Plan: | Buitengebied Rucphen 2020, Hoefstraat West te Zegge |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0840.9000B0060-DEF1 |
Aan de Hoefstraat in Zegge is ten westen van het bestaande dorp een agrarisch perceel gelegen. Beoogd wordt om op (een deel van) dit perceel woningbouw te realiseren in de vorm van 16 levensloopbestendige, grondgebonden woningen met bijbehorende wegen, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. De woningbouw op voorgenoemde locatie past niet binnen het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020". De gemeente Rucphen is echter bereid om in principe medewerking te verlenen aan realisatie van het plan.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Rucphen 2020” is het niet mogelijk om het planvoornemen te realiseren. Nieuwbouw van woningen is binnen de aanwezige bestemmingen niet toegestaan. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om ter plaatse in woningbouw met bijbehorende voorzieningen (verkeer, groen, water) te kunnen voorzien. Het onderhavige bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020, Hoefstraat West te Zegge" voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plangebied waarop de onderhavige ontwikkeling toeziet ligt ten westen van de kern Zegge, aan de Hoefstraat. Het betreft thans een agrarisch perceel, dat aan drie zijden (noord, oost en zuid) omsloten wordt door bestaande woonbebouwing. Aan de noordzijde bevindt zich een bestaande groenstrook. Richting het westen gaat de locatie over in het buitengebied. De directe omgeving van het plangebied kent hoofdzakelijk een woonfunctie met in de wijdere omgeving diverse maatschappelijke functies zoals dorpshuis 'De Nieuwenbergh', een begraafplaats en eenbasisschool.
Satellietfoto van het plangebied en de directe omgeving. Het plangebied is weergegeven met een rode contour. Bron: © Cyclomedia Technology B.V., 2021
Het plangebied bestaat uit het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Rucphen, sectie N, nummer 609 en een klein gedeelte van het perceel met nummer 4181. Het plangebied heeft een oppervlakte van 11.275 m2 en wordt in het noorden begrensd door de woonstraat Hogestede en de daaraan gelegen woningen. De Hoefstraat vormt de zuidelijke begrenzing en betreft een doorgaande weg welke de kern Zegge met het buitengebied ten westen van de kern verbindt. Aan de Hoefstraat bevindt zich de bestaande woning met huisnummer 20, waar het plangebied aan drie zijden omheen ligt. De oostelijke grens wordt gevormd door een voet- en fietspad tussen de Hoefstraat en de Hogestede, met daarachter een recente woningbouwontwikkeling voor vier levensloopbestendige woningen op het (voormalige) adres Hoefstraat 12. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de aangrenzende agrarische percelen.
Toetsingskader
Ter plaatse van het plangebied vigeert overwegend het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020", zoals vastgesteld op 16 december 2020. De gronden zijn in dit bestemmingsplan overwegend bestemd tot 'Agrarisch'. Aan de zuidoostzijde heeft een klein gedeelte van het plangebied de bestemming 'Groen - Landschapselement'. Rondom het perceel van de woning aan de Hoefstraat 20 zijn, binnen het plangebied, enkele stroken met de bestemming 'Wonen' aanwezig. Op een deel van de gronden is tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelegen.
Een smalle strook groen aan de noordzijde van het plangebied valt binnen het bestemmingsplan "Kom Zegge", zoals vastgesteld op 21 april 2021. Dit gedeelte heeft de bestemming 'Groen'.
![]() |
Uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan. Het plangebied is weergegeven met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2023. |
Beoordeling
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik. De bestemming 'Groen - Landschapselement' ziet toe op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en/of cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle landschapselementen. Het gedeelte van het plangebied dat is aangewezen voor ‘Wonen’ kent een bouwvlak. Binnen een bouwvlak zijn conform de regels van het vigerende bestemmingsplan één woning toegestaan. Het betreft echter hetzelfde bouwvlak als behorende bij de bestaande woning aan de Hoefstraat 20. Het oprichten van aanvullende woningen binnen het bouwvlak is derhalve niet mogelijk. De bestemming 'Groen' maakt de aanleg van goen- en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk.
Het voorliggende bouwplan gaat uit van de realisatie van 16 levensloopbestendige grondgebonden woningen. De vigerende bestemmingen bieden geen mogelijkheden om te voorzien in nieuwe woningen. Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is het onderhavige bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020, Hoefstraat West te Zegge" opgesteld.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende planvoornemen niet direct mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan. Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt de beoogde toevoeging van 16 woningen mogelijk gemaakt.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de omgeving gegeven. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan de vigerende ruimtelijke beleidskaders. Hoofdstuk 4 gaat in op de geldende randvoorwaarden en planologisch relevante (milieu)aspecten voor het plan, waarna in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de toelichting van de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk gemaakt en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de resultaten van de planologische procedure.
Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten van de de huidige situatie en gewenste situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven. Daarbij wordt mede ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren.
Het plangebied is gelegen in de gemeente Rucphen, een grote landelijke gemeente in het westen van de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 23.258 inwoners (CBS, 1 juli 2021). De gemeente bestaat uit de kernen Rucphen, Sprundel, Schrijf, Sint Willebrord en Zegge. Binnen de gemeente Rucphen zijn veel verschillen in het ruimtelijk structuurbeeld aanwezig; iedere dorpskern heeft zijn eigen karakter.
Ontstaansgeschiedenis
De geschiedenis van de dorpen in de gemeente Rucphen gaat terug tot 1125. In dat jaar werd de omgeving van Zegge aangeduid als 'Thurlicht-ter-venne'. Het Deurlechts Vaartje, ten westen van Zegge, herinnert nog aan deze oude benaming. Met de opkomst van de turfwinning in het gebied ontstond in de 14e eeuw de eerste bewoning. Midden door dit delfstofrijke gebied van West-Brabant, dat als veenzone een natuurlijke eenheid was, werd in 1290 de kunstmatige grens getrokken die West-Brabant in twee delen splitste, te weten Bergen op Zoom en Breda. Eeuwenlang bleef het inwoneraantal van Zegge circa 300 inwoners. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw steeg met een toenemende industrialisatie het aantal inwoners merkbaar en daarmee ook de omvang van het dorp.
Bebouwingsstructuur
In Zegge bestaat een duidelijk relatie tussen het landschap en het occupatiepatroon. Van oorsprong is de kern Zegge een lintvormige nederzetting. Zegge ontwikkelde zich langs de Onze Lieve Vrouwestraat, een oude verbindingsweg, met de kerk en het kerkhof als spil. De kerk en het kerkhof, met zijn dominante boombeplanting, zijn mede door hun hogere ligging vanuit de omgeving duidelijk aanwezig en bepalen in belangrijke mate de identiteit van het dorp. De bebouwing langs de Onze Lieve Vrouwestraat is het meest karakteristieke element in de ruimtelijke opbouw van Zegge.
De lange rechte straten van Zegge bieden doorzichten naar het buitengebied. Typerend zijn de variatie in functies, percelering en bebouwingsdiepte en daarnaast de verschillende kapvormen en goot- en bouwhoogten. De bebouwing kenmerkt zich door een gevarieerd bebouwingsbeeld qua bouwperiode, vorm, massa, kleur en materiaalgebruik. De typologie varieert van boerderijtypen, reguliere woningen tot villa's. Ook de onderlinge afstand tussen de bebouwing varieert.
In de bestaande situatie is binnen het plangebied uitsluitend sprake van agrarisch grondgebruik, uitgezonderd ter plaatse van het bosje aan de zuidoostzijde. Het perceel bestaat uit grasland en wordt vrijwel geheel omzoomd door sloten dan wel erfafscheidingen met aangrenzende percelen. Bebouwing is in de bestaande situatie binnen het plangebied niet aanwezig.
Impressie plangebied en omgeving
In de beoogde situatie is sprake van een woongebied met 16 grondgebonden woningen en bijbehorende infrastructurele en groenvoorzieningen. Het betreft levensloopbestendige woningen in één bouwlaag in diverse typologieën:
In totaal bestaat 4.537 m² van het plangebied uit uitgeefbare grond. Verharding en voor wegen en parkeerplaatsen beslaat respectievelijk 1.186 m². Aan landschappelijke inpassing, stedelijk groen- en watervoorzieningen is ten slotte 5.389 m² aanwezig binnen het plangebied.
De stedenbouwkundige opzet gaat uit van de aanleg van een nieuwe woonstraat vanaf de Hoefstraat richting het noorden. De straat buigt vervolgens af naar het oosten, waar deze eindigt als cul-de-sac. Voor langzaam verkeer en hulpdiensten is een verbinding aanwezig tussen de nieuwe woonstraat en de bestaande Lagestede ten noorden daarvan. De woonstraat vormt de begrenzing van het nieuwe woongebied, de ruimte ten westen en noorden van de woonstraat wordt ingericht met groen- en parkeervoorzieningen.
De 13 geschakelde woningen zijn in 2 blokken van 4 en één blok van 5 gelegen aan de nieuwe woonstraat en worden daarop ontsloten. De 3 vrijstaande woningen zijn gesitueerd aan de Hoefstraat, aan weerszijden van de bestaande woning op nummer 20. Deze opzet resulteert in een situatie waarbij alle woningen met de voorgevel zijn gericht op de weg. Op hoeksituaties zijn de woningen tweezijdig georiënteerd.
Het stedenbouwkundig plan en de vertaling naar de verbeelding houden er rekening mee dat er geen gevoelige objecten binnen de spuitzone van het nabij gelegen tuinbouwbedrijf worden opgericht. Bouwvlakken liggen buiten deze 50 meter zone. Bijgebouwen worden in deze zone uitgesloten en vergunningsvrij bouwen wordt eveneens uitgesloten.
![]() |
Verkavelingsvoorstel, GEO Infra, september 2023. |
Alle woningen zijn opgebouwd uit één bouwlaag en daarmee maximaal 4 meter hoog. Hiermee wordt enerzijds aangesloten bij de bestaande laagbouw in de omgeving en wordt anderzijds de bestaande woning aan de Hoefstraat 20 gerespecteerd. Tevens zijn de woningen daarmee bij uitstek geschikt voor senioren (en uiteraard vanwege de omvang en betaalbaarheid ook voor eenpersoonshuishoudens en starters). Doordat de woningen geen verdiepingen hebben, is van inkijk in de tuin bij de bestaande woning geen sprake, waarmee de privacy wordt gewaarborgd. De nieuwe woningen worden opgetrokken uit baksteen en afgedekt met een plat dak, met mogelijkheden voor het plaatsen van zonnepanelen.
Gevelaanzichten woningen aan de noordzijde
De nieuw te bouwen woningen passen als het ware als een puzzelstukje in de bestaande dorpsrand van Zegge. Ten westen van de dorpsuitbreiding zal een landschapspark gecreëerd worden die als nieuwe dorpsentree fungeert. Aan de meest oostelijke zijde van dit park sluit een bomenrij van de soort Fraxinus excelsior (es) aan op de bestaande boomstructuur ten zuiden en wordt de dorpsrand ingepakt en afgerond. De bestaande bossingel aan de noordelijke plangrens word met gebiedseigen soorten zoals Iep, Els, Es, meidoorn en Vlier doorgetrokken in westelijke richting. Langs de westelijke plangrens vormt een rij knotwilgen de grens tussen het landschapspark en haar omgeving. Tot slot refereert de vormentaal van de benodigde waterberging naar het omliggende landschap. Het bovenstaande creëert een overgang tussen het dorp Zegge en het landschap. Hiermee is de ontwikkeling aan de Hoefstraat West te Zegge landschappelijk ingepast.
![]() |
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan met legenda, Aveco de Bondt, april 2024. |
De gemeente Rucphen is aangesloten bij het Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant. Afspraken over kwaliteitsverbetering zijn gemaakt in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant. De regio heeft in het afsprakenkader drie categorieën onderscheidden:
Onderhavig plan valt binnen categorie 3, welke kan worden aangemerkt als zwaarste categorie. Voor de berekening van de kwaliteitsverbetering wordt de rekenmethodiek uit de 'Handreiking Kwaliteitsverbetering' van de provincie Noord-Brabant gevolgd. Hieruit volgt dat voor stedelijke ontwikkelingen, waaronder de realisatie van een woningbouwlocatie, de bijdrage kwaliteitsverbetering zo groot is als 1% van de uitgifteprijs van de gronden.
Op basis van gegevens van de gemeente Rucphen blijkt dat de gemiddelde grondprijs €228,- per m2 bedraagt. In de nieuwe situatie wordt 4.318 m2 grond voor kavels van reguliere woningen uitgegeven. Uit een berekening volgt dat ten aanzien van de 16 woningen een waardevermeerdering ontstaat van (4.318 x 228 =) € 984.504,-. De bijdrage aan kwaliteitsverbetering bedraagt derhalve ( 984.504,- / 100 =) €9.845,04. De fysieke tegenprestatie in het landschap bedraagt €10.247,39, dit is meer dan de benodigde basisinspanning. De berekening is toegevoegd als bijlage 1 van de toelichting.
De inpassing wordt geborgd in Bijlage 1 van de regels met een voorwaardelijke verplichting voor de realisatie en in standhouding ervan.
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
Door de gemeente Rucphen zijn in de ‘Nota Parkeernormen 2017 Rucphen’ (d.d. 31-5-2017) parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de destijds geldende publicaties van het CROW. De Nota Parkeernormen Rucphen 2017 onderscheidt parkeernormen voor het gebied ‘Centrum’, ‘Overige bebouwde kom’ en ‘Buitengebied’. Blijkens de nota geldt dat voor de bebouwde kom van Zegge (waar het plangebied toe zal gaan behoren), aan wordt gesloten bij de parkeernormen zoals deze gelden voor het gebied 'Centrum'. Voor de beoogde woningen zijn de volgende parkeernormen van toepassing:
Parkeernormen en verkeersgeneratie voor vrijstaande woningen en rijwoningen. Bron: Nota Parkeernormen 2017 van de gemeente Rucphen.
Op basis van het programma en de bovenstaande parkeernormen zijn voor het plan de volgende aantallen parkeerplaatsen benodigd:
In totaal dienen er 24,9 = 25 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen.
De 3 vrijstaande woningen worden voorzien van een dubbele oprit zonder garage. De 8 type A-woningen krijgen elk een enkele oprit zonder garage. Van de 5 type C-woningen beschikt één woning over een oprit. Omdat in de praktijk een oprit soms niet gebruikt wordt enkel ten behoeve van parkeren hanteert de Nota Parkeernormen voor parkeervoorzieningen op eigen terrein de volgende omrekentabel:
Voor enkele opritten geldt een berekeningsaantal van 0,8 parkeerplaatsen, voor een lange oprit 1 parkeerplaats en voor dubbele opritten 1,7 parkeerplaatsen. Derhalve wordt met betrekking tot parkeren voorzien in (8 x 0,8) + (1 x 1,0) + (3 x 1,7) = 12,5 parkeerplaatsen op eigen terrein. Aanvullend is in de openbare ruimte binnen het plangebied ruimte voor in ieder geval 13 openbare parkeerplaatsen. Het parkeeraanbod bedraagt daarmee 25,5 = 25 parkeerplaatsen, waarmee wordt voldaan aan de parkeervraag.
Op basis van het voorliggende plan wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. In de regels is gewaarborgd dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor 'bouwen' voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt. Het gemeentelijk parkeerbeleid vormt hiervoor rechtstreeks het toetsingskader.
Conclusie
Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid waardoor voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen.
Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de verkeersgeneratiekengetallen te worden geraadpleegd. Deze zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2017' van de gemeente Rucphen.
Op basis van het programma en de gemeentelijke verkeersgeneratiekengetallen genereert het planvoornemen de volgende aantallen verkeersbewegingen per etmaal (vpe):
In totaal genereert het planvoornemen daarmee 117,3 vpe. Het plangebied zal voor wat betreft gemotoriseerd verkeer volledig worden ontsloten via de Hoefstraat.
Ter hoogte van het plangebied betreft de Hoefstraat een weg met een relatief smal profiel, voortkomend vanuit de agrarisch functie die de weg van oudsher had. Gelet hierop is door DTV Consultants een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd, teneinde te bepalen wat de extra verkeersbewegingen voor effect hebben op de Hoefstraat in de huidige vorm en, zo ja, welke aanpassingen aan de weg mogelijk benodigd zijn. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 2. Onderstaand worden de belangrijkste resultaten besproken.
Uit de resultaten van de verkeerstellingen in de Hoefstraat blijkt dat het erg rustig is in de Hoefstraat. De intensiteiten liggen in beide richtingen erg laag, zelfs voor een erftoegangsweg. In de ochtendspits zijn in beide richtingen op de Hoefstraat slechts 12 motorvoertuigen waargenomen, en in de avondspits ging het om 15 motorvoertuigen in beide richtingen. Ten opzichte van de huidige situatie zullen de intensiteiten op de Hoefstraat relatief gezien aanzienlijk toenemen. Echter, vanwege de erg lage intensiteiten in de huidige situatie, zullen de toekomstige intensiteiten niet leiden tot negatieve effecten op het gebied van doorstroming. De drukte is verkeerskundig gezien zeer beperkt. De Hoefstraat is dan ook in staat om de toekomstige intensiteiten te verwerken.
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
Toetsingskader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Beoordeling
De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden, zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt.
Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie van het Rijk.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Het onderhavige plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen. In het radarverstoringsgebied is een maximale bouwhoogte toegestaan van 90 meter ten opzichte van het NAP. Aangezien met het planvoornemen geen bebouwing met een dergelijke hoogte mogelijk wordt gemaakt vormt de ligging van het plangebied in het radarverstoringsgebied geen belemmering.
Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen.
Met de gele ster wordt het plangebied aangeduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plan geen regels uit het Barro en de Rarro van toepassing, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die, gelet op hun onderlinge afstand, als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Het onderhavige planvoornemen, dat uitgaat van een woningbouwlocatie met maximaal 16 woningen, dient te worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling.
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. Het vigerende planologische kader voorziet overwegend in een agrarische bestemming. De functionele wijziging en het planologische beslag van de nieuwe beoogde situatie -een woongebied met maximaal 16 woningen- op de ruimte maakt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6 lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
Ter plaatse van het plangebied wordt een woningbouwlocatie met maximaal 16 grondgebonden, gelijkvloerse woningen ontwikkeld, in de typen vrijstaand en aaneengebouwd. Ter bepaling van de actuele behoefte dient te worden gekeken of de voorziene woningen passen binnen de kwantitatieve woningbouwopgave voor de gemeente Rucphen, alsmede binnen de kwalitatieve opgave.
In de vier Brabantse Woondeals staat concreet hoeveel woningen erbij komen in iedere regio en gemeente. Uit de Woondeal Noord-Brabant 2022-2030 blijkt in de gemeente Rucphen 530 woningen worden bijgebouwd. De 16 woningen binnen dit plangebied voorzien deels in die behoefte. Ook wordt voorzien in de kwalitatieve behoefte. Het regionale aandeel in de opgave nultredenwoningen is 3.000.
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, kan worden aangemerkt, hangt af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Bij de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
De voorgenomen ontwikkeling is vrijwel geheel voorzien op agrarische gronden, zonder bouwmogelijkheden. Derhalve dient het planvoornemen als gelegen buiten bestaand stedelijk gebied te worden beschouwd. Het gebied is in de provinciale Interim omgevingsverordening aangeduid als 'Verstedelijking afweegbaar'. Bestemmingsplannen ter plaatse van deze aanduiding, kunnen voorzien in een stedelijke ontwikkeling.
De bebouwde kom van Zegge is compact van opzet. Binnen de bebouwde kom is geen ruimte beschikbaar om te voorzien in de behoefte van 16 grondgebonden woningen. Het plangebied betreft een 'inham' in de bestaande dorpsrand. Deze wordt opgevuld, waarmee de compactheid van het dorp behouden blijft.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve als een kwalitatieve woningbehoefte. Deze behoefte is afgestemd op de 'Woondeal'. Deze woningen zijn bovendien opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking op 19 maart 2014.
De, met de partiële herziening ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn relevant voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol. De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw stedelijk ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.
Beoordeling
De locatie binnen het plangebied waar de woningen zijn voorzien (het oostelijke gedeelte), is in de SVRO gelegen binnen de stedelijke structuur, aangeduid als 'Kernen in het landelijk gebied'. Op de gronden die aangewezen zijn als kern in het landelijk gebied wordt voorzien in de lokale behoefte voor verstedelijking inzake wonen, werken en voorzieningen. De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma. In de kernen in het landelijk gebied worden woningen gebouwd voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo – nul'. De provincie legt de nadruk op zorgvuldig ruimtegebruik waarbij de provincie de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag wil afremmen. Dit betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal staat. Het accent ligt dan ook op inbreiden en herstructureren.
Het westelijke deel van het plangebied is gelegen in de stuctuur van het gemengd landelijk gebied, zijnde een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen.
Uitsnede uit de structurenkaart van de SVRO - partiële herziening 2014. Het plangebied is met de rode contour geduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.
Met voorliggend planvoornemen worden 16 nieuwe woningen mogelijk gemaakt binnen de stedelijke structuur van de kern Zegge. Het plan draagt, gezien de ligging van het plangebied, met de voorziene bestemmingswijziging bij aan de concentratie van verstedelijking binnen de stedelijk structuur. Het beoogde groengebied ligt binnen het gemengd landelijk gebied en betreft een functie die gericht is op de inwoners van zowel het nieuwe woongebied als de bestaande kern van Zegge.
Conclusie
Voorliggend initiatief is passend binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening 2014 van de provincie Noord-Brabant.
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Beoordeling
Met de Omgevingsvisie Noord-Brabant kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Hiermee kiest de provincie een blikveld dat enigszins boven het huidige initiatief uit stijgt. Het voorliggend initiatief is passend binnen de omgeving en zorgt voor een versterking van de kern Zegge. Dit past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Conclusie
Het voornemen past binnen de kernwaarden zoals door de provincie Noord-Brabant zijn geformuleerd in haar Omgevingsvisie.
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een voorheen bestaande omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Op 1 oktober 2022 is een geconsolideerde versie gepubliceerd. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2024 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is op de kaart van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant gelegen binnen 'Gemengd landelijk gebied'. Op het plangebied liggen voorts de aanduidingen 'Verstedelijking afweegbaar', 'Beperkingen veehouderij' en 'Stalderingsgebied'. De bestaande groenstrook aan de noordzijde is gelegen binnen 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed'.
Uitsnede kaartlaag stedelijke ontwikkeling en erfgoed van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied is aangeduid met de rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2023.
Uitsnede kaartlaag basiskaart landelijk gebied van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied is aangeduid met de rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2023.
Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Iov. Er moet ten eerste getoetst worden aan de geldende regels voor de van toepassing zijnde kaartlagen. Daarnaast moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit van de ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 3.43: afwijkende regels verstedelijking afweegbaar
Toetsingskader
In afwijking van Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
Beoordeling
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.43 en is daarmee in lijn met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Toetsingskader
In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:
Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:
Ad c) - meerwaarderecreatie:
Beoordeling
Voorwaarden ad a:
Voorwaarden ad b:
Voorwaarden ad c:
Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan meerwaardecreatie door te voorzien in de opgave meer levensloopbestendige woningen te realiseren. Hierdoor kunnen bewoners langer binnen hun vertrouwde omgeving blijven wonen en worden zorgvoorzieningen ontlast. Daarnaast wordt invulling gegeven aan kwaliteitsverbetering door middel van een landschappelijk inpassingsplan.
De gemeente Rucphen is aangesloten bij het Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant. Onderhavig plan valt binnen categorie 3 ruimtelijke ontwikkelingen, welke kan worden aangemerkt als zwaarste categorie. Voor de berekening van de kwaliteitsverbetering wordt de rekenmethodiek uit de ‘Handreiking Kwaliteitsverbetering’ van de provincie Noord-Brabant gevolgd. Hieruit volgt dat voor stedelijke ontwikkelingen, waaronder de realisatie van een woningbouwlocatie, de bijdrage kwaliteitsverbetering zo groot is als 1% van de uitgifteprijs van de gronden.
Voor een beschrijving van de landschappelijke inpassing en berekening van de kwaliteitsverbetering wordt verwezen naar paragraaf 2.5.3. De berekening kwaliteitsverbetering is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. De landschappelijke inpassing is verankerd in Bijlage 1 van de regels.
Conclusie
Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.
Toetsingskader
In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 't moet, naar samenwerking omdat 't loont. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:
De gemeente Rucphen wil haar aantrekkingskracht versterken voor mensen die graag rustig en landelijk willen wonen, maar wel dichtbij (groot)stedelijke voorzieningen en werk. De gemeente Rucphen handelt vanuit de overtuiging dat de meeste inwoners goed in staat zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun huidige en toekomstige woon- en leefsituatie. Meegroeien met de samenleving is het uitgangspunt. Zelf bouwen zit in de genen van de inwoners van de gemeente. (Collectief) particulier opdrachtgeverschap wordt dan ook gestimuleerd. Aandachtspunten bij (zelf)realisatie zijn groene inpassing, duurzaamheid (isolatie/energie) en levensloopbestendigheid.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling ziet toe op de bouw van woningen waardoor vooral keuze 1 van belang is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 16 woningen in een groene omgeving en betreft een particulier initiatief. Dit past binnen het uitgangspunt om mee te groeien met de samenleving en het stimuleren van particulier opdrachtgeverschap.
Conclusie
Voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de toekomstvisie Puur Rucphen 2030.
Toetsingskader
In de Woonvisie 2020 - 2024 van de gemeente Rucphen wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid / doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen.
Het aantal inwoners van de gemeente Rucphen stijgt nog steeds en groeit in de gemeente Rucphen nog beperkt verder, met een ontgroening aan de onderkant en een sterke vergrijzing aan de bovenzijde. Met name door de afname van de gemiddelde woningbezetting, is er dus een behoefte om het aantal woningen uit te breiden. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen wel levensloopbestendig moeten worden gerealiseerd. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor met name starterswoningen, om starters/jongeren kansen te bieden in de dorpen binnen de gemeente Rucphen.
Beoordeling
Specifiek voor de kern Zegge bedraagt de behoefte aan nieuwe woning in de periode 2020-2024 50 woningen. Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van 16 grondgebonden, levensloopbestendige woningen aan de rand van het dorp. Deze woningen zijn per definitie geschikt voor senioren en eenpersoonshuishoudens. Het aantal woningen is passend binnen de opgave. In de woonvisie wordt ingegaan op een aanpassing van de woningvoorraad aan een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Het gaat om accentverschuivingen door het omzetten van een aandeel appartementen naar een aandeel grondgebonden woningen. Met de realisatie van de levensloopbestendige woningen in het plangebied wordt ingespeeld op deze accentverschuivingen.
Conclusie
Onderhavig initiatief is passend binnen de woonvisie van Rucphen.
Toetsingskader
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003. Het plangebied is aangewezen als een gebied waar het versterken van de uitstraling van de dorpskern een belangrijke opgave is. Gewenst is om de relatie van de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van het groen: groene dooradering, een groen hart en groene randen. Ook wordt de woningvoorraad afgestemd op de wensen van de bewoners.
De opgave is breed: onder andere voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De voorkeur van de gemeente Rucphen gaat uit naar het invullen van deze woningbouwbehoefte via inbreiding en nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen. Voor Zegge is een dorpsontwikkelingsplan gemaakt, waarin wordt ingezet op het versterken van de leefbaarheid.
Beoordeling
Blijkens de visiekaart is het plangebied gelegen in het gebied 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling kernen'. Als ruimte voor nieuwe stedelijke functies noodzakelijk is en binnen de bestaande dorpsgebieden geen geschikte locaties voorhanden zijn, is ontwikkeling in deze gebieden aan de randen van de kernen mogelijk. Randvoorwaarde is een kwalitatieve afronding van de dorpsrand.
Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Rucphen 2030. Het plangebied is weergegeven met een rode ster.
In de structuurvisie geeft de gemeente Rucphen aan dat zij haar aantrekkingskracht voor mensen die rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk willen wonen, wil versterken. Daarbij ligt de belangrijkste opgave in het verbeteren van de uitstraling van de grootste kernen, bijvoorbeeld door de relatie van de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van het groen in de kernen, bijvoorbeeld door groene dooradering, een groen hart en groene randen. Daarnaast wordt ingezet op een kwaliteitsverbetering van woningen en de openbare ruimte, waarbij de woningvoorraad afgestemd dient te worden op de wensen van de inwoners. De opgave ten aanzien van woningbouw is breed: voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De kern Zegge wordt omschreven als aantrekkelijke kleine kern, mede doordat deze kern een duidelijke relatie met het buitengebied heeft.
Met onderhavig initiatief wordt voorzien in de nieuwbouw van 16 levensloopbestendige woningen aan de rand van Zegge. Tevens wordt een nieuw groengebied gerealiseerd, dat in westelijke richting doorloopt tot in het bestaande woongebied. Hiermee wordt bijgedragen aan het voorzien in een landschappelijke dooradering van de kern en een kwalitatief hoogwaardige afronding van de dorpsrand.
Conclusie
Het voorgenomen plan voldoet aan de geformuleerde uitgangspunten uit de Structuurvisie.
Toetsingskader
Het Visiedocument Groenbeleid Rucphen van oktober 2008 beschrijft de waarden van groen voor luchtkwaliteit, speelruimte, economie, gezondheid, natuur, water, leefbaarheid en ruimtelijke waarde. Het rapport geeft verder aan dat de (beeld)kwaliteit van groen sterk afhankelijk is van het plan- en ontwerpproces van ruimtelijke projecten en dat daarom vroegtijdige afstemming noodzakelijk is. Bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied is het van belang dat knelpunten, zoals te weinig groen en een hoge parkeerdruk inzichtelijk worden gemaakt en daar rekening mee wordt gehouden in het plan. Ook dient bekend te zijn of er binnen de invloedssfeer van het plan bomen aanwezig zijn, zodat hier een overwogen keuze in gemaakt kan worden. Als extra toetsingskader is een Groene Kaart (november 2010) opgesteld. Op deze kaart zijn waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen plus houtopstanden opgenomen.
Uitsnede Groene Kaart. De ligging van het plangebied wordt aangegeven met de blauwe contour.
Beoordeling
Uit de Groene Kaart blijkt dat binnen het plangebied sprake is van particuliere houtopstanden. Het betreft het bosje aan de zuidoostzijde, dat een restant betreft van de houtsingel die ooit om het bouwperceel lag van de voormalige boerderij aan de Hoefstraat 20. Het grootste gedeelte van de houtsingel is in het verleden reeds verwijderd en ter plaatse van het huidige perceel van Hoefstraat 20 is zelfs geen enkel deel van de houtsingel meer aanwezig. Het resterende bosje is om die reden niet of nauwelijks meer herkenbaar als voormalige houtsingel, maar nog slechts een geïsoleerd groenelement. Gezien de beoogde ontwikkeling van het plangebied voor woningbouw en gezien het feit dat het perceel van Hoefstraat 20 geen onderdeel uitmaakt van het plangebied, ligt herstel van de houtsingel niet voor de hand. Derhalve wordt kap van het bosje aanvaardbaar geacht. Aan de westzijde van het plangebied wordt bovenal een geheel nieuw groengebied gerealiseerd, mede ter compensatie van het verdwenen bosje. Het nieuwe groengebied draagt bij aan het realiseren van een herkenbare groene omkadering en dooradering van Zegge en is derhalve van meerwaarde voor de groenstructuur van het dorp.
De ten oosten van het plangebied gelegen hagen en knotwilgen langs het voetpad, die de Hoefstraat en de Hogestede met elkaar verbinden, zijn op de groene kaart aangewezen als waardevolle lijnvormige elementen welke behoren tot de gemeentelijke houtopstanden. Deze groenelementen liggen buiten het plangebied en blijven behouden.
Bosje (restant houtsingel) aan de zuidoostzijde van het plangebied.
Conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de Groene Kaart. Er zijn vanuit het visiedocument groenbeleid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
Met het Groenstructuurplan Gemeente Rucphen ‘Landschap onthuld' zet de gemeente een beleidslijn uit voor de toekomst van het groen in de vijf kernen. Door de relatie met het landschap buiten de bebouwde kom te herstellen en meer variatie te bieden op wijkniveau wordt een duurzaam ‘frame’ aangelegd met een lange levensduur. Door groenstructuren te ontwikkelen die gerelateerd en ontleend zijn aan en geïnspireerd zijn op de ontstaansgeschiedenis, het omliggende landschap, de stedenbouwkundige opbouw en de verkeer- en ontsluitingsstructuur houden de dorpskernen hun ‘eigen’ verhaal overeind. De dorpen worden daarmee authentiek, herkenbaar en vertrouwd en antwoorden op de vraag naar een aantrekkelijke en recreatieve woon- en werkgemeente.
Uitsnede groenstructuurkaart kern Zegge. Het plangebied is aangeduid met de rode ster.
Op de Groenstructuurkaart is het plangebied aangeduid als onderdeel van de dorpsranden. In het Groenstructuurplan is de visie op de dorpsranden als volgt gedefinieerd: “Contact tussen dorpskern en omliggend landschap, kern en landschappelijk verweven. Vanuit de kernen bewust worden van de aanwezigheid van het omliggende landschap door daar glimpen van op te vangen. Wandelend door het buitengebied ‘weg’ zijn en het landschap in alle rust kunnen beleven.” Doel is alle dorpsranden conform de visie her in te richten. Dit kan geschieden door de randen aan de achterzijden van woningen aan te planten met houtwallen, struweel of bosplantsoen of natte, ecologische zones als buffer. Aan de voorzijdes van woningen wordt openheid en contact met het landschap nagestreefd.
Op de Groenstructuurkaart is het plangebied voorts aangeduid als punt van landelijk binnenkomen. De visie is als volgt gedefinieerd: "De dorpsentrees trekken het landschap en de natuur het dorp in en leiden en trekken de bewoners van de kernen het buitengebied in. De relatie tussen kern en haar oorsprong vanuit het omliggende landschap wordt versterkt." Doel is alle dorpsentrees landschappelijk en natuurlijk in te richten door bijvoorbeeld toepassen kruidenberm, haag (inheems) of sloot en wegbegeleiding met inheemse boomsoort.
Beoordeling
Het plangebied maakt onderdeel uit van de dorpsrand. De west- en noordzijde van het plangebied worden ingericht als groenzone die enerzijds dient ter landschappelijk inpassing van de nieuwe woningen en anderzijds zorgt voor een hernieuwd contact tussen het bestaande wooongebied van Zegge en het buitengebied ten westen daarvan. Er wordt een aanzienlijke kwaliteitsimpuls gegeven aan de dorpsentree op dit punt. Voor een nadere beschrijving van de wijze waarop het nieuwe groengebied wordt ingericht wordt verwezen naar paragraaf 2.5.3.
Conclusie
Onderhavig initiatief is passend binnen het Groenstructuurplan van de gemeente Rucphen.
Toetsingskader
De gemeente Rucphen heeft de Visie Duurzaamheid 2019-2030' vastgesteld. Dit document biedt het kader voor het duurzaamheidsbeleid van gemeente Rucphen. Het is tot stand gekomen met inbreng inwoners, ondernemers, maatschappelijke instellingen, de gemeenteraad en andere betrokkenen vanuit de gemeente en diverse afdelingen van de gemeente. Achterliggende gedachte is om duurzaamheid niet te zien als een geïsoleerd beleidsterrein maar op te pakken als een integrale opgave binnen de gemeentelijke organisatie en de samenleving. De Visie Duurzaamheid is de basis voor de Duurzaamheidsagenda met daarin opgenomen een meerjarenprogramma en een jaarlijks uitvoeringsplan.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt nadrukkelijk ingezet op meer groen en ruimte voor water. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente als aantrekkelijke woongemeente. Daarnaast zorgt meer groen voor een betere leefbaarheid en gezondheid in de kernen. Door voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijker te sturen op voldoende groen en water is het mogelijk om deze ambitie waar te maken.
Beoordeling en conclusie
In de Visie Duurzaamheid is onder andere opgenomen dat wordt gestreefd om bij nieuwbouwplannen te voorzien in 75 m2 openbaar groen per nieuwe woning. Dit uitgangspunt is niet één op één toe te passen bij (kleinschalige) stedelijke inbreidingslocaties. Per plan wordt bekeken hoe aan de doelstelling invulling gegeven kan worden. Bovendien wordt maatwerk geleverd bij transformatielocaties (in dit geval wordt de maatschappelijke bestemming gewijzigd in wonen).
Met onderhavig plan wordt voldaan aan de norm van 75 m2 groen per woning (16 woningen maakt 1.200 m2 groen benodigd voor de wijk). Het landschappelijk inpassingsplan met het stedelijk groen is samen 5.389 m2, dat is 337 m2 per woning.
Verder biedt het plan ruimte voor duurzame energieoplossingen (bijvoorbeeld plaatsing van zonnepanelen op daken) en klimaatadaptatie (relatief kleine dichtheid van woningen met grote tuinen tegen hittestress en voldoende waterberging tegen overlast bij extreme weersomstandigheden). Nieuwe woningen worden bijna energie neutraal gebouwd (BENG). Onderhavig plan voldoet aldus aan de Visie Duurzaamheid.
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Door Wematech is in maart 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen eigendomsoverdracht en bouwplannen ter plaatse.
Het veldwerk is uitgevoerd in maart 2021. Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling, behoudens sporen baksteen in de bovengrond, geen relevante bijzonderheden en/of afwijkingen aangetroffen. Deze bijmengingen van louter sporen baksteen worden, mede gezien de historie van de locatie, niet aangemerkt als zijnde asbestverdacht. Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De resultaten van het onderzoek vormen evenmin een belemmering om tot eigendomsoverdracht over te gaan
Conclusie
De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en
voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning.
De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:
In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente
dient zorg te dragen voor het inzamelen transporteren van stedelijk afvalwater.
Wet ruimtelijke ordening en de watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of
projectontwikkelaar) worden overlegd met de waterbeheerder. In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies.
Nationaal Waterprogramma 2022-2027
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast voor de periode 2022-2027 om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterprogramma richt zich op schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Belangrijke punten uit het nationaal waterprogramma zijn:
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherping van een aantal begrippen en
het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's. Ook is een nieuwe fase aangebroken
in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering. Het NBW is een uitwerking van de uitvoering van waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Regionaal Water en Bodem Programma
Het Regionaal Water en Bodem Programma 2022–2027 (RWP) is de strategische basis voor het Brabantse water- en bodembeleid en -beheer voor de korte en de lange termijn, rekening houdend met Europese, landelijke, provinciale en regionale doelen, duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het Regionaal Water en Bodem Programma 2022–2027 integreert de milieu- en de wateropgave. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.
De ambitie van het RWP luidt: ‘Brabant heeft in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem en is bestand tegen extremen’. Om deze ambitie te bereiken werkt het RWP 5 beleidsopgaven uit:
Interim Omgevingsverordening
De Interim Omgevingsverordening vervangt onder meer de Verordening ruimte, Verordening water en Provinciale milieuverordening. In de Interim Omgevingsverordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Zo zijn er de waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden in opgenomen en worden gebieden aangewezen als reserveringsgebied voor waterberging.
Deze gebieden worden ingezet om wateroverlast uit regionale watersystemen (beken, waterlopen) tegen te gaan. Voorts zijn normen opgenomen voor regionale waterkeringen, wateroverlast, de beoordeling van de waterveiligheid, afspraken over het beheer van wateren, waterwegen en waterkeringen, peilbesluiten en planvorming. Ook zijn milieuregels
opgenomen die het drinkwater moeten beschermen. Het grondwater rond de Brabantse drinkwaterwinningen worden beschermd met speciale zones, waarbinnen bepaalde activiteiten beperkt of niet zijn toegestaan zonder vergunning.
Verordening water Noord-Brabant
In de Provinciale verordening water Noord-Brabant heeft de provincie normen opgenomen voor regionale waterkeringen, wateroverlast, de beoordeling van de waterveiligheid, afspraken over het beheer van wateren, waterwegen en waterkeringen, peilbesluiten en planvorming.
Provinciale milieuverordening Noord-Brabant (PMV)
In de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 (PMV) zijn milieuregels opgenomen die het drinkwater moeten beschermen. Het grondwater rond de Brabantse drinkwaterwinningen wordt beschermd met speciale zones, waarbinnen bepaalde activiteiten beperkt of niet zijn toegestaan zonder vergunning.
Waterbeheerplan 2022-2027
Het Waterbeheerprogramma 2022 – 2027 is een plan dat het algemeen bestuur van Waterschap Brabantse Delta heeft vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma staat hoe het waterschap haar taken in de periode 2022 – 2027 uitvoert. Het waterschap bepaalt met het Waterbeheerprogramma de koers voor die periode. Er staan doelstellingen en ambities in. Dit plan komt voort uit afspraken in de Omgevingswet. Daarin staat dat ook de andere Brabantse waterschappen en de provincie hun waterplannen op elkaar afstemmen.
Met het Waterbeheerprogramma werkt het waterschap samen met andere organisaties aan een klimaatbestendig en veerkrachtig waterbeheer. Dat waterbeheer draagt bij aan een duurzame ontwikkeling van het werkgebied en daarbuiten. Water is een belangrijke medebepalende factor bij ruimtelijke ontwikkelingen. Duurzaam betekent rekening houden met het lokale bodem- en watersysteem. Op die manier kunnen we bijvoorbeeld beter water vasthouden om verdroging tegen te gaan. Maar dat is ook belangrijk voor de andere taken van het waterschap. Zoals voor de bescherming tegen overstromingen, de zorg voor een goede waterkwaliteit en het versterken van de natuur.
Om dit te bereiken heeft het waterschap de volgende programma’s uitgewerkt:
Klimaatadaptatie (aanpassen aan de klimaatverandering)
Met het waterbeheer richt het waterschap zich voor een belangrijk deel op het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering. Maar ook op het beperken van die gevolgen. Dat noemt men klimaatadaptatie. Klimaatadaptatie verbindt alle kerntaken van het waterschap. Daar zijn landelijke afspraken over gemaakt met het Deltaprogramma. Het waterschap werkt daar de komende programmaperiode aan mee door samen met andere partijen plannen te maken en oplossingen te vinden. Die liggen voor een belangrijk deel op het vlak van een andere en slimme inrichting van de openbare ruimte. Om bijvoorbeeld water langer vast te houden of juist wateroverlast na hevige buien te beperken. Tegelijkertijd stimuleert men burgers en bedrijven om in hun eigen woon- en werkomgeving ook maatregelen te nemen. Dat kan door groene daken aan te leggen of regenwater op te vangen in een ton. Maar ook door tegels te vervangen door meer groen in de tuin. Het waterschap wijst burgers tevens op subsidiemogelijkheden.
Waterveiligheid
Het beperken van de overstromingsrisico’s, kortweg waterveiligheid genoemd, is en blijft een belangrijke kerntaak van het waterschap. Daarvoor onderhoudt en versterkt het waterschap de dijken. Op die manier zorgt het waterschap ervoor dat de dijken voldoen aan de normen. De komende jaren staan er verschillende dijkverbeteringsprojecten op het programma. Maar aandacht voor dijken alleen is niet genoeg. Ook de inrichting van de openbare ruimte in Midden- en West-Brabant bepaalt hoe veilig mensen kunnen wonen en werken. En als er zich een overstroming voordoet, moeten alle betrokken overheden adequaat optreden (crisisbeheersing). Al die maatregelen samen zijn bepalend voor het beperken van overstromingsrisico’s (meerlaagse veiligheid).
Gezond en schoon water
De komende jaren werkt het waterschap samen met alle partners aan het verbeteren van de waterkwaliteit. Met het aanleggen van vispassages bevorderen ze de visstand. En door te ‘bouwen met natuur’, versterken ze het leven in en om het water. Ze laten daarbij de natuur meer zijn gang gaan. Daarmee kan het waterschap ook meer water vasthouden. Met een uitgebreid pakket aan maatregelen streven ze ernaar de Europese normen voor de
waterkwaliteit te halen. Daarbij kijken ze ook naar het terugdringen van vervuilende stoffen. Het algemeen bestuur wil in dat verband dat het waterschap haar aandacht ook richt op ziekenhuizen en andere zorginstellingen. Specifiek door hen te stimuleren om systemen te installeren om medicijnresten aan de bron weg te halen. Op die manier komen er minder medicijnresten in het afvalwater en het oppervlaktewater terecht.
Voldoende water
Bij de zorg voor voldoende water staat het vasthouden en infiltreren van water bovenaan als doelstelling in het Waterbeheerprogramma. Er is maatwerk nodig om verdroging tegen te gaan en de beschikbaarheid van grond- en oppervlaktewater te vergroten. Daarbij onderzoekt het waterschap mogelijkheden in het lokale watersysteem. Ook bekijkt het waterschap met andere partijen naar de mogelijkheid om gezuiverd afvalwater te gebruiken. Voor alle doelen zoveel mogelijk water beschikbaar hebben en te houden, vraagt om samenwerking en innovaties. Tegelijkertijd blijft het waterschap werken aan het voorkomen van wateroverlast. Want naast lange perioden van droogte zorgt de klimaatverandering soms ook voor langdurige regenval en lokaal extreme hoeveelheden neerslag.
Vaarwegen
Het waterschap voert in opdracht van de provincie Noord-Brabant het vaarwegbeheer uit, onder andere op de Mark en Dintel en de Vliet. In de programmaperiode blijven ze dat doen om een vlot en betrouwbaar scheepvaartverkeer mogelijk te maken. Daarvoor is goed onderhoud noodzakelijk, zoals baggeren en zorgen voor bebording langs die rivieren. Het waterschap kijkt ook naar het recreatieve belang van de vaarwegen.
Waterketen
Onder waterketen verstaat het waterschap alle zuiveringen, rioolgemalen, afvalwatertransportleidingen en persstations die zij in beheer heeft. Die zijn belangrijk om afvalwater schoon te maken. Ze vragen onderhoud en zijn voor een deel aan vervanging toe. Dat moet duurzaam en efficiënt gebeuren. De waterzuiveringen zijn ook een soort fabrieken waar het waterschap grondstoffen uit afvalwater haalt. Tegelijkertijd willen ze minder grondstoffen voor het zuiveringsproces gebruiken. Daarvoor zijn innovaties belangrijk. Daar zet het waterschap in deze programmaperiode verder op in.
Keur Waterschap Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel 2015
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben nieuwe waterregels vastgesteld. De Keur kent gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsverplichting op. Daarnaast mag men zonder Keurontheffing geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een ontheffing bij het waterschap moet worden gevraagd. De Keur van het waterschap is enkel van toepassing wanneer direct wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam in beheer en eigendom van het waterschap.
De Keur is een verordening waarin staat wat wel en niet mag rond watergangen, dijken en grondwater. Voor veel zaken hoeven burgers en bedrijven geen vergunning meer aan te vragen. Een melding aan het waterschap volstaat. Alle ingrepen welke een grote impact hebben op belangrijke watergangen en keringen blijven vergunningplichtig. Vanaf 1 maart 2015 geldt de nieuwe keur in de drie waterschappen. Het doel van de regels is om de wateraanvoer en waterafvoer te waarborgen, Noord-Brabant te beschermen tegen overstromingen en de gevolgen van droogte te beperken.
In de Keur is een Algemene Regel is een gevoeligheidsfactor opgenomen. Afhankelijk van kenmerken van het beïnvloedingsgebied wordt een gevoeligheidsfactor toegepast. Naarmate de gevoeligheid van een gebied of oppervlaktewatersysteem voor de gevolgen van piekafvoeren lager is, is minder compensatie nodig. Er worden drie waarden voor de gevoeligheidsfactor gehanteerd: ¼, ½ en 1. Het is gezien het globale karakter van de toets niet zinvol hier meer detail in aan te brengen. Welke gevoeligheidsfactor van toepassing is, kan worden afgelezen van de Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak 2015 (De gevoeligheidsfactoren worden alleen bij de Algemene Regel toegepast.
Bij de toepassing van de Beleidsregel (vergunningen) wordt niet gewerkt met een gevoeligheidsfactor maar wordt maatwerk geleverd om de retentie-eis te bepalen.).
Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater. De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 Maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’. De beleidsterm ‘hydrologisch neutraal’ heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:
De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden dan wel hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De grenswaarde in de algemene regels voor het compenseren van nieuw verhard oppervlak wordt aangepast van 2.000 m2 naar 500 m2.
Voor het water heeft de gemeente binnen de bebouwde omgeving de zorgplicht voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater. Daarnaast is zij verantwoordelijk voor het beheer van de overige, niet-primaire watergangen welke tot haar eigendom behoren. De gemeente Rucphen heeft het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan opgesteld (VRGP). Dit is een functioneel beleidsdocument, waarin de regionale visie wordt beschreven en relevante ontwikkelingen op korte en lange termijn in worden gesignaleerd. De gewenste situatie voor de planperiode 2019-2023 worden hieronder kort toegelicht per thema:
Stedelijk afvalwater:
Het belangrijkste doel van de afvalwaterzorg heeft betrekking op de volksgezondheid. Met de komst van de riolering is de levensverwachting van Nederlanders sterk verhoogd. Dit moet gewaarborgd blijven. Daarnaast draagt het verwijderen van afvalwater bij aan het behouden van een goede, schone en prettige leefomgeving ruimte.
Hemelwater:
Het belangrijkste doel van de hemelwaterzorg is een goede werk- en leefomgeving waarin inwoners zich veilig voelen. Schade door wateroverlast moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Voorwaarde voor de zorgtaak voor hemelwater is dat deze doelmatig wordt uitgevoerd
Grondwater:
Het belangrijkste doel van de grondwatertaak is een goede leefomgeving. De zorgtaak voor grondwater wordt zodanig uitgevoerd dat:
De onderzoekslocateveer een halve meter hoger ie heeft een globale hoogteligging van 3,1 m+NAP. Op onderstaande figuur is te zien dat er een hoogteverschil aanwezig is op de onderzoekslocatie. Het oostelijke en noordelijke terreindeel liggen ong dan het westelijke stuk terrein.
![]() |
Hoogteverschil onderzoekslocatie (bron: Ahn) |
De gegevens van de bodemopbouw tot 25 m-mv zijn verkregen van DINOloket (uitgifteportaal van TNO, Geologische Dienst Nederland).
Vanaf maaiveld tot circa 0,6 m-mv bestaat de bodem uit het eerste watervoerende pakket: de formatie van Boxtel (zandige eenheid, hoofdzakelijk bestaande uit midden en fijn zand, weinig zandige klei en grof zand). Hieronder is, vanaf circa 0,6 m-mv tot een diepte van circa 6,1 m-mv het tweede watervoerende pakket: de formatie van Stramproy (kleiige eenheid, hoofdzakelijk bestaande uit zandige klei, klei en midden zand, met weinig veen, fijn en grond zand en een spoor bruinkool) aanwezig. Hieronder is tot een diepte van circa 67,7 m-mv het derde watervoerende pakket aanwezig: de formatie van Peize en Waalre (zandige eenheid, hoofdzakelijk bestaande uit zand, matig fijn tot uiterst grof, lokaal kleiig tot grindig, lokaal siltig tot zandig, lokaal humeus, veen, lokaal kleiig). Volgens opgave van de provincie De gemiddelde grondwaterstand wordt verwacht op circa 1,4 m-mv en de regionale stromingsrichting van het freatisch grondwater is overwegend oostelijk gericht.
Naar opgave van de provincie Noord-Brabant ligt het onderzoeksgebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied. Op de onderzoekslocatie wordt voor zover bekend geen grondwater onttrokken. Het aanwezig zijn van ongeregistreerde onttrekkingen in de directe omgeving is niet bekend en wordt derhalve niet uitgesloten.
Kwel en infiltratie
Volgens opgave van de gemeente Rucphen kan er op- en nabij de onderzoekslocatie zowel kwel als infiltratie voorkomen.
Oppervlaktewater in de omgeving
Uit de waterkaart van waterschap Brabantse Delta is gebleken dat nabij de onderzoekslocatie twee B-watergangen zijn gelegen.
![]() |
Nabijgelegen watergangen |
Regenwater en overige neerslag
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Zegge. Hemelwater dat op de onderzoekslocatie valt infiltreert in de bodem gezien er in de huidige situatie nog geen verharding aanwezig is.
Gemiddelde grondwaterstand
In de digitale Wateratlas van provincie Noord-Brabant is de gemiddelde grondwaterstand aangegeven door middel van zogenaamde grondwatertrappen. De onderzoekslocatie bevindt zich volledig in grondwatertrap VI, dat wil zeggen dat het grondwater zich voornamelijk bevindt tussen de 0,4-0,8 m-mv en dieper dan 1,2 m-mv.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wordt aangegeven op 0,6-1,0 m-mv. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) wordt aangegeven op 2,0-2,5 m-mv. De onderstaande grafiek van lokale grondwatermetingen bevestigd dat ghg voornamelijk schommelt tussen de 0,6-10 m-mv. In het jaar 2015/2016 is de GHG eenmalig vastgesteld op 0,4 m-mv.
![]() |
lokaal gemeten grondwaterstanden |
De peilbuismeting 0003 Sier Vroegrijkstraat bevestigt dat de GHG zich circa 50-mv bevindt. Hier is de GHG vastgesteld op 3,20 m+NAP. Het maaiveldniveau aldaar is 3,70 m+NAP. De hoogst gemeten grondwaterstand bevindt zich dus 0,5m-mv.
Omdat het maaiveldniveau binnen het plangebied lager ligt (gemiddeld op +3.10m NAP) kan er op basis van een hoogst gemeten grondwaterstand 50cm beneden maaiveld een GHG van +2.60m NAP worden aangewezen, inclusief een veiligheidsmarge uitgaan van +2.80m NAP.
Voor de realisatie van de woningen zullen de omliggende watergangen waarschijnlijk gedeeltelijk verplaatst, verbreed, overkluist of gedempt worden. Tevens worden er duikers en ondergrondse leidingen gerealiseerd. Voor deze werkzaamheden is een watervergunning nodig. Geadviseerd om hierover afstemming te zoeken met het waterschap.
Geo Infra B.V. heeft voor de ontwikkelaar een functioneel rioolontwerp gemaakt (bijlage 1 in Bijlage 4), omdat het nieuwbouwplan in een watergevoelig gebied ligt, waarbij de waterhuishouding extra aandacht verdient. Dit komt door de hoge grondwaterstanden en de hoogteligging ten opzichte van omliggend terrein.
Het rioolontwerp is gemaakt met behulp van een oriënterend waterdoorlatendheids- onderzoek (Milon) en een Stresstest wateroverlast (Roelofs). Deze bescheiden zijn inbegrepen in het functinoeel rioolontwerp van Geo Infra (Bijlage 4).
MILON bv heeft op 18 mei 2021 een oriënterend doorlatendheidsonderzoek (projectnummer 20211463) uitgevoerd om een indicatie te krijgen van de waterdoorlatendheid van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. De doorlatendheid van de bodem is onderzocht door de Falling Head test toe te passen op zeven verschillende locaties en een korrelverdelingsanalyse toe te passen. In de conclusie van het onderzoek is het doorlatend vermogen van alle onderzochte bodemlagen in zowel de verzadigde als onverzadigde zone gekwalificeerd als goed.
In een functioneel rioolontwerp van Geo Infra B.V. is een K-waarde vastgesteld van 2.13 tot 9.32 m/dag. Dit onderstreept de goede doorlatendheid van de bodem.
De grondwaterstand is in het onderzoek vastgesteld op 1,4 m-mv. De boorprofielen uit het
onderzoek zijn opgenomen als bijlage 4 om een indicatie te geven van de grondopbouw ter
plaatse.
Voor het toekomstige verhard oppervlak wordt de vereiste compensatie berekend door het oppervlak te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60mm (0.06 m) en met de plaatselijke gevoeligheidsfactor (1). Daaruit volgt de omvang van de vereiste compensatie in kubieke meters. De benodigde compensatie bedraagt 277 m3 (4.609 m2 x 0.06 x 1). De opgave is berekend conform het verharde oppervlak ontwerptekening. 1566 m2 openbare verharding en 3043 m2 verharding uitgeefbare percelen. Voor openbare verharding is een percentage van 100% gehanteerd. Voor uitgeefbare percelen 70%. Hemelwater wordt geborgen in de retenties binnen het plangebied. Met behulp van een stuw met geknepen doorlaat wordt het water vastgehouden en vertraagd geloosd op het bestaande oppervlaktewatersysteem.
Dimensioneringsadvies vuilwater stelsel
Het nieuwe vuilwaterriool wordt aangesloten op het bestaande stelsel in de Hoefstraat, ten zuiden van het plangebied. Deze bestaande leiding BT Ø800 mm is aanvullend nagemeten. Dit om de diameter en diepteligging te controleren. Ten gevolge van de ophoging van het plangebied is het mogelijk om onder vrij verval op deze bestaande leiding aan te sluiten. Echter, in verband met opstuwing in het bestaande stelsel wordt veiligheidshalve gekozen om de DWA-riolering met behulp van een pompgemaal aan te sluiten op de bestaande riolering. Het een en ander conform het advies Roelofs, zie bijlage 3 van het functioneel rioolontwerp in Bijlage 4.
In toetsing wordt het DWA stelsel met een constante belasting 12l/inw/h belast. Op basis van de geringe hoeveelheid nieuwe woningen wordt een zeer kleine diameter berekent. Praktisch wordt hiertoe echter een leiding met een diameter van ten minste 250mm geadviseerd. Uit het rekenmodel van Roelofs volgt dat bij bui 08 de stijghoogte in de riolering Hoefstraat +3.00m NAP bedraagt en bij +3.58m NAP bij bui 70mm. Het advies om een pompgemaal toe te passen wordt op basis van dit gegeven overgenomen. Op basis van 2.5 inw/woning geldt een debiet van: 0.50 m3/uur. een klein gemaal met persleiding en koppeling op de dichtstbijzijnde bestaande inspectieput in de Hoefstraat volstaat hier.
Dimensioneringsadvies hemelwater stelsel
Voor de bepaling van de benodigde leidingdiameters worden de adviezen uit de klimaatstresstest aangehouden, zie bijlage 3 van het functioneel rioolontwerp in Bijlage 4. De benodigde leidingdiameter bedraagt 500mm. Toepassen van grotere leidingdiameters is voor de afvoercapaciteit in dit kleine wijkje niet doelmatig.
Het plangebied wordt voorzien retenties in de vorm wadi’s. De vervallen sloten worden ruimschoots gecompenseerd door graven van robuuste bredere watergangen rondom het plangebied.
Uitsluitend het niveau boven de GHG (+2.70m NAP) wordt aangemerkt als waterberging. Het verschil tussen de wadi bodem (+2.80m NAP) en overstortpeil van de stuw (+3.00m NAP) bedraagt 0.20m. Deze bergende schil, resulteert in 260m3 waardoor er voldaan wordt aan de opgave voor die plan.
Met behulp van een kleine doorlaat ca. Ø40mm op een niveau van +2.85m NAP (boven GHG niveau) ledigt de voorziening na afloop van de bui vertraagd op het bestaande watersysteem. Het overstortpeil vanuit de retentie is te allen tijde hoger van het waterpeil van de ontvangende waterloop. Terugstroom vanuit de waterloop is hierdoor niet mogelijk.
Beschouwing gevolgen ontwikkeling voor aangrenzend gebied
Uit de klimaatstresstest blijkt dat wanneer de voorgestelde optimalisaties worden doorgevoerd er geen nadelige gevolgen ontstaan voor de omgeving, mits er voorzien wordt in een kerende constructie (+3.65m NAP) rondom het perceel van Hoefstraat 20. De situatie wordt dan niet verslechterd en ook binnen het plangebied blijft het waterpeil overal onder het vloerpeil.
Nieuwe bouwpeilen en terreinhoogten zijn in overleg zodanig bepaald dat deze aansluiten op de bestaande bebouwing en infra. Hoefstraat nummer 20 is laaggelegen waardoor bouwpeilen van nieuwbouw niet ongelimiteerd hoog kunnen worden. Tevens ligt het bestaande landbouwperceel lager dan de Hoefstraat en de Lagestede. De bouwpeilen zijn ook gecontroleerd met de klimaatstresstest, zie bijlage 3 van het functioneel rioolontwerp in Bijlage 4.
Verder wordt het straatprofiel hol aangebracht. Hierdoor kan er in extreme situaties aanvullend tussen de trottoirbanden nog 95 m3 (20 mm) water op straat worden vastgehouden. Vanzelfsprekend is dit niet meegenomen in de retentieopgave. Oppervlakkige afstroming vanuit de Lagestede wordt mogelijk gemaakt via de nieuwe retenties ten noorden van het plan en via het holle straatprofiel. De trottoirband aan de westzijde van het plangebied wordt onderbroken zodat water oppervlakkig naar de lager gelegen weide met retenties kan afstromen in extreme situaties.
Drainage
De gemeente adviseert om ook in deze wijk drainage aan te brengen ter plaatse van de rijbaan. In het ontwerp is de drainage ingetekend en een koppeling gemaakt met het bestaande drainage stelsel. Diepteligging en specificaties worden in samenspraak met de gemeente nader gedetailleerd.
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. In de regels is een regeling opgenomen ten behoeve van realisatie van voldoende waterberging. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) uit 2010. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
![]() |
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is geduid met een rode contour. |
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in de regio ‘West-Brabantse Venen’, zoals aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. In de ‘West- Brabantse Venen’ heeft de winning en het transport van turf het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten van) turfvaart en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk gemaakt. Op de afgeveende gronden worden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en productiebossen aangelegd. Het plan is op de schaal van de hele regio echter een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling die geen specifieke aanknopingspunten biedt om invulling te geven aan het beleid voor de regio.
Voor het overige is het plangebied gelegen aan de Hoefstraat. De Hoefstraat betreft een straat die in het kader van de historische geografie een ‘hoge’ waarde heeft. De voorgenomen plannen doen echter geen afbreuk aan deze waarde, aangezien enkel een nieuwe aansluiting op en in- en uitritten aan deze weg wordt gerealiseerd.
De bestaande woning aan de Hoefstraat 20 is aangeduid als cultuurhistorisch waardevol object ('overige bouwkunst'). Het betreft een voormalige boerderij uit 1911. Deze blijft behouden en wordt gerespecteerd met het bouwplan. De nieuwe woningen bestaan uit maximaal 1 bouwlaag, waarmee de bestaande woning als belangrijkste gebouw aan dit deel van de Hoefstraat herkenbaar blijft.
Conclusie
Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beoordeling
Volgens de vernieuwde ‘Advies archeologische beleidskaart’ van de gemeente Rucphen liggen de gronden in onderhavig plan binnen ’Waarde 2 - historische kernen, bekende archeologische vindplaatsen en relicten, en hoge archeologische verwachting (tenminste) voor vindplaatsen van jager-verzamelaars’. Voor gronden binnen dit gebied houdt in dat bij graafwerkzaamheden groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm –mv een archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Derhalve is door ADC Archeoprojecten een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. In geen van de boringen zijn oude bodemlagen zoals een podzol-B-horizont of restanten daarvan aangetroffen. Eventuele oude bodemlagen in de top van het dekzand zullen naar verwachting zijn verploegd en volledig opgenomen het aanwezige cultuurdek.
ADC ArcheoProjecten adviseert gelt op het voorgaand om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Deze melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Rucphen.
Het bevoegd gezag neemt op basis van het rapport een selectiebesluit tot verwijderen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Het selectieadvies is toegevoegd als Bijlage 12.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen. De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" wordt van het plangebied verwijderd.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.
Beoordeling en conclusie
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft de ‘Brabantse Wal', dat is gelegen op een afstand van circa 12,4 km. Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Aangezien het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied of een beschermd natuurmonument, is van directe schade geen sprake. Op het aspect stikstofdepositie wordt navolgend ingegaan.
Toetsingskader
Het plangebied is gelegen op circa 12,4 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied ‘Brabantse Wal’. Dit betreft een gebied dat beschermd is krachtens Europese regelgeving. De bescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming). Aangetoond dient te worden dat met zekerheid geen significant negatieve effecten op dit gebied optreden als gevolg van de onderhavige ontwikkeling. Alleen indien geen sprake is van een significant negatief effect kan een project doorgang vinden. Voor een groot aantal potentiële effecten kan worden beredeneerd dat geen sprake is van een significant negatief effect. Voor het aspect stikstofdepositie kan dit echter niet op voorhand worden gesteld. Derhalve dient aan de hand van een berekening met het programma AERIUS de exacte mate van stikstofdepositie te worden bepaald.
Beoordeling
In onderhavig project wordt de bouw van 16 woningen mogelijk gemaakt aan de rand van Zegge. Om inzichtelijk te maken of er negatieve effecten optreden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is een voortoets stikstof uitgevoerd. De rapportage van deze berekening, opgesteld door De Roever Omgevingsadvies met behulp van AERIUS, is opgenomen in Bijlage 6 bij de toelichting. Daarbij is de stikstofdepositie uit zowel de aanlgefase als de gebruiksfase inzichtelijk gemaakt.
Uit de berekening kan worden geconcludeerd dat er als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen rekenresultaten op Natura2000-gebieden naar voren komen die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Onderhavige ontwikkeling heeft derhalve met zekerheid geen mogelijk effect tot gevolg op de Natura 2000-gebieden.
Conlcusie
Uit een AERIUS-berekening is gebleken dat als gevolg van de (aanleg- en) gebruiksfase er ten aanzien van stikstofdepositie geen negatieve effecten optreden als gevolg van het plan op Natura 2000-gebieden.
Toetsingskader
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Door Veldbiologische Werken is in mei een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Rapportage daarvan is bijgevoegd als Bijlage 7 bij deze toelichting. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, blijkt dat de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden niet wetsovertredend is.
Voor alle soortgroepen valt het redelijkerwijs uit te sluiten dat de geplande ingreep een overtreding vormt ten aanzien van de Wet natuurbescherming dan wel Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, mits wordt voldaan aan de in de rapportage beschreven en onderstaande voorwaarden.
De nesten van rode eekhoorn, zoals aangegeven in de Ecotopenkaart (kaart 5 pagina 11 van de quickscan) bleken bezet te zijn door zwarte kraaien (waarneming d.d. 29 juni 2021 en 3 juli 2021). Exemplaren van rode eekhoorn of sporen van deze soort zelf zijn tot op heden niet waargenomen.
In algemene zin moet ook de Zorgplicht in acht worden genomen. Deze Zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn beschermd, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Waarbij wordt opgemerkt dat er geen vaste periode in het jaar voor het broedseizoen kan worden aangegeven. Ook tijdens de werkzaamheden dient regelmatige controle op aanwezigheid van broedende vogels plaats te vinden. Voorkom verstoring van nesten bij aan- en afvoer van materieel.
Voor aanvang van de werkzaamheden dient het plangebied gecontroleerd te worden op aanwezigheid van broedende vogels en Egel. Voorkom plasvorming of anderszins stagnerend water op het perceel. Voorkom opslag van materialen waaronder dieren kunnen gaan verblijven. Als Egels worden waargenomen dienen zij zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.
Indien een soort die niet in deze rapportage wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake deskundige en een maatregel toe te passen zodat de wet niet wordt overtreden.
Conclusie
Voor onderhavig bestemmingsplan geldt dat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg staat. Bij de werkzaamheden zal te allen tijde de zorgplicht in acht worden genomen.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van de Hoefstraat. Ter plaatse is een maximum snelheid toegestaan van 60 km/u (buiten de bebouwde kom). De Roever Omgevingsadvies heeft in mei 2021 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor het toevoegen van de beoogde woningen. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting.
In het onderzoek is de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai ter plaatse van het plangebied aan de Hoefstraat in Zegge berekend. Navolgende worden de resultaten besproken.
Hogere waarden
Een hogere waarde is nodig voor de Hoefstraat indien woningen dichter dan 2,6 meter (westelijk deel plangebied) of 3,8 meter (oostelijk deel plangebied) van de zuidelijke perceelsgrens worden gerealiseerd. Door de woningen verder dan 2,6 meter (westelijk deel plangebied) of 3,8 meter (oostelijk deel plangebied) van de zuidelijke perceelsgrens te plaatsen of door het verleggen van de grens van de bebouwde kom is geen hogere waarde nodig. De tuinbestemming tussen de weg en de woonbestemming met bouwvlakken bedraagt overal groter dan 5 meter. Overal wordt de voorkeursgrenswaarde gehaald. Een hogere waarde is niet nodig.
Bouwbesluit en woon- en leefklimaat
Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 57 dB aan de uiterste zuidgrens van het plangebied. Voor de geveldelen van de gewenste woningen bedraagt de vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k dan maximaal 57 - 33 = 24 dB. In het kader van nieuwbouw wordt een dergelijke gevelwering in vrijwel alle gevallen behaald. Een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels wordt niet noodzakelijk geacht.
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit voor de woningen wordt geclassificeerd als ‘Zeer goed’ tot ‘Matig’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van deze woningen kan evenwel als acceptabel worden aangemerkt. Gesteld kan worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.
Conclusie
Er hoeven geen hogere waarden te worden aangevraagd. In het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ is inzicht verkregen in de cumulatieve geluidbelasting. Binnen het plangebied is een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
De VNG-brochure onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. In de omgeving van het plangebied is in de huidige situatie, maar ook in de situatie na de beoogde bestemmingswijziging geen sprake van bedrijvigheid en andere functies direct naast woningen. Het plangebied moet daarom worden aangemerkt als gelegen in het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Onderhavig bestemmingsplan maakt toevoeging van woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van deze functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende inrichtingen. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Gelet hierop is door De Roever Omgevingsadvies in mei 2021 een onderzoek bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen zijn in het onderzoek de milieubelastende functies in de omgeving bepaald. Het betreft de richtafstanden tot een rustige woonwijk behorend bij de maximale planologische mogelijkheden per locatie. De richtafstanden behorende bij de milieubelastende functies zijn toegelicht in de onderstaande tabel:
Een gedeelte van de te realiseren woningen ligt binnen de richtafstand voor het aspect geur vanwege de rundveehouderij aan Hoefstraat 24. Het aspect geur is nader onderzocht in het ‘Onderzoek geurhinder veehouderijen Hoefstraat Zegge’, dat als Bijlage 10 is opgenomen bij deze toelichting en in paragraaf 4.10 wordt behandeld.
Een gedeelte van één te realiseren woning ligt binnen de richtafstand voor het aspect geluid vanwege de maatschappelijke bestemming waarbinnen de kerk en de school liggen. Echter, het gedeelte van de maatschappelijke bestemming dat op 30 meter van de te realiseren woning ligt, betreft een kerkhof en een secundaire inrit naar de school. Daarom is ter plaatse van de te realiseren woning geen geluidhinder afkomstig van de maatschappelijke bestemming te verwachten. Bovendien ligt de bestaande woning aan Hoefstaat 12 (tegenover de inrit) dichterbij de maatschappelijke bestemming dan de te realiseren woning. Er is dan ook geen sprake van een belemmering voor de maatschappelijke bestemming. Het is daarom niet zinvol om nader onderzoek te doen naar het aspect geluid vanwege de maatschappelijke bestemming.
Gesteld kan worden dat ten aanzien van milieubelastende functies in de omgeving sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en dat door het plan de belangen van die functies niet worden geschaad.
Conclusie
Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.
Toetsingskader
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet worden gewaarborgd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat op plaatsen waar het vestigen van een (geur)gevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Verder moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen onevenredig in hun belangen worden geschaad. Om de milieucontouren te bepalen moet worden uitgegaan van de ‘omgekeerde werking’ van de milieuregelgeving. In de bestemmingsplantoets wordt daardoor getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan zou kunnen worden aan de eisen die de milieuregelgeving stelt.
Beoordeling
In de nabije omgeving van het plangebied is aan de Hoefstraat 24 een rundveehouderij gelegen, waarvan de richtafstand voor het aspect geur tot binnen het plangebied reikt. Gelet hierop heeft door De Roever Omgevingsadvies in mei 2021 onderzoek plaatsgevonden naar geurhinder en veehouderijen. Het onderzoeksrapport daarvan is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het hoogst belaste punt op de rand van een bouwvlak binnen het plangebied:
Omdat veehouderijen op grote afstand van het plangebied zijn gelegen (meer dan 50 meter) kan worden gesteld dat ten aanzien van afstanden sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De hoogst berekende voorgrondbelasting binnen het plangebied bedraagt 0,7 ouE/m³. Deze waarde voor de voorgrondbelasting komt volgens de onderstaand tabel overeen met een ‘zeer goed’ woon- en leefklimaat. De geurnorm voor geurgevoelige objecten binnen het plangebied bedraagt 3,0 ouE/m³. Aan deze geurnorm (die overeenkomt met een ‘goed’ woon- en leefklimaat) wordt voldaan.
De achtergrondbelasting van maximaal 0,9 ouE/m³ komt overeen met een ‘zeer goed’ woon- en leefklimaat. Het woon- en leefklimaat op grond van de achtergrondbelasting is daarom beter dan het ‘goed’ woon- en leefklimaat dat op grond van de voorgrondbelasting aanvaardbaar wordt geacht. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor het plan.
Conclusie
Ten aanzien van geurhinder afkomstig van veehouderijen is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd. Omgekeerd hindert onderhavig planvoornemen omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering.
Toetsingskader
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen (zoals fruitbomen) in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen gevoelige objecten zoals woningen. De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico's van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) bevat een toelatingsstelsel voor het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In deze wet zijn ook bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de professionele gebruikers en werknemers. De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn dus evenmin bruikbaar (ABRvS 23 september 2009, zaaknummer 200900570/1/R2). Afhankelijk van het soort teelt en of er sprake is van een (water toevoerende) sloot, stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer het hanteren van teeltvrije zones verplicht, maar ook hierin zijn geen afstandsnormen voor spuitzones opgenomen.
Weliswaar ontbreekt wetgeving over spuitzones, maar er heeft zich op dit terrein wel jurisprudentie gevormd die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object, zoals een woon- en tuinbestemming, in acht moet worden genomen. Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. De in de praktijk gehanteerde vuistregel van 50 meter is indicatief. Het is een afstand die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zonder nadere onderbouwing wordt geaccepteerd (ABRvS 23 september 2009, 200900570/1/R2 & ABRvS 15 februari 2006, 200504921/1), maar dat betekent niet dat een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk zou kunnen zijn indien aan die afstand een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd. Met andere woorden: onder omstandigheden kan van de vuistregel worden afgeweken. Omdat elk geval anders is, dient dit per situatie te worden onderzocht en afgewogen.
Beoordeling en conclusie
Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich aan de Hoefstraat 21 een boomkwekerij. De gronden worden gebruikt voor bomen- en plantenteelt (geen fruitbomen). De agrarische gronden worden in in de feitelijke situatie gebruikt voor de vollegrondsteelt. De nabije akkerlanden / teeltgronden ten zuidwesten van het plangebied worden bespoten met een veldspuit waarbij de gewasbestrijdingsmiddelen neerwaarts uitstromen. Ook andere gewassen als aardappelen, bieten, blauwe bessen en tarwe worden op deze wijze bespoten. Deze gewassen hebben een hoogte van 0,5 tot 1,5 meter. Door het neerwaarts bespuiten (in tegenstelling tot bespuiting met een dwarsstroomspuit of axiaal boomteeltspuit waarbij de bespuiting zij- en opwaarts is gericht) wordt de ontstane hoeveelheid drift tot een minimum beperkt.
Het bestemmingsplan borgt dat er nergens binnen de spuitzone een gevoelige activiteit kan worden uitgevoerd. De woonbestemmingen liggen bijna overal buiten de spuitzone. Er is één plek die binnen de spuitzone valt, maar daar is louter een verkeersfunctie (parkeren) toegestaan. Voorts worden er twee scheerhagen geplaatst op het perceel van de boomkwekerij, om drift zoveel mogelijk te beperken. Binnen de groenbestemming is eveneens geen verblijf van mensen toegestaan. Extensieve recreatieve activiteiten, zoals een speeltuin of wandelpaden, zijn binnen de spuitzone uitgesloten.
![]() |
Definitief ontwerp Geo infra. Bewerking Aveco de Bondt, afstand en maatregelen spuitzone, februari 2023. |
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Uitsnede van de risicokaart. Het plangebied is aangeduid met de blauwe contour. Bron: risicokaart.nl, 2021.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een gasdrukregel- en meetstation aan de Spoorstraat 16 in Zegge. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 875 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. In plaats daarvan geldt een generieke veiligheidsafstand van 25 meter. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 385 meter van de spoorweg tussen Roosendaal en Etten-Leur waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze spoorweg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour. Voor het groepsrisico gelden geen vaste veiligheidsafstanden, maar is het invloedsgebied van de transportroute van belang. Het invloedsgebied van de spoorweg bedraagt 200 meter tot de transportroute. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied. Tevens is geen sprake van een plasbrandaandachtgebied. Gelet op de ruime afstand van de spoorweg tot het plangebied vormt de ligging van de spoorweg derhalve geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te beoordelen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde hogedruk aardgasleiding is gelegen op een afstand van circa 380 meter tot het plangebied. Gelet op de ruime afstand voor de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de buisleiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 16 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Door middel van het toepassen van de NIBM-tool (versie 6 april 2021) wordt deze stelling bevestigd:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de Rijksweg A58. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van de bouw van 16 nieuwe woningen. Een dergelijke activiteit wordt niet genoemd op de C-lijst. Het bouwen van woningen komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D11.2, 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Bij een dergelijke activiteit is er sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit indien de activiteit betrekking heeft op:
Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 16 grondgebonden woningen en blijft daarmee ruimschoots onder de gestelde grenswaarde. Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.
Uit artikel 7.16, eerste lid Wet milieubeheer (Wm) in samenhang gelezen met artikel 2, tweede lid Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) volgt dat het bevoegd gezag een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te verrichten voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerp bestemmingsplan, indien dat plan voorziet in een activiteit als opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De in onderdeel D genoemde drempelwaarden spelen hierbij geen rol.
Voor de in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten bestaan geen definities. Of een project kwalificeert als een 'activiteit' als opgenomen in onderdeel D dient te worden bepaald aan de hand van de aard, omvang en schaalgrootte, ligging en opzet van het project. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 16 grondgebonden woningen met bijbehorende erven aan de rand van Zegge (mogelijk: D11.2 'stedelijk ontwikkelingsproject').
In dit kader kan worden gesteld dat, in relatie tot het voorliggende bestemmingsplan, uit jurisprudentie inmiddels volgt dat projecten met min of meer vergelijkbare omstandigheden van het geval (12 vrijstaande woningen) niet classificeren als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:100, r.o. 14.2). Doorslaggevend voor dit oordeel is de geringe omvang en het beperkte ruimtebeslag van de voorziene bebouwing. Onderhavig plan maakt ook slechts een activiteit van geringe omvang met een klein ruimtebeslag voor bebouwing mogelijk.
Het bestemmingsplan voorziet dus niet in een activiteit als opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daar sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject of landinrichtingsproject, behoeft een reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting fungeert als deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig plan sprake van een verplichting tot het opstellen van het doorlopen van de (vormvrije) m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling in dit hoofdstuk is gebleken dat er met het plan geen significante effecten op het milieu te verwachten zijn.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Rucphen gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor woningen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2. Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Artikel 3. Groen
Binnen de bestemming 'Groen' zijn de grote groengebieden aan de west- en noordzijde van het plangebied opgenomen. Structuren zoals groenstroken, bermen, wandelpaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair en overige tot de bestemming behorende voorzieningen zijn binnen deze bestemming gelegen. Wijziging, aantasting en compensatie van het groen en bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid. Op de gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van speeltoestellen. Aan de noordzijde is het mogelijk om parkeervoorzieningen en een calamiteitenontsluiting binnen de groenbestemming te realiseren. Ook aan de westzijde is ruimte voor parkeervoorzieningen. Hiertoe is de aanduiding 'verkeer' opgenomen.
De landschappelijke inpassing van het woongebied is tevens voorzien binnen deze bestemming. Door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' is aangegeven binnen welk gedeelte van de bestemming de landschappelijke inpassing dient te worden gerealiseerd.
Artikel 4. Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overkappingen alsmede erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels opgenomen voor deze uitbreidingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5. Verkeer
De wegen en bijbehorende verblijfsgebieden zijn bestemd als 'Verkeer'. Onder deze bestemming zijn tevens begrepen groenstroken, bermen en bomen langs wegen, waarvan het schaalniveau het niet toelaat deze concreet te bestemmen in het bestemmingsplan. Wijziging, aantasting en/of compensatie van dit groen en deze bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid.
Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van bijvoorbeeld speelvoorzieningen. Specifieke bouwregels voor straatmeubilair worden in de bestemming niet gegeven. Dergelijke bouwwerken, zoals verkeersborden, bewegwijzering, verkeerslichten, verkeerssignaleringssystemen en abri's worden aangemerkt als vergunningvrije bouwwerken conform het Besluit omgevingsrecht. Voor de oprichting van een dergelijk bouwwerk wordt niet aan de bouwregels in het bestemmingsplan getoetst.
Artikel 6. Wonen
Algemeen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de hoofdtypen 'aaneengebouwd' en vrijstaand'. Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht binnen en buiten het bouwvlak.
Maatvoeringen
In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering; per bouwaanduiding gelden verschillende maatvoeringen voor breedtes en afstanden tot de zijdelingse bouwperceelsgrens. De bouwvlakken zijn afgestemd op het bouwplan.
Vrijstaande woningen zijn minimaal 6,00 meter breed, voor niet-vrijstaande woningen geldt in hoofdzaak een breedtemaat van 5,40 meter. Een woning met bijbehorende bouwwerken wordt in de regel op 2,50 meter van een zijdelingse bouwperceelsgrens gesitueerd. Bijbehorende bouwwerken bij een vrijstaande woning zijn maximaal 6,00 meter breed en bij niet-vrijstaande woningen maximaal 4,00 meter. De maximale bouwhoogte van de hoofdgebouwen is via een aanduiding geregeld. Dit is anders voor de hoogtes van bijbehorende bouwwerken; die zijn in de regels vastgesteld op maximaal 3,30 respectievelijk 4,00 meter voor de goot- en bouwhoogte.
Voor bijbehorende bouwwerken geldt een maximum oppervlakte van 100 m² per bouwperceel met een maximum van 50% van de bebouwde oppervlakte. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn alleen in het achtererfgebeid toegestaan tot een hoogte van 2 meter.
Ter preventie van gevoelige objecten binnen de spuitzone zijn de aanduidingen 'bijgebouwen uitgesloten' en 'specifieke bouwaanduiding - vergunningvrij bouwen uitgesloten' opgenomen.
Artikel 7. Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.
Artikel 8. Algemene bouwregels
In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouw zijnde. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Daarnaast is in de algemene bouwregels een bestaande afstanden en ander maten regeling opgenomen.
Artikel 9. Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het verboden gebruik opgenomen. Hier is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.
Artikel 10. Algemene aanduidingsregels
IIn dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone -6'. Hierin is aangegeven wat de maximale bouwhoogte van bouwwerken mag bedragen ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak ten aanzien van Breda International Airport. Daarnaast zijn in dit artikel regels opgenomen voor het bouwen binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - obstakelbeheerzone'. Binnen deze aanduiding mogen geen windturbines en gebouwen worden opgericht met een hoogte van 90 meter of meer.
Artikel 11. Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter. Als laatste is het mogelijk om via een omgevingsvergunning geringe afwijkingen toe te staan, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en de bouwgrens maximaal 2,50 meter verschuift.
Artikel 12. Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.
Artikel 13. Overige regels
In dit artikel zijn regels opgenomen ten behoeve van het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid.
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 14. Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 15. Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
Toetsingskader
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Beoordeling en conclusie
Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van 16 woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichting. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Initiatiefnemer sluit met de gemeente Rucphen een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd. Hierbij dient vermeld te worden, dat de gemeente alleen medewerking verleend aan het initiatief, als de exploitatiekosten van het initiatief voor de gemeente niet negatief zijn. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het project maatschappelijk draagvlak heeft. Op basis van de richtlijn voor het voeren van een omgevingsdialoog van de Rucphen heeft de initiatiefnemer van onderhavig plan een omgevingsdialoog gevoerd met personen die in de omgeving van het plangebied woonachtig zijn.
Per brief (zie bijlage 12) d.d. 22 juli 2020 zijn de omwonenden van het plangebied geïnformeerd over het planvoornemen. In totaal zijn de volgende 16 adressen aangeschreven:
De Natuurwerkgroep Rucphen heeft als reactie per mail verzocht om een kapvergunning aan te vragen voor bomen die gekapt moeten worden (bomen die op de Groene Kaart van Rucphen staan). Daarnaast verzoekt de natuurwerkgroep om voldoende compensatie in het park ten westen van de woningbouwontwikkeling. Jawel Bouw heeft hier schriftelijk op gereageerd met de mededeling dat inderdaad een kapvergunning wordt aangevraagd voor te kappen bomen en dat er in overleg met de gemeente een landschappelijk inpassingsplan tot stand is gekomen en dat daarin voldoende kwantiteit en kwaliteit is in geïnvesteerd.
Het verzoek om twee woningen te laten vervallen (op een boomrijk deel) is niet gehonoreerd. Deze kunnen niet ten westen (buiten bestaand stedelijk gebied) worden gerealiseerd, omdat de provinciaal beleid dat niet toestaat. De woningen worden dan namelijk in landelijk gebied gerealiseerd, waar geen mogelijkheden bestaan voor realisatie van reguliere woningen.
De Natuurwerkgroep is met name kritisch op de kap van bomen, omdat uit de quickscan Wet natuurbescherming is gebleken dat er waarnemingen van de Rode eekhoorn bekend zijn binnen een straal van 0-1 km. Uit de rapportage van Veldbiologische werken blijkt echter het volgende: Er zijn geen waarnemingen van Rode eekhoorn bekend binnen of nabij het plangebied. In en nabij het plangebied zijn geen geschikte bomen en/of bosopstanden aanwezig, waardoor habitat voor de soort ontbreekt. De aanwezige bomen aan de oostgrens van het plangebied staan niet in verbinding met potentieel leefgebied van Rode eekhoorn. Tijdens het veldonderzoek zijn geen exemplaren van Rode eekhoorn aangetroffen, evenmin zijn sporen (nesten, vraatsporen) van deze soort aangetroffen. Het is daarom redelijkerwijs uit te sluiten dat de kap een negatieve invloed zal hebben op de soort.
Veldbiologische werken reageert op het bericht van de Natuurwerkgroep als volgt: Hoewel de bomengroep binnen het plangebied van beperkte omvang is (ca. 450 m2 op basis van kroonprojectie) en daarmee niet gezien kan worden als essentieel leefgebied van Rode eekhoorn, vindt er dus regelmatige controle plaats naar Rode eekhoorn door Veldbiologische Werken in het kader van de wettelijk gestelde Zorgplicht. Tevens zijn de suggesties van de Natuurgroep Rucphen voor een 'tiny forest' gewaardeerd door de ecoloog, maar dit zal niets bijdragen aan het essentiele leefgebied van de rode eekhoorn.
De boomkwekerij aan de Hoefstraat 21 heeft per mail gereageerd op de plannen en heeft hierover meermaals contact gehad met initiatiefnemer, ook inzake andere initiatiefplannen nabij de boomkwekerij. De eigenaar van de boomkwekerij wijst de ontwikkelaar op het feit dat men 50 meter afstand moet houden van woningen ten opzichte van de boomkwekerij in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Recente uitspraken van de Raad van State tonen aan dat inderdaad dat in principe 50 meter afstand moet worden gehouden. Er is een toetsingskader in ontwikkeling, waarmee gemotiveerd een kortere afstand kan worden aangehouden. Hetgeen niet in het betoog van de boomkwekerij wordt besproken is de spuitrichting. Worden deze verticaal gesproeid (van boven naar beneden) bij boomkwekers en vollegrondsteelt, dan is de verspreiding van bestrijdingsmiddelen marginaal. Wordt er horizontaal gesproeid, zoals bij fruitkwekers/fruitbomen, dan is de potentiële verspreiding van bestrijdingsmiddelen groter.
In de toelichting is in ieder geval aandacht besteed aan dit aspect in paragraaf 4.11 (driftblootstelling spuitzones). Zodra er een wettelijk, goedgekeurd toetsingskader is om af te wijken van de 50-meter regel, zal initiatiefnemer dit aspect nader laten onderzoeken.
De bewoners aan de Lagestede maken zich zorgen over het waterafvoer/-probleem van de Lagestede. De hemelwaterafvoer van de woning aan de Lagestede 17 watert af in de sloot. Dit gegeven wordt meegenomen in de waterafvoerberekeningen bij de civieltechnische uitwerking.
Verder vragen de bewoners zich af wie het groen gaat aanleggen en dat gaat onderhouden. De ontwikkelaar legt het groen aan conform het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. Het onderhoud doet de gemeente.
Jawel betrekt alle buurtbewoners en in het bijzonder de bewoners, bedrijfseigenaren en de Natuurwerkgroep Rucphen die hebben gereageerd op de brief, bij de verdere planologische procedure en planning en uitwerking gedurende de realisatiefase.
Burgemeester en wethouders hebben, ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met een publicatie in het Gemeenteblad en de Rucphense Bode van 19 juli 2023 en op de gemeentelijke website kennis gegeven van de aanstaande terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020, Hoefstraat West te Zegge'. Het ontwerpbestemmingsplan heeft aansluitend vanaf 20 juli 2023 gedurende een termijn van zes weken (t/m 30 augustus 2023) ter inzage gelegen in het gemeentehuis en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging.
Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen bij de gemeenteraad. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot 12 schriftelijke zienswijzen.
Naar aanleiding van de zienswijzen worden ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan de volgende aanpassingen doorgevoerd: