direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Capelleweg Oude-Tonge
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het gebied tussen de Mercuriuslaan en de Capelleweg in Oude-Tonge is een herontwikkelingslocatie waar woningbouw en een maatschappelijke functie worden beoogd. In de huidige situatie is er binnen het plangebied voornamelijk bedrijvigheid aanwezig.

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de bouw van maximaal 185 woningen. Het betreft koop- en huurwoningen in diverse prijsklassen, waarvan een deel in het sociale segment. Ook wordt er 600 m² bvo aan maatschappelijke voorzieningen en/of persoonsgebonden dienstverlening mogelijk gemaakt.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Oude-Tonge'. Om die reden is aanpassing van de bestemmingsregeling noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een passende juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling en voorziet in de daarvoor benodigde onderbouwing met de daarbij behorende onderzoeken.

1.2 Ligging plangebied

De locatie bevindt zich aan de Capelleweg en Mercuriuslaan in de Planetenbuurt in Oude-Tonge.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0001.png"

Figuur 1.1 Locatie beoogde ontwikkeling

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Oude-Tonge', vastgesteld op 13 december 2012. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 1.2. Ter plaatse van het plangebied gelden overwegend de enkelbestemmingen 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1', 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming Bedrijf zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.2 toegestaan, met uitzondering van het adres Capelleweg 60, waar bedrijven uit maximaal categorie 2 zijn toegestaan.

Door middel van het bestemmingsplan 'Oude-Tonge, herziening Capelleweg 70', vastgesteld op 6 juni 2019, is op Capelleweg 70 de milieucategorie verlaagd van maximaal categorie 3.2 naar maximaal categorie 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen)

Naast het bestemmingsplan 'Oude-Tonge' geldt ook het 'Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren', vastgesteld op 2 februari 2023 en inmiddels onherroepelijk. Het doel van het paraplubestemmingsplan is het formuleren van een uniforme regeling voor het gebruik van alle reguliere woningen en een standaard parkeerregeling in de gemeente Goeree-Overflakkee. Hierdoor zijn de geldende bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen op deze onderdelen gecorrigeerd en/of aangevuld.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van Rijk, provincie en gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze waarop het plan met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke zin uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen worden gebouwd, waarvan circa 235.000 in Zuid-Holland. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Het mogelijk maken van de nieuwe woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Oude-Tonge geeft mede invulling aan het rijksbeleid. Er wordt gelet op het bouwprogramma en de planopzet bijgedragen aan de nationale belangen.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro)

De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, moet in de toelichting worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

Het plan ligt binnen bestaand stedelijk gebied en maakt maximaal 185 woningen in diverse categorieën en maximaal 600 m2 voorzieningen (maatschappelijke voorzieningen en/of persoonsgebonden dienstverlening) mogelijk.

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Gelet op het aantal toe te voegen woningen is daarom sprake van een stedelijke ontwikkeling. Voor andere stedelijke voorzieningen geldt dat vanaf 500 m2 bvo sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Maatschappelijke voorzieningen zijn in een deel van het plangebied al mogelijk. Deze mogelijkheid wordt verbreed zodat ook persoonlijke (commerciële) dienstverlening mogelijk wordt. De ruimtelijke effecten daarvan zijn gelet op de maximale omvang en de huidige ruime mogelijkheden beperkt.

Hierna wordt ingegaan op de behoefte aan de nieuw beoogde functies.

Beschrijving behoefte

De relevante woonregio is Goeree-Overflakkee. De woningbehoefte in Oude-Tonge blijkt uit diverse bronnen, die hierna worden behandeld.

De vaststelling van dit plan draagt bij aan de provinciale en regionale behoefte en doelstellingen.

Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2023 blijkt, dat in de periode 2023-2032 op Goeree-Overflakkee behoefte is aan 2.550 woningen. De provincie Zuid-Holland heeft als ambitie om vanaf 2023 tot en met 2032 240.000 woningen in Zuid-Holland toe te voegen. In woondeals / realisatieagenda's zijn afspraken gemaakt over de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave en de realisatie daarvan. Er zijn vijf regionale
realisatieagenda's opgesteld voor de verschillende woonregio's. Er is één regionale realisatieagenda woningbouw opgesteld voor de woonregio Drechtsteden, Alblasserwaard, Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee. Van de woningbouwopgave is het streven om vanaf 2025 minimaal tweederde deel betaalbare woningen te realiseren, waarvan de helft (30%) door corporaties wordt gebouwd. Op basis van de woningbouwprogramma's 2022 zijn in de regio's in totaal voldoende woningen gepland. Binnen de regionale realisatieagenda ligt de focus op de voortgang c.q. versnelling en daarnaast op de kwaliteit van de te realiseren woningen.


Door middel van een woningmarkt- en woonwensenonderzoek (mei 2023) is inzicht verkregen in de verwachte ontwikkeling van de woningbehoefte binnen de gemeente Goeree-Overflakkee. De komende jaren moet er op het eiland een woningtekort worden ingelopen. Hiertoe zullen er 2.270 woningen tot 2030 bij moeten komen. Dit betekent dat er gemiddeld 285 woningen per jaar gebouwd moeten worden. Kwalitatief gezien is er grote behoefte aan goedkope koopwoningen. Deze vraag is met name afkomstig van jonge huishoudens en gezinnen die hun eerste woning willen kopen. Daarnaast is er behoefte aan iets duurdere koopwoningen. Deze vraag is ook deels afkomstig van jonge huishoudens, maar ook van ouderen met vermogen uit een huidige koopwoning.


De generatie ouderen die de komende tien jaar 65 wordt, richt zich echter steeds vaker op de koopsector en willen graag een levensloopgeschikte woning kopen. Dat aanbod ontbreekt nu nog. Tot 2030 zullen er, afhankelijk van economische ontwikkelingen, 545 tot 625 sociale huurwoningen bij moeten komen. Dit is 25% tot 28% van de totale woningbehoefte. In de sociale huursector is vooral een extra vraag naar appartementen/ levensloopgeschikte woningen.


De gemeente houdt de woningbouwplanning bij om zicht te houden op de verhouding tussen de plancapaciteit en de behoefte, zodat overaanbod in de regio wordt voorkomen. De woningbouwplanning wordt regelmatig regionaal afgestemd.

Behoefte voorzieningen

In het plan is ook beperkt ruimte voor maatschappelijke voorzieningen en persoonlijke dienstverlening. Hiermee is er ruimte voor buurtondersteunende functies die van belang zijn voor de leefbaarheid en het goed functioneren van de buurt. De exacte invulling hiervan is nog niet duidelijk. Enige functiemenging in woonwijken is ook beleidsmatig gewenst (zie paragraaf 2.2.2).

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2023)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.


Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:

Verstedelijking

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte;
  • Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid;
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving;
  • Bouw voldoende betaalbare woningen.


Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.

Toetsing

De ladder is in paragraaf 2.1.3 doorlopen.

Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen

De provincie streeft naar een kwantitatief en kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal en bovenregionaal schaalniveau en een optimale benutting van bedrijventerreinen. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën / milieuzones en watergebonden bedrijven.

Bedrijventerreinen waar bedrijven gevestigd zijn van categorie 3 en hoger en watergebonden bedrijven worden in principe behouden voor bedrijvigheid. Transformatie naar een andere functie is toegestaan mits de verloren gegane ruimte voor bedrijven kwantitatief en kwalitatief wordt gecompenseerd in de relevante marktregio, of als er sprake is van een overschot aan het desbetreffende type bedrijventerrein. Deze behoefte moet zijn afgestemd in regionaal verband en aangegeven moet worden hoe en waar de eventuele compensatie zal plaatsvinden. Wanneer een regio een door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale bedrijventerreinenvisie heeft, kan feitelijk gecompenseerd worden (gebruikte ruimte en m² voor m² bedrijfsruimte). Zonder aanvaarde visie is het uitgangspunt planologisch compensatie. Dit betekent dat hectares (het ‘platte vlak’) en planologische ruimte moet worden gecompenseerd.

Toetsing

Een deel van het plangebied is aangemerkt als bedrijventerrein. Het betreft echter geen bedrijventerrein, maar een solitaire bedrijfslocatie in de kern Oude-Tonge waar categorie 2 bedrijven algemeen toelaatbaar zijn. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 2.2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0003.png"

Figuur 2.6 Kaart 14 Bedrijventerrein

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.


Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.


Toetsing

De toetsing aan het aspect ruimtelijke kwaliteit is opgenomen in paragraaf 2.2.2.

2.2.2 Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 2023)

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt o ok rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang aan de toepassing van die artikelen, uitgezonderd artikel 6.9e, in de weg staat.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij:
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
  • 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.

Lid 9 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.

Toetsing

In dit geval is sprake van een functiewijziging van bedrijvigheid naar wonen. De locatie grenst aan de dorpsrand van Oude-Tonge. Gelet op de ligging in bestaand stedelijk gebied en de beoogde functiewijziging is sprake van 'aanpassen'.

De provincie zet in op het versterken en benutten van de verschillen tussen de kustlandschappen, veen(weide) landschappen, deltarivierenlandschappen en stedelijke landschappen. De beleidskeuze landschap is opgezet vanuit deze vier landschapsgroepen waarbinnen meerdere landschapstypen worden uitgelegd met de bijbehorende richtpunten er in opgenomen. De gebiedsprofielen vormen hiervoor de basis (zie paragraaf 2.2.3).

Er dient rekening te worden gehouden met de richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit die zijn opgenomen in de omgevingsvisie. Het plangebied ligt in een zeekleipolderlandschap, waar de volgende punten relevant zijn:

  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.

In het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities.

De bebouwing concentreert zich in een compacte kern. Hiermee blijven de contrasten tussen de kern en het open polderlandschap in stand.

Stads- en dorpsrand

  • De stads- en dorpsranden van de provincie zijn plekken met bijzondere potentie voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het zijn overgangsplekken waar de contrasten tussen de verschillende landschappen goed beleefd kunnen worden. In deze gebieden is nadrukkelijk aandacht nodig voor de doorgaande landschappelijke structuren, de recreatieve verbindingen tussen stad en land en het ontwerp en de inrichting van de stads- en dorpsrand zelf. Ontwikkelingen in deze randen vragen daarom om extra aandacht voor een zorgvuldige inpassing en een optimale ruimtelijke kwaliteit.
  • De provincie hecht grote waarde aan het open houden van waardevolle landschappen. Uitbreidingen van steden en dorpen zijn alleen mogelijk indien deze ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van de belevingswaarde, de gebruikswaarde en de toekomstwaarde van de stads- en dorpsrand.
    • 1. Belevingswaarde: ontwikkelingen dragen bij aan een optimale belevingswaarde van de bebouwde kom vanuit het landelijke gebied én een optimale belevingswaarde van het landelijk gebied vanuit de bebouwde kom.
    • 2. Gebruikswaarde: Uitbreidingen van dorpen en steden met meer dan 12 woningen in de stads- en dorpsrand, dragen bij aan het verbeteren van de gebruikswaarde van de rand. De provincie streeft ernaar om de randen zoveel mogelijk openbaar toegankelijk te maken en paden en recreatieve routes tussen de bebouwde kom en het landschap te versterken.
    • 3. Toekomstwaarde: bij ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de toekomstwaarde van de plek in brede zin. Een ontwikkeling draagt bij aan brede opgaven zoals het versterken van de groenblauwe structuur, de biodiversiteit, klimaatadaptatie, het bieden van maatschappelijke meerwaarde en het vergroten van de sociale betekenis van de stads- of dorpsrand.

De locatie ligt aan de rand van Oude-Tonge. Hier is sprake van een contrast tussen de kern en het open buitengebied en dat blijft in de nieuwe situatie ook zo. In het ontwerp is rekening gehouden met de belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde (zie paragraaf 3.2.2 ).

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

Met betrekking tot de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 2.2.

In het plan wordt rekening gehouden met voldoende huurwoningen. Het percentage sociale huur dat nu is opgenomen is 25%. Dit is - voor dit lopende project - conform de huidige prestatieafspraken met de woningbouwcorporatie. In aanvulling hierop bevat het plan ook goedkope en middeldure koopwoningen waarmee de doelgroep starters wordt bediend.

Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.

Toetsing

De gemeente hanteert op de lokale situatie afgestemde regels voor deze locatie. In paragraaf 4.11 en bijlage 20 is de parkeerbalans toegelicht.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Toetsing

Zie paragraaf 4.11.

Artikel 6.10f Functiemenging

Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.

Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt naast woningen ook verschillende functies (in beperkte omvang) mogelijk en voldoet daarmee aan de gewenste mogelijkheden voor functiemenging.

Artikel 6.10h Kansen voor biodiversiteit

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.

Toetsing

De kansen voor biodiversiteit zijn in paragraaf 4.4 beschreven. Maatregelen worden bij de vergunningaanvraag voor bouwen uitgewerkt.

Artikel 6.12 Bedrijven

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II, maakt vestiging mogelijk van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel voorziet in overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen op een grote buitenstedelijke bouwlocatie als bedoeld in artikel 6.10 of die mogelijk zijn op grond van een vigerend bestemmingsplan.
  • 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II, laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.
  • 3. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.
  • 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein als bedoeld in het eerste of tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio planologische compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden of reeds heeft plaatsgevonden. Planologische compensatie is nodig bij:
    • a. een bedrijventerrein met milieucategorie 3, dan wel overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur;
    • b. een bedrijventerrein met milieucategorie 4 of hoger, dan wel overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur;
    • c. een geluidgezoneerd bedrijventerrein;
    • d. een watergebonden bedrijventerrein.
  • 5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing bij verlaging van de milieucategorie of milieuzone.
  • 6. Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven als is aangetoond dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
  • 7. Compensatie van feitelijk gebruik en m² voor m² is mogelijk mits wordt voldaan aan een evenwichtige balans in vraag en aanbod, vastgelegd in de door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale bedrijventerreinenvisie.

Toetsing

Een deel van het plangebied is aangemerkt als bedrijventerrein. Het betreft in dit geval echter een solitaire bedrijfslocatie aan de rand van de woonkern Oude-Tonge. Hier is categorie 2 algemeen toelaatbaar. Compensatie is daarom niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0004.png"

Figuur 2.7 Kaart 20 Bedrijventerreinen

Artikel 6.27a Risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.


Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.

Toetsing

Op de waterhuishoudkundige situatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8. De aspecten duurzaamheid en klimaatadaptatie zijn beschreven in paragraaf 3.2.5. De concrete maatregelen worden bij de vergunningaanvraag voor bouwen uitgewerkt.

2.2.3 Gebiedsprofiel Goeree Overflakkee (2012)

De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. Maar ze beschrijven ook ambities die richting geven aan de ontwikkeling van de kenmerken. Het gebiedsprofiel is een regionale uitwerking van de provinciale kwaliteitskaart. Hierna zijn de relevante ambities aangegeven.

Ambities Ringpolder

  • Het open en weidse karakter van de ringpolders in contrast met de kleinere, meer besloten aanwaspolders versterken. Voorkom versnippering van de ruimte door beplantingen te koppelen aan de dijk en de erven en ontwikkelingen in te zetten voor de afronding van de compacte dorpskern.
  • De herkenbaarheid van de ringpolder als eenheid versterken door het contrast tussen het open midden van de polder en de beplante randen te vergroten.

Ambities Dorpsrand aan het open polderlandschap

  • Er wordt ingezet op het contrast tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp.
  • Er wordt rekening gehouden met landschappelijk waardevolle elementen zoals dijken en kreken. Deze structuren lopen in het dorpsgebied door.
  • De dorpen liggen als groene massa’s in het open polderlandschap. Dit betekent dat de dorpsrand groen wordt ingericht. Dit kan zowel door private tuinen, als door openbaar groen of een beplante dorpstraat. Deze afwisseling is belangrijk, want dit draagt bij aan het dorpse karakter.
  • De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de dorpsrand verbeteren door fysieke en visuele relaties te handhaven dan wel te versterken. Daarnaast is het belangrijk dat de dorpsrand gebruikswaarde en betekenis heeft voor de bewoners. Hierbij kan gedacht worden aan een kinderboerderij, een dorpsbosje, maar ook aan waterberging.
  • De inrichting van de dorpsrand, met name rond de dorpsentree, draagt bij aan de oriëntatie van bewoners en recreanten. Dit betekent bijvoorbeeld dat hogere bebouwing zorgvuldig, met inachtneming van de andere ambities en in relatie tot het dorp als geheel ingepast moet worden.

Ambities Voorstraatnederzetting

  • Er wordt uitgegaan van compacte dorpen. Dit betekent dat uitbreidingen zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied worden gerealiseerd.
  • Waar mogelijk wordt de relatie met het omliggende landschap opgezocht door nieuwe (zicht)relaties.

Ambities Bedrijventerrein langs dorpsrand

  • Het bedrijventerrein is zoveel mogelijk onderdeel van het compacte dorp. Het karakter en de sfeer draagt bij aan de identiteit van het dorp. Transformatie, herstructurering en innovatie van bedrijventerreinen wordt aangegrepen om een kwaliteitsslag te maken naar een duurzaam, (multi-) functioneel en aantrekkelijk werkgebied.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen worden landschappelijke structuren, routes, en oriëntatiepunten (zoals de watertoren bij Dirksland) ingepast en ingezet om het bedrijventerrein onderscheidend te maken.
  • Het bedrijventerrein wordt goed en vanzelfsprekend verbonden met haar omgeving. Dit betekent dat routes uit de omgeving zoveel mogelijk doorlopen in het bedrijventerrein en dat het gebied aantrekkelijk is voor werknemers, bezoekers en bewoners.
  • De overgang tussen het bedrijventerrein en het landschap of het dorp wordt zorgvuldig vormgeven en verzacht door (transparante) beplanting.
  • De bebouwing heeft een representatieve uitstraling, ook richting het landschap.

Toetsing

In het ontwerp wordt rekening gehouden met de hierboven benoemde kernkwaliteiten en ambities (zie hoofdstuk 3). Omdat de functie van bedrijven wijzigt naar wonen, zijn de ambities voor bedrijventerrein niet meer van toepassing.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010, herziening 2017)

De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.

Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. De visie gaat uit van een globale visie voor de lange termijn en een precieze aanduiding van de dorpsgebieden op contourkaarten als ontwikkelingsgebied voor herstructurering, inbreiding en uitbreiding.

Binnen de structuurvisie bestaat de ontwikkelingssystematiek uit de volgende drie onderdelen:

  • a. Kernenprofilering voor gericht versterken van de sociaaleconomische vitaliteit (leefbaarheid en leefomgeving in de meeste brede zin van het woord).
  • b. Kansenkaart voor recreatie en toerisme, met vooral inspirerende en perspectiefvolle zones, locaties en thema's.
  • c. Landschapskwaliteitskaart met daarin waardevolle identiteitsbepalende elementen, structuren en gebieden.

De beschikbare woonwensenonderzoeken, demografische analyses, gevoerde gesprekken met gemeenten en woningmarktpartijen leiden tot het volgende globale beeld voor de kwalitatieve woningvraag vanuit de eilandbevolking.

  • De woningmarkt, die voorziet in betaalbare woningen, is (landelijk, maar zeker ook in deze regio) veranderd van een aanbodmarkt in een vragersmarkt.
  • De kritische woonconsument vraagt ruimte en wooncomfort in een rustige en veilige woonomgeving, liefst met een behoorlijk voorzieningenniveau in de nabijheid.
  • Twee belangrijke doelgroepen voor de huursector op het eiland zijn starters en senioren.
  • Starters zoeken in de huursector zowel eengezinswoningen (tussen-woningen) als appartementen.
  • Bij de senioren met verhuiswens scoren vooral nultredenwoningen erg hoog, waarbij naast appartementen vooral ook grondgebonden seniorenwoningen erg populair zijn.
  • In de koopsector is er per saldo een aanzienlijke behoefte aan voor starters betaalbare eengezinswoningen, en een (beperkte) markt voor appartementen voor verschillende leeftijdsklassen (onder andere senioren).
  • Voor veel starters betekent betaalbaarheid woningen van ruim beneden de € 200.000.
  • Verder is er een duidelijke markt voor huishoudens die willen doorstromen naar 2 onder 1-kapwoningen en vrijstaande woningen.
  • Vanuit de eigen regio is er ook een (beperkte) markt voor bijzondere woonprojecten (vrijstaande bouw) op ruime kavels.
  • De binding aan de (kleine) kernen is niet sterk. Uitkomsten van woonwensenonderzoek geven potentiële vertrekoverschotten aan voor de kleinste kernen met weinig voorzieningen. Dat betekent dat voorzichtigheid geboden is met het woningaanbod in deze kernen.
  • De kern Middelharnis en de kernen op de kop van Goeree (met name Ouddorp) hebben een sterke woningmarktpositie, met daaropvolgend de "verzorgingskernen" Dirksland, Oude Tonge en Stellendam.

Toetsing

Het plan past binnen de visie en sluit aan op de vraag naar woningen in een verzorgingskern.

2.3.2 Woonvisie 2018-2024 (december 2017)

De gemeente Goeree-Overflakkee biedt aantrekkelijke woonmilieus in grote en kleine kernen; met een kenmerkende hoge ruimtelijke en sociale kwaliteit. De komende jaren verandert de bevolking van Goeree-Overflakkee echter naar omvang en samenstelling. Dit heeft een belangrijke betekenis voor het woon- en leefklimaat in de kernen. De gemeente Goeree-Overflakkee wil met haar woonbeleid deze demografische ontwikkelingen begeleiden.

Per woonkern wordt er gekeken naar de grootte van een kern, het type en groei van het aantal huishoudens. Op basis van deze uitgangspunten zijn er per kern verschillende typen ambities geformuleerd. Deze ambities zijn richtinggevend. De groei van de woningvoorraad is gebaseerd op de woningbehoefteraming en betreft dus een minimum voor de lokale behoefte. Bij een kwalitatief goede invulling is extra nieuwbouw haalbaar:

  • In de grote kernen met nog een groeiende bevolking en veel jonge huishoudens zal er voornamelijk worden geïnvesteerd en kunnen planmatige uitbreidingen plaatsvinden;
  • In de wat kleinere kernen zal er voornamelijk inzet worden op het behouden van de basisvoorzieningen en het versterken van de lokale woningmarkt;
  • In de kleine kernen met een oudere bevolking zal voornamelijk geïnvesteerd worden in het behouden en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Kwalitatief zet de gemeente in op realisatie van nieuwe kwaliteiten die nu nog niet of onvoldoende in de gemeente Goeree-Overflakkee aanwezig zijn.

  • Woningen voor kwetsbare groepen / sociale huur (levensloopgeschikt): indicatie programma 30%.
  • Sociale huurwoningen (zo veel mogelijk tot aftoppingsgrenzen, en verspreid over de kernen).
  • Woningen voor zorgbehoevende ouderen, zelfstandige eenheden voor GGZ- cliënten en verstandelijk gehandicapten.
  • Vrije sectorhuurappartementen senioren (levensloopgeschikt): indicatie programma 10%.
  • Woningen voor starters, (met bijpassende kwaliteit / ruimte voor nieuwe initiatieven gericht op starters): indicatie programma 15%.
  • Betaalbare woningen: vooral inzet op beschikbaarheid van deze woningen door doorstroming uit bestaande voorraad.
  • Ontwikkelingen in duurdere koopsegment, grondgebonden woningen vanaf 250.000 euro: indicatie programma 45%.
  • Woningen die een specifieke kwaliteiten toevoegen aan het eiland: Prioriteitsvolgorde van locaties is:
    • 1. Projecten waarin rotte plekken worden opgeruimd;
    • 2. Transformatielocaties;
    • 3. Uitbreidingslocaties.

Toetsing

Met dit project wordt ingezet op woningen voor diverse doelgroepen, Het woningbouwprogramma is opgenomen in paragraaf 3.2.3. Hiermee wordt aangesloten op de woonvisie. De genoemde prijsindicaties in deze woonvisie zijn niet meer actueel gezien de (markt)ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar. Hiervoor wordt aangesloten bij de meest actuele regionale afspraken uit de Realisatieagenda. Inmiddels is ook een nieuw woningbehoefteonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 2.1.3) en wordt gewerkt aan een nieuwe woonvisie. Ook is in het gemeentelijke coalitieakkoord 2022-2026 afgesproken dat er circa 2.000 woningen tot 2030 mogelijk worden gemaakt, bovenop de al in ontwikkeling zijnde woningprojecten (1.250 woningen).

2.3.3 Eilandvisie (2015)

Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.

Zes strategische kernthema's

Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:

  • 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland;
  • 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau;
  • 3. De kwaliteit, van leven en van groei;
  • 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden;
  • 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid;
  • 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.


Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

Toetsing

Het toevoegen van woningen in Oude-Tonge past binnen de eilandvisie. Het project draagt bij aan het behoud van een voldoende voorzieningenniveau en het kernthema duurzaamheid.

2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid. Ten aanzien van betaalbaarheid van woningen wordt aangesloten bij de meest actuele regionale afspraken in de Realisatieagenda en de actuele prijsgrenzen.

Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie

3.1 Huidige situatie

De omgeving

De locatie is gelegen tussen de Capelleweg en Mercuriuslaan, in de noordelijke hoek van het dorp Oude Tonge. Aan de noordwestelijke zijde grenst het aan het open agrarische landschap, aan de noordoostelijke zijde aan de entree van het dorp, een meer dynamische infrastructurele omgeving voor auto en openbaar vervoer. Dat contrast maakt de locatie bij voorbaat bijzonder. Aan de zuidwestelijke en zuidoostelijke zijde grenst de locatie aan bestaand bebouwd gebied. Min of meer centraal in de locatie ligt de nieuwe woonzorglocatie Ebbe en Vloed. Belangrijk uitgangspunt is ook de nabijheid van het busstation, niet alleen qua mobiliteit en (woon)programma, maar ook vanuit het beeld (entree van het dorp, tegelijkertijd schakel in het regionale netwerk).

Het plangebied

In de huidige situatie worden de gronden en opstallen in het plangebied gebruikt voor diverse doeleinden, deze zijn opgedeeld in de bedrijfsgronden, de voormalige school en de bestaande woningen.

Bedrijven

De bestaande bebouwing wordt momenteel voor een groot deel verhuurd voor bedrijfsactiviteiten. Er is verhuur aan een hovenier en aan een glastuinbouwbedrijf voor opslag. Ook wordt een gedeelte om niet door een stichting gebruikt voor het ontvangst en verwerking van kleding voor Roemenië.  Ook is er een bedrijf gevestigd voor de op- en overslag van containers.

Hoewel het planologisch is toegestaan, is er in de huidige situatie geen bedrijfswoning aanwezig.

Voormalige school

Albeda is per januari 2021 vertrokken van de locatie. Op dit moment heeft HOD Leegstandbeheer, in opdracht van Albeda, het pand in de overdracht naar Inspire om kraak en calamiteiten te voorkomen. Tijdelijk wordt aan 5 bewoners huisvesting geboden. De gemeente heeft een vergunning voor de tijdelijke bewoning verstrekt.

Rijwoningen

Binnen het plangebied is een blok van 7 rijwoningen opgenomen. Dit behoort tot de woningcorporatie.

3.2 Toekomstige situatie

Het stedenbouwkundig plan, de kavelpaspoorten en het beeldkwaliteitsplan formuleren gezamenlijk de uitgangspunten voor de precieze invulling per ontwikkellocatie. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 27 juni 2023 ingestemd met zowel het kavelpaspoort als het stedenbouwkundig plan voor de Capelleweg. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft ingestemd met het beeldkwaliteitsplan. Deze stukken zijn naar aanleiding van de terinzagelegging beperkt aangepast en in de nieuwe vorm als bijlagen opgenomen.

De kavelpaspoorten en het stedenbouwkundig plan vormen het uitgangspunt voor (de verbeelding van) het bestemmingsplan.

3.2.1 Stedenbouwkundig plan

De afgelopen jaren is met de gemeente en de verschillende projectontwikkelaars een stedenbouwkundig plan uitgewerkt. De eigendomsverhoudingen op de locatie zijn hierbij een gegeven en geven binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden richting aan het bepalen van het definiëren van verschillende ontwikkellocaties. Ondanks de eigendomsverhoudingen is over de grenzen heen gekeken naar de ruimtelijke kwaliteit van het totale plan.

In figuur 3.1 is het stedenbouwkundige plan weergegeven, dit is in hogere kwaliteit opgenomen in bijlage 1.

De ruimtelijke indeling van het plangebied is sterk afgeleid van de huidige oost-west richting van het dorp in richting polder. Ondanks de relatieve orthogonale indeling van de locatie is er nog een historische landschappelijke structuur te vinden die door de eeuwen heen blijvend gehanteerd is als erfgrens van de weilanden.

 

De drager van het plan is het groenblauwe raamwerk. Centraal wordt de huidige waterretentievijver flink uitgebreid als blauwe parel in het plangebied. Als een soort assenkruis ligt deze vijver op het snijvlak van de nieuwe noord-zuid parkzone - nieuwe ontsluiting ter hoogte van P+R Capelleweg tot bestaande woonwijk ter hoogte van basisschool De Bron – met de al bestaande en te handhaven oost-west groenverbinding tussen Ebbe en Vloed in de richting van de polder. Aan de noordkant van het plangebied, bij de 'entree' van het dorp, komt nog een groter parkgebied, tevens als groen ontvangstgebied voor het dorp en als verblijfs- en recreatiegebied voor de bewoners. Verder is het groenblauwe netwerk geschikt voor het afvoeren en bergen van (overtollig) hemelwater en draagt het bij aan een groene, kwalitatieve en prettige woonomgeving.

Een tweede belangrijke structuurdrager voor het plan is het doorzetten van de huidige 'boulevard' tussen de gebouwen van Ebbe en Vloed in noordelijke richting. Deze as wordt doorgezet tot aan het busstation. Vanuit het plangebied wordt op dit punt alleen voor langzaam verkeer een verbinding gemaakt richting het busstation. De nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied zijn op deze 'verharde' dorpsstraat gericht en zorgen qua uitstraling en door het toevoegen van maatschappelijk programma voor een levende sfeer in dit gebied.

Naast de al benoemde nieuwe ontsluiting vanaf de noordkant van het gebied komen er twee nieuwe ontsluitingen vanaf de Capelleweg van de westkant van het plangebied. De noordelijke nieuwe ontsluiting is alleen voor bestemmingsverkeer van de twee centraal gelegen ontwikkellocaties bestemd en komt uit op de centrale vijver. De zuidelijke ontsluiting loop parallel met de mercuriuslaan en wordt doorgetrokken tot aan de Melkweg. Alle nieuwe ontsluitingsstraten worden door middel van laanbeplanting ook onderdeel van het groennetwerk van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0005.png"

Figuur 3.1 Stedenbouwkundig plan mei 2024 (bron: Wurck)

3.2.2 Kavelpaspoorten

Aanvullend op het stedenbouwkundig plan zijn voor de diverse ontwikkellocaties kavelpaspoorten opgesteld (zie bijlage 2). In de kavelpaspoorten wordt onderscheid gemaakt in 3 deelgebieden, deze deelgebieden zijn vervolgens opgedeeld in bouwblokken (a, b, c en d). Voor elk bouwblok zijn uitgangspunten geformuleerd.

3.2.3 Programma

Het actuele indicatieve bouwprogramma voorziet in de realisatie van circa 170 wooneenheden in verschillende segmenten en prijsklassen. Om de flexibiliteit in de beoogde ontwikkeling te behouden, wordt rekening gehouden met de realisatie van maximaal 15 extra wooneenheden, waarmee het totaal stijgt naar maximaal 185 woningen. Daarnaast wordt binnen het plan voorzien in de realisatie van maximaal 600 m² aan maatschappelijke voorzieningen en/of persoonlijke dienstverlening (op de begane grond van het beoogde appartementencomplex in het noordelijk deelgebied).

3.2.4 Beeldkwaliteit

In aanvulling op dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 3). Het beeldkwaliteitsplan reikt in woord en beeld de uitgangspunten aan voor de inrichting van de buitenruimte en de uitwerking van de bebouwing.

Het beeldkwaliteitsplan wordt als onderdeel van de Welstandsnota vastgesteld. Op die manier kan het beeldkwaliteitsplan als kwaliteitskader fungeren bij de aanvraag van een omgevingsvergunning en bij de beoordeling van de (toekomstige) bouwplannen door de welstandscommissie.

3.2.5 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

Bebouwing

Een energiezuinig gebouw draagt bij aan het verdere voorkomen van klimaatverandering.

De gebouwen worden conform de dan geldende regelgeving gebouwd.

Waterafvoer

De waterretentievijver wordt flink uitgebreid en er wordt een nieuwe groene structuur aangelegd. Het groenblauwe netwerk is geschikt voor het afvoeren en bergen van (overtollig) hemelwater en draagt het bij aan een groene, kwalitatieve en prettige woonomgeving.

Hittestress

Om hittestress te voorkomen is voldoende groen en schaduw belangrijk, met de ontwikkeling wordt een nieuwe groene structuur aangelegd in combinatie met een park, Wanneer bomen strategisch worden geplaatst ten opzichte van looproutes en verblijfsplaatsen (bankjes), kunnen zoveel mogelijk schaduwplaatsen worden gecreëerd in de openbare ruimte.

Leidraad inrichting openbare ruimte

Met de verdere uitwerking van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met de Leidraad inrichting openbare ruimte van de gemeente. In deze leidraad wordt onder andere ingegaan op het aspect klimaatadaptatie in de openbare ruimte.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project is onderzoek gedaan naar verschillende ruimtelijk relevante omgevingsaspecten. In het voorliggende hoofdstuk zijn de resultaten hiervan beschreven.

4.2 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Beoordeling

Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject geldt dat beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige effecten voor het milieu kunnen hebben. Deze beoordelingsvereiste geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m².

Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is, op basis van de opgestelde aanmeldnotitie vormvrije mer-beoordeling (zie bijlage 4), een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen (collegebesluit d.d. 12 december 2023), inhoudende dat geen m.e.r.-procedure nodig is, omdat geen sprake is van negatieve milieueffecten.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Toetsing

In de omgeving van het plangebied zijn er woningen, maatschappelijke functies, bedrijven, agrarische gronden en bedrijventerreinen gelegen. Ook is de locatie aan de 50 km/u wegen Capelleweg, Stationsweg en Rijksweg gelegen waardoor er sprake is van een gemengd gebied zoals bedoeld in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Er worden woningen en maatschappelijke/ persoonsgebonden functies mogelijk gemaakt. Dit betreffen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies waarvoor getoetst moet worden aan de richtafstanden uit de voorgenoemde VNG-publicatie.

(Potentieel) milieuhinderlijke functies binnen het plangebied

De maatschappelijke functies die met de ontwikkeling mogelijk worden gemaakt, vallen volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1. In een gemengd gebied mogen dergelijke functies direct naast woningen gerealiseerd worden.

(Potentieel) milieuhinderlijke functies buiten het plangebied

In de omgeving zijn de verschillende potentieel milieuhinderlijke functies relevant voor beoogde woningen.

Maatschappelijke functies

Ten oosten van het plangebied is aan de Dominee van Halenstraat een school gelegen. Deze valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 42 meter. Tevens bevinden zich momenteel al gebouwen tussen de beoogde woningen en schoolplein. Er wordt aan de richtafstand voor de school voldaan.

De woonzorglocatie Ebbe en Vloed bevindt zich op korte afstand van het plangebied. Deze functie heeft een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied (waaraan niet wordt voldaan). De zorgwoningen zijn echter vergelijkbaar met reguliere woningen, zodat relevante milieuhinder kan worden uitgesloten.

Aan de Mercuriuslaan 1 en Melkweg 75 zijn scholen gelegen. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 30 meter. Er wordt aan de richtafstand voldaan. Voorts kan worden opgemerkt dat in de directe omgeving van de scholen momenteel al woningen zijn gelegen.

Agrarische bestemmingen

Ten westen bevindt zich de bestemming 'Agrarisch' waar agrarische bedrijven mogelijk zijn. De afstand tot het plangebied is minder dan 50 meter. Intensieve veehouderijen zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan uitgesloten, wel is fruitteelt toegestaan. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan gezondheidsrisico's met zich meebrengen voor omwonenden. In algemene zin wordt als vuistregel uitgegaan van een minimale afstand van 50 meter. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Tussen de agrarische gronden en het plangebied is echter onder andere een watergang gelegen. In het Activiteitenbesluit worden beperkingen gesteld aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen langs watergangen. Ook kunnen onaanvaardbare situaties eventueel met windhagen worden voorkomen. Verder is relevant dat er momenteel op soortgelijke afstand ook al woningen zijn gelegen waarmee rekening moet worden gehouden. Er kan voor de beoogde ontwikkeling daarom worden verondersteld dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het bedrijf niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.

Aan de Capelleweg 1 is tevens een paardenhandel en paardenfokkerij gelegen. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij gelden geurnormen voor binnen en buiten de bebouwde kom. Het plangebied is in de bebouwde kom gelegen. Voor paarden geldt geen geuremissie, maar geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten. Er geldt binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter. De afstand tot het plangebied is minimaal 130 meter. Er wordt voldaan aan de afstandseis. Voorts kan worden opgemerkt dat er op kortere afstanden momenteel al woningen zijn gelegen die maatgevend zijn voor het bedrijf.

Bedrijven en bedrijventerreinen

Aan de Capelleweg 60 bevindt zich een bedrijfsperceel waar bedrijven uit maximaal milieucategorie 2 mogelijk zijn. Hierbij hoort een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De bestaande watergang tussen het plangebied en de bedrijfsbestemming zal worden verbreed. Tevens ligt het in de bedoeling dat er tussen de dichtstbijzijnde woongevel en het bedrijfsperceel parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hierdoor wordt er (nagenoeg) voldaan aan de richtafstand. Momenteel grenzen aan weerszijden van het bedrijf al woonbestemmingen. Gelet op de bedrijfsactiviteiten zal geluid van buitenluchtactiviteiten maatgevend zijn. Deze bevinden zich voornamelijk aan de voorkant van het perceel. Op korte afstand van het plangebied vinden de activiteiten inpandig plaats, waardoor de verwachte geluidhinder niet significant zal zijn.

Ten noordoosten van het plangebied is in de bestemming 'Groen' de functieaanduiding 'jongeren ontmoetingsplek' opgenomen. De afstand tot het plangebied is circa 35 meter. Hinder ter plaatse van de beoogde woningen is daarom niet te verwachten. Daarnaast is er sprake van een horecazaak (standplaats voor verkoop van patat en snacks) uit milieucategorie 1 op een afstand van circa 24 meter van het plangebied. In een gemengd gebied kunnen dergelijke functies naast woonbestemmingen worden gerealiseerd.

In de hoek van Capelleweg en Stationsweg is een busstation gelegen. Volgens de VNG-brochure valt deze functie onder milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Maatgevend hierin is geluid. Deze functie grenst aan het plangebied waardoor er niet wordt voldaan aan de richtafstand. Er liggen reeds bestaande woningen op korte afstand van het busstation die maatgevend zijn met betrekking tot het aspect geluid. Het busstation wordt daarom momenteel al beperkt in zijn bedrijfsvoering en ter plaatse van het plangebied moet al sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het bedrijventerrein Tonisseweg is ten noordoosten van het plangebied gelegen. Hier zijn bedrijven uit voornamelijk milieucategorieën 3.1 en 3.2 mogelijk met een maximale richtafstand van 50 meter in gemengd gebied voor milieucategorie 3.2. De afstand tot het plangebied is minimaal 93 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand.

Ten noorden van het plangebied is bedrijventerrein Oostflakkee gelegen. Bijna over het gehele bedrijventerrein is de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hogere milieucategorie' gelegen die bedrijven uit milieucategorie 4.1 mogelijk maakt. De bijbehorende richtafstand is 100 meter in een gemengd gebied. De afstand tot het plangebied is circa 160 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand.

Op het bedrijventerrein is een vergunning voor een bioboard- en composteringsfaciliteit met functies uit milieucategorie 5.1. In het kader van de vergunning is er een geuronderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de geurcontour van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde deels over het plangebied is gelegen. De beoogde woningen vallen volgens het geurhinderbeleid van de provincie Zuid-Holland onder type 1: meest geurgevoelig. Er wordt daarom niet voldaan aan de streefwaarde voor type 1 geurgevoelige bestemmingen. Dat betekent dat enige mate van geurhinder niet kan worden uitgesloten. Het aanvaardbaar geurhinderniveau bevindt zich tussen de Hindergrens en de Ernstige Hindergrens. De realisatie van een deel van de woningen binnen het afwegingsgebied voor geur wordt als aanvaardbaar geacht. De woningen komen op minimaal 420 meter van het bedrijf. Er wordt in de lijn van de bestaande woningen gebouwd, waardoor het bedrijf al beperkt wordt in zijn bedrijfsvoering. De overwegende windrichting is zuidwestelijk, de beoogde woningen zijn ten zuiden van de te realiseren fabriek gelegen, zodat geurhinder beperkt zal zijn. Tevens zijn er aan de weerszijden van de hoger gelegen N59 groene windsingels gelegen, waardoor de kans op geurklachten bij de beoogde woningen kleiner is. De woningen die in de geurcontour zijn geprojecteerd, krijgen als gevolg van het wegverkeerslawaai minder gevelopeningen in de richting van de beoogde fabriek.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

  • De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

- Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

- Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Bomenlijst gemeente Goeree-Overflakkee

Een groot aantal bomen op Goeree-Overflakkee heeft een beschermde status en mogen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening alleen met toestemming van de gemeente worden gekapt. De gemeente houdt een lijst bij van de bomen die niet zonder toestemming mogen worden verwijderd.

Gebiedsbescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0006.png" Figuur 4.1 Plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebieden en NatuurNetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak ligt op een afstand van circa 1,8 kilometer. De dichtstbijzijnde onderdelen van Natuurnetwerk Nederland bevinden zich op circa 600 meter. Omdat het plangebied buiten beschermde gebieden ligt, zijn directe effecten, zoals areaalverlies en versnippering, uitgesloten. Tevens kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Voor de realisatie- en gebruiksfase zijn stikstofberekeningen uitgevoerd. Voor de realisatiefase is ervan uitgegaan dat de werkzaamheden in 2024, 2025 en 2026 uitgevoerd zullen worden. De uitgangspunten voor het in te zetten materieel en transportbewegingen zijn gebaseerd op vergelijkbare projecten. Een deel van het materieel wordt volledig elektrisch. De gebruiksfase is voor het rekenjaar 2027 uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat voor de realisatie- en gebruiksfase er geen sprake is van depositie.

De stikstofmemo en de berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase zijn opgenomen in bijlage 5, 6, 7, 8 en 9.

Soortenbescherming

Quickscan Wet natuurbescherming

Er is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 10. De conclusies en aanbevelingen ten aanzien van het soortenonderzoek zijn als volgt:

  • De bebouwing in het plangebied is geschikt voor nestlocaties van de huismus en verblijfplaatsen van vleermuizen. De dichte bosschages en stapels stenen bieden potentiële verblijfplaatsen voor de boommarter en de steenmarter. Delen met bodembedekkende vegetatie in het plangebied bieden geschikt habitat voor verblijfplaatsen van de noordse woelmuis en de waterspitsmuis. In het plangebied kunnen mogelijk algemene amfibieën, broedvogels, vissen en zoogdieren voorkomen.
  • Er is nader onderzoek naar nestlocaties van de huismus, verblijfplaatsen van de boommarter, noordse woelmuis, steenmarter, vleermuizen en de waterspitsmuis nodig, alvorens men met de werkzaamheden kan aanvangen. Indien er beschermde functies worden aangetroffen tijdens aanvullend onderzoek is er een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig voor de uitvoering van de werkzaamheden. Voor het verkrijgen van een ontheffing dienen er mogelijk mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen.
  • Er wordt aanbevolen om de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal maart - augustus) plaats te laten vinden. Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen van vogels plaatsvinden, kunnen broedgevallen worden verstoord. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet worden verstoord. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen moeten plaatsvinden, dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.
  • Men dient zich te houden aan de algemene zorgplicht en het doden van algemene amfibieën, vissen en zoogdieren te voorkomen.

Nader onderzoek

Nader onderzoek naar boommarter, noordse woelmuis en waterspitsmuis wordt niet nodig geacht door de DCMR. De onderbouwing voor deze afweging staat hieronder per soort vermeld. Daarna wordt ingegaan op de resultaten van het uitgevoerde nader onderzoek naar huismus, vleermuis en steenmarter.

Boommarter

De boommarter is de meest uitgesproken bosbewoner onder de marterachtigen. Grote, structuurrijke bossen - zowel naald-, loof- als gemengd bos - vormen zijn biotoop.

Het biotoop zoals hier beschreven is binnen het plangebied niet aanwezig. Hierbij komt dat op de site Waarnemingen.nl in de periode van 2017 tot 2022 geen waarnemingen zijn ingevoegd binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied. Dichtstbijzijnde waarnemingen zijn aan de zuidzijde van de gemeente, op meer dan 5 km van het plangebied, aan de overzijde van het Krammer/Volkerak (Zeeland). Dit wordt bevestigd op de NDFF Verspreidingsatlas Zoogdieren. Het ligt daarom niet in de lijn der verwachting dat de Boommarter voorkomt binnen het plangebied.

Noordse woelmuis

De noordse woelmuis leeft in hoge vegetaties met vooral grasachtige planten. In gebieden waar andere woelmuizen voorkomen, leeft de soort veel in natte terreinen, zoals rietland, moeras, zeer extensief gebruikte weilanden, drassige hooilanden, vochtige duinvalleien en periodiek overstroomde terreinen.

Het biotoop zoals hierboven beschreven is binnen het plangebied niet aanwezig. Uitzondering hierop is een stukje water aan De Getij. Dit ligt echt geïsoleerd van andere geschikte biotopen in de omgeving van het plangebied.  Hierbij komt dat op de site Waarnemingen.nl in de periode van 2017 tot 2022 geen waarnemingen zijn ingevoegd binnen het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn wel een paar waarnemingen gedaan. Deze waarnemingen zijn aan de zuidzijde en noordwestzijde van Oude-Tonge, waarvan de meeste op Tiengemeten. Hierbij komt nog dat de meeste waarnemingen betrekking hebben op botresten uit braakballen. De NDFF Verspreidingsatlas Zoogdieren geeft nuanceert dit beeld. Hierop wordt aangegeven dat de Noordse woelmuis binnen de gehele gemeente aanwezig kan zijn.  Maar gelet op de afwezigheid van een geschikte biotoop ligt het niet in de lijn der verwachting dat de waterspitsmuis voorkomt binnen het plangebied.

Waterspitsmuis

De waterspitsmuis komt voor in waterrijke biotopen met een rijke oevervegetatie en structuurrijke, zacht glooiende oevers. Niet al te steile beekoevers, oevers van vijvers en meren, kwelzones, overstromingszones van grote rivieren, moerassige gebieden en rietkragen. In Noord-Europa en Groot-Brittannië is de binding met water minder sterk en worden waterspitsmuizen ook aangetroffen in loofbossen, houtkanten, (vochtige) graslanden, graanakkers en maaiselhopen. Het biotoop zoals hiervoor beschreven is binnen het plangebied niet aanwezig. Uitzondering hierop is een stukje water aan De Getij. Dit ligt echt geïsoleerd van andere geschikte biotopen in de omgeving van het plangebied.  Hierbij komt dat op de site Waarnemingen.nl in de periode van 2017 tot 2022 geen waarnemingen zijn ingevoegd binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied. Dichtstbijzijnde waarnemingen zijn aan de noordwest zijde van de gemeente. Dit wordt bevestigd op de NDFF Verspreidingsatlas Zoogdieren. Het ligt daarom niet in de lijn der verwachting dat de waterspitsmuis voorkomt binnen het plangebied.

Huismus, vleermuis en steenmarter

Om de aanwezigheid van huismus, marterachtigen en diverse soorten vleermuizen vast te stellen is een nadere inventarisatie uitgevoerd door Van der Goes en Groot. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 11. De conclusies en aanbevelingen uit deze rapportage zijn als volgt:

- Jaarrond beschermde broedvogels

In het plangebied komen geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voor. In het plangebied kunnen wél broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen duurt ruwweg van half maart tot eind juli.

- Steenmarter

In het plangebied is één waarneming gedaan van een passerende steenmarter. Op grond van het geringe aantal waarnemingen wordt uitgesloten dat het plangebied essentieel onderdeel uitmaakt van leefgebied van de soort.

Bij een aanvullende gebouwencheck zijn geen sporen waargenomen, waarmee verblijf van steenmarter in het plangebied wordt uitgesloten.

- Vleermuizen

In het plangebied zijn verblijvende vleermuizen aangetroffen. Het gaat om één paarverblijf van de ruige dwergvleermuis. Indien werkzaamheden worden verricht aan of nabij gebouwen/gebouwdelen waarin deze verblijfplaats is aangetroffen, dan dient een plan van aanpak te worden gemaakt waarin mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven om negatieve effecten die kunnen optreden teniet te doen. Dit plan dient te worden ingediend bij een Wnb-ontheffingsaanvraag bij de provincie. Wanneer voldoende compenserende en/of mitigerende maatregelen worden getroffen en een geldig belang uit de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn aanwezig is, wordt door de provincie een ontheffing verleend.

Er zijn ook verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen net buiten het plangebied. Het betreft paarverblijven van de ruige dwergvleermuis. Tijdens de werkzaamheden moet worden voorkomen dat 's nachts felle verlichting aan blijft staan, zodat eventueel aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving van het plangebied niet worden verstoord.

Het foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageergebied en is geen 'essentieel' deel van het leefgebied. De vleermuizen kunnen derhalve uitwijken.

De in het onderzoek vastgestelde vliegroute van laatvlieger in het plangebied is op grond van de daar gevonden aantallen vleermuizen en vergelijkbare lijnelementen in de omgeving, die als alternatief gebruikt kunnen worden, niet beoordeeld als 'essentieel' en wordt niet in betekenende mate beïnvloed door de plannen.

Biodiversiteit

In de Quickscan Wet natuurbescherming in bijlage 10 staan in hoofdstuk 7 aanbevelingen ter bevordering van de biodiversiteit. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal rekening worden gehouden met de genoemde suggesties (bijvoorbeeld het aanbrengen van vleermuisruimten groene daken, nestruimten, insectenhotels, en dergelijke).

Bomen

Er vinden kapwerkzaamheden plaats. In het plangebied zijn geen bomen aanwezig die op de gemeentelijke bomenlijst staan. De te kappen houtopstanden bevinden zich binnen de door de gemeente vastgestelde bebouwde kom. Zodoende is meldplicht of herplantplicht ten aanzien van houtopstanden niet noodzakelijk.

Conclusie

Er zijn geen effecten op beschermde natuurgebieden. Er wordt ontheffing gevraagd van de bepalingen uit de Wnb ten aanzien van de ruige dwergvleermuis. De benodigde mitigerende en compenserende maatregelen worden opgevolgd. De ontheffing is redelijkerwijs te verwachten. Effecten op overige beschermde soorten zijn niet aan de orde.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

In de huidige wetgeving zijn de begrippen risicobron, (beperkt) kwetsbaar object, plaatsgebonden risico (PR)  en groepsrisico van belang. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor de kans per jaar dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico GR is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is van toepassing op het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar, bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico, maar wel geldt hiervoor een verantwoordingsplicht in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet van toepassing; het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR geen onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor beide situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.

Toetsing

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0007.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart met het plangebied rood omkaderd

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, vindt er in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen (zie figuur 4.2).

Risicovolle inrichtingen

Greenpoint Oude-Tonge is ten noordwesten van het plangebied aan de Tonisseweg gelegen. Het betreft een risicovolle inrichting, waar in de toekomst ook verkoop van waterstof wordt verkocht. Het bijbehorende effectgebied is dan 240 meter. Het plangebied bevindt zich op minimaal 475 meter en is hiermee niet in het effectgebied gelegen. Het groepsrisico hoeft niet te worden berekend of verantwoord.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

De N498 (tot aan de rotonde bij Bedrijvenpark Oostflakkee) is aangewezen in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen van en naar het bedrijventerrein. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie GF3 en is 355 meter. De afstand tot het plangebied is circa 260 meter. Vanwege de ligging in het invloedsgebied, maar op een afstand groter dan 200 meter, kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. Ten noorden van het plangebied is de N59 gelegen. Er is geen sprake van een PR 10-6-contour buiten de weg. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Het plangebied is op een afstand van circa 87 meter gelegen. Vanwege de ligging binnen de 200 meter van de N59 is een berekening van het groepsrisico uitgevoerd, zie bijlage 12. Hieronder worden de resultaten besproken.

Plaatsgebonden risico

In bijlage 1 van de regeling Basisnet zijn voor wegen behorende tot het Basisnet afstanden vastgelegd voor het zogeheten PR-plafond (de plaatsgebonden risicocontour 10-6). Voor wegvakken Z93 en Z94 is de waarde gelijk aan 0 m. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het plangebied ligt op circa 80 meter van het midden van de N59. Daarmee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de ontwikkeling.

Plasbrandaandachtsgebied

Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Groepsrisico

Tabel 4.1 toont de hoogte van het groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Er is aangegeven hoeveel de berekende frequentie op een bepaald aantal slachtoffers maximaal afwijkt van de oriëntatiewaarde. Een factor van 0.02 betekent bijvoorbeeld dat het groepsrisico 50 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde.

Tabel 4.1 Groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde (OW)

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0008.png"

Uit tabel 4.1 blijkt dat het groepsrisico enigszins toeneemt, maar kleiner blijft dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat de verdere verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. Conform artikel 7 Bevt is het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, het advies van de veiligheidsregio is opgenomen in bijlage 13.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Capelleweg. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Oude-Tonge. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen woningen en voorzieningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. In beginsel geldt dat schuilen in een gebouw de beste optie is. Door ramen en deuren te sluiten, het ventilatiesysteem af te schakelen, weg te blijven bij ramen (hittestraling en mogelijke scherfwerking) en te schuilen aan die zijde van het gebouw die zo ver mogelijk van het incident is afgelegen, is het risico op verwondingen het kleinst. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Advies Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) heeft advies uitgebracht, dit advies is in bijlage 13 opgenomen.

De VRR adviseert rondom deze ontwikkeling zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt mogelijkheden om daaraan invulling te geven. Vanuit de afdeling Operationele Informatie volgt separaat een maatwerkadvies op bluswatervoorziening en bereikbaarheid bij deze ruimtelijke ontwikkeling. Bij het ontwerp en aanleg van calamiteitenwegen dient rekening te worden gehouden met effecten van piekbuien in relatie tot bereikbaarheid voor hulpdiensten van het plangebied.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N59 en N498. Uit de QRA voor de N59 blijkt dat er geen sprake is van een PR 10-6-contour. In zowel de huidige als de toekomstige situatie is het groepsrisico kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechteren en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Toetsing

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht. Door de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename van verkeer van 1.128,3 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is 2027 als jaar van planrealisatie aangehouden. Voor vrachtverkeer is 1% aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,56 µg/m³ en van fijnstof van 0,16 µg/m³ (figuur 4.3). Met de NIBM-tool is berekend of de toename niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Beide toenames zijn onder 1,2 µg/m³. Nader onderzoek is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0009.png"

Figuur 4.3 Resultaten van berekening met NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) 2022 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Capelleweg, grenzend aan het plangebied. Uit de CIMLK-tool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 15,6 µg/m³ voor NO2, 15,6 µg/m³ voor PM10 en 8,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Op de bodemkwaliteitskaart van Goeree-Overflakkee is de locatie als bodemklassefunctie industrie beoordeeld. Met een bodemonderzoek dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie, te beginnen met een historisch en verkennend bodemonderzoek. Afhankelijk van de resultaten van deze eerste onderzoeksfase, kan vervolgonderzoek nodig zijn en in het uiterste geval kan er sprake zijn van een saneringsverplichting voordat kan worden gebouwd.

DCMR heeft de vanaf 2016 tot 2019 uitgevoerde bodemonderzoeken (zie bijlage 14, 15, 16 en 17 beoordeeld (zie bijlage 18). In de uitgevoerde bodemonderzoeken is onderscheid gemaakt in de volgende deelgebieden: voormalig Albeda College (A), ontwikkellocatie 3a, 3b en 3c gedeeltelijk (B), ontwikkellocatie 2a en 2b (C) en voormalig AVK-terrein (D).

Uit de onderzoeken blijkt het volgende:

  • Deelgebied A (bijlage 15 en 24): De locatie van het voormalige Albeda College aan de Mercuriuslaan 16 is op basis van beide bodemonderzoeken voldoende onderzocht voor het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. Uit de onderzoeken blijkt onder andere dat er geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen in de boven- en ondergrond en in het grondwater hooguit lichte verontreinigingen zijn aangetoond. Uit de bebouwing zou eerder asbesthoudend materiaal verwijderd zijn. Bij de indiening van de aanvraag van de sloopvergunning dient deze informatie te worden verstrekt. Er zijn lichte tot sterke verontreinigingen aangetroffen. De verhogingen zijn van die mate dat de resultaten van het naderonderzoek geen aanleiding vormen voor nader onderzoek. Voor de voorgenomen werkzaamheden vormt de bodemkwaliteit
  • Deelgebied B en C (bijlage 25): Dit deelgebied betreft de gronden ter plaatse van de Capelleweg 58. Uit de analyseresultaten van het verkennend onderzoek en de resultaten van het nader onderzoek blijkt dat de grond slechts een lichte verontreiniging met enkele zware metalen, minerale olie en PAK bevat. De grond is bij indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit toepasbaar van klasse landbouw/natuur tot industrie. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties ten opzichte van de signaleringsparameters aangetoond zoals deze zijn vastgelegd in de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. De hypothese 'verdacht' is bevestigd gezien de aangetroffen verontreinigingen. Er is geen sprake van ernstige bodemverontreiniging. De verhogingen zijn van die mate dat de resultaten van het nader onderzoek geen aanleiding vormen voor nader onderzoek. Voor de voorgenomen werkzaamheden vormt de bodemkwaliteit op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek geen belemmering.
  • Deelgebied D (bijlage 16 en 17): Deze deellocatie is door middel van twee onderzoeken volledig onderzocht. Uit de beide onderzoeken komen diverse aandachtspunten die om aanvullend onderzoek vragen, waaronder de aanwezigheid van een zandige puinlaag met diverse verontreinigingen. En er zijn verontreinigingen aangetoond waarvoor een saneringsplan moet worden ingediend om de locatie geschikt te maken voor het toekomstig gebruik wonen met tuin. Buiten deze plaatsen kan sprake zijn van een bodemkwaliteit die niet aan kwaliteitsklasse 'Wonen' voldoet en/of is sprake van grond met een onvoldoende bodemloodkwaliteit. Voor een toekomstig bouwplan dient dit nader te worden bekeken en moeten, afhankelijk van de daadwerkelijke inrichting, mogelijk aanvullende maatregelen worden genomen. Daarnaast betreft de voormalige inrichting een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer (Wm), waarvoor in het kader van de Wm formeel nog de eindsituatie moet worden vastgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat het onderzoek niet geheel voldoet aan de vereisten die vanuit de Wm worden gesteld aan een eindsituatie-onderzoek.

Conclusie

De bodemkwaliteit in de deelgebieden A, B en C is geschikt voor de beoogde functie.

In deelgebied D zal nog nader onderzoek plaatsvinden. De aanwezige verontreinigingen worden gesaneerd, voordat woningbouw wordt gerealiseerd.

4.8 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze waterparagraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De resultaten hiervan zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Omgevingsvisie
  • Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022-2027) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta:

  • waterveiligheid (dijken en duinen)
  • versterkte duinen
  • meer biodiversiteit op de dijken
  • minder CO2-uitstoot, vergoten
  • meer innovatie
  • voldoende schoon water

Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Gemeentelijk beleid

Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het Waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:

  • de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
  • het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
  • de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.

Huidige situatie

Algemeen

Momenteel is het plangebied grotendeels verhard, zie bijlage 26 voor de precieze oppervlakken. Het plangebied omvat in totaal circa 50.545 m2.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat het plangebied uit kalkrijke poldervaaggronden; zware zavel. Met betrekking tot grondwatertrappen is er sprake van grondwatertrap IVc. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 71 cm onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) bevindt zich op circa 146 cm onder maaiveld. Het maaiveld is gelegen op circa 0,4 meter boven NAP.

Waterkwantiteit

In en rondom het plangebied grenzen watergangen. In het plangebied is een watergang in de categorie overig gelegen. Deze watergang heeft een beschermingszone van 3 meter. Ten noorden en westen zijn wegsloten gelegen met een beschermingszone van 4 meter. Voor werkzaamheden in de beschermingszones van de watergangen dient een watervergunning te worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0010.png"

Figuur 4.4 Uitsnede legger Waterschap Hollandse Delta met het plangebied rood omlijnd

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande gebouwen zijn aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De planontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 185 woningen en 600 m2 bvo voorzieningen. Voor het plangebied is door het waterschap een memo met de wateropgave opgesteld, zie bijlage 19.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem.

Optredende peilstijgingen

In de periode 2016-2020 is door het waterschap op hoofdwatergangniveau een grove analyse gemaakt van de wateropgave per peilgebied. In figuur 4.5 zijn de modelresultaten weergegeven. Hieruit blijkt dat T=100-peilstijgingen reiken tot -0,16 m NAP en het kritisch maaiveld is -0,78 m NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0011.png"

Figuur 4.5 Locatie ontwikkeling, nabij Capelleweg te Oude-Tonge

Hoewel met ietwat verouderde uitgangspunten uitgevoerd, geeft deze studie een goed beeld van de te verwachten herhalingstijd van peilstijgingen en daaruit volgende knelpunten per gebied, op basis van klimaatscenario 2050. Enkele kentallen:

Zomerpeil:   -1,40 m NAP  
Toetshoogte bebouwd gebied:   -0,38 m NAP  
T=100-peilstijging:   -0,16 m NAP  

Hieruit volgt dat de T=100-peilstijging in dit gebied boven de toetshoogte voor bebouwd gebied ligt; er ligt hier dus een wateropgave. In figuur 4.5 zijn gebieden rood gearceerd waar bij T=100-peilstijgingen wegen of gebouwen in de huidige situatie inunderen.

Om te voorkomen dat de nieuw te realiseren infrastructuur en bebouwing gevoelig is voor wateroverlast (in T=100-situaties), dienen deze componenten minimaal bóven dit peil (-0,16 m NAP) te worden aangebracht. Idealiter wordt het geheel toekomstrobuust aangebracht (of met bijvoorbeeld peilstijgingen <1/100 in het achterhoofd), en wordt rekening gehouden met een buffer van bijvoorbeeld 25 tot 75 cm boven dit peil. Het waterschap zal worden betrokken bij het bepalen van het inrichtings-/bouwpeil.

Compensatie en wateropgave

Om de ontwikkeling 'waterrobuust' aan te leggen, dienen de volgende aspecten te worden beschouwd:

- Compensatie toename verhard oppervlak

De aanleg van verhard oppervlak heeft een versnelde afstroming van regenwater tot gevolg. Om de gevolgen van de versnelde afstroming voor het watersysteem te compenseren, dient op basis van het beleid van het waterschap 10% van toename van het verhard oppervlak als extra wateroppervlak of droge berging te worden aangelegd. De verhouding van de te verharde delen van het plangebied en het aan te leggen water en groen in de toekomstige situatie is weergegeven in de onderstaande tabel, deze behoort bij figuur 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0013.png"

Figuur 4.6 Grondgebruikskaart

Uit de tabel blijkt dat er in de toekomstige situatie circa 37.335 m2 verhard zal zijn. In de huidige situatie is circa 30.050 m2 verhard, voor deze berekening is uitgegaan van 100% verharding in de tuinen. De toename door de beoogde ontwikkeling is circa 7.285 m2. Bij een toename van meer dan 500 m2 dient conform het beleid van het waterschap 10% te worden gecompenseerd. De waterbergingsopgave voor het plan is circa 728,5 m2. In het plangebied wordt 2.010 m2 aan nieuw water aangelegd. Hiermee wordt er ruimschoots voldaan aan de compensatie-eis. De werkelijke benodigde compensatie wordt tijdens het vergunningentraject op basis van het werkelijk te realiseren verhard oppervlak vastgesteld.

- Invloed van berging op het maaiveld

Bij forse peilstijgingen zal laaggelegen maaiveld nabij watergangen onderlopen. Deze lager gelegen gebieden fungeren in zo'n situatie als waterberging. Door het ophogen van dit soort gebieden, om bijvoorbeeld een woonwijk voldoende hoog aan te brengen, gaat dit soort berging verloren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0014.png"

Figuur 4.7 Verloren gegane berging bij ophoging van het maaiveld, en de compensatie die daarvoor zou moeten gelden

In figuur 4.7 is dit fenomeen schematisch weergegeven. Een T=100-peilstijging leidt tot berging óp maaiveld (bovenste figuur). Bij ophoging kan de verloren gegane berging worden gecompenseerd (onderste figuur). In de situatie aan de Capelleweg gaat het om een verlies van 4.350 m3 (het volume tussen huidig maaiveld en -0,16 m NAP, de T=100-peilstijging).

Het beleid van het waterschap kent geen strikte eis ter compensatie van deze verloren gegane berging. Wanneer men echter klimaat- of waterneutraal wil bouwen, dient hiermee wel rekening te worden gehouden. Het is daarnaast volgens de LIOR een eis dat de schadelijke gevolgen van een ophoging voor wateroverlast worden gecompenseerd (LIOR 6.4 bij 'Algemeen', 4e punt). Ook bij het Deltaplan ruimtelijke adaptie (DPRA) speelt de ruimtelijke inrichting een belangrijke rol om de gevolgen van de klimaatverandering te voorkomen.

Onderdeel van het plan is de realisatie van 2.010 m2 nieuw water. Dit is ruimschoots meer dan de compensatie-eis van circa 728,5 m2. Daarnaast hebben ook de taluds een waterbergend vermogen. Er is daarom ook ruimte voor de compensatie van 4.350 m3 water die verloren zal gaan door de ophoging. Een en ander zal in een later stadium nader worden uitgewerkt.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Er wordt voorzien in voldoende watercompensatie.

4.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Toetsing

In het plangebied bevindt zich een rioolleiding, waarvan de gemeente beheerder is. Deze leiding (inclusief beschermingszone) is overgenomen op de verbeelding en wordt beschermd in de planregels. Er is geen bebouwing voorzien ter plaatse van de leiding en de beschermingszone.

Er zijn verder geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig in het plangebied en omgeving.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Archeologie

Toetsingskader

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Gemeentelijk beleid
Conform de Erfgoedwet is iedere gemeente verplicht om zorg te dragen voor het in of op haar grondgebied gelegen archeologische en cultuurhistorische erfgoed.

Toetsing

Conform het geldende bestemmingsplan 'Oude-Tonge' kent het plangebied geen archeologische dubbelbestemming. Archeologisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Op basis van de gemeentelijke beleidskaart archeologie heeft het plangebied geen archeologische waarde (zie figuur 4.11).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTCapelleweg-BP30_0015.png"

Figuur 4.11 Uitsnede gemeentelijke beleidskaart archeologie en plangebied (roze omcirkeld)

Conclusie

Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot verkeer en parkeren is een onderzoek uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen in bijlage 20. De conclusies daarvan zijn beknopt in deze paragraaf weergegeven.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De beoogde ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van 1.300 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag, waarvan 130 mvt/uur gedurende het drukste uur. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is de doorstroming op het kruispunt Tramweg - Stationsweg - Capelleweg - Tonisseweg maatgevend. Op dit kruispunt zorgt de beoogde ontwikkeling voor een verkeerstoename van 117 mvt/uur gedurende het maatgevende uur. Op basis van de autonome verkeersintensiteiten op het kruispunt is er in het toekomstjaar 2034 nog voldoende restcapaciteit beschikbaar om de beoogde verkeerstoename probleemloos te verwerken.

Verkeersveiligheid

Op basis van het ontwerpprincipe Duurzaam Veilig is de verkeersveiligheid van de omliggende wegen na toevoeging van de beoogde ontwikkeling beoordeeld. Op basis de inrichting, het gebruik en de functie van de omliggende wegen leidt de beoogde verkeerstoename niet tot knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid.

Parkeren

Het plangebied is onderverdeeld in drie deelgebieden. Per deelgebied is een parkeerbalans opgesteld op basis van het indicatieve bouwprogramma. In tabel 4.2 is per deelgebied de parkeerbehoefte en het parkeeraanbod conform de parkeerbalansen weergegeven.

Tabel 4.2 Overzicht parkeerbehoefte en parkeeraanbod per deelgebied uitgedrukt in het aantal toe te voegen parkeerplaatsen

Deelgebied   Parkeerbehoefte (pp)   Parkeeraanbod (pp)   Resterende parkeerbehoefte (pp)  
1   153   153   0  
2   26   28   0  
3   149   149   0  
Totaal   328   330   0  

Op basis van de parkeerbalansen wordt geconcludeerd dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voor het opvangen van de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling. De parkeerbehoefte binnen de parkeerbalansen is berekend op basis van de feitelijk voorziene bebouwing in plaats van wat maximaal planologisch wordt toegestaan. Bij de realisatie van aanvullende functies binnen het plangebied dient voldoende extra parkeergelegenheid te worden gerealiseerd voor het opvangen van de aanvullende parkeerbehoefte binnen het plangebied. De planregels bevatten hiertoe een voorwaardelijke verplichting.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer normen voor geluid van wegverkeers- en spoorweglawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient daarom rekening te worden gehouden met de in de Wgh genoemde grenswaarden en bepalingen.

In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de gevelbelastingen op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals in dit geval nieuw te bouwen woningen. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan, mits voldoende onderbouwd. Het bevoegd gezag, in dit geval het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee, bepaalt of een overschrijding daadwerkelijk mag plaatsvinden. Dit wordt 'het verlenen van een ontheffing van de voorkeurswaarde' of 'het vaststellen van een hogere grenswaarde' genoemd. Het gaat hierbij om het vaststellen van een hogere grenswaarde dan de voorkeurswaarde. Dit is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan de bron of tussen bron en ontvanger niet doelmatig zijn of financiële of stedenbouwkundige bezwaren ondervinden.

Indien hogere grenswaarden worden aangevraagd en een locatie is gelegen binnen de zones van meerdere geluidbronnen, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen (de cumulatieve geluidbelasting). Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden, is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels of andere maatregelen.

Conform artikel 74 van de Wgh (zones langs wegen) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijden van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buiten stedelijk).

Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting vanwege 30 km/uur-wegen wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen in stedelijk gebied.

De voorkeursgrenswaarde voor de woningen in het plangebied bedraagt 48 dB. De maximale ontheffingswaarde voor de woningen in het plangebied vanwege de Capelleweg, Tonisseweg (N498), Stationsweg en de parallelweg van de Stationsweg bedraagt 63 dB. De maximale ontheffingswaarde vanwege de N59, die als autoweg is aangemerkt, bedraagt 53 dB.

Toetsing

De resultaten uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek (bijlage 21) zijn samengevat:

  • De geluidbelasting vanwege de niet gezoneerde Mercuriuslaan (30 km/uur) is hoger dan de richtwaarde van 48 dB, maar niet hoger dan de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB. Vanwege de Melkweg wordt de richtwaarde niet overschreden.
  • De geluidbelasting vanwege de gezoneerde N59, Tonnisseweg (N498) - Stationsweg en Capelleweg is hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Vanwege de N59 is deze op een deel van het plangebied zelfs hoger dan de maximale ontheffingswaarde.
  • Maatregelen om de geluidbelasting vanwege N59, Tonnisseweg (N498) - Stationsweg, Capelleweg en Mercuriuslaan te reduceren zijn onderzocht. Effectieve maatregelen om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde/richtwaarde van 48 dB zijn om stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke en financiële redenen niet gewenst. Voor de Capelleweg en de Tonisseweg(N498) – Stationsweg is het toepassen van geluidreducerend asfalt een punt van overweging voor de gemeente, indien in het kader van het beheer- en onderhoudsprogramma vervanging/aanpassing van het bestaande asfalt aan de orde is.
  • Het laten vaststellen van hogere waarden en het toepassen van dove gevels is noodzakelijk. Bij de dove gevels gaat het om de noordoostelijke georiënteerde gevels van het bouwvlak in de noordwesthoek van het plangebied. De realisering van de dove gevels is in de planregels geborgd.

Omdat hogere waarden en dove gevels nodig zijn, is getoetst aan een voor dit plan opgestelde richtlijn voor geluidluwe gevels en geluidluwe buitenruimte. Deze richtlijn is opgesteld om naast het voldoen aan de grenswaarden van de Wgh een uit akoestisch oogpunt aanvaardbaar woon- en leefklimaat te creëren. De richtlijn luidt als volgt:

Een woning waarvoor een hogere waarde (Wgh) en/of een dove gevel nodig is vanwege een weg dient te beschikken over ten minste één geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte.

Een gevel of buitenruimte is geluidluw als de geluidbelasting van alle wegen samen 53 dB of lager is exclusief aftrek artikel 110g Wgh.

De toetsing aan deze richtlijn laat zien dat een beperkt aantal woningen zoals voorzien in het stedenbouwkundig plan niet aan de richtlijn voldoet. Bij de verdere planuitwerking zal worden bezien of op deze plekken optimalisaties mogelijk zijn. In de planregels is een koppeling gelegd met het besluit hogere waarden en bijbehorende voorwaarden.

De toetsing aan deze richtlijn laat zien dat een beperkt aantal woningen zoals voorzien in het stedenbouwkundig plan niet aan de richtlijn voldoet. Bij de verdere planuitwerking zal worden bezien of op deze plekken optimalisaties mogelijk zijn. In de planregels is een koppeling gelegd met het besluit hogere waarden en bijbehorende voorwaarden.

Conclusie

De nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Het laten vaststellen van hogere waarden op basis van de Wet geluidhinder is nodig alsmede het in een deel van het plangebied uitvoeren van grondgebonden woningen met dove gevels. Het ontwerpbesluit hogere waarden heeft tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Het definitieve besluit hogere waarden is opgenomen in bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Voor de in het plangebied beoogde groenstructuur is de bestemming Groen opgenomen. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming ook water, waterhuishoudkundige voorzieningen, in- en uitritten, speelvoorzieningen, paden en calamiteitenontsluitingen toegestaan. Daar waar ook openbare parkeerplaatsen zijn toegestaan, is een specifieke aanduiding opgenomen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd.

Artikel 4 Tuin

De voortuinen en een aantal zijtuinen zijn bestemd als Tuin. Binnen deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht (met uitzondering van een aantal in de algemene bouwregels specifiek benoemde ondergeschikte bouwdelen).

Met het oog op de realisering van openbare parkeerkoffers en speelvoorzieningen in het zuidelijk deelgebied is een specifieke aanduiding opgenomen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De 30 km/h-wegen zijn bestemd tot bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Verder vallen binnen deze bestemmingen de openbare ruimten en de groenvoorzieningen die niet worden gerekend tot het structurele groen van het gebied. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om zonder afwijking van het bestemmingsplan extra parkeergelegenheid te realiseren op deze gronden. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd.

Artikel 6 Water

De bestaande watergangen en deel van het nieuw beoogde water in het plangebied zijn bestemd tot Water. Binnen deze bestemming zijn watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, inclusief ondergeschikt groen.

Artikel 7 Wonen

De vlekken voor de beoogde woningen in het plangebied zijn bestemd voor Wonen. Op de verbeelding is per vlek een maximum aantal woningen opgenomen (waarvoor in de regels nog wel enige marge is opgenomen). De bebouwingstypologie is geregeld door middel van bouwaanduidingen op de verbeelding. Ook de maximale goot- en/of bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'hoogteaccent' een hogere bouwhoogte is toegestaan.

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan vanaf 3 m achter de voorgevel van de woning. Voor het oppervlak aan erfbebouwing is een regeling opgenomen die afhankelijk is van de perceelsgrootte.

Binnen de woonbestemming zijn mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van een beroep en bedrijf aan (onder voorwaarden).

Ter plaatse van het beoogde appartementencomplex in het noordelijk deelgebied bestaat op de begane grond de mogelijkheid maatschappelijke voorzieningen en/of persoonlijke dienstverlening te realiseren. Hiertoe is de aanduiding 'gemengd' opgenomen.

Met het oog op de realisering van openbare parkeerkoffers en speelvoorzieningen in het zuidelijk deelgebied is een specifieke aanduiding opgenomen.

In de regels is een koppeling gelegd met het besluit hogere waarden Wet geluidhinder en de daarin opgenomen voorwaarden. Daarnaast zijn de benodigde dove gevels in het noordwestelijk deel van het plangebied in de regels geborgd.

Artikel 8 Woongebied

Het zuidoostelijke deel van het plangebied is bestemd tot Woongebied. Ook 7 bestaande woningen maken hiervan onderdeel uit. Voor het gebied geldt een meer globale regeling, in die zin dat of uitsluitend grondgebonden woningen of uitsluitend appartementen zijn toegestaan. De maximale aantallen en maatvoeringen (inclusief hoogteaccent) zijn vastgelegd in de regels. Ook binnen de bestemming Woongebied zijn mogelijkheden opgenomen voor beroep en bedrijf aan huis.

In de regels is een koppeling gelegd met het besluit hogere waarden Wet geluidhinder en de daarin opgenomen voorwaarden.

Artikel 9 Leiding - Riool

De in het plangebied aanwezige rioolpersleiding is, samen met de belemmeringenstrook van 3 m aan weerszijden, bestemd tot Leiding - Riool. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Daarnaast is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren ervan nodig.

5.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 11 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld een bestaande maten regeling en een regeling voor extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een aantal aanvullende gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden af te wijken van bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen, alsmede afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van ontwikkelingen van algemeen nut.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen over de werking van wettelijke regelingen en een algemene parkeerregeling.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Artikel 15 Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Artikel 16 Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De kosten voor de uitvoering van het plan liggen volledig bij de ontwikkelende partijen. Tevens is er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemers gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie en overleg

Er heeft een informatieavond voor bewoners op 27 september 2023 plaatsgevonden. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en/of uitwerking van de plannen zijn ook participatiemomenten voorzien. Ook de dorpsraad en de gemeenteraad zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan.

In het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is in de voorbereidingsfase overleg gevoerd met diverse instanties.

Het participatieverslag is opgenomen in bijlage 22. Uit dit verslag blijkt hoe de omgeving, de dorpsraad en de gemeenteraad zijn betrokken bij het plan. In het tweede gedeelte van het document is beschreven welke aandachtspunten de 'wettelijke' gesprekspartners hebben meegegeven.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. De ontvangen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen (zie bijlage 23). In deze nota is tevens opgenomen welke aanpassingen zijn voortgekomen uit de zienswijzen en welke ambtshalve aanpassingen zijn doorgevoerd.