locaties toegelicht:

Historisch erf

Voor de huisplaats (zie navolgende afbeelding) wordt vervolgonderzoek geadviseerd bij bodemingrepen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld. Dit wordt in voorliggend plan geborgen door het opnemen van een archeologische dubbelbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0014.png"

Verwachtingszone van het historisch erf (bron: KSP Archeologie)

Steenfabriek

Op vier locaties binnen het plangebied bestaat kans op de aanwezigheid van ondergrondse resten van de voormalige steenfabriek (zie navolgende afbeelding). Deze ondergrondse resten zijn behoudenswaardig. Met voorliggend plan wordt ter plaatse van deze te verwachten ondergrondse resten een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarmee behoud en bescherming van de resten gewaarborgd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPKLEVERBERGH-VSG2_0015.png"

Verwachtingszone steenfabriek (bron: KSP archeologie)

Oude Waalgeul

Ten aanzien van de Oude Waalgeul wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Ter plaatse van deze gronden wordt geen dubbelbestemming opgenomen.

Overige gronden

Voor de gronden waar geen onderzoek is uitgevoerd, wordt de vigerende dubbelbestemming overgenomen. Omdat op de betreffende gronden geen ontwikkelingen plaatsvinden, is archeologisch onderzoek ter plaatse van deze gronden niet benodigd.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot archeologie.

4.6 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Berg en Dal diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.

4.7 Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.

Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.

De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Planspecifiek

Op basis van de klimaateffectatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

  • Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied enige plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui. Voor de beoogde (natte) natuurontwikkeling is dit gunstig en geen probleem. De beoogde woningen zullen hoger dan het omliggende maaiveld aangelegd worden, zodat er op de erven zelf geen wateroverlast optreedt.
  • De beoogde woningen worden minimaal conform huidige normen geïsoleerd en zijn daarmee minder gevoelig ten aanzien van hitte. Hierbij wordt gebruik gemaakt van biobased isolatiemateriaal. Daarnaast neemt de hoeveelheid verharding in het plangebied af als een gevolg van het plan en het plangebied behoudt een groen karakter met veel opgaand groen. Dit vermindert de hittestress van het totale gebied.
  • Met het plan verbetert het waterbergend en -infiltrerend vermogen van het plangebied door de afname aan verharding. Hiermee worden de mogelijke negatieve effecten met betrekking tot droogte verkleind. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden bestaat bij langdurige droogte.
  • Het plangebied ligt in de nabijheid van de Waal. Daarmee is voor het plangebied sprake van enige mate van risico op overstroming in het geval van een dijkdoorbraak. Het plangebied wordt ontsloten door de hoger gelegen Erlecomsedam (dijk) en is daarmee goed bereikbaar voor hulpdiensten.

4.8 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het gehele bouwproject wordt gerealiseerd in CPO-vorm (collectief particulier opdrachtgeverschap). De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Een ervaren CPO-begeleider en rentmeester bieden hierbij ondersteuning. De gemeente zal voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de exploitatiebijdrage. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten.
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Landgoed;

Het landgoed De Kleverbergh is bestemd met één overkoepelende bestemming 'Landgoed'. Hiermee wordt de samenhang tussen de verschillende functies, zoals de natuurinclusieve landbouw, de natuur, kleinschalige bedrijvigheid en het wonen op het landgoed geborgd. Alle functies staan ten dienste van het behoud van de kwaliteiten van het landgoed (ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden) en het behoud van het landgoed als geheel. Om dit alles te borgen is in bijlage 1 bij de regels een Toetsingskader opgenomen. Binnen de bestemming zijn de volgende functieaanduidingen opgenomen:

- 'Agrarisch': ter plaatse van de agrarische zone binnen het landgoed, ten behoeve van agrarisch gebruik van de gronden;

- 'Gemengd': ter plaatse van de gemengde zone aan de noordoostkant van het plangebied, ten behoeve van onder meer (ambachtelijke) kleischalige bedrijvigheid passend bij het landgoed en de omgeving (daarbij te denken aan maximaal categorie 2 bedrijvigheid) zoals biologische landbouw, verwerking van producten van eigen land, een boerderijkeuken, ateliers, gastenverblijf (bed & breakfast) en werkplekken voor bewoners van het landgoed ), kleinschalig kampeerterrein en een bedrijfswoning;

- 'Groen': ter plaatse van de gronden direct aansluitend aan de woonbestemming van de naaste buren is deze opgenomen. Op deze manier is groen voorzien zonder dat hier bouwwerken mogen/ kunnen worden opgericht;

- 'Parkeerterrein': ter plaatse van het beoogde parkeerterrein aan de noordoostkant van het plangebied, ten behoeve van voldoende parkeervoorzieningen voor de functies binnen het plangebied;

- 'Wonen': ter plaatse van de twee woonzones, ten behoeve van de woonfuncties en gemeenschappelijke voorzieningen binnen het landgoed.

Binnen de bestemming 'Landgoed' is vergunningvrij bouwen uitgesloten om te borgen dat het maximale bebouwingsoppervlak van het landgoed niet meer bedraagt dan 4.700 m2.

  • Natuur;

Deze gronden binnen het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Natuur', ten behoeve van de natuurontwikkeling op deze gronden.

  • Wonen;

Ter plaatse van de tuinen behorende bij de woningen aan de Erlecomsedam 102 en Erlecomseweg 2 t/m 12 (even nummers) is de bestemming 'Wonen' opgenomen, ten behoeve van het positief bestemmen van de reeds bestaande tuinen.

Binnen de bestemming 'Wonen' is vergunningvrij bouwen (met uitzondering van mantelzorgwoningen) uitgesloten om te borgen dat de ter plaatse geldende landschappelijke inpassing behouden blijft.

  • Leiding - Gas;

Ter plaatse van de gasleiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen, mede ten behoeve van de instandhouding van de gasleiding.

  • Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 4;

Ter plaatse van het historisch erf (op basis van het archeologisch onderzoek) is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen, mede ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de gronden voorkomende bekende archeologische waarden. Voor de overige gronden geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. Deze bestemming zorgt ook voor de bescherming van eventueel in de bodem voorkomende archeologische resten en waarden.

  • Waterstaat - Waterkering;

Ter plaatse van de beschermingszone van de dijk is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen, mede ten behoeve van het treffen van voorzieningen ten behoeve van de waterkering, alsmede het behoud en de bescherming van de waterkerende functie van de dijk.

Daarnaast is binnen het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' opgenomen. De voor 'vrijwaringszone - dijk' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de beschermingszone van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Als laatste geldt een gebiedsaanduiding 'wetgevingszone- omgevingsvergunning cultuurhistorische en landschappelijke samenhang' die ervoor zorgt dat waardevolle bebouwing en of landschappelijke elementen niet zondermeer kunnen verdwijnen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. Het gemeentelijke participatiebeleid is daarbij van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

In deze paragraaf worden te zijner tijd de resultaten van het participatietraject opgenomen.

Daarnaast hebben initiatiefnemers zelf een participatieplan opgesteld en uitgevoerd om de direct belanghebbenden en belangstellenden te informeren en te betrekken bij de planvorming. Dit is terug te vinden in bijlage 14.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 18 december 2023 tot 29 januari 2024 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 10 zienswijzen op het plan ingediend. Bijlage 15 voorziet in de samenvatting hiervan, als ook de beantwoording. Het plan is naar aanleiding van de zienswijzen gewijzigd vastgesteld. Tevens zijn enkele ambtshalve wijzigingen opgenomen. Ook deze zijn benoemd in bijlage 15.