10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor de bouw van agrarische hulpgebouwen zoals veldschuren, schuilgelegenheden voor vee en melkstallen, mits een evenredige belangenafweging plaats vindt waarbij betrokken worden enerzijds de noodzaak van het hulpgebouw uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf en anderzijdse de mate waarin de landschappelijke waarde door het hulpgebouw wordt geschaad.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op of in de gronden met de bestemming 'Natuur - 2' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
a. ontgronden, uitdiepen, egaliseren, afgraven, diepploegen en ophogen van gronden en/of anderszins veranderen van de bodemstructuur;
-
b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
-
c. het vellen of rooien van houtgewas.
-
d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse (infrastructurele) leidingen;
-
e. de grond dieper te roeren dan 60 cm onder maaiveld of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren;
-
f. het wijzigen van de grondwaterstand en/of vergroten van de toe- en aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden en het graven, dempen of anderszins vergroten en verbeteren van waterlopen, sloten, greppels en poelen.
-
g. het ophogen van gronden of wijzigen van kaden die gelegen zijn binnen het regionaal waterbergingsgebied.
10.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 10.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
a. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
-
b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
-
c. reeds in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
-
d. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
10.5.3 Toelaatbaarheid
De in lid 10.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
-
a. het aanbrengen van leidingen niet leidt tot onevenredige aantasting van de agrarische bestemming;
-
b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen noodzakelijk is in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het extensief recreatief medegebruik.
-
c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de agrarische, natuur en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig kunnen worden verkleind;
-
d. door het ophogen van de gronden of het wijzigen van de kaden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend vermogen van de gronden;
-
e. fysieke ingrepen geen negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.
10.5.4 Advies
De in lid 10.5.1 genoemde vergunning, ten aanzien de werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.5.1 onder d t/m g, kan slechts worden verleend indien vooraf advies is ingewonnen bij het waterschap.