direct naar inhoud van 4.7 Bodem
Plan: High Tech Campus Eindhoven-Klotputten
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80022-0501

4.7 Bodem

4.7.1 Kader

Wet bodembescherming
Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Op 1 januari 2006 is de Wbb ingrijpend aangepast omdat het beleid met betrekking tot bodemsaneringen veranderde. De Wbb kent nu een viertal regelingen die alle vier een ander onderdeel van bodembescherming voor hun rekening nemen:

  • Een regeling voor de bescherming van de bodem waarin ook staat dat degene die de bodem verontreinigt, zelf verantwoordelijk is voor het verwijderen van de vervuiling. De overheid kan dwingen tot sanering als de verontreiniging na 1987 is ontstaan.
  • Een bijzondere regeling voor de aanpak van nieuwe bodemverontreiniging die is ontstaan als gevolg van een ongewoon voorval (calamiteit).
  • Een regeling voor de verontreiniging die is ontstaan voor de Wbb in werking trad in 1987 (historische bodemverontreiniging). Ook in die gevallen geldt dat de vervuiler zelf de verontreiniging verwijdert. Als er geen vervuiler (meer) is, omdat het bedrijf niet meer bestaat en er geen rechtsopvolger is, zal de sanering door de overheid worden uitgevoerd.
  • Een regeling voor de aanpak van verontreiniging in de waterbodem. Rijkswaterstaat heeft vooral met deze regeling te maken. De regeling geldt voor alle waterbodemverontreiniging, of de vervuiling nu voor of na 1987 is ontstaan.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus, laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook maatregelen om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de handhaving te verbeteren.

4.7.2 Onderzoek

Koude- en warmteopslag

De campus beschikt over een uitgebreid systeem voor koude- en warmteopslag in de bodem. Het systeem wordt gebruikt voor de klimatisering van de gebouwen en maakt een reductie van 30% op de energiekosten haalbaar (Een verdere beschrijving van de koude- warmteopslag is opgenomen in paragraaf 4.9.2).

Bodemopbouw
Het plangebied is opgehoogd en heeft oppervlakkig dus geen natuurlijke bodemopbouw (bron: Bijlage 7 Waterhuishoudkundig systeem Philips High-Tech Campus, DHV, 18 juli 2001). Uit grondboringen in het gebied komt het volgende algemene beeld naar voren: van boven naar beneden zijn te vinden een laag teelaarde en een laag zand, hier en daar onderbroken door leemlagen. In de directe omgeving bestaat de bodem vooral uit veldpodzolgrond, meer specifiek uit leemarm en zwak lemig fijn zand (Stichting voor Bodemkartering, 1981). In het beekdal van de Dommel, die van west naar oost langs de noordelijke rand van het plangebied stroomt, bestaat de bodem uit kalkloze zandgrond, beekeerdgrond, meer specifiek leemarm en zwak lemig fijn zand. Grof zand en/of grind is hier te vinden tussen 40 en 120 cm beneden maaiveld.

Geologie en geohydrologie
De Centrale Slenk vormt een Noordwest-Zuidoost gericht dalingsgebied in Oost-Brabant, dat zich in Limburg voortzet als de Roerdalslenk. De geohydrologische opbouw van de slenk is, met name voor de dieper gelegen eenheden van het systeem, vrij gecompliceerd. Vanaf maaiveld kunnen worden onderscheiden:

  • een slecht doorlatende deklaag; fijnzandig en kleihoudend. Dikte 0-40 meter. In de wijde omgeving van Eindhoven bevat de deklaag veel leemlagen (Brabantse leem). In hydrologische zin is de deklaag op te vatten als een watervoerend pakket, waarin zich het freatisch grondwater bevindt. Boven klei- en leemlagen kunnen schijnspiegels aanwezig zijn.
  • een eerste watervoerende pakket; doorgaans grof grindhoudend zand. Dikte ca. 50 meter. Formaties van Sterksel, Veghel en Kreftenheye.
  • een eerste scheidende laag; kleilagen en fijne zanden. Dikte 20-60 meter. Formaties van Tegelen en Kedichem (klei).
  • een aantal diepere watervoerende pakketten, waartussen scheidende lagen met beperkte verbreiding.

De K-waarde van de bovenste laag is niet gemeten maar wordt geschat op ca. 0,5 m/dag. De schatting is gebaseerd op ervaringen met de Nuenen bodemgroep (naar schatting Schreurs DHV Helmond).

Bodemonderzoeken

Bouwkavels

Voor een groot deel van de campus is bodemonderzoek verricht en zijn waar nodig kleine saneringen uitgevoerd. Uit de onderzoeken blijkt dat momenteel geen bodemverontreinigingen van betekenis meer aanwezig zijn. Inmiddels is nagenoeg het gehele terrein van de High Tech Campus Eindhoven bouwrijp gemaakt en is sprake van 'schone bouwgrond'. Voor een nadere toelichting op de uitgevoerde bodemonderzoeken kan verwezen worden naar de onderzoeken die in het kader van de milieuvergunning zijn uitgevoerd (Bijlage 12 Beschikking behorende bij de milieuvergunning voor het HTCE d.d. 30 juli 2008. De conclusie ten aanzien van schone grond wordt ondersteund door de gegevens uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Eindhoven. Volgens de bodemkwaliteitskaart zijn op de campus geen verontreinigingen bekend.

Klotputten

Aan de noordzijde van de Klotputten is de oever van de Dommel en op het terrein ten noorden van de High Tech Campus Eindhoven is verontreinigd geraakt door afzetting van verontreinigd slib. Voor deze laatste betreft het een vlek die mogelijk voor een klein deel onder de weg op de campus loopt. Omdat de verontreiniging geen risico's oplevert voor mens, milieu en verspreiding, hoeft deze niet gesaneerd te worden. De omvang van de verontreiniging wordt momenteel gemonitord. Zolang er geen sprake is van uitbreiding van de vlek, kan worden volstaan met het jaarlijks bemonsteren van peilbuizen. Indien de vlek groter wordt dan moet gekeken worden hoe dit tegengegaan kan worden. Eventuele sanering zal geen gevolgen hebben voor de ontwikkelingen op de High Tech Campus Eindhoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80022-0501_0039.jpg"

afbeelding: bodemkwaliteitskaart gemeente Eindhoven

4.7.3 Conclusie

De uitgevoerde onderzoeken laten zien dat de samenstelling en kwaliteit van de bodem geen belemmeringen geeft voor een goede uitvoering van het plan.