direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haringvlietplein en Schelphoekstraat Zierikzee
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op basis van de op 28 maart 2013 vastgestelde Detailhandel Structuurvisie ( en op 27 november 2014 voorzien van een addendum) en de structuurvisie Haringvlietplein (28 mei 2015), is gestart met de planvorming om het Haringvlietplein te herontwikkelen tot een retail-gebied ten behoeve van dagelijkse en doelgerichte boodschappen met als thema ‘food’ en grootschalige detailhandelsvestingen’ (GDV). De gemeente Schouwen-Duiveland en Rialto Vastgoed B.V. hebben op 31 maart 2017 een samenwerkingsovereenkomst afgesloten teneinde deze herontwikkeling vorm te geven.

De eerste fase van deze herontwikkeling krijgt gestalte door het realiseren van een retailgebied ten behoeve van dagelijkse boodschappen met als thema ‘Food’(fase I). Later dit jaar wordt de ruimtelijke ontwikkeling Grootschalige Detailhandelsvestigingen (hierna te noemen GDV) (fase II) vormgegeven. Deze ‘knip’ in aanpak is met name ingegeven om de economische uitvoerbaarheid van fase II goed te kunnen borgen en ruimte voor overleg met belanghebbenden te bieden. In principe kan fase I zelfstandig ruimtelijk gezien, goed functioneren. Gezien de contractuele vorderingen met de retailpartners is het wenselijk dit deel van de herontwikkeling voorspoedig op te pakken. Hiertoe is voorliggend bestemmingsplan Haringvlietplein en Schelphoekstraat opgesteld, met een uitwerkingsverplichting voor ‘Fase 2’. De vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het projectgebied betreffen "Bedrijventerreinen Zierikzee" vastgesteld op 26 juni 2014 en Bebouwde kom Poortambacht vastgesteld op 28 oktober 2010. Het bedrijventerrein Zierikzee heeft weliswaar een bedrijvenbestemming, doch de voorgenomen ontwikkelingen passen qua functie en bouwmogelijkheden niet geheel in het huidige bestemmingsplan. Met name de supermarkt, verkeersdoeleinden, waterretentie, groen en ontsluiting vergen een nieuwe bestemming c.q. planologische afweging en verantwoording. Besloten is dan ook om hiervoor een bestemmingsplanprocedure op te starten teneinde de inpassing van de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Doel

De omvorming van het bedrijventerrein naar een detailhandels concentratie-gebied ten behoeve van dagelijkse en doelgerichte boodschappen past niet in de geldende bestemmingsplannen. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, moeten deze plannen gewijzigd worden. Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen de gewenste ontwikkeling mogelijk is.

1.3 Aanpak in 2 fasen

De herontwikkeling van het Haringvlietplein tot retailgebied met ‘Food’ en GDV is opgesplitst in twee fasen. In fase 1 wordt het food-gedeelte met onder andere twee supermarkten gerealiseerd. Fase 2, met GDV betreft een uitwerkingsverplichting. Deze fase is in onderhavig bestemmingsplan vooralsnog globaal bestemd met een detailhandelsbestemming. Een nadere onderbouwing en bijbehorende planonderzoeken volgen later bij de uitwerking van dit plangedeelte.

In deze toelichting wordt uiteraard ingegaan op de beoogde ontwikkeling van fase 1, echter wordt, met name in de planologische onderzoeken de herontwikkeling van het Haringvlietplein als een geheel beschreven, dus van fase 1 en 2 tezamen. Ook de locatie van de Schelphoekstraat is hierbij onderzocht. Hierdoor wordt inzicht geboden in de cumulatieve effecten van de ontwikkeling als geheel en in de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan.

1.4 Voorwaardelijke bepaling

De herontwikkeling van fase 1 van het Haringvlietplein omvat de realisatie van onder andere 2 supermarkten met een totaal van 5.000 m² bvo (bedrijfsvloeroppervlakte). Voorwaarde voor de vestiging van de Lidl-supermarkt op het vernieuwde Haringvlietplein is dat de huidige Lidl-supermarkt aan de Schelphoekstraat wordt verplaatst en dat het bestemmingsplan zodanig wordt gewijzigd, dat de detailhandels mogelijkheden aan de Schelphoekstraat verdwijnen.

Teneinde dit juridisch te borgen is een voorwaardelijke bepaling opgenomen in de planregels met een aanduiding op de verbeelding. Daarnaast wordt door de ontwikkelaar een overeenkomst gesloten met Lidl ten aanzien van de herbestemming van de Schelphoekstraat. De herbestemming van de Schelphoekstraat maakt integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

1.5 Ligging en plangrenzen

Het plangebied aan het Haringvlietplein is gelegen in de centrumschil van Zierikzee, ten noordwesten van de oude stad. Het plangebied beslaat een gedeelte van de percelen en gebouwen gelegen aan het Haringvlietplein. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Boerenweg aan de noordzijde, de woonbestemming aan de Boerenweg en de rotonde aan de oostzijde, Haringvlietstraat aan de zuidzijde en een noord-zuidlijn ter hoogte van het adres Haringvlietplein 5 (Kegelclub Zierikzee) begrenst de westzijde. Op onderstaande figuur is het plangebied, ten opzichte van de stad Zierikzee aangeduid en is het globale projectgebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0001.jpg"

Het plangebied aan de Schelphoekstraat is tevens gelegen in de centrumschil van Zierikzee, ten zuidwesten van de oude stad. Het plangebied beslaat het perceel en het gebouw van de bestaande Lidl met parkeervoorzieningen aan de Schelphoekstraat 1. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Schelphoekstraat aan de noordzijde, een groenbestemming met daarachter de Grevelingenstraat aan de oostzijde, een groenbestemming met daarachter de Kabbelaarsbank aan de zuidzijde en een maatschappelijke bestemming begrenst de westzijde. Op onderstaande figuur is het plangebied, ten opzichte van de stad Zierikzee en de begrenzing aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0002.jpg"

1.6 Geldende bestemmingsregeling

Voor de gronden die binnen het bestemmingsplangebied Haringvlietplein vallen wordt voor fase 1 een gedetailleerde beschrijving gegeven en voor fase 2 wordt een globale bestemming voorgeschreven met een uitwerkingsplicht. Daarmee vervallen de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen (gedeeltelijk). Voor het plangebied met betrekking tot de Schelphoekstraat wordt de vigerende bestemming Detailhandel omgezet naar een bestemming Gemengd en een deel Groen teneinde een ‘groene’ buffer tussen de nabij gelegen woonpercelen aan de Kabbelaarsbank en deze bestemming te borgen. Het gaat om de volgende plannen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0004.jpg"

1.7 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een analyse van de huidige situatie omschreven. In hoofdstuk 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens het beleidskader, de planbeschrijving en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. Daarna volgt hoofdstuk 6 met daarin de juridische aspecten en hoofdstuk 7 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met hoofdstuk 8 over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Analyse huidige situatie

2.1 Inleiding

De herinrichting van het Haringvlietplein betreft een ingrijpende en omvangrijke gefaseerde omvorming van gemend bedrijventerrein tot detailhandelsgebied en alle daarmee samenhangende ruimtelijke, economisch, verkeerstechnische en milieutechnische effecten.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen. Daarbij is aandacht nodig voor de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke opbouw en de functionele opbouw van het plangebied en zijn omgeving. In dit hoofdstuk wordt dit in beeld gebracht door een historische analyse, een ruimtelijke analyse en een functionele analyse.

2.2 Historische analyse

2.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Zierikzee is de centrumplaats voor Schouwen-Duiveland. De geschiedenis van deze stad is lang en boeiend. Vermoedelijk is Zierikzee in de 10de eeuw ontstaan. Omstreeks 1200 kreeg de plaats stadsrechten. De eerste bevestiging daarvan vond in 1248 plaats. De 14de en 15de eeuw is de onbetwiste bloeiperiode. Zierikzee behoorde toen tot de belangrijkste steden van Holland en Zeeland. Koopvaardij, visserij, zouthandel, lakennijverheid en landbouw zorgden ervoor dat de stad groeide en bloeide. Veel van die middeleeuwse welvaart is nog terug te vinden. Vooral de talrijke monumenten geven de stad allure.

Het plangebied ligt aan de Boerenweg, een westelijke uitvalsweg vanuit de stadskern Zierikzee. Deze weg was van oudsher verbonden met de noordelijk georiënteerde Zandweg met de Zuidwellestraat in de binnenstad. Op de oudst bestudeerde kaart, van Jacob van Deventer uit circa 1560 (figuur 3) is te zien dat zowel de Zandweg als de Boerenweg al bestaande uitvalswegen zijn. Duidelijk is te zien dat het plangebied direct ten noordwesten van de oude binnenstad van Zierikzee ligt en onderdeel uitmaakt van de agrarische gronden rondom de stad. In het oosten wordt het plangebied begrenst door de voorloper van de huidige Laan van Sint Hilaire. Deze weg begrensde de buitengracht van de binnenstad. Aan deze weg, in het zuidoostelijke deel van het plangebied, is een molen aanwezig. Ondanks de topografisch gezien niet geheel nauwkeurige weergave van deze kaart, is het goed mogelijk dat restanten van deze molen binnen dit deel van het plangebied aanwezig zijn. Ook op de kaart van Johannes Blaeu uit circa 1649 is de molen nog aanwezig (figuur 4). Ook is de aanzet van een waterloop te zien, die staat aangegeven als De Houwer. De genoemde molen is niet meer aanwezig op de kaart van de Gebroeders Hattinga uit circa 1750 (figuur 3). Door het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied is nu een waterloop te zien. Het gaat om het verlengde van de verder westelijk gelegen Kromme Kool. Het plangebied blijft onbebouwd en als agrarische zone in gebruik. Door het zuidwestelijke deel van het plangebied loopt een secundaire weg. Direct ten noordoosten van het plangebied is een gebouw aanwezig. Ten oosten van het plangebied staat bij de Zandweg de Wellepoort aangegeven, de noordwestelijke stadspoort van Zierikzee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0005.jpg"

Volgens de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (OAT) zijn deze percelen als bouwland in gebruik. Direct ten noordoosten van het plangebied is een gebouw met bijgebouw aanwezig. Deze staat aangegeven als de meestoof ‘t Hart. De kaart uit circa 1900 laat een soortgelijke situatie zien. Het plangebied is onbebouwd en als bouwland in gebruik. Door het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied is de kreek te zien. De kaart uit 1950 maakt duidelijk dat er meerdere bebouwing aan de Boerenweg is gerealiseerd. Deze weg staat dan nog bekend als de Kromme Koolweg, vernoemd naar de gelijknamige waterloop. Ook in het noordoostelijke deel van het plangebied staat nu bebouwing aangegeven. Dit bebouwingscluster is ook gerealiseerd ter plaatse van de dan gesloopte 19e eeuwse bebouwing. Het overige deel van het plangebied is als bouwland in gebruik. De kreek die door het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied loopt, is gedempt volgens de luchtfoto uit 1959. Op basis van topografisch kaartmateriaal uit dezelfde periode is deze gedempt tussen 1961-1962. Ter plaatse van de oostelijke loop van de kreek is de huidige Laan van Sint Hilaire te herkennen. De bebouwing in het noordoostelijke deel van het plangebied is nog aanwezig. Het overige deel van het plangebied is als weiland of bouwland in gebruik. Op basis van de percelering wordt duidelijk dat herverkavelingsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Deze vonden plaats tussen 1964 en 1962 in het kader van de Herverkavelingswet Noodgebieden, een plattelandsvernieuwing na de Watersnoodramp van 1953. In 1993 wordt het grootste deel van de huidige bebouwing binnen het plangebied gerealiseerd als zijnde bedrijvigheid gelegen in de centrumschil van Zierikzee.

2.2.2 Archeologie

De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden tot bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.

Het is dan ook niet vreemd dat de hoogste archeologische waarden te vinden zijn op de plekken die als eerste bewoond werden. Een groot archeologisch monument ligt dan ook in het duingebied bij Haamstede, waar al vanaf het Neolithicum (4000 - 3100 v.C.) bewoning heeft plaatsgevonden. Ook op de voormalige eilanden Duiveland en Dreischor liggen diverse terreinen met hoge archeologische waarde.

Beleidsplan Archeologie

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0006.jpg"

In het vigerende plangebied aan het Haringvlietplein, komt Archeologisch waardevol gebied A voor ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie-6’. Er geldt een onderzoeksplicht voor planlocaties waar dieper dan 50 cm beneden maaiveld wordt gegraven voor tenminste een oppervlakte van 2.500 m².

Archeologisch onderzoek

In het kader van onderhavige ontwikkeling, geldt een onderzoeksplicht naar de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden ter plaatse van het plangebied. Hiertoe heeft Aeres Milieu (d.d. 9 maart 2017) een archeologisch bureau- en karterend veldonderzoek uitgevoerd, het uitgevoerde onderzoek is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Conclusies

Op basis van het uitgevoerd booronderzoek kan worden gesteld dat de verwachte bodemopbouw zoals beschreven in het bureauonderzoek binnen het plangebied aanwezig is. De afzettingen van het Holland- veen is op enkele plaatsen als gevolg van erosie de veraarde top kwijt. Echter is deze top in grote delen van het plangebied ongestoord aanwezig. Boven het veen bevind zich het Laagpakket van Walcheren. Deze klei is in vrijwel het hele plangebied doorspekt met archeologische indicatoren. Hoewel het verkennend onderzoek zich hier niet op richt, is het onmiskenbaar dat deze resten in de boringen aanwezig zijn. Zo duidelijk dat er in enkele gevallen van een duidelijke occupatielaag gesproken kan worden. Daarnaast zijn er in enkele boringen ondergrondse obstakels aangetroffen waar de boring op is gestaakt. Met name boring 4 lijkt een bakstenen muur of fundering te duiden.

Gezien de aanwezigheid van een niet geërodeerde veenlaag waar de top van veraard is kan de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor de periode ijzertijd – Romeinse tijd niet worden bijgesteld. De verwachting blijft onveranderd middelhoog.

De verwachting voor de vroege middeleeuwen kan worden bijgesteld naar middelhoog. Er zijn geen concrete aanwijzingen voor een kreekrug binnen het plangebied, maar eventuele bewoning of activiteiten kunnen niet direct worden uitgesloten gezien de potentie van de daaropvolgende periode.

De verwachting voor de periode late middeleeuwen – nieuwe tijd blijft onveranderd hoog. De boringen geven potentiële occupatieniveaus weer. Er zijn in het onderzoek een drietal onderzoeksvragen gesteld:

1. Is er sprake van stratigrafische lagen die potentieel archeologische waarden kunnen bevatten?

Ja er is sprake van twee potentiele archeologische niveaus, de bovenste, welke lijkt te dateren als late

middeleeuwen – nieuwe tijd, varieert in diepte, maar komt al voor vanaf 45 centimeter –mv. Het tweede niveau, waar een potentie geldt voor de periode ijzertijd – Romeinse tijd, is de top van het veen, dit pakket komt voor vanaf 85 centimeter –mv.

2. In hoeverre zijn deze lagen intact en hoe reflecteert dit de kwaliteit van de mogelijk aanwezige archeologische resten?

Het plangebied is sterk variërend in samenstelling en kan derhalve voor het Laagpakket van Walcheren niet eenduidig worden beantwoord. Het feit dat er in het veld twee occupatielagen lijken te zijn waargenomen doet vermoeden dat de aanwezige resten goed bewaard zullen zijn. Wat betreft de top van het Holland veen, de aanwezigheid van veraard veen doet vermoeden dat er sprake is van een goede kwaliteit van de resten indien aanwezig.

3. Wat is de diepteligging van mogelijke archeologische resten en wat is de daadwerkelijke bedreiging van deze resten door de voorgenomen bodemingrepen?

De eerste archeologische resten kunnen worden verwacht vanaf 45 centimeter –mv. Als gevolg van deze betrekkelijk ondiepe ligging dienen alle bodemingrepen als bedreigend te worden beschouwd. Hierbij horen ook activiteiten als het aanleggen van nutsvoorzieningen.

Aanbevelingen

Op basis van het uitgevoerde bureau- en verkennend booronderzoek kan worden gesteld dat het plangebied een hoge archeologische potentie herbergt. Vanaf 45 centimeter –mv kunnen resten aanwezig zijn van de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Hieronder bevind zich op verschillende plaatsen veraard veen. Dit zijn potentiële niveaus voor de periode ijzertijd – Romeinse tijd. De aanwezigheid van de grote hoeveelheden indicatoren doen vermoeden dat er sprake is van een goed bewaard bewoningsniveau uit de late middeleeuwen – nieuwe tijd. Mogelijk moeten deze lagen gekoppeld worden aan het in het bureauonderzoek vermelde molenterrein.

Derhalve wordt geadviseerd dat ter plaatse van het hele plangebied vervolgonderzoek dient te worden

uitgevoerd indien er sprake is van verstoringen dieper dan 25 centimeter –mv (potentieel archeologisch niveau op 45 centimeter –mv, 20 centimeter buffer). Dit vervolgonderzoek wordt momenteel in samenspraak met archeologen en de gemeentelijke adviseur voorbereid.

Advies gemeente Schouwen-Duiveland

Naar aanleiding van het conceptrapport en de invulling van het beoogde archeologische vervolgonderzoek is overleg geweest tussen The Missing Link (adviseur gemeente) en de gemeentelijk adviseur op het gebied van Ruimtelijke Ontwikkeling.

Gekozen is voor de volgende onderzoeksstrategie. Het plangebied wordt ingedeeld in twee zones:

  • Zone 1: Het betreft die locaties waar wordt verwacht dat de bodem al is verstoord: reeds gesloopte bebouwing en openbare wegen
  • Zone 2: Locaties waar geen specifieke verstoringen worden verwacht.

In zone 1 kan een beperkt proefsleuvenonderzoek plaatsvinden door enkele controlesleuven te trekken, zoals voorgesteld.

In zone 2 vindt een ‘normaal’ proefsleuvenonderzoek plaats. Voorgesteld werd uit te gaan van een puttenplan met dekking van 7,5% en de overige 2,5% als extra in te zetten m² te beschouwen. De extra 2,5% kan ingezet worden als er in het veld aanleiding is om ergens verder uit te breiden, om zo tot een goede waardering te kunnen komen. De 2,5% kan ook ingezet worden in zone 1, mocht blijken dat de bodem op een deel hiervan minder diep verstoord is dan gedacht. Deze 2,5% wordt dus alleen ingezet indien nodig.

Het vervolgonderzoek wordt uitgevoerd voor de vergunningverlening van het plan. Er kunnen met dit bestemmingsplan daarom nog geen delen worden vrijgegeven. In dit bestemmingsplan is daarom de reeds geldende dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 6' opgenomen. Voor de locatie aan de Schelphoekstraat, waar geen bodemingrepen gepland zijn, geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 7', eveneens conform geldend beleid. Met deze dubbelbestemmingen dient bij de uitvoering rekening te worden gehouden.Zo nodig moet een vergunning voor werken en werkzaamheden worden aangevraagd.

2.3 Bestaande situatie plangebied

2.3.1 Stedenbouwkundige analyse

Stedelijke ligging

Anders dan in veel andere steden ligt het historisch centrum van Zierikzee niet verscholen tussen uitbreidingswijken, maar ligt het relatief vrij in het stedelijk gebied. De uitbreidingswijken Poortambacht en Noorderpolder liggen op enige afstand van het centrum. Het Haringvlietplein is centraal gelegen tussen het historische centrum en de nieuwe woonwijken, in de zogenaamde centrumschil. De centrumschil ontleent zicht voor (verzorgende) stedelijke functies die qua maat, schaal of gebruiksintensiteit niet passen in de historische binnenstad maar wel een centrale ligging ten opzichte van woongebieden hebben. Voorbeelden hiervan zijn reeds gevestigde middelbare scholen, het gemeentehuis, het woonzorgcentrum, sport en verenigingsleven, medische diensten en grotere detailhandelsvestigingen zoals perifere volumineuze en grootschalige detailhandel en één of meerdere grotere supermarkten. Binnen de centrumschil ontstaan hierdoor bebouwingsclusters in een groene setting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0007.jpg"

Bebouwing en beeldkwaliteit

Het Haringvlietplein is een zichtbaar verouderde bedrijfslocatie. De gebouwen vertonen in hun opzet en architectuur onderling geen samenhang. Het terrein is zo verkaveld dat het zich afschermt van haar omgeving, de gevels en openingen zijn allen naar het binnenterrein ‘Haringvlietplein’ gericht. Dit kenmerkt de naar binnen gekeerde en geïsoleerde uitstraling van het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0008.jpg"

2.3.2 Functionele structuur

In de huidige situatie binnen het plangebied worden veel verschillende functies onderscheiden: een bakkerij, een accountantskantoor, een tweetal retailbedrijven, een sociaal-culturele functie als een kegelclub, een bedrijfspand (te huur), een mondhygiënist, een bedrijf in textiel, een tweetal bouwkavels en een leegstaande pand. Uiteraard betreft dit een momentopname. Gelet op de beoogde ontwikkelingen zullen deze gegevens mogelijk wijzigen gedurende het planproces. De huidige vormgeving mist een eigen identiteit waardoor het gebied niet aantrekkelijk wordt ervaren. Ook bevonden zich in dit gebied twee bedrijfswoningen, waarvan inmiddels één is gesloopt. Deze losse bebouwing is slechts met elkaar verbonden door één beperkt, centraal parkeerterrein, en een ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer dat twee-richtingen verkeer kent.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0009.jpg"

2.3.3 Openbare ruimte

De kwaliteit van de openbare ruimte van de bedrijfslocatie is matig. De openbare ruimte heeft een eentonige uitstraling en is niet uitnodigend. De bestaande ruimtelijke opzet van het terrein, leent zich voor ongewenste en illegale activiteiten. Dit levert problemen op in het kader van openbare orde en veiligheid. De inrichting van het gebied is onduidelijk, enerzijds is er een centrale parkeerplaats, anderzijds heeft ieder kavel ook nog een individuele inrichting met parkeerplaatsen.

Groen

Rondom het Haringvlietplein is er weliswaar een duidelijke groenstructuur; aan de zijde van de Grevelingenstraat en de Haringvlietstraat is er een grasstrook met lange rijen bomen in een laanstructuur en aan de zijden van de Boerenweg is er een dichte begroeiing met struiken en bomen.

Water

Er is een brede rechte waterloop aanwezig midden in de structuur, ten westen van het plangebied, langs de Grevelingenstraat. Deze waterloop is de primaire waterafvoer voor het gehele gebied Poortambacht. Ten noorden en deels ten westen van het plangebied, parallel aan de Boerenweg, is een smalle waterloop gelegen.

2.3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het Haringvlietplein ligt ten noordwesten van de binnenstad en wordt begrensd door de Boerenweg, Grevelingenstraat, Haringvlietstraat en Laan van Sint Hilaire. Het Haringvlietplein zelf wordt ontsloten vanuit Haringvlietstraat en Grevelingenstraat. De bereikbaarheid van het Haringvlietplein met de auto ten opzichte van de N59 en de ontsluiting voor de inwoners van Zierikzee is goed. Er zijn, op loopafstand, twee bushaltes aanwezig waardoor het Haringvlietplein middels het openbaar vervoer goed bereikbaar is. Voor de fietser is er een gescheiden fietspad aanwezig vanaf de Laan van Sint Hilaire en de rotonde. Op de Haringvlietstraat is een fietssuggestie strook aangelegd. De rotonde Haringvlietstraat/Grevelingenstraat heeft ook een gescheiden fietspad. Rondom het Haringvlietplein zijn zebrapaden aangelegd ten behoeve van de voetgangers. Het ontbreekt echter aan een duidelijke fietsstructuur.

Parkeren

De parkeerstructuur op het Haringvlietplein wordt gekenmerkt door een centraal plein. Sommige bedrijven hebben dit aangevuld met parkeerplaatsen op hun eigen terrein. Er is geen sprake van een overspannen parkeersituatie. Het ontbreekt momenteel aan voorzieningen voor het stallen van fietsen. Deze voorzieningen, een duidelijk centraal plein en fietsstallingen, worden momenteel gemist en in de nieuwe situatie zouden deze zeker ingepast moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0010.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven.

3.2 Europees beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende Europese beleidskaders, waarvan de Kader Richtlijn Water de meest relevante is. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van milieu- en natuurlijke kwaliteiten. In dit bestemmingplan zijn deze kwaliteiten beschermd door de regels en bestemmingen.

3.3 Rijksbeleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende nationale beleidskaders, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Nota Belvedere, het Nationaal bestuursakkoord Water, het Nationaal Waterplan en de Modernisering Monumentenzorg (MoMo). De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van milieukwaliteiten, cultuurhistorische waarden en natuurlijke kwaliteiten. In dit bestemmingplan zijn deze beleidsuitgangspunten geborgd doordat het een herstructurering van stedelijke functies plaatsvindt. De belangrijkste beleidsaspecten worden onderstaande toegelicht.

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Beleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal, Platteland en Pieken in de Delta. Met de Structuurvisie zet het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Een aantal van deze belangen is:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing en conclusie
Vraag en aanbod van woningen, voorzieningen, bedrijventerreinen en kantoren zijn niet overal in evenwicht (kwantitatief en kwalitatief). De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut. De essentie van voorliggende gebiedsontwikkeling is herstructurering en transformatie van de voorzieningenlocatie Haringvlietplein in Zierikzee, waardoor de totale ruimtelijke structuur en het voorzieningenniveau van de kern wordt verbeterd. Hierbij is sprake van een zorgvuldige afweging over duurzaam ruimtegebruik voor Zierikzee.

3.3.2 Artikel 3,1,6. lid 2 Bro / Ladder van duurzame verstedelijking

Wetgeving en beleid

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

In het artikel 3.1.6. lid 2 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) staan stappen van de Ladder van Duurzame verstedelijking omschreven. Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied.

De duurzaamheidsladder gaat uit van drie stappen, met duidelijke voorwaarden om naar een volgende stap te gaan. Naast de drie stappen wordt in deze onderbouwing tevens het aspect ‘duurzame ontwrichting’ beoordeeld. Het geeft de voorkeur aan ontwikkelen naar regionale behoefte, in bestaand stedelijk gebied en op goed ontsloten locaties. Bij iedere nieuwe ontwikkeling moet worden onderbouwd hoe met die voorwaarden rekening is gehouden en waarom voor de ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen.

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;

Toets aan ladder voor duurzame verstedelijking Fase 1

In het kader van onderhavige planontwikkeling is door het Bureau Stedelijke Planning de rapportage ‘Effecten en afweging supermarkten Haringvlietplein’, d.d. 17 februari 2017 (Bijlage 2) opgesteld. De rapportage is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. In deze rapportage wordt een kwantitatieve en kwalitatieve toets van de behoefte aan supermarkten in de regio onderzocht. Voor de analyses is gebruik gemaakt van de meest actuele cijfers en ontwikkelingen als ook het vastgesteld beleid.

In de rapportage worden vervolgens een drietal scenario’s beoordeeld om de effecten per scenario inzichtelijk te maken. De scenario’s variëren van een minimale uitbreidingsruimte van 1.285 m² wvo (winkelvloeroppervlak) tot maximaal 2.335 m² wvo (scenario 1: verplaatsing centrumsupermarkt, scenario 2: behoud van een kleine(re) centrumsupermarkt en scenario 3: toevoeging nieuwe full-service supermarkt). In alle scenario’s speelt dat de geconstateerde behoefte voor de helft of meer tot (nagenoeg) in zijn geheel wordt geclaimd door de supermarktinitiatieven in Zierikzee. Er resteert dan in beginsel beperkte ruimte voor uitbreiding van andere supermarkten op het eiland.

Trede 1: Is er een actuele (regionale), intergemeentelijke behoefte aan de herontwikkeling en uitbreiding van het winkelareaal op het Haringvlietplein in Zierikzee?

In de drie genoemde scenario’s voor het Haringvlietplein geldt een uitbreiding van minimaal 1.285 m² wvo (scenario 1) tot maximaal 2.335 m² wvo (scenario 3). Dit past in beginsel binnen de bandbreedtes van de becijferde behoefte van 1.150 tot 2.650 m² wvo. In alle scenario’s speelt dat de geconstateerde behoefte grotendeels tot (nagenoeg) in zijn geheel wordt geclaimd door de supermarktinitiatieven in Zierikzee. Er resteert dan in beginsel beperkte ruimte voor uitbreiding van andere supermarkten op het eiland. De vestiging van twee supermarkten naar het Haringvlietplein voorziet in de behoefte van de versterking van de bestaande supermarktstructuur. Gelet op de centrale rol van Zierikzee is het logisch de kwantitatieve uitbreidingsruime in beginsel toe te bedelen aan de supermarktontwikkeling van het Haringvlietplein. Zierikzee is de hoofdkern van de gemeente en versterkt op deze manier deze positie. In verband met kwalitatieve eisen van supermarkten ten aanzien van magazijnruimte, personeels- en trainingsruimtes, ruime gangpaden, als ook extra services voor de klant zoals toiletten is er voor supermarkten in Zierikzee minimaal 2.500 m2 bvo benodigd.

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied binnen deze regio, door transformatie of herstructurering hiervan?

Deze regionale en lokale behoefte wordt door transformatie en herstructurering van het Haringvlietplein opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. De herontwikkeling zorgt voor een opwaardering van dit gebied en een versterking van de bestaande supermarktstructuur.

Trede 3: Indien nieuwbouw echt noodzakelijk is, dient een locatie gezocht te worden die multimodaal ontsloten is of kan worden voor het opvangen van die behoefte.

Aangezien de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied wordt opgevangen behoeft er geen toetsing aan de derde trede plaats te vinden. Onderhavige planlocatie sluit aan op de bestaande infrastructuur en wordt multimodaal ontsloten.

Daarnaast heeft BSP geanalyseerd wat de effecten op leegstand zouden zijn en of er sprake is van een duurzame ontwrichting van het winkelaanbod.

De effecten op de leegstand variëren voor ieder scenario. De effecten zijn het grootst in het derde scenario waarbij de omzeteffecten (in theorie) oplopen tot 10% of meer, de leegstand loopt op tot 740 m² wvo. In de scenario’s 1 en 2 zijn de effecten beduidend lager.

In alle drie de scenario’s geldt dat de effecten niet van dien aard zijn dat er sprake is van sterk oplopende leegstand en daarmee aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat.

Jurisprudentie wijst uit dat van duurzame ontwrichting alleen sprake kan zijn op het gebied van de eerste levensbehoeften, welke voor de consument op aanvaardbare afstand van de eigen woning moeten liggen. Van een structuur verstorende werking of duurzame ontwrichting zal in onderhavig geval geen sprake zijn. Inwoners van Schouwen-Duiveland (en Zierikzee) behouden in alle scenario’s minimaal een gelijk aantal alternatieven op korte afstand.

Toets aan ladder voor duurzame verstedelijking Fase 2

Fase 2 is opgenomen als uitwerkingsverplichting. In het kader van de wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking per 1 juli 2017 is het mogelijk de toets aan de ladder door te schuiven naar het uitwerkingsplan. Desalniettemin is een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan extra oppervlakte perifere detailhandel (grootschalig en volumineus. Verwezen wordt hier naar Bijlage 3 Effecten en afweging GDV-PDV. Daaruit blijkt dat er geen grote kwantitatieve behoefte is aan het toevoegen van extra winkeloppervlakte in dit segment, echter er is wel een duidelijke kwalitatieve behoefte van retailers en consument aan de concentratie van perifere detailhandel op geschikte locaties, zoals het Haringvlietplein. Ten aanzien van de aanvaardbaarheid van dit globale plan in de vorm van de uitwerkingsverplichting wordt verwezen naar paragraaf 3.6.2 van het gemeentelijk beleid.

3.4 Provinciaal beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende provinciale beleidskaders, waaronder het Omgevingsplan Zeeland (2012 - 2018) met de daarbij horende Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ), de Beleidsvisie Externe Veiligheid, het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Zeeland en de Zeeuwse Nota Waterkeringen. Met name het Omgevingsplan Zeeland, VRPZ en de Beleidsvisie Externe Veiligheid zijn voor dit bestemmingsplan van belang en worden hierna nader toegelicht. Daarbij is de inhoud van het Omgevingsplan sturend en de inhoud van de Verordening leidend.

3.4.1 Omgevingsplan Zeeland (2012-2018)

Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende paragrafen uit het Omgevingsplan van belang.

Voorzieningen

De Provincie heeft als doelstelling een goed voorzieningenniveau voor alle bewoners, toeristen en bedrijven, vanwege het grote belang voor de leefbaarheid en economie. Voorzieningen zijn betaalbaar, bereikbaar en divers. De Provincie zet zich in voor het toekomstbestendig maken van het Zeeuwse voorzieningenstelsel. De duurzaamheidsladder voor stedelijke ontwikkeling is ook van toepassing op detailhandel. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik ziet de provincie kernwinkelgebieden als primaire vestigingsplaats voor detailhandel. Met kernwinkelgebieden bedoelt de provincie de binnen de centra van kernen gelegen gebieden waarin detailhandelsvoorzieningen zijn geconcentreerd.

Het bieden van een goede kwaliteit van voorzieningen is daarbij belangrijker dan de fysieke nabijheid.

Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik, bundeling van functies en versterking van attractieve steden ziet de Provincie kernwinkelgebieden als primaire vestigingsplaats voor detailhandel. Kernwinkelgebieden, zoals ook Haringvlietplein vervullen een belangrijke economische functie voor bewoners en toeristen en verdienen bescherming. In kernen zonder kernwinkelgebied is ruimte voor lokale detailhandel.

Verder is in het Omgevingsplan gesteld dat detailhandel in volumineuze of gevaarlijke goederen en detailhandel bedoeld voor laagfrequente, doelgericht inkopen (zoals woon- en autobranche, doe-het-zelf, bruin- en witgoed, tuincentra) is toegestaan op de aan de (binnen)stadsrand gesitueerde PDV-locaties. Op Schouwen-Duiveland zijn de bedrijventerreinen Boerenweg en Haringvlietplein in Zierikzee aangewezen als PDV-locaties. Concentratie van dergelijke detailhandel dient daar plaats te vinden.

De duurzaamheidsladder voor stedelijke ontwikkeling is ook van toepassing op detailhandel. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik ziet de provincie kernwinkelgebieden als primaire vestigingsplaats voor detailhandel. Met kernwinkelgebieden bedoelt de provincie de binnen de centra van kernen gelegen gebieden waarin detailhandelsvoorzieningen zijn geconcentreerd.

Een bestemmingsplan dat geen bijdrage levert aan bundeling en concentratie is in beginsel strijdig met het beleidsdoel van de provincie. Hierbij bestaat wel afwegingsruimte. Bijvoorbeeld een supermarkt die ruimtelijk (in verband met omvang en verkeersontsluiting) aantoonbaar niet inpasbaar is in het kernwinkelgebied mag op enige afstand van het kernwinkelgebied, binnen de bebouwde kom, worden toegestaan. Ter plaatse is geen ruimte beschikbaar voor uitbreiding van winkeloppervlak, (her)plaatsing van de Albert Heijn, Lidl en extra winkelvoorzieningen. Op relatief korte afstand van het centrum op onderhavige planlocatie is dat wel het geval. De schaalvergroting en combinatie van supermarkten met toevoeging van bijbehorende detailhandel is alleen op het Haringvlietplein in Zierikzee mogelijk. Vandaar dat voldaan wordt aan de vereisten inzake het kernwinkelgebied in de centrumschil van Zierikzee, zoals genoemd in het provinciaal beleid. Het voldoet daarmee aan de eisen omtrent zorgvuldig ruimtegebruik van de provincie.

3.4.2 Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ) (2012)

Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende artikelen uit de VRPZ van belang:

Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen (artikel 2.2)
Dit artikel bepaalt dat een nieuw bestemmingsplan uitsluitend bedrijven mag toestaan op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening daartoe bestemd zijn of zijn gelegen op een bedrijventerrein. Dit is van toepassing voor het bedrijventerrein ‘Haringvlietplein’ welke niet expliciet is in de tekst van het Omgevingsplan is genoemd, maar wel terug komt op de kaart van de Verordening Ruimte Provincie Zeeland.
Dit artikel bepaalt dat voor het bedrijventerrein Haringvlietplein is toegestaan:

  • Bedrijvigheid als detailhandel in volumineuze en gevaarlijke goederen;
  • Detailhandelsvoorzieningen in doelgerichte, laagfrequente aankopen (doe het zelf, woninginrichting sanitair etc.)
  • Nieuwe grootschalige detailhandelsvestigingen met een minimale omvang van 1500m2 (GDV). In de verordening staat beschreven dat de GDV’s grotere steden (Middelburg en Goes). Voor Zierikzee moet men dit in eigen perspectief zien.

Tenslotte bepaalt dit artikel dat nieuwe detailhandelsvoorzieningen, alsmede uitbreidingen, primair worden toegelaten in kernwinkelgebieden.

Op Schouwen-Duiveland zijn de bedrijventerreinen Boerenweg en Haringvlietplein in Zierikzee aangewezen als GDV-locaties. Concentratie van dergelijke detailhandel dient daar plaats te vinden. Middels onderhavig plan vindt bundeling van detailhandel functies plaats, en vindt er schaalvergroting plaats voor de supermarkten ( betreft geen GDV). Het onderzoeksrapport van Bureau Stedelijke Planning d.d. 7 december 2016 heeft de beoogde ontwikkeling getoetst en ten aanzien van het vigerende beleid en marktanalyse geconcludeerd dat er geen sprake is van onacceptabele effecten op eventuele leegstaand van bestaande locatie(s). De leegstand loopt maximaal op tot 740 m² in het minst gunstige scenario. Het effect hiervan zal niet leiden tot sterk oplopende leegstand of aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Op deze wijze wordt een verantwoord omgegaan met de vrijkomende locaties en wordt (langdurige) leegstand voorkomen. Een nadere onderbouwing hiertoe is omschreven in paragraaf 3.1.2..In dit bestemmingplan zijn deze beleidsuitgangspunten geborgd doordat de bestemmingsomschrijving en beoogde functies conform artikel 2.2 van de VRPZ worden toegestaan.

3.5 Regionaal beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende regionale beleidskaders, waaronder het Toetskader bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid, het Waterbeheerplan, de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen en Bestuursvisie op Fysieke veiligheid in Zeeland 2012 - 2015. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van veiligheid en milieukwaliteit. In onderhavig bestemmingsplan zijn deze waarden beschermd door middel van gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden die passend zijn binnen het regionaal beleid.

3.6 Gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende gemeentelijke beleidskaders. De ambities op het gebied van wonen, werken en verblijven zijn vastgesteld in de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst'. Voor werk- en verblijfsfuncties zijn mogelijkheden opgenomen die bijdragen aan het halen van de ambities uit de Strategische Visie. In onderhavig plan zijn de diverse beleidskaders voor bedrijventerreinen en detailhandel door vertaald. Het gaat daarbij om het Bedrijven-terreinenprogramma en de Detailhandelsstructuurvisie. Voor onderhavige planlocatie is een separate structuurvisie opgesteld, Haringvlietplein – Structuurvisie. In het Milieubeleidsplan Schouwen-Duiveland zijn de kaders vanuit de verschillende milieu-aspecten opgenomen. Het bestemmingsplan is op de relevante onderdelen getoetst aan het Milieubeleidsplan. Het plan past binnen de geldende uitgangspunten. De voorwaarden die voortvloeien uit het Beleidsplan Archeologie zijn door vertaald in onderhavig bestemmingsplan. Op basis van het beleidsplan en het inmiddels uitgevoerd verkennend veldonderzoek is een passend archeologisch beschermingsregime opgenomen voor de gronden in het plangebied. Ook de aanwezige waardevolle bomen in dit bestemmingsplangebied (de stevige groene randen) zijn conform de uitgangspunten uit het Bomenbeleidsplan beschermd. Hierna gaan we in op het gemeentelijke beleid dat voor dit bestemmingsplan van belang is.

3.6.1 Bedrijventerreinenprogramma (2012)

Het bedrijventerrein Haringvlietplein is in het Bedrijventerreinenprogramma (2010) aangemerkt als kleinschalig bedrijventerrein. Dit betekent dat er bedrijvigheid tot en met de milieucategorie 3 is toegestaan. Ter plaatse van het bedrijventerrein Haringvlietplein wordt ingezet op menging met andere functies zoals detailhandel. Het Haringvlietplein is hierin aangewezen voor herstructurering en eventuele functieverandering.

Beheer en onderhoud
Daar waar mogelijk streeft de gemeente Schouwen-Duiveland naar een kwalitatief beheer en onderhoud op de bedrijventerreinen (zowel bestaande als nieuwe). Een vorm van beheer, gericht op de ruimtelijke kwaliteit op langere termijn waardoor veroudering en de noodzaak tot revitalisering in de toekomst voorkomen wordt. De basisgedachte daarbij is dat de kwaliteit op langere termijn het meeste gediend is bij een gebiedsgerichte organisatie die het behoud van kwaliteit als doelstelling heeft. Het behoud van kwaliteit manifesteert zich in:

  • een waardevaste huisvesting voor de vastgoedeigenaren;
  • een efficiënt bedrijfsproces voor de bedrijven;
  • motiverende arbeidsomstandigheden voor het personeel.

Op bestaande terreinen is het draagvlak en de behoefte vanuit ondernemers leidend, maar blijkt collectieve beveiliging realiseerbaar. Het beheer en onderhoud pakt de gemeente op in overleg met de bestaande en nieuwe ondernemers. De rol van de gemeente is beperkt en zal hooguit betrekking hebben op initiatieven die een substantiële maatschappelijke meerwaarde hebben (bijvoorbeeld milieu-investeringen).

3.6.2 Detailhandel Structuurvisie 2013

Het Haringvlietplein wordt in deze Detailhandelsstructuurvisie getypeerd als een verouderde bedrijvenlocatie (met detailhandel) in verval. De noodzaak voor herontwikkeling wordt hierin onderstreept. Met enige regelmaat komen er verzoeken binnen voor vestiging van detailhandel in het gebied. Het gebied heeft ruimtelijk en functioneel potenties. Vanuit deze visie is een ingrijpende visie en aanpak voorgesteld welke in 2015 in de structuurvisie voor het Haringvlietplein is uitgewerkt. Vanuit de structuurvisie van 2013 is in ieder geval meegegeven het belangrijk was/is, om meer gericht in beeld te brengen hoe detailhandel kan bijdragen aan het versterken van de entree tot de binnenstad.

Rol supermarkten in versterken toppositie Zierikzee
De supermarkten in Zierikzee kunnen een belangrijke rol spelen in het versterken van de toppositie van Zierikzee als regionaal verzorgend koopcentrum van het eiland door het supermarktaanbod te concentreren aan de randen van het centrum, zodat het bezoek aan de supermarkt gecombineerd kan worden met een bezoek aan de binnenstad en de parkeervoorziening van de supermarkt als langparkeer opvanglocatie kan fungeren voor binnenstedelijk bezoek.

Hiervoor zijn een tweetal locaties op het oog:

  • De Stadsentree Havenpoort ten zuid-oosten van het centrum aan het Groene Weegje met een looproute rechtstreeks naar de binnenstad via de Zuidhavenpoort.
  • Het Haringvlietplein met een looproute rechtstreeks naar de binnenstad via Laan van Sint Hilaire, Zuidwellestraat, Lammermarkt, Varremarkt, Balie, Kerkhof en Poststraat.

Bij voorkeur worden er op beide locaties twee supermarkten geconcentreerd om de nodige slagkracht en trekkracht te genereren. Hierbij dient er wel aandacht te zijn voor een evenwichtige spreiding en sterke tweepolenstructuur, waarbij ervoor gewaakt wordt dat er op de ene locatie 3 supermarkten gevestigd worden en op de andere locatie geen.

Schaalvergroting en locaties bestaande aanbieders 

De bestaande aanbieders (AH, Aldi en Lidl) in Zierikzee krijgen de mogelijkheid schaalvergroting door te voeren:

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0011.jpg"

Voor de locaties van de supermarkten gelden in de visie de volgende overwegingen:

  • De Albert Heijn in de binnenstad van Zierikzee heeft op de huidige locatie parkeer- en bevoorradingsproblemen. Mocht de supermarkt op de huidige locatie willen uitbreiden, dan zijn een goede bereikbaarheid en het kunnen vervullen van een regionale verzorgingsfunctie (behoud van de bindingskracht) essentiële randvoorwaarden. In onze visie is de aanwezigheid van Albert Heijn in de binnenstad wel van meerwaarde maar niet essentieel. Wanneer Albert Heijn dit wenst, dan is verplaatsing aanvaardbaar. Voorwaarden voor een alternatieve locatie zijn een goede bereikbaarheid, voldoende parkeermogelijkheden en het behoud van een ruimtelijke relatie met de binnenstad om eventueel combinatiebezoek te kunnen waarborgen (bijvoorbeeld bij de Stadsentree Havenpoort of eventueel het Haringvlietplein). Wanneer Albert Heijn herloceert, dan kan de achterblijvende parkeerplaats nagenoeg geheel voor binnenstadsbezoek worden benut. Er ontstaat extra ruimte in de binnenstad om een aantal grotere winkelunits (met een omvang tussen 400-800 m² BVO) toe te voegen, waar momenteel een gebrek aan is én die in de historische binnenstad wat betreft maatvoering niet inpasbaar zijn.
  • De Lidl is momenteel in de woonwijk Poortambacht aan de Schelphoekstraat 1 gevestigd. De uitstraling van de locatie is matig en er is geen synergie met andere winkels in de omgeving. Om de binnenstad van Zierikzee te versterken, wordt deze supermarkt bij voorkeur verplaatst naar de Stadsentree Havenpoort of eventueel naar het Haringvlietplein. Een eventuele uitbreiding wordt op de huidige locatie niet voorgestaan.
  • De Aldi kan op de huidige locatie tot een beperkte schaalvergroting komen. Eventuele verplaatsing van deze supermarkt naar de Stadsentree Havenpoort of eventueel naar het Haringvlietplein kan ook aan de orde zijn.
  • Mocht Albert Heijn willen verplaatsen, dan kan de achterblijvende locatie eventueel ingevuld worden door een ander supermarktconcept, zoals Spar óf AH zelf.

Mede gezien de herstructuringsopgave van het onderhavige projectgebied is het Haringvlietplein de aangewezen locatie voor de gewenste schaalvergroting. Ook de beoogde supermarkten, Albert Heijn en Lidl, kiezen voor verplaatsing naar het Haringvlietplein in Zierikzee om aan de gewenste schaalvergroting te kunnen voorzien. Daarnaast worden op de bestaande locaties de (parkeer- en uitstralings-)knelpunten opgelost en ontstaat en ruimte voor nadere invulling ter plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0012.jpg"

Doelgericht winkelen

Winkels gericht op volumineuze goederen worden in het cluster Haringvlietplein/Boerenweg geconcentreerd. Deze clustering biedt gemak en duidelijkheid voor de consument. Er wordt zeer terughoudend omgegaan met het vestigen van doelgerichte winkels op andere locaties in de gemeente.

In het verlengde van de Detailhandelsstructuurvisie wordt momenteel een uitvoeringsparagraaf opgesteld. Het concentreren van grootschalige detailhandelsvoorzieningen op het Haringvlietplein biedt de mogelijkheid voor verplaatsing vanuit locaties waar, gelet op de ligging, geen uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn. Met dit bestemmingsplan wordt een bestaande GDV-locatie die op dit moment op het Haringvlietplein aanwezig is (een fietsenzaak) weg bestemd. Hierdoor is er slechts sprake van een gedeeltelijke toevoeging van m². Op dit moment zijn nog geen concrete afspraken met potentiële partijen voor invulling van fase 2. In hoeverre sprake is van nieuw toe te voegen m² danwel verplaatsing van m² zal bij de uitwerking van fase 2 duidelijk worden.

3.6.3 Haringvlietplein - Structuurvisie 2015

Het ‘Haringvlietplein’ is ontstaan in de jaren zeventig. Aanvankelijk diende dit terrein als overloopgebied van de binnenstad. In dit kader heeft de gemeente Schouwen-Duiveland, in afstemming met de Provincie Zeeland een ‘bedrijventerreinenprogramma’ ontwikkeld. De gemeente heeft daarbij de gelegenheid genomen om strategische keuzen te maken ten aanzien van de (her)ontwikkeling van de bestaande bedrijventerreinen. Deze structuurvisie is een eerste aanzet en geeft richting op welke wijze deze herstructurering kan plaatsvinden. Passend in een lange termijn visie voor de komende 10 jaar met als doel de ambities van gemeente Schouwen-Duiveland én de ondernemers te realiseren. Het (eind)model is een streefbeeld van het plangebied en geeft zicht op zowel het ruimtelijk als programmatisch aspect. De vastgestelde structuurvisie is beschikbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl en heeft planidentificatienummer NL.IMRO.1676.00162StvZZ-va01.

Algemeen streefbeeld detailhandel

Het detailhandelsbeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft de volgende hoofddoelen:

  • Komen tot een goede verzorgingsstructuur voor haar inwoners en de toeristen in het gebied;
  • Komen tot een duurzame voorzieningenstructuur en een sterk ondernemersklimaat voor haar ondernemers.
  • Om de consument zo goed mogelijk te bedienen, wordt gestreefd naar sterke winkelconcentraties die elkaar aanvullen.
  • Aan de ondernemers wordt binnen de gestelde kaders bovendien zo veel mogelijk ruimte geboden om in te kunnen blijven spelen op de dynamiek in de detailhandel (vernieuwing).

Ruimtelijk en functioneel streefbeeld detailhandel

  • Het doel is de consument zo goed mogelijk te bedienen zonder dat het winkelbestand van de binnenstad wordt uitgehold. Deze moet juist worden versterkt. Dit kan bereikt worden door een goede segmentering in het winkelaanbod aan te brengen:In principe moet alle detailhandel in de binnenstad (I) worden gehuisvest.
  • Winkels met volumineuze goederen, winkels met doelgerichte, laagfrequente aankopen (woonwinkels etc) horen thuis op de Boerenweg (IV) Veel van deze bedrijven zijn hier al gevestigd.
  • Beoogd wordt de Gasthuisboomgaard (II) te ontwikkelen met winkels van 400m² tot 800m² bvo, die door hun omvang niet inpasbaar zijn in de monumentale binnenstad.

Grootschalige detailhandel kan zich vestigen op het Haringvlietplein (III). Bij dit type van consumentengedrag staat het gemak en de grootte van de keuzemogelijkheid voor de (regionale) consument centraal. Een goede bereikbaarheid en voldoende parkeerplaatsen zijn de belangrijkste succesfactoren voor de ontwikkeling.

De consument is snel ter plaatse, vergelijkt het aanbod en doet zijn aankoop. Dit in tegenstelling tot de binnenstad, waar de consument langere tijd verblijft en het bezoek meer gericht is op vermaak dan op gemak. Op deze manier worden beide winkelgebieden ten opzichte van elkaar gepositioneerd en hebben zij hun eigen toegevoegde waarde voor de totale voorzieningenstructuur van Zierikzee.

Streefbeeld Boerenweg / Haringvlietplein

De PDV/GDV-locatie Boerenweg / Haringvlietplein moet volgens de structuurvisie Detailhandel van de gemeente Schouwen-Duiveland hét centrum voor doelgerichte aankopen in Zierikzee, Schouwen-Duiveland (run shoppen) worden. Vanuit het oogpunt van het versterken van de structuur en aantrekkingskracht van Haringvlietplein is toevoeging van winkelmeters mogelijk, maar dan wel bij voorkeur in een aanvullende formule of segment. Een eventuele uitbreiding moet duidelijk toegevoegde waarde hebben en mag niet leiden tot een ontwrichtende werking van de bestaande voorzieningenstructuur van Zierikzee, Schouwen-Duiveland. Door te (blijven) sturen op koop- cq. bezoekmotief (runshoppen versus funshoppen) kunnen Haringvlietplein / Boerenweg en het centrum van Zierikzee elkaar aanvullen in plaats van elkaar te beconcurreren.

Verkoop van artikelen als kleding en mode, speelgoed en dagelijkse artikelen is uitgesloten omdat deze thuis horen in het kernwinkelgebied. Een tussencategorie is detailhandel in fietsen & automotive, sport, outdoor/kampeerartikelen en in bruin- en witgoed. Vestiging van een dergelijke zaak op ’t Haringvlietplein is alleen toegestaan als blijkt dat er elders in of direct aansluitend aan het kernwinkelgebied geen geschikte locatie is en een minimaal bvo nodig heeft dat de binnenstad substantieel te boven gaat. Ook moet uit onderzoek blijken dat er geen nadelige effecten ontstaan op het functioneren van het kernwinkelgebied als fun shop centrum. Voor de bedrijfsvoering van de te vestigen winkels op ’t Haringvlietplein / Boerenweg kan het gewenst zijn dat naast het hoofdassortiment (volumineuze goederen) ook andere assortimenten gevoerd worden (bijvoorbeeld seizoensartikelen). Om te voorkomen dat hierdoor een winkelaanbod ontstaat dat gaat concurreren met het kernwinkelgebied, zullen in het bestemmingsplan voor Haringvlietplein / Boerenweg voorwaarden worden opgenomen ten aanzien van het toegestane hoofd- en nevenassortiment. Daarnaast zal in het bestemmingsplan voor Haringvlietplein / Boerenweg onder voorwaarden de mogelijkheid worden geboden voor vestiging van ondergeschikte horeca. De horeca moet ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie (bijvoorbeeld een lunchroom). Tenslotte zetten wij in op versterking van de kwaliteit en aantrekkingskracht van Haringvlietplein / Boerenweg door het verbeteren van de zichtbaarheid van dit winkelgebied.

Het onderhavige bestemmingsplan Haringvlietplein Fase I, voorziet als gevolg van het bovenstaande, in specifieke aanduidingen van supermarkten en foodsector en is de kleinschalige horeca (als onderdeel van de detailhandelsfunctie) in maximale oppervlaktes in de planregels opgenomen. Daarnaast is aandacht besteed aan de beeldkwaliteit door middel van een beeldkwaliteitsplan en is voorzien in een gezamenlijke reclamemast nabij de Haringvlietstraat.

Factoren voor een succesvol PDV / GDV cluster

Perifere detailhandelsvestigingen (PDV) zijn winkels die vanwege hun aard en omvang over het algemeen niet in de traditionele winkelcentra (binnenstad, buurt- en wijkcentra) gevestigd kunnen worden. Het gaat hierbij vooral over de volumineuze aard van de goederen. De volgende branches vallen in Zierikzee onder deze categorie: grove bouwmaterialen, brand- en explosiegevaarlijke stoffen, auto’s, boten en caravans, bouwmarkten, tuincentra, detailhandel in woninginrichting, meubelen, sanitair en grootschalige fietsenwinkel. Deze benadering van perifere winkels is vanuit het voormalige rijksbeleid ingestoken en dus met name branchegericht.

Naast deze branchegerichte insteek zijn er steeds vaker winkels die vanwege hun

omvang, niet in één van de traditionele winkelcentra gevestigd zijn. Deze winkels, groter dan 1.500m² BVO die niet onder de boven beschreven branches vallen, worden grootschalige detailhandelsvestigingen genoemd (GDV). Veelal gaat het daarbij om winkels die een groot verzorgingsbereik hebben (bovenlokaal/regionaal) en een grote verkeer- en parkeerbehoefte genereren.

Cluster voor doelgerichte aankopen

Voor doelgerichte aankopen, zoals woninginrichting/meubels en tuinartikelen, is de consument bereid een (beperkte, 5 – 15 km) afstand af te leggen, waarbij de auto vaak als vervoermiddel wordt gebruikt. Men koopt immers veelal volumineuze goederen op dergelijke locaties. De frequentie is laag tot gemiddeld. Alleen voor doe-het-zelfartikelen is bekend dat de aankoopfrequentie wat hoger is en de afstand die men af wenst te leggen kleiner is. De behoefte om te vergelijken is vooral branchegericht (doe-het-zelf onderling, meubels onderling). Een bepaalde minimale omvang (tussen de 15.000 en 20.000 m²) is nodig om aantrekkelijk te zijn, en is ook nodig om schaalvoordelen te behalen met randvoorwaarden zoals ruim parkeren. Kijkend naar dit gedrag, kan geconstateerd worden dat de toekomstwaarde van deze clusters afhangt van de volgende factoren:

  • Goede ontsluiting (bereikbaarheid): bij voorkeur ligging aan rondweg;
  • Voldoende parkeermogelijkheden;
  • Minimaal 15.000 – 20.000m² wvo (korte en middellange termijn) winkelaanbod om schaalvoordelen en "kijken-vergelijken", herkenbaar in een samenhangend cluster;
  • Voldoende fysieke ruimte voor ontwikkelingsmogelijkheden (schaalvergroting, presentatie bedrijven, parkeren op afzienbare termijn;
  • Zicht/herkenbaarheid;
  • Ligging ten opzichte van het verzorgingsgebied (af te leggen afstanden).

Cluster voor grootschalige winkels

Schouwen-Duiveland heeft met Zierikzee als functie voor een grotere regio de ambitie om een perifeer winkelgebied te hebben met een regionale uitstraling. Het betreft en winkels die vooral door hun schaal/omvang een groot verzorgingsbereik hebben en die veelal doelgericht bezocht worden (GDV). Qua branchering sluit het vooral aan op "in- en om het huis", waarbij de ambitie is een regionale aantrekkingskracht en een kwaliteit die gemiddeld tot hoog is. Randvoorwaarden voor een succesvol regionaal grootschalig cluster zijn:

  • Complementair aan binnenstad en wijkwinkelcentra (beperking branchering);
  • Strategische ligging in verzorgingsgebied (Zierikzee + regio Schouwen-Duiveland);
  • Herkenbaarheid;
  • Kritische massa (minimale omvang van ca.15.000 - 20.000 m² wvo (Haringvlietplein en Boerenweg);
  • Onderscheidende kwaliteit (regionaal);
  • Goede bereikbaarheid (auto, fiets en openbaar vervoer).

Ruimtelijke en functionele aanbevelingen voor een succesvol PDV/GDV cluster

Bovenstaande factoren zijn in de visie voorzien van ruimtelijke en functionele aanbevelingen en uitgangspunten om een juiste invulling te geven aan toekomstige ontwikkelingen op het Haringvlietplein. De stedenbouwkundige invulling met bijbehorende uitgangspunten en knelpunten, is een model gemaakt van het meest ideale eindbeeld. Totale herstructurering en transformatie van de huidige functie(s) is vanuit ruimtelijk optiek het meest ideaal. Met realisatie van deze voorgestelde herstructurering ontstaat een detailhandelslocatie, welke complementair is aan de overige winkelgebieden binnen Zierikzee (Binnenstad, Boerenweg en op termijn mogelijk de Gasthuisboomgaard).

Stedenbouwkundig eindbeeld

Op grond van de functionele en ruimtelijke uitgangspunten is een schetsmodel gemaakt van het meest ideale eindbeeld. Totale herstructurering en transformatie van de huidige functie(s) is vanuit deze optiek het meest ideaal. Met realisatie van deze voorgestelde herstructurering ontstaat er een detailhandelslocatie, welke complementair is aan de overige winkelgebieden binnen Zierikzee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0013.jpg"

Conclusie

De structuurvisie vormt het uitgangspunt voor onderhavige ontwikkeling in zowel ruimtelijke als functionele zin. De structuurvisie geeft duidelijke de uitgangspunten en de ruimtelijke en functionele kaders weer waar onderhavige ontwikkeling aan dient te voldoen. Zoals: het werken met markante kopgevels en accenten in bebouwing (beide met als doel ‘herkenbaarheid’), veilige langzaamverkeersroute(s) en een duidelijke fietsstructuur, zichtlijnen op het bedrijventerrein borgen en (uitsluitend) een centraal parkeerterrein. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een duidelijke omschrijving en fasering van de uitgangspunten van de structuurvisie en de hierin genoemde beleidsvisies van de gemeente Schouwen-Duiveland. De ruimtelijk en functionele uitgangspunten vormen het kader waarbinnen onderhavige ontwikkeling uitgewerkt wordt. In hoofdstuk 4 staat omschreven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de ruimtelijke en functionele uitgangspunten van onderhavige ontwikkeling.

3.7 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan aansluit bij het beleid zoals hierboven beschreven.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten

Stedenbouwkundig eindbeeld 'Haringvlietplein - Structuurvisie'

Op grond van de functionele en ruimtelijke uitgangspunten is een model gemaakt van het meest ideale eindbeeld zoals is omschreven en weergegeven in paragraaf 3.6.3. Dit betreft een visie op het gehele gebied, fase 1 en 2 samen.Totale herstructurering en transformatie van de huidige functie(s) is vanuit deze optiek het meest ideaal. Met realisatie van deze voorgestelde herstructurering ontstaat er een detailhandelslocatie, welke complementair is aan de overige winkelgebieden binnen Zierikzee. Vanuit de visie is een aantal factoren aangedragen voor het succesvol ontwikkelen van gebied met perifere detailhandelsvestigingen en grootschalige detailhandelsvestigingen. Hiertoe worden de ruimtelijke, functionele en stedenbouwkundige uitgangspunten meegenomen in de uitwerking van de visie, naar een definitief ontwerp van de herinrichting van het Haringvlietplein.

4.1.1 Ruimtelijke uitgangspunten en aanbevelingen

Gebruikmakend van de kansen en door knelpunten om te zetten in kansen, zijn onderstaande ruimtelijke en stedenbouwkundige aanbevelingen en uitgangspunten geformuleerd:

Aanbevelingen:

  • Behouden van een compacte structuur en uitgaan van de huidige contourenplangebied;
  • Een logische en overzichtelijke winkelrouting met centrale parkeervoorziening;
  • Aantrekkelijke en functionele openbare ruimte;
  • Entrees van winkelgebied (consument en logistiek) herkenbaar en uitnodigend;
  • Minimaal twee ‘trekkers’ (supermarkten) noodzakelijk op goed zichtbare locatie(s);
  • Scheiding van verkeersstromen (consument en logistiek);
  • Uitbreiding van het aantal vierkante meters winkelvloeroppervlakte stapsgewijs. Een te snelle toename kan langdurige leegstand tot gevolg hebben en het centrum van Zierikzee ontwrichten;
  • Verkeersveiligheid voor fietser en voetganger binnen en buiten plangebied verbeteren;
  • Beperkte loopafstanden

Uitgangspunten

  • De huidige detailhandelsstructuur voor Zierikzee en voor Schouwen-Duiveland versterken door segmentatie;
  • Haringvlietplein kan hierbij plaats bieden aan:
    • 1. Grootschalige detailhandelsvoorzieningen (GDV);
    • 2. (Maximaal twee) supermarkt(en).
  • De bebouwing moet open en uitnodigend zijn;
  • Concept en functies moeten duidelijk zijn;
  • Samenhang in de beeldkwaliteit;
  • Betere zichtlijnen voor de vindbaarheid vanuit de hoofdontsluiting;
  • De groene buffer zoveel mogelijk behouden, maar met transparantie waar nodig;
  • Voldoende parkeergelegenheid;
  • De openbare ruimte eenduidig en veilig inrichten;
  • Binnen en buiten het plangebied aandacht voor comfort en veiligheid van de voetganger en fietser.
4.1.2 Functionele uitgangspunten

Voor doelgerichte aankopen, zoals woninginrichting/meubels en tuinartikelen, is de consument bereid een beperkte (5 tot 15 km) afstand af te leggen, waarbij de auto vaak als vervoermiddel wordt gebruikt. Schouwen-Duiveland heeft met Zierikzee als functie voor een grotere regio de ambitie om een perifeer winkelgebied te hebben met een regionale uitstraling. Het betreffen winkels die vooral door hun schaal/omvang een groot verzorgingsbereik hebben en die veelal doelgericht bezorgt worden. Randvoorwaarden voor een succes, met name voor de 2e fase, zijn:

  • 1. Complementair aan binnenstad en wijkwinkelcentra (beperking branchering);
  • 2. Strategische ligging in verzorgingsgebied (Zierikzee + regio Schouwen-Duiveland);
  • 3. Herkenbaarheid;
  • 4. Minimale omvang van ca.15.000 - 20.000 m² wvo (Haringvlietplein en Boerenweg);
  • 5. Onderscheidende kwaliteit (regionaal);
  • 6. Goede bereikbaarheid (auto, fiets en openbaar vervoer).

Voor fase 1 zijn de uitgangspunten 1, 3 en 6 van belang.

4.2 Van visie naar voorlopig ontwerp

Het eindbeeld van de ontwikkelingsvisie Haringvlietplein is het vertrekpunt geweest voor de stedenbouwkundige uitwerking door Plannendokter in opdracht van Rialto Vastgoedontwikkeling / Rialto Zierikzee BV.

Het plangebied en het programma zijn gelijk gebleven aan het gestelde in de Structuurvisie- Haringvlietplein.

Ten opzichte van de Structuurvisie Haringvlietplein is de stedenbouwkundige uitwerking van Rialto doorontwikkeld, met speciale aandacht voor:

- Faseerbaarheid:

Waarbij ook per fase een goed functionerend winkelgebied voor de consumenten en de ruimtelijke omgeving beschikbaar is. Twee fasen worden onderscheiden:

  • Fase 1 omvat het oostelijke deel van het plangebied, dat in het teken staat van ‘food’ met onder andere twee supermarkten.
  • Fase 2 omvat het westelijk deel van het plangebied met als thema ‘non-food’;

- Optimalisering van de locatiekwaliteiten:

Zodat voor zowel voor elke afzonderlijke winkel als voor het winkelgebied als totaal goede omstandigheden aanwezig zijn die optimaal functioneren mogelijk maken.

Voor alle winkels is een min of meer gelijke locatiekwaliteit aanwezig: voor wat betreft de zichtbaarheid, bereikbaarheid en de relatie tot het parkeren en de bevoorrading. De kans op het ontstaan van ‘minder courante’ winkels wordt hierdoor vermeden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0015.png"

Figuur 15: Ordeningsprincipe noord-zuid (Bron: Voorlopig ontwerp herstructurering Haringvlietplein, Zierikzee, Plannendokter, december 2015)

4.3 Van voorlopig ontwerp naar ontwerp

In de stap van voorlopig ontwerp naar ontwerp is een aantal wijzigingen doorgevoerd met name op het gebied van de verkeersafwikkeling. De toegang voor gemotoriseerd verkeer vanuit het oosten haakt niet meer aan op de rotonde bij het gemeentehuis, zoals in het voorlopig ontwerp is voorgesteld. Op basis van de resultaten van het verkeerskundig onderzoek is de aanbeveling gedaan dat een reconstructie van de Haringvlietsstraat uit het oogpunt van verkeersveiligheid en ten behoeve van een goede verkeersafwikkeling nodig is. De Haringvlietstraat krijgt een middenberm die veilige oversteekbewegingen, zowel voor gemotoriseerd verkeer als voor langzaam verkeer, mogelijk maakt.

De oostelijke toegang van het winkelgebied sluit in het ontwerp niet meer aan op de rotonde, maar op de Haringvlietstraat. Het vrachtverkeer heeft aan de Haringvlietstraat een eigen toegang. Voor bezoekersverkeer is een toegang gemaakt, recht tegenover de bestaande toegang tot Hatfieldpark. Hierdoor ontstaat één knooppunt op de Haringvlietstraat die een functie vervult voor zowel het winkelgebied als voor het Hatfield park.

Voor het langzaam verkeer is de ontsluitingsstructuur gehandhaafd ten opzichte van het voorlopig ontwerp. Dankzij de brede middenberm op de Haringvlietstraat is de veiligheid en het comfort voor fietsers en voetgangers verbeterd.

De reconstructie van de Haringvlietstraat valt buiten het planbied van het onderhavige bestemmingsplan.

De fasering is ten opzichte van het voorlopig ontwerp niet gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0017.jpg"

De herontwikkeling van het Haringvlietplein vindt in 2 fasen plaats. Tot dat fase 1 gerealiseerd is, kan de toekomstige fase 2 in de huidige toestand blijven doorfunctioneren (zie figuur 15). De grens tussen fase 1 en 2 ligt ter plekke van de huidige ontsluiting vanaf de Haringvlietstraat. Deze ontsluiting blijft bij de herontwikkeling op de huidige locatie gehandhaafd. De oostelijke begrenzing is zodanig gekozen dat binnen het plangebied voldoende ruimte beschikbaar is voor de opvang van water. Deze ruimtebehoefte wordt nader toegelicht in 5.9. Motivering begrenzing

4.4 Bebouwing

Structuur

De nieuwe bebouwing is gesitueerd aan de noordzijde van het plangebied in een oost-west gerichte zone. Aan de voorzijde (= zuidzijde) van de winkelzone ligt het eveneens oost-west gerichte parkeerterrein. Tussen parkeren en winkels is een voetgangersgebied aanwezig. Bevoorrading vindt plaats via de achterzijde van de winkels. Bezoekers- en bevoorradingsverkeer zijn daardoor van elkaar gescheiden. Voor langzaam verkeer zijn veilige, separate routes aanwezig.

Aan de oostzijde van het plangebied is een groene zone aanwezig die een rol vervult in de opvang van hemelwater. De noordzijde van het plangebied is begrensd door een min of meer u-vormige groene rand, die bijdragen aan een visuele afscherming. Op het parkeerterrein zijn noord-zuid gerichte groenstructuren tussen de parkeervoorzieningen aanwezig, die voor een groene geleding zorgen, zonder de winkels te verstoppen.

Sfeer en identiteit

De nieuwe winkel bebouwing toont zich als een reeks van aaneengeschakelde, telbare winkels. Elke winkel onderscheidt zich van de ‘buurwinkel’ door een eigen positie in de vertande rooilijn en in een van de buurwinkel onderscheidende hoogte van de ‘kop’ van het gebouw. Elke winkel bezit daarmee de mogelijkheid, binnen bepaalde grenzen, een eigen signatuur te ontwikkelen in de verschijning. De bouwhoogte met de hogere koppen van de winkels en de vertanding van de rooilijn zijn in het bestemmingsplan vastgelegd.

Gestreefd wordt om een eigentijdse reeks van winkelgebouwen te realiseren, waarbinnen individuele panden te onderscheiden zijn. De winkels zijn zichtbaar vanaf de toegangsroutes. Aan de voorzijde van alle winkels ligt het voetgangersgebied en het parkeerterrein.

Beoogd wordt om een aantrekkelijk evenwicht te ontwikkelen in de verhouding tussen samenhang en diversiteit/individualiteit in de verschijningsvorm van de winkels. Het doel is om een gebied te krijgen met een herkenbare, eigen identiteit, dat onderscheidend is ten opzichte van de bestaande winkelgebieden in de omgeving.

De herkenbaarheid van het winkelgebied zit onder andere in het feit dat elke afzonderlijke winkel over een eigen luifel beschikt, maar die wel duidelijk familie van elkaar zijn zodat het toch een eenheid blijft. Tezamen vormen de luifels een droogloop die de ruimte aan de voorzijde van de winkels met elkaar verbindt. De winkels hebben in hun verschijning een sfeer en identiteit die wordt gekenmerkt door toepassing van robuuste materialen, waarbij ‘hout’ een prominente rol speelt.

Beeldkwaliteitplan

Een aantal van de bovengenoemde zaken kan niet worden geregeld via het bestemmingsplan. Om de beoogde verschijning te borgen is daarom een beeldkwaliteitplan opgesteld, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Het beeldkwaliteitplan Haringvlietplein vervangt het gestelde in de gemeentelijke Welstandsnota en wordt hieraan toegevoegd (middels raadsbesluit). Het beeldkwaliteitplan zal worden gebruikt als toetsingskader voor de verdere planontwikkeling. Het beeldkwaliteitplan is van toepassing voor uiteindelijk het hele Haringvlietplein, dus zowel fase 1 als fase 2.

4.5 Functionele opbouw

In functioneel opzicht wordt het vernieuwde Haringvlietplein gekenmerkt door een opeenvolging van functies.

Van noord naar zuid zijn aanwezig:

  • watergang met schouwpad
  • groene rand met de mogelijkheid om een geluidwerende voorziening te realiseren met de voorkeur voor een aarden wal
  • zone voor logistiek met laad- en losfaciliteiten, ontoegankelijk voor bezoekend publiek
  • zone met de winkelgebouwen
  • zone aan de voorzijde van de winkels: verblijfsgebied in de directe nabijheid van de winkelentrees, met de mogelijkheden om een droogloop te realiseren
  • parkeerterrein
  • groene berm ten noorden van de Haringvlietstraat met ruimte voor bomen en hagen rondom de parkeervelden
  • de Haringvlietstraat, die ten behoeve van de winkelontwikkeling wordt gereconstrueerd.

Deze opeenvolging is voor fase 1 en 2 gelijk

Het programma wordt gerealiseerd in 2 fasen:

  • Fase 1 omvat de realisering van 2 supermarkten van elk 2.500 m² bvo en 500 m² food-gerelateerde functies, inclusief de benodigde parkeervoorzieningen en bevoorradingsfaciliteiten. Fase 1 bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied.
  • Fase 2 heeft betrekking op de realisatie van 5.250 m² bvo GDV, inclusief de benodigde parkeervoorzieningen en bevoorradingsfaciliteiten. In het kader van de benodigde parkeervoorzieningen en verkeersontsluiting is fase 2 alvast in de analyse (onderzoeken) opgenomen. Voor de plantoelichting van onderhavig bestemmingsplan dat toeziet op fase 1 wordt hier vooralsnog tekstueel niet op ingegaan en wordt voor nadere toelichting o.a. verwezen naar de bijlagen met betrekking tot de inrichtingsschets, beeldkwaliteitsplan en mobiliteitsonderzoek van het Haringvlietplein.

Oostzijde plangebied

De oostzijde van het plangebied loopt in de richting van de rotonde aan de St. Hillairestraat spits toe. Dit gebied tussen de rotonde en de bevoorradingsweg houdt haar groene karakter en krijgt geen detailhandelsbestemming. De vigerende bestemming ‘wonen’ maakt plaats voor de bestemming ‘groen’. Dit deelgebied vervult een rol in de opvang/compensatie van water.

4.6 Inrichting buitenruimte

Functionaliteit en comfort centraal

Het beeld dat voor ogen staat is dat van een goed verzorgde en beheer-bewust vormgegeven buitenruimte. Met ruime parkeerplaatsen en rijwegen die maximaal comfort bieden aan bezoekers. Met duidelijke en veilige gebieden voor langzaam verkeer en voldoende fietsparkeerplaatsen dicht bij de entrees van de winkels.

Gekozen is voor een overzichtelijke parkeer- en verkeersstructuur met een eenduidige inrichting waarbij verblijfsgebieden, rijwegen en parkeerstroken duidelijk van elkaar zijn onderscheiden.

Groen

Hagen omkaderen de parkeervelden aan de zuid-, oost- en westrand, zodat van buitenaf gezien, een groene voorgrond aanwezig is. Lineaire groenstructuren met hagen én bomen tussen de parkeerzones in, geven het plangebied een interne groene geleding die georiënteerd is op de winkelentrees. Het parkeerterrein bezit hierdoor een groene uitstraling.

Het bestaande opgaande groen aan de oostzijde van het plangebied zal grotendeels verdwijnen door de reconstructie van de Haringvlietstraat. Vanaf de rotonde aan de Laan van St. Hilaire, waarvan verwacht wordt dat het grootste deel van de bezoekers vandaan komt, worden zichtrelaties gemaakt met het plangebied, conform de gemeentelijke ‘Haringvlietplein – structuurvisie’.

Aan de noord- en noordoostzijde van het plangebied is een zone met opgaande beplanting aanwezig als buffer tussen de Boerenweg en het Haringvlietplein. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om, zo nodig, een geluidwerende voorziening, bij voorkeur een aarden wal, te realiseren in combinatie met groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0018.jpg"

Water

De wateropgave vraagt om voldoende ruimte om binnen het plangebied de toename aan bebouwd en verhard oppervlak te compenseren. De wijze waarop dit wordt nader uitgewerkt in het kader van het inrichtingsplan. Voor fase 1 en 2 is in ieder geval voldoende ruimte aanwezig voor oppervlakkige berging binnen het plangebied.

Reclame

Binnen het plangebied is de mogelijkheid aanwezig voor een collectieve reclame-uiting. Op basis van een zichtlijnen onderzoek is op de verbeelding een gebied aangegeven waar dit object mag worden gerealiseerd. Binnen deze zone geldt een hoogtebeperking tot 13,5 meter. De aard en omvang van de reclame uitingen per winkel zijn in het beeldkwaliteitsplan opgenomen.

De inrichting van de buitenruimte is voor fase 1 en fase 2 gelijk. Omdat het bestemmingsplan niet het juiste instrument is om specifieke inrichtingsaspecten te regelen, zijn relevante zaken met betrekking tot de inrichting van de buitenruimte in het beeldkwaliteitsplan opgenomen.

4.7 Verkeer en Parkeren

In het kader van de wettelijk verplichte onderzoeken is een Mobiliteitstoets Haringvlietplein Zierikzee (Bijlage 13, Juust BV, 29.11.2016) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 11 aan deze toelichting toegevoegd. Onderzocht zijn onder andere de bestaande en de toekomstige verkeersbewegingen, de intensiteiten en de spreiding daarin, de parkeerbehoefte, de verkeersgeneratie en de verkeersveilige vormgeving van de Haringvlietstraat alle knooppunten en aansluitingen.

De resultaten van de Mobiliteitstoets zijn verwerkt in het Stedenbouwkundig ontwerp (januari 2017) een vormen de verklaring voor de wijzigingen die zijn doorgevoerd in de stap van voorlopig ontwerp van ontwerp.

4.7.1 Verkeersontsluiting

Belangrijk aspect van de verkeersontsluiting is dat de verschillende verkeersstromen van elkaar zijn gescheiden. Scheiding van verkeersstromen heeft een gunstige invloed op de veiligheid en het comfort. Een mobiliteitstoets is uitgevoerd naar de verkeersgeneratie, verkeersstromen en parkeerbehoefte. Deze toets, d.d. 29 november 2016, is als bijlage bij dit plan toegevoegd.

Onderscheiden zijn 3 verkeersstromen:

  • Langzaam verkeer (fietsers, wandelaars) bereiken via vrij liggende fiets/voetpaden het plangebied;
  • Consumenten kunnen via twee toegangen het gebied per auto bereiken. Aan de noordwestzijde (Grevelingenstraat) en de zuidoostzijde (Haringvlietsstraat) bereiken bezoekers per auto het Haringvlietplein (inrit). Via een centrale uitgang op de Haringvlietstraat verlaten bezoekers per auto het gebied (uitrit), een systeem van gescheiden in- en uitrit;
  • Bevoorradingsverkeer beschikt over een ‘eigen’ tracé, achter de winkels langs van oost naar west, los gekoppeld van consumenten-routes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0020.jpg"

Ontsluiting en fasering

Het principe van de ontsluitingsstructuur in fase 1 is gelijk aan dat van de eindsituatie (fase 1 + fase 2): de beide entrees vanuit de oost- en westzijde en de centrale uitgang op de Haringvlietstraat zijn in fase 1 al aanwezig.

Reconstructie Haringvlietstraat

De reconstructie van de Haringvlietstraat is integraal onderdeel van het realiseren van de gewenste ontsluitingsstructuur. De Haringvlietstraat wordt voor een deel voorzien van een middenberm en krijgt een vrij liggend fiets/voetpad aan de zuidzijde van de rijweg. De oversteekbaarheid voor langzaam verkeer en de verkeersafwikkeling op de rijweg en de knooppunten worden verbeterd, waarmee een duurzaam-veilige oplossing wordt gerealiseerd.

De reconstructie van de Haringvlietstraat valt overigens buiten de planbegrenzing van dit bestemmingsplan. De reconstructie van de Haringvlietstraat wordt tenminste gelijktijdig met fase 1 gerealiseerd.

4.7.2 Parkeren

De parkeerbehoefte voor het nieuwe Haringvlietplein is gebaseerd op de kencijfers uit de CROW publicatie 315 en de uitgevoerde mobiliteitstoets d.d. 29 november 2016. Als gebiedstypering van het nieuwe Haringvlietplein is aangehouden: ‘niet stedelijk’ en ‘centrum schil’.

De bij het programma behorende parkeernormen zijn in dit geval:

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0021.jpg"

Het ontwerp Haringvlietplein biedt meer parkeerplaatsen, zowel voor fase 1 als voor fase 1 en 2 gezamenlijk, dan volgens de norm is berekend. In fase 1 zijn circa 250 parkeerplaatsen mogelijk, waarbij nog geen rekening is gehouden met brede plaatsen voor minder-valide bezoekers, plaatsen voor elektrische auto met laadpalen, moeder-kind plaatsen, ruimte voor winkelwagens, recycle inzamelplek etcetera. In fase 2 zijn circa 140 parkeerplaatsen mogelijk, waarvan er ook nog een aantal (mogelijk) afvallen in de detaillering.

Het stedenbouwkundig plan biedt voldoende ruimte, zowel qua aantallen als qua spreiding over de fasen, om aan de gestelde parkeernorm te kunnen voldoen.

Hoofdstuk 5 Milieu- en duurzaamheidskader

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden alle relevante milieuaspecten behandeld die van toepassing zijn op het plangebied. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan, zowel rechtstreeks als middels een afwijkingsbevoegdheid.

5.2 Bedrijven en milieuzonering Haringvlietplein

5.2.1 Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloed gebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceel grootte en -indeling) en de gevel van een woning gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.

Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0022.jpg"

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

5.2.2 Toetsing

In verband met de beoogde herstructurering van het Haringvlietplein is onderzocht of de beoogde ontwikkeling ruimtelijk inpasbaar is. Doel van het onderzoek is het beoordelen van het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige functies als gevolg van de beoogde ontwikkeling. In het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Zierikzee 2014’ is reeds een uitspraak gedaan over het gebiedstype dat van toepassing is. De omgeving Boerenweg (ten noorden van het plangebied) wordt beoordeeld als gemengd gebied. Ten opzichte daarvan kan de afstandsstap daarom met 1 stap worden verlaagd. Het gebied oostelijk van de Grevelingenstraat en ten zuiden van de Boerenweg wordt aangemerkt als rustige woonwijk.

De bestemming detailhandel, meer specifiek ‘supermarkt’ kent een richtafstand van 10 meter (SBI 2008, 471). Ook andere detailhandelsvestigingen, zoals een bakker, kennen een richtafstand van 10 meter. De afstand van de bestemming ‘Detailhandel’ tot de dichtstbij gelegen gevoelige bestemmingen is groter dan 10 meter.

Het parkeerterrein, dat gesitueerd wordt aan de zijde van de Haringvlietstraat kent een eigen richtafstand, namelijk 30 meter. Het parkeerterrein krijgt een verkeersbestemming. Binnen een afstand van 30 meter zijn geen woningen gelegen.

5.2.3 Conclusie

Uit een beoordeling van de milieucategorie op basis van de VNG-publicatie: "Bedrijven en milieuzonering" is gebleken dat voldaan wordt aan de richtafstanden. Een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving is gewaarborgd. Er is geen sprake van indirecte hinder ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting op de openbare weg. Omdat wordt voldaan aan de richtafstanden is tevens sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.3 Bedrijven en milieuzonering Schelphoekstraat 1

Gelet op de beoogde ontwikkelingen aan het Haringvlietplein is vanuit een marktanalyse c.q. duurzaamheidsanalyse naar voren gekomen dat de huidige detailhandel bestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘Bebouwde kom Poortambacht’ omgezet dient te worden naar een andere passende functie. In overleg met eigenaar Lidl, gemeente Schouwen-Duiveland en ontwikkelaar Rialto Zierikzee B.V. is gekozen voor een functie "Gemengd". Door Wematech Milieu Adviseurs B.V. is vervolgens een quickscan uitgevoerd naar de mogelijke hinder die zou kunnen optreden als gevolg van deze functiewijziging. De huidige situering van het vastgoed en bijbehorend parkeerterrein wijzigt hierbij niet.

Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 14 van deze toelichting. Voor een volledige beschrijving van het onderzoek wordt hiernaar verwezen en beperken we ons hier met de conclusie.

Uit het onderzoek blijkt dat de richtafstand van 10 meter (aspect geur, stof, geluid en gevaar) voor de

gemengde bestemming geen overlap heeft met omliggende woningen dan wel met een bouwvlak van een woonbestemming. Ook blijkt uit het onderzoek dat de afstand tussen het bouwvlak van de gemengde bestemming binnen het initiatief en het bouwvlak van de naastgelegen maatschappelijke bestemming meer dan 10 meter bedraagt, waardoor vanwege deze bestemmingen geen relevante hinder ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.

De verkeersbestemming die binnen het bestemmingsplan is opgenomen blijft ongewijzigd ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Derhalve mag geen relevante aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving worden verwacht als gevolg van de aanwezige verkeersbestemming. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat in de huidige situatie een supermarkt aanwezig is welke reeds een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking zal veroorzaken.

Conclusie:

Uit de quickscan bedrijven en milieuzonering kan worden geconcludeerd dat de bestemmingsplanwijziging niet zal leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van de omliggende woonbestemmingen dan wel de naastgelegen maatschappelijke bestemming.

Het toestaan van bedrijven in categorie 2 is mogelijk middels een afwijkingsbevoegdheid in het nieuwe bestemmingsplan, waarbij aangetoond dient te worden dat de aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met een categorie 1 bedrijf. Indien oprichting van een categorie 2 bedrijf wenselijk is, dient nader onderzoek plaats te vinden om aan te tonen dat deze naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met een categorie 1 bedrijf.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Toetsingskader

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of
  • een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.

Niet in betekenende mate

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:

  • het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
  • het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.

5.4.2 Toetsing

De toename aan verkeer op het omliggende wegennet bedraagt (conform het uitgevoerde Mobiliteitsonderzoek) in totaal 4.278 motorvoertuigen per etmaal. Conform de Worst-case berekening van de NIBM tool 2016, dient er nader onderzoek uitgevoerd te worden naar het effect op de luchtkwaliteit naar aanleiding van onderhavige ontwikkeling en de verkeerstoename.

5.4.3 Nader onderzoek luchtkwaliteitsonderzoek

Econsultancy heeft een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd voor het plan Haringvlietplein te Zierikzee.

Dit onderzoek is in Bijlage 15 van deze toelichting integraal opgenomen. Voor hier beperken we ons dan ook met het opnemen van de samenvatting van hun conclusie.

Met de realisatie van het plan treden verschillende milieueffecten op. Ten behoeve van de bestemmingplanwijziging is meer inzicht in de effecten noodzakelijk. Voor het plan heeft reeds een ‘niet in betekende mate’ toets plaatsgevonden. In de toets wordt een mogelijke in betekende mate bijdrage ten gevolge van het extra verkeer ten gevolge van het plan geconstateerd en is een nader onderzoek noodzakelijk. In het onderhavige document is het nader luchtkwaliteitsonderzoek gerapporteerd.

De Wet milieubeheer vormt met titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ het wettelijk kader voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. Een plan wordt conform artikel 5.16 toelaatbaar geacht indien deze:

  • niet resulteert in een overschrijding van een grenswaarde;
  • niet resulteert in een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • is opgenomen in, of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Het plan Haringvlietplein is niet opgenomen in het NSL, het effect van het plan op de luchtkwaliteit dient getoetst te worden aan de grenswaarden.

De uitgangspunten voor het plan en het verkeer over de ontsluitende wegen zijn opgenomen in de Mobiliteitstoets. De totale verkeersgeneratie voor het plan is berekend op 4287 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersgeneratie is overeenkomstig de Mobiliteitstoets en waar nodig op basis van expert judgement verdeeld over de relevante wegvakken. Voor de toetsing van de luchtkwaliteit zijn op een aantal representatieve locaties op 10 meter afstand van de wegas toetspunten opgenomen. Voor de berekening van de luchtkwaliteit nabij de wegen is gebruik gemaakt van de NSL-Rekentool versie 2016.

De beoordeling van de luchtkwaliteit heeft plaatsgevonden voor zowel de huidige als toekomstige situatie. De huidige situatie betreft in de regel het peiljaar waarin het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Voor het onderzoek naar de huidige en toekomstige situatie is respectievelijk het rekenjaar 2017 en 2027 gehanteerd. Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan Haringvlietplein. Op de toetspunten vinden geen overschrijdingen plaats van de grenswaarden.

5.4.4 Conclusie

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect luchtkwaliteit niet voorziet in aantasting van het woon- en leefklimaat. De toelaatbare bedrijvigheid voldoet aan de richtafstanden van de VNG-handreiking. De toename van verkeer is nader onderzocht (Mobiliteitsonderzoek Juust, d.d. 29 november 2016), uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een verkeersgeneratie van totaal 4278 motorvoertuigen per etmaal. De rekentool kent een drempelwaarde van 1235 voertuigen en daarmee is het wenselijk nader onderzoek te doen naar de luchtkwaliteit ter plaatse ten einde veilig te stellen dat als gevolg van deze planontwikkeling geen aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat. Uit het nader onderzoek uitgevoerd door Econsultancy is vervolgens gebleken dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkelingen.

5.5 Geur

5.5.1 Toetsingskader

Algemeen

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geur niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving bedrijven

In Nederland is er geen wetgeving voor geur van bedrijven. Voor een aantal bedrijven die onder een algemene maatregel vallen zoals het Activiteitenbesluit, zijn er verplichtingen ten aanzien van te treffen maatregelen. Voor omgevingsvergunningplichtige bedrijven geldt de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) als toetsingskader voor het beoordelen van eventuele geurhinder. Wel is in beleid vastgelegd wat een tegen geur te beschermen object is. Naast woningen kunnen dit ook andere locaties zijn waar mensen zich gedurende langere tijd bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden, zoals ziekenhuizen, bejaarden- en verpleegtehuizen en recreatiegebieden. Hoewel in principe alle geurgevoelige objecten moeten worden beschermd tegen geuroverlast, kunnen wel verschillen in het niveau van bescherming worden gehanteerd. Voor een bedrijfswoning kan bijvoorbeeld een lager beschermingsniveau en dus een hogere geurbelasting gehanteerd worden dan voor aaneengesloten woonbebouwing.

Regelgeving veehouderijen

Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder dienen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken te worden toegepast. Veehouderijen die onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten. Het Besluit landbouw milieubeheer geeft ook minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van veevoeder en mest.

Zowel in het Besluit landbouw als in de Wet geurhinder en veehouderij is ook vastgelegd wat een geurgevoelig object is. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij is dat een gebouw, bestemd voor menselijk gebruik gebruik, waar zich gedurende langere periode mensen bevinden. In het Besluit landbouw zijn categorieën van objecten gedefinieerd waartoe een minimaal te houden afstand dient te worden aangehouden.

5.5.2 Toetsing

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geur niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. De bedrijven die conform de regels worden toegestaan, voldoen aan de richtafstanden op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering.

Binnen onderhavig plangebied worden er geen veehouderijen toegestaan. Het plangebied is niet gelegen in een geurhindercirkel van een veehouderij.

5.5.3 Conclusie

Nader onderzoek naar het aspect geurhinder is niet noodzakelijk. Het aspect geur vormt geen belemmering om onderstaande ontwikkeling uit te voeren in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

5.6 Geluid en stilte

5.6.1 Toetsingskader

Algemeen

Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving Industrielawaai

In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van het bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.

Menselijk stemgeluid

Bestemmingen waarbij menselijk stemgeluid in de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening een rol kan spelen, zijn onder andere bedrijven (horeca), sportvelden of speelplaatsen/hangplekken. Getoetst moet worden of het stemgeluid niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat.

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven.

Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.

Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.

5.6.2 Toetsing

In het kader van onderhavige ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door AV Consulting BV (Bijlage 6). Dit onderzoek maakt als bijlage onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In het onderzoek zijn de toekomstige voertuigbewegingen verdeeld over de inritten en periode en opgedeeld in vrachtverkeer en personenauto’s weergegeven. Ook is meegenomen de geluidsproductie van in werking zijnde installaties, laad- en loswerkzaamheden en het sluiten van autoportieren in het kader van de Wet Milieubeheer (Melding Activiteitenbesluit). Middels deze uitgangspunten wordt de cumulatieve geluidbelasting, bestaande uit industrielawaai, wegverkeerslawaai en de maximale geluidniveaus van de toekomstige functies berekend.

5.6.3 Conclusie

Uit de resultaten van het voorliggend onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • 1. Het geherstructureerde Haringvlietplein voldoet in de representatieve bedrijfssituatie niet aan de geluidseisen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) uit het Activiteitenbesluit, namelijk een etmaalwaarde van 50 dB(A). Na het plaatsen van een 75 meter lang en 4,0 meter hoog geluidscherm langs de noordzijde van het terrein zou wel aan de norm van 50dB(A) etmaalwaarde kunnen worden voldaan. Indien er geen vrachtwagenbewegingen en laad- en losactiviteiten in de nachtperiode plaatsvinden, kan er ook zonder geluidscherm aan de eisen uit het Activiteitenbesluit worden voldaan.
  • 2. Het geherstructureerde Haringvlietplein voldoet in de representatieve bedrijfssituatie aan de geluidseisen voor de maximale geluidsniveau’s (LAmax) uit het Activiteitenbesluit, indien er ’s nachts geen vrachtwagenbewegingen plaatsvinden ten behoeve van de bevoorrading. Indien er wel vrachtwagenbewegingen en bevoorrading plaatsvinden in de nachtperiode kan er alleen aan de eisen voor LAmax worden voldaan na het nemen van maatregelen zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidscherm aan de noordzijde van het terrein. Er dient in dat geval een 4,0 meter hoog en 75 meter lang geluidscherm geplaatst te worden langs de noordelijke rand van het terrein.
  • 3. Met betrekking tot de indirecte hinder wordt ter plaatse van het onderwijsgebouw aan het Hatfieldpark 1 niet voldaan aan de streefwaarde van 50dB(A) uit de zogenaamde Schrikkelcirculaire. Wel wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 65dB(A). Op grond van het Bouwbesluit geldt een minimale gevelwering van 20dB(A). Omdat de gevelbelasting maximaal 55dB(A) bedraagt zal aan de norm voor het binnenniveau in verblijfruimten (35dB(A)) worden voldaan. Ter plaatse van de overige geluidsgevoelige bestemmingen in de omgeving wordt wel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

In het bestemmingsplan wordt nachtbevoorrading in beginsel uitgesloten (specifieke gebruiksregels). Op voorwaarde dat er een geluidscherm wordt gerealiseerd met een hoogte van 4 meter en een lengte van 75 meter kan, indien dat in de toekomst gewenst is, alsnog nachtbevoorrading plaatsvinden. Daartoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Gelet op het bovenstaande is er wat betreft het aspect geluid sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Toetsingskader

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Dit is geregeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes. (Bevt)

Er geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Daarnaast geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. Op een afstand van 200m vanaf het tracé hoeven in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Leidingen in onze gemeenten vallen hier niet onder, op een klein stukje leiding dat Schouwen-Duiveland binnenkomt tussen Zonnemaire en Dreischor tot aan een distributiepunt ter plaatse.

Basisnet

Voor het vervoer over water, weg en spoor zijn basisnetten vastgesteld. Daardoor zijn alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen ingedeeld in categorieën. Deze categorieën verschillen in de mate waarin er beperkingen gelden voor vervoer en/of ruimtelijke ontwikkelingen. Beperkingen voor het vervoer zijn vastgelegd in een gebruiksruimte, beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een veiligheidszone.

Basisnet Weg

Het Basisnet Weg moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen voor wat betreft de gevaarlijke stoffen. Daarnaast moeten ruimtelijke ontwikkelingen langs het hoofdwegennet op verantwoorde wijze mogelijk blijven. Dit alles binnen de normen van externe veiligheid. In de gemeente Schouwen-Duiveland gaat het om de N256, rijksweg N57 en de rijksweg N59. In de tabel is aangegeven hoe groot de zone voor elk wegvak is en met welke vervoergegevens de gemeente groepsrisicoberekeningen moet maken.

Basisnet Water

Het Basisnet Water moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen waarbij ook de ruimtelijke ontwikkeling langs het water op verantwoorde wijze mogelijk blijven.

De opgenomen vaarwegen zijn in 3 typen routes verdeeld zijn:

  • 1. Zeevaartroutes zoals in Zeeland de Westerschelde.
  • 2. Binnenvaartroutes met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen Dit zijn tevens de vaarwegen waar regelmatig vervoer van brandbare vloeistoffen plaatsvindt, zoals het Zijpe.
  • 3. Binnenvaartroutes zonder frequent vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor Schouwen-Duiveland gaat het dan om de Grevelingen en vaarroutes op de Oosterschelde.

Per route geeft het Basisnet Water een gebruiksruimte aan door langs alle vaarwegen een maximale ligging van deze PR10-6 contour vast te stellen.

Basisnet spoor is ook niet van toepassing in onze gemeente.

5.7.2 Toetsing

Beschouwing Risicobronnen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen. De risicobronnen zijn in het kader van onderhavige ontwikkeling geïnventariseerd en nader onderzocht. Door de Antea group is hiertoe een Quickscan externe veiligheid (in de vorm van een memo, Bijlage 5) opgesteld die als bijlage onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan.

Provinciale weg N59

De rijkswegen N57, N59 en N256 zijn aangewezen in het Basisnet Weg. De weg N59 (Nieuwe Koolweg) bevindt zich op ongeveer 250 meter ten noordoosten van het plangebied. Over deze weg vind, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de weg (stofcategorie LT2: 880 meter).

Plaatsgebonden risico N59

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat vermeld dat er voor de N59 ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6 contour van 0 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico N59 en verantwoording

Het plangebied ligt buiten de zone waarbinnen de hoogte van het groepsrisico bepaald dient te worden. De invloed van de voorgenomen ontwikkelingen op de hoogte van het groepsrisico hoeft daarmee niet te worden bepaald in het kader van de ruimtelijke procedure. Verantwoorden van het groepsrisico conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes desalniettemin verplicht vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de weg.

Ten aanzien van de zelfredzaamheid is van belang dat de vluchtroutes van de risicobron af zijn gesitueerd. Dat is in dit geval van toepassing. De obstakelvrije hoofdontsluiting van het plangebied ligt aan de zuidzijde. Tevens is er een ontsluiting aan de westzijde van het plangebied. De N59 ligt aan de noordzijde. Daarnaast is het zo dat de bebouwing met de achterzijde richting de N59 is gesitueerd. Dat wil zeggen dat er aan die zijde ook geen grote hoeveelheden glas aanwezig zijn. De achterzijde is uitsluitend bedoeld voor bevoorrading, aan die zijde van de bebouwing komen geen grote groepen mensen. Een goede risicocommunicatie naar personeel en klanten gaat onderdeel vormen van het BHV-plan.

In verband met de bestrijdbaarheid wordt opgemerkt dat de bereikbaarheid van het plangebied goed is en dat de wegbreedtes en bochten in de plantekening voldoen aan de daartoe gestelde eisen. Ook is het plan voorzien van 2 in- en uitgangen, waardoor de bereikbaarheid ook op dat punt is gewaarborgd. De bestaande brandkranen worden verplaatst naar een locatie elders in het plangebied. In de nadere uitwerking wordt de exacte locatie bepaald, zoveel als mogelijk wordt daarbij rekening gehouden met de door de Veiligheidsregio Zeeland geadviseerde locaties.

Gelet op de maatregelen in het kader van de zelfredzaamheid en de beoordeling in het kader van de bestrijdbaarheid is er sprake van een acceptabel risico.

Overige risicobronnen

Ten oosten van het plangebied, op een afstand van 450 meter, bevindt zich een LPG-tankstation aan de Nieuwe Koolweg 4. Het invloedsgebied van 150 meter reikt niet tot aan het plangebied waardoor het geen relevante risicobron is in het kader van onderhavige ontwikkeling.

De provinciale wegen N654 en N256 liggen, respectievelijk op 800 en 2.200 meter afstand van onderhavig plangebied. De N654 blijkt geen relevante risicobron in het kader van de Regeling basisnet en de N256 heeft een invloedsgebied van 355 meter. Het invloedsgebied reikt niet tot aan het plangebied waardoor het geen relevante risicobron is in het kader van onderhavige ontwikkeling.

De Oosterschelde bevindt zich op ongeveer 1.500 meter van het plangebied. Deze zeearm (inclusief het Havenkanaal) is in het kader van externe veiligheid geen relevante risicobron omdat deze niet is opgenomen in de Regeling basisnet.

5.7.3 Conclusie

Uit de inventarisatie in de quickscan is gebleken dat in de omgeving van het plangebied verschillende potentiële risicobronnen aanwezig zijn. Uit bovenstaande toetsing (en de bijgevoegde quickscan) blijkt dat ingevolge Provinciale weg N59 een nadere beschouwing noodzakelijk was. Hierbij zijn de elementen ter verantwoording van het PR en GR conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroute: bestrijdbaarheid en zelfredzaam, nader verantwoord. Middels deze verantwoording kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in het kader van externe veiligheid.

5.8 Bodem

5.8.1 Toetsingskader

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.

Aardkundige waarde

Ten aanzien van de aardkundige waarde richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landsschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Er is geen landelijke wetgeving met betrekking tot aardkundige waarden. In de provincie Zeeland en in de gemeente zijn de aardkundige waarden opgenomen in het omgevingsplan en bodembeleidsplan.

Warmte-koude opslag

De basis van warmte-koude opslag ligt in het seizoensmatig opslaan van warmte en koude in de bodem. Er zijn zowel open systemen als gesloten systemen. Warmte-koude opslag is een bewezen vorm van duurzame energie en wordt gestimuleerd in Zeeland.

Het aspect bodemenergie is geregeld in het Besluit bodemenergie (vanaf juli 2013). Het Besluit bodemenergie schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.

Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht (Activiteitenbesluit). Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE's) kan een bedreiging zijn bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente heeft beleid opgesteld over de omgang met NGE's. Op basis van historisch onderzoek is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart geeft aan in welk gebied er meer of minder risico is op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Per gebied gelden verschillende voorwaarden. Wanneer een gebied bestemd wordt in een risicogebied, zullen ontwikkeling in dit gebied aan het beleid getoetst worden. In dit kader is door T&A Survey onderzoek uitgevoerd, d.d. 12 juli 2016 naar NGE’sBijlage 4.

Het Haringvlietplein en de percelen gelegen aan het Haringvlietplein, zijn geen verdacht gebied in het kader van Niet Gesprongen Explosieven (NGE). Hiertoe hoeft ook geen nader onderzoek naar NGE plaats te vinden maar dient te volstaan met het toepassen van het "Protocol toevalsvondst" omdat nooit voor 100% de aanwezigheid van NGE uit te sluiten is.

Aan de oostzijde van het plangebied, het gebied tussen de huidige bebouwing en de rotonde, is een dieptedetectie onderzoek uitgevoerd conform de wettelijke richtlijnen "Opsporen Conventionele Explosieven" (conform ISO-9001 en VCA**). Dit maakt als bijlage onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is er een maximale, maatschappelijk verantwoorde inspanning verricht om het gebied vrij van explosieven te verklaren voor dit moment. Het projectgebied is vrijgegeven op de aanwezigheid van explosieven, met uitzondering van de objectnummers. Het advies is om de verdachte objecten voorafgaand aan de werkzaamheden nader te laten onderzoeken. Ter plaatse van de verstoorde gebieden wordt geadviseerd de metalen gaasdelen rondom bomen en prikkeldraakhekken te verwijderen. Ter plaatse van locaties waar geen metingen zijn verricht wordt geadviseerd de locatie te maaien en groen te verwijderen waarna vervolgens opnieuw een detectie kan worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0023.jpg"

5.8.2 Toetsing

Verkennend bodemonderzoek

In het kader van onderhavige ontwikkeling is er door Aeres Milieu B.V. een verkennend Bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met kobalt, koper, nikkel, kwik en lood. De ondergrond is licht verontreinigd met kwik, lood en molybdeen. Het freatisch grondwater is licht verontreinigd met barium en benzeen en plaatselijk licht verontreinigd met cadmium, zink en xylenen en plaatselijk matig verontreinigd met barium. De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. De aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond kunnen wel bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.

5.8.3 Conclusie

Milieukwaliteit bodem

De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

In het kader van het uitgevoerde Explosievenonderzoek wordt het onderzoeksgebied voorafgaand aan de werkzaamheden nader onderzocht op eventueel aanwezige verdachte objecten en worden deze middels benadering onderzocht. Hierna kunnen de geplande werkzaamheden met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven regulier worden uitgevoerd.

5.9 Archeologie

5.9.1 Historisch kader

In hoofdstuk 2, paragraaf 2.2 is in het kader van het ‘Historisch kader’ een toelichting gegeven op het door Aeres uitgevoerd Archeologisch onderzoek. Voor de volledige informatie wordt verwezen naar bijgevoegd onderzoeksrapport d.d. 23 november 2016 (Bijlage 9) en beperken we ons hier tot een samenvatting en het resultaat van het gemeentelijk archeologisch advies.

Voor het onderhavig plangebied geldt een middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit de periode late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. In het bijzonder geldt een hoge verwachting voor restanten van de molen in het zuidoostelijke deel. Resten worden vanaf het maaiveld verwacht tot in de mariene afzettingen. Vanaf 45 centimeter – mv, kunnen resten aanwezig zijn van de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Hieronder bevind zich op verschillende plaatsen veraard veen. Dit zijn potentiële niveaus voor de periode ijzertijd – Romeinse tijd.

Voor verstoringen dieper dan 25 centimeter (potentieel archeologisch niveau op 45 cm – mv, 20 cm buffer) wordt vervolgonderzoek voorgesteld. Dit vervolgonderzoek kan worden uitgevoerd middels een proefsleuvenonderzoek of archeologische begeleiding bij de sloop en nieuwbouw.

5.9.2 Advies/conclusie

In overleg met de gemeentelijk archeologisch adviseur wordt onderstaande onderzoeksstrategie voorgesteld;

  • 1. Zone 1: het betreft locaties waar wordt verwacht dat de bodem al verstoord is (gesloopte bebouwing en openbare wegen);
  • 2. Zone 2: locaties waar geen specifieke verstoringen worden verwacht.

Het project/onderzoeksgebied wordt in twee zones opgedeeld:

In zone 1 kan een beperk proefsleuvenonderzoek plaatsvinden door enkele controlesleuven te trekken, zoals voorgesteld. In zone 2 vindt een ‘normaal’ proefsleuvenonderzoek plaats. Voorgesteld wordt om uit te gaan van een puttenplan met dekking van 7,5% en de overige 2,5% als extra in te zetten m2 te beschouwen. De extra 2,5% kan ingezet worden als er in het veld aanleiding is om ergens verder uit te breiden, om zo tot een goede waardering te kunnen komen. De 2,5% kan ook ingezet worden in zone 1, mocht blijken dat de bodem op een deel hiervan minder diep verstoord is dan gedacht. Deze 2,5% wordt dus alleen ingezet indien nodig. Een programma van eisen hiertoe is opgesteld.

Het vervolgonderzoek wordt uitgevoerd voor de vergunningverlening van het plan. Er kunnen met dit bestemmingsplan daarom nog geen delen worden vrijgegeven. In dit bestemmingsplan is daarom de reeds geldende dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 6' opgenomen. Voor de locatie aan de Schelphoekstraat, waar geen bodemingrepen gepland zijn, geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 7', eveneens conform geldend beleid. Met deze dubbelbestemmingen dient bij de uitvoering rekening te worden gehouden.Zo nodig moet een vergunning voor werken en werkzaamheden worden aangevraagd.

5.10 Water

5.10.1 Toetsingskader

Algemeen

In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Regelgeving

In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.

Grondwateronttrekking

Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben. Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m³ per uur en maximaal 1.000 m³; per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.

5.10.2 Toetsing

De plannen moeten voldoen aan de keur die het Waterschap stelt. Hydrologisch neutraal ontwikkelen is het uitgangspunt. Voor het geval van de herstructurering van het Haringvlietplein betekent dit, dat voor de toename aan verhard/bebouwd oppervlakte in vergelijk tot de bestaande situatie voldoende bergingscapaciteit moet worden gecreëerd.

Bergingsberekening

Benodigde compensatie

De algemene rekenregel is: ‘benodigde compensatie in m³ = toename verhard oppervlakte (m²) x gevoeligheidsfactor x berging waterschijf (0,075m).’ De gevoeligheidsfactor is in stedelijk gebied 1

De verharde en bebouwde oppervlakte in de beoogde situatie bedraagt 29.373 m2 voor fase 1+ fase 2. In de bestaande situatie, inclusief de door de calamiteiten verloren gegane bebouwing, is deze 21.115 m2. Per saldo is er dus een toename aan verharding en bebouwing van 8.258 m2. Het parkeerterrein kan zelfvoorzienend zijn qua compensatieberging, waardoor deze niet is meegerekend in de verharde / bebouwde oppervlakte.

Voor de toename aan verhard/bebouwd oppervlakte moet 8.258 m2 x 0,075 m = 619 m3 compensatie worden gerealiseerd binnen het plangebied.

Gekozen is hiervoor in het oostelijk, relatief laaggelegen gebiedsdeel ruimte te reserveren. De oppervlakte van deze ruimte bedraagt circa 2.800 m2.

Binnen het plangebied fase 1 is voldoende ruimte aanwezig om de totale berging voor fase 1 + fase 2 te realiseren. Naast oppervlakkige berging kan zo nodig, ‘ondergonds’ (koffers, overgedimensioneerd rioolstelsel) water worden geborgen. In het onderhavig bestemmingsplan is het perceel aan de oostzijde aangeduid als tevens waterretentiegebied en volgt een nadere civieltechnische uitwerking in overleg met waterschap en gemeente. Uitgegaan wordt van een compacte diepere waterpartij in plaats van een wadi, waarbij over een groot oppervlak een ondiepe watervoorziening wordt gecreëerd.

Handreiking watertoets

Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten:

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0024.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0025.jpg"

5.10.3 Conclusie

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de benodigde waterberging en voldoet aan de uitgangspunten van het waterschap, het aspect water vormt daarom geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

5.11 Natuurtoets

5.11.1 Toetsingskader

Algemeen

In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Regelgeving

De regelgeving voor de flora en fauna is sinds 1 januari 2017 gebundeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming regelt zowel de soortenbescherming als gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming: Wet natuurbescherming (hoofdstuk 2) en Ecologische Hoofdstructuurt (Natuurnetwerk Zeeland)

De gebiedsbescherming is verankerd in de Wet Natuurbescherming en de regelgeving rondom de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet Natuurbescherming dan wel de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het kader van de Wet Natuurbescherming zijn binnen de gemeente de volgende Natura2000-gebieden aangewezen: Voordelta, Oosterschelde, Grevelingen en Kop van Schouwen. Daarnaast loopt nog steeds een aanwijzingsprocedure voor het Krammer Volkerak.

Per Natura2000-gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald en worden beheerplannen opgesteld. In een dergelijk beheerplan staat onder meer aangegeven voor welke nieuwe activiteiten geen vergunning nodig is. Ook activiteiten buiten de natuurgebieden kunnen effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Vandaar dat hier vooraf onderzoek naar moet worden verricht. Als er wel effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen dan zal voor de activiteit een vergunning Wet Natuurbescherming moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (Provincie of Ministerie EZ).

De gebieden die vallen onder de EHS (Natuurnetwerk Zeeland) zijn aangegeven op de onderstaande kaart (zie ook Geoloket provincie Zeeland). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen niet zonder meer bestemmingsplanmatig mogelijk worden gemaakt als sprake is van negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0026.jpg"

Soortebescherming (hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming)

De soortenbescherming bestaat uit drie beschermingsregimes. Twee volgen er uit Europese wetgeving. Volgens de wet zijn de soorten uit de Vogelrichtlijn (VRL) beschermd (artikelen 3.1-3.4 Wnb) en de soorten die genoemd worden in de Habitatrichtlijn (HRL) (artikelen 3.5-3.9. Wnb) Daarnaast is er ook nog een nationale lijst met beschermde soorten (3.10 Wnb). Deze soorten staan vermeld in de bijlage van de wet. Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen.

Stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EZ het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. Hierdoor wordt weer wat ruimte gecreëerd voor nieuwe ontwikkelingen met een extra stikstofafgifte. Deze ruimte is echter beperkt en daarom zal bij nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden of er nog voldoende ruimte is waardoor de ontwikkeling gerealiseerd kan worden, of dat de stikstofafgifte te groot is en het plan op die wijze niet uitgevoerd kan worden.

Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.

5.11.2 Toetsing

Wet Natuurbescherming 1 januari 2017

De Wet natuurbescherming (Wn), die per 1 januari 2017 is ingegaan, vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Natuurbeschermingswet 1998 zorgde voor de bescherming van (natuur)gebieden en de Flora- en faunawet regelde de bescherming van alle in het wild levende planten- en diersoorten, dus ook buiten de beschermde gebieden. Bij werkzaamheden met betrekking tot ruimtelijke ingrepen, moest worden nagegaan of deze negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor beschermde soorten en/of beschermde gebieden. Bij kap van bomen moest worden bepaald of de Boswet van toepassing was (de Boswet regelde het behoud van bosopstanden of compensatie ervan). De basis van de nieuwe wetgeving blijft in grote lijnen gelijk, al verandert er wel een aantal zaken. Het onderzoek naar natuuraspecten is opgenomen in Bijlage 7 Quickscan natuurwetgeving. Nader onderzoek is gedaan naar vleermuizen, dit aanvullend onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 Aanvullend natuuronderzoek vleermuizen.

Bescherming van Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Wat betreft gebiedsbescherming, vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten. Deze vallen echter vrijwel altijd (op enkele kleine gebieden na) binnen Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) en houden dus indirect wel bescherming, zij het niet in dezelfde mate. De provincies hebben daarnaast de bevoegdheid om bijzondere provinciale landschappen of bijzondere provinciale natuurgebieden aan te wijzen. Zij kunnen in een later stadium door de Minister worden toegevoegd aan Natura 2000-gebieden.

Verder verandert er voor Natura-2000 gebieden weinig. De bescherming van deze gebieden is namelijk gebaseerd op internationale verplichtingen en die zijn niet veranderd.

Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning op de Wn wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

Wetlands worden beschermd door het internationale Ramsar-verdrag. Het zijn ook Natura 2000-gebieden en daardoor beschermd door de Wn.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), vroeger de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd, is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is gebaseerd op provinciale regelgeving, die met ingang van de Wn niet is veranderd. In het Natuurnetwerk Nederland liggen:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000-gebieden.

Beschermde planten en dieren

De lijsten met beschermde soorten zijn veranderd. Er zijn soorten die voorheen beschermd waren en onder de Wn niet meer en andersom. Zo zijn een aantal soorten orchideeën, de kleine modderkruiper en rode bosmieren sinds 1 januari 2017 niet meer beschermd. De Wn kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven (zie bijlage voor een toelichting op verboden handelingen, afwijkingsmogelijkheden en criteria voor ontheffing/vrijstelling per beschermingsregime):

- Vogels

alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn (paragraaf 3.1 van de Wn). Verder nemen de meeste provincies de onder de Flora- en faunawet benoemde vogelsoorten waarvan het nest jaarrond werd beschermd over. Voor een aantal vogelsoorten geldt dat hun nesten jaarrond beschermd zijn, ook als de soort op het moment van de handeling geen gebruik maakt van het nest. Dit is het geval wanneer een vogelsoort jaarlijks terugkeert naar zijn nest en niet of nauwelijks in staat is om elders in zijn leefgebied een vervangend nest te vinden of te maken.

- Internationaal beschermde soorten

alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (paragraaf 3.2 van de Wn);

- Overige beschermde soorten

soorten genoemd in de bijlage bij de Wn, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen (paragraaf 3.3 van de Wn). Hieronder vallen onder meer de ‘algemene’ soorten die onder de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen waren vrijgesteld. Vrijwel al deze soorten zijn door alle provincies eveneens voor ruimtelijke ingrepen vrijgesteld (een uitzondering geldt bijvoorbeeld voor de mol, die onder de Wn niet meer is beschermd).

De beschermde status van soorten kan echter per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Voor soorten die ook niet in de bijlagen van de Wn worden genoemd, fungeert de zorgplichtbepaling (artikel 1.11 Wn) als vangnet. Op grond van deze bepaling moeten schadelijke handelingen voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving in beginsel achterwege worden gelaten, dan wel moeten maatregelen worden genomen om schadelijke gevolgen (zoveel mogelijk) te voorkomen.

Natura 2000-gebieden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Oosterschelde' op circa 680 meter ten westen van het plangebied (zie figuur 4.2.1). Dit Natura 2000-gebied is daarnaast onderdeel van Wetland 'Oosterschelde en Markiezaat'. De voormalige Beschermde Natuurmonumenten 'Oosterschelde Binnendijks' en 'Oosterschelde Buitendijks' zijn nu aangewezen als Natura 2000-gebied 'Oosterschelde'.

Voorkomen doden of verwonden dieren

De in de Flora- en faunawet genoemde ‘algemene zorgplicht’ is ook op beschermde soorten uit de categorie ‘algemene soorten’ van toepassing. Beschermde diersoorten (ook die van de categorie algemene soorten’) die tijdens het slopen van de gebouwen en het vergraven van grond worden aangetroffen, moeten direct worden gevangen en in het aangrenzende gebied worden vrijgelaten. afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0027.png"

Natura 2000-gebied 'Grevelingen' ligt op een afstand van circa 6,2 kilometer afstand ten noordoosten van het plangebied (zie figuur 4.2.2). Dit Natura 2000-gebied is tevens aangewezen als Wetland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0028.jpg"

Er liggen geen overige Natura 2000-gebieden en Wetlands in een straal van 10 kilometer rondom het plangebied.

Stikstof

In verband met stikstof is een berekening uitgevoerd welke als Bijlage 17 bij dit plan is gevoegd. Daaruit blijkt dat er geen relevante toename aan stikstof op hetdichtstbijzijnde gevoelige Natura 2000-gebied aanwezig is. De stikstofemissie leidt niet tot significante negatieve gevolgen op het Natura 2000-gebied Oosterschelde.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt op een afstand van circa 500 meter van het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Zie figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0029.jpg"

Overige beschermde gebieden

Verder maakt het plangebied geen deel uit van een Nationaal Landschap of andere beschermde natuurgebieden.

Beschermde planten en dieren

Zoogdieren

De meeste gebouwen in het plangebied zijn ongeschikt om als vleermuisverblijf te dienen. De gevelbetimmering onder het dak van de bakkerij heeft echter 2 openingen en 1 plaats waar de onderzijde kiert (zie figuur 4.5.1.). Door deze openingen kunnen vleermuizen de grote ruimte tussen de betimmering en de gevel bereiken. Ook in de betimmering van de fietsenoutlet zijn 2 van dergelijke kieren aanwezig (zie figuur 4.5.2.). Tenslotte heeft het gebouw van het postagentschap open stootvoegen op circa 3,5 meter hoogte, waardoor vleermuizen de achterliggende spouw kunnen bereiken. Omdat de gebouwen van de bakkerij, de fietsenoutlet en het postagentschap vleermuisverblijven kunnen bevatten, zijn de laatvlieger, de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis in tabel 4.5. opgenomen.

De bomen in het plangebied bevatten geen holten (een vanaf de grond bezien ogenschijnlijke holte is met behulp van een ladder geïnspecteerd en dit bleek geen holte te zijn). Wel is het mogelijk dat de diverse houtsingels een functie vervullen als vaste vliegroute voor vleermuizen. Omdat vaste vliegroutes van vleermuizen in de Wet natuurbescherming beschermd zijn, zijn nog enkele vleermuissoorten (de watervleermuis en de gewone grootoorvleermuis) in tabel 4.5. opgenomen. Sporen, wissels, uitwerpselen etc. van zoogdieren die behoren tot de categorieën ‘streng beschermde soorten’ of ‘overige soorten’ zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. Tabel 4.5. geeft de beschermde zoogdieren weer, die mogelijk een vaste rust- en verblijfplaats hebben in het plangebied.

Vogels

De onder ‘Zoogdieren’ beschreven openingen zijn ongeschikt voor vogels. Roofvogelnesten zijn in het plangebied afwezig en in de boerderij aan de Boerenweg 3 broedt geen uil. Volgens de bewoonster komen er in de weilandjes die haar paarden begrazen (de oostelijke weilandjes in het plangebied) ook geen uilen voor. Uilennesten, torenvalkennesten of andere roofvogelnesten zijn binnen een straal van 100 meter rond het plangebied afwezig. Wel is te verwachten dat er tijdens het broedseizoen nesten van algemene vogels als merel en winterkoning in de opgaande vegetaties in het plangebied aanwezig zijn.

Overige beschermde soorten

Beschermde planten zijn afwezig. In de watergangen naast de Grevelingenstraat en de Boerenweg werden tijdens de steeknetbemonstering geen beschermde vissen of amfibieën gevangen (maar wel enkele driedoornige en tiendoornige stekelbaarzen). Ook andere strenger beschermde diersoorten zijn niet te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BpZZ-VA01_0030.jpg"

Mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Oosterschelde) ligt op een afstand van circa 680 meter van het plangebied met een deel van de bebouwde kom van Zierikzee tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied in. Vanwege deze afstand, is het niet te verwachten dat de plannen enig effect op de natuurwaarden in dit gebied zullen hebben. Overige beschermde Natura 2000-gebieden bevinden zich op nog grotere afstand.

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied ligt op ongeveer 590 meter afstand van het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNZ. Het is daarom niet te verwachten dat de plannen een negatief effect op de natuurwaarden in het NNZ zullen hebben.

Beschermde planten en dieren

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen onderstaande effecten op beschermde flora en fauna optreden:

  • Door de opgaande begroeiingen tijdens het broedseizoen te rooien, kunnen nesten van broedende vogels worden verstoord, hun jongen kunnen hierdoor te lang worden achtergelaten en eieren kunnen te lang niet worden bebroed. Ook kunnen vogels/nesten of jongen worden vernietigd. Doordat de opgaande vegetaties verdwijnen, ontstaat er minder foerageergebied voor algemeen voorkomende vogels. De directe omgeving van het plangebied biedt voor dergelijke vogels voldoende alternatieven.
  • Bij de werkzaamheden kunnen vaste voortplantings- of rustplaatsen van algemene beschermde zoogdieren worden aangetast. Individuen kunnen hierbij worden verwond of gedood.
  • In enkele gebouwen bevinden zich mogelijk vleermuisverblijven, daarnaast dienen enkele houtsingels mogelijk als vaste vliegroute voor vleermuizen. Om de effecten op vleermuizen te kunnen beoordelen is daarom aanvullend vleermuisonderzoek nodig. Het gebied rond de dassenburcht wordt gebruikt als foerageergebied van een of meerdere dassen. Het slopen van de overige gebouwen en aanleggen van een weiland met huisweide en natuurweide (met bosje en vijver) zal een groter foerageergebied voor de das opleveren. Wel dient er voor te worden gezorgd dat eventueel nieuw aan te brengen rasters op de plaatsen van de bestaande onderdoorgangen voor de das zijn te passeren.

Conclusies en aanbevelingen

Natura 2000

Omdat er geen negatieve effecten op beschermde gebieden zijn te verwachten, is er op dit punt geen vergunning nodig op grond van de Wn.

Natuur Netwerk Zeeland

Omdat er geen negatieve effecten op het NNZ zijn te verwachten, zijn er op dit punt geen bezwaren vanuit het provinciale natuurbeleid.

Beschermde planten en dieren

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren voor, die onder de Wn zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in de provincie Zeeland een algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud (Provinciale Staten van Zeeland, 2016). Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wn): deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten tijdens het werk worden aangetroffen dieren zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

In de te rooien vegetatie komen in het broedseizoen mogelijk beschermde vogelnesten voor. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd en waarvoor geen omgevingscheck nodig is. Doden en vernielen van broedvogels/eieren/jongen kan worden voorkomen door het verwijderen van struiken en bomen buiten het broedseizoen uit te voeren (buiten de periode 15 maart – 15 juli). Door naleving van deze mitigerende maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen van de Wn begaan.

Nader onderzoek is gedaan naar de te slopen gebouwen van de bakkerij, de fietsenoutlet en het postagentschap (locaties 2, 3 en 5 in figuur 3.1.2., onderzoek in Bijlage 8). Deze kunnen vleermuisverblijven bevatten. Ook kunnen de houtsingels in het plangebied als vaste vliegroute dienen. Omdat alle vleermuissoorten streng zijn beschermd, dient het voorkomen van dergelijke verblijven conform het vleermuisprotocol (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus et al., 2013) te worden onderzocht. Volgens het vleermuisprotocol zijn daartoe, naast een winterinspectie (die al tijdens het veldbezoek is uitgevoerd) nog 4 onderzoeksronden nodig:

  • 2 ronden (2 avonden) onderzoek met batdetectors in de kraamtijd (periode 15 mei – 15 juli, waarbij er minimaal 30 dagen zit tussen de twee bezoeken);
  • 2 ronden (1 avond en 1 ochtend) onderzoek met batdetectors in de paartijd (15 augustus – 1 oktober, waarbij er minimaal 20 dagen zit tussen de twee bezoeken).

Uit het onderzoek is gebleken dat op de locatie drie vleermuissoorten voorkomen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en een enkele laatvlieger. De gewone dwergvleermuis (en laatvlieger) is een vooral object/gebouw bewonende soort. De ruige dwergvleermuis is vooral een boom bewonende soort. De laatstgenoemde heeft alleen (en in beperkte mate) foerageergebied ter plaatse van het plangebied. De laatvlieger is alleen eenmalig overvliegend waargenomen. Tijdens het onderzoek zijn wel baltsroepen van gewone dwergvleermuis waargenomen (nabij de te slopen bebouwingen met invliegopeningen).

Er is sprake van 3 aangetoonde (paar)verblijfsplaatsen. In het kader van de Wet natuurbescherming is een ontheffing nodig. Voor het paarseizoen worden vervangende verblijfplaatsen gerealiseerd conform het kennisdocument. Dit kunnen in eerste instantie tijdelijke kasten zijn in verschillende soorten. Uiteindelijk kunnen de vleermuizenverblijven in de nieuwbouw worden geïntegreerd.

Er zijn voorts geen in- en/of uitvliegers bij de te kappen bomen aangetroffen. De bomen worden niet geschikt geacht voor kraamverblijven en/of winterverblijfsplaatsen. In de bomen zijn geen paarverblijfsplaatsen aangetoond. De gedeeltelijke kap van de groenstructuur hoeft niet gemitigeerd te worden. Wel dient in verband met de vlieg- en foerageerroute aan de noord- en oostzijde een groenstructuur van minimaal een dubbele bomenrij in stand te worden gehouden. Dit is voorzien in het plan.

Het voorkomen van vleermuisverblijven staat de voorgenomen bestemmingswijziging niet in de weg. Door het nemen van mitigerende maatregelen wordt zorgvuldig gehandeld.

5.11.3 Conclusie

In het kader van de Natuurwetgeving worden geen belemmeringen verwacht voor onderhavige planontwikkeling. Hoewel het nader onderzoek aantoont dat er paarverblijven van vleermuizen in bestaande bebouwing aanwezig zijn, zijn er voldoende mogelijkheden voor mitigatie.

5.12 Licht en duisternis

5.12.1 Toetsingskader

Algemeen

Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

Regelgeving

De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunningplichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1 lid 1 onder e Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is.

5.12.2 Toetsing

De verlichting van bedrijven, winkels en supermarkten moet aansluiten bij het doel ervan, en dat hangt weer af van de situatie ter plaatse: een open gebied brengt andere verlichtingsbehoeften met zich mee dan een gesloten gebied. Bij nieuwe situaties letten we op dat de verlichting niet onnodig fel mag zijn en goed gericht dient te zijn, zodat enkel het eigen terrein verlicht wordt. Om hierop toe te zien, vraagt de gemeente bij nieuwe ontwikkelingen inzicht in de manier waarop verlicht gaat worden in een verlichtingsplan. Uit dat plan dient helder inzicht te ontstaan of er buitenverlichting geplaatst gaat worden, waar die geplaatst wordt, welke armaturen gebruikt worden, de hoogte van de armaturen en welk gedeelte hiermee verlicht wordt. Ook eventuele verlichte reclameobjecten dienen hierbij vermeld te worden. Het verlichtingsplan wordt opgesteld binnen de kaders van de nota Licht en Duisternis en wordt voor vaststelling van het bestemmingsplan ter toetsing voorgelegd.

5.12.3 conclusie

Wordt voor vaststelling van het bestemmingsplan aangevuld.

5.13 M.e.r.-beoordeling

5.13.1 Toetsingskader

Algemeen

De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

Regelgeving

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:

  • 1. een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
  • 2. een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
  • 3. een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., ook al blijven zij onder de genoemde drempelwaarden. Voor dergelijke projecten moet sinds 7 juli 2017 een aanmeldnotitie worden vastgesteld.

Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.

5.13.2 Toetsing

Voor het onderhavige project is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld (Bijlage 16). Uit de aanmeldnotitie blijkt dat er potentiële effecten zijn op het gebied van geluid, ecologie en verkeer. De mate en omvang waarin deze zich voordoen zijn echter gering. Door het nemen van de beschreven maatregelen worden potentiële effecten nog verder vermindert. Er is geen sprake van significant negatieve effecten.

5.13.3 Conclusie

Het is niet noodzakelijk een milieueffectrapport op te stellen.

5.14 Conclusie milieuaspecten

Uit de toetsing aan de sectorale aspecten blijkt dat er, rekening houdend met de in deelconclusies opgenomen voorwaarden, geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de beleidsmatige verantwoording en aanwezige kwaliteiten en waarden in het gebied. Om deze waarden te kunnen behouden en te borgen, worden deze in planregels vastgelegd. Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt.

6.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmingsplan)regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd, met in achtname van de rechtszekerheid voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied. In de toelichting is toegelicht welke ruimtelijke- en planologische argumenten ten grondslag liggen aan het plan. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.

Dit bestemmingsplan is volgens de landelijke standaard, de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplan (SVBP2012) opgesteld. Bij strijdigheid met de analoge versie, geldt de digitale versie.

Voor dit bestemmingsplan is voor fase 2 gekozen voor een uitwerkingsplicht. Hiermee heeft het college van burgemeester en wethouders de plicht om tijdens de duur van het bestemmingsplan (10 jaar) een uitwerkingsplan op te stellen binnen de kader s van de uitwerkingregels. Het uitwerkingsplan gaat vervolgens deel uit maken van het bestemmingsplan.

Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden.

Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:

  • Enkelbestemmingen;
  • Dubbelbestemmingen;
  • Functieaanduidingen;
  • Bouwvlakken;
  • Bouwaanduidingen;
  • Maatvoeringen.

De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

6.3 Toelichting op de bestemmingen

6.3.1 Inleidende regels

De inleidende regels staan in hoofdstuk 1 (artikel 1 en 2) van de regels. In artikel 1 van de regels worden diverse begrippen die in de planregels voorkomen nader omschreven. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis, ook als in het normale spraakgebruik of bijvoorbeeld in een encyclopedie andere, afwijkende definities voorkomen. Artikel 2 geeft aan hoe hoogte-, oppervlakte- en andere maten moeten worden gemeten.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 (met de artikelen 3 tot en met 6) zijn de bouw- en de gebruiksregels opgenomen van de op de verbeelding opgenomen (enkel)bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen. De gebruiks- en de bouwmogelijkheden die in de enkelbestemmingen zijn opgenomen, kunnen worden beperkt door de dubbelbestemmingen of door de bepalingen uit hoofdstuk 3 (de algemene regels).

Artikel 3

De gronden bestemd als ‘Detailhandel’ met de aanduiding ‘food’ zijn bestemd voor een detailhandelsbedrijven met totaal een maximum van 450 m2. Vervolgens zijn binnen de detailhandelsbestemming twee functieaanduidingen opgenomen ten behoeve van twee supermarkten; te weten ‘supermarkt-1’ en ‘supermarkt-2’. Elk mag een verkoopvloeroppervlakte omvatten van maximaal 2.500 m2. Het (planologisch/juridisch) onderscheidende van deze twee betreft dat ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt-2’ een voorwaardelijke bepaling geldt. Deze voorwaardelijke bepaling omvat het stopzetten van de supermarktactiviteiten ter plaatse van de Schelphoekstraat 1 te Zierikzee, alvorens de supermarkt ter plaatse van deze aanduiding ‘supermarkt-2’ in gebruik mag worden genomen. Volledigheidshalve wordt hierbij vermeld dat de bouw van de supermarkt wel mag c.q. moet kunnen plaatsvinden om de verhuizing mogelijk te maken en deze bepaling uitsluitend toeziet op het feitelijk in gebruik nemen van de supermarkt. De voorwaardelijke bepaling is ingegeven door de marktanalyse (en Ladder voor duurzame verstedelijking) uitgevoerd door Bureau Stedelijke Planning die beperking aangaf ten aanzien van deze aard van detailhandel.

Indien – om welke reden dan ook – panden leeg komen te staan en een supermarktinvulling niet meer mogelijk is, is er de mogelijkheid om op de locatie van fase 1 een andere functie te realiseren. In dit plan wordt daarom voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Deze is afhankelijk van de behoefte op dat moment, maar mag geenszins een belemmering vormen voor functies in het centrumgebied. Het is niet de bedoeling panden te splitsen zodat reguliere winkels die een concurrentie vormen voor het centrum kunnen worden gevestigd.

Artikel 4 Detailhandel - uit te werken

De gronden bestemd als ‘Detailhandel – uit te werken’ betreft fase 2 van de ontwikkeling van het Haringvlietplein dat bedoeld is voor een specifieke vorm van detailhandel, namelijk de grootschalige detailhandel (GDV). Het betreft een uitwerkingsplicht voor het college om deze functie binnen de periode vastgelegd in het exploitatieplan nader uit te werken. Deze uitwerking dient te voldoen aan de uitgangspunten van de Detailhandels Structuurvisie, Beeldkwaliteitplan, inrichtingsplan en behoefteonderzoek naar GDP/PDV. Ten aanzien van het strijdig gebruik is hier een voorlopige opsomming geven die bij de nadere uitwerking van het plangebied nog een aanvulling kan krijgen.

Artikel 5 Gemengd

Deze bestemming is van toepassing ter plaatse van het plangebied Schelphoekstraat. Deze planwijziging voorziet in het omzetten van de detailhandelsbestemming naar een (brede) maatschappelijke functie, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn ook mogelijk. De mogelijke functies zijn zoveel mogelijk benoemd. Nadrukkelijk wordt hierbij beoogd dat er geen strijd met de Detailhandsstructuurvisie van de gemeente kan ontstaan. Daarnaast is de functie van wonen eveneens nadrukkelijk uitgesloten. Voorts zijn de huidige bebouwingsmogelijkheden gehandhaafd en is de bestaande gevellijn gehandhaafd. Een geringe wijziging betreft het opnemen van het aanwezige groen als afschermend, structuurbepalend groen.

Zie onderstaand artikel.

Artikel 6 Groen

Binnen deze bestemming bevindt zich het structuurbepalend groen voor beide planlocaties. Ten aanzien van het plandeel Haringvlietplein vindt hier ook tevens een belangrijk deel van de waterberging plaats. Daarnaast zijn binnen deze bestemming voorzieningen mogelijk zoals nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, reclame-/vlaggenmasten, sloten, voet- en/of fietspaden toegestaan. Vanwege het belang van opgaand groen ter inpassing van de functies is een omgevingsvergunningsplicht voor werken en werkzaamheden opgenomen.

Artikel 7 Verkeer

Binnen de bestemming verkeer zijn met name de parkeervoorzieningen, de wegen, fiets- en voetpaden voor het doorgaande verkeer en de belangrijkste ontsluitingsroutes opgenomen.

Artikel 8 en 9 Waarde – Archeologie – 6 en 7

Het plangebied is vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het Beleidsplan Archeologie opgenomen in één van de onderzoeksgebieden. De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 6 en 7 sluiten hierbij aan. Zowel voor bouwwerkzaamheden als voor verschillende soorten (graaf)werkzaamheden die dieper gaan dan 50 centimeter en tegelijk een oppervlakte bestrijken van respectievelijk 2.500m² en 5.000 m², moet eerst de archeologische waarde van het betreffende terrein worden vastgesteld en eventuele waarden worden veiliggesteld.

6.3.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel is de bestaande maten regeling opgenomen. Dit zijn regels voor - legale - bouwwerken die niet voldoen aan de bouwregels uit het vorige hoofdstuk. Eventueel afwijkende hoogte-, inhouds- hellings- en oppervlaktematen gelden voor die bouwwerken als (maximale/minimale) maat, ook als sprake is van vervangende nieuwbouw.

Verder is een regeling opgenomen die vanwege de ruimtelijke kwaliteit parkeren, laden en lossen regelt om te voorkomen dat er een te kort aan parkeren of laad- en los mogelijkheden ontstaan. Verder is er een beperking opgelegd aan het aantal vlaggenmasten en een regel die vanwege het gemeentelijk beleid gericht op behoud van duisternis het naar boven toe verlichten van reclame-uitingen verbiedt.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Naast een verbod om gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken is in dit artikel een aantal specifieke gebruiksverboden opgenomen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Om een aantal functioneel en architectonisch ondergeschikte bouwwerken mogelijk te maken die net buiten de 'eigen' bestemmingsgrens vallen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Het college c.q. het bevoegd gezag, kan bij omgevingsvergunning afwijken van de in de bouwregels opgenomen maatvoering. Deze afwijking is slechts toegestaan indien de belangen van eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad en het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid niet onevenredig worden geschaad. Een afwijking is verder alleen mogelijk indien dit niet eerder al is toegepast voor eenzelfde soort bouwwerk. Een afwijking voor bijvoorbeeld een entreepartij is dus eenmalig mogelijk.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Het college kan het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen met inachtneming van belangen van eigenaren en/of gebruikers en de beoogde beeldkwaliteit.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel voorkomt dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een deel van een bouwperceel van eigenaar wisselt, terwijl diezelfde gronden bij een al eerder verleende omgevingsvergunning zijn meegeteld bij het bepalen van de maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel waartoe het behoorde. Het is dus niet mogelijk de gronden in te zetten voor twee verschillende bouwpercelen om op die manier een omgevingsvergunning voor het bouwen te verkrijgen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen en is in de slotregel (artikel15) de citeertitel van de bestemmingsplanregels benoemt.

In artikel 14 is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen voor zover dat afwijkt van de (nieuwe) bestemming. Bestaand gebruik en bestaande bebouwing welke in strijd zijn met dit nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van voorgaande plannen, mag onder voorwaarden in stand blijven (bebouwing) dan wel worden voorgezet (gebruik). Gebruik en bebouwing dat voorheen al illegaal was, wordt met deze bepaling niet gelegaliseerd.

6.3.5 Bijlagen bij de regels

Bijlage 1 en 2 Staat van Bedrijfs- en Horeca-activiteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor het overgrote deel samengesteld uit de richtafstandenlijst zoals opgenomen als bijlage 1 van de Brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Wat betreft de Staat van horeca-activiteiten is aansluiting gezocht bij de vigerende regels en het gemeentelijk beleid hieromtrent.

Bijlage 3, 4 en 5 Detailhandelsstructuurvisie 2013, Stedenbouwkundig ontwerp en Beeldkwaliteitplan

Deze bijlagen maken onderdeel uit van het voorliggende bestemmingsplan en zijn geldend. Deze bijlagen vormen het toetsingskader voor afwijkingen, de nadere uitwerkingsregels en de welstandsbeoordeling in het kader van de vergunningverlening. Hiermee is gebord dat ook bij de nadere uitwerking van fase 2 voldaan wordt aan de stedenbouwkundige structuur en uitstraling zoals omschreven in hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting.

6.4 Handhaving

6.4.1 Handhaving en bestemmingsplannen

Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang. De term handhaving wordt vaak beperkt uitgelegd als uitsluitend het toepassen van handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn. Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstellingkomen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

6.4.2 Handhavingsbeleid gemeente

Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten. In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.

6.4.3 Uitvoering handhaving

De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingsprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechtelijke handhaving om tot herstel van de rechtsorde te komen. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen.

Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.

7.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval verhaald via de gronduitgifteprijs.

7.3 Conclusie

Initiatiefnemer is Rialto Zierikzee B.V. Rialto voert voor eigen rekening en risico de financiële exploitatie van de onderhavige (totale) ontwikkeling aan het Haringvlietplein (fase 1 en 2). Voor de gemeente Schouwen-Duiveland zijn er geen financieel-economische consequenties aan verbonden. De uitvoeringsrisico's liggen bij de initiatiefnemer.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Schouwen-Duiveland is op 31 maart 2017 een zogenoemde anterieure overeenkomst / exploitatieovereenkomst afgesloten voor het voorgenomen initiatief waarin de (financiële) afspraken zijn vastgelegd. De planlocatie aan de Schelphoekstraat betreft een ontwikkeling die de huidige eigenaar Lidl voor eigen rekening en risico heeft opgepakt. Deze staat onlosmakelijk verbonden met het Haringvlietplein. Ook voor deze ontwikkeling geldt dat de uitvoeringsrisico’s bij de de eigenaar liggen en deze contractueel worden vastgelegd. Het verhalen van planschade maakt onderdeel uit van deze overeenkomsten, eventuele planschade komt geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Voor fase 2 zijn nog niet alle gronden verworven. Ten behoeve van het waarborgen van kostenverhaal is daarom voor fase 2 een exploitatieplan (NL.IMRO.1676.00238ExpZZ-ON01) opgesteld, welke gekoppeld is aan dit bestemmingsplan. Het exploitatieplan dient in beginsel jaarlijks te worden geactualiseerd.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

8.2 Resultaten ter inzage legging voorontwerpbestemmingsplan

Tijdens de ter inzage legging zijn er 7 inspraakreacties en 3 vooroverlegreacties ingediend. Ook zijn er ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door het college vindt u als bijlage bij dit bestemmingsplan ‘Antwoordnotitie inspraak en vooroverleg’.

Het college heeft als gevolg van de inspraak en het vooroverleg bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan verschillende wijzigingen doorgevoerd:

  • een beperkte verantwoording van het groepsrisico is toegevoegd op verzoek van de Veiligheidsregio;
  • een gewijzigde redactie van het artikel 'Gemengd' welke op de locatie Schelphoekstraat is opgenomen. Een aantal functies is niet meer rechtstreeks, maar pas na afweging door het college over de inpasbaarheid in de omgeving toelaatbaar. Naar aanleiding hiervan is ook de Staat van Bedrijfsactiviteiten gewijzigd. Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen om voldoende parkeergelegenheid te waarborgen;
  • de redactie van de uitwerkingsverplichting is enigszins aangepast. Het onderzoek van BSP naar de effecten en de afweging in het kader van GDV/PDV is als bijlage bij de toelichting gevoegd;

Verder hebben een aantal ambtshalve wijzigingen plaatsgevonden. Tussentijds is een nader onderzoek naar natuuraspecten uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De inspraakreacties gaven aanleiding om het akoestisch onderzoek nader te bezien. Een gewijzigde versie is bij het bestemmingsplan gevoegd. Voor het overige hebben op detailniveau een aantal wijzigingen in de regels plaatsgevonden ten behoeve van een betere borging van het te bereiken einddoel.

Vanwege tussentijds gewijzigde regelgeving is ook een aanmeldnotitie MER gemaakt voor dit project. De resultaten daarvan zijn verwerkt. Tevens is aan dit bestemmingsplan een exploitatieplan gekoppeld voor fase 2.

8.3 Resultaten ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Tijdens de ter inzage legging zijn 4 zienswijzen ingediend. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door de gemeenteraad vindt u in een bijlage bij dit bestemmingsplan.

De gemeenteraad heeft als gevolg van de zienswijzen bij de vaststelling van het bestemmingsplan een aantal wijzigingen doorgevoerd. Deze zijn weergegeven in de antwoordnota.

Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan.