direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gestraatje - Lemmensweg - Heinsbergerweg te Montfort
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Roerdalen heeft besloten medewerking te verlenen aan het planologisch verplaatsen van de bestaande intensieve veehouderij gelegen aan Gestraatje 65 naar de locatie Heinsbergerweg 20 in combinatie met de ontwikkeling van een aantal kleinschalige bedrijfskavels op de hoek Gestraatje/Lemmensweg en herstructurering van de doorgaande weg/infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.
overzicht plangebied met aanduiding bestaande en verplaatsingslocatie intensieve veehouderij en ontwikkeling bedrijfskavels/herstructurering wegen  

Ter plaatse van de bestaande locatie van de intensieve veehouderij aan het Gestraatje 65 zullen de diverse aanwezige bedrijfsopstallen gesloopt worden en zal de bestemming gewijzigd worden in agrarisch zonder bouwvlak c.q. landbouwgrond. De bedrijfswoning met bijbehorende schuur op de bestaande bedrijfslocatie zullen bestemd worden voor woondoeleinden. Tevens wordt de bebouwing op het perceel, gelegen op de hoek Gestraatje/Lemmensweg, gesloopt en worden de betreffende gronden herbestemd.

De verplaatsingslocatie aan de Heinsbergerweg 20 is in eigendom van de ondernemer en het vigerende bestemmingsplan voorziet reeds in een beperkt agrarisch bouwblok (circa 9.000 m2) alwaar vestiging van een intensieve veehouderij is toegestaan. Het agrarisch bouwblok zal echter verder uitgebreid moeten worden om te kunnen voorzien in een toekomstige bedrijfsontwikkeling tot circa 12.000 vleesvarkens.

Binnen het op 21 april 2016 vastgestelde vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Roerdalen- 2e herziening' is de planologische bedrijfsverplaatsing van de intensieve veehouderij in combinatie met de ontwikkeling van een aantal kleinschalige bedrijfskavels en herstructurering van wegen niet mogelijk, waardoor een partiële herziening van het bestemmingsplan dient plaats te vinden. Het doel van het bestemmingsplan is om door middel van een juridisch planologische regeling de gewenste c.q. beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken.

In dit bestemmingsplan wordt de gewenste ontwikkeling van de beide deelgebieden aan de Gestraatje-Lemmensweg en de Heinsbergerweg 20, juridisch-planologisch geregeld, waardoor de voorgenomen nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden ontstaan. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding voor de locatie en bijbehorende regels. Deze toelichting vergezelt het plan.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden:

  • 1. De huidige bedrijfslocatie van de te verplaatsen veehouderij. Deze is gelegen aan Gestraatje 65 in Montfort, op twee percelen aan weerszijden van de Lemmensweg. Het betreft de percelen, kadastraal bekend gemeente Montfort, sectie C, nrs.:
    • a. 3983, 4115 en 4116, gelegen aan Gestraatje ten westen van de Lemmensweg, met een totale oppervlakte van 16.360 m²;
    • b. 196, 409, 421 en 422, gelegen aan Gestraatje 65, met een totale oppervlakte van 15.655 m².
  • 2. De verplaatsingslocatie voor de veehouderij. Deze is gelegen aan de zuidzijde van de Heinsbergerweg in het Landbouwontwikkelingsgebied Montfort - Maria Hoop. Het betreft de percelen, kadastraal bekend gemeente Montfort, sectie C, nrs. 160, 161, 162, 669 en 670, met een totale oppervlakte van 25.030 m².
afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.
Topografische kaart met globale aanduiding ligging plangebied:
- deelgebied Gestraatje-Lemmensweg (rood gearceerd)
- deelgebied Heinsbergerweg 20 (blauw gearceerd)  

Daarmee is het gehele plangebied gelegen in het buitengebied van de gemeente Roerdalen, ten oosten van de kern Montfort. Beide wegen sluiten via een aantal andere wegen in het buitengebied in zuidelijke richting aan op de N274 (Echterboschbaan) die in oostelijke richting aansluit op de N293 richting Roermond (in noordelijke richting) en richting Kempen en Heinsberg in Duitsland. De N274 vormt in zuidelijke richting de verbinding naar Echterbosch en Koningsbosch en -via de Selfkant- richting Brunssum.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is geregeld in het op 21 april 2016 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Roerdalen - 2e herziening'.

Het deelgebied aan Gestraatje is daarin bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 2', met een bouwvlak dat bestaat uit twee middels de figuur 'relatie' met elkaar gekoppelde delen aan weerszijden van de Lemmensweg. Tevens geldt hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - roerdalslenk II'.

Ter plaatse is een agrarisch bedrijf toegestaan, waaronder ook een intensieve veehouderij.
De gronden zijn tevens bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in de landschappelijke openheid, de landschappelijke beslotenheid in de vorm van bosschages, houtwallen en lanen en de geomorfologische waarden in de vorm van hoogterrassen en steilranden, alsmede voor extensieve dagrecreatie en evenementen.

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen) zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0004.png"  
Afbeelding 3. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Roerdalen - 2e herziening' met aanduiding ligging plangebied - deelgebied Gestraatje-Lemmensweg  

Het deelgebied aan de Heinsbergerweg 20 is bestemd tot 'Agrarisch - Landbouwontwikkelingsgebied' met een bouwvlak op een deel van het plangebied. Tevens geldt hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - roerdalslenk II'.

De gronden zijn bestemd voor uitoefening van een agrarisch bedrijf, onder andere in de vorm van een intensieve veehouderij, met daartoe behorende voorzieningen, waaronder een bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0005.png"  
Afbeelding 4. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Roerdalen - 2e herziening' met aanduiding ligging plangebied - deelgebied Heinsbergerweg  

1.4 Leeswijzer

In dit hoofdstuk vindt een beschrijving van het plangebied plaats. In hoofdstuk 2 is een beschrijving van het plan opgenomen. In hoofdstuk 3 volgen de uitgangspunten uit het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid, die betrekking hebben op de locatie. Hoofdstuk 4 bevat een verantwoording van de diverse sectorale-/omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van de juridische opzet van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde. Hoofdstuk 7 tot slot bevat een beschrijving van de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Deelgebied Gestraatje-Lemmensweg

Het deelgebied Gestraatje is agrarisch gebied ten oosten van de kern Montfort. De weg Gestraatje is een van de uitlopers vanuit de kern Montfort naar het buitengebied in zuidoostelijke richting. Ter plaatse van het plangebied is het agrarisch bouwvlak van de initiatiefnemer gelegen, bestaande uit twee middels de figuur 'relatie' aan elkaar gekoppelde bouwvlakken aan weerszijden van de Lemmensweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0006.png"  
Afbeelding 5. Foto bedrijfslocatie Gestraatje 65 (ten oosten van de Lemmensweg), gezien vanaf de hoek Lemmensweg-Gestraatje. Bron: Google Maps  

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0007.png"  
Afbeelding 6. Foto bedrijfslocatie Gestraatje ong. (ten westen van de Lemmensweg), gezien vanaf de hoek Lemmensweg-Gestraatje. Bron: Google Maps  
2.1.2 Deelgebied Heinsbergerweg

Het deelgebied aan de Heinsbergerweg 20 maakt deel uit van het agrarisch gebied ten zuidoosten van de kern Montfort. Met uitzondering van een minicamping met 40 standplaatsen aan de Heinsbergerweg 15, zijn aan deze weg uitsluitend agrarische bedrijven gelegen. Het deelgebied Heinsbergerweg 20 maakt deel uit van een landbouwontwikkelingsgebied ten zuiden van de Heinsbergerweg en ten noorden van Gestraatje. Binnen dit gebied geldt een wijzigingsbevoegdheid voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven, inclusief intensieve veehouderijen. Daarbij geldt echter wel als voorwaarde dat elders in de provincie een agrarisch bouwvlak moet worden omgezet naar 'Wonen'.

Ter plaatse van het plangebied is in het geldende bestemmingsplan reeds een agrarisch bouwvlak opgenomen waarbinnen intensieve veehouderij is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0008.png"  
Afbeelding 7. Luchtfoto toekomstige bedrijfslocatie veehouderij Heinsbergerweg (geel gearceerd)  

2.2 Toekomstige situatie

Ter plaatse van de bestaande locatie van de intensieve veehouderij aan het Gestraatje 65 zullen de diverse aanwezige bedrijfsopstallen gesloopt worden en zal de bestemming gewijzigd worden in agrarisch zonder bouwvlak c.q. landbouwgrond. De bedrijfswoning met bijbehorende schuur op de bestaande bedrijfslocatie worden middels dit bestemmingsplan bestemd voor woondoeleinden. Tevens wordt de bebouwing op het perceel, gelegen op de hoek Gestraatje/Lemmensweg, gesloopt en worden de betreffende gronden herbestemd. Het bestaande agrarisch bouwblok wordt omgezet naar een aantal bedrijfskavels voor lichte bedrijvigheid (cat. 1 en 2). Een deel wordt toegevoegd aan het bouwvlak van een bestaand bedrijf (agrarisch aanverwant) en er worden twee nieuwe bedrijfskavels gecreëerd. Een klein gedeelte van de gronden is gebruikt ter verplaatsing/reconstructie van de openbare weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0009.png"  
Afbeelding 8. Beoogde herinrichting deelgebied hoek Gestraatje-Lemmensweg  

De verplaatsingslocatie aan de Heinsbergerweg 20 is in eigendom van de ondernemer en het vigerende bestemmingsplan voorziet reeds in een beperkt agrarisch bouwblok (circa 9.000 m2) alwaar vestiging van een intensieve veehouderij is toegestaan. Het agrarisch bouwblok zal echter verder uitgebreid moeten worden om te kunnen voorzien in een toekomstige bedrijfsontwikkeling tot circa 12.000 vleesvarkens.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0010.png"  
Afbeelding 9. Inrichtingsvoorstel locatie Heinsbergerweg 20. Bron: Landschapsplan Montfort - Heinsbergerweg, Bureau Verbeek d.d. 20-02-2018, ngew. 03-04-2018 projectnr. RD 701.001  

Voor het bouwen van een bedrijfswoning binnen dit agrarisch bouwvlak is al in 2007 een omgevingsvergunning voor het bouwen verleend.

2.3 Landschappelijke inpassing

2.3.1 Inleiding

Vanwege het provinciale LKM beleid (Limburgs Kwaliteits Menu) vragen de 'rode' ontwikkelingen die middels het onderhavige bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, om 'groene' tegenprestaties. Het opstellen en uitvoeren van een landschappelijk inpassingsplan is noodzakelijk gezien het feit dat de beoogde ontwikkelingen een aanpassing van het bestemmingsplan eisen. Aanvullend is er een verplichte LKM-afdracht, die is inbegrepen in de grondprijs van de betreffende kavels.

Door Bureau Verbeek is daartoe een landschapsplan voor de drie deelgebieden opgesteld1.

2.3.2 Deelgebied Heinsbergerweg 20

De kavel ligt in een rationeel (rechte verkaveling) landschap. De inrichting van het perceel is dan ook rationeel en efficiënt, passend bij het agrarische bedrijf. In de nabije omgeving van de Heinsbergerweg is het gebruikelijk dat bebouwingsclusters zijn voorzien van een windsingel of opgaande beplanting rondom. Dit zorgt voor een vriendelijk landschappelijk beeld doordat de bebouwing niet open en bloot in het landschap aanwezig is. Zodoende is ook bij de kavel aan de Heinsbergerweg een dergelijke landschappelijke inpassing gewenst.

In het landschapsplan is voorzien dat de kavel wordt omgeven door een strakke beukenhaag (tussen de 1,50 – 2 meter hoog) en enkele bomen. Door de initiatiefnemer is aan de west, zuid en oostzijde gevraagd om bomen met een smalle en niet al te dichte kroon, in verband met bladafval in de goten van de stallen en schaduwwerking op de naastgelegen percelen.

Aan de voorzijde van het terrein is ruimte voor bomen met een wat grotere kroon. Aan de oostzijde en de noordzijde van het perceel zijn twee infiltratiegreppels aanwezig waarin hemelwater kan worden opgevangen.

De situering van de stallen is zodanig dat in de toekomst kan worden voorzien in zonnepanelen op de daken.

Het inrichtingsvoorstel voor dit deelgebied is weergegeven in afbeelding 9.

2.3.3 Deelgebied Gestraatje 65

Het wegvallen van de bestaande varkensstallen zorgt voor een forse kwaliteitsimpuls ter plaatse. Om de overblijvende bebouwing wat meer aanzien te geven en dit op een fraaie manier in het landschap 'achter te laten' is het planten van een aantal bomen gewenst. Gekozen is voor de walnoot (Juglans regia). De bestaande haag wordt doorgezet in noordelijke richting om zo een soort binnenplaats te creëren ter hoogte van de te behouden schuur. Deze haag zal een hoogte krijgen van ongeveer 1,80 meter in verband met privacy-wensen van de initiatiefnemer. Qua soort zijn er verschillende opties.

Voor het landschappelijke beeld is het wenselijk dat het hekwerk aan de zuidoostzijde van het perceel wordt afgebroken. De initiatiefnemer hecht echter veel waarde aan dit hekwerk in verband met veiligheid. Om deze reden kan er gekeken worden of in overleg met de gemeente Roerdalen een haag voor dit hekwerk kan worden aangeplant om het geheel te verfraaien. Deze haag zou dan op gemeentegrond staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0011.png"  
Afbeelding 10. Uitsnede uit landschapsplan deelgebied Gestraatje 65  
2.3.4 Deelgebied Gestraatje - Lemmensweg

Hoewel de drie bedrijfskavels in eigendom van verschillende eigenaren zijn, is één landschapsplan opgesteld om eenheid op het terrein te creëren. Om een goede landschappelijke inpassing te verzorgen is eerst gekeken naar de aanrijroutes naar het terrein en vanaf welke standpunten de toekomstige bebouwing in beeld komt. Wenselijk is om de bebouwing zoveel mogelijk aan het oog te onttrekken door het creëren van een verdichte rand met opgaande beplanting. Dit wensbeeld sluit aan bij de ontwerpuitgangspunten van het landschapstype 'velden'.

Op de volgende pagina's zijn twee inrichtingsmogelijkheden voor het terrein verbeeld, met verschillende uitgangspunten:

  • In het landschapsplan in afbeelding 11 is het uitgangspunt gehanteerd dat de meest noordelijke kavel (waar nog geen koper voor is), niet integraal wordt opgehoogd zoals dat met het ten westen gelegen perceel wel gebeurt. Zodoende dient de hemelwaterbuffer op de laagstgelegen plek van het terrein te liggen, wat in de noordwesthoek is.
  • Het landschapsplan in afbeelding 12 hanteert het uitgangspunt dat de betreffende kavel wél integraal wordt opgehoogd. Wanneer dat gebeurt hoeft de hemelwaterbuffer niet in de noordwesthoek te liggen, gezien de vlakke ligging van het terrein. Kijkend naar de zichten op de toekomstige bebouwing vanuit de omgeving is de noordoosthoek een geschikte locatie voor het situeren van een hemelwaterbuffer en bijbehorende, opgaande beplanting.

In beide gevallen wordt het gehele terrein omzoomd door een haag (hoogte tussen 1,50 - 1,80 meter) in combinatie met bomen. Voor de haag kan gekozen kan worden uit de hiernaast afgebeelde soorten. De infiltratiebuffers zijn in beide opties gesplitst, op aangeven van de initiatiefnemer van de westelijk gelegen kavel. De twee oostelijk gelegen kavels delen een hemelwaterbuffer.

De in afbeelding 12. opgenomen variant heeft de voorkeur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0012.png"  
Afbeelding 11. Landschapsplan deelgebied Gestraatje - Lemmensweg zonder ophoging noordelijke kavel  

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0013.png"  
Afbeelding 12. Landschapsplan deelgebied Gestraatje - Lemmensweg met ophoging noordelijke kavel  

Op 19 juni 2018 heeft het Limburgs Welstandstoezicht, district Midden-Limburg, welstandscommissie Oost, aan burgemeester en wethouders geadvseerd akkoord te gaan met het landschapsinpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0014.png"  
Afbeelding 13. Advies welstandscommissie 19 juni 2018  

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is op hoofdlijnen aandacht besteed aan het relevante beleidskader van het Rijk, de provincie Limburg en de gemeente Roerdalen, waarbinnen de activiteiten/plannen ontwikkeld worden. Het beleidskader is relevant aangezien dit de kaders bevat voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie bovengenoemde doelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Voor het plangebied geldt, dat er geen nationale belangen uit de Structuurvisie in het geding zijn. Inzake het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden ter plaatse van het plangebied, wordt in dit kader verwezen naar de toelichting die ten aanzien van deze aspecten opgenomen is bij respectievelijk het provinciale en gemeentelijke beleid.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.

Op dit bestemmingsplan zijn geen van deze belangen van toepassing, behoudens het volgende. In artikel 2.9.2. van het Barro is vastgelegd dat in de Rarro tracés voor een buisleidingenstrook worden aangewezen met aan weerszijden van een tracé een zoekgebied van 250 meter, gemeten vanaf de buitenste begrenzing van dat tracé.

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen het voorkeurstracé laat, ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat voorkeurstracé geldende bestemmingsplan, geen nieuwe activiteiten toe die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang.

3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de Roerdalen. Aangezien het bestemmingsplan echter geen windturbines hoger dan 114 meter toestaat vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

Het deelgebied Heinsbergerweg 20 is wel volledig gelegen binnen een in de Rarro opgenomen zoekgebied van 250 langs een voorkeurstracé voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0015.png"  
Afbeelding 14. Uitsnede uit kaart met voorkeurstracés en zoekgebieden voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, met aanduiding ligging deelgebied Heinsbergerweg 20  

Omdat het betreffende deelgebied is gelegen buiten het voorkeurstracé en het Barro geen beperkingen stelt aan ontwikkelingen binnen het zoekgebied aan weerszijden van het voorkeurstracé, vormt dit aspect geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Artikel 3.1.6 van het Bro bevat een motiveringsplicht voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Daar onder stedelijke ontwikkeling mede de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein verstaan wordt, is de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing op de beoogde ontwikkeling van bedrijfskavels voor kleine locale (agrarisch aanverwante) bedrijven op de hoek Gestraatje/Lemmensweg en de verbetering van de doorgaande weg / infrastructuur. De ladder voor duurzame verstedelijking is in dit geval niet van toepassing op de ontwikkelingen ter plaatse van de locatie van de intensieve veehouderij, derhalve wordt deze ontwikkeling niet nader beschouwd in deze paragraaf.

Vanwege de ontwikkeling van een aantal kleinschalige bedrijfskavels en de herstructurering van de doorgaande weg/infrastructuur ter plaatse van het perceel gelegen op de hoek Gestraatje/Lemmensweg dienen in dit kader de 3 voornoemde stappen gemotiveerd en afgewogen te worden.

Op de eerste plaats moet worden aangetoond dat de uitbreiding voorziet in een behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beoogde ontwikkeling van kleinschalige bedrijfskavels op de hoek Gestraatje/Lemmensweg voorziet in een lokale behoefte. Een aantal kleinere bedrijven, met vaak hindergevoelige activiteiten, krijgt zo de mogelijkheid om zich te vestigen buiten de woonkern. De beoogde bedrijfskavels zijn met een principeovereenkomst op dit moment ook al verkocht door de gemeente Roerdalen, waarmee de ruimtevraag en beschikbare ruimte voldoende aangetoond is.

In de bestaande situatie zijn daarnaast reeds diverse locale bedrijven (o.a. agrarisch loonbedrijf, landbouwmechanisatiebedrijf, steenhandel) in de directe nabijheid van het plangebied gelegen, waardoor de ontwikkeling goed aansluit op de directe omgeving. Daarnaast wordt het gebied goed ontsloten en wordt de doorgaande weg / infrastructuur zelfs nog verbeterd, waardoor verkeer de kern van Montfort kan ontzien.

Hiermee wordt voldaan aan de Ladder duurzame verstedelijking als opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

3.2.5 Wet milieubeheer (milieueffectrapportage)

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 4.3.8

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL 2014)

Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) vastgesteld. In het POL 2014 is onderscheid gemaakt in zeven soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Zowel het plangebied aan de Heinsbergerweg 20, waar de verplaatsingslocatie voor de intensieve veehouderij voorzien is, als het plangebied aan het Gestraatje/Lemmensweg waar de bestaande intensieve veehouderij alsmede de beoogde bedrijfskavels zijn gelegen, vallen in het "Landelijke gebied". Het landelijk gebied is het gebied buiten de steden, plattelandskernen en bedrijventerreinen. Een rijk geschakeerd gebied bestaande uit rivier- en beekdalen, hellingen, landbouwgronden, glastuinbouw, bos- en natuurgebieden, delfstofwinningen, solitaire woningen en bedrijfsgebouwen, linten en clusters van bebouwing, verblijfsrecreatieve terreinen e.d. en doorsneden met allerlei vormen van infrastructuur.

Het landelijk gebied wordt op hoofdlijnen en indicatief onderverdeeld in 4 zones: goudgroene natuurzone, zilvergroene natuurzone, bronsgroene landschapszone en buitengebied. Het plangebied is volledig gelegen binnen de zone 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0016.png"  
Afbeelding 15. Uitsnede POL-kaart Zonering Limburg met aanduiding ligging plangebied (rode lijnen)  

Het buitengebied betreft alle andere gronden, vaak met een agrarisch karakter, in het landelijk gebied, die niet als goudgroene/zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone zijn aangewezen. Het buitengebied biedt ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven en/of nieuwvestiging van agrarische bedrijven.

De ontwikkeling in de veehouderij manifesteert zich voor het overgrote deel in de vorm van doorgroei van bestaande bedrijven. De doorgaande schaalvergroting, de milieueisen, de combinaties met energieopwekking of mestverwerking, maken dat er bij veel bedrijven een behoefte bestaat om uit te breiden. Er wordt ontwikkelruimte geboden op basis van een integrale kwaliteitsverbetering in de omgeving. Duurzame grondgebonden land- en tuinbouw kan zich verder ontwikkelen onder de voorwaarde dat de ontwikkeling in balans is met de milieu- en landschapskwaliteiten. Deze doorontwikkeling van intensieve veehouderijbedrijven is enkel mogelijk buiten extensiveringsgebieden.

Hervestiging heeft de voorkeur boven nieuwvestiging, gelet op de te verwachte leegstand in de agrarische sector. Nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is alleen mogelijk in een beperkt aantal (18 stuks) ontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, die reeds in bestemmingsplannen of structuurvisies zijn vastgelegd.

Buiten deze gebieden kunnen incidenteel uitzonderingen gemaakt worden voor nieuwvestiging, als onderdeel van regionale optimalisaties die per saldo leiden tot een betere omgevingskwaliteit. Het gaat hierbij om regionale optimalisaties waarbij de nieuwvestiging plaatsvindt op een duurzame vestigingslocatie en gekoppeld is aan het beëindigen van vergelijkbare bedrijfsactiviteiten op een andere locatie, waardoor er per saldo sprake is van een kwaliteitsverbetering van het leefklimaat (omgevingsaspecten als milieu, landschap en leefbaarheid, in relatie tot aspecten als dierenwelzijn en volksgezondheid) op regionale schaal.

Het plangebied aan de Heinsbergerweg 20, waar de verplaatsingslocatie van de intensieve veehouderij voorzien is, is volgens kaart 11 "Landbouw" van het POL 2014 gelegen binnen het ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0017.png"  
Afbeelding 16. Uitsnede uit POL-kaart Landbouw met aanduiding ligging deelgebied Heinsbergerweg 20  

Door verplaatsing van de veehouderij van een locatie op korte afstand van de kern Montfort naar het landbouwontwikkelingsgebied wordt de milieubelasting vanwege dit bedrijf teruggedrongen en worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden aan het betreffende bedrijf. De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen de doelstellingen voor de zone buitengebied in POL 2014.

Limburg heeft ruim voldoende bedrijventerreinen, aldus POL 2014. De centrale opgave is dan ook: een groei in kwaliteit zonder dat de kwantiteit toeneemt, daarbij meer schaarste creërend, met ruimte voor maatwerk. De opgave moet per regio verder geconcretiseerd worden in een regionaal visie/programma werklocaties. Daarin komen de opgaven voor alle bedrijventerreinen aan bod.

Centraal in de aanpak staat dynamisch voorraadbeheer per regio. Dit principe krijgt vorm en inhoud in regionale bedrijventerreinenvisies. Deze visies bevatten gezamenlijke ambities en opgaven, gezamenlijke principes en spelregels (toegespitst op de regionale situaties) en een gezamenlijke werkwijze. De visies zijn stevig en niet vrijblijvend, maar wel realistisch (rekening houdend met de markt) en flexibel (met ruimte om in overleg in te spelen op nieuwe ontwikkelingen). Aan de visies wordt een programma gekoppeld. Bijzondere aandacht is nodig voor financiële aspecten, transformatie en herstructurering. Ook een eventuele aanpak van leegstaande bedrijfsgebouwen kan onderdeel uitmaken van de afspraken. Belangrijke marktpartijen en stakeholders worden in dit traject betrokken. De basisprincipes uit dit POL vormen vertrekpunt voor de regionale visies.

Voor de regionale uitwerking van POL 2014 wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. Op 30 december 2016 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl.

De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.

De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.

Hoofdstuk ruimte

Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.

Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg.

De toelichting bij het ruimtelijke plan bevat een verantwoording van de wijze waarop hier invulling aan is gegeven. De toelichting bij een ruimtelijk plan dient verder een beschrijving te bevatten van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

In de bestuursafspraken Midden-Limburg POL 2014 zijn voor wat betreft het werkveld economie planningsafspraken gemaakt over het inventariseren van onder andere de locaties voor bedrijventerreinen waarmee bestaande locaties, restcapaciteiten en plannen (hard en zacht) kunnen worden onderscheiden.

Tevens is vastgelegd dat een visie werklocaties wordt opgesteld waarin onder andere wordt aangegeven hoe met bestaande en nieuwe vestigingen wordt omgegaan. In de periode totdat de uitwerking van de visie gereed is, zullen gemeenten zich inspannen om zoveel mogelijk nieuwe initiatieven met elkaar te delen en bespreken in ambtelijk en bestuurlijk overleg. Tevens wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd, waarin regionale behoefte en mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied afgelopen dienen te worden.

De afspraak in nde regio is dat het toevoegen van bedrijventerreinen regionaal wordt vafgestemd. De plannen zijn reeds diverse malen regionaal besproken. Op 5 juli 2018 is het plan nog regionaal ambtelijk overlegd. Daarnaast wordt het ontwerp bestemmingsplan ook in het kader van de zienswijzenprocedure aangeboden aan de provincie en aan de regiogemeenten.

Voor wat betreft de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.2.4.

Milieubeschermingsgebieden

Het gehele plangebied is volgens de omgevingsverordening gelegen binnen de 'Boringsvrije zone Roerdalslenk II'. Overeenkomstig de systematiek van het geldende bestemmingsplan buitengebied is hiervoor de gebiedsaanduiding 'milieuzone - roerdalslenk II' opgenomen in dit bestemmingsplan.

Het plangebied ligt niet binnen overige milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.3.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM)

In januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. Doel van het LKM is om ontwikkelingen in het buitengebied die een inbreuk op de waarden van het buitengebied betekenen te compenseren met een kwaliteitsverbetering die ten goede komt aan hetzelfde buitengebied, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt verhoogd.

Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ontwikkelingen buiten de, rond de plattelandskernen getrokken, contour die middels een bestemmingsplanwijziging mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het functies zijn die met bebouwing gepaard gaan en extra ruimtebeslag leggen op het buitengebied. Het LKM is derhalve op deze ontwikkeling van toepassing. De gemeente Roerdalen heeft het LKM 'vertaald' naar eigen beleid door in de Structuurvisie Roerdalen 2030 een gemeentelijk kwaliteitsmenu op te nemen. Voor een nadere afweging hieromtrent zie paragraaf 3.4.2.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische visie Roerdalen 2025

In 2008 heeft de gemeente Roerdalen de toekomstvisie Roerdalen 2020 opgesteld. Deze is tot stand gekomen met hulp van betrokken burgers en verenigingen. Begin 2011 was er behoefte aan het herijken van deze toekomstvisie, hetgeen heeft geleid tot de 'Strategische visie Roerdalen 2025'.

De 'Strategische visie Roerdalen 2025' bestaat uit drie delen. In het eerste deel worden enkele belangrijke ontwikkelingen aangegeven die gevolgen hebben voor de gewenste identiteit van Roerdalen. In het tweede deel wordt het strategisch beleid behandeld. In feite is dit een beschreven foto van Roerdalen in 2025 zoals de gemeente dat wenst met de kennis van dat moment. Het derde deel is een tabel waarin de diverse taakvelden zijn opgenomen met precies dezelfde beschrijving van het gewenste strategische beleid (wat), maar nu ook met een doorkijkje naar de realisatie, het tactische beleid (hoe).

Het strategisch beleid is opgesteld vanuit drie thema's: wonen, werken en leven.

Thema - Leven

Nr. 1: Leefomgeving

Roerdalen is een levendige plattelandsgemeente. De dorpen zijn de leefgemeenschappen. Zij hebben ieder een eigen identiteit en kennen een gezellige sfeer. Er is een prachtig buitengebied, waarbij cultuurlandschap, bos en natuurgebieden elkaar in harmonieuze afwisseling versterken.

Nr. 6: Natuur en landschap 

Roerdalen is aantrekkelijk door het prachtige en afwisselende landschap en de boeiende natuur. De kwaliteit van het buitengebied is gewaarborgd. Roerdalen is internationaal bekend vanwege het Nationaal Park de Meinweg. Agrarische bedrijven zorgen voor een afwisselend landschap en dragen in belangrijke mate bij aan de identiteit van Roerdalen.

Thema - Wonen 

Nr. 16: Openbare ruimte

De openbare ruimte is het visitekaartje van de gemeente. Inwoners waarderen de gemeente omdat het er fijn wonen is. Bezoekers ervaren de gemeente als een prettige plek. Uit de inrichting van de openbare ruimte blijkt dat bezoekers van de gemeente welkom zijn. De entrees van de gemeente zijn uitnodigend ingericht.

Roerdalen bestaat uit mooie dorpen in een prachtig buitengebied. Het zijn verschillende werelden die bij elkaar horen en elkaar versterken. Bij de inrichting en het beheer van de openbare ruimte worden de dorpen en het buitengebied als één geheel beschouwd.

Thema - Werken

Nr. 17: Bedrijven

De gemeente faciliteert bestaande bedrijven, waarbij het accent ligt op kleinschaligheid en ambachtelijkheid. Roerdalen heeft geen ruimte voor grootschalige industriële bedrijvigheid. Industriële productiebedrijven die zich in de regio willen vestigen worden daarbij ondersteund door de Ontwikkelingsmaatschappij Midden-Limburg (OML).

Agrarische bedrijven hebben hun economische basis verder verbreed. Zij investeren in nieuwe technieken en zijn een bron van innovatie. De planologische randvoorwaarden bieden ondernemers en dienstverleners de ruimte om in te spelen op de wensen van hun klanten.

Nr. 21: Duurzaamheid

Roerdalen profileert zich op een breed front als een groene gemeente. Duurzaamheid hoort structureel tot het afwegingskader bij het nemen van beslissingen. Roerdalen koopt voor 100% duurzaam in. De burgers en bedrijven zijn zich bewust van aspecten van duurzaamheid. Roerdalen heeft de rijksdoelstellingen gehaald (20% energiebesparing, 20% duurzame energieopwekking, 20% CO2 reductie). Een deel van de energie wordt duurzaam opgewekt. Een deel van de energiebehoefte wordt lokaal opgewekt.

Afweging Strategische visie

Het onderhavig plan waarbij een bestaande intensieve veehouderij nabij de kern Montfort verplaatst wordt naar een locatie met bouwkavel in het LOG-gebied in combinatie met de ontwikkeling van bedrijfskavels voor kleine locale bedrijven, waarbij tevens verouderde opstallen nabij de entree tot de woonkern Montfort gesloopt worden en heringericht worden, is in lijn met de Strategische visie Roerdalen 2025.

3.4.2 Structuurvisie Roerdalen 2030

In de Structuurvisie Roerdalen 2030 zijn de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente vastgelegd en onderbouwd. De Structuurvisie geldt naast de Strategische visie Roerdalen 2025. De gemeente heeft zich in algemene zin ten doel gesteld om in de gemeente een aantrekkelijk leef- en werkklimaat te creëren voor de bewoners en de bezoekers. Een omgeving van rust, ruimte en groen met goede infrastructuur en voorzieningen is hierbij het uitgangspunt.

De visie van Roerdalen in 2030 is samengevat een zeer aantrekkelijke woongemeente die tot ver buiten de regio daarvoor bekend is. Voor wat betreft het buitengebied ligt het accent op recreatie en toerisme en zorg en is wonen in beperkte mate toegestaan. De economische activiteiten zijn gericht op recreatie en toerisme, zorg, een moderne en innovatieve agrarische sector en kleinschalige locale industriële/ambachtelijke bedrijven.

Het grondgebied van de gemeente Roerdalen bestaat grotendeels uit een bijzonder aantrekkelijk en afwisselend buitengebied, dat hiermee een visitekaartje voor de gemeente vormt. Het aantrekkelijke landschap is van grote waarde voor de woon- en leefomgeving van de eigen burgers, en voor het (recreatief-toeristisch) imago van Roerdalen naar buiten toe.

De huidige landschappelijke kwaliteiten zijn voor een belangrijk deel ontstaan door het landbouwkundig gebruik van het buitengebied. Niet alleen dragen agrariërs van oudsher zorg voor voedselproductie, ook voor het beheer en onderhoud van het landschappelijke en natuurlijke waarden zijn zij een belangrijke factor.

Bovendien vormt de agrarische sector nog steeds een voorname economische factor in Roerdalen. Binnen deze agrarische sector neemt schaalvergroting toe om de bedrijvigheid rendabel te maken en te houden. Ook de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (VAB's) kan ingezet worden ter ondersteuning van de plattelandsontwikkeling.

Op sommige plekken heeft er echter ook verrommeling van het buitengebied plaatsgevonden. Dit heeft een negatieve impact op de aantrekkelijkheid van de verschijningsvorm van het landschap. In het Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) worden ruime mogelijkheden geboden aan de landbouw en aan initiatieven op het gebied van duurzaamheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0018.png"  
Afbeelding 17. Uitsnede uit structuurvisiekaart Roerdalen, met aanduiding ligging plangebied, deelgebied Gestraatje/Lemmesweg (groene lijn) en deelgebied Heinsbergerweg 20 (gele lijn)  

De accenten ter plaatse van het plangebied liggen op landbouw en plattelandsontwikkeling.

Landbouwontwikkelingsgebied (LOG)

Het LOG is bedoeld als concentratiegebied voor de intensieve veehouderij om de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Roerdalen te verbeteren. Dit is bij uitstek een gebied waar de landbouw veel ruimte krijgt. Niet alleen zijn hier mogelijkheden voor de uitbreiding van bestaande bedrijven, maar ook voor de nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven.

Onder nieuwvestiging wordt verstaan de verplaatsing van een intensieve veehouderijbedrijf elders uit de gemeente naar het LOG alsook de verbreding tot, en de omzetting van een grondgebonden bedrijf naar een intensief veehouderijbedrijf. Ook de oprichting van een nieuw bedrijf is in het LOG mogelijk. Het LOG is met name bedoeld voor intensieve bedrijven, maar bedrijvigheid in het LOG is niet beperkt tot alleen de intensieve veehouderij; grondgebonden agrarische bedrijven, zoals overige veehouderij-, tuinbouw- en akkerbouwbedrijven, zijn er ook toegestaan. Het LOG is uitermate geschikt voor innovatieve agrarische bedrijfsvoering die met name gericht is op duurzaamheid en educatie. Hiervoor wordt in en rondom het LOG de maximale ruimte geboden.

De landbouwontwikkelingszone is gelegen rond het LOG en deze zone dient als overgangsgebied. In deze zone zijn de mogelijkheden voor agrarische bedrijvigheid en kleinschalige recreatieve en toeristische ontwikkelingen minder ruim. Daarentegen is er wel ruimte voor kleinschalige overige niet-agrarische bedrijfsactiviteiten en zijn er mogelijkheden de agrarische functie om te zetten in een bedrijfsbestemming (categorie 1 en 2 en onder voorwaarden 3).

Verstening

Er wordt naar gestreefd om de verstening van het buitengebied van Roerdalen te stoppen, en zo mogelijk terug te dringen, om de landschappelijke aantrekkelijkheid te behouden en versterken. Dit kan door gebouwen te slopen of door ze een nieuwe functie te geven. Verstening en verrommeling wordt zo tegengegaan.

Op basis van voorafgaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied geheel in lijn zijn met de Structuurvisie Roerdalen 2030.

Gemeentelijk kwaliteitsmenu

In de structuurvisie is het LKM (zie par. 3.3.3) nader uitgewerkt naar een gemeentelijk kwaliteitsmenu. Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ruimtelijke ontwikkelingen die via een projectafwijking, wijziging, herziening van, of rechtstreeks door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het veelal nieuwefuncties zijn die een nieuw ruimtebeslag leggen met daaraan verbonden specifieke ruimtelijke invloeden op de omgeving.

In het LKM zijn drempelwaarden opgenomen die een minimale bijdrage aangeven, waardoor een minimale kwaliteitsverbetering wordt gegarandeerd. Daarnaast verplicht het LKM in voorkomende gevallen tot een extra en dus een aanvullende kwaliteitsbijdrage als de ruimtelijke ontwikkeling meer invloed heeft op de omgeving en dientengevolge ook het verlies aan omgevingskwaliteit groter is. Deze aanvullende kwaliteitsbijdrage is in de structuurvisie opgenomen als LKM+.

In een tabel met ruimtelijke ontwikkelingen is aangegeven voor welke ontwikkelingen het gemeentelijk kwaliteitsmenu van toepassing is. Op het onderhavige plan zijn de volgende modules van toepassing:

  • Module 4a: agrarische en (agrarisch aanverwante) bedrijven / nieuwvestiging verplaatsing:
  • Module 10c: Overige gebouwde functies / vervolgfunctie naar solitaire bedrijven.

Het opstellen en uitvoeren van een landschappelijk inpassingsplan is noodzakelijk gezien het feit dat de beoogde ontwikkelingen een aanpassing van het bestemmingsplan eisen. Aanvullend is er een verplichte LKM-afdracht, die is inbegrepen in de grondprijs van de betreffende kavels. Voor een nadere uitwerking hiervan zie par. 2.3 en de bijlagen 1 en 2.

3.4.3 Gebiedsvisie LOG Montfort - Maria Hoop

Begin 2014 is door de gemeenteraad de door de gemeenten Echt-Susteren en Roerdalen opgestelde gebiedsvisie LOG Montfort - Maria Hoop vastgesteld. Gelijktijdig met de gebiedsvisie zijn een Notitie Milieuruimte en een Gezondheidseffectscreening opgesteld. De milieunotitie geeft aan welke milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit, stikstofdepositie en geur) het gebied nog aan kan zonder de wettelijke milieunormen te overschrijden. In de Gezondheidseffectscreening zijn de mogelijke gezondheidsrisico's in beeld gebracht.

De provincie Limburg en de gemeenten Roerdalen en Echt-Susteren streven naar een leefbaar en omgevingsbewust platteland. Conflicterende belangen tussen wonen, werken, recreatie, natuur en de intensieve veehouderij dienen zoveel mogelijk gescheiden te worden. Daarom is de afwaartse beweging ingezet. Intensieve veehouderijen in en nabij woon- en natuurgebieden worden afgebouwd en verplaatst naar gebieden waar ze wel kunnen groeien, het landbouwontwikkelingsgebied (LOG Montfort – Maria Hoop).

Het LOG Montfort - Maria Hoop ligt in de gemeenten Roerdalen en Echt-Susteren. De ambitie is het ontwikkelen van een duurzaam agrarisch bedrijventerrein met ruimte voor intensieve veehouderijen die duurzaam, innovatief en economisch gezond zijn. Om dit beleidsmatig richting en uitvoering te geven is een gebiedsvisie opgesteld. De gebiedsvisie geeft de kaders en randvoorwaarden voor het LOG aan en benoemt inrichtingsmaatregelen.

De ontwikkeling van het LOG Montfort - Maria Hoop moet leiden tot een ontwikkeling van een harmonieuze combinatie tussen Profit (opbrengst), Planet (milieu) en People (mensen). Ondernemers moeten in staat zijn om in het LOG te kunnen ondernemen en een gezonde bedrijfsvoering te voeren. Nieuwe en bestaande bedrijven moeten binnen de wettelijke grenzen op het gebied van geluid, luchtkwaliteit, stikstofdepositie en geurhinder blijven. Duurzaamheid en innovaties worden gestimuleerd en de groei van de intensieve veehouderij moet gepaard gaan met landschappelijke maatregelen (inpassing bedrijven, groen, water). Het vestigen van nieuwe bedrijven en het groeien van bestaande bedrijven mag echter niet ten kosten gaan van de gezondheid en veiligheid van de inwoners van Roerdalen en Echt-Susteren.

Bij de verplaatsing van intensieve veehouderijen naar het LOG moeten elders knelpunten worden opgelost en moet de leefbaarheid in de gemeenten er op vooruit gaan. Geen van de elementen Profit, Planet en People mag onevenredig onder de andere lijden, zodat de ontwikkeling niet ten koste gaat van de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien.

Uitbreiding en nieuwvestiging van veehouderijbedrijven zorgt voor een verandering van het landschap: grotere agrarische bouwblokken, meer bebouwing en meer ondersteunende voorzieningen als voedersilo’s, machineopslag, etc. Omdat het landschap tussen Montfort en Maria Hoop relatief open is, vallen agrarische bedrijven, vooral door de maat en schaal waarvan hier sprake is, al vanaf grote afstand duidelijk op. Dat wil niet per definitie zeggen dat het er minder mooi van wordt, wel dat de aanblik zal veranderen.

Gezien de grootschaligheid van het noordoostelijke deel, waarbinnen ook de locatie Heinsbergerweg 20 is gelegen, lijkt het alsof dit gebied één of meer grote stallen extra “moet kunnen hebben”. Maar daar zit wel een grens aan. Teveel en het gebied loopt dicht, de vergezichten verdwijnen en de openheid is niet meer te ervaren. In het zuidwestelijke deel vormen de beplante wegen coulissen waarachter nieuwe bebouwing “schuil kan gaan”. Maar omdat dit gebied kleinschaliger is, kan grootschalige bebouwing een forse inbreuk vormen. Per saldo leent het noordoostelijke deel van het plangebied zich landschappelijk gezien daarom beter voor nieuwvestiging in de vorm van ten hoogste drie nieuwe bedrijven, met grotere gebouwen.

De komst van het agrarisch bedrijventerrein gaat mogelijk gepaard met een herverdeling van de milieuruimte, wat vooral in de dorpsrand tot gevolg kan hebben dat veehouderijbedrijven stoppen, waarvan in dit geval sprake is. Zonder een nieuw perspectief voor deze erven en bijhorende gronden bestaat het gevaar dat de dorpsrand verder verrommelt. Dat komt de leefbaarheid van de kern niet ten goede.

Landschapsplan

Met de kenmerken van het landschap en de nodige veranderingen als gevolg van de komst van het LOG is een landschapsplan voor het gebied gemaakt. Daarbij hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld:

  • De mechanismen uit het Limburgs Kwaliteitsmenu zijn leidend. Wat daarin is geregeld (inpassing, afdracht voor kwaliteitsverbetering) dient ook geëffectueerd te worden. Kwaliteitsverbetering elders gebeurt in de directe omgeving van het LOG (dal Vlootbeek, omgeving kasteel, omgeving klooster) zodat daarmee een bijdrage wordtgeleverd aan de leefbaarheid van de (omgeving van de) kernen Montfort en Maria Hoop.
  • Het LOG is een productielandschap bij uitstek. Hier moeten agrariërs uit de voeten kunnen. Hun wensen, bijvoorbeeld met betrekking tot het terughoudend zijn met het beplanten van wegen en het inrichten van hun erven, zijn in belangrijke mate meegewogen in het plan.
  • Het landschapsplan gaat uit van het bestaande verschil tussen het grootschalige en open noordoostelijke deel van het plangebied en het door wegbeplanting en erven meer besloten zuidwestelijke deel. Het noordoostelijke deel leent zich qua landschap het best voor de inplaatsing van een groot bedrijf met grote gebouwen. In het zuidwestelijke deel lijkt uitbreiding van de daar al aanwezige bestaande bedrijven beter passend te zijn.
  • Bestaande beplanting langs wegen blijft behouden. Indien wegen waar aan beide zijden bomen langs staan worden verbreed (zie hierna) kan dat in principe gepaard gaan met het verwijderen van één van beide rijen bomen. Gaten in de overgebleven bomenrij dienen in dat geval te worden aangevuld met nieuwe bomen. Wegen die nu niet zijn beplant, blijven onbeplant.
  • Conform het LKM en het beleid van beide gemeentes moeten nieuwe en uit te breiden bedrijven in het gebied zorgen voor een goede landschappelijke inpassing.

Beide gemeenten beschouwen landschappelijke inpassing bij uitbreiding of nieuwvestiging van een agrarisch bouwvlak als verplichte basiskwaliteit. Basiskwaliteit wil zeggen dat nieuwe bebouwing en verharding goed ingepast moet worden. Dit betekent ook dat er voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek. De architectuur en inpassing van de nieuwe/uit te bouwen bouwblokken is in het noordoostelijke deel van het plangebied meer gericht op robuustheid (weinig grote gebouwen, eenvoudige maar robuuste beplanting), terwijl dat in het zuidwesten meer gefragmenteerd kan zijn. Uitgangspunt is steeds dat het agrarisch gebruik c.q. de bedrijfsvoering leidend is voor de inrichting van het erf/bouwblok. Zo kan worden volstaan met een robuuste erfbeplanting aan minimaal één zijde van het bouwblok. Welke zijde, dat is aan de ondernemer. Hij kan die beplanting zo positioneren dat de beplanting een toekomstige uitbreidingen van bebouwing of bouwblok niet in de weg staat. Voorwaarde is wel dat de landschappelijke inpassing circa 10% van het oppervlak van het gehele bouwblok bedraagt, op basis van een landschappelijk inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0019.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0020.png"  
Afbeelding 18. Uitsnedes uit landschapsplan LOG Montfort-Maria Hoop met in de bovenste afbeelding een aanduiding voor de ligging van de locatie Heinsbergerweg 20 (rode cirkel)  

Infrastructuur

Op basis van het bestaande wegennet in en rond het LOG en de aansluiting daarvan op het netwerk van gebiedsontsluitingswegen in de omgeving, is een verkeerstructuur voor het LOG ontworpen. Daarbij hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld:

  • Een goed functionerend landbouwontwikkelingsgebied dient op een adequate manier te zijn aangesloten op het landelijke wegennet, zonder dat dit leidt tot verkeersoverlast en problemen met de leefbaarheid in de kernen en zonder dat dit gaat ten koste van de verkeersveiligheid in en rond het LOG.
  • De wegen in het LOG moeten het toekomstige aanbod van vrachtverkeer, landbouwvoertuigen én recreatief en utilitair fietsverkeer kunnen verwerken zonder dat dit leidt tot buitenproportionele schade aan verharding en bermen en zonder dat dit ten koste gaat van de verkeersveiligheid.
  • Op basis van de bestaande wegen, wordt een structuur opgezet die is afgestemd op de aan- en afvoerende hoofdstromen voor verkeer richting het zuiden, noordoosten en zuidwesten. Daarbij wordt tenminste het vrachtverkeer, maar zo veel mogelijk ook het doorgaande personenverkeer buitenom de kern Montfort geleid, waardoor de leefbaarheid van de kern niet onder druk komt te staan en zo veel mogelijk verbetert.
  • De ontworpen verkeerstructuur bestaat in principe uit een “hoofdontsluiting” die wordt gevormd door de verbinding tussen de twee belangrijkste afvoerroutes met aanvullend daarop een aantal “verbeterde landbouwwegen” waarlangs de agrarische bedrijven liggen.
  • Daar waar verkeer van en naar het LOG gebruik maakt van dezelfde wegen als de routes voor fietsverkeer, worden fiets- en autoverkeer zo veel mogelijk gescheiden.
  • Wegbreedtes zijn afgestemd op het gebruik waarbij in het bijzonder rekening is gehouden met vrachtverkeer en landbouwvoertuigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0021.png"  
Afbeelding 19. Uitsnede uit kaart infrastructuur LOG Montfort-Maria Hoop  

De ontworpen verkeerstructuur bestaat in principe uit een “hoofdontsluiting” die wordt gevormd door de verbinding tussen de twee belangrijkste afvoerroutes met aanvullend daarop een aantal verbeterde landbouwwegen waarlangs de agrarische bedrijven liggen. De hoofdontsluiting bestaat uit de verbinding Sweeltjesbosweg-Brandlintjensweg- Lemmensweg-Heiberg-Diergaarderweg-Broekhorstweg.

Hier worden de volgende maatregelen voorgenomen

  • Deze hele verbinding wordt opgewaardeerd tot een wegbreedte van 5,50 voorzien van rode fietssuggestiestroken (1,25 – 3,00 – 1,25).
  • Het begin en einde van deze verbinding zijn voorzien van vrijliggende fietspaden: een nieuw fietspad langs de Sweeltjesbosweg (2,75) vanaf de brug over de Vlootbeek tot aan de Waarderweg en het al recent aangelegde fietspad langs de Diergaarderweg-Broekhorstweg.
  • Er worden maatregelen genomen om te zorgen dat het vrachtverkeer / landbouwverkeer verplicht rechtsaf moet slaan en via de Waarderweg en de Bergerweg de richting naar Linne/A73 vervolgt.
  • Om de route Heiberg, Lemmensweg, Brandlintjensweg een hoofdroute te laten zijn (met voorrangskruispunten) worden de Heiberg en Lemmensweg met elkaar verbonden en wordt het Gestraatje daar haaks op aangesloten. Hierdoor wordt tevens voorkomen dat verkeer komende vanuit het Gestraatje direct en met hoge snelheid de kern in rijdt. Min of meer haaks op deze “hoofdontsluiting” staan de “verbeterde landbouwwegen”, de Heinsbergerweg, Gestraatje en de Putveestraat/Montforterstraat. Ook deze worden opgewaardeerd tot een wegbreedte van 5.50 m. Het Gestraatje wordt bovendien voorzien van fietssuggestiestroken. Het doel van deze fietssuggestiestroken is niet alleen om het fietsverkeer een duidelijke plaats in het profiel te geven, maar vooral ook om een visuele versmalling te bewerkstelligen en zo de snelheid op het wegvak te beperken.
  • De drie 'verbeterde landbouwwegen' worden aan de zuidgrens van het plangebied met elkaar verbonden door een vierde “verbeterde landbouwweg”, namelijk de Veestraat. Vooral wanneer er in de oosthoek nieuwe bedrijven komen, of de daar aanwezige bedrijven verder uitbreiden, is zo’n opgewaardeerde Veestraat belangrijk voor de afwikkeling van het verkeer richting het zuiden en zuidwesten. Opwaarderen betekent in dit geval ook het verharden van het nu onverharde deel van de Veestraat.

De beoogde ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied zijn in lijn met de Gebiedsvisie LOG Montfort – Maria Hoop. Het betreft immers een verplaatsing van een veehouderij van een locatie aan de rand van de kern, waar als gevolg van de herontwikkeling een knelpunt wordt opgelost, naar een locatie in het LOG. Bovendien kan met deze ontwikkeling een deel van de gewenste infrastructuur worden gerealiseerd, namelijk de haakse aansluiting van Gestraatje op de Lemmensweg (zie afbeelding 8. in par. 2.2).

3.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2016-2021

In september 2016 heeft de gemeenteraad van Roerdalen het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan 2016-2021 'Roerdalen volgt de goede weg' vastgesteld.

Het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan (GVVP) beoogt de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid voor de inwoners, bedrijven en bezoekers in Roerdalen de komende jaren te verbeteren.

Ter bestrijding van diverse gevaarlijke locaties zijn maatregelen uit het vorige GVVP uitgevoerd. Hiermee heeft de gemeente Roerdalen invulling gegeven aan een verdere verbetering van de verkeersveiligheid. Daarmee is het straatbeeld in Roerdalen dus veiliger, duidelijker en uniformer geworden. Echter leeft dit gevoel niet bij iedereen. Een veel gehoord geluid is immers dat de afgelopen jaren in de kernen 30 km/uur-borden zijn geplaatst maar dat de weginrichting maar beperkt werd aangepast. De inrichting van de openbare ruimte stamt veelal uit de jaren 1950 – 1970, is weliswaar altijd onderhouden, maar waarschijnlijk is Duurzaam Veilig veel te sectoraal opgelegd. Er is te weinig gezocht naar draagvlak en een inrichtingsvorm met couleur lokale (beeldkwaliteit). Dit blijkt ook uit de grootste ergernissen van het burgerpanel: te veel drempels, te hard rijden en onveilige wegen. De burgers van Roerdalen vragen bovendien om het verbeteren van fietsverbindingen, het aanpakken van onoverzichtelijke kruispunten en veiligere schoolomgevingen.

Ook wordt er gevraagd om het intensiveren van de verkeershandhaving. De gemeente en de politie hebben afspraken gemaakt om actiever in te zetten op verkeershandhaving. Een keer per maand vindt een verkeersoverleg plaats tussen de politie, MER-omgevingsdienst en de gemeente waarbij de actuele aandachtspunten worden besproken en geprioriteerd. De politie en de MER- omgevingsdienst blijven verantwoordelijk voor de planning en uitvoering. De nieuwe aanpak wordt jaarlijks geëvalueerd. De komende jaren focussen we op de volgende speerpunten m.b.t. handhaving: schoolomgevingen, hard rijden in 30 km zones, hufterig verkeersgedrag, aanspreken op eigen verantwoordelijkheid.

Verder zijn een aantal grote maatschappelijke veranderingen van invloed op de leefbaarheid van de kernen zoals de aanrijdtijden van de hulpdiensten, de demografische ontwikkelingen, de vergrijzing, de krimp en verkrotting. Duurzaam Veilig bestaat bijna 20 jaar, nagenoeg alle kernen zijn inmiddels volledig als 30 km/uur-zone gecategoriseerd, maar een aantal wegen zijn nog niet omgevormd. De stakeholders willen geen drempels, maar vragen om het inrichten van de openbare ruimte met oog voor andere disciplines, zoals het groen. De mogelijkheden van Duurzaam Veilig kunnen daarom beter worden benut door een integralere aanpak, waardoor meer draagvlak kan worden bereikt. Dit vraagt om een andere aanpak van minder onderhoud en meer vernieuwing. Deze aanpak moet integraal, transparant en meerjarig zijn, waarbij we Duurzaam Veilig wel als uitgangspunt gebruiken, maar niet als enige ontwerpprincipe. Duurzaam Veilig dus niet alleen doelmatig, maar ook kwalitatief toepassen.

De inrichting van de openbare ruimte heeft een belangrijke functie om de leefbaarheid en bereikbaarheid van de kernen te verbeteren. Hierdoor kan de voorbereiding van de projecten vroegtijdig worden opgepakt, mogelijke cofinanciering kan worden bezien en de uitvoering verloopt conform planning. De raad heeft in de kadernota 2017 hier aandacht voor gevraagd. Het GVVP is de leidraad voor deze integrale aanpak. Uit de overleggen met stakeholders is een aantal strategische thema's naar voren gekomen die nader in dit GVVP worden uitgewerkt: fietsverkeer, verkeersveiligheid, vrachtverkeer en landbouwverkeer. Onder andere is de ambititie uitgesproken dat het vrachtverkeer zoveel mogelijk over de wegen van hogere orde rijdt. Lokaal gegenereerd vrachtverkeer maakt, voor zover dit moet afwijken van deze wegen om haar bestemming te bereiken, zoveel mogelijk gebruik van de erftoegangswegen type I. Leefbaarheid en verkeersveiligheid in de woonkernen lijden niet onder het vrachtverkeer. Ontsluiting vanuit het LOG dient daarom plaats te vinden via de route Waarderweg – Grote Bergerweg, zodat daarmee de kern Montfort niet geconfronteerd wordt met extra vrachtverkeer. Aangegeven wordt dat voor het LOG nog geen verkeersontsluiting voor het (vracht)verkeer is vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0022.png"  
Afbeelding 20. Impressie van het LOG en ontsluitingsvraagstuk (inzet). Bron: GVVP 2016-2021  

De verwachting is dat het LOG Montfort substantiële hoeveelheden vrachtverkeer zal genereren op de aan- en afvoerroutes van dit gebied. In het planvormingsproces van het LOG is tot nu toe de ontsluiting van dit gebied niet nader uitgewerkt. Ook is niet inzichtelijk gemaakt hoeveel vrachtverkeer het LOG daadwerkelijk zal genereren. Het is daarom de uitdaging om de ontsluiting dusdanig vorm te geven dat het juiste evenwicht ontstaat tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. De kortste route vanuit het LOG in westelijke richting (van/naar de A2 en A73), dit zal de grootste verkeersstroom zijn, loopt dwars door de kern Montfort, via de Waarderweg en Stationsweg, hetgeen vanuit de leefbaarheid en verkeersveiligheid geen gewenste route is.

De ambitie is dat het vrachtverkeer zoveel mogelijk over de wegen van hogere orde rijdt (stroomweg A73 en gebiedsontsluitingswegen N271, N274, N293, N570). Lokaal gegenereerd vrachtverkeer maakt, voor zover dit moet afwijken van de gebiedsontsluitingswegen om haar bestemming te bereiken, zoveel mogelijk gebruik van de erftoegangswegen type I. Leefbaarheid en verkeersveiligheid in de woonkernen lijden niet onder het vrachtverkeer.

Ontsluiting vanuit het LOG van/naar A2 en A73 dient daarom plaats te vinden via de route Waarderweg – Grote Bergerweg v.v. (ook al is dit niet de kortste route), zodat daarmee de kern Montfort niet geconfronteerd wordt met extra vrachtverkeer. Aan de uitgangspunten van het GVVP wordt invulling gegeven.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Algemeen

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.

Een aantal onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaat in 2021 over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
  • de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.
4.1.1.2 Toets archeologische beleidskaart

Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Roerdalen ligt het plangebied zover het de locatie van de bestaande intensieve veehouderij aan het Gestraatje 65 en het perceel op de hoek Gestraatje/Lemmensweg betreft, in een gebied met een 'hoge verwachtingswaarde'. Het plangebied aan de Heinsbergerweg 20 is gelegen in een gebied met een 'middelhoge verwachtingswaarde'. Gezien de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het plangebied is een archeologisch (voor)onderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0023.png"  
Afbeelding 21. Uitsnede uit archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Roerdalen  
4.1.1.3 Onderzoek

Door Aeres Milieu BV is een archeologisch onderzoek uitgevoerd binnen het plangebied2 .Op basis van het uitgevoerd booronderzoek blijkt dat de bodem naar verwachting in het grootste deel van beide plangebieden nog intact. Ter hoogte van een drietal boringen lijkt de bodem zeer beperkt verrommeld te zijn, te zien aan de gevlektheid van de bodem. De archeologische verwachting voor alle archeologische perioden zoals opgesteld in het bureauonderzoek blijft dan ook van toepassing.

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek kan worden gesteld dat het plangebied enerzijds een hoge verwachting heeft voor de periode Laat-Paleolithicum tot en met vroege middeleeuwen en anderzijds een lage verwachting voor de periode late middeleeuwen tot nieuwe tijd. Op basis van het uitgevoerde verkennende booronderzoek, waarin duidelijk werd dat de oorspronkelijke bodem voor het grootste deel nog aanwezig is (overgang van B- naar C-horizont) wordt deze verwachting gehandhaafd.

Het was ten tijde van de uitvoering van het archeologisch onderzoek niet bekend wat de toekomstige verstoring van de nieuwbouw (Heinsbergerweg 20) en sloop met herbestemming gaan bedragen. Tijdens het onderzoek wer ervan uit gegaan dat dit vermoedelijk tussen 80 en 100 cm -mv zou liggen. Bodemingrepen aan de Heinsbergerweg 20 die dieper reiken dan 20 cm en bodemingrepen aan het Gestraatje/Lemmensweg die dieper reiken dan 60 cm kunnen mogelijk aanwezige archeologische resten verstoren. Ondertussen is bekend dat aan de Heinsbergerweg drie stallen gebouwd gaan worden met een gezamenlijk oppervlak van circa 10.000 m2. Deze stallen zullen voorzien worden van een drie meter diepe kelder.

Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de bodemingrepen een vervolgonderzoek uit te voeren. Dit vervolgonderzoek kan plaats vinden in de vorm van proefsleuven. Hiertoe dient eerst een PvE te worden opgesteld wat ter goedkeuring aan de bevoegde overheid dient te worden voorgelegd. Dit advies moet gecontroleerd en beoordeeld te worden door de bevoegde overheid, in dit geval de gemeente Roerdalen. Deze zal vervolgens een besluit nemen over de vervolgprocedure. Tot die tijd kan er nog niet begonnen worden met bodemverstorende activiteiten.

Het rapport archeologisch onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Omdat voor de locatie aan het Gestraatje nog niet bekend is wat ter plaatse wordt gebouwd, wordt in het kader van dit bestemmingsplan geen vervolgonderzoek uitgevoerd. De archeologische belangen worden hier veilig gesteld door handhaving van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5'.

Voor de locatie aan de Heinsbergerweg 20 is een Programma van Eisen opgesteld, dat op 2 juli 2018 is goedgekeurd door het bevoegd gezag. Hierin is rekening gehouden met de hiervoor aangegeven bodemverstoring met een diepte van 3 meter vanwege de kelders onder de stallen. Het programma van eisen is bijgevoegd als bijlage 4 bij deze toelichting. Voor de locatie Heinsbergerweg 20 is inmiddels opdracht verstrekt voor uitvoering van proefsleuvenonderzoek.

Omdat het plangebied nog niet kan worden vrijgegeven voor archeologie zolang de resultaten van het vervolgonderzoek (proefsleuven) nog niet bekend zijn, is voor deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6' gehandhaafd.

4.1.2 Cultuurhistorie

Blijkens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is ter plaatse van het plangebied en/of in de directe omgeving daarvan geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor realisering van dit plan.

4.2 Kabels en leidingen

In de directe omgeving (< 200 meter) van de verplaatsingslocatie van de intensieve veehouderij aan de Heinsbergerweg 20 zijn geen risicobronnen gelegen, behoudens een 2-tal ondergrondse buisleidingen. Dit betreft een 2-tal hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie. In het kader van het onderhavige plan is het aspect externe veiligheid nader beschouwd c.q. onderzocht in relatie tot de situering van de bebouwing en met name de bedrijfswoning binnen het beoogde bouwblok, daar dit een kwetsbaar object betreft. Zie hiervoor par. 4.3.2.

4.3 Milieu

4.3.1 Bodem
4.3.1.1 Algemeen

Formeel gezien dient in het kader van een bestemmingswijziging (over het algemeen middels een bodemonderzoek) aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Aangezien de ontwikkeling onder andere voorziet in het realiseren van een gevoelige functie (bedrijfswoning), dient er aangetoond te worden dat de bodem hiervoor geschikt is.

4.3.1.2 Onderzoek

Door Aeres Milieu BV is voor de drie deellocaties binnen het plangebied bodemonderzoek uitgevoerd:

  • a. Vooronderzoek Heinsbergerweg 203.

De resultaten van het vooronderzoek in combinatie met de bodemkwaliteitskaart geven een voldoende beeld van de bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie. Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek is de onderzoekslocatie als 'onverdacht' beschouwd. Nader onderzoek is derhalve voor dit deelgebied niet noodzakelijk.

Het rapport bodemonderzoek voor deze locatie is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.

  • b. Vooronderzoek hoek Gestraatje - Lemmensweg (toekomstige bedrijfskavels) 4 .

Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek (aanwezigheid van agrarische bedrijfsbebouwing) is de onderzoekslocatie als 'verdacht' beschouwd. Het gedeelte van de onderzoekslocatie rondom de te slopen stal is verdacht op aanwezigheid van asbest in grond.

Geadviseerd wordt om ter plaatse van de onderzoekslocatie een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740, strategie ‘verdacht’ uit te voeren, aangevuld met een verkennend onderzoek asbest in grond conform de NEN 5707 ter plaatse van de te slopen stal.

In de gebruiksregels van de bestemmingen 'Bedrijf', 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant' en 'Verkeer' is vastgelegd dat sprake is van strijdig gebruik, zoang het verkennend bodemonderzoek niet is uitgevoerd en -indien nodig- de bodem ter plaatse is gesaneerd. In de bestemming 'Bedrijf' is daarnaast toegevoegd dat tevens sprake is van strijdig gebruik zolang na sloop van de bestaande stal het verkennend onderzoek asbest in bodem niet is uitgevoerd en -indien nodig- asbestsanering heeft plaatsgevonden.

Het rapport bodemonderzoek (vooronderzoek) voor deze locatie is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.

Naar aanleiding van het vooronderzoek is door Aeres Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor dit deelgebied5. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verhoogd is met polychloorbifenylen (som PCB). In de ondergrond zijn geen gehalten gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met barium, plaatselijk (peilbuis 1 en 3) licht verhoogd met cadmium en plaatselijk (peilbuis 1) sterk verhoogd met kobalt en nikkel.

De aanwezige bebouwing bestaat uit een asbestverdachte dakbedekking. Op het maaiveld is visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de fijne en grove fractie ter plaatse van asbestinspectiegat ABG10 is asbesthoudend materiaal aangetroffen. In de fijne fractie van grondmengmonster ABM1 overschrijdt de indicatief berekende asbestconcentratie de helft van de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.). In de fijne fractie (<20 mm) van ABM2 en ABM3 is geen of slechts een marginaal verhoogde asbestconcentratie aangetoond.

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader asbest in bodemonderzoek om de omvang vast te stellen rondom asbestinspectiegat ABG10 en de druipzone ten noorden van de stal. De resultaten van dit bodemonderzoek vormen momenteel dan ook een belemmering voor het voorgenomen nieuwbouwplan op het perceel. Voor de herontwikkeling kan plaatsvinden, dient een nader bodemonderzoek uitgevoerd te worden naar de omvang van het voorkomen van asbest in de bodem.

Vooronderzoek Gestraatje 656.

Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek kan het terrein ter plaatse en rondom de te slopen agrarische opstallen (oppervlakte circa 8.000 m2) als 'verdacht' worden beschouwd. Het zuidelijk en noordoostelijk terreingedeelte (agrarisch bouwland en bedrijfswoning; oppervlakte circa 8.000 m2) kan op basis van de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek als onverdacht worden beschouwd.

Het terrein ter plaatse en rondom de te slopen opstallen is tevens verdacht op aanwezigheid van asbest in grond.

Geadviseerd wordt om ter plaatse en rondom de te slopen agrarische opstallen (na sloop) een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740, strategie ‘verdacht’ uit te voeren, aangevuld met een verkennend onderzoek asbest in grond conform de NEN 5707.

In de gebruiksregels van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 2' is vastgelegd dat sprake is van strijdig gebruik, zoang het verkennend bodemonderzoek niet is uitgevoerd en -indien nodig- de bodem ter plaatse is gesaneerd. Daarnaast is sprake van strijdig gebruik zolang na sloop van de bestaande stal het verkennend onderzoek asbest in bodem niet is uitgevoerd en -indien nodig- asbestsanering heeft plaatsgevonden.

Het rapport bodemonderzoek voor deze locatie is als bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

4.3.2 Externe veiligheid
4.3.2.1 Achtergrond

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In het Bevi is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

4.3.2.2 Toetsing

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is door M-Tech Nederland BV een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd7. Daarin is een overzicht opgenomen van de mogelijke ricisobronnen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0024.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0025.png"  
Afbeelding 22. Overzicht (boven) en locatie (onder) mogelijke risicobronnen
(Bron: Onderzoek externe veiligheid MTech Nederland d.d. 30 maart 2018)  

Inrichtingen.

Door de provincie Limburg is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz. In de omgeving van het plangebied komen geen objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid.

Uit het overzicht in afbeelding 17 blijkt dat in de nabijheid van het plangebied zes bedrijven zijn gelegen waar een propaantank aanwezig is. Propaantanks met een inhoud van minder dan 13 m3 vallen niet onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Volgens de risicokaart bedragen de risicoafstanden ten hoogste 25 meter. De niet-Bevi-bedrijven leggen hiermee geen beperkingen op aan de planontwikkeling.

Buisleidingen.

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Ten oosten van de planlocatie liggen twee hogedruk aardgastransportleidingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0026.png"  
Afbeelding 18. Specificatie buisleidingen nabij plangebied
(Bron: Onderzoek externe veiligheid MTech Nederland d.d. 30 maart 2018)  
afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0027.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0028.png"  
Afbeelding 23a. Ligging aardgastransportleiding A-520 met PR-contouren   Afbeelding 23b. Ligging aardgastransportleiding A-578 met PR-contouren  

Uit figuur 3a blijkt dat de PR 10-6-contour deels over de planlocatie ligt. Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient bij het realiseren van een beperkt kwetsbaar object rekening te worden gehouden met de 10-6-contour. In onderhavige situatie is echter geen sprake van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object. De te realiseren bedrijfswoning is reeds bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan getoetst aan de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en hoeft in het kader van het onderhavige bestemmingsplan niet opniuw te worden getoetst. De te realiseren stallen zijn geen verblijfsobjecten voor personen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.

In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtsgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.

Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.

De paragrafen 4 tot en met 7 van de Regeling Basisnet geven uitwerking aan het Bevt, dat betrekking heeft op ruimtelijke besluiten die voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze transportroutes zijn onder te verdelen in transportroutes die tot het basisnet behoren (de zogenaamde basisnetroutes) en transportroutes die niet tot het basisnet behoren (de zogenaamde transportroutes, niet zijnde basisnetroutes). Volgens de definitiebepalingen in artikel 1 van het Bevt wordt onder een basisnetroute verstaan: een krachtens artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen weg, binnenwater of hoofdspoorweg. Die aanwijzing gebeurt in artikel 2 van de Revt. Onder een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, wordt volgens artikel 1 van het Bevt verstaan: een weg, niet zijnde een basisnetroute, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

4.3.2.3 Verantwoording groepsrisico

De verantwoording van het GR dient plaats te vinden volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Aandacht dient derhalve te worden besteed aan bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Aangezien het GR vanwege de buisleidingen onder 10% van de oriëntatiewaarde blijft, is artikel 12 slechts deels van toepassing. Onderstaand volgt de verantwoording van het GR.

Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Om de hulpdiensten een goede toegankelijkheid te bieden, dienen brandweervoertuigen zich nabij te kunnen opstellen en zal gezorgd worden voor twee verschillende aanrijdroutes.

Voor het bestrijden van een brand in het plangebied wordt de aanwezigheid van bluswater in het kader van de omgevingsvergunning getoetst aan het Bouwbesluit.

Mogelijkheden voor personen binnen het invloedgebied om zich in veiligheid te brengen

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Wat de fysieke gesteldheid van personeel en anders aanwezigen betreft wordt verondersteld dat deze zelfredzaam zijn, waardoor men zich zelfstandig in veiligheid kan brengen. De bouwconstructie zal zodanig zijn dat aanwezigen bij dreigend gevaar goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Minimaal één (nood)uitgang zal in westelijke richting liggen; met andere woorden: verwijderd van de buisleiding. Vluchtwegen zullen ook zoveel mogelijk aansluiten op de infrastructuur van de omgeving.

De dichtheid van personen binnen het invloedgebied

Het plangebied is gedetailleerder ingevoerd als populatiepolygoon. Hiertoe is gebruik gemaakt van de werkelijke bezettingsgraden in de beoogde situatie. Uitgegaan is van een bezettingsgraad van 10 personen gedurende de dagperiode en vijf in de nachtperiode. In de praktijk zal dit aantal lager liggen, waardoor in deze situatie sprake is van een worst case.

Hoogte van het groepsrisico

Het groepsrisico in de beoogde situatie vanwege de hogedruk aardgastransportleiding is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0029.png"  
Afbeelding 24 verloop GR buisleiding
(Bron: Onderzoek externe veiligheid MTech Nederland d.d. 30 maart 2018)  

Uit figuur 24 blijkt dat geen GR-curve bepaald kan worden. Dit is toe te schrijven aan de relatief lage bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied.

Het GR bedraagt in de beoogde situatie derhalve minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen hoeft het groepsrisico niet uitgebreid verantwoord te worden.

4.3.2.4 Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.

4.3.3 Geluid
4.3.3.1 Wet geluidhinder

Volgens artikel 57, 76 en 77 van de Wet geluidhinder dient bij het nieuwe planologische regime, waarin woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt binnen de zones van gezoneerde industrieterreinen en/of (rail)wegen, een akoestisch onderzoek worden verricht.

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzones van railverkeerswegen of van gezoneerde industrieterreinen.

De planlocatie Gestraatje 65 en hoek Gestraatje/Lemmensweg zijn gelegen binnen de wettelijk vastgestelde geluidzones van de Lemmensweg en van Gestraatje. Het plandeel op de hoek Gertraatje/Lemmensweg is bovendien gelegen binnen de wettelijk vastgestelde geluidzone van de Heiberg.

De planlocatie aan de Heinsbergerweg 20 is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Heinsbergerweg.

4.3.3.2 Weg- en railverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt die niet ook al mogelijk zijn volgens het geldende juridisch-planologische regime:

  • de realisering van de bedrijfskavels op de hoek Gestraatje/Lemmensweg betreft geen geluidgevoelige objecten;
  • de woning aan Gestraatje 65 is een bestaande woning waarvan alleen de functie wijzigt van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning. Zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie is sprake van een geluidgevoelig object, echter geen nieuw geluidgevoelig object;
  • voor de te realiseren bedrijfswoning aan de Heinsbergerweg 20 is in het verleden reeds een omgevingsvergunning voor het bouwen verleend. Daarmee is deze woning eveneens geen nieuw geluidgevoelig object.
4.3.3.3 Industrielawaai

Voor wat betreft geluid, afkomstig van te vestigen bedrijven op de hoek Gestraatje-Lemmensweg, wordt verwezen naar par. 4.3.7, waarin voor wat betreft milieuzonering wordt geconsateerd dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is.

4.3.3.4 Conclusie geluid

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.

4.3.4 Geur
4.3.4.1 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Aanvragen in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening moeten worden getoetst aan de wettelijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderijen. De normen voor de voorgrondbelasting geur zijn 3 ouE/m³ voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 14 ouE/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

De gemeentes Roerdalen en Echt-Susteren hebben echter, op basis van de Wet geurhinder en veehouderij, gebruik gemaakt van hun bevoegdheden om eigen geurnormen vast te stellen. In de onderstaande tabel zijn de geurbelastingen uit de geurverordening van deze gemeentes opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0030.png"  
Tabel Normen geurverordeningen. Bron: Geuronderzoek ten behoeve van plan-MER verplaatsing veehouderij Gestraatje 65 naar Heinsbergerwg 20 te Montfort, M-Tech Nederland BV  

De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

De consequenties voor het aspect geur zijn nader onderzocht8 .

Voor de beschouwing van de geurimmissie is onderscheid gemaakt in een drietal situaties:

  • huidig;
  • autonoom;
  • ontwikkeling.

Voor de autonome en ontwikkelingssituatie is voor de Heinsbergerweg in eerste instantie uitgegaan van een standaard emissiearme huisvesting. Aanvullend is een BBT-variant berekend, waarbij is uitgegaan van een chemische of gecombineerde luchtwasser met 30% geurreductie.

De geurimmissie in de omgeving van beide locaties (Gestraatje 65 en Heinsbergerweg 20) is berekend met het rekenprogramma V-stacks. De invoer bestaat uit de locatie en emissiegegevens van de veehouderijen en de locatie van de immissiepunten. Met V-stacks wordt inzicht gegeven in de voorgrondbelasting (geurimmissie vanwege één veehouderij) en de achtergrondbelasting (gecumuleerde geurimmissie vanwege meerdere veehouderijen).

Uitgaande van de BBT-variant blijkt dat in de ontwikkelingssituatie in vijf van de beschouwde immissiepunten de voorgrondgeurbelasting afneemt. Ter plaatse van de woning aan de Heinsbergerweg 15 neemt de voorgrondbelasting weliswaar toe, maar voldoet aan de norm uit de gemeentelijke verordening.

Uit de berekeningen blijkt dat circa 85 woningen in de ontwikkelingssituatie een lagere achtergrond geurbelasting (minder dan 8 ouE/m3) ontvangen dan in de autonome situatie. Volgens de Handreiking Wgv komt een achtergrondbelasting van 8 ouE/m3 overeen met 10% geurgehinderden. Dit percentage geurgehinderden vormt de grens tussen een goede en een redelijk goede milieukwaliteit. Samengevat betekent dit dat bij circa 85 woningen de milieukwaliteit verbetert van redelijk goed naar goed.

Het geurklimaat ter plaatse van de woning Gestraatje 65 verbetert vanzelfsprekend ook. In de ontwikkelingssituatie bedraagt de voorgrondbelasting 7 ouE/m3, waarmee de gemeentelijke geurnorm wordt gerespecteerd. In de BBT-variant bedraagt de achtergrondgeurbelasting 16 ouE/m3, wat overeenkomt met 17% geurgehinderden. De milieukwaliteit kan dan als 'matig' worden omschreven.

Naar aanleiding van het voorlopig toetsingsadvies van de commissie voor de m.e.r. (zie par. 4.3.8.2) is in het rapport aanvulling milieueffectrapportage (zie par. 4.3.8.3) een aanvullende toelichting opgenomen voor wat betreft het aspect geur.

Op basis van de in de nota genoemde uitgangspunten voor de geuremissie voor de planlocatie Heinbergerweg 20 zijn de geurimmissies voor de diverse alternatieven berekend. Onderstaande tabel geeft de resultaten van de berekeningen weer. In de voorgenomen situatie dient ook ter plaatse van de woning Gestraatje 65 de geurbelasting te worden getoetst. Voor deze woning wordt de voorgrondbelasting bepaald door de veehouderij gelegen aan Gestraatje 58.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0031.png"  
Tabel overzicht berekende geurimmissies beschouwde alternatieven  

Met betrekking tot de invloed op het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondbelasting als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied, wordt het effect voor het alternatief principeverzoek en het worst-case alternatief als licht positief (0/+) beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie, daar bij de geurgevoelige objecten in het plangebied, uitgezonderd één (bedrijfs)woning met de bijbehorende camping, de voorgrondbelasting met circa 50% afneemt ten opzichte van de referentiesituatie en hierdoor ook een positief effect heeft op de leefkwaliteit.

Het BBT-alternatief wordt als positief beoordeeld (+) ten opzichte van de referentiesituatie, daar de voorgrondbelasting bij de geurgevoelige objecten in het plangebied, uitgezonderd één (bedrijfs)woning met de bijbehorende camping, met circa 70% afneemt ten opzichte van de referentiesituatie en hierdoor in het algemeen ook een positief effect heeft op de leefkwaliteit.

Met betrekking tot de invloed op het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied, wordt het effect voor het alternatief principeverzoek en het worst-case alternatief als licht positief (0/+) beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie. Dit vanwege het feit dat er bij veel meer woningen gelegen in of aan de rand van de bebouwde kom van Montfort sprake is van een lagere achtergrondbelasting en derhalve ook sprake is van een verbetering van het leefklimaat.

Het effect van het BBT-alternatief op de achtergrondbelasting, wordt als positief beoordeeld (+) beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie. Dit vanwege het feit dat er bij veel meer woningen gelegen in of aan de rand van de bebouwde kom van Montfort sprake is van een aanzienlijk lagere achtergrondbelasting en derhalve ook sprake is van een aanzienlijke verbetering van het leefklimaat.

4.3.4.2 Conclusie geur veehouderijen

Het aspect geur veehouderijen vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.

4.3.5 Luchtkwaliteit
4.3.5.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Hierin is opgenomen dat een project doorgang kan vinden indien aan minimaal één van de volgende eisen wordt voldaan:

  • a. Het project resulteert niet in een overschrijding van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer;
  • b. Het project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Saldering moet plaatsvinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren.
  • c. Het project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is sinds 1 augustus 2009 in werking. In het NSL is het begrip NIBM gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteit)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteit)’ zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM;
4.3.5.2 Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

4.3.5.3 Onderzoek

De consequenties voor het aspect luchtkwaliteit zijn nader onderzocht9.

Het in 2012 bij de gemeente Roerdalen ingediende principeverzoek had betrekking op het voornemen om de intensieve veehouderij aan Gastraatje 65 te verplaatsen naar de locatie aan de Heinsbergerweg 20 te Montfort en tevens uit te kunnen breiden naar een maximale opvulling van het bouwvlak van 20.000 m2 met 12.000 (vlees)varkens of 190.000 leghennen. Voor het onderzoek fijn stof is (worst case) uitgegaan van leghennen.

Voor de beschouwing van de fijn stof immissie is onderscheid gemaakt in een drietal situaties:

  • huidig;
  • autonoom;
  • ontwikkeling.

Voor de autonome en ontwikkelingssituatie is voor de Heinsbergerweg in eerste instantie uitgegaan van een standaard emissiearme huisvesting. Aanvullend is een BBT-variant berekend, waarbij is uitgegaan van een chemische of gecombineerde luchtwasser met 30% geurreductie en 35% fijn stof emissiereductie.

De PM-immissie in de omgeving van beide locaties (Gestraatje 65 en Heinsbergerweg 20) is berekend met het rekenprogramma Geomilieu, versie 4.40.

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat in alle situaties ruimschoots wordt voldaan aan de eisen aangaande de PM2,5- PM10-concentratie uit de Wet milieubeheer.

In de BBT-situatie bedraagt de toename ten hoogste 3,7 µg/m3 ten opzichte van de huidige situatie. Indien vleesvarkens worden beschouwd, bedraagt de bijdrage ten opzichte van de huidige situatie ten hoogste 1,1 µg/m3. Ter plaatse van enkele immissiepunten bedraagt de concentratie dan zelfs minder dan in de huidige situatie. Aangezien in deze laatste situatie de bijdrage minder dan 1,2 µg/m3 ten opzichte van de huidige situatie bedraagt, kan deze als “niet in betekenende mate” worden aangeduid.

Volgens de publicatie “Gezondheidseffectscreening; Handboek voor een gezonde inrichting van de leefomgeving” kan aan PM10-concentraties tot 20 µg/m3 een GES-score van 3 worden gekoppeld, waarmee de leefomgeving als 'vrij matig' kan worden beschouwd. Een GES-score van 4 (matig) ontstaat bij de ontwikkelingssituatie (inclusief BBT) waar van het houden van leghennen wordt uitgegaan

4.3.5.4 Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de bedrijfsgebouwen op de hoek Gestraatje/Lemmensweg, voor het gebruik van de agrarische bedrijfswoning aan Gestraatje 65 als burgerwoning, en voor de realisering van de bedrijfswoning aan de Heinsbergerweg 20, en derhalve of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2016 11,44 µg/m³ en de concentratie PM10 17,59 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedraagt in 2016 16,77 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 en PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de realisatie van de beoogde ontwikkelingen. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.

4.3.5.5 Aanvulling vanuit aanvullende rapportage MER

Naar aanleiding van het voorlopig toetsingsadvies van de commissie voor de m.e.r. (zie par. 4.3.8.2) is in het rapport aanvulling milieueffectrapportage (zie par. 4.3.8.3) een aanvullende toelichting opgenomen voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. Uit deze nadere toelichting blijkt dat in alle situaties ruimschoots wordt voldaan aan de eisen aangaande de jaargemiddelde PM2,5- en PM10-concentraties alsmede het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 uit de Wet milieubeheer.

4.3.5.6 Conclusie luchtkwaliteit

Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functies. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.

4.3.6 Gezondheidsaspecten

Een veehouderij kan effect hebben op de gezondheid van omwonenden. Veehouderijen dragen bij aan de directe (primaire) uitstoot van fijnstof via bijvoorbeeld stofdeeltjes vanuit mest, huidschilfers, veren, voer, haren en strooisel. Ook de secundaire vorming van fijnstof vanuit veehouderijen via ammoniak is relevant voor de relatie met gezondheidseffecten, maar dan op grotere afstand. Verder spelen endotoxinen (resten van de celwand van bacteriën) een rol. Endotoxinen zijn celwandresten van bepaalde bacteriën en kunnen tot luchtwegirritatie en ontstekingsreacties leiden. Ze komen als onderdeel van fijn stof in de buitenlucht. Geur vormt indirect een risico voor de volksgezondheid.

Bij het beschrijven van de invloed van veehouderijen op de gezondheid van omwonenden spelen de volgende aspecten:

  • geur
  • fijn stof en endotoxinen
  • zoönosen en antibioticaresistentie
  • geluid
  • verkeers- en externe veiligheid

De gezondheidsaspecten zijn nader beschouwd10 in het kader en ten behoeve van het plan-MER. Samenvattend worden daarin de effecten van de voorgaand beschreven aspecten middels GES-scores weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0032.png"  

Naar aanleiding van het voorlopig toetsingsadvies van de commissie voor de m.e.r. (zie par. 4.3.8.2) is in het rapport aanvulling milieueffectrapportage (zie par. 4.3.8.3) een aanvullende toelichting opgenomen voor wat betreft het aspect gezondheid.

Door het hiaat aan kennis over intensieve veehouderij en gezondheidsrisico's is het niet mogelijk om een specifieke en kwantitatieve effectbeoordeling van de alternatieven te geven.

Ondanks de onzekerheden en kennisleemten lijkt het zoveel mogelijk vermijden van emissies (geur, fijn stof, endotoxinen, ammoniak) een goed uitgangspunt om eventuele risico's te beperken. Derhalve is het in dit kader mogelijk een kwalitatieve onderbouwing te geven ten aanzien van de te verwachten gezondheidseffecten die het gevolg zijn van de voorgenomen ontwikkelingen.

Een veehouderij kan effect hebben op de gezondheid van omwonenden. Veehouderijen dragen bij aan de directe (primaire) uitstoot van fijnstof via bijvoorbeeld stofdeeltjes vanuit mest, huidschilfers, veren, voer, haren en strooisel. Ook de secundaire vorming van fijnstof vanuit veehouderijen via ammoniak is relevant voor de relatie met gezondheidseffecten, maar dan op grotere afstand.

Verder spelen endotoxinen (resten van de celwand van bacteriën) een rol. Endotoxinen zijn celwandresten van bepaalde bacteriën en kunnen tot luchtwegirritatie en ontstekingsreacties leiden. Ze komen als onderdeel van fijn stof in de buitenlucht.

Een samenvatting van de effectscores voor de gezondheidsaspecten is in onderstaande tabel 3-f opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0033.png"  
Tabel Effectscores gezondheid  

Het opnemen van aanvullende voorwaarden in het bestemmingsplan, ingegeven vanuit het aspect volksgezondheid, zoals een toets op de uitstoot van endotoxinen, een toets aan strengere fijn stof normen of een toets op het voorkomen van meerdere diersoorten op 1 locatie, is op dit moment inhoudelijk en/of juridisch moeilijk te motiveren. Vanwege het ontbreken van voldoende wetenschappelijke kennis of omdat dergelijke toetsen in eerste instantie via andere regelgeving zijn geborgd.

De uitkomst van nader onderzoek kan leiden tot aanpassing of introductie van wettelijke normen. Aanbevolen wordt deze ontwikkelingen goed te gevolgen en daar waar nodig en mogelijk te betrekken in vergunningstrajecten en het gemeentelijk beleid. De uitkomsten van het nader onderzoek kunnen gevolgen hebben voor de beoordeling van effecten in dit planMER en voor de voorwaarden die vanuit de overheid worden gesteld aan veehouderijen.

Via de bedrijfsvoering kunnen risico's worden beperkt. De initiatiefnemer en/of de gemeente Roerdalen kan/kunnen de GGD vragen hierover advies uit te brengen. Een dergelijk advies kan worden betrokken bij de vergunningverlening. Ondanks de onzekerheden en kennisleemten lijkt het zoveel mogelijk vermijden van emissies (geur, fijn stof, endotoxinen, ammoniak) een goed uitgangspunt om eventuele risico's beperken. Dit ALARA-principe kan in het ontwerpvergunningstraject worden meegenomen om de emissies en immissies te beperken.

Mitigerende maatregelen om de gezondheidseffecten terug te dringen, haken voor een groot deel aan bij de mitigerende maatregelen zoals deze ook voor het aspect geur en fijn stof opgenomen zijn, te weten:

  • Toepassen van dichte/gesloten c.q. emissiearme stalsystemen in plaats van natuurlijk geventileerde stallen met een open karakter. Hiermee vindt verspreiding van endotoxinen en zoönosen in mindere mate plaats;
  • Toepassen van (gecombineerde) luchtwassystemen en/of biofiltersystemen, die een emissiereductie voor fijn stof en/of geur tot gevolg hebben. Door de reductie van fijn stof en/of geur neemt tevens de hoeveelheid endotoxinen/zoönosen naar rato af die verspreid worden in de omgeving van de veehouderij;
  • Gunstig situeren van emissiepunten van stallen zodat deze op zo groot mogelijke afstand van gevoelige objecten zijn gesitueerd;
  • Verhogen van emissiepunten zodat de stallucht op een grotere hoogte in de buitenlucht wordt geëmitteerd;
  • Verhogen van de uittreedsnelheid van de stallucht;
  • Opzetten en implementeren van een (verplichte) certificering/gedragscode voor veehouderijbedrijven die een groter risico voor de gezondheid vormen, zoals de melkgeitenhouderij. Hierbij staan omgevingsgericht vakmanschap en ondernemerschap centraal, waarbij goed scholing en het actief op peil houden van kennis speerpunten zijn;
  • Opzetten en implementeren van management-/hygiënesysteem gericht op preventie c.q. voorkomen van ziekteverwekkers. Ook monitorings- en bestrijdingsprogramma's kunnen hiervan deel uitmaken.

De gezondheidsaspecten vormen geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.7 Milieuzonering
4.3.7.1 Algemeen

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar.

Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. De richtafstanden in de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals rustig buitengebied. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien onder andere de aanwezige functiemenging al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

4.3.7.2 Toets plangebied

Het plangebied dient te worden beschouwd als een gemengd gebied, waarbinnen -naast woningen- ook (agrarische) bedrijven voorkomen. Dit betekent dat de richtafstanden in de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' met één afstandsstap kunnen worden verlaagd.

In het onderhavige plan worden de volgende ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het aspect milieuzonering van belang is:

  • 1. Uitbreiding bouwvlak agrarisch verwant bedrijf aan de Gestraatje 53 in oostelijke richting.

Een agrarisch verwant bedrijf is een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verlenen van diensten, het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven of dat is gericht op het verwerken of het opslaan van dieren of agrarische (aanverwante) producten, die afkomstig of bedoeld zijn van/voor agrarische bedrijven; hieronder worden geen grootschalige industriële activiteiten begrepen.

Voor dienstverlening ten behoeve van de landbouw gelden ingevolge de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' richtafstanden van maximaal 30 meter voor geur, maximaal 10 meter voor stof, maximaal 50 meter voor geluid en maximaal 10 meter voor gevaar (maximaal categorie 3.1). In de onderstaande tabel zijn voor omliggende woningen de afstanden tot het plangebied, alsmede de richtafstanden op basis van gemengd gebied weergegeven:



Milieugevoelig object  
Afstand tot plangebied (uitbreiding bedrijfskavel agrarisch verwant bedrijf)   Grootste richtafstand VNG-brochure op basis van gemengd gebied  
Gestraatje 44   64 m   30 m  
Gestraatje 50   44 m (vanaf de woning)
22 m (vanaf grens bouwvlak  

30 m  
Gestraatje 65   163 m   30 m  

Uit de tabel blijkt dat de woning aan Gestraatje 50 in de bestaande situatie niet is gelegen binnen de invloedssfeer van het uitgebreide agrarisch verwante bedrijf. De richtafstanden moeten echter worden gemeten vanaf de grens van het bouwvlak. Dit is deels wél gelegen binnen de grootste richtafstand van 30 meter. In de bestaande situatie is echter op dezelfde afstand van dat bouwvlak een bouwvlak voor intensieve veehouderij gelegen, met richtafstanden die aanzienlijk ruimer zijn dan die voor de nu beoogde ontwikkeling.

De uitbreiding van dit bouwvlak is daarmee niet negatief van invloed op het woon- en leefklimaat in deze woning.

  • 2. Realisering van twee bedrijfskavels op de hoek Gestraatje/Lemmensweg ten behoeve van vestiging van bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 volgens de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

Voor bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 gelden volgens de VNG-brochure richtafstanden van 10 meter voor geur, stof en gevaar en van 30 meter voor geluid. In verband met de ligging in gemengd gebied is echter alleen nog sprake van een richtafstand van 10 meter voor geluid.



Milieugevoelig object  
Afstand tot plangebied
(meest dichtbij gelegen bedrijfskavel )  
Grootste richtafstand VNG-brochure op basis van gemengd gebied  
Gestraatje 44   80 m   10 m  
Gestraatje 50   18,5 m (vanaf grens bouwvlak   10 m  
Gestraatje 65   65 m   10 m  

Onderzoek MER

In het kader van de milieueffectrapportage is onder andere ook onderzoek gedaan naar de akoestische consequenties11 . Wat de vestigingen Gestraatje/Lemmensweg betreft wordt hierin geconcludeerd dat de omliggende woningen zich buiten de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' bevinden.

De geluidbelasting vanwege de (mogelijke) toename van het verkeer is dermate gering, dat deze geen relevant effect heeft ten opzichte van de geluidbelastingen in de autonome situatie.

Het aspect geluid vormt hiermee op beide locaties geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.

  • 3. Vestiging van een intensieve veehouderij aan de Heinsbergerweg 20.

Voor een intensieve veehouderij gelden richtafstanden van 200 meter voor geur, 50 meter voor geluid en 30 meter voor stof. Ook hier is echter sprake van een gemengd gebied. Derhalve gelden in dit geval richtafstanden van 10 meter voor geur, 30 meter voor geluid en 10 meter voor stof. Binnen deze afstanden vanaf het nieuwe bouwvlak voor de veehouderij zijn geen milieugevoelige functies/bestemmingen gelegen. Bovendien zijn er voor deze locatie diverse aanvullende onderzoeken uitgevoerd, waarbij onderzocht is of aan de genoemde richtafstanden wordt voldaan. De resultaten van de specifiek op deze locatie toegesneden onderzoeken zijn aanzienlijk nauwkeuriger dan de algemene richtafstanden in de VNG-brochure. Uit deze onderzoeken is eveneens gebleken dat er geen sprake is van een aantasting van het woon- en leefklimaat in nabijgelegen woningen.

4.3.7.3 Conclusie milieuzonering

Het onderhavige plan leidt niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat in nabijgelegen milieugevoelige gebouwen/bestemmingen. Vanuit het aspect milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen voor het onderhavige plan.

4.3.8 Milieueffectrapportage

Het oprichten van een intensieve veehouderij betreft een activiteit die valt onder de m.e.r.-regelgeving. In het Besluit milieueffectrapportage zijn intensieve veehouderijen voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen in zowel onderdeel C (MER-plichtige activiteiten) als onderdeel D (MER-beoordelingsplichtige activiteiten) van de bijlage van het besluit. Het betreft respectievelijk categorie C 14 en D 14.

Aangezien het in onderhavig geval gaat om een intensieve veehouderij voor het fokken, mesten of houden van circa 12.000 vleesvarkens, is categorie C 14 van toepassing, daar de drempelwaarde van 3.000 stuks mestvarkens overschreden wordt, zie nadere toelichting in onderstaande tabel 1-b. In dit kader is derhalve sprake van een MER-plichtige activiteit.

Voor het onderhavige bestemmingsplan, dat het kader is voor de realisatie van een activiteit die is opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage, is een plan-MER opgesteld12. Het plan-MER is als bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen. Bij het MER hoort een aantal separate bijlagen. Al deze bijlagen zijn ook als bijlagen bij deze toelichting opgenomen. Het bestemmingsplan wordt in procedure gebracht voor de verplaatsing en uitbreiding van de intensieve veehouderij in combinatie met de herstructurering van wegen en ontwikkeling van kleinschalige bedrijfskavels. Omdat het zich in dit kader handelt om een planologische bedrijfsverplaatsing in combinatie met andere ruimtelijke ontwikkelingen, is in dit kader enkel sprake van een plan-MER.

Voor de realisatie van de feitelijke verplaatsing van de intensieve veehouderij dient rekening gehouden te worden met het feit, dat er nog een aanvullende MER-procedure (zogenaamde project-MER) en diverse vergunningsbesluiten (o.a. Wabo, Wnb) nodig zijn. De gemeente Roerdalen en de initiatiefnemer zijn in dit geval een planologische verplaatsing overeengekomen, waardoor de gemeente Roerdalen verantwoordelijk is voor het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure inclusief het opstellen van een plan-MER. De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor de omgevingsvergunningaanvraag inclusief het opstellen van de additionele MER (project-MER) welke gekoppeld is aan de voornoemde omgevingsvergunningaanvraag.

4.3.8.1 Conclusies en aanbevelingen MER

In het MER zijn de mogelijke effecten van een 3-tal alternatieven voor de voorgenomen ontwikkelingen, te weten het alternatief principeverzoek, het worst-case alternatief en het BBT-alternatief in beeld gebracht en zijn de effecten vergeleken met de effecten in de autonome situatie en in enkele gevallen ook met de effecten in de huidige situatie. De drie alternatieven onderscheiden zich enkel met betrekking tot de planlocatie aan de Heinsbergerweg 20, alwaar de verplaatsingslocatie van de intensieve veehouderij gelegen is. De uitgangssituatie voor de overige twee planlocaties, te weten Gestraatje 65 en de hoek Gestraatje/Lemmensweg, is in de 3 beschouwde alternatieven aan elkaar gelijkgesteld en hebben in beide situaties dezelfde effecten.

Het 'alternatief principe-verzoek' is gebaseerd op het oorspronkelijk ingediende principeverzoek, welke de verplaatsing van de intensieve veehouderij naar de planlocatie Heinsbergweg 20 en de uitbreiding van de intensieve veehouderij naar 12.000 (vlees)varkens inhoudt, waarbij uitgegaan wordt van huisvesting van dieren in een emissiearm stalsysteem.

Het 'worst-case alternatief' gaat uit van de maximale benutting van de ontwikkelingsruimte op de planlocatie Heinsbergerweg 20 die het bestemmingsplan biedt, waarbij uitgegaan wordt van huisvesting van dieren in een emissiearm stalsysteem.

In het 'BBT-alternatief' wordt uitgegaan van huisvesting van dieren in een emissiearm stalsysteem uitgevoerd met een luchtwassysteem, welke op basis van wet-/regelgeving bij grotere intensieve veehouderijbedrijven als standaard c.q. gangbaar beschouwd kan worden.

In onderstaande tabel is een samenvatting opgenomen van de effectscores per criterium c.q. beoordelingsaspect voor alle beschouwde alternatieven

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0034.png"  
Tabel samenvatting effectbeoordeling beschouwde alternatieven. Bron: PlanMER d.d. 3 juli 2018, rapportnr. HEI.Mon.18.plan-MER-01  

Hieruit komt naar voren dat de beschouwde alternatieven op een groot aantal criteria c.q. beoordelingsaspecten niet onderscheidend zijn ten opzichte van elkaar. Dit is ook logisch omdat dit algemene beoordelingscriteria betreft, die niet of nauwelijks afhankelijk zijn van de invulling van de stalsystemen, diercategorieën en aantal dieren van de intensieve veehouderij. Het betreft in dit geval de thema's archeologie, bodem en water, externe veiligheid, geluid, landschap en cultuurhistorie en verkeer.

De beschouwde alternatieven zijn onderscheidend van elkaar op een aantal hoofdthema's die ook een directe relatie hebben met de intensieve veehouderij, te weten geur/woon- en leefklimaat, luchtkwaliteit/fijn stof en natuur/stikstofdepositie. Voor het thema gezondheid is het op dit moment niet mogelijk om de alternatieven goed met elkaar te vergelijken, omdat ten aanzien hiervan nog een behoorlijk hiaat in kennis en wetenschappelijk onderzoek is.

Geur

Met betrekking tot het thema geur/woon- en leefklimaat kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkelingen, ongeacht het alternatief, een aanzienlijke positieve uitwerking hebben op de geurbelasting ter plaatse van de (aaneengesloten) woningen die in hoofdzaak aan de rand van de kern van Montfort zijn gelegen. De voorgenomen ontwikkelingen leiden bij 85 woningen aan de rand van de kern Montfort tot een beter woon- en leefklimaat en dus tot minder potentieel geurgehinderden.

Bij de verspreid liggende (bedrijfs)woningen in de directe omgeving van de verplaatsingslocatie aan de Heinsbergerweg 20, neemt de geurbelasting daarentegen toe, echter dit betreft maar enkele (bedrijfs)woningen. Enkel in geval van het BBT-alternatief kan ter plaatse van deze (bedrijfs)woningen voldaan worden aan de gemeentelijke geurnorm. Het BBT-alternatief is gebaseerd op een emissiearme huisvestiging inclusief een luchtwassysteem welke een minimale geurreductie van 30% heeft, welke bij intensieve veehouderijbedrijven in de huidige praktijk reeds als gangbaar geldt. De beoogde ontwikkelingen zijn voor wat betreft geur dus planologisch haalbaar en ook vergunbaar.

Luchtkwaliteit/fijn stof

Met betrekking tot het thema luchtkwaliteit/fijn stof kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkelingen ongeacht het alternatief, leiden tot een planologische haalbare en vergunbare situatie, daar in alle alternatieven voldaan wordt aan de grenswaarden voor zowel de jaargemiddelde concentraties als de overschrijdingsdagen, die opgenomen zijn in de Wet milieubeheer, welke als toetsingskader voor luchtkwaliteit geldt.

Het alternatief principeverzoek, welke uitgaat van vleesvarkens, heeft als enig alternatief een licht positief effect (afname) op de emissie aan fijn stof in het plangebied tot gevolg. In het worst-case alternatief en het BBT-alternatief is voor de emissie aan fijn stof echter uitgegaan van leghennen, welke emissie aan fijn stof een veelvoud bedraagt ten opzichte van vleesvarkens. Vanwege de beperkte toename van de concentraties aan fijn stof ter plaatse van de (bedrijfs)woningen zijn deze alternatieven derhalve als (licht) negatief beoordeeld. De toename is echter inherent aan de verplaatsing/uitbreiding van een intensief veehouderijbedrijf.

Natuur/stikstofdepositie

Met betrekking tot het thema natuur/stikstofdepositie kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkelingen enkel in geval van het BBT-alternatief leiden tot een planologische haalbare en vergunbare situatie.

In geval van het alternatief principeverzoek en worst-case alternatief is sprake van een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden/PAS-gebieden, welke op basis van de Wet natuurbescherming als niet vergunbaar beschouwd kan worden.

Het BBT-alternatief, welke uitgaat van een luchtwassysteem met een ammoniakreductie van minimaal 90%, leidt tot een stikstofdepositie welke lager ligt dan de thans vergunde stikstofdepositie, waarmee deze vergunbaar is.

4.3.8.2 Voorlopig toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.

Door de Commissie voor de m.e.r. is op 13 september 2018 een voorlopig toetsingsadvies13 over het planMER uitgebracht.

Uit het toetsingsadvies blijkt, dat het bestemmingsplan meer en andere activiteiten toelaat, dan in het planMER beschreven zijn. Hierdoor vindt de Commissie voor de m.e.r. dat er nog relevante milieu-informatie ontbreekt om het milieubelang volledig mee te kunnen wegen in de besluitvorming over het bestemmingsplan. De Commissie voor de m.e.r. heeft geadviseerd om de ontbrekende informatie in een aanvulling op het planMER op te nemen en dan pas een besluit te nemen over het bestemmingsplan.

4.3.8.3 Aanvulling Plan MER

Naar aanleiding van het voorlopig toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. is door M-Tech een aanvulling op het MER opgesteld14. Dit rapport is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

Ten aanzien van de punten, waar door de Commissie voor de m.e.r. aangegeven is, waar nog informatie ontbreekt, het volgende:

  • a. De planregels van het bestemmingsplan worden op een aantal onderdelen aangepast, waardoor uitbreiding van het bouwvlak en bouwen in 2 etages niet mogelijk is, waardoor dit één op één aansluit op het planMER en de aanvulling op het planMER;
  • b. De referentiesituatie is aangepast, waarbij de niet zekere ontwikkelingen, zoals de vestiging van een 4-tal intensieve veehouderijbedrijven ("DAB-bedrijven") binnen het LOG-gebied en de vestiging van een intensieve veehouderij op de planologisch bestemde bouwkavel aan de Heinsbergerweg 20 niet meegenomen zijn bij de autonome ontwikkeling;
  • c. Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden c.q. Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakemissie c.q. stikstofdepositie zijn uitgesloten, vanwege het één op één vastleggen van de vergunde hoeveelheid aan ammoniak voor de planlocatie Heinsbergerweg 20 volgens de onherroepelijke Wnb-vergunning in het bestemmingsplan;
  • d. De effecten op gezondheid en leefomgeving, alsook de mitigerende maatregelen zijn nader beschouwd;
  • e. De effecten op het landschap en de beoordeling hiervan zijn nader onderbouwd/gemotiveerd.

In onderstaande tabel is een samenvatting opgenomen van de effectscores per criterium c.q. beoordelingsaspect voor alle beschouwde alternatieven

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0035.png"  
Tabel samenvatting effectbeoordeling beschouwde alternatieven. Bron: Aanvulling PlanMER d.d. 10 oktober 2018, rapportnr. HEI.Mon.18.planMER/AG-01  

4.4 Natuur

4.4.1 Inleiding

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat deze in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid moeten worden uitgevoerd. Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan, is door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan)15 een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Omtrent houtopstanden is de voormalige nationale Boswet eveneens in de Wet natuurbescherming opgenomen. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland, de voormalige EHS.

4.4.2 Gebiedsbescherming

Wettelijke gebiedsbescherming Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0036.png"  
Afbeelding 25. Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied  

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Roerdal”, bevindt zich op circa 3 kilometer afstand ten noorden van het projectgebied (zie afbeelding 25). Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Gezien de aard van de ontwikkeling (verplaatsen en uitbreiden varkenshouderij, en aanleg kleinschalige bedrijventerreinen) en de afstand tot de gebieden is een effect van licht of geluid uit te sluiten. Met betrekking tot stikstofdepositie is een onderzoek stikstofdepositie16 uitgevoerd om het effect op de beschermde gebieden te berekenen.

Voor de beschouwing van de stikstofdepositie wordt onderscheid gemaakt in een drietal situaties:

  • huidig;
  • autonoom;
  • ontwikkeling;

De huidige situatie beschouwt de emissie van de veehouderij Gestraatje 65 volgens de momenteel vigerende Nbw-vergunning.

In de autonome situatie is rekening gehouden met een mogelijke groei van deze veehouderijen van 10%. In casu betekent dit dat de emissie met 10% wordt verhoogd. Tevens is de op basis van het bestemmingsplan toegestane emissie van Heinsbergerweg 20 in de berekening verdisconteerd. Voor de emissie is uitgegaan van 1,1 kg NH3 per dierplaats per jaar, conform het Besluit emissiearme huisvesting.

De situatie ontwikkeling beschrijft de effecten van de groei van de locatie aan de Heinsbergerweg 20 tot 12.000 vleesvarkens. Hierbij is van dezelfde emissie per dierplaats per jaar uitgegaan als in de autonome situatie. Aangezien het een bedrijfsverplaatsing betreft, is het bedrijf aan Gestraatje 65 in deze situatie niet meer meegenomen.

Uit tabel 4-a in het rapport MER blijkt dat in de situatie ontwikkeling bij 12.000 vleesvarkens een NH3-emissie ontstaat van 13.200 kg/jr. Conform de Beleidslijn IPPC-Omgevingstoetsing Ammoniak en Veehouderij dienen BBTmaatregelen getroffen te worden bij NH3-emissies van meer dan 10.000 kg/jr. Om die reden is een BBT++ variant inzichtelijk gemaakt, met een emissie van 0,3 kg/dier/jr.

Teneinde inzicht te geven in de momenteel vergunde stikstofdepositie is, naast de genoemde drie situaties, de vergunde situatie inzichtelijk gemaakt. Dit gebeurt op basis van de vigerende Nbw-vergunningen voor Gestraatje 653 en voor Heinsbergerweg 206.

De BBT++-variant zorgt voor een afname van circa 70% in stikstofdepositie, overeen komend met de gehanteerde emissiefactoren (1,1 respectievelijk 0,3 kg/dier/jr voor de stalsystemen D 3.2.16 en D 3.2.15.6). Gevolg van deze afname is dat voor de BBT-situatie een lagere stikstofdepositie wordt berekend dan in de vergunde situatie. Door de ontwikkeling treedt derhalve een depositieafname op.

Gebieden Wet ammoniak veehouderij

In afbeelding 26 is de ligging van zeer kwetsbare gebieden, zoals deze in 2008 door de provincie Limburg aangewezen zijn in het kader van de Wet ammoniak veehouderij, weergegeven. Het dichtstbijzijnde verplichte zeer kwetsbare (Wav-)gebied is gelegen op circa 3,0 kilometer ten noordoosten (Sint Odiliënberg) van het plangebied. Dit gebied maakt overigens ook deel uit van het Natura 2000-gebied Roerdal, zie hiervoor. Het dichtstbijzijnde overige zeer kwetsbare gebied (Sweeltje en Munnigsbos) is gelegen op circa 600 meter ten noorden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPMFT2018GESTRHEIN-VG01_0037.png"  
Afbeelding 26. Zeer kwetsbare gebieden Wet ammoniak en veehouderij ten opzichte van het plangebied  

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen. De provinciale groenstructuur bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones) zijn ruimtelijk vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014). Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk ligt ongeveer 500 meter ten noorden van de plangebieden. Gezien de aard van de voorgenomen plannen (verplaatsen varkenshouderij, en creëren bedrijfskavels) zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van de huidige staat van het natuurnetwerk niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Toetsing

Het onderhavige bestemmingsplan is bij de vaststelling op een aantal onderdelen aangepast c.q. gewijzigd ten opzichte van het ontwerp, waarmee de mogelijkheden ingeperkt zijn. Één van de onderdelen die in het bestemmingsplan aangepast is, betreft het opnemen van een beperking ten aanzien van de jaarlijkse ammoniakemissie voor de planlocatie Heinsbergerweg 20, waardoor deze niet meer mag bedragen dan de hoeveelheid ammoniak die thans vergund is middels de vigerende Wnb-vergunning. Dit betreft de Wnb-vergunning die door Gedeputeerde Staten van Limburg op 26 januari 2017 onder zaaknummer 2016-600621 en kenmerk 2017/6611 verleend en onherroepelijk van kracht is. Middels deze Wnb-vergunning is een ammoniakemissie van 1.593 kg/jaar vergund.

Door in het bestemmingsplan een "stikstofregeling" op te nemen, waarmee de ammoniakemissie als gevolg van de voorgenomen activiteiten, beperkt wordt tot de hoeveelheid die thans vergund is middels de onherroepelijke Wnb-vergunning voor de planlocatie aan de Heinsbergerweg 20 te Montfort, is geborgd dat er geen toename van de stikstofdepositie op de rondom liggende Natura 2000-gebieden plaatsvindt als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen ter plaatse van de planlocatie Heinsbergerweg 20. Aangezien een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden hiermee uitgesloten is, wordt hiermee ook aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden voorkomen en is een passende beoordeling niet vereist.

Voor de planlocatie Heinsbergerweg 20 blijft de ammoniakemissie in de beoogde situatie gelijk aan de ammoniakemissie zoals deze in de huidige en referentiesituatie vergund is, waarmee de effecten voor deze planlocatie als neutraal (0) beoordeeld kunnen worden. Voor de planlocatie Gestraatje 65 is in de beoogde situatie echter sprake van een aanzienlijke afname van de ammoniakemissie ten opzichte van de huidige en referentiesituatie. De vergunde hoeveelheid van 4.320 kg/jaar aan ammoniak komt als gevolg van het beëindigen van de activiteiten op de planlocatie in zijn geheel te vervallen en per saldo leidt dit tot een enorme verlaging van de stikstofdepositie (6,05 mol/hectare/jaar op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied), welke een zeer positief effect betreft.

Met betrekking tot het criterium invloed op de stikstofdepositie t.p.v. Natura 2000-gebieden in het kader van gebiedsbescherming als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied, kan het effect op basis van het voorafgaande per saldo als positief beoordeeld worden voor alle beschouwde alternatieven.

4.4.3 Toetsing beschermde houtopstanden

De bescherming van houtopstanden, conform de Wet natuurbescherming, heeft betrekking op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te planten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.

Bij de ontwikkeling worden de ruigtes in het westelijke en oostelijke plangebied gekapt. Deze beslaan beide echter minder dan 10 are aan oppervlakte, waardoor ze niet als houtopstand worden aangemerkt. Hierdoor is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.

4.4.4 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming heeft, voor wat betreft soortenbescherming, betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Vanaf 1 januari 2017 moet, onder de Wet natuurbescherming, bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten vanuit nationaal en Europees oogpunt. Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

Op de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' van het Ministerie van LNV (augustus 2009) wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën vogelnesten. Van de meeste vogelsoorten zijn de nesten uitsluitend beschermd wanneer deze tijdens de broed- en nestperiode in gebruik zijn. Het gaat om soorten die jaarlijks nieuwe nesten maken. Van een aantal soorten roofvogels en uilen, koloniebroeders en gebouw bewonende vogelsoorten ('categorie 1-4 soorten') zijn de nesten en de functionele leefomgeving jaarrond beschermend. Ten slotte is er een categorie nesten van vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, maar die over voldoende flexibiliteit beschikken om, als die broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen ('categorie 5-soorten'). Vooralsnog is het uitgangspunt dat deze indeling gehandhaafd blijft, totdat de provincies deze hebben aangepast en vastgesteld.

Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor, dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op, dan dient er gekeken te worden of er vrijstelling verleend kan worden (al dan niet door te werken volgens een goedgekeurde gedragscode), of dat er een alternatieve oplossing mogelijk is waardoor er geen negatief effect kan plaatsvinden. Indien dit niet mogelijk is, zal ontheffing aangevraagd moeten worden op basis van een geldig wettelijk belang, waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten niet in het geding komt. De ontheffing kan dan onder voorwaarden worden verleend.

Vogels

Bij uitvoering van de plannen gaan geen nestlocaties van soorten met een jaarrond beschermde status verloren. Bij de uitvoeringsfase van de voorgenomen plannen kunnen bij de kap van het opgaand groen (alle 3 de locaties) en sloop van de vervallen stal (plangebied 2) en de loods (plangebied 1) wel nesten verloren gaan die niet jaarrond zijn beschermd. Voor de betreffende vogelsoorten geldt dat, indien deze werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, er redelijkerwijs geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot broedvogels.

Vleermuizen

Volgens verspreidingsgegevens van de Zoogdiervereniging is het plangebied gelegen in een deel van Nederland waar de volgende vleermuissoorten kunnen voorkomen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, grijze grootoorvleermuis, franjestaart, meervleermuis, bosvleermuis, ingekorven vleermuis en watervleermuis.

In het meest oostelijke gebouw van het stallencomplex (plangebied 1) kunnen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Deze blijft echter behouden.

Ook bevinden zich open stootvoegen aan de noordzijde van de stallen. De spouw achter de laatstgenoemde stootvoegen is aan een zijde echter volledig open, waardoor door tochtwerking deze spouw geen geschikte verblijfplaats biedt. De vervallen stal in deelgebied 2 bevat veel open ramen en gaten in het dak, en geen smalle ruimtes. Dit gebouw biedt door de tocht en het vocht geen geschikte vaste rust- en verblijfplaats/hangplek voor een soort als gewone dwergvleermuis of gewone grootoorvleermuis. Daarnaast zijn er geen sporen waargenomen die tot een dergelijke verblijfplaats zouden doen vermoeden. Het opgaand groen op de locaties biedt geen geschikte verblijfplaatsen, mede gezien de begroeiing erg jong is. Wel biedt het matig geschikt foerageerhabitat, echter gezien het kleine oppervlakte en de geïsoleerde ligging ten opzichte van andere houtopstanden of vliegroutes maakt dat dit opgaand groen naar alle waarschijnlijkheid geen (essentiële) foerageer- of vliegroutefunctie heeft.

Negatieve effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen zijn op voorhand uitgesloten.

Grondgebonden zoogdieren

Het plangebied vormt geschikt habitat voor grondgebonden zoogdieren. Soorten als konijn, egel, huisspitsmuis, rosse woelmuis, bosmuis, wezel, hermelijn en bunzing kunnen in de plangebieden worden waargenomen. Door de aanwezigheid van voldoende alternatief foerageergebied betreft de ontwikkeling geen afname van essentieel foerageergebied voor deze soorten. Daarbij geldt voor al deze soorten een provinciale vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. In het kader van de zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om tijdens de werkzaamheden voldoende zorg te dragen voor (incidenteel) aanwezige individuen, met name een relatief trage soort als de egel die onder dichte beplanting verscholen kan zitten. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Dieren moeten de gelegenheid krijgen om het werkgebied zelfstandig en veilig te kunnen verlaten. Indien noodzakelijk dienen soorten zorgvuldig te worden verplaatst naar buiten het werkgebied.

Met de ontwikkeling binnen het plangebied gaat geen (essentieel) leefgebied van een grondgebonden zoogdiersoort verloren. Indien de sloop van de vervallen stal in plangebied 2 langer op zich laat wachten zou deze ondertussen in gebruik kunnen worden genomen door de steenmarter. Hiervoor wordt geadviseerd om de sloop hiervan uit te voeren in de periode van de provinciale vrijstelling voor deze soort (15 augustus t/m februari) of na een inspectie door een ter zake kundige. Inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties van soorten is niet aan de orde. In het kader van de zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor (incidenteel) aanwezige individuen.

Reptielen

Volgens verspreidingsgegevens van RAVON zijn in de omgeving van het plangebied waarnemingen bekend van de levendbarende hagedis. De waarnemingen hebben betrekking op de natuurgebieden in de omgevinh. Het plangebied zelf en de directe omgeving biedt geen geschikt habitat voor reptielen. Het voorkomen ervan binnen het plangebied is daarmee dan ook uitgesloten. Negatieve effecten op reptielen zijn op voorhand uitgesloten.

Amfibieën

In de omgeving van het plangebied zijn algemene soorten bekend als bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker en kleine watersalamander. Bij ruimtelijke ontwikkeling geldt voor deze soorten een provinciale vrijstelling. Binnen het plangebied kan incidenteel een dergelijke algemeen voorkomende soort worden aangetroffen.

De voorgenomen plannen zullen geen afname van geschikt essentieel habitat van een amfibieënsoort veroorzaken, inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van populaties is dan ook uitgesloten. In het kader van de algemene zorgplicht is het wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor eventueel passerende individuen.

Vissen

Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater binnen het plangebied kan deze soortgroep buiten beschouwing worden gelaten.Negatieve effecten op beschermde vissen zijn op voorhand uitgesloten.

Ongewervelde diersoorten

In de ruime omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van gevlekte glanslibel, gewone bronlibel, bosbeekjuffer, beekrombout en kleine ijsvogelvlinder. Al deze soorten stellen echter zeer specifieke eisen aan hun habitat, wat in het plangebied niet aanwezig is. Aantasting van (deel)populaties van een beschermde libellen- of vlindersoort is met zekerheid niet aan de orde. De aanwezigheid van de overige beschermde ongewervelde soorten, zoals vliegend hert, Europese rivierkreeft en platte schijfhoren, is eveneens uitgesloten. Binnen het plangebied en in de omgeving is hiervoor geen geschikt habitat aanwezig. Negatieve effecten voor beschermde ongewervelde soorten zijn op voorhand uitgesloten.

Vaatplanten

In de directe omgeving van de plangebieden zijn beschermde soorten bekend als glad biggenkruid, grote leeuwenklauw en karthuizer anjer. Deze soorten stellen echter zeer specifieke eisen aan hun standplaatsen. Gezien de huidige staat van het plangebied zijn deze hier niet te verwachten. Tijdens het veldbezoek zijn daarbij ook geen (resten van) beschermde soorten vaatplanten aangetroffen. Negatieve effecten voor beschermde vaatplanten worden op voorhand uitgesloten.

4.4.5 Conclusies

Gelet op de potentiele ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden wel het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen:

  • Ten aanzien van broedvogels dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het verwijderen van opgaand groen en sloop van de open loods in plangebied 1 en de vervallen stal in plangebied 2 buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Of een controle moet de aanwezigheid van een (verlaat) broedgeval uitsluiten.
  • Ten aanzien van de steenmarter dient, als de sloop van de vervallen stal in plangebied 2 op zich laat wachten (>1 jaar), tijdens de periode van provinciale vrijstelling voor deze soort te worden gewerkt (15 augustus t/m februari). Of een controle moet de aanwezigheid uitsluiten.
  • Ten behoeve (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.

Daarnaast zal met betrekking tot het onderdeel Natura 2000, middels een Aerius-berekening, inzichtelijk worden gemaakt of er sprake is van een significantie toename van de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden en of vervolgonderzoek aan de orde is. Vervolgonderzoek ten behoeve van POL 2014 en/of toetsing aan het onderdeel houtopstanden (voormalige Boswet) is bij dit plan verder niet aan de orde.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Verkeer

De verkeersstructuur in de nieuwe situatie is reeds beschreven in par. 3.4.3. Met de in de Gebiedsvisie LOG Montfort - Maria Hoop beschreven herinrichtingsmaatregelen/wegreconstructies, is sprake van een adequate verkeersafwikkeling en van een wegenstructuur die de aantallen verkeersbewegingen van en naar de diverse bedrijfslocaties goed kunnen verwerken.

4.5.2 Parkeren

In de regels van dit bestemmingsplan (artikel 12.3) is bepaald dat voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig dienen te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeernormen van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels (die zijn neergelegd in CROW publicatie 317, dan wel de opvolger van die regel) worden nageleefd.

De drie deellocaties hebben een zodanig omvang dat bij de inrichting van die deelgebieden rekening kan worden gehouden met de in acht te nemen parkeernorm. Daarmee is voldoende verzekerd dat ruimte beschikbaar is om op eigen terrein te kunnen parkeren.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Algemeen

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.

4.6.2 Kenmerken van het watersysteem
4.6.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.

4.6.2.2 Bodem en grondwater

Bodemopbouw

Blijkens de Bodemkaart van Nederland ligt het plangebied binnen bodemtype kalkloze zandgronden, gooreerdgronden met leemarm en zwak lemig fijn zand; legenda-eenheid pZn21 (deelgebieden Gestraatje en Lemmensweg), en binnen bodemtype kalkloze zandgronden, gooreerdgronden met lemig fijn zand; legenda-eenheid pZn23 (deelgebied Heinsbergerweg 20). Het gebied valt binnen de grondwatertrap VIII. Bij grondwatertrap VIII bevindt het grondwater zich op behoorlijke diepte:

Grondwatertrap   VIII  
- Gemiddeld hoogste grondwaterstand in cm. beneden maaiveld (GHG):   > 80  
- Gemiddeld laagste grondwaterstand in cm. beneden maaiveld (GLG):   > 120  

De gemiddelde maaiveldhoogte in de omgeving van de locatie bedraagt 29,2 m +NAP (locaties Heinsbergerweg 20 en Gestraatje 65) en circa 30 m+NAP (locatie hoek Gestraatje/Lemmensweg). De stroming van het freatisch grondwater is volgens het Grondwaterplan Limburg (Provinciale Waterstaat Limburg, rapport GB 2008, oktober 1985) in noordwestelijke richting en bevindt zich op een hoogte van circa 25,5 m + NAP.

Uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, is af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden, behoudens de 'Boringsvrije zone Roerdalslenk II'. Overeenkomstig de systematiek van het geldende bestemmingsplan buitengebied is hiervoor de gebiedsaanduiding 'milieuzone - roerdalslenk II' opgenomen in dit bestemmingsplan.

4.6.2.3 Oppervlaktewater

In of in de directe nabijheid van het plangebied is volgens de Legger van het Waterschap Limburg geen oppervlaktewater aanwezig.

4.6.2.4 Afvalwater

Voor wat betreft het afvalwater (DWA) zal worden aangesloten op de bestaande rioolvoorzieningen.

4.6.2.5 Hemelwater

Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren. Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.

Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.

Dit bestemmingsplan maakt mogelijk dat deels onbebouwde agrarische gronden in de toekomst bebouwd kunnen worden. Het exacte tijdstip en de omvang van de te realiseren bebouwing zijn op dit moment nog niet bekend. Door de toekomstige bebouwing en verharding van een deel van de gronden nemen de infiltratiemogelijkheden op de gronden af. Bij de oprichting van nieuwe bebouwing worden dan ook voorzieningen getroffen om een goede afkoppeling van het hemelwater mogelijk te maken, zodat (vrijwel) geen hemelwater terecht komt in de riolering.

In een infiltratievoorziening zonder een overloop op het oppervlaktewater moet boven de infiltratievoorziening een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui van die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen bergen. Boven de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn. Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en voornoemde afvoercapaciteit.

Ten behoeve het onderhavige plan is een watertoets uitgevoerd17 . Ten behoeve van deze watertoets is een aantal specifieke gegevens verzameld zoals fysieke omgevingskenmerken en bodemgegevens. Dit betreft onder meer de volgende gegevens:

  • Het maaiveld van het plangebied bevindt zich op een hoogte van circa 29,08 m+NAP;
  • De grondwaterstand bevindt zich op een hoogte van circa 22 m+NAP, waarmee het freatisch grondwater dus ongeveer op een diepte van circa 7m-mv is gelegen;
  • Ter plaatse van het plangebied is sprake van het bodemtype "podzolbodem", bestaande uit "klei op fijn zand" en "sterk lemig fijn zand". Zeer grof zand en grind wordt ter plaatse meestal aangetroffen vanaf 0,5 m-mv. Tussen de grofgebouwde korrels van het dekzand zit veel ruimte, waardoor sprake is van een goede doorlatendheid.

Bij nieuwbouwontwikkelingen dient voor wat betreft het afkoppelen van hemelwater voldaan te worden aan de voorwaarden die gesteld zijn door het Waterschap Limburg. In onderhavig geval is op 2 planlocaties, te weten de hoek Gestraatje/Lemmensweg en Heinsbergweg 20 sprake van nieuwbouwontwikkelingen. In geval van de planlocatie Gestraatje 65 is géén sprake van nieuwbouwontwikkeling en zal de bestaande situatie m.b.t. de woning en stallings-/opslagloods ongewijzigd gehandhaafd blijven. Omdat ter plaatse de aanwezige varkensstallen worden gesloopt, leidt het plan tot een afname van bebouwing en verharding. Op deze locatie is derhalve sprake van een hydrologisch positieve ontwikkeling en zijn geen maatregelen nodig voor opvang van hemelwater.

Op de planlocaties hoek Gestraatje/Lemmensweg en Heinsbergerweg 20 wordt voorzien in bergings-/infiltratievoorzieningen die voldoen aan de voorwaarden van het Waterschap Limburg. Vanwege de afwezigheid van een overstortmogelijkheid naar het gemeentelijke HWA-riool en/of oppervlaktewater is zelfs voorzien in 10% overdimensionering van de bergings-/infiltratievoorzieningen. Geconcludeerd kan worden dat voor wat betreft het wateraspect voldaan wordt aan de hiervoor gestelde eisen.

Om bodemverontreiniging te voorkomen wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen voorkomen. Uitlogende bouwmaterialen zijn koper, zink, bitumen en lood. Alternatieven zijn ruimschoots voorhanden.

4.6.3 Overleg waterbeheerder

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.

Het ontwerp-bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Limburg voorgelegd.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De regels en verbeelding zijn opgesteld op basis van de landelijk geldende standaarden (SVBP 2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven, waaraan in de regels voorwaarden zijn verbonden. De opgenomen verklaring is niet juridisch bindend en is op de verbeelding opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding.

De analoge versies van de verbeelding zijn als bijlagen bij deze toelichting opgenomen.

5.3 Toelichting op de regels

De regels leggen de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing vast. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

5.3.1 Inleidende regels

De inleidende regels behelzen de begrippen en de wijze van meten.

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.

Wijze van meten (artikel 2)

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving.

In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen. De afwijking van de bouwregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden afwijking te verlenen van een specifieke regel.

De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels heeft tot doel bepaald gebruik wat eerder is uitgesloten onder voorwaarden wel toe te laten.

Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Bestemming / artikel   Toelichting  
Agrarisch - Landbouwontwikkelingsgebied
(artikel 3)  
Deze bestemming is opgenomen voor het deel van het plangebied aan de Heinsbergerweg 20, gelegen in het LOG Montfort - Maria Hoop. Ten behoeve van de verplaatsing van de veehouderij naar de nieuwe locatie is het bouwvlak volgens het geldende bestemmingsplan vergroot.
De gronden zijn bestemd voor uitoefening van een agrarisch bedrijf, onder andere in de vorm van een intensieve veehouderij, met daartoe behorende voorzieningen, waaronder een bedrijfswoning.  
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 2
(artikel 4)  
De gronden op de locatie Gestraatje 65 welke niet worden bestemd tot wonen behouden de in het geldende bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 2', met dien verstande dat het bouwvlak binnen deze bestemming is komen te vervallen.
Deze gronden zijn eveneens bestemd voor uitoefening van een agrarisch bedrijf, maar omdat binnen dit bestemmingsvlak geen bouwvlak meer is opgenomen zijn gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf niet meer toegestaan.
De gronden zijn tevens bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in de landschappelijke openheid, de landschappelijke beslotenheid in de vorm van bosschages, houtwallen en lanen en de geomorfologische waarden in de vorm van hoogterrassen en steilranden, alsmede voor extensieve dagrecreatie en evenementen.  
Bedrijf
(artikel 5  
Deze bestemming is opgenomen voor twee bedrijfskavels, welke worden gerealiseerd aan de Lemmensweg, na verplaatsing van de veehouderij en sloop van de daartoe behorende gebouwen.
Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2 volgens de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.  
Bedrijf - Agrarisch aanverwant
(artikel 6)  
Deze bestemming is opgenomen voor een deel van de gronden ten westen van de Lemmensweg, ten behoeve van de uitbreiding van het bestaande loonbedrijf aan Gestraatje 53.
De gronden kunnen worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf, waaronder wordt verstaan een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verlenen van diensten, het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven of dat is gericht op het verwerken of het opslaan van dieren of agrarische (aanverwante) producten, die afkomstig of bedoeld zijn van/voor agrarische bedrijven; hieronder worden geen grootschalige industriële activiteiten begrepen.  
Verkeer
(artikel 7)  
De bestemming 'Verkeer' is opgenomen voor een strook langs de Gestraatje / hoek Lemmensweg, ten behoeve van een herstructurering van de verkeerssituatie ter plaatse van de genoemde wegen.  
Wonen - Buitengebied
(artikel 8)  
De huidige bedrijfswoning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken aan Gestraatje 65 is in dit bestemmingsplan bestemd tot 'Wonen - Buitengebied'.
de gronden zijn bestemd voor wonen. tevens is een aantal nevenactiviteiten toegestaan, waaronder een bed & breakfast.  
Waarde - Archeologie - 5
(artikel 9)  
Deze dubbelbestemming is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan opgenomen voor het plandeel aan Gestraatje / Lemmensweg.  
Waarde - Archeologie - 6
(artikel 10)  
Deze dubbelbestemming is opgenomen overeenkomstig het geldende bestemmingsplan voor het plandeel aan de Heinsbergerweg 20. Indien uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat het betreffende deel van het plangebied kan worden vrijgegeven voor archeologie, kan gebruik worden gemaakt van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid om de dubbelbestemming te verwijderen van de verbeelding en uit de regels.  

5.3.3 Algemene regels

In de algemene regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Anti-dubbeltelregel
(Artikel 11)  
In de anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.  
Algemene bouwregels
(Artikel 12)  
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van ondergrondse werken en werkzaamheden en ondergrondse bouwwerken. Tevens zijn regels opgenomen over bestaande afstanden en maten. In dit artikel zijn ook de regels over parkeren binnen het plangebied opgenomen, met een verwijzing naar de parkeernormen in het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2016-2021'  
Algemene gebruiksregels
(Artikel 13)  
In de algemene gebruiksregels is aangegeven wat onder strijdig gebruik van het bestemmingsplan wordt verstaan.
Tevens zijn regels opgenomen voor beroep en bedrijf aan huis, voor caravanstalling en kleinschalig kamperen binnen de agrarische bestemming en voor verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten binnen de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden'.  
14 Algemene aanduidingsregels
(Artikel 14)  
In deze bepaling zijn algemene aanduidingen opgenomen. In dit bestemmingsplan betreft dit uitsluitend de gebiedsaanduiding 'milieuzone - roerdalslenk II'.  
Algemene afwijkingsregels
(Artikel 15)  
In deze bepaling is aan het bevoegd gezag de mogelijkheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen.  
Algemene wijzigingsregels
(Artikel 16)  
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid te geven om de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen.  
Overige regels
(Artikel 17)  
In de overige regels is bepaald dat wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., waarnaar in het plan wordt verwezen, dienen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.  

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk is het sluitstuk van de regels en bevat alle bepalingen die nog niet elders ondergebracht zijn. De regels zijn algemeen van aard en gelden in principe voor alle bestemmingen.

In het 'Overgangsrecht' (artikel 18) wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Als laatste is de 'Slotregel' (artikel 19) opgenomen. Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In deze regels is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan gecreëerd worden, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan.

Indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, kan de gemeente afzien van het opstellen van een exploitatieplan. Eveneens is de gemeente niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen in bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven gevallen waar het kostenverhaal minimaal is, of niet opweegt tegen de bestuurlijke lasten (artikel 6.12, lid 2, aanhef, juncto artikel 6.2, lid 1 Bro).

6.2 Kostenverhaal

Binnen het plangebied worden zowel aan de Heinsbergerweg 20 als op de toekomstige bedrijfskavels aan de Gestraatje/Lemmensweg, nieuwe bedrijfsgebouwen gerealiseerd, zodat sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a, Bro. Er geldt dan ook een verplichting tot kostenverhaal.

De gemeente ontwikkelt de bedrijfslocaties met de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant' zelf. Hiervoor is kostenverhaal derhalve niet aan de orde.

Voor de ontwikkeling van de agrarische bedrijfslocatie in combinatie met bedrijfsbeëindiging op de huidige locatie Gestraatje 65, hebben de gemeente Roerdalen en de agrarische ondernemer op 22 december 2016 een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is kostenverhaal voor deze delen van het plangebied anderszins verzekerd.

6.3 Planschade

In de in par. 6.2 bedoelde anterieure overeenkomst is tevens vastgelegd dat eventuele tegemoetkomingen in planschade aan derden, toegebracht door een planologische wijziging, door de gemeente verhaald kunnen worden op de initiatiefnemer van het plan, voor zover dit betrekking heeft op de deelgebieden Gestraatje 65 en Heinsbergerweg 20. Eventuele tegemoetkomingen in planschade vanwege de in dit plan opgenomen nieuwe bestemmingen voor het deelgebied hoek Gestraatje-Lemmensweg komen voor rekening van de gemeente. In de grondexploitatie voor dit deelgebied is hiermee rekening gehouden.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Inleiding

De wettelijke procedure start met de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan. De procedure ziet er als volgt uit:

  • Vooroverleg met betrokken instanties;
  • Openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Gelijktijdig met de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan wordt ook het planMER ter inzage gelegd en wordt dit MER aangeboden aan de Commissie voor de mer. Eenieder heeft de mogelijkheid om zijn of haar zienswijze te geven op het MER. In een toetsingsadvies geeft de Commissie aan of het milieueffectrapport voldoende informatie bevat om het plan te kunnen vaststellen.

Het advies van de Commissie mer en de zienswijzen worden betrokken bij de besluitvorming van het vast te stellen bestemmingsplan. In het bestemmingsplan moet worden gemotiveerd op welke manier er rekening wordt gehouden met de uitkomsten van het MER;

7.2 Overleg en inspraak

7.2.1 Overleg

Het voorontwerp bestemmingsplan is op 7 juni 2018 aangeboden in het kader van het vooroverleg aan het waterschap Limburg en aan de provincie Limburg. Aanvullend heeft er op 11 juni 2018 nog een vooroverleg plaatsgevonden met de provincie over het bestemmingsplan.

7.2.2 Inspraak

De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

Wel heeft op 4 oktober 2017 de vooraankondiging van opstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 1.3.1 Bro plaatsgevonden, in combinatie met de ter inzage legging van de concept notitie Reikwijdte en Detailniveau.

7.3 Wettelijke procedure

7.3.1 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan ''Gestraatje - Lemmensweg - Heinsbergerweg te Montfort ligt overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro voor de duur van zes weken ter inzage vanaf 19 juli 2018.

7.3.2 Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op 13 december 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.