direct naar inhoud van Regels
Plan: C.G. Roosweg 21 en 23, Schoonhoven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP2109BG029-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

plan:

het bestemmingsplan C.G. Roosweg 21 en 23, Schoonhoven met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP2109BG029-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

agrarisch bedrijf:

bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage levert aan de inkomensvorming; met betrekking tot deze voorschriften worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen agrarische hulp- of nevenbedrijven en landelijke bedrijven.

archeologische waarde:

de aan een gebied toegerekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

bed & breakfast:

het bieden van van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met ontbijt, binnen oorspronkelijk voor andere functies gebouwde gebouwen.

bedrijfsmatige activiteiten in de woning:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

beroepsmatige activiteiten in de woning:

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

bestaand (in relatie tot bebouwing):

bebouwing aanwezig ten tijde van de in artikel 3.8 van de Wet op de ruimtelijke ordening bedoelde terinzagelegging van het (ontwerp) bestemmingsplan, alsmede bebouwing waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een inwerking getreden bouwvergunning is verleend;

bestaand (in relatie tot gebruik):

gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

bijgebouw:

een gebouw behorende bij en ruimtelijk ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie;

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

cultuurhistorische bebouwing:

bebouwing met cultuurhistorische waarde, waaronder in elk geval bebouwing met de aanduiding "karakteristiek", waarbij naast het hoofdgebouw tevens de aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelten die, gelet op de oorspronkelijke functie en bouwwijze, een wezenlijk onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke (bedrijfs)bebouwing; hieronder vallen niet latere aan- of uitbouwen zonder cultuurhistorische waarde;

extensieve recreatie:

vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en vissen;

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel;

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen; 

landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

mantelzorg:

het bieden van zorg aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/ of sociale vlak op vrijwillige basis en buiten een georganiseerd verband;

moestuin:

een tuin waar groenten en andere (eetbare) planten worden verbouwd voor niet-commerciële doeleinden;

natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

peil:

  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het door de gemeente vastgestelde peil ter plaatse van de te realiseren hoofdtoegang van het gebouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het maaiveld ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

voldoende parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;

wooneenheid:

een tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning door een particulier huishouden;

zorgboerderij:

een agrarisch bedrijf dat zorgvragers (verstandelijk of lichamelijk gehandicapten, (ex)psychiatrische cliënten, cliënten uit de verslavingszorg of zorgbehoevende ouderen) dagbesteding en opvang biedt;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volwaardige grondgebonden veehouderij;
  • b. bestaande intensieve veehouderij als neventak;
  • c. agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. behoud en versterking van de aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke waarde, waaronder de openheid en half openheid, het kavel- en slotenpatroon en grensbeplantingen;
  • e. water;
  • f. kleinschalige landschapselementen;
  • g. extensief recreatief medegebruik;
  • h. kleinschalig kampeeractiviteiten, met dien verstande dat de agrarische hoofdfunctie in stand blijft, waarbij geldt dat:
  • 1. de kampeermiddelen uitsluitend mogen worden geplaatst binnen het bouwvlak;
  • 2. niet meer dan 15 kampeermiddelen per bouwvlak zijn toegestaan;
  • 3. kampeermiddelen uitsluitend zijn toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 4. permanente bewoning niet is toegestaan.

3.1.2 Zorgboerderij

Ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een zorgboerderij.

3.1.3 Moestuin

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - moestuin' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een moestuin.

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak;
  • b. per bouwvlak mag ten hoogste één (bedrijfs)woning worden gebouwd;
  • c. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de functies als bedoeld in lid 3.1.1 is uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;
  • d. omtrent het bepaalde onder c winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een adviseur inzake landbouw, een en ander gelet op:
  • 1. de volwaardigheid van het bedrijf;
  • 2. de aard en inrichting van het bedrijf;
  • 3. de mate van mechanisatie van het bedrijf;
  • 4. de omvang van het bedrijf;
  • 5. de al of niet verspreide ligging van de bedrijfsgronden;
  • 6. de continuïteit van het bedrijf, mede gelet op de leeftijd van de aanvrager en/of de opvolgingssituatie;
  • 7. het beroep van de aanvrager en het al dan niet hebben van een volledige dagtaak in het betreffende bedrijf;
  • 8. de aanwezigheid van bedrijfsgebouwen die zijn afgestemd op de aard en omvang van het bedrijf;
  • 9. het advies als bedoeld onder d kan achterwege blijven indien het bouwplan betrekking heeft op:
      • een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
      • vernieuwing, verandering of uitbreiding van een bedrijfswoning, ten dienste van het bedrijf waarvan die woning deel uit maakt;
      • de oprichting of vergroting van bedrijfsgebouwen met een oppervlak van 200 m² of minder;
      • herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
  • e. van de (bedrijfs)woning en de daarbij behorende bijgebouwen mag de gezamenlijke inhoud niet meer bedragen dan 650 m3;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • g. met betrekking tot bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen geldt het volgende:
    • 1. de goothoogte mag niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • h. van de overige bedrijfsgebouwen mag de goothoogte niet meer dan 4 m en de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedragen;
  • i. in afwijking onder het bepaalde in lid h mag de goothoogte van bedrijfsgebouwen over een gevellengte van maximaal 4 meter maximaal 6 m bedragen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen te worden opgericht binnen het bouwvlak waarbij:
  • 1. de doorsnede van mestsilo's en watertanks niet meer mag bedragen dan 25 m;
  • 2. de bouwhoogte van mestsilo's en watertanks niet meer mag bedragen dan 5 m;
  • 3. de bouwhoogte van voedersilo's niet meer mag bedragen dan 15 m;
  • 4. de bouwhoogte van sleufsilo's niet meer mag bedragen dan 2,50 m;
  • k. binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - moestuin' zijn teeltgerelateerde voorzieningen toegestaan met een maximale oppervlakte van 80 m² en een maximale hoogte van 2,5 m;
  • l. in afwijking van het bepaalde onder a mogen buiten het bouwvlak bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd waarbij geldt dat:
  • 1. de hoogte van afrasteringen maximaal 1 m mag bedragen;
  • 2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan afrasteringen maximaal 1,5 m mag bedragen;
  • 3. de oppervlakte maximaal 5 m2 mag bedragen;
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het bepaalde:

in lid 3.2 onder c ten behoeve van het stellen van een maximale omvang van bedrijfsgebouwen waarbij mag worden bepaald dat de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 1.000 m2 mag bedragen;

in lid 3.2 onder a ten behoeve van het handhaven van bestaande doorzichten en de openheid waarbij mag worden bepaald dat nieuwe bedrijfsgebouwen worden gebouwd op een afstand van maximaal 10 meter van bestaande gebouwen.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Stalruimte voor hobbymatig gebruik

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a ten behoeve van het oprichten van een stalruimten voor hobbymatig agrarisch gebruik onder de voorwaarde dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 25 m2 bedraagt;
  • b. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
  • c. de stalruimte is gelegen op een afstand van minimaal 50 m van een bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen";
  • d. de stalruimte, voor zover niet gelegen aan een ter plaatse aanwezige ontsluitingsweg, dient te worden gesitueerd binnen een afstand van 50 m vanuit een als zodanig aangewezen verkeersbestemming;
  • e. bij de stalruimte ten minste 1 ha grond hoort, waarop de stalruimte wordt gebouwd;
  • f. de stalruimte landschappelijk wordt ingepast.

3.4.2 Paardenbak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij bij een bedrijfswoning of een burgerwoning onder de voorwaarde dat:

  • a. maximaal 1 paardenbak per bedrijfswoning of burgerwoning wordt gerealiseerd;
  • b. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
  • 1. achter het hoofdgebouw;
  • 2. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
  • 3. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
  • 4. maximaal 50 m achter de bestaande bebouwing;
  • 5. minimaal 25 m van woningen van derden;
  • c. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
  • d. de hoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • e. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende gebiedseigen beplanting wordt aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
  • f. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  • g. er geen verlichting wordt gerealiseerd bij de paardenbak;
  • h. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en woonkwaliteit van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt, een en ander met in achtneming van de Wet geurhinder en veehouderij.

3.4.3 Overige afwijkingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van:

  • a. de bouw van voedersilo's / torensilo's binnen het bouwvlak, waarbij de hoogte ten hoogste 25 m mag bedragen onder de voorwaarde dat gestreefd wordt naar een zo gunstig mogelijke landschappelijke inpassing. Alvorens de ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders ten aanzien van de landschappelijke inpassing advies in bij een landschapsdeskundige.
  • b. de bouw van bedrijfsgebonden gebouwde mestopslagvoorzieningen binnen het bouwvlak, indien zulks noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening, waaronder begrepen logistieke en/of milieutechnische redenen, met een inhoud van ten hoogste 3000 m3, een doorsnede van ten hoogste 25 m, een wandhoogte van ten hoogste 7,5 m en een hoogte ten hoogste 10 m.
  • c. de realisatie van gebouwde mestopslagvoorzieningen buiten het bouwvlak, indien zulks noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening, waaronder begrepen logistieke en/of milieutechnische redenen, op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gegeven beleidsdoelstellingen met betrekking tot de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarop de ontheffing betrekking heeft. In dit kader kunnen zonodig nadere voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de situering en/of landschappelijke inpassing;
  • d. het bepaalde onder b en c vindt toepassing indien er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en woonkwaliteit van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt, een en ander met in achtneming van de Wet geurhinder en veehouderij.
  • e. een bouwhoogte tot 2 m boven de nok ten behoeve van kleinschalige windturbines op bebouwing, mits:
  • 1. geen afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek van het buitengebied;
  • 2. het geen cultuurhistorische bebouwing betreft.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Aantal agrarische bedrijven

Per bouwvlak mag ten hoogste één agrarisch bedrijf worden gevestigd.

3.5.2 Verbod gebruik

Het is verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor:

  • a. horeca;
  • b. detailhandel;

3.5.3 Verbod beplanting

Het is verboden om buiten een bouwvlak bomen of andere houtopstanden te planten of te hebben met uitzondering van één gebiedseigen boom per kavel.

3.5.4 Verbod oppervlakteverharding

Het is verboden buiten een bouwvlak oppervlakteverharding aan te brengen met een oppervlakte van meer dan 200 m2.

3.5.5 Uitsluiten veestallen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - veestallen uitgesloten' is het bedrijfsmatig houden van vee niet toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bed & Breakfast

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.5.2 onder a ten behoeve van Bed & Breakfast in de bedrijfswoning onder de voorwaarde dat:

  • a. de functie maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning mag beslaan;
  • b. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, bij voorkeur uit het zicht vanaf de weg;
  • c. geen onevenredige inbreuk op de privacy van omwonenden plaatsvindt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarop de wijziging betrekking heeft;
  • e. alvorens over de ontheffing te beslissen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de verkeersadviseur bij de regiopolitie over de veiligheid van de verkeerssituatie ter plaatse.

3.6.2 Zelfgeproduceerde en streekeigen producten

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.5.2 ten behoeve van detailhandel in zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde agrarische producten en detailhandel in agrarische streekproducten, onder de voorwaarde dat:

  • a. de functie maximaal 20% van de vloeroppervlakte van de totale bebouwing mag beslaan;
  • b. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, bij voorkeur uit het zicht vanaf de weg;
  • c. geen onevenredige inbreuk op de privacy van omwonenden plaatsvindt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarop de wijziging betrekking heeft.
  • e. alvorens over de ontheffing te beslissen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de verkeersadviseur bij de regiopolitie over de veiligheid van de verkeerssituatie ter plaatse.

3.6.3 Kamperen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1.1 ten behoeve van het plaatsen van kampeermiddelen buiten het bouwvlak onder de voorwaarde dat:

  • a. plaatsing binnen het bouwvlak vanwege de bedrijfsvoering of de bebouwing binnen het bouwvlak niet mogelijk is en;
  • b. de kampeermiddelen direct aansluitend aan het bouwvlak en niet verder dan 30 m van de bestaande bebouwing worden geplaatst.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verboden

Het is verboden buiten het bouwvlak de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
  • b. het vellen of rooien van houtopstanden waaronder (hoogstam)boomgaarden of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van de houtopstanden ter gevolge kunnen hebben;
  • c. het dempen, graven en vergraven van watergangen, hieronder het aanleggen van dammen en bruggen mede begrepen;
  • d. het scheuren van grasland ten behoeve van de permanente omzetting in bouwland;
  • e. het benutten van gronden ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen;
  • f. de aanleg van verharde wandel-, fiets-, en kavelpaden;
  • g. het bebossen of inplanten op gronden die op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van het plan niet bebost of ingeplant waren;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'afdeklaag' tevens het verrichten van grondwerkzaamheden, inclusief het inplanten van gewassen om bomen, die een aantasting van de afdeklaag betekenen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'landschapstuin' het aanbrengen van oppervlakteverharding.

3.7.2 Uitzondering

Het in lid 3.7.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.

3.7.3 Toelaatbaar

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 sub a, b, c en e zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden;

3.7.4 Advies landschapsdeskundige

Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van de toelaatbaarheid van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.7.3 advies in bij een landschapsdeskundige.

3.7.5 Advies waterbeheerder

Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.7.3 voor zover het gaat om werkzaamheden zoals bedoeld in lid 3.7.1 onder c advies in bij de waterbeheerder.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

het wijzigen van de situering van de bouwgrens dan wel het uitbreiden van de oppervlakte van een bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is.

Met betrekking tot de uitbreiding van bouwvlakken wordt uitsluitend medewerking verleend, indien:

  • a. is aangetoond, dat de continuïteit van de bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;
  • b. de uitbreiding qua oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang;
  • c. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven.
  • d. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de binnen de voor de onderscheiden gebiedsbestemmingen gegeven beleidsdoelstellingen met betrekking tot de waarden van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;
  • e. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie; uitgangspunt daarbij is dat minimaal 10% van de oppervlakte waarmee het bouwvlak wordt uitgebreid wordt gecompenseerd in de vorm van open water;
  • f. het geen bouwvlak betreft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf'.

Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling (a tot en met c, 1 tot en met 6) winnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige;

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen.
4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. binnen ieder bestemmingsvlak mag één vrijstaande woning worden gebouwd;
  • b. de woning dient te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. de inhoud van een woning mag niet meer dan 650 m3 bedragen;
  • d. in geval van herbouw van een woning dient de woning op dezelfde plaats te worden teruggebouwd;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat voormalige agrarische bedrijfswoningen en een aangebouwde voormalig agrarische bedrijfsruimte mag worden verbouwd tot woonruimte als uitbreiding van de bestaande woning, op voorwaarde dat daardoor de aard van de woning (boerderij) niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  • f. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • g. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • h. bij iedere woning mogen bijgebouwen worden opgericht, waarbij:
    • 1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
    • 3. de gezamenlijk oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    • 4. de afstand van de bijgebouwen tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
    • 5. de bijgebouwen uitsluitend achter de (verlengde) voorgevel van de woning mogen worden gebouwd;
    • 6. de afstand van de bebouwing tot de bestemmingsgrens minimaal 3 m dient te bedragen;
  • i. voor zover de maatvoering van een woning als bedoeld onder c en e ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg, geldt de bestaande maatvoering als maximum;
  • j. bij iedere woning mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, waarbij:
    • 1. de hoogte maximaal 1 m mag bedragen indien deze worden geplaatst voor (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning;
    • 2. de hoogte maximaal 2 m mag bedragen indien deze worden geplaatst achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:

  • a. de plaatsing van bijgebouwen bij woningen, waarbij geëist kan worden, dat:
    • 1. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de woning;
    • 2. deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Andere situering

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2 onder b en d ten behoeve van een andere situering van de woning op het perceel mits:

  • a. de situering van de woning met maximaal 10 m mag worden gewijzigd ten opzichte van de oorspronkelijke woning
  • b. de nieuwe situering vanuit stedenbouwkundig of milieuhygiënisch oogpunt of om redenen van algemeen belang gewenst of toelaatbaar is;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan de gebiedseigen waarden en de stedenbouwkundige structuur in de directe omgeving;
  • d. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • e. advies wordt gevraagd bij een ter zake deskundige;
  • f. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dan wel de insteek van een gemeenschappelijke sloot ten minste 5 m bedraagt.

4.4.2 Paardenbak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij, onder de voorwaarde dat:

  • a. maximaal 1 paardenbak per woning wordt gerealiseerd;
  • b. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
  • 1. achter het hoofdgebouw;
  • 2. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
  • 3. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
  • 4. maximaal 50 m achter de bestaande bebouwing;
  • 5. minimaal 25 m van woningen van derden;
  • c. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
  • d. de hoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • e. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende gebiedseigen beplanting wordt aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
  • f. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  • g. er geen verlichting wordt gerealiseerd bij de paardenbak;
  • h. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en woonkwaliteit van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt, een en ander met in achtneming van de Wet geurhinder en veehouderij.

4.4.3 Oppervlakte aan bijgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2 onder h voor zover het de vernieuwing van bijgebouwen betreft waarbij tegelijk minimaal 50% van het teveel aan m3's aan bijgebouwen wordt gesloopt.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Aantal wooneenheden
  • a. Per woning mag maximaal één wooneenheid wordt gevestigd.

4.5.2 Beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten
  • a. Het gedeeltelijk gebruik van een woning inclusief aangebouwd bijgebouw voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  • 1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning (inclusief aangebouwd bijgebouw) tot een maximum van 30 m2;
  • 2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • 3. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, is niet toegestaan;
  • 4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  • b. het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken ten behoeve van horeca.

4.5.3 Voorwaardelijke verplichting sloop

Een omgevingsvergunning voor de (ver)bouw van de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' kan pas worden verleend nadat de bouwwerken conform de tekening in Bijlage 1 Sloopkaart van deze regels zijn gesloopt.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.5.2 onder b ten behoeve van de vestiging van bed & breakfast of een museum onder de voorwaarde dat:

  • a. de woonfunctie op het perceel gehandhaafd blijft;
  • b. de functie maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning en aan- en bijgebouwen mag beslaan;
  • c. parkeren op eigen terrein plaats vindt, bij voorkeur uit het zicht vanaf de weg;
  • d. geen onevenredige inbreuk op de privacy van omwonende plaatsvindt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarop de wijziging betrekking heeft;
  • f. alvorens over de ontheffing te beslissen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de verkeersadviseur bij de regiopolitie over de veiligheid van de verkeerssituatie ter plaatse.

 

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden in verband met Holoceen afgedekt rivierenlandschap en stroomgordels Graaf riviersysteem, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels.

5.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 5' mede bestemde gronden.

5.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 1,5 meter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 1,5 meter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 2.500 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 5.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 5.3.2 aan de vergunning.

5.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

5.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

5.4 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 5.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.

5.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 1,5 meter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 1,5 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 2.500 m², of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

5.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 5.4.4 aan de vergunning.

5.4.4 Beperkingen

Aan de vergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

5.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

 

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waardering te onderscheiden in:

  • d. de historische gelaagdheid van het gebied;
  • e. de aanwezigheid van historische materialen, constructies en structuren;
  • f. de externe structuren van gebouwen en gebieden;
  • g. stedenbouwkundige ensembles en infrastructuur.

6.1.2 Bescherming waardevolle elementen

Met betrekking tot de gronden als bedoeld in lid 6.1.1 geldt dat het realiseren van de krachtens dit plan op gronden in het plangebied gelegde bestemmingen niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de waardevolle structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waardering. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • h. behoud gaat voor vernieuwen;
  • i. authentiek materiaal gebruik bij vervanging;
  • j. behoud van de oorspronkelijke hoofdvormen;
  • k. behoud van onderliggende structuren

6.1.3 Andere bestemmingen

Voor zover de in 6.1.1 bedoelde gronden tevens zijn aangewezen voor (een) andere daar voorkomende bestemming(en) is daarbij het bepaalde in de regels, behorende bij de desbetreffende bestemming(en) secundair van toepassing.

6.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 6.1.1 mag niet worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.2 voor zover een bouw- of inrichtingsplan geen onevenredige afbreuk doet aan, respectievelijk strekt tot het behoud en/of de versterking van de aanwezige structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waardering.

6.3.2 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in lid 6.2 kan aanvrager verzocht worden een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek te overleggen, opgesteld door een deskundige, indien er onduidelijkheid bestaat over de monumentale of cultuurhistorische waarde van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling.

6.3.3 Advies

Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in lid 6.2 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstands- en monumentencommissie respectievelijk een deskundige op het gebied van cultuurhistorie.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige ruimtelijk-historische - en/of cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Bijzonder gebruiksverbod
  • a. Het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken voor:
    • 1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    • 2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    • 3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
  • b. Het is verboden bouwwerken te gebruiken voor een seksinrichting en voor detailhandelsdoeleinden, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving.
8.2 Uitzonderingen gebruiksverbod

Het bepaalde in lid 8.1 van dit artikel is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  • c. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.

Artikel 9 Algemene aanduidingsgregels

9.1 Milieuzone - boringsvrije zone

De gronden met de aanduiding 'Milieuzone - boringsvrije zone' zijn aangewezen als boringsvrije zone.

  • a. De boringsvrije zone overkoepelt het grondwaterbeschermingsgebied en het waterwingebied. De grond is bestemd voor de bescherming van de afdekkende laag van het waterdoorvoerende pakket.
  • b. De grond mag niet dieper dan 2,5 m onder maaiveld worden geroerd. Alle handelingen in de bodem die de deklaag kunnen beschadigen zijn niet toegestaan. Dit geldt niet voor handelingen ten behoeve van grondwaterbeheer of handelingen waarvoor Gedeputeerde Staten toestemming heeft verleend. Heien van palen is toegestaan, mits geen palen met verbrede voet worden gebruikt.
9.2 Karakteristieke bebouwing
9.2.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

9.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 9.2.1 is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bebouwing;
  • b. op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, indien door burgemeester en wethouders is medegedeeld dat voor die werkzaamheden geen vergunning zoals bedoeld in lid 9.2.1 is vereist.
9.2.3 Voorwaarden voor verlenen van de vergunning

De in lid 9.2.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien door de werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke waarde van het bouwwerk of;
  • b. een aanvraag redelijkerwijs niet kan worden geweigerd in verband met onevenredig hoge kosten ter behoud van het karakteristieke bouwwerk en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredig nadelige gevolgen voor de eigenaar niet opgeheven kunnen worden;
  • c. advies is ingewonnen bij de monumentencommissie.
9.2.4 Voorwaarden

Aan een vergunning als bedoeld in lid 9.2.1 kunnen door burgemeester en wethouders voorwaarden worden verbonden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  • a. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 75 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m;
  • b. een afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bedraagt dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  • c. de bouw van masten ten behoeve van telecommunicatie tot een hoogte van maximaal 40 meter.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten behoeve van:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m, zulks voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 10, algemene afwijkingsregels, niet kunnen worden gebouwd;
  • b. een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de kaart in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 m bedraagt;
  • c. een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits die afwijkingen meer bedraagt dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.

Artikel 12 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren
13.1.1 Algemeen
  • a. Indien de omvang of de functie van een gebouw, een bouwwerk of een terrein daartoe aanleiding geeft, moet voldaan worden aan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s);
  • b. het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s);
  • c. De onder b genoemde bepalingen zijn alleen van toepassing voor aanvragen omgevingsvergunning waarvan het aannemelijk is dat deze een parkeervraag genereren.
13.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1.1, indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
  • c. uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt.

13.1.3 Advies

Een afwijking als genoemd in 13.1.2 wordt pas verleend, nadat een advies is verkregen van een verkeerskundige.

13.2 Beleidsregels

Het bevoegd gezag past artikel 13.1 toe met inachtneming van de CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s) of door haar nadien vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid onder artikel 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 14.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 14.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het eerste lid onder artikel 14.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'C.G. Roosweg 21 en 23, Schoonhoven'.