Plan: | C.G. Roosweg 21 en 23, Schoonhoven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BP2109BG029-VG01 |
De eigenaar van het pand aan de C.G. Roosweg 23 in Schoonhoven heeft de voormalige agrarische bedrijfswoning in gebruik als burgerwoning. Deze eigenaar wil nu een karakteristiek bijgebouw op het erf ook in gebruik nemen als woning, om een tweede woning op het perceel te creëren. Tegelijkertijd wil de zorgboerderij "Bij de Hem", eigenaar en gebruiker van het perceel op nr. 21, een nieuwe wagenberging realiseren aan de achterzijde van het perceel en de bestaande moestuin verplaatsen. Binnen het huidige agrarische bouwvlak is daar echter onvoldoende ruimte voor.
Deze ontwikkelingen op nr. 21 en 23 passen niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat deze wel passend zijn op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan waarin beide locaties worden opgenomen. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de C.G. Roosweg te Schoonhoven. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied, plangebied in rood (bron:openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de Krimpenerwaard, tussen de kernen Schoonhoven en Bergambacht. De C.G. Roosweg is de verbindingsweg tussen deze twee kernen. Langs de weg ligt lintbebouwing bestaande uit agrarische bedrijvigheid en wonen. Het plangebied ligt op de oeverwal langs de rivier Lek. Vanaf de oeverwal werden de veengronden in smalle, opstrekkende kavels ontgonnen. In vergelijking met het veenweidegebied is het landschap op de oeverwal kleinschalig door de hoeveelheid begroeiing op de percelen en hier aanwezige boomgaarden.
C.G. Roosweg 23
Op het perceel van nummer 23 was in het verleden een agrarisch bedrijf gevestigd. De boerderij is gesticht omstreeks 1870 en is aan te merken als 'karakteristiek'. Kenmerkend voor het erf is het ensemble van boerderij, hooiberg, wagenschuur en overige bijgebouwen waaronder een boenstoep/spoelhuis. De bijgebouwen hebben hun oorspronkelijke agrarische functie verloren en zijn anno nu niet meer rendabel voor agrarische bedrijfsvoering.
C.G. Roosweg 21
Op het perceel van nummer 21 is een agrarisch bedrijf met zorgboerderij gevestigd. Op het terrein staan achter de bedrijfswoning meerdere bijgebouwen. Er is een varkenshouderij aanwezig, die ook onderdeel is van de zorgactiviteiten. Ook worden er kippen gehouden waarvan de eieren vanuit "huis" worden verkocht. Daarnaast beschikt de zorgboerderij over een aantal zoogkoeien en paarden.
De dagbestedingsactiviteiten van de zorgboerderij bestaan uit dierverzorging, werken in de groentetuin, onderhoud van het terrein, houtverwerking en andere activiteiten in de werkplaats.
Luchtfoto huidige situatie, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
C.G. Roosweg 23
Het initiatief is om de bestaande wagenschuur op het erf geschikt te maken voor bewoning. Hiermee wordt het mogelijk gemaakt dat twee generaties samen op één erf kunnen wonen, zodat de kinderen in de toekomst de eventueel noodzakelijke zorg voor hun ouders op zich kunnen nemen.
De te verbouwen wagenschuur bestaat uit één bouwlaag met een zadeldak en aan de achterzijde een aanbouw met een lessenaarsdak. De wagenschuur heeft een hoge cultuurhistorische waarde, niet alleen op zichzelf maar ook in combinatie met de andere gebouwen op het erf. Zo blijkt uit de cultuurhistorische quickscan die is opgenomen in bijlage 2.
Huidige voorgevel van de wagenschuur
Bij de verbouw van de schuur tot woning blijven de karakteristieke kenmerken van het gebouw in tact, zoals de gevelopeningen en herkenbare stalramen. De aanbouw aan de achterzijde wordt vernieuwd, zodat de woning voldoende groot is voor een modern wooncomfort.
Impressie van de toekomstige voor- en achtergevel
Impressie van de toekomstige zijgevels, met behoud van de karakteristieke raampjes
De overige bijgebouwen blijven in stand, met uitzondering van de carport aan de achterzijde van het erf. Een aantal van deze bijgebouwen heeft ook een cultuurhistorische waarde, zoals de hooiberg, de daarachter gelegen gereedschapsschuur en het boenhok aan de oostzijde. In het bouwhistorisch rapport wordt gesteld dat de cultuurhistorische waarden op het perceel tweeërlei zijn: enerzijds op gebouwniveau, anderzijds het traditionele beeld van het erf als geheel (het ensemble). Zo is de te behouden schuur achter de bestaande boerderijwoning op gebouwniveau niet bijzonder, maar voor het historische beeld van het erf wel. Met het oog op het behoud van het ensemble maken, met uitzondering van de tot woning te verbouwen schuur, de waardevolle bijgebouwen onderdeel uit van de woonbestemming bij de bestaande boerderij.
De schuur/berging aan de noordoostzijde op het achterste gedeelte van het perceel is op zich niet behoudenswaardig. De schuur gaat echter functioneren als bijgebouw bij de nieuw te realiseren woning, waarvoor een aparte woonbestemming wordt opgenomen.
Situering van gebouwen op het perceel (tekening: Verstoep bouwadvies en architectuur)
Het agrarisch bouwvlak dat nu doorloopt achter de bestaande bebouwing wordt ingekort en aangepast naar de nieuwe woonsituatie.
C.G. Roosweg 21
De zorgboerderij heeft de wens om een nieuwe wagenberging te bouwen aan de achterzijde van het perceel. Daarvoor is het nodig om de bestaande moestuin, die door cliënten wordt onderhouden, te verplaatsen. De hiervoor benodigde ruimte kan niet binnen het huidige bouwvlak worden gevonden. De wens is om het bouwvlak, dat nu een oppervlakte heeft van ca. 3.650 m², te vergroten met ca. 900 m2. De moestuin wordt gerealiseerd aan de achterzijde en vormt de overgang naar het agrarische gebied.
Gewenste ontwikkelingen bij zorgboerderij 'De Hem' (tekening: Verstoep bouwadvies en architectuur)
De initiatiefnemers hebben elkaar nodig om hun plannen te realiseren. Voor de eigenaar van nr. 23 is het van belang dat er geen vee meer wordt gehouden in een aantal bijgebouwen op nr. 21, omdat deze gebouwen te dicht op de nieuwe woning staan. Concreet gaat het om een privéberging bij de woning en een gebouw wat nu in gebruik is voor de eierenverkoop en waar konijnen gehuisvest zijn (niet-bedrijfsmatig). De stal waar voorheen varkens werden gehouden krijgt een passende invulling ten behoeve van de zorgactiviteiten.
Andersom is de uitbreiding van de zorgboerderij geprojecteerd op gronden die in eigendom zijn van nr. 23. Door de gewenste ontwikkelingen op elkaar af te stemmen en te regelen in één bestemmingsplan, kunnen beide gewenste initiatieven gerealiseerd worden.
Ten behoeve van de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak is een advies gevraagd aan de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie (zie bijlage 1). De commissie heeft geconstateerd dat uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en adviseert medewerking te verlenen aan het plan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
C.G. Roosweg 23
Met het initiatief wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Volgens de geldende jurisprudentie is er bij een woningbouwontwikkeling van minder dan 12 woningen geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het toetsen van dit initiatief aan de Ladder is dan ook niet nodig.
C.G. Roosweg 21
Het bouwvlak van het agrarisch bedrijf met de zorgboerderij wordt met ca. 900 m2 uitgebreid. Een uitbreiding van een agrarisch bedrijf wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling, omdat het bedrijf per definitie gebonden is aan het buitengebied. De zorgactiviteiten zijn gerelateerd aan het agrarische bedrijf en de hier aanwezige mogelijkheden. Verplaatsing van de zorgboerderij naar het stedelijk gebied is dan ook geen optie. Bovendien wordt met dit plan het bouwvlak van nr. 23 ingekort. Per saldo neemt het oppervlak aan bouwvlak hierdoor nauwelijks toe. Een verdere toetsing van het plan aan de ladder is niet nodig.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 01-04-2019 in werking getreden. Met het samenvoegen van verschillende beleidsplannen c.q. verordeningen sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Onder meer de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte zijn in het Omgevingsbeleid opgegaan.
Met het Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).
Beleid voor ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking
van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De
kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk
vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. De vier lagen zijn:
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van
belang. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact is. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
(bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland, 2019)
Planspecifiek
C.G. Roosweg 23
Op het perceel van nummer 23 blijft het bestaande erfensemble behouden. Een bestaand bijgebouw wordt verbouwd tot een woning. Binnen de systematiek van de omgevingsvisie is hier sprake van een inpassing. De ruimtelijke impact is heel beperkt.
C.G. Roosweg 21
Bij de agrarische zorgboerderij op nummer 21 wordt het bouwperceel aan de achterzijde uitgebreid, ten behoeve van een nieuw bijgebouw. Met deze ontwikkeling worden de overige bebouwing en het gebruik van de kavel niet gewijzigd. De opzet van de huidige kavel blijft behouden, met een bedrijfswoning aan het lint en het smalle, diepe bouwvlak met de bedrijfsgebouwen erachter, gescheiden van de naastgelegen percelen door de lengtesloten. Achter de nieuwe bebouwing wordt een moestuin ingericht. Gezien de beperkte omvang van de nieuwe bebouwing die zicht voegt in het verlengde van de al bestaande bebouwing en strokenstructuur, is hier sprake van een inpassing. Het plan past in de ruimtelijke structuur van het gebied.
Richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit
Op basis van de Kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland behorende bij de structuurvisie zijn twee landschapstypen relevant voor het plangebied. Dit zijn het veen(weide)landschap en de linten. De landschappelijke waarden van het gebied moeten in dit plan behouden blijven.
Veen(weide)landschap
De structuur in de veen gebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied is van belang. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoort daarbij tot de mogelijkheid.
Richtpunten:
Planspecifiek
In het initiatief blijft de structuur van de beide kavels behouden, met woningen aan het lint en de bijgebouwen erachter, gescheiden van de naastgelegen percelen door de lengtesloten. De nieuwe woning op nr. 23 wordt in een bestaand karakteristiek bijgebouw gerealiseerd. De uitbreiding op nr. 21 vindt plaats in het verlengde van de bestaande bebouwing. Door de moestuin aan de achterzijde te realiseren wordt een geleidelijke overgang naar het veenweidelandschap gerealiseerd. De landschappelijke waarden in het gebied blijven behouden.
Milieubeschermingsgebied - boringsvrije zone
Het plangebied ligt in een beschermingszone van een waterwingebied, de zogeheten boringsvrije zone. In deze zone zijn boorputten en het graven dieper dan 2,5 meter verboden. Bij activiteiten in de boringsvrije zone moet voor alle grondroerende zaken een vergunning/ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. Met voorliggend initiatief worden geen ingrepen gedaan die in dit kader vergunningplichtig zijn.
Het initiatief past binnen het beleid van de provincie Zuid-Holland.
De gemeente Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de 'Nota Ruimtelijke kwaliteit' vastgesteld. Doel van de Nota is het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist te harmoniseren en dereguleren met behoud van kwaliteit. Bij de Nota Ruimtelijke kwaliteit horen twee kaarten; de niveaukaart en de gebiedenkaart. Op de niveaukaart is aangegeven wat het minimale toelatingsniveau is om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Op de gebiedenkaart zijn de gebieden weergegeven die zich onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën.
Planspecifiek
Het zuidelijk deel van het plangebied heeft de aanduidingen 'bijzonder' en 'polderlint'. In de gebieden met een bijzonder welstandsniveau gelden extra criteria die aansturen op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen. Inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit zijn hier gewenst. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.
Uitsnede gebiedenkaart, plangebied in rood Uitsnede niveaukaart, plangebied in blauw
Op de Gebiedenkaart ligt het zuidelijk deel van het plangebied in de 'polderlinten' (groen). De polderlinten hebben een bijzonder welstandsniveau. De waarde is in ieder geval gelegen in het goed behouden historische karakter met als basis de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen en de afwisselende lintbebouwing. De verkaveling met dicht op elkaar gelegen sloten leidt tot langwerpige kavels met tussen de kavels doorzichten op het achterland. Het uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In verband hiermee wordt verwacht dat er in ieder geval aandacht geschonken wordt aan de hoofdoriëntatie van de bebouwing en de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren. In dit deel van het plangebied staan de bestaande woningen, en wordt de nieuwe woning van nr. 23 mogelijk gemaakt door middel van een interne verbouwing. Met voorliggend plan vinden in dit deel van het plangebied geen ruimtelijke veranderingen plaats.
Op de Niveaukaart heeft het overige deel van het plangebied de aanduiding 'gewoon'. Bij een gewoon niveau is het uitgangspunt het handhaven van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Bouwplannen aan achterkant van een perceel kunnen eenvoudiger beoordeeld worden dan bouwplannen aan de voorkant. De uitbreiding van het bouwvlak op nr. 21 wordt aan de achterzijde gerealiseerd. Hier geldt, in tegenstelling tot de bebouwing in het lint, een gewoon welstandsniveau. De nieuwe bebouwing wordt in de lijn van de bestaande bedrijfsbebouwing gerealiseerd. De opzet van de huidige kavel blijft behouden, met een bedrijfswoning aan het lint en de langgerekte bedrijfsbebouwing erachter.
Met dit plan blijft de bestaande ruimtelijke kwaliteit behouden. Het initiatief is passend binnen de Nota ruimtelijke kwaliteit.
In de Omgevingsvisie (vastgesteld op 14 juli 2021) geeft de gemeente aan welke toekomstige ontwikkelingen zij ziet voor de komende jaren. De visie is opgesteld in samenspraak met de gemeenschap en geeft richting aan ruimtelijk-maatschappelijke ambities en opgaven. Als belangrijke opgaven worden gezien: sterke en leefbare kernen, duurzame economische ontwikkeling, klimaat- en energietransitie en veranderingen in het landelijk gebied.
Het buitengebied van de Krimpenerwaard is bijzonder en waardevol. Omdat niet elk gebied hetzelfde is, is een gebiedsindeling gemaakt, verbeeld in de Richting- en Ruimtekaart. Het plangebied ligt in het gebied 'Dynamiek langs de rivieren'. De speerpunten hier zijn:
De linten zijn belangrijk voor het beeld van de Krimpenerwaard. Ontwikkelingen in de linten dragen bij aan het behoud van de linten. Bij voorkeur komen nieuwe functies (zoals wonen, recreatie en toerisme, andere agrarische verdienmodellen en duurzame ontwikkelingen) in bestaande (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing of in de plaats van bestaande bebouwing. Omdat ieder lint zijn eigen karakter en kwaliteiten heeft, kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden per lint verschillen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de lintbebouwing langs de C.G. Roosweg. Met voorliggend plan is sprake van een passende en relatief kleinschalige door-ontwikkeling op de locaties nr. 21 en 23. De zorgboerderij op nr. 21 is een voorbeeld van verbrede landbouw. Hier is behoefte aan een beperkte uitbreiding van het agrarisch bouwvlak aan de achterzijde om de bouw van een wagenschuur mogelijk te maken. Op nummer 22 is het agrarisch bedrijf beëindigd en het plan is om een cultuurhistorisch waardevolle schuur om te bouwen tot woning, zodat er meerdere generaties op één erf kunnen worden. Beide zijn passende ontwikkelingen in het speerpunt "versterken van de linten".
Het initiatief past binnen het beleid van de Omgevingsvisie Krimpenerwaard.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad van Schoonhoven op 5 maart 2010. Tevens gelden het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019 en het 'Parapluplan Cultuurhistorie en Archeologie', vastgesteld op 30 oktober 2014.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied' heeft het gehele plangebied de bestemming 'Agrarisch met Waarden'. Op beide percelen ligt een bouwvlak waarbinnen de agrarische bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen gerealiseerd mogen worden. Het perceel op nr. 21 heeft tevens de aanduiding 'Zorgboerderij'. Onderstaande afbeelding geeft de huidige bestemming van het gebied weer.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' gemeente Schoonhoven, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak op nr. 21 en de verbouw van een bestaand bijgebouw tot woning op nr. 23 (in combinatie met de beëindiging van het agrarisch bedrijf ter plaatse) zijn beleidsmatig mogelijk op grond van de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In onderhavige situatie is echter gekozen voor een herziening van het bestemmingsplan met het oog op de rechtszekerheid en de onderlinge onlosmakelijke samenhang tussen beide ontwikkelingen.
Tevens gelden de volgende plannen:
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
C.G. Roosweg 23
Ter plaatse van de nieuwe woonbestemming is een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 3. Uit het veldwerk blijkt dat er geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem of in de puinlaag is aangetroffen. Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen die de norm voor nader onderzoek overschrijden. De conclusie uit het onderzoek is dat het aspect bodem geen belemmering is voor de beoogde ontwikkeling.
C.G. Roosweg 21
Voor de locatie C.G. Roosweg 21 is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk, omdat de wagenberging geen verblijfplaats betreft waar personen langer dan 2 uur verblijven. Uit een controle van de aanwezige bodeminformatie blijkt bovendien dat de locatie onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 16001017 (aan de C.G. Roosweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 21,05 µg/m3 | 19,47 µg/m3 | 11,97 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Met het initiatief wordt een nieuwe woning gerealiseerd, wordt het bouwvlak van de bestaande zorgboerderij uitgebreid en wordt een moestuin mogelijk gemaakt. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Beide percelen liggen in de geluidscontour van de C. G. Roosweg, een weg met een maximumsnelheid van 80 km/u. Op het perceel van nummer 23 wordt een nieuw geluidsgevoelig object gerealiseerd.
C.G. Roosweg 23
Voor de nieuwe woning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting van de omliggende wegen op de nieuwe woning in kaart te brengen. Dit onderzoek is na te lezen in bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat de maximale geluidsbelasting op de woning 53 dB zal bedragen. Hiermee wordt de voorkeursgrens van 48 dB overschreden, maar de maximaal toelaatbare grenswaarde wordt niet overschreden. Maatregelen om deze geluidsbelasting te reduceren stuiten op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige of landschappelijke aard. Voor de woning is een hogere grenswaarde verleend. Het besluit hogere waarden is opgenomen in bijlage 12.
De binnenwaarde van de geluidsbelasting mag niet meer bedragen dan 33 dB. Nadat het definitieve ontwerp gereed is, kunnen de noodzakelijk geluidwerende maatregelen aan de gevels worden vastgesteld.
Nr. 21
De uitbreiding van het agrarisch bouwperceel is niet geluidsgevoelig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
C.G. Roosweg 23
Voor de nieuwe woning is de ligging naast het agrarisch bedrijf op nr. 21 van belang. De afstand tussen de nieuw te realiseren woning en een aantal van de bedrijfsgebouwen bedraagt minder dan de voorgeschreven. 25 meter. Met de eigenaar van nr. 21 is overeengekomen dat in twee gebouwen geen vee (meer) zal worden gehouden. In een derde gebouw kan alleen in het achterste deel nog (rund)vee worden gehouden. Voor rundvee geldt een vaste afstand van 25 meter tot een naastgelegen woning. Aan deze afstand wordt voldaan. In voorliggend bestemmingsplan is vastgelegd dat op een deel van het perceel veestallen zijn uitgesloten.
Voor de overige bijgebouwen op het perceel is een geurberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 5. Uit deze berekening blijkt dat het houden van dieren in de overige bijgebouwen niet zal leiden tot overlast voor de bestaand en de nieuwe woning. In deze bijgebouwen van de zorgboerderij kunnen dieren gehouden worden zonder dat dit het woon- en leefklimaat van op nr. 23 negatief beïnvloedt.
C.G. Roosweg 21
De uitbreiding van het agrarisch bouwperceel betreft geen ontwikkeling die gevoelig is voor geur. Zoals hiervoor is vermeld, wordt voor een deel van het agrarisch bouwperceel opgenomen dat hier geen vee mag worden gehouden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
C.G. Roosweg 23
De dichtstbijzijnde functies die mogelijk hinder op kunnen leveren zijn het agrarisch bedrijf annex zorgboerderij op het naastgelegen perceel nr. 21 en een kleinschalig dierenpension op de C.G. Roosweg 19. Het aspect geur van het naastgelegen bedrijf is reeds behandeld in paragraaf 4.1.4. Wat betreft mogelijke geluidhinder treden geen wijzigingen op ten opzichte van de bestaande situatie. De bedrijfsgebouwen hebben een afschermende werking voor het geluid.
De richtafstanden uit de VNG-brochure gelden voor een 'rustige woonwijk'. In onderhavige situatie is er echter geen sprake van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied met een menging en woningen en agrarische en andere bedrijvigheid. De richtafstanden kunnen in dat geval met 1 stap worden verlaagd. De richtafstand voor het dierenpension bedraagt daarmee 50 meter. De feitelijke afstand tussen het pension en de nieuwe woning bedraagt ruim 90 meter. Het dierenpension is daarom geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
De woning legt evenmin beperkingen op aan de bedrijfsvoering van het dierenpension, omdat er in dat geval al meerdere woningen op kortere afstand liggen die in dat geval maatgevend zijn.
C.G. Roosweg 21
De uitbreiding van het agrarisch bouwperceel is geen milieugevoelige functie. De uitbreiding vindt plaats aan de achterzijde van het perceel op voldoende afstand van omliggende woningen.
Het plan is uitvoerbaar op het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Met het initiatief wordt een nieuw kwetsbaar project mogelijk gemaakt, namelijk de woning op nr.23. De vergroting van het agrarisch bouwperceel op nr. 21 is uitbreiding van de bestaande functie, die niet leidt tot een verhoging van het groepsrisico.
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Screenshot risicokaart.nl, plangebied in groen omcirkeld
Uit de risicokaart is op te maken dat ten zuiden van het plangebied op ca. 350 meter een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water ligt. Het PR-plafond voor transport over water ligt bij de vaarwegbegrenzing (zwarte stippellijn). Het plangebied ligt gezien de afstand buiten het invloedsgebied van deze transportroute over water. Direct ten zuiden van het plangebied ligt de provinciale weg de N210, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De afstand tussen de beoogde nieuwe woning en de N210 is circa 60 meter. Hiermee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze weg (200 m).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. De Veiligheidsregio heeft dit in haar brief d.d. 14 april 2021 gedaan (zie bijlage 10). De Veiligheidsregio heeft geen bezwaren tegen het bestemmingsplan. Wel kunnen aanvullende eisen worden gesteld bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.
Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Planspecifiek
Het onderhavige plan omvat de verbouw van een bestaand gebouw tot woning en een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel ten behoeve van de bouw van een wagenberging. Deze ontwikkelingen zijn niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid 4, zoals hierboven genoemd. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is. Er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht en er hoeft geen aanmeldnotitie m.e.r. te worden opgesteld.
Wel zijn in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht (zie hoofdstuk 4). Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het hoogheemraadschap houdt het land veilig en bewoonbaar, nu en in de toekomst, en draagt bij aan de leefbaarheid van het gebied. Het beheer en onderhoud zijn gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het (afval)watersysteem. Bij grote investeringen in nieuwe infrastructuur en de aanleg van woon- of werkgebieden, denkt het Hoogheemraadschap actief mee met initiatiefnemers over de mogelijke gevolgen van hun plannen voor overstromingsrisico's, wateroverlast, de waterkwaliteit en de afvalwaterketen.
In het waterbeheerplan staan 10 doelen van het Hoogheemraadschap omschreven. Deze doelen hebben onder andere betrekking op waterveiligheid, optreden bij incidenten en het onderhouden van de waterkering.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt het bouwvlak aan de C.G. Roosweg 21 aan de achterzijde uitgebreid ten behoeve van de bouw van een wagenberging van 200 m². Een deel van het achterterrein is in de huidige situatie reeds verhard. Naar verwachting blijft de uitbreiding van het verhard oppervlak onder de grens van 500 m² waarboven compensatie van waterberging moet plaatsvinden. Als bij verdere uitwerking van de plannen blijkt dat de uitbreiding van het verhard oppervlak meer bedraagt dan 500 m² zal in overleg met het Hoogheemraadschap worden bepaald waar compensatie kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door verbreding van de bestaande watergangen. Daarvoor zal dan een watervergunning worden aangevraagd.
Op de locatie C.G. Roosweg 23 vindt geen uitbreiding van bebouwing of verharding plaats. Compensatie van waterberging is hier niet aan de orde.
Voor beide locaties is de digitale watertoets ingevuld (zie bijlage 6 en 7). Uit de watertoets blijkt dat nader overleg met het Hoogheemraadschap nodig is, omdat er sprake is van waterstaatkundige belangen. De voorzijde van de percelen ligt binnen de beschermingszone van de watergang. Hier vinden echter geen ingrepen plaats. In het plangebied is geen waterkering aanwezig.
Het plangebied ligt in de boringsvrije zone van een waterwingebied. Deze is in voorliggend plan met de gebiedsaanduiding Milieuzone - boringsvrije zone en de bepaling in artikel 9.1 opgenomen. Het initiatief heeft geen gevolgen voor de boringsvrije zone.
Het Hoogheemraadschap heeft in haar reactie in het kader van vooroverleg aangegeven dat het plan geen nadelige invloed heeft op het watersysteem. Het plan is uitvoerbaar op het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
C.G.Roosweg 23
Om de gevolgen van het plan op beschermde gebieden en soorten te beoordelen, is voor de ontwikkeling op het perceel C.G. Roosweg 23 een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze Quickscan is te vinden in bijlage 8. De bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 3 kilometer van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' en op 295 meter van het NNN-gebied De Hem en Buitenlanden Ammerstol. Op basis van de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tot deze gebieden worden hier geen effecten verwacht. De realisatie van een nieuwe woning zal niet leiden tot een toename van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied. Evenmin wordt een effect op weidevogels verwacht.
Soortenbescherming
In het plangebied zijn geen beschermde dieren- of plantensoorten aangetroffen. In het rapport wordt geconcludeerd dat het project uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming. Het aanvragen van ontheffingen of vervolgonderzoek is niet nodig, mits aan mitigerende en compenserende voorwaarden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt voldaan:
Voorts dient te allen tijd de algemene zorgplicht voor flora en fauna in acht te worden genomen.
C.G. Roosweg 21
De voorgenomen uitbreiding van het bouwvlak betreft nu een stuk terreindeel wat al gedeeltelijk is verhard met stelconplaten en een deel dat nu in gebruik is als moestuin. De gronden worden reeds intensief gebruikt. In alle redelijkheid mag worden aangenomen dat er door de planontwikkeling geen nadelige effecten te verwachten zijn voor de aanwezige flora en fauna (zie ook de verantwoording bij bijlage 9). Op de betrokken gronden zijn geen bomen of houtopstanden aanwezig. De sloten en het slotenpatroon blijven ongewijzigd.
Met voorliggend plan wordt voor deel van het bedrijfsperceel uitgesloten dat er vee mag worden gehouden. In dit kader worden 15 konijnen verplaatst naar een andere stal. Dit heeft geen nadelig effect op omliggende Natura 2000-gebieden. Een nader stikstofonderzoek is niet nodig.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Beide initiatieven worden ontsloten via de C. G. Roosweg.
C.G. Roosweg 23
De toevoeging van de tweede woning op het perceel van nummer 23 kan leiden tot een beperkte toename van verkeer. Deze is echter verwaarloosbaar ten opzichte van de capaciteit van de C. G. Roosweg. De tweede woning is bereikbaar via de bestaande inrit. Bij een nieuwe woning dient op grond van het Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard voldoende parkeerruimte gerealiseerd te worden op eigen terrein. Hiervoor worden de normen gehanteerd van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor vrijstaande koopwoningen in het buitengebied (in een weinig stedelijk gebied) is de minimale parkeernorm 2 parkeerplaatsen per woning. Op het perceel is voldoende ruime aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien.
C.G. Roosweg 21
De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak maakt het mogelijk om een wagenberging te realiseren op het perceel. Dit leidt niet tot een wijziging van de activiteiten en heeft geen gevolgen voor verkeersstructuur, de hoeveelheid verkeer of de behoefte aan parkeerruimte.
De parkeerregeling uit het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het 'Parapluplan cultuurhistorie en archeologie' heeft het gehele plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 1". De gronden met deze bestemming zijn mede bedoeld voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waardering te onderscheiden in:
C.G. Roosweg 23
Voor dit perceel is een cultuurhistorische quickscan uitgevoerd om de cultuurhistorische waarden van het erf te bepalen. Hierin zijn niet alleen de gebouwen beoordeeld, maar ook de beplanting en perceleringen. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 2.
Hoog gewaardeerd worden de authentieke onderdelen die dateren uit de periode 19e eeuw (de bouwtijd van de boerderij) tot ca. de jaren vijftig van de vorige eeuw, omdat zij het best de oorsprong en de ontwikkelingsgeschiedenis van het erf tonen.
Onderdelen met de hoogste waardering zijn: het slotenpatroon, de hooiberg, de wagenschuur, het spoelhuis, de hoofdvorm en de resterende balklagen van de boerderij en de knotwilgen. Daarnaast zijn er ook andere gebouwen en objecten die wel deel uitmaken van de geschiedenis en de erfstructuur, maar die te jong of te algemeen zijn om als van hoge cultuurhistorische waarde te kunnen worden beschouwd. Dit zijn bijvoorbeeld de brug, de gepotdekselde gereedschapsschuur, de silo en de fruitbomen op het erf. Concluderend wordt gesteld dat het ensemble van boerderij, hooiberg, wagenschuur, boenstoep/spoelhuis en overige bijgebouwen hoog gewaardeerd wordt op hun cultuurhistorische waarde. Het behoud van het boerderijensemble en de samenstellende elementen ervan is wenselijk vanuit cultuurhistorisch oogpunt.
Voorliggend plan maakt het mogelijk om de wagenschuur te verbouwen tot woning, met behoud van cultuurhistorische kenmerken. Deze herbestemming biedt de mogelijkheid voor duurzaam behoud van dit gebouw èn het erfensemble. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het niet gewenst om overige bijgebouwen te slopen.
C.G. Roosweg 21
Voorliggend plan maakt het mogelijk om op deze locatie het agrarisch bouwperceel naar achteren uit te breiden. Deze uitbreiding ligt in het verlengde van het huidige bouwvlak. De bestaande verkavelingsstructuur en het slotenpatroon blijven in tact. De voorgenomen ontwikkeling leidt derhalve niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden.
Archeologie
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard weergegeven. Het plangebied heeft een middelhoge archeologisch verwachting (aangegeven met de aanduiding WA5). Dit houdt in dat bij bodemingrepen dieper dan 1,5 m -Mv en groter dan 2.500 m² eerst een archeologisch onderzoek moet plaatsvinden om de aanwezige archeologische waarden in de bodem vast te stellen. Voorliggend plan leidt niet tot bodemingrepen van dergelijke omvang. Archeologisch onderzoek is niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Uitsnede uit de Archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor de systematiek en de regels van dit plan is aangesloten op het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' van de voormalige gemeente Schoonhoven. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Agrarisch met waarden
Deze bestemming ligt op het adres C.G. Roosweg 21. Naast het agrarisch bedrijf is hier ook een zorgboerderij toegestaan. Het agrarisch bouwvlak wordt aan de achterzijde met ca. 900 m² uitgebreid. Voorts zijn aanduidingen opgenomen voor het toelaten van een moestuin en om aan te geven dat op een deel van het perceel geen vee mag worden gehouden. Dit om te voorkomen dat er sprake kan zijn van geurhinder op de naastgelegen woning.
Het achterste gedeelte van het perceel aan de C.G. Roosweg 23 heeft eveneens een agrarische bestemming. Het voormalige agrarisch bouwvlak is hier van de verbeelding verwijderd.
Wonen
Deze bestemming is toegekend aan de bestaande en de nieuwe woning op het adres C.G. Roosweg 23. Voor beide woningen is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning is toegestaan. Met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven welke gebouwen een karakteristieke waarde hebben. Deze gebouwen mogen niet zonder omgevingsvergunnning worden gesloopt.
Waarde - Archeologie 5
Deze dubbelbestemming dient de archeologische waarden in de bodem te beschermen. Op grond van de Archeologienota Krimpenerwaard uit 2016 is niet de bestemming uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' overgenomen, maar de regeling uit het archeologiebeleid, verwoord in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Binnen deze dubbelbestemming moet voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 1,5 m -mv een omgevingsvergunning worden aangevraagd, waarbij in ieder geval een archeologisch onderzoek van de ondergrond plaats moet vinden.
Waarde - Cultuurhistorie 1
Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het Parapluplan 'Cultuurhistorie en Archeologie' en heeft tot doel de aanwezige structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waarden te beschermen.
Milieuzone – boringsvrije zone
Deze gebiedsaanduiding is opgenomen ter bescherming van de boringsvrije zone van het waterwingebied.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg worden toegezonden aan de verschillende overleginstanties. In bijlage 11 wordt hier verslag van gedaan. De adviezen van de diverse instanties zijn verwerkt in voorliggend plan.
In november 2019 is er een informatieavond georganiseerd voor direct omwonenden. De uitkomst van deze avond was dat er geen bezwaren zijn tegen de uitvoering van het plan. Het plan werd met instemming en goedkeuring ontvangen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 8 september 2021 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Op verzoek van de initiatiefnemer is de verbeelding van het plan aangepast door de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veestallen uitgesloten' iets te verkleinen. In het achterste deel van het betreffende gebouw wordt het daarmee mogelijk om rundvee te houden. Er wordt voldaan aan de minimaal aan te houden afstand van 25 meter tot de naastgelegen woning (zie paragraaf 4.1.4).