|
De woningbouwbehoefte in Eindhoven en de Brainportregio is erg groot. Algemeen beleid is dat die woningbouwbehoefte zoveel mogelijk wordt opgelost binnen bestaand stedelijke gebied waarbij het benutten van vrijkomende binnenstedelijke centrumlocaties de voorkeur heeft. Een van de transformatielocaties in de binnenstad is het zogenoemde Emmasingelkwadrant.
Een groot deel van het Emmasingelkwadrant was tot een aantal jaar geleden een onderbenut gebied met geïsoleerde ontwikkelingen en functies in het centrum van Eindhoven. Er bevinden zich een aantal karakteristieke gebouwen en functies in het Emmasingelkwadrant met een sfeerbepalende betekenis voor Eindhoven. Het betreft vooral industriële relicten van Philips, te weten de Lichttoren, de Witte Dame, het Regentekwartier, de Ventoseflat, het TAC en de transformatie van het voormalige Philips Lighting complex (met o.a. de woontoren "Onyx").
In 2006 is door de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie voor het Emmasingelkwadrant vastgesteld. Deze is door enkele wijzigingen in eigendomsituaties en nieuwe inzichten in de ruimtelijke structuur van het gebied in 2016 geactualiseerd. Naast realisatie van het Victoriapark staat de komende jaren ook de transformatie van het westelijk deel van het Emmasingelkwadrant op de planning. Het betreft locatie TAC (fase 1) en de hoek Vonderweg/Willemstraat (fase 2 en 3).
De eerste stap in de transformatie van dit gebied is de realisatie van nog een woontoren, de "Victoriatoren". Deze doorloopt een eigen procedure. Onderhavige ontwikkeling ziet op gedeeltelijke sloop van het TAC-gebouw en nieuwbouw van 255 appartementen, waarvan circa 9 atelierwoningen en circa 1.395 m2 aan commerciële en maatschappelijke ruimte.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Emmasingelkwadrant - Fellenoord 2013' biedt
geen ruimte voor de realisatie van voornoemd planvoornemen binnen het plangebied.
Om het plan te realiseren, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld voor
de locatie. Het nieuwe bestemmingsplan heet 'III Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013
(TAC-gebouw)'.
Het bestemmingsplan "III Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (TAC-gebouw)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Luchtfoto globale ligging plangebied (plangebied in rode cirkel)
Het plangebied ligt in ten westen van het centrum van Eindhoven, ten oosten van het Philips-stadion, ten zuiden van het spoor en ten zuidwesten van de woontoren "Onyx". Het plangebied maakt deel uit van de buurt de Witte Dame en is onderdeel van het ontwikkelingsgebied Emmasingelkwadrant. Het zogenoemde Temporary Art Centre (hierna: TAC) is voor een klein gedeelte gelegen binnen het plangebied.
Het plangebied wordt in grote lijnen begrensd door de Ventoselaan in het noorden, de Lumenstraat (voormalige Gagelstraat) in het oosten en zuiden en de Vonderweg in het westen.
Luchtfoto ligging plangebied (plangebied rood omlijnd)
Het bestemmingsplan 'III Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (TAC-gebouw)' vervangt deels het bestemmingsplan 'Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013', vastgesteld door de gemeenteraad op 19 november 2013.
Ingevolge dit bestemmingsplan zijn de gronden ter hoogte van het plangebied bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Gemengd'. Het bestemmingsplan laat de bouw van de gewenste functies niet toe. Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om de ontwikkeling mogelijk te maken, zodat een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd is. Dit nieuwe bestemmingsplan voorziet daarin.
Uitsnede bestemmingsplan "'Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013" (globaal plangebied
blauw omlijnd)
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2.
Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten
bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten.
Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze
rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk
7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid
is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure,
inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten
van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling is beoogd als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied ligt vanouds in het beekdal van de rivier de Gender in de buurt Witte Dame. Deze buurt wordt gekenmerkt door de vroegere aanwezigheid van Philips in Eindhoven.
Aan het begin van de twintigste eeuw is Philips de bedrijfsactiviteiten ten westen van de Emmasingel gaan uitbreiden. De Gender is hierbij gedempt.
Getuigen van de uitbreiding zijn onder andere de voormalige fabrieksgebouwen Lichttoren en de Witte Dame, gelegen ten oosten van het plangebied, die tussen 1910 en 1930 gebouwd zijn.
Zowel de Lichttoren als de Witte Dame zijn ontworpen in een zakelijk expressionistische stijl en zijn tegenwoordig aangemerkt als rijksmonument. Beide gebouwen zijn tussen 1980 en heden herbestemd tot met name woningen, kantoren en maatschappelijke- en dienstverlenende functies.
Met de uitbreiding van Philips buiten de stad heeft een schaalvergroting plaatsgevonden. De grote fabrieken van Philips gaven Eindhoven een nieuwe schaal naast de bebouwing van de oude dorpslinten.
Andere elementen van het Philips imperium zijn de voormalige Philips personeelswinkel, tegenwoordig dienstdoende als Temporary Art Centre (gedeeltelijk binnen het plangebied) en het voormalige kantoor van Philips Lighting.
De Ventoseflat aangrenzend aan het plangebied en gelegen aan de Mathildelaan is een gemeentelijk monument. Dit appartementengebouw, in de stijl van de Amsterdamse school, is in 1927 gebouwd met gebruikmaking van de fundamenten en het casco van een voormalige sigarenfabriek. In 2012 is het gebouw volledig gerenoveerd ten behoeve van de huidige appartementen en enkele commerciële functies in de plint.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog had de nabijgelegen buurt Fellenoord veel te lijden van de bombardementen. Na de bevrijding werd de gelegenheid te baat genomen om de infrastructuur ingrijpend te verbeteren. De spoorlijn die ten zuiden van de Fellenoord liep, werd ongeveer 150 meter opgeschoven naar het noorden. Hiermee werd een nieuwe verkeersstructuur mogelijk met tunnels die de verbinding met Woensel moesten verbeteren en er kwam ruimte voor het 18-Septemberplein. Aan de noordzijde van het spoor werd de oude Fellenoord in de daaropvolgende jaren gesloopt. De parochiekerk verdween in 1973. De oude bebouwing maakte plaats voor een stelsel van autowegen en fietstunnels. De radialen Boschdijk, Veldmaarschalk Montgomerylaan en Kennedylaan kwamen uit op deze nieuwe weg.
In de jaren '90 is met het bouwen van de woontoren de Regent en vervolgens met de nieuwbouw van de Regentkwartier aan de Willemstraat weer een nieuwe schaalvergroting ingezet in het gebied. Het Emmasingelkwadrant is verder in ontwikkeling. In 2019 is de bouw van de 84 meter hoge woontoren Onyx afgerond. Met die bebouwing is in feite voortgeborduurd op het 'downtown' karakter dat de omgeving van het plangebied nu kenmerkt en dat volgens het beleid van de gemeente in de toekomst versterkt moet worden.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de voormalige Philipsgebouwen zoals de Lichttoren en de Witte Dame. Hier is een mix van functies te zien, met detailhandel en dienstverlenende activiteiten in de plinten en wonen of maatschappelijke doeleinden op de etages. Woontoren de Regent (circa honderd meter hoog) is hier een beeldbepalend element, evenals de voormalige Philips gebouwen (rijksmonumenten) en de Ventoseflat (gemeentelijk monument).
Op het moment wordt de sfeer in en rond het plangebied nog gedomineerd door een braakliggend parkeerterrein en het perceel van het voormalige Philips HCZ gebouw. Het is een omheind gebied dat een barrière vormt tussen het centrum en de achterliggende gebieden.
In de toekomst moet dit gebied, beter bekend als Emmasingelkwadrant, geheel zijn getransformeerd tot een hoogwaardig centrumgebied met de Gender die weer zichtbaar gemaakt wordt, een park daaromheen en aan de randen verdichte woningbouw met hoogte-accenten met een levendige plint met uiteenlopende voorzieningen.
Wanneer vanuit de kern van het centrum onder de Witte Dame doorgelopen wordt, kom je op het Lichtplein dat door de vele verharding onvoldoende uitnodigt voor een aangenaam verblijf. De bebouwing aan de Lichtstraat/Willemstraat heeft wel entrees aan de binnenzijde van het gebied, maar de andere gebouwen hebben geen duidelijke relatie met de openbare ruimte.
Door aan de noord- en west zijde van het Emmasingelkwadrant te verdichten, kan het zuidelijk deel van het plangebied ingericht worden als park.
Inpassing Emmasingelkwadrant in stedelijk weefsel (locatie plangebied oranje cirkel)
Met de aanleg van de Licht-as wordt er een verbinding gelegd tussen het centrum van
Eindhoven en gebieden zoals Strijp-S en het Philips-stadion. Door de transformatie
van het Emmasingelkwadrant wordt de barrièrewerking opgeheven en zal het gebied aansluiting
zoeken bij het omliggende stedelijk weefsel. Een nieuw stuk binnenstad wordt gecreëerd
met voorzieningen en een belevingswaarde die passen bij de ambities van de gemeente
om de binnenstad op een niveau te brengen dat past bij de gewenste uitstraling van
Brainport.
Het Emmasingelkwadrant wordt als het ware omkaderd door een aantal doorgaande wegen. De voornaamste wegen zijn de Mathildelaan, de Vonderweg en de Emmasingel. Het gebied binnen dit kader is als verblijfsgebied aan te merken. Centraal door dit gebied loopt de eerder genoemde "Licht-as", een zichtlijn vanaf het oude Philipsfabriekje aan de Emmasingel richting Strijp-S. Het dient dan ook als 'stepping stone' tussen de binnenstad en Strijp-S.
Binnen het plangebied zelf is de Gagelstraat gelegen. De weg ontsluit de parkeerplaats
op het binnenterrein en sluit aan op de Mathildelaan.
Momenteel komen er geen grote groen- of waterpartijen voor in (de omgeving van) het plangebied. Een ambitie van de gemeente Eindhoven is om de Gender weer zichtbaar te maken in het straatbeeld. De toekomstige bebouwing wordt gerealiseerd in combinatie met de voorwaardelijke realisatie van het Victoriapark als onderdeel van de ontwikkelingsvisie voor het Emmasingelkwadrant.
Situatieschets Basiskaart Stedenbouwkundig plan (Bouwveld ABC)
Het beoogde planvoornemen ziet op een gedeeltelijke sloop van het bestaande TAC-gebouw en de realisatie van nieuwbouw in een blok van 11 bouwlagen en een lagere blok van 5 bouwlagen. Op de begane grond van het hoogbouw deel komen circa 9 atelierwoningen en circa 1.395 m2 aan commerciële functies. Op de overige verdiepingen, evenals het laagbouw deel komen in totaal 255 woningen.
Situatieschets beoogd planvoornemen (rood omlijnd) binnen gehele transformatie van het TAC-gebouw
Stadionbar De Aftrap krijgt een definitieve locatie binnen het plangebied middels
een bestemming op maat. In het kader van de uitvoering zullen de voorschriften die
aan de huidige vergunning zijn verbonden ook voor deze locatie opnieuw worden opgelegd.
De toekomstige binnentuin, die in een later stadium wordt gevormd door realisatie van 'toren 2' (is gemeentelijk eigendom) en de Victoriatoren, maakt ook onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Hierin wordt de bestaande binnentuin van het TAC opgenomen in het landschapsontwerp als één van meerdere afgebakende, groene plekken die met elkaar verbonden worden door een padenstructuur. Aan de rand van de tuin komen terrassen te liggen die horen bij de grondgebonden woningen en kunstenaars ateliers. In het midden is er plaats voor enkele hoogstammige bomen.
Voor de bewoners worden 6 deelauto's aangeboden op eigen terrein. Bezoekers van woningen en bezoekers/medewerkers van commerciële functies zullen moeten parkeren in bestaande parkeervoorzieningen in de omgeving.
Het fietsparkeren voor de bewoners en bezoekers wordt opgelost in een kelder die ontsloten wordt aan de Lumenstraat. Deze fietsenkelder zal ruimte bieden voor meer dan 550 fietsen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal
en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in
het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van
alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn
in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten
en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
Stedelijke ontwikkeling
Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen', zoals opgenomen in de definitie is niet
nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling
van enige omvang. Gelet op de vaste rechtspraak over dit aspect is deze ontwikkeling
te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2
Bro en tevens is deze ontwikkeling aan te merken als een ontwikkeling in bestaand
stedelijk gebied. Hierdoor is een beschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling
noodzakelijk.
Beschrijving van de behoefte
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 255 woningen in de vorm van appartementen, waaronder circa 9 atelierwoningen en circa 1.395 m2 aan commerciële functies. Het betreft woningen in de sociale huur (> 30%) als middeldure huur (50%) en dure huurwoningen (20%).
Wonen
Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.
De woningmarkt is per definitie - en zeker voor de middellange en langere termijn - omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen is in 2019 door het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld.
De komende tien jaar groeit de totale woningvraag in Eindhoven sterk, tot circa 133.990 woningen in 2031. Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose prognose zal de woningvraag tot 2031 toenemen met circa 19.325 woningen. In Eindhoven biedt de harde plancapaciteit ruimte voor circa 6.954 (1 januari 2021) woningen. Confronteren we de woningvraag (19.325 woningen in de periode 2021-2031) met de harde plancapaciteit (6.954 woningen), dan resteert een woningbehoefte van circa 12.500 woningen. Daarmee kan voor dit plan met maximaal 255 woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien.
De toevoeging van deze woningen past tevens binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens binnen Eindhoven te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoogstedelijk woonmilieu.
Atelierwoningen
In het programma van het beoogde planvoornemen is kleinschalige bedrijfsruimte in atelierwoningen mogelijk. In de beoogde atelierwoningen zal het vooral gaan om ZZP'ers met een kleine ruimtevraag. Denk bijvoorbeeld aan een kunstenaar die behoefte heeft aan een klein (zichtbaar) atelier. Bij een toevoeging van circa 9 atelierwoningen ontstaan geen ruimtelijke effecten elders. Bovendien is de functie ondergeschikt aan het woondeel en past het bij de functie van het naastgelegen TAC.
Commerciële en maatschappelijke voorzieningen
In het hoogstedelijk gebied van Eindhoven is behoefte aan ondersteunende functies en een levendige plint. In het initiatief is ruimte voor 1.395 m² bvo aan commerciële en maatschappelijke voorzieningen in de plint van het gebouw. Het gaat om enkele ruimtes ten behoeve van (werk)ateliers, horeca, kantoor, dienstverlening, lichte (creatieve) bedrijvigheid, cultuur en ontspanning of maatschappelijke voorzieningen.
De ondersteunende functies zullen vooral een lokale functie vervullen voor de nieuwe bewoners, werkende mensen en bezoekers van het TAC en passanten in het gebied. Onderhavig planvoornemen maakt onderdeel uit van een grotere gebiedstransformatie naar een hoogstedelijk woon- werk en leefmilieu. Hierdoor zullen meer mensen het gebied gebruiken en bezoeken.
De commerciële functies die voorzien zijn in de plint van het pand passen binnen het gemeentelijke en regionale beleid. Dergelijke voorzieningen dragen namelijk in algemeenheid in positieve zin bij aan de leefbaarheid in een gebied. Ze voorzien in de verzorging van de bewoners, hebben een functie als ontmoetingspunt en creëren door hun lokale trekkracht vaak ook een draagvlak voor andere publieksgerichte voorzieningen.
Deze plint zal fungeren als een gedeeltelijke vervanger van het te slopen gedeelte van het huidige TAC-gebouw. De functies die in deze plint mogelijk worden gemaakt, sluiten grotendeels aan op de bestaande planologische mogelijkheden van het huidige TAC-gebouw. In het bestemmingsplan 'Emmasingelkwadrant - Fellenoord 2013' waren op deze locatie onder andere de volgende functies toegestaan:
Bovendien zijn de voorzieningen kleinschalig, ondersteunen zij het totaalconcept van
het Emmasingelkwadrant en sluiten ze aan bij de behoefte die de bewoners van het gebied
(en het centrum) en de bezoekers van het TAC en/of Emmasingelkwadrant hebben.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNN een provinciaal belang geworden, namelijk Natuurnetwerk Brabant (NNB). Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Het plangebied ligt niet nabij de hoogspanningsleiding of NNN. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan. Dit geldt ook voor het luchtvaartterrein omdat het plangebied niet ligt in het obstakelbeheergebied.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen het plangebied zijn rechtstreekse regels van toepassing voor grondwateronttrekking. Volgens Kaart 1: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied in zijn geheel aangeduid als 'Diep grondwaterlichaam' en 'Geen attentiezone waterhuishouding'. Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel 2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'.
Instructieregels
Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.
Het plangebied is gelegen in 'Concentratiegebied' in 'Stedelijk gebied'. Hiervoor gelden de volgende regels.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Het planvoornemen behelst een duurzame stedelijke ontwikkeling. In dit geval is sprake
van een binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij het beoogde planvoornemen, als onderdeel
van de transformatie van het Emmasingelkwadrant, een vrijkomende binnenstedelijke
centrumlocatie wordt benut. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik.
Daarbij is veel aandacht voor groen, duurzaamheid, mobiliteit en water. Zie hiervoor
de paragraven 3.7, 3.8, 4.5 en hoofdstuk 5 (waterparagraaf). Wat betref mobiliteit
wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid (paragraaf 3.7), dat gericht is op duurzame
mobiliteit.In Bijlage 22 Brainportprinciples staat aangegeven hoe het bestemmingsplan zich verhoud tot de brainportprinciples.
Het plan voldoet aan en past binnen de beleidsregels zoals deze zijn opgesteld in de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Plangebied
Met het planvoornemen wordt ingezet op de realisatie van maximaal 255 woningen. Deze ontwikkeling draagt in grote mate bij aan de gezonde groei van de stad. Het plan is onderdeel van een grotere transformatieopgave (het Emmasingelkwadrant) die ambities bevat die ook in de Omgevingsvisie terugkomen, zoals een autoluwe buitenruimte, veel groen, veel openbare ruimte en klimaatadaptieve oplossingen. Het planvoornemen past goed binnen het opgestelde beleidskader van de gemeente Eindhoven
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'centrumvoorzieningen', 'werken', 'onderwijs' en 'wonen'. Hierbij moet behalve aan kantoor- en woonfuncties gedacht worden aan goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg.
Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Onderhavig plan voorziet in een hoogstedelijke ontwikkeling met woningen en werkruimtes. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Interimstructuurvisie 2009.
Op 6 juni 2006 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant vastgesteld. Deze visie geeft de contouren weer waarbinnen de ontwikkeling en herstructurering van het gebied Emmasingelkwadrant kan gaan plaatsvinden en is derhalve vrij flexibel van aard. Het Emmasingelkwadrant betreft het gebied tussen de Emmasingel, Willemstraat, Vonderweg en Mathildelaan.
In de visie wordt beschreven dat het plangebied in de huidige situatie als het ware een enclave vormt in de binnenstad van Eindhoven, doordat deze nauwelijks in het weefsel van de stad is opgenomen. De opgave is dan ook om het gebied in te passen in de patronen van omliggende gebieden, door straten, pleinen en zichtlijnen aan te brengen. De bebouwing, zowel nieuwbouw als bestaande karakteristieke bebouwing die behouden blijft, wordt ook in deze nieuwe patronen ingepast.
Belangrijke stedenbouwkundige elementen in de ontwikkelingsvisie zijn het zichtbaar maken van de rivier de Gender en het toevoegen van een belangrijke route in het gebied vanaf het oude Philipsfabriekje aan de Emmasingel richting het Philips-stadion, deze as zal voornamelijk gaan fungeren als boulevard voor voetgangers en fietsers.
In de visie worden bouwdelen gecreëerd door het toepassen van een fijnmazige stedelijke structuur. In de nieuwe structuur hebben alle locaties een voordeur aan straat; aan een hoogwaardige openbare ruimte. Het Emmasingelkwadrant verandert daardoor van een binnenterrein met veel achterkanten naar een openbaar toegankelijk gebied met voorkanten. De binnenhoven van de bouwblokken zijn semi-openbaar. Het publiek kan het gebied op verschillende manieren doorkruisen.
Verder zijn de locaties van de Ventoseflat en het Petricomplex (het huidige TAC) aangeduid als transformatie-velden. Dat wil zeggen, deze gebouwen krijgen een nieuwe functie conform het visiedocument voor het Victoriakwartier. In de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant wordt het ruimtelijke kader hiervoor geboden en wordt tevens beschreven dat de monumentale elementen van beide gebouwen behouden dienen te worden.
De ontwikkelingsvisie op het Emmasingelkwadrant is in 2016 geactualiseerd (inclusief deelbehoud van het TAC-gebouw). In globale lijnen is de visie uit 2006 gebruikt maar op een aantal punten is de visie veranderd.
De belangrijkste verandering ten opzichte van de oorspronkelijke ontwikkelingsvisie is, dat het park grotere afmetingen zal moeten krijgen zonder bebouwing. Er is geen bebouwing meer in het park ingetekend. De beoogde schaalgrootte en functie van dit park verdraagt geen verdere bebouwing: dus geen permanent parkpaviljoen en geen hoge woontoren in het park. Ontwikkeling van gewenste grootschalige/ hoogstedelijke bebouwing kan dan in verschillende plots aan de rand van het park opgelost worden, mits er bereidheid is om na te denken over ruilverkaveling.
Daarnaast is onderzocht of de cultuurhistorische elementen van het TAC-gebouw voor het gebied behouden kunnen worden.
Afbeelding Visie Emmasingelkwadrant met locatie plangebied rood omlijnd
Aan de randen van het Victoriapark wordt ruimte geboden aan hogere gebouwen (onder
andere de Onyxtoren en de Victoriatoren) in verband met het 'downtown' karakter van
dit gebied. Op deze manier wordt ook meer evenwicht geboden aan de Regent en de Admirant,
in combinatie met de Lichttoren en Witte Dame (zoekgebied intensivering van hoogbouw).
Voor onderhavig plangebied is in de ontwikkelingsvisie een hoogte opgenomen van 7 bouwlagen. Echter was de footprint van dit gebouw veel ruimer en ook ter plaatse van het TAC-gebouw gepositioneerd dat in de nieuwe plannen behouden blijft. In 2018 is er een upgrade van de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant 2016 vastgesteld met hierin een scenario met gedeeltelijk behoud van het TAC-gebouw. In 2019 is de invulling van het TAC met verschuiving van de eerder beoogde opbouw naar het woongebouw aan de Vonderweg vastgesteld door de raad. Daardoor is de stedenbouwkundige opbouw in deze hoek ook veranderd t.o.v. de eerdere upgrade van 2018.
Afbeelding upgrade van de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant 2016 met gedeeltelijk behoud van het TAC-gebouw.
Op basis van de laatste plankaart van de ontwikkelingsvisie is gekozen voor een rankere toren van maximaal 11 bouwlagen en behoud van het noordelijk deel van het TAC-gebouw, inclusief binnentuin. Uitgangspunt blijft een stadspark met de Gender als katalysator en bindmiddel voor waarde-creatie in de meervoudige betekenis in dit gebied. Ook kan het park een functie krijgen als waterretentiegebied en als verblijfgebied voor bijvoorbeeld studenten. De Gender in het park moet gaan aanvoelen als een beekdal. De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de ontwikkelingsvisie.
Het ontwerp is uitgewerkt in overleg met de supervisor en goedgekeurd door de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
In de notitie 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven' (Gemeente Eindhoven, 2008) is het hoogbouwbeleid van de gemeente Eindhoven vastgelegd. Het doel van de notitie is het vormen van een afwegingskader voor nieuwe hoogbouwprojecten.
Het hoogbouwbeleid levert een bijdrage aan de doelstellingen van het raadsprogramma Ruimtelijke Kwaliteit. Het beleid is bindend voor besluitvorming en visieontwikkeling, maar heeft geen juridische status (dat ligt vast in bestemmingsplannen). Het is allereerst een toetsingskader waarmee de wenselijkheid van hoogbouw kan worden bepaald.
Hoogbouw is een vorm van intensief ruimtegebruik en levert een belangrijke bijdrage aan de manier hoe de stad omgaat met de verstedelijkingsdruk. Eindhoven wil het beste van twee werelden zijn. Aan de ene kant is Eindhoven een dynamische stad, die prikkelt en stimuleert; aan de andere kant is Eindhoven een stad waar het goed en rustig wonen is, met volop groenvoorzieningen. In de Hoogbouwnota wordt onderscheid gemaakt tussen hoogbouw in de S-categorie (buurtaccenten tot vijf lagen hoog), de M-categorie (structuurdragende hoogbouw tot 45 meter), de L-categorie (stedelijke oriëntatiepunten tot ongeveer 75 meter), de XL-categorie (regionale landmarks, torengebouwen zichtbaar van buiten de stad tot 105 meter) en de XXL-categorie (gebouwen hoger dan 105 meter).
In de buurt van het plangebied is een mix van gebouwen uit de diverse categorieën te vinden. De woontorens De Regent en de Admirant liggen dicht bij de beoogde Victoriatoren. In de directe nabijheid van het plangebied is in 2019 de bouw van de woontoren Onyx afgerond. Deze toren heeft een hoogte van 84 meter. Het bestemmingsplan voor het mogelijk maken van de Victoriatoren van circa 90 meter is in september 2021 vastgesteld. De Lichttoren op de kruising Emmasingel - Mathildelaan vormt ook een kenmerkend hoogte accent in het gebied.
Het Emmasingelkwadrant is in de Hoogbouwvisie aangemerkt als een zoeklocatie voor intensivering van hoogbouw. Dit komt vooral door de multimodale bereikbaarheid van het centrum, waarbij de aanwezigheid van het OV-knooppunt (station) en de HOV-lijn de grootste rol spelen.
Daarnaast versterkt het de stedelijkheid van de stad en kondigt hoogbouw het centrum aan in de wijde omgeving. De hoogbouwvisie geeft dan ook aan dat het stationsgebied, vanwege de ligging aan de binnenring en het spoor, zich leent voor superhoogbouw (XXL-categorie) en het Emmasingelkwadrant voor bebouwing niet hoger dan de L-categorie.
Het aanwijzen van kansrijke gebieden voor hoogbouw betekent niet dat hoogbouw op deze locaties zonder meer wordt toegelaten. Voor alle afzonderlijke locaties gelden specifieke afwegingskaders.
Eerder is al vermeld dat in de Visie Centrumgebied Eindhoven hoogbouw in het Emmasingelkwadrant passend is in verband met het 'downtown' karakter van dit gebied. Op deze manier wordt ook meer evenwicht geboden aan de Regent en de Admirant, in combinatie met de Lichttoren, de Witte Dame, de Onyxtoren en de beoogde Victoriatoren. Met een hoogte van maximaal 36 meter draagt voorliggend planvoornemen ook bij aan een goed evenwicht in hoogten van de bebouwing in de directe omgeving.
Verdichtingsvisie Binnenstad
In de Woondeal met rijk en provincie zijn afspraken gemaakt om veel woningen toe te voegen In Eindhoven, zowel binnen als buiten de Ring. Eindhoven kiest voor verdichting met kwaliteit en wil compact bouwen, de hoogte in om groene ruimte te sparen in de rest van de stad. Dit is vastgelegd in de Eindhovense omgevingsvisie, die 16 juni 2020 is vastgesteld.
Voor de Binnenstad is de Verdichtingsvisie Binnenstad opgesteld, deze is door de raad vastgesteld op 15 december 2020, Deze gaat uit van het toevoegen van meer woningen, meer groen, duurzaamheid en een gemengd programma voor de Binnenstad. Er zijn kwaliteitsprincipes opgenomen voor de nieuwe hoogbouw.
De Binnenstad, het Emmasingelkwadrant en het Stationsgebied kenmerken zich door een eigen ruimtelijke karakteristiek van zowel de gebouwen als de openbare ruimte. Daarmee zijn ze complementair en uniek ten opzichte van elkaar. Dat is een kwaliteit die te borgen is. Samen vormen zij het centrum van de stad.
De verdichtingsvisie is een nadere uitwerking van het hoogbouwbeleid specifiek voor de Binnenstad. In de verdichtingsvisie Binnenstad is tevens bepaald dat het bestaande hoogbouwbeleid 'De derde dimensie van een laagbouwstad', van kracht blijft, maar in de Binnenstad op een aantal plekken aangescherpt wordt. Deze verdichtingsvisie is dus niet van toepassing op het Emmasingelkwadrant.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 255 nieuwe woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.
Afsprakenkader wonen 2017
Zowel in de gemeente Eindhoven als in de overige SGE-gemeenten is de woningbehoefte groter dan de totale harde plancapaciteit. De sterke economische groei in de Brainportregio stelt de gemeenten in het SGE voor de dubbele opgave om voldoende woningen toe te voegen om de groei van de bevolking te kunnen opvangen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Om dit te realiseren, besloten de negen gemeenten woningbouwafspraken te maken en de woningbouwproductie programmatisch af te stemmen vanuit een gezamenlijke visie op wonen. In het Afsprakenkader wonen 2017 hebben de SGE-gemeenten vastgelegd dat zij majeure en nieuwe projecten gefaseerd en gezamenlijk ontwikkelen, zodat deze elkaar versterken en niet beconcurreren. Ook is in het Afsprakenkader Wonen opgenomen dat hierbij bij voorkeur gekozen wordt voor inbreiding en transformatie. Nieuwe uitbreidingslocaties worden in principe de komende jaren niet meer toegevoegd.
Woondeal 2019-2023
Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt (2018) geraamde behoefte.
In navolging van het Afsprakenkader Wonen SGE 2017, is in de Woondeal vastgelegd dat de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Naast het Afsprakenkader is de Brabantse Agenda Wonen een belangrijke leidraad bij de uitvoering van de Woondeal.
Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven 2019
In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio.
Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021
In 2020 hebben de gemeenten in het SGE gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.
Kwantitatieve opgave
In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.
In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.
Kwalitatieve opgave
Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.
Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.
De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.
Specifieke doelgroepen
De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extramuraliseringbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.
Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.
De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.
In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.
Beoordeling plan
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 255 wooneenheden. Het planvoornemen past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven, zoals hierboven is beschreven, alsook in paragraaf 3.2.3 (Ladder voor duurzame verstedelijking).
Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de Interim omgevingsverordening. Daarmee past het binnen de regionale afspraken voor woningbouwontwikkelingen.
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente
in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting
waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen
die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft.
Solidaire stad
De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste
inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij
ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt
de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het
is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie
van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.
Innovatieve stad
De gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klantgeoriënteerd,
sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad
en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing
en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke
woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven
flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand
vastgoed. Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben
op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens
met een hoger inkomen.
Woonprogramma Eindhoven 2021-2025
Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:
Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad
toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande
differentiatie leidend:
Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De
exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu
en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van
20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna
voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.
Beoordeling plan
Met het planvoornemen wordt de realisatie van 255 wooneenheden mogelijk gemaakt Het betreft woningen in de sociale huur (> 30%) als middeldure huur (50%) en dure huurwoningen (20%). Voor veel van deze doelgroepen is grote behoefte in Eindhoven.
Het plangebied ligt bovendien op een zeer aantrekkelijke centrumlocatie in de binnenstad en is onderdeel van een gemengde ontwikkeling (wonen-met commerciële ruimten) die gewild is in de markt.
Op 24 mei 2022 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing 2021' vastgesteld. In het verleden werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
Wettelijk en beleidsmatig kader
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
In 2020 is de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart uit 2008 geactualiseerd in
de vorm van een archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Deze kaart is nog niet
vastgesteld.
Uitsnede archeologische waardenkaart (plangebied blauw omcirkeld)
Conclusie
Volgens de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart uit 2008 is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied óf als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt. Er geldt geen archeologische onderzoeksplicht voor het laten uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek.
Belangrijk aandachtspunt
Op de archeologische waardenkaart van Eindhoven van 2008 is geen sprake van archeologische waarden of verwachtingen in het plangebied. Uitgaande van het huidige beleid hoeft daarom vooraf geen rekening te worden gehouden met archeologisch onderzoek. Echter, in 2020 is de gemeentelijke archeologische waardenkaart uit 2008 geactualiseerd in de vorm van een archeologische verwachtingen- en waardenkaart. De kaart uit 2020 wordt beschouwd als een gemeentedekkend bureauonderzoek. Hierbij zijn de archeologische waarden en verwachtingen omgezet in beleidscategorieën en zijn deze gecombineerd met verstoringsinformatie en de resultaten van eerdere onderzoeken binnen de gemeente. Op de verwachtingen- en waardenkaart ligt het voorliggende plangebied binnen een zone van categorie 6: gebieden met een middelhoge archeologische verwachting. Bij een gebied met een categorie 6, wordt geadviseerd een nader (voor)onderzoek in te stellen bij initiatieven met een bodemverstoring over een oppervlak groter dan respectievelijk 2.500 m2 én dieper dan 30 cm beneden maaiveld.
Daarom is in het kader van risicobeheersing is voor de gehele ontwikkeling van het Emmasingelkwadrant een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bosman 2021). Hieruit blijkt dat in dit bestemmingsplangebied een lage verwachting geldt op het aantreffen van archeologische waarden. Daarom is geadviseerd om voor dit deel geen archeologisch (vervolg)onderzoek uit te laten voeren.
Contact bij toevalsvondsten
Dat het plangebied volgens de Archeologische Waardenkaart geen archeologische waarde of verwachting heeft, betekent niet dat er geen archeologische resten kunnen worden aangetroffen (Vergelijk de Archeologische Waardenkaart uit 2008 met de Archeologische Verwachtingen- en waardenkaart uit 2020).
Er geldt daarom voor archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens grondwerkzaamheden archeologische vondsten resten (vondsten, grondsporen et cetera) worden gevonden, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden bij de minister van OC&W ( en tevens bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal door het bevoegd gezag bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke structuren en beschermde stadsgezichten.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens
van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven, rood = gem. monument, blauw = rijks monument. (plangebied is blauw omlijnd)
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet deels in de realisatie van een woontoren op een deels bebouwde locatie. Een gedeelte van de huidige bebouwing van het TAC zal ten behoeve van het planvoornemen worden gesloopt. Het TAC wordt gezien als cultuurhistorisch waardevol zonder monumentale status (zie bijlage17 ). De bebouwing van het TAC is niet dermate behoudenswaardig dat het planvoornemen strijdig is met het beleid van de gemeente. Met de gemeente is ook overeengekomen dat de bebouwing (gedeeltelijk) mag worden gesloopt.
De Gagelstraat is een zeer oude weg. Op de kaart van Jacob van Deventer uit 1560 staat deze hoofdweg tussen Woensel en Strijp al aangegeven. Deze is dan nog geheel onbebouwd. Vóór 1920 werd de straat in Strijp de (Nieuwen) Dijk genoemd. De straat was de verbinding tussen Woensel in het noorden en het gehucht Schouwbroeck in het zuiden. De straat liep deels evenwijdig aan het riviertje de Gender. De zuidelijke achtererven van de straat lagen tegen het beekdal van de Gender aan. De straat is gewaardeerd door de aanduiding 'historische wegstructuur voor 1900'.
Op de kadastrale minuut van 1811-1832 is de Gagelstraat te zien. Er bevinden zich dan al gedeelten met bebouwing. De straat is tussen ca. 1870 en 1920 geheel volgebouwd met voornamelijk eenlaagse arbeiderswoningen van slechte kwaliteit, afgewisseld met industrie. Na 1920 verrezen er ook tweelaagse woningen met kap.
Vóór de Tweede Wereldoorlog begon de straat in het noorden bij de toenmalige Lijmbeekstraat in Woensel. De straat mondde hier uit in Eindhovense rosse buurt. De weg vervolgend naar het zuiden is er eerst een spoorwegovergang van de spoorweg Eindhoven-Boxtel. De straat eindigt in het zuiden op de in 1885 aangelegde Willemstraat in Strijp. Door de verlegging en ophoging van de spoorlijn ten westen van station Eindhoven eindigt de Gagelstraat momenteel bij de Ventoseflat aan de Mathildelaan; de overweg alsmede het noordelijkste deel van de straat zijn geheel verdwenen. In het noordelijk deel van de Gagelstraat ten zuidwesten van de spoorlijn is in 1965-1970 veel gesloopt voor de aanleg van de Vonderweg. Dit deel was een van Eindhovens ergste krottenbuurten. Hier stonden veel sigarenfabrieken en cafés.
Door onderhavige ontwikkeling zal de Gagelstraat echter worden verlegd. Deze zal in
zuidelijke en oostelijke richting verplaatst worden zodat een betere verkaveling mogelijk
is. Daarmee draagt het planvoornemen bij aan een betere inrichting van het Emmasingelkwadrant
en wordt ruimte gecreëerd voor andere waarden, zoals bijvoorbeeld het terugbrengen
van de Gender. De cultuurhistorische waarde van de Gagelstraat weegt niet op tegen
de voordelen ten aanzien van de kwaliteitsverbetering die door deze ontwikkeling mogelijk
worden op het gebied van ruimte en stedenbouw. Een herinnering aan de Gagelstraat
en TAC is een ontwerpopgave waar nog invulling aan gegeven wordt.
In de nabijheid van het plangebied (ten zuidoosten) staat op de cultuurhistorische waardenkaart de historische waterloop de Gender aangegeven. De Gender zal als onderdeel van deze ontwikkeling onderdeel worden van het aan te leggen Victoriapark. Hiermee wordt een stuk cultuurhistorisch erfgoed; cultuurlandschap, opnieuw zichtbaar gemaakt in de stad. Daarnaast is de referentie aan de Gagelstraat en het TAC onderdeel van de integrale ontwerpopgave voor de Victoriatoren, middelste toren en TAC-kavel.
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven.
Er is onderzoek uitgevoerd naar de verkeergeneratie en de verkeersafwikkeling die deze ontwikkeling met zich meebrengt. Dit onderzoek maakt als bijlage 1 onderdeel uit van de toelichting. Hieronder wordt op de uitkomsten ingegaan.
Verkeer
Onderzoek naar verkeersgeneratie is in dit gebied van belang aangezien het terugdringen van autoverkeer als cruciaal wordt gezien binnen dit project. Hiermee wordt aangesloten bij de gemeentelijke ambitie om een aantrekkelijk en autoluw centrumgebied te ontwikkelen.
Bewoners en bezoekers van het beoogde planvoornemen genereren een bepaalde hoeveelheid verkeer als gevolg van de verplaatsingen die ze maken. De verkeersgeneratie bestaat uit een optelling van de verkeersproductie (vertrekkend verkeer) en -attractie (aankomend verkeer). Deze verplaatsingen worden (deels) per deelauto gemaakt. Ook is er sprake van bezorgend en/of verzorgend verkeer (vuilnisauto's, bezorging van boodschappen of anderszins etc.).
De verkeersgeneratie is gescheiden in motorvoertuigbewegingen die het Temporary Art Centre als herkomst/bestemming hebben en motorvoertuigbewegingen waarvan de herkomst/bestemming in de omgeving ligt, zoals bijvoorbeeld de parkeergarage aan de Mathildelaan.
De totale verkeersgeneratie van de ontwikkeling bedraagt circa 560 mvt/werkdagetmaal. Circa 40 van de 560 motorvoertuigen landt op de locatie van de ontwikkeling. De overige circa 520 motorvoertuigen landt in de omgeving van de ontwikkellocatie en vervloeit in het bestaande verkeersbeeld.
Gelet op de capaciteit van de omringende wegen is het plangebied goed ontsloten. Deze toename kan goed verwerkt worden binnen de huidige infrastructuur. Betreffende toename van het aantal verkeersbewegingen zal niet voor problemen zorgen.
Parkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen.
De Actualisatie Nota Parkeernormen is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.
In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.
Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat wordt in een vroeg stadium gecommuniceerd naar de nieuwe bewoners.
Ten behoeve van dit project is een parkeeronderzoek uitgevoerd. Dit parkeeronderzoek is als bijlage1 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste bevindingen.
Autoparkeren
De parkeerbehoefte bedraagt na toepassing van mobiliteitscorrecties conform het gemeentelijke beleid 47 parkeerplaatsen. Van de 47 parkeerplaatsen zijn 6 parkeerplaatsen gereserveerd voor deelauto's.
De resterende parkeerbehoefte wordt opgelost in bestaande parkeervoorzieningen. In de parkeergarage Mathildelaan is op alle momenten van de week voldoende restcapaciteit beschikbaar, zonder daarbij de grenswaarde van 90% bezetting te overstijgen.
Fietsparkeren
Naast een parkeerbehoefte voor gemotoriseerd verkeer is er ook een parkeerbehoefte voor fietsen.
De normen voor fietsparkeren zijn beschreven in de "Actualisatie Nota Parkeren 2019". In de Nota Parkeernormen wordt voor fietsparkeren onderscheid gemaakt naar type woningen en werkgelegenheid. Conform de berekeningen in de "Rekentool Parkeerbehoefte Fiets" van gemeente Eindhoven zijn 547 fietsparkeerplaatsen voor bewoners, en 149 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers benodigd.
Voor de 547 benodigde fietsparkeerplaatsen is minimaal 684 m2 ruimte nodig. Het fietsparkeren wordt grotendeels opgelost in een kelder die ontsloten wordt aan de Gagelstraat. Voor bewoners is een inpandige fietsenstalling beoogd met een oppervlakte van circa 860 m2.
In het huidige plan is er tevens voldoende ruimte om alle fietsparkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers inpandig te realiseren.
Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders
beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe
betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van
de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming
en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het
groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Onderhavig plangebied is grotendeels gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'.
Strategie: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Onderhavig plangebied is tevens aangeduid als groenarme buurt.
Uitsnede ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017
Het Groenbeleidsplan 2017 omschrijft het beleid voor de combinatie van verdichten en vergroenen. Dit betekent dat voor iedere woning die wordt toegevoegd, er wordt gestreefd naar ten minste 4 tot 8 m² toegevoegd groen. Ook kent de gemeente een regeling voor groencompensatie ((Beleidsregel groencompensatie), die kortweg inhoudt dat groen, dat plaats moet maken voor een ontwikkeling, door de ontwikkelende partij moet worden gecompenseerd, fysiek en/of financieel.
Gezien het voorgaande is een Groenplan opgesteld. De rapportage van het groenplan is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste aspecten van het groenplan.
Voor het huidige planvoornemen geldt een compensatienorm van 255 x 7 m2 = 1.785 m2 groen. In het plan zal circa 1.900 m² groen gerealiseerd gaan worden. Daarnaast is
onderhavig planvoornemen onderdeel van een grotere transformatie opgave. Door ontwikkeling
van het Victoriapark met onder andere de aanleg van de Gender wordt tevens voldaan
aan de ambitie het groen op locatie uit te breiden. Hiermee wordt ruimschoots voldaan
aan het Groenbeleidsplan 2017. In de regels is de minimale norm van 4 m2 groen per
woning opgenomen, zodat dit in ieder geval binnen het plangebied wordt gerealiseerd.
Het Victoriapark maakt geen deel uit van dit plangebied, maar wel van de totale ontwikkeling
van het Emmasingelkwadrant.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Op deze ontwikkeling is de beleidsregel niet van toepassing. Feitelijk is geen groen aanwezig, op de bestaande binnentuin na. Zoals uit het voorgaande blijkt, wordt groen integraal in de planvorming betrokken.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor
het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden
gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen 2021
In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
Groene kaart
Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:
De informatie op de groene kaart is nodig om:
Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de
kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date
en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.
Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.
Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.
Beoordeling plangebied
Een klein gedeelte van het plangebied is, als onderdeel van het Emmasingelkwadrant, al eerder onderzocht door middel van een bomeninventarisatie en een bomeneffectanalyse die als bijlagen onderdeel uitmaken van deze toelichting.
Binnen (of nabij) het plangebied zijn verschillende bomen aanwezig. Vijf van deze bomen hebben een matige of slechte vitaliteit. Geadviseerd wordt om deze preventief te verwijderen en deze op dezelfde locatie of elders binnen het projectgebied te vervangen door nieuwe exemplaren.
Om duurzaam behoud van de als 'negatief' beoordeelde overige boom mogelijk te maken zijn maatregelen nodig. Zo moet ter voorkoming van schade aan de oppervlakkig groeiende wortels de verharding rondom deze boom enkel met de hand weggenomen worden. Eventuele ontgravingen binnen de kroonprojectie moeten ook handmatig of met een grondzuiger gebeuren.
De te kappen bomen zullen worden gecompenseerd in het nieuwe plan door aanplant van nieuwe bomen in de omgeving van het projectgebied.
Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning voor bebouwing. Gemeentes zijn daarom vrij om een eigen invulling te geven aan de eisen omtrent bezonning.
Beleidsregels voor bezonning woningen
Op 10 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders de "beleidsregels voor bezonning woningen" vastgesteld. Uit deze beleidsregels volgt onder andere dat minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer.
Toetsing plan
In het kader van de realisatie van het Emmasingelkwadrant is een zonnestudie uitgevoerd. De totale zonnestudie is opgenomen in de bijlage 3 bij deze toelichting.
Geconcludeerd kan worden dat met de realisatie van het planvoornemen vanzelfsprekend sprake zal zijn van schaduwval op aangrenzende gronden en de binnentuin. Door de extra schaduw van het planvoornemen is er echter nergens sprake van minder dan 2 uur bezonning per dag. Het aantal uren bezonning op de gebouwen in de nabijheid voldoet dan ook aan de norm.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader zijn met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Stedelijk ontwikkelingsproject
Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.
De ontwikkeling van maximaal 255 woningen en maximaal 1.395 m² niet-woon functies is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.. De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure gaat, het college van burgemeester en wethouders aan de hand van een aanmeldings-notitie moet beoordelen en besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld e.e.a. conform paragraaf 7.6 Wet milieubeheer.
Voor dit plan is een (vormvrije) m.e.r. beoordelingsnotitie opgesteld. Deze notitie is opgesteld voor het gehele stedenbouwkundig programma Emmasingelkwadrant Westveld. Deze notitie maakt als bijlage 6 onderdeel uit van het bestemmingsplan. Op basis van voorliggende aanmeldnotitie is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de realisatie van Emmasingelkwadrant Westveld. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat de realisatie van de Emmasingelkwadrant Westveld niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een
rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding.
Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een
gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast
woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden
die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
Toepassing plangebied
Functies binnen het plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het stadscentrum van Eindhoven. Kenmerkend aan een stadscentrum is de grote diversiteit aan functies.
In de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt functiemenging als uitgangspunt genomen voor milieuzonering. Het begrip "gebied met functiemenging" wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. De activiteiten in de VNG-brochure opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:
Categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
Categorie C
De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Bij de samenstelling van de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" is primair als uitgangspunt
genomen, dat daarin slechts dienen te worden opgenomen "bedrijven in enge zin". Activiteiten
zoals detailhandel, horeca, kantoren, sport-/recreatie-inrichtingen (zoals een sportschool,
een zwembad etc.), onderwijs- en andere maatschappelijke instellingen, alsmede dienstverlenende
instellingen/ beroepen, zoals kapsalons, artsenpraktijken advocatenkantoren etc. zijn
van deze lijst geschrapt. De reden hiervan is dat dergelijke functies in de bestemmingsplannen
anders dan voor "bedrijfsactiviteiten" worden bestemd. Verder zijn uitgezonderd bedrijven
die niet in het plangebied zijn gewenst.
Voor onderhavig planvoornemen is bepaald dat alleen de categorieën A en B zijn toegestaan. In de afgelopen 10 jaar is gebleken dat voornoemde lijst lang niet dekkend is voor de vestiging van bedrijvigheid in Eindhoven. In onderhavig plan zal heeft voornamelijk gaan om creatieve bedrijvigheid, met een kleine of geen hindercontour. Dergelijke bedrijfsactiviteiten zijn niet te scharen onder de bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen in bovengenoemde "Lijst van bedrijfsactiviteiten". Gelet hierop is in de regels bepaald dat ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die niet in voornoemde lijst zijn opgenomen en die een vergelijkbare hindercontour hebben. Zo wordt voorkomen dat gewenste bedrijfsactiviteiten in het plangebied niet zonder meer toegelaten zijn.
De bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten die in een menggebied vanuit het oogpunt van milieuhinder acceptabel worden geacht, zijn in genoemde lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Bedrijfsfuncties zijn niet specifiek bestemd. Geluidzoneringsplichtige bedrijven en/of risicovolle inrichtingen zijn zonder meer uitgesloten.
Hinder van bedrijfsactiviteiten buiten het plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het stadscentrum van Eindhoven. Kenmerkend aan een stadscentrum is de grote diversiteit aan functies. Het plangebied wordt daarom aangemerkt als een gebied waar duidelijk sprake is van een functiemenging.
Rondom het plangebied zijn een groot aantal niet-woonfuncties mogelijk zoals: detailhandel, horecabedrijven, dienstverlenende bedrijven/instellingen en bedrijven in de categorie 1. Voor deze functies geldt volgens de "Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging" van de VNG voornamelijk de categorieën A en B. Gelet hierop vormen nabijgelegen bedrijven of bedrijfsactiviteiten geen belemmering op voor de milieugevoelige functies waarin deze ontwikkeling voorziet.
Philipsstadion
Op circa 60 meter afstand is het Philipsstadion gelegen. Voor stadions (SBI-code 2008: 931.D) geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 300 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid en 50 m voor het aspect gevaar (respectievelijk 200 en 30 m in een gemengd gebied). Het plangebied en de omgeving zijn te karakteriseren als een gemengd gebied. Er wordt dan ook niet voldaan aan de richtafstand voor geluid. Hier wordt in paragraaf 4.3. nader op ingegaan.
De representatieve geluidsituatie van het Philipsstadion wordt gekenmerkt door een overwegend geluidarme dagelijkse bedrijfssituatie, met tijdelijke hogere geluidsuitstraling gedurende een relatief beperkte (avond)periode tijdens gemiddeld 20 tot 30 wedstrijddagen en circa 5 grootschalige evenementen per jaar. Tijdelijke hoge geluidbelastingen bij omliggende woningen worden dus aanvaardbaar geacht. Dat geeft aanleiding tot de conclusie dat ook bij onderhavig planvoornemen sprake zal zijn van een aanvaardbaar (binnenstedelijk) woon en leefklimaat.
Daarnaast moet worden gekeken naar de mogelijkheden van de bestaande inrichting (stadion). De bedrijfsvoering mag door de komst van de nieuwe woningen niet onredelijk worden ingeperkt. Aangezien de bestaande woningen (aan Frederiklaan) nabij het Philipsstadion op een geringere afstand (circa 20 meter) staan dan de geprojecteerde woningen van onderhavig planvoornemen zijn die woningen maatgevend voor de bedrijfsvoering van het Philipsstadion. Door realisatie van de beoogde woningen wordt het Philipsstadion niet in haar bedrijfsvoering beperkt.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Dit planvoornemen maakt geluidsgevoelige objecten mogelijk. Het plangebied is gelegen binnen geluidzones van wegen, railverkeer en in de nabijheid van de inrichting Philipsstadion (industrielawaai). Het plangebied is niet gelegen binnen geluidzone(s) van luchtvaart. In het navolgende wordt voorts ingegaan op het wegverkeerslawaai en op railverkeer.
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek worden onderstaande conclusies getrokken.
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Vonderweg, Mathildelaan, PSV-laan, Elisabethtunnel, Ventoselaan en Gagelstraat.
Voor spoorweglawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Boxtel
- Eindhoven.
Spoorweglawaai
Voor de spoorlijn Boxtel - Eindhoven geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB op meerdere locaties op de noordoostgevel van de woontoren wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend
is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het toepassen van raildempers ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard.
Wegverkeerslawaai
Voor de gezoneerde wegen Mathildelaan, PSV-laan en Gagelstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen overschrijdt.
Voor de Vonderweg en de Elisabethtunnel geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met respectievelijk maximaal 15 dB en 2 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het doelmatig vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie niet mogelijk. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde ten gevolge van de Vonderweg nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is voor deze weg niet erg doeltreffend. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.
Hogere Waarden Beleid Geluid
Ten behoeve van Gezien de hoogte van de berekende geluidniveaus in het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document "Hogere Waarden Beleid Geluid" d.d. maart 2010 en het gemeenteblad "Beleidsregels hogere waardenbeleid geluid" d.d. 17 juli 2018 van de gemeente Eindhoven.
In onderhavige situatie is op diverse locaties sprake van een geluidbelasting van meer dan 53 dB ten gevolge van wegverkeer. Dit geldt voor alle toetshoogten op de noordoostgevel, noordwestgevel en de zuidwestgevel van de woontoren. Ook ter plaatse van de toetspunten op de 1e tot en met de 4e verdieping op de zuidwestgevel van het middenstuk is sprake van een geluidbelasting van meer de dan 53 dB. Op de noordoostgevel van de woontoren en op een gedeelte van de zuidoostgevel en de noordwestgevel wordt hierbij de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor spoorweglawaai eveneens overschreden. De appartementen die aan deze gevels zijn gelegen dienen voorzien te zijn van een geluidluwe gevel.
Indien eenzijdige georiënteerde appartementen worden gerealiseerd aan voornoemde gevels wordt niet zondermeer voldaan aan de aanvullende eis uit het gemeentelijk geluidbeleid betreffende de aanwezigheid van een geluidluwe gevel. Voor deze woningen wordt per woning bij één slaapkamer een comfortbox geplaatst om daarmee de geluidluwe zijde te creëren. De comfortbox is een nis die aan de gevelzijde is voorzien van een geluiddempend rooster dat, afhankelijk van de beoogde reductie kan worden uitgevoerd als een coulissendemper. In de box wordt bij een verblijfsruimte van de woning een raam of deur gemaakt waarmee de bewoners de woning geluidluw kunnen spuien. De afmetingen van de comfortbox zijn afgestemd op de spui-eis voor die ruimte.
In onderhavige situatie bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 68 dB exclusief aftrek artikel 110g van de Wgh. De gecumuleerde geluidbelasting overschrijdt derhalve de maximaal toelaatbare grenswaarde (maximale ontheffingswaarde) niet en wordt dus voldaan aan deze aanvullende voorwaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Voor woningen met een hogere waarde dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.
Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het plan ligt wel in de directe nabijheid van het Philips Stadion. In het Philips Stadion vinden zowel wedstrijden alsook in beperkte mate evenementen plaats, die in het kader van het aspect industrielawaai relevant zijn.
De representatieve geluidsituatie van het Philips Stadion wordt gekenmerkt door een overwegend zeer geluidarme dagelijkse bedrijfssituatie, met tijdelijke een hogere geluidsuitstraling gedurende een relatief beperkte (avond)periode tijdens gemiddeld 20 tot 30 wedstrijddagen per jaar. Vanwege het beperkt aantal (muziek)evenementen zijn deze niet maatgevend.
Het betreft hier een reeds zeer lang (meer dan 100 jaar) bestaande en vergunde situatie met een groot aantal woningen rondom het stadion. De tijdelijke hoge geluidbelastingen bij de bestaande woningen worden dus aanvaardbaar geacht. Gesteld mag worden dat reeds in het verleden - tegen de achtergrond van de binnenstedelijke locatie, de evidente aanwezigheid en het belang van het stadion, alsmede de beperkte periode van geluidproductie - is geoordeeld dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Dat geeft aanleiding tot de conclusie dat ook bij nieuwe woningen in het noordwestelijk deel van Emmasingelkwadrant Westveld nabij de Vonderweg sprake zal zijn van een aanvaardbaar binnenstedelijk woon- en leefklimaat, omdat:
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het planvoornemen ziet op de realisatie van 255 wooneenheden en 1.395 m2 commerciële ruimte op een locatie waar in de huidige situatie sprake is van een deel van het TAC-gebouw. Daarnaast worden er zes deelauto parkeerplaatsen gerealiseerd voor onderhavig planvoornemen. Op basis hiervan kan worden gesteld, voor zover daarvan al sprake is, dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Aangezien woningen in de zin het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter hoogte van de Vonderweg (dichtstbijzijnde locatie nabij het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.
Uit de monitoringstool blijkt dat de optredende concentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied ruim onder de in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) gestelde grenswaarden liggen. Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit
met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde
(PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede
een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen
kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt
een verantwoordingsplicht.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol vol transport (vervoer gevaarlijke stoffen in leidingen en weg/ spoor en vaarweg). Dit betekent dat elke 'nieuwe' ontwikkeling getoetst moet worden aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Indien verwacht wordt dat nabij een 'nieuwe' ontwikkeling gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, verwerkt, bewerkt, gebruikt of getransporteerd, dan is een onderzoek naar de risico's noodzakelijk.
Voor het PR geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag in geen geval worden overschreden. In Nederland zijn weinig locaties waar conflicten zijn met het plaatsgebonden risico. Vooral rond LPG tankstations zijn veelal knelpunten aanwezig.
Bij het GR zal, bij beoordeling van nieuwe ontwikkelingen, rekening moeten worden gehouden met een oriënterende waarde. Voor de oriënterende waarde geldt dat afwijken alleen mogelijk is met een degelijke motivering. Vooral in dichtbevolkte en intensief gebruikte gebieden zoals stadscentra kan er spanning zijn tussen de aanwezigheid van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en het GR.
Beleidsvisie externe veiligheid
Met de visie Externe veiligheid 'Risico's op de maat genomen' wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde, veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven op welke locaties in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
De beleidsvisie is opgebouwd aan de hand van een aantal gebiedsgerichte risicoprofielen. Daarin zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid voorwaarden opgenomen. Het TAC ligt binnen gebiedsgerichte risicoprofiel D 'woongebied nabij hoofdtransportassen'. In het gebied zijn geen risicovolle bedrijven toegestaan en is sprake van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen van woningen en kantoren.
Voor de beoogde ontwikkeling is een rapportage externe veiligheid uitgevoerd. Deze is als bijlage opgenomen bij deze toelichting. Hieronder worden de belangrijkste resultaten beschreven.
In de omgeving van het plangebied zijn twee risicobronnen gelegen, namelijk het spoor, waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden, en het bureau van de Politie Oost-Brabant. Aangezien de Politie Oost-Brabant slechts een tijdelijke vuurwerkopslag heeft zonder contour over het plangebied, is alleen de spoorweg relevant voor onderhavig plan. De ontwikkeling ligt namelijk binnen de 200 meter van het spoor, hierdoor dienen de risico's te worden verantwoord door het bevoegd gezag.
Het betreft hierbij een gedeelte spoor van het traject Tilburg - Eindhoven. Over dit
spoor worden verschillende gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze worden weergeven in
onderstaande tabel. Dit gedeelte spoor beschikt over een wissel en heeft een plaatsgebonden
risicocontour van 6 meter. Aangezien hier brandbare vloeistoffen over vervoerd worden
beschikt het spoor ook over een plasbrandaandachtsgebied (PAG)van 30 meter. De ontwikkeling
is gelegen op een afstand van circa 140 meter van het spoor. De ontwikkeling is dus
niet gelegen binnen het plaatsgebonden risico of het PAG, maar wel binnen het aandachtsgebied.
Hierdoor dient er een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Stofcat. | A | B2 | B3 | C3 | D3 | D4 |
Transporten | 3650 | 2300 | 0 | 4600 | 3750 | 0 |
Verantwoording groepsrisico
Conform artikel 8 van het Bevt dient het groepsrisico te worden verantwoord, hierbij wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:
De dichtheid van personen en hoogte van het groepsrisico
Om de hoogte van het groepsrisico te bepalen is een berekening uitgevoerd met het rekenprogramma RBM II. Hierbij is een berekening uitgevoerd van zowel de huidige- als de toekomstige situatie inclusief de toename door het TAC. Hieronder zijn de fN-curve's opgenomen voor de hoogte van het groepsrisico. De volledige rapportage is opgenomen in de bijlagen.
Huidige situatie
In de huidige situatie is de hoogte van het groepsrisico berekend op 9,80 * de oriënterende waarde. Het hoogste punt is 500 meter oostelijk gelegen. Dit houdt in dat de ontwikkeling District-E maatgevend is voor de hoogte van het groepsrisico.
Toekomstige situatie
In de situatie na de ontwikkeling van het TAC is de hoogte van het groepsrisico berekend op 9,82 * de oriënterende waarde. Het hoogste punt is hierbij ook gelegen ter hoogte van District-E. De ontwikkeling heeft wel een (kleine) invloed op de hoogte van het groepsrisico. Deze neemt met 0,02 toe.
Maatregelen ter beperking van de hoogte van het groepsrisico
Er zijn enkele maatregelen genomen ter beperking van de hoogte van het groepsrisico. Hierbij kan gedacht worden aan ATB-vv en het convenant warme-BLEVE-vrij samenstellen en rijden van treinen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Het vergroten van de afstand tot de risicobron om zo te komen tot een lager groepsrisico
is niet mogelijk. Daarnaast is er binnen de gemeente Eindhoven weinig grond beschikbaar
om de woningopgave uit de woonvisie te realiseren. Percelen binnen het invloedsgebied
van risicobronnen moeten hierdoor ook bebouwd worden.
Het advies van de Veiligheidsregio is ontvangen op 14 juni 2021 en betreft het volgende:
Op detailniveau hebben wij geen adviespunten. In meer algemene zin willen wij via deze weg nogmaals onze zorg uitspreken over het aantal personen dat in de nabijheid van het spoor wordt gesitueerd. Ingeval van een worst case scenario op het spoor zijn wij als hulpverleningsdienst beperkt in de middelen om hulp te bieden en daarmee ook beperkt om een grootschalig incident te bestrijden. Dit betekent grofweg dat als er op het spoor nabij de woontoren een calamiteit met gevaarlijke stoffen ontstaat de kans groot is dat heel veel bewoners slachtoffer worden. Dit beeld is van belang voor u om mee te wegen bij de verantwoording van het groepsrisico. (In de bijlagen is het volledige advies opgenomen).
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van
een ramp
Het gebouw is voor de hulpdiensten vanuit meerdere kanten te bereiken (Gagelstraat, Ventoselaan, Vonderweg). Het gebouw van TAC betreft geen eerste-lijns bebouwing en ligt in zijn volledigheid achter de ventose flat. Dit zal in geval van calamiteiten een zekere afscherming bieden.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
De ontwikkeling betreft een toename van 255 reguliere woningen. Deze zijn niet specifiek bestemd voor groepen verminderd zelfredzame personen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele
brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen
worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije
voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee
de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte
voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen,
autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk
verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de
verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening
met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders
(belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld
ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Wat het project betreft wordt ingezet op gebouwen die gerealiseerd worden met milieuvriendelijke materialen die toekomstbestendig zijn. Voor de toekomstige bewoners/gebruikers zijn daarnaast ook gebruikskwaliteit en gezondheid van belang.
Dit vertaalt zich niet alleen in goede gebouwen. De aanleg van de binnentuin levert een wezenlijk bijdrage in hoe de bewoners het gebied ervaren en beleven en draagt bij aan het voorkomen van hittestress.
Programma
Het project biedt appartementen in verschillende huursegmenten. Er wordt voorzien in woonruimte voor sociaal (tot € 752,-), middelduur (tot € 1.000,-) en duur (vanaf € 1000,-). Er wordt geen onderscheid gemaakt in de woonkwaliteit.
Naast het wonen worden er commerciële functies gerealiseerd voor het Temporary Arts Centre. Dit maakt dat naast het wonen ook werken aandacht krijgt in de plint. Geen afgesloten, donkere ruimten maar juist leven, ook in de avonduren. Dit sluit aan op de trend die al in gang is gezet in Victoriakwartier.
De bouwkundige schil
Een duurzaam gebouw begint met een energiezuinig casco. De gebouwen zullen goed worden geïsoleerd met Rc waarden van 3,7 m2 K/W voor nieuwe begane grondvloer, voor nieuwe platte daken geldt een Rc waarde 6.3 m2 K/W en voor nieuwe geveldelen is de R-waarde minimaal 4,7 m2 K/W. Voor de gevelopeningen (ramen) -zijnde de zwakste schakel in de isolatie van de schil- zal een U-waarde van maximaal 1,4 m2 K/W worden gerealiseerd. Er zal in het ontwerp van de gevel worden gezocht naar een optimale verhouding tussen open en dicht. Om de warmtevraag verder te beperken zullen de gebouwen worden voorzien van een energiezuinig, intelligent en gebruiksvriendelijk ventilatiesysteem (CO2) gestuurd op aanwezigheid van de bewoner/gebruiker of voorzien worden van warmteterugwinning.
BENG
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD), hetgeen past in de ambitie van de gemeente om een energieneutrale stad te worden. De gemeente spant zich, binnen haar mogelijkheden, in om bouwers en ontwikkelaars vooruit te laten denken en woningen te bouwen die nu reeds aan de toekomstige eisen voldoen.
Toekomstbestendig
De woningen zijn toekomstbestendig. Er worden lichte scheidingswanden gerealiseerd zodat ruimtes eenvoudig te verplaatsen en te vergroten of te verkleinen zijn.
Materialisering
Het streven is om zoveel mogelijk herbruikbare materialen toe te passen. Gebruikte materialen dienen vrij van stoffen te zijn die voorkomen op de Rode Lijst van LBC/TNS. Materialen zoals zink, koper en lood worden vermeden.
Verwarming
De te realiseren woningen worden aardgasloos verwarmd. Het gebouw wordt aangesloten op het distributienetwerk van Ennatuurlijk. De warmtelevering van Ennatuurlijk wordt duurzaam opgewekt.
Verlichting
De gebouwen worden voorzien van energiezuinige verlichting. In de gemeenschappelijke verkeersruimten zal zoveel mogelijk LED-verlichting worden toegepast.
Het uitgangspunt voor de verlichting is:
In de woningen worden verkeersruimten, berging, toilet en badkamer voorzien van bewegingsmelder;
de overige algemene ruimten worden voorzien van een bewegingsmelders in de ruimte.
Mobiliteit
Op grond van het gemeentelijke mobiliteitsplan wordt het aantal parkeerplaatsen geminimaliseerd en worden alternatieve en schone vervoerswijzen gestimuleerd. Daarmee wordt aangesloten bij de ambitie van de gemeente om het autoverkeer in het centrum van Eindhoven te beperken.
Het plangebied ligt nabij het station en OV-haltes. Zowel op de begane grond als in kelder worden voorzieningen voor fietsparkeren gerealiseerd. Ook wordt ingezet op Smart Mobility en wordt voorzien in elektrische laadpalen.
Klimaatrobuust
In een duurzame stad wordt ook duurzaam omgegaan met de afwatering van hemelwater. Met de bergingscapaciteit in De Gender wordt ingespeeld op klimaatverandering die zal zorgen voor grotere hoeveelheden regen in kortere periodes. Door bergingscapaciteit aan de stad toe te voegen kunnen te grote hoeveelheden water op de rioleringsstelsels en afwateringskanalen voorkomen worden.
Een gezonde en groene leefomgeving
Voorwaarde voor de realisatie van het project en andere ontwikkelingen in het Emmasingelkwadrant, is de realisatie van het Victoriapark. Daarbij wordt de rivier De Gender naar de bovengrond gehaald en weer zichtbaar gemaakt. Daarnaast wordt het te realiseren hof als parkachtige omgeving en zoveel mogelijk onverhard uitgevoerd. De daken van het tussenlid worden uitgevoerd als groen dak. Op deze wijze is er altijd, waar je je ook bevindt in het gebouw, zicht op groen.
Deze groene ruimtes worden als duurzaam beschouwd doordat ze een gezonde omgeving scheppen voor de bewoners uit omliggende gebouwen en voor de gebruikers van het park en bijdragen aan het verminderen van hittestress. Door de afvang van fijnstof, het bevorderen van beweging, het produceren van zuurstof en het genereren van een mikroklimaat, zorgt de groene ruimte voor een gezonde omgeving en het bevorderen van de biodiversiteit.
Algemeen
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. In dit kader is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.
Saneringsevaluatie stamriool Gagelstraat/Mathildelaan, 7 januari 2016
Tijdens rioleringswerkzaamheden heeft er een sanering plaatsgevonden van een sterke grondwaterverontreiniging met VOCl. Tijdens de werkzaamheden heeft er een bemaling plaatsgevonden waarbij een groot deel van het verontreinigde grondwater is geloosd op het vuilwaterriool. Mogelijk is er nog een restverontreiniging met VOCl in het grondwater aanwezig in de nabijheid van de Gagelstraat. De werkzaamheden hebben echter niet geleid tot een verslechtering van de verontreinigingssituatie ter plaatse.
Actualiserend onderzoek Emmasingelkwadrant, 27 maart 2020
Relevant is bouwkavel A uit dit onderzoek. Ter plaatse van de onderhavige situatie is een verontreiniging in het grondwater reeds grotendeels gesaneerd. In het actualiserende onderzoek zijn buiten de verontreinigingscontour maximaal licht verhoogde concentraties met barium, naftaleen, "cis" en vinylchloride aangetoond.
Afbeelding contour van het verontreinigde grondwater (VOCl > interventiewaarde) in rood
Op basis van de resultaten van de uitgevoerde analyses is het uitvoeren van een aanvullend
onderzoek en/of het verrichten van bodemsaneringswerkzaamheden niet noodzakelijk.
De aangetoonde verhoogde gehalten in de bodem zijn van dien aard dat er geen risico's
zijn te verwachten voor de mens, het ecosysteem en/of de verspreiding. Voor de ontwikkeling
van de locatie dient nog aanvullend/nader onderzoek uitgevoerd te worden in verband
met aanwezige verontreinigingen. Hierbij dient de grond dan tevens onderzocht te worden
op PFAS. Deze onderzoeken worden uitgevoerd voor aanvang van de aanvraag omgevingsvergunning.
Verkennend bodemonderzoek Gagelstraat 6a, 27 oktober 2020
Bij het zintuiglijk onderzoek zijn bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van baksteen, kooldeeltjes, beton en puin. Er zijn voor zover zintuiglijk waarneembaar geen asbestverdachte materialen op of in de bodem aangetroffen.
In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met kwik en/of lood aangetoond. In de ondergrond zijn lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK aangetoond. Plaatselijk, in de zandige ondergrond met bijmenging met beton en baksteen, overschrijdt het gehalte koper de tussenwaarde. Met betrekking tot het matig verhoogde gehalte koper is aanvullend chemisch onderzoek uitgevoerd. Uit deze analyseresultaten blijkt een matige verontreiniging met koper in het traject 1,00-1,20 m-mv. Er is geen sprake van een sterke bodemverontreiniging met koper. In het grondwater overschrijden de concentraties aan barium, 1,2-dichloorethenen en tetrachlooretheen ('per') de betreffende streefwaarden. Er is geen sprake van een sterke bodemverontreiniging met VOCl.
Verkennend bodemonderzoek TAC, 15 december 2020
Bij het chemisch onderzoek zijn verontreinigingen met zware metalen in de grond en "PER" in het grondwater aangetoond in gehalten boven de achtergrondwaarde/streefwaarde. De hypothese van het verkennend onderzoek (verdacht terrein) dient formeel te worden aangenomen. De resultaten komen overeen met de verwachte bodemkwaliteit in dit gebied en er is geen sprake vaneen sterke verontreiniging. Er is geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren.
De aangetroffen gehaltes/concentraties leveren geen milieuhygiënische risico's op voor de gebruikers of voor het milieu. Het terrein(deel) is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Alhoewel er geen risico is voor het beoogde gebruik, is er een klein voorbehoud wat betreft de VOCl verontreiniging in het grondwater. Bij het toepassen van een grondwaterstandsverlaging (bij werkzaamheden aan fundering, riolering of aanleg kelder) is het mogelijk dat verontreinigd grondwater, zoals aanwezig in de Gagelstraat, richting onttrekkingsfilters stroomt en dat hierbij de nog niet formeel of volledig gesaneerde verontreiniging met VOCl wordt beïnvloed. Het aantrekken/beïnvloeden geldt als een sanerende handeling en dient als zodanig gemeld te worden bij het bevoegd gezag.
Vermoedelijk kan worden volstaan met het opstellen van een kort (deel)saneringsplan aangevuld met een monitoring en evaluatie. Op basis van de aangetoonde concentraties lijkt er geen zuivering nodig van het bronneringswater voor lozing.
Conclusies
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming kan onderscheid worden gemaakt tussen het Natuur Netwerk Brabant op circa 750 meter van het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op circa 4,5 kilometer van het plangebied. Voor beide gebieden moet rekening worden gehouden met de eventuele invloed van de ontwikkeling van het TAC op deze gebieden.
Op basis van de afstand tot de beschermde gebieden kan enkel stikstof mogelijk nog een effect hebben en kunnen overige mogelijke effecten (zoals bijvoorbeeld geluidoverlast) worden uitgesloten. Bij het Natuur Netwerk Brabant hoeft geen rekening te worden gehouden met een aantasting door de verspreiding van stoffen in de lucht of water. Het aspect stikstof hoeft dus enkel te worden bepaald op de Natura 2000 gebieden. Uit de stikstofdepositieberekeningen (zie bijlage) volgt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen stikstofdepositie veroorzaken.
Soortenbescherming
Ten behoeve van het planvoornemen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De bijbehorende notitie is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Op basis van de resultaten van deze quickscan dient voor aanvang van de sloop van het TAC gebouw aanvullend onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen te worden verricht. Dit onderzoek is in augustus 2021 uitgevoerd en is als bijlage bij deze toelichting toegevoegd.
Voor het uitvoeren van de werkzaamheden is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. Het plangebied fungeert als foerageergebied voor twee tot drie gewone dwergvleermuizen. Het betreft een niet essentieel foerageergebied.
Gedurende het onderzoek werden geen vliegroutes van vleermuizen waargenomen. In het plangebied zijn dus geen essentiële vliegroutes aanwezig. In het kraamseizoen zijn geen kraamverblijfplaatsen waargenomen.
In het plangebied zijn één zomer-/paarverblijfplaats en één paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis aanwezig. In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse paarterritoria van gewone dwergvleermuizen aanwezig. Er zijn geen aanwijzingen voor winterverblijfplaatsen voor grotere aantallen vleermuizen.
Op basis van bovenstaande is een mitigatieplan opgesteld. In dit plan staat beschreven op welke manier de negatieve effecten worden verzacht dan wel worden voorkomen. Dit mitigatieplan is als bijlage opgenomen bij deze toelichting.
Algemene zorgplicht
Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.
In Eindhoven is tijdens de Tweede Wereldoorlog hard gevochten, dat heeft zijn sporen in de bodem achtergelaten. Er worden nog steeds diverse soorten munitie of resten daarvan in de bodem gevonden (niet-gesprongen explosieven, nge). Explosieven in de grond die niet aangeraakt of verstoort worden, leveren in beginsel geen gevaar op. Maar bij aanraken of verstoring (bv. heien) is er wel een risico op explosie, dat kan leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur en de gezondheid van mensen.
Voor nge's gelden de regels uit de ARBO-wetgeving, meer in het bijzonder de WSCS-OCE Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven. Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge's. In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge's worden aangetroffen worden deze geruimd.
Voor het plangebied van het Emmasingelkwadrant is een Risicoanalyse Conventionele Explosieven uitgevoerd (zie bijlage). Uit het historisch vooronderzoek CE is naar voren gekomen dat de projectlocatie in een gebied ligt dat verdacht is op het aantreffen van Conventionele Explosieven (CE).
Uit de analyse van het vooronderzoek is gebleken dat het onderzoeksgebied verdacht is op het voorkomen van CE, in de vorm van Duitse en Britse afwerpmunitie van diverse kalibers en Duitse submunitie. Dit betekent dat er tijdens de uitvoering van de geplande werkzaamheden een risico is op het aantreffen van CE en mogelijke detonatie hiervan.
Er zal - vóórdat tot realisatie van het bouwplan wordt overgegaan - een zogenaamde detectie uitgevoerd worden om antwoord te krijgen op de vraag of een onderzoek naar explosieven nodig is. Indien nodig zal verder onderzoek plaatsvinden.
Beleidsregel gemeentelijke normen windhinder
Gemeente Eindhoven heeft 26 mei 2020 de beleidsregels gemeentelijke normen windhinder vastgesteld. Voor windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving bestaat een landelijk privaatrechtelijke norm (NEN 8100:2006). In deze norm worden vooral de toepassingscriteria beschreven. Zo is in de norm beschreven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden.
Ten aanzien van windhinder zijn in de norm vijf kwaliteitsklassen A t/m E gedefinieerd, waarbij A overeenkomt met de kleinste overschrijdingskans en E met de grootste overschrijdingskans. De waardering van de kwaliteitsklasse is afhankelijk van de activiteitenklasse. Ten aanzien van windhinder worden drie verschillende activiteitenklassen I, II en III onderscheiden, die kortweg worden gekenmerkt met 'doorlopen', 'slenteren' en 'langdurig zitten'. De waardering van het lokale windklimaat wordt gekwalificeerd met 'goed', 'matig' of 'slecht'. Bij windgevaar worden twee kwalificaties gegeven: 'beperkt risico' en 'gevaarlijk'.
Planbeoordeling
Voor het planvoornemen is een windhinderonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
De beschouwde situatie is zonder de aanwezigheid van 'het Karkas' en andere geplande bebouwing ten zuiden van het plan. Dit geeft voor de eerste periode een ander beeld dan verwacht kan worden na realisatie aanvullende plannen.
De resultaten tonen aan dat:
In rapportage is met name het windklimaat rondom het TAC gebouw beschouwd. Dit betekent
ook dat enkel adviezen zijn uitgebracht om het windklimaat aan de westkant van het
Emmasingelkwadrant te verbeteren. Zo zal het plaatsen van een luifel met een breedte
van 2 tot 3,5 meter langs de zuidgevel en een gedeelte van de westgevel helpen om
het klimaat tussen het Philips Stadion en TAC te verbeteren. Ook toevoegen van vegetatie
tussen TAC en het stadion zal helpen.
Voor de naastgelegen Victoriatoren is bij de planvorming van dat gebouw al bepaald dat om de windsnelheden te verminderen de nog te realiseren vegetatie een rol zal moeten gaan spelen. Een inrichtingsplan voor die locatie is nog niet beschikbaar. Zodra dat plan vorm heeft en de vegetatie bekend is, zal een herberekening worden uitgevoerd. Hierna kan bepaald worden welke aanvullende voorzieningen eventueel nodig zijn voor een comfortabel windklimaat. Het uitvoeren van een herberekening is bij het bestemmingsplan voor de Victoriatoren als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Uit het windonderzoek van de Victoriatoren is ook bekend dat het toevoegen van nieuwe bebouwing langs de Vonderweg, op de locatie van het voormalige Karkas, zal leiden tot windhinder in de Gagelstraat. Dit project is echter nog in ontwikkeling en ook hiervoor zal windonderzoek worden uitgevoerd.
Duidelijk is dat de toekomstige bebouwing ten zuiden van het TAC-gebouw een behoorlijke
invloed zal hebben op de windhinderkwaliteit in de Gagelstraat:
Ook voor de Gagelstraat geldt dat om de windsnelheden te verminderen de nog te realiseren
vegetatie een rol zal moeten gaan spelen. Een inrichtingsplan is ook hier nog niet
beschikbaar. Zodra dat plan vorm heeft en de vegetatie bekend is, zal een herberekening
moeten worden uitgevoerd. Hierna kan bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende
voorzieningen nodig zijn voor een comfortabel windklimaat. Het voldoen aan windklasse
C/D is in de regels als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan III Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (TAC-gebouw) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd.
Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt
de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten.
De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant
(ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie
bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal).
De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over
doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk
vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De
provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda
voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en
verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda
worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft
de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water- en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie': op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits "vasthouden-bergen-afvoeren". Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.
In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:
Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een
voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden
hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m2 toename nieuw verhard oppervlak
of het afkoppelen van 10.000m2 bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening
noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
Checklist Watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | Nee |
B-wateren binnen plangebied | Nee |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging | Nee |
Attentiegebied NNB | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Ja, stamriool in Gagelstraat |
Waterschap gemaal | Nee |
Landelijke afvoernorm binnen het plangebied | 1,33 l/s/ha |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Staan vermeld in de bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Niet binnen plangebied, wel bij de ontwikkeling van het Victoriapark |
Bodemopbouw
De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het gebied niet reëel geacht. Gezien de bebouwing en onderkeldering (fietsenkelder) van het gehele plangebied is infiltratie eveneens niet realistisch.
Grondwaterstanden
In het plangebied bevinden zich momenteel geen peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 15,40 en 16,40 meter. De omgeving van het plangebied staat bij de gemeente bekend als knelpunt voor wateroverlast door regenval. Rondom Fellenoord en het Lichtplein is drainage aangebracht om grondwateroverlast te beperken.
Indien aanvullende grondwaterinformatie nodig is voor de uitvoeringsfase vindt nader onderzoek plaats.
Oppervlaktewatersysteem
Momenteel is er geen oppervlaktewater aanwezig in of nabij het plangebied. Al het regenwater dat in de omgeving van het plangebied valt verdwijnt grotendeels in het gemengde rioleringsstelsel van Eindhoven.
Omdat er door klimaatverandering steeds vaker zwaardere regenbuien vallen ontstaat er een groter risico op wateroverlast situaties in de binnenstad van Eindhoven. Het creëren van een open waterstructuur genaamd 'De nieuwe Gender', beoogt de in het verleden gedempte waterloop 'de Gender' in de stad terug te brengen.
Door initiatiefnemer is een berekening uitgevoerd voor deze klimaatopgave. Deze berekening is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Met de huidige bedachte groene daken en aanplanting van nieuw groen wordt de bergingsopgave teruggedrongen tot - 0.8 m3 , wat betekend dat dit plan een positieve bijdrage aan het gebied levert.
Het plangebied wordt zo ontwikkeld dat er minimaal aan de bergingsopgave uit de rekentool wordt voldaan. Zoals blijkt uit de huidige onderbouwing en door rekening te houden met de gestelde voorwaarden in overleg met het bevoegd gezag, vindt de herontwikkeling klimaatbestendig plaats en wordt toekomstige wateroverlast vermeden.
Het hemelwater en vuilwater zal separaat aangeboden worden, conform de Rioolaansluitregels van de Gemeente Eindhoven. Dit zal aan de zijde van de Gagelstraat aangeboden worden. Afwijkingen hiervan kunnen alleen in overleg en met toestemming van Gemeente Eindhoven.
Waterkwaliteit
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden. In de voor dit bestemmingsplan opgestelde rapportage waterparagraaf (bijlage bij deze toelichting) zijn overige aandachtspunten beschreven die van invloed (kunnen) zijn bij dit planvoornemen.
Het bestemmingsplan "III Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (TAC-gebouw)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene
regels en overgangs- en slotregels.
Inleidende regels (Artikel 1 en 2)
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemmingsregels
Bestemming 'Gemengd' (Artikel 3)
Het betreft hier een "verzamelbestemming" ten behoeve van zowel de functies wonen als commerciële functies. In de regels is bepaald dat een maximum van 255 woningen mag worden gerealiseerd. Daarnaast zijn maxima opgenomen voor niet-woonfuncties zoals onder andere de functies (creatieve) bedrijvigheid en (werk)ateliers, kantoren, dienstverlening, horeca en overige publieksgerichte functies.
In de bouwregels is bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen bouwvlakken mogen worden opgericht. Met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de maximum bouwhoogte aangegeven.
Ten behoeve van de vestiging van Stadionbar De Aftrap is een bestemming op maat in de vorm van de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1' geprojecteerd. In het kader van de uitvoering zullen de voorschriften die aan de huidige vergunning zijn verbonden ook voor deze locatie opnieuw worden opgelegd.
Algemene regels
Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene aanduidingsregels, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.
In de algemene aanduidingsregels is de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied' opgenomen ter voorkoming van gebouwen die zijn bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.
Overgangs- en slotregels
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft het vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Tevens heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap en de Veiligheidsregio. De resultaten van dit vooroverleg zijn verwerkt in hoofdstuk 4 en 5 van deze toelichting en zijn opgenomen in Bijlage 24.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Op 21 december 2021 is de planopzet gepresenteerd aan en besproken met de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven, de Van Abbe Stichting en Trefpunt Groen. De adviezen voor de verdere uitwerking van het plan zullen serieus bekeken worden en er zal zo veel mogelijk rekening mee worden gehouden. De adviezen zijn tevens opgenomen in Bijlage 24.
Voor het project zijn diverse inspanningen verricht om de buurt zo goed als mogelijk mee te nemen in de ontwikkeling van het plan. Zo is er op 19 juli 2021 een info avond georganiseerd specifiek voor de bewoners van de Ventose flat. De bewoners zijn die avond bijgepraat over stand van zaken van het project en zijn door de gemeente bijgepraat met betrekking tot de nieuwe parkeervisie van de gemeente.
In het corona tijdperk was het niet altijd mogelijk om een fysieke bewonersavond te
organiseren. Daarom is er voor gekozen om de omgeving in een tweede sessie op 16 december
2021 te informeren met behulp van een online bijeenkomst. Deze is gezamenlijk georganiseerd
door alle ontwikkelaars van bouwveld A van het Emmasingelkwadrant. De ingeschreven
bewoners werden in 3 groepen verdeeld die afwisselend door de verschillende projectontwikkelaars
werden geïnformeerd. Daarbij is iedereen in de gelegenheid gesteld vragen te stellen
over de plannen. Mensen die niet in de gelegenheid waren die avond online aan te sluiten
zijn doorlopend via de site van de gemeente in de gelegenheid gesteld vragen te stellen.
Dit is in een uitgebreid participatieverslag gerapporteerd. Het participatieverslag is als Bijlage 21 bij deze toelichting gevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zal in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd worden. Ook zal kennis worden gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
het bestemmingsplan III Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (TAC-gebouw) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80403-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, en bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding
van het bestemmingsplan en dat na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet
langer dan een jaar is onderbroken.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
de totale oppervlakte van de ruimte ten dienste van de functies als genoemd in artikel 3.1., inclusief toilet-, keuken-, opslag- en administratieruimten. Hieronder wordt niet begrepen techniekruimtes, ruimtes ten behoeve van het laden en lossen en welke ten dienste staan van het (hele) gebouw.
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, muziekcentra, ateliers, sauna's, galeries en yogastudio's niet zijnde evenementen;
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
oonvorm - niet zijnde inwoning - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen
van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede
een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een
parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
Het structureel aanbieden van zelfstandige woonruimte aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van minimaal één dag en maximaal 6 maanden.
horecagelegenheid (supporterscafé 'De Aftrap') conform de bestaande vergunning.
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
functies voor verminderd zelfredzame personen, zoals kinderdagverblijf, gastouderopvang, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis.
personen die in het algemeen alleen met individuele begeleiding een onveilige zone kunnen verlaten.
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3 meter bedraagt.
De voor `Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is
uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het
bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de functie horeca als bedoeld in lid 3.1 sub d onder 1 waarbij de geluidproductie van de (horeca-)inrichting tot gevolg heeft dat de in de onderstaande tabel aangegeven waarden worden overschreden, waarbij tevens geldt dat deze grenswaarden op de gevels van de gevoelige gebouwen niet middels een maatwerkvoorschrift mogen worden verhoogd.
Tabel grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, in dB(A)
Plaats | 0.700 - 19.00 uur | 19.00 – 23.00 uur | 23.00 – 07.00 uur | |||
LAr,LT | LAmax | LAr,LT | LAmax | LAr,LT | LAmax | |
Op de gevel van een geluidgevoelig gebouw | 50 | 70 | 45 | 65 | 40 | 60 |
In een geluidgevoelige ruimte van een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw | 35 | 55 | 30 | 50 | 25 | 45 |
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding veiligheidszone - invloedsgebied zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 8.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019.
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.
Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.