direct naar inhoud van 4.8 Natuur
Plan: High Tech Campus Eindhoven-Klotputten
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80022-0501

4.8 Natuur

4.8.1 Beleid

Het algemene beleidskader voor natuur is reeds beschreven in paragraaf 3.1 Landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. Daarnaast geldt binnen de gemeente een specifiek beleid voor groen en natuur.

Groenbeleidsplan
De gemeenteraad heeft op 5 november 2001 het Groenbeleidsplan (GBP) 2001 vastgesteld. Dit beleidsplan geeft de hoofdlijnen weer van het gemeentelijke groenbeleid. Het is richtinggevend voor een gebiedsgerichte planontwikkeling op lagere schaalniveaus. Gestreefd wordt naar een opwaardering van de groene ruimte in de stedelijke gebieden. Er wordt voorts ingespeeld op de toenemende behoefte om de natuur sterker te laten doorklinken in het ruimtelijke beleid. Gestreefd wordt naar een stad met een hoogwaardig groen woon- en werkklimaat. Voor Eindhoven is een duurzame groenstructuur ontwikkeld waarin de spreiding van de rode en groene functies over de ruimte wordt weergegeven. Dit is te beschouwen als de duurzame groene contramal voor het stedelijke gebied. Binnen het gebied zijn (ruimtelijke) ambities aangegeven voor het behoud, de ontwikkeling van voldoende groen in het woon- en werkmilieu.
In het groenbeleidsplan van de gemeente Eindhoven is de campus aangewezen als "stadsgroen, beeldbepalend", het sportveld en de rand ten zuiden van de campus als "multifunctioneel groen" en Klotputten als "natuur" (zie afbeelding Hoofdgroenstructuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80022-0501_0040.jpg" afbeelding Hoofdgroenstructuur, groenbeleidsplan 2001


Stadsgroen beeldbepalend:
Dit zijn stedelijke gebieden met een uitgesproken groen karakter die aansluiten bij de hoofdgroenstructuur en deze daardoor versterken. Het beleid is gericht op behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene imago.

Multifunctioneel groen:
Dit zijn aan de rand van de stad gelegen groengebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Deze categorie is van bijzondere betekenis voor de stadsbewoners die er voor hun recreatiebehoeften op zijn aangewezen. Het beleid is er op gericht in deze gebieden het contact tussen de stedelingen en het landschap te versterken. Ook het aspect ''rust'' als tegenhanger voor de steeds drukker wordende stad vraagt de aandacht. Functies, die de rust verstoren dienen dan ook zoveel mogelijk vermeden te worden. Lawaaibronnen dienen voorkomen te worden en lawaaisporten dienen uitgesloten te worden. Uitgangspunt voor het multifunctioneel groei is dat de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten tenminste behouden blijven en waar mogelijk verder ontwikkeld. De bescherming van deze nog aanwezige landschapselementen (houtwallen, poeltjes, bosjes, bloemrijke graslanden etc.) heeft binnen dit plan dezelfde bescherming als in de provinciale Groene Hoofdstructuur. Eventuele nieuwe gebouwen dienen ten dienste te staan van groen en recreatie en daarmee direct verwante functies. In eventueel vrijkomende gebouwen kunnen andere functies worden ondergebracht op voorwaarde dat zij in overeenstemming zijn met belangen van de functies van de groenstructuur. Verdere verstedelijking is niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.

Natuur:
In deze gebieden staat het beoogde ongestoorde verloop van ecologische processen voorop. Het beleid is erop gericht het contrast tussen stad en landschap hier te benutten door zoveel mogelijk scheiding van functies na te streven. Antiverdrogingsbeleid is daarbij een van de belangrijkste thema's. Voorts is het beleid gericht op het behoud van stilte en nachtelijke duisternis door verlichting tot het functionele minimum te beperken en door functies die een geluidstorend effect hebben volledig te weren tenzij het om zwaarwegend maatschappelijk belang gaat en er geen alternatieven voorhanden zijn.
Dit gebied omvat de door de provincie ontwikkelde Ecologische Hoofdstructuur en een nadere detaillering van de in de uitwerking van het voormalige streekplan voor de stadsregio Eindhoven-Helmond ('Uitwerkingsplan Zuid-Oost Brabant') aangegeven Groene Hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en delen van natuurontwikkelingsgebieden. Behoud en ontwikkeling van natuur zijn primaire activiteiten in dit gebied, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik (b.v. vogelkijkhut). Duisternis speelt een wezenlijke rol. Verlichting dient tot minimum beperkt te blijven met zomin mogelijk uitstraling naar de landschappelijke omgeving. Dit zowel voor de aanwezige natuur als de beleving van het gebied als 'buitengebied'. Het toepassen van verlichting (met name van de sportvelden) met speciale armatuur en minimale hoogte die niet uitstraalt naar de natuurzijde wordt geadviseerd.

Voor wat betreft parkeren ten behoeve van sport zijn voorzieningen niet toegestaan nabij het sportbos en dient men gebruik te maken van de bestaande voorzieningen mede om dubbel gebruik (sport-kantoor) te stimuleren.

Bomenbeleidsplan
In april 2008 heeft de gemeenteraad het Bomenbeleidsplan 2008 "Ruimte voor bomen van de gemeente Eindhoven" vastgesteld. In het Bomenbeleidsplan zijn hoofdlijnen en uitgangspunten geformuleerd voor: ruimtelijke ontwikkeling, ontwerp en realisatie, beheer en onderhoud, regelgeving en handhaving en communicatie. De ambitie van het gemeentelijke bomenbeleid is te zorgen voor een bomenbestand dat een structurele bijdrage levert aan het groene imago van Eindhoven. Om daaraan te kunnen voldoen moet worden geïnvesteerd in het beheer en onderhoud van de gemeentelijke bomen en wordt voor inrichtingsplannen een norm van 1 boom per woning op begane grondniveau gehanteerd. Het nieuwe bomenbeleid geeft hierop een vijftal aanvullingen:

  • bijzondere aandacht aan monumentale bomen;
  • het vergroten van de aandacht voor het aantal bijzondere soorten en rassen;
  • voldoende onder- en bovengrondse groeiruimte, met name voor monumentale bomen;
  • afstemming tussen het bomenbeleid en het algemene ruimtelijke beleid;
  • betere implementatie van het beleid naar de praktijk.


In het plangebied komen, volgens het Bomenbeleidsplan 2008, geen gemeentelijke monumentale of waardevolle bomen voor, die in het bestemmingsplan vermeld dienen te worden. In dit bomenbeleidsplan 2008 is het HTCE terrein aangewezen als "stad, groen beeldbepalend". Dit betekent dat op dit terrein de regels gelden van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) ten aanzien van het kappen van bomen. De aanwezige bomen op de HTCE blijven behouden.

4.8.2 Onderzoek

Inrichting campus
Belangrijke doelstelling bij de ontwikkeling van de High Tech Campus Eindhoven is het omliggende landschap door te zetten binnen het plangebied. In het stedenbouwkundig plan van Juurlink [+] Geluk, augustus 2007, is dit vertaald in een inrichtingsontwerp dat bestaat uit 5 landschappen. Hierdoor ontstaat ruimtelijk een gebied dat onderdeel gaat uitmaken van het omliggende landschap en daarmee een versterking van de omliggende EHS kan betekenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80022-0501_0041.jpg"

afbeelding: extravert geörienteerde campus in het landschap (bron: Beeldkwaliteitplan High Tech Campus Eindhoven, Juurlink+Geluk, februari 2012)


In het noordelijk deel vormt een aantal lanen structuurelementen in het transparante bos. De lanen hebben de bedoeling de campusbezoekers het gevoel te geven een landgoed te betreden. De uitvoering van de lanen is met inlandse eik: de structuurdrager van het Brabantse landschap. De meest opvallende structuur is de centrale laan. Met vijf rijen eiken, die een oost-west verbinding maakt over het totale terrein en tevens de verkeersader naar is The Strip en enkele grote werkgebouwen op de campus. De overige lanen zijn noord-zuid gericht en maken een verbinding tussen het Dommeldal en The Strip.

In het zuidelijk deel van het plan zijn de bestaande houtwallen en boomstructuur de drager van de verdere ontwikkeling van het gebied. De bestaande hoofdboomstructuur wordt naar het westen toe uitgebreid waardoor de nieuwbouw zich verankert met het landschap. De bouwvelden worden gedefinieerd door de bosstructuur

De waterhuishouding op de campus is ontworpen rondom de centrale plas met een verschillende aanpak ten noorden en ten zuiden van de plas. Opvallend voor het terrein is een relatief groot hoogteverschil tussen het zuiden (19.70m +NAP) en het noorden (16.70m + NAP). Het gebied ten zuiden van de plas kan het opgevangen regenwater bovengronds afvoeren door een natuurlijk verval. De greppels zijn nadrukkelijk in het terrein opgenomen waardoor het watersysteem ook zichtbaar wordt. In de zomer staan de greppels vaak droog, in de winter zijn ze vaak nat. De greppels in het zuiden monden uit in de zeggezone aan de zuidzijde van de plas. De zeggezone heeft een reinigende werking in de plas. Aan de noordzijde van de plas is de wateropvang opgenomen in een traditionele hemelwaterafvoer (HWA). Hierop zijn drie waterbassins aangesloten die zorgen voor de waterafvoer van de noordelijke parkeergarages. Aan de westkant ligt het sportbos waarvan het water wordt afgevoerd op de plas door een serie sloten. Het totale pakket aan maatregelen zorgt voor een gesloten waterhuishoudingssysteem dat alleen in geval van hoge uitzondering zijn relatief schone water zal lozen op de Dommel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80022-0501_0042.jpg" afbeelding: de vijf landschappen als basis (bron: Beeldkwaliteitplan High Tech Campus Eindhoven, Juurlink+Geluk, februari 2012)

4.8.3 Vertaling in het bestemmingsplan

De groene opzet van de High Tech Campus Eindhoven is een mooi voorbeeld hoe groen en stedelijke ontwikkelingen samen kunnen gaan. Het terrein van de High Tech Campus Eindhoven (in het groenbeleidsplan aangemerkt als "stadsgroen, beeldbepalend") is ingericht op basis van het inrichtingsontwerp van Juurlink [+] Geluk zoals hierboven omschreven. Deze groenstructuur is inmiddels grotendeels gerealiseerd en draagt bij aan de doelstelling zoals beschreven in het Groenbeleidsplan. Het bestemmingsplan is er op gericht deze groenstructuur minimaal te behouden en waar mogelijk te versterken. Bescherming van de ecologische hoofdstructuur vindt plaats door het opgenomen verbod voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden (omgevingsvergunning) in de bestemmingen 'Natuur - 1' en 'Natuur - 2'. Hiermee wordt voorkomen dat ingrepen plaats vinden die een aantasting van de EHS kunnen betekenen. De hoofdgroenstructuur op de campus is bestemd tot de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming staat behoud van het groen voorop. De bestemming 'Groen' geldt voor groen op het campusterrein zelf: de groene laanstructuren, het populierenbos en het Heidelandschap. Binnen deze bestemming zijn zeer beperkte gebruiksmogelijkheden toegelaten. Nieuwe bouwwerken mogen alleen onder strikte voorwaarden worden toegevoegd (welstandstoetsing op basis van het beeldkwaliteitplan). De bestemming 'Natuur - 1' geldt voor de omliggende groenstructuur en de EHS. Hier geldt een nog strenger regime: voor alle bodemingrepen is een verbod op het uitvoeren van werken en werkzaamheden van toepassing.

Voor de sportvoorzieningen is sprake van een bijzondere situatie. Het betreft hier groene ruimte met name bestemd voor de werknemers op de High Tech Campus Eindhoven. In het kader van het groenbeleidsplan heeft het gebied met name een functie als een rustgebied ten opzichte van het omliggende landschap. Vanwege de binding met de campus is gebruik van de sportvelden voorzien op werkdagen in aansluiting op de openingstijden van de High Tech Campus Eindhoven. Ten behoeve van de sportvelden is buitenverlichting aanwezig. Het voorliggende plan brengt daar geen wijzigingen in aan. Lawaaisporten zijn nadrukkelijk uitgesloten in de regels.

In de Klotputten staan veel berken, eiken, grauwe wilgen, zwarte elzen en populieren. Van de struiken heeft de lijsterbes op enkele plaatsen een bedekking van ongeveer 70%. In de Klotputten komen veel struweel- en weidevogels voor. In het voorjaar zijn er ook veel pinksterbloemen te vinden. Verspreid over het terrein zijn poelen en vervallen sloten in gebruik door amfibieën. De plaatselijke natte hooilanden zijn botanisch waardevol. Ook rietruigten maken onderdeel uit van het gebied. Het bestemmingsplan voorziet hier in een conserverende regelingen waarbij nieuwe ontwikkelingen worden uitgesloten. Ter bescherming van de natuurwaarden geldt ook hier een verbod op het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden (omgevingsvergunning).

Naast de genoemde maatregelen die hun doorwerking vinden in het bestemmingsplan zijn er andere ecologische toepassingen denkbaar die bijdragen aan een betere inpassing van natuur, maar die qua toepassing buiten het kader van dit bestemmingsplan vallen. Te denken valt aan de volgende punten (worden als aanbevelingen aan de eigenaar van de campus meegegeven):

  • verder sanering van bodemverontreinigingen tot een niveau dat beter past bij een duurzaam gebruik van de bestemming.
  • Verdrogingbestrijding.
  • Duisternis in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
  • Verblijfplaatsen voor vleermuizen.
  • Duurzame nestelgelegenheden voor allerlei soorten stadsvogels.
  • Beperking van de toepassing van landbouwbestrijdingsmiddelen in het gehele plangebied en in het bijzonder in het waterwingebied.
  • Bij het planten van bomen en planten inlandse soorten toepassen.
  • Een ecotunnel onder de Holstlaan van de centrale plas met de Genneperparken te verbinden.
  • Groene mosdaken voor eerste opvang hemelwater en invang van fijnstof.
4.8.4 Ecologische hoofdstructuur

De ecologische hoofdstructuur zoals bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 is gelegen in en rond het plangebied. Binnen de EHS gelden strikte beperkingen ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen. De delen van de EHS die grenzen aan de HTCE of op de HTCE liggen hebben binnen dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Natuur - 1' of 'Natuur - 2' een beschermde status. De geprojecteerde uitbreiding in het bestemmingsplan zal geheel buiten de EHS plaatsvinden. Daarmee zal de EHS geen beperkingen opleveren voor de uitvoering van het plan. Ter versterking van de EHS blijven de sportvelden van het sportpark, op één gebouw na, vrij van gebouwen. Hiermee wordt een groene zone langs de EHS behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80022-0501_0043.gif"

fragment kaart 'natuur en landschap' van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011

lichtgroen = ecologische hoofdstructuur

De voor de Klotputten geldende bestemmingen hebben een conserverend karakter waarmee de bestaande natuurwaarden behouden blijven. Binnen alle hier geldende bestemmingen is een omgevingsvergunning opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden. Deze omgevingsvergunning waarborgt het behoud van de natuurwaarden.

4.8.5 Flora- en faunawet

Wettelijk kader
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet bundelt de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen. Ook is in deze wet opnieuw vastgesteld welke planten- en diersoorten in Nederland beschermd zijn. Belangrijkste consequentie van deze wet is dat ontheffing moet worden aangevraagd voor uitvoeringswerkzaamheden in de meest brede zin van het woord, als een soort of leefgebied van een beschermde soort door deze werkzaamheden kan worden aangetast. De Flora- en faunawet onderscheidt drie categorieën beschermde soorten. In navolgende tabel zijn deze categorieën uiteengezet.

categorieën   omschrijving  
Algemene soorten   Zeer algemene soorten (genoemd in Tabel 1 van de AMVB) en voor de meeste situaties vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag.  
Overige soorten   Soorten die genoemd zijn in Tabel 2 van de AMVB. Voor de meeste situaties vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag indien men werkt volgens een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode.  
Soorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 van de AMVB   Soorten die genoemd zijn in Tabel 3 van de AMVB. Deze soorten genieten de zwaarste bescherming. Voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt ten aanzien van deze soorten dat er altijd een ontheffing moet worden aangevraagd waarvoor een uitgebreide toets geldt.  

Vogelsoorten zijn niet in de verschillende tabellen van de Flora- en faunawet opgenomen. Alle vogelsoorten genieten in Nederland een gelijke bescherming. Samengevat kan worden geconcludeerd dat voor de meeste situaties thans een vrijstelling geldt. Voor bepaalde typen werkzaamheden geldt een vrijstelling als men handelt volgens een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode. In specifieke gevallen moet een ontheffing worden aangevraagd die aan een uitgebreide toetsing wordt onderworpen.

4.8.6 Onderzoek

De toekomstige uitbreiding van de campus zal geen effect hebben op de ecologische waarden in de omgeving. Uit Bijlage 6 Ecologisch onderzoek, bureau Waardenburg 2001 en aanvullende notitie 2008 en "effecten van de aanleg van een ontsluitingsweg in de waarde van de dommelzone" blijkt dat realisatie van de campus geen nadelig gevolgen zal hebben voor de toekomstige (ecologische) kwaliteit van de Dommelzone. In de huidige situatie is dit niet gewijzigd. Dit komt met name omdat het totaalplan een aantal maatregelen kende dat de ecologische kwaliteit van het gebied ten goede is gekomen; met name de (landschappelijke) herinrichting van het gebied en de overdimensionering van de brug over de Dommel ter hoogte van de Prof. Holstlaan. Hiervan profiteert de gehele Dommelzone en dus ook het gebied rond de fietsbrug. In het ontwerp voor het gebied is getracht een vloeiende overgang naar het omliggende landschap te bewerkstelligen. Zo is aan de noordzijde een aantal berkenbomen aangeplant die aansluiten op de omliggende vegetatie. Aan de zuidzijde wordt gerefereerd aan het nabijgelegen heidelandschap. Voor wat betreft de campus zelf wordt verondersteld dat hier geen belemmeringen aanwezig zijn. Het terrein is al geheel bouwrijp gemaakt.

Quickscan flora en fauna
In aanvulling op het bovenstaande rapport is een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd welke eveneens is terug te vinden in Bijlage 6 Ecologisch onderzoek, bureau Waardenburg 2001 en aanvullende notitie 2008. Uit dit onderzoek blijkt dat geen actuele inventarisatiegegevens beschikbaar zijn. Uitgevoerde onderzoeken uit de omgeving geven wel een indicatie van het voorkomen van soorten flora en fauna. Onderzoek van Royal Haskoning (2007) naar beschermde flora en fauna langs de Dommel beschrijft de soorten bermpje, bittervoorn en rivierprik die op enkele plekken zijn waargenomen. Daarnaast zijn waarnemingen van Alpenwatersalamander en rugstreeppad langs de Dommel bekend (Van Delft & Schuitema, 2005). Bij de herinrichting van het Dommeldal, onderdeel van de ontwikkeling van het buitengebied van de High Tech Campus Eindhoven, zijn speciaal voor de rugstreeppad vier paddenpoelen aangelegd. De Flora van Eindhoven (Spronk et al., 2005) meldt waarnemingen van enkele beschermde soorten langs de Dommel waaronder lange ereprijs. Genoemde soorten zijn aangetroffen in het Dommeldal. Op grond van hun biotoopvoorkeur worden zij niet binnen de begrenzing van het bestemmingsplan verwacht. Daarnaast wordt op het natuurloket nog één soort reptiel genoemd die strikt beschermd is. Op basis Van Delft & Schuitema (2005) gaat het hier waarschijnlijk om de levendbarende hagedis die bekend is van het gebied ten zuiden van Eindhoven

Ondanks de groene inrichting van de campus is de betekenis voor strikt beschermde soorten flora en fauna binnen de begrenzing van het bestemmingsplan vooralsnog beperkt. Geïsoleerde wateren zijn niet aanwezig. Daarnaast ontbreken oudere bomen die geschikt zijn voor vleermuizen of jaarrond beschermde vogelsoorten. De levendbarende hagedis wordt hier niet verwacht omdat er (nog) geen sprake is van een structuurrijke heidevegetatie. Daarnaast zijn de meeste waarnemingen bekend van het gebied ten zuiden van de A2/A67 waardoor er geen directe verbinding mogelijk is met het plangebied. De betekenis van de meeste gebouwen voor vleermuizen is naar verwachting beperkt. Het betreft doorgaans gebouwen waar geen spouwmuren in aanwezig zijn. Wel kan er sprake zijn van een plat dak en/of boeiboorden. Hierdoor kunnen eventuele verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis niet uitgesloten worden. De gewone dwergvleermuis komt algemeen voor in de bebouwde kom maar is strikt beschermd volgens de Flora- en faunawet.

Strikt beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen maar kunnen zich hier in de toekomst wel vestigen. Met name het zuidelijk deel is interessant voor soorten van schrale omstandigheden. Vaste verblijfplaatsen van overige strikt beschermde soorten zijn niet aangetroffen en worden tevens niet verwacht op basis van habitatvoorkeuren en de terreinkenmerken. Wel kunnen hier algemene soorten van tabel 1 van de AMVB verwacht worden zoals bosmuis, veldmuis, huisspitsmuis en diverse vogelsoorten. In de centrale waterpartij kunnen soorten als gewone pad en bastaardkikker verwacht worden.

4.8.7 Conclusie

Voor de verdere inrichting van het High Tech Campus Eindhoven terrein dient bij het slopen van kantoorgebouwen rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen. Hiervoor worden hieronder aanbevelingen gedaan. Indien er in de te slopen panden vleermuizen aanwezig zijn en het betreffende pand een functioneel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de aangetroffen vleermuissoort worden door de ingreep verbodsbepalingen overtreden. Hiervoor dient een ontheffing aangevraagd te worden, te weten voor artikel 11 van de Flora- en faunawet; vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen.

Binnen de begrenzing van het plangebied zijn vooralsnog geen verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten, anders dan vleermuizen, te verwachten. De potentiële betekenis van de schrale vegetatie in het zuidelijk deel als landbiotoop voor bijvoorbeeld Alpenwatersalamander en rugstreeppad is naar verwachting verwaarloosbaar.

Door de verdere ontwikkeling van het openbaar groen zal de betekenis voor onder meer vleermuizen naar verwachting verder toenemen. De aanwezigheid van (laan)beplanting met inheemse soorten en de waterpartij met een riet-zeggen zone kunnen zich verder ontwikkelen tot geschikt foerageerbied voor vleermuizen. Daarnaast kan niet uitgesloten worden dat zich in het zuidelijk deel strikt beschermde plantensoorten zullen vestigen. Het kleinschalig, extensieve beheer en de plannen voor kuddebegrazing in dit deel komen naar verwachting ten goede van de vegetatieontwikkeling en vormen geen knelpunt ten aanzien van de Flora- en faunawet

Bij het slopen van kantoorgebouwen wordt aanbevolen om deze te controleren op verblijfplaatsen van vleermuizen. Deze controle bestaat uit veldonderzoek (avond of ochtend) waarbij gebruik wordt gemaakt van een batdetector. Dit onderzoek dient plaats te vinden in de periode maart-september. Afhankelijk van de functie die een gebouw kan vervullen zijn één of meerdere rondes nodig. Indien blijkt dat in de gebouwen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen met een functionele betekenis dienen mitigerende en/of compenserende maatregelen worden getroffen;