Plan: | Nijverheidsweg, Domburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0717.0126BPNijvwegDbg-VG01 |
Aan de Nijverheidsweg in Domburg (gemeente Veere) zijn op twee plekken ontwikkelingen met in totaal maximaal 22 woningen voorzien. Het plangebied is onderverdeeld in twee deelgebieden. Het noordelijk deel is een (voormalig) binnenstedelijk bedrijventerrein en het zuidelijk deel is een parkeerterrein. Het uitgangspunt voor de herontwikkeling van het gebied is een ontspannen en kleinschalig woonmilieu met een mengvorm van woningtypes. Voor alle nieuwe woningen, uitgezonderd de panden direct aan de Singel, geldt dat ze voor meerdere doelgroepen geschikt moeten zijn. Dat betekent dat ze levensloopbestendig moeten zijn. Het is een unieke inbreidingslocatie, op loopafstand van de binnenstad en het strand, met een hoog ambitieniveau voor de beeldkwaliteit.
De gewenste herontwikkelingen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Kom Domburg'. Dit bestemmingsplan is op 15 december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Om de ontwikkelingen aan de Nijverheidsweg te faciliteren dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.
Het plangebied “Nijverheidsweg, Domburg” is aan de westzijde van de kern Domburg, aan de Nijverheidsweg, gesitueerd. Ten westen van het plangebied ligt de begraafplaats van Domburg. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Singel. Aan de oostzijde ligt de bestaande woonbebouwing aan de Kanonweistraat en het sport- en gemeenschapscentrum Schuttershof met bijbehorende parkeervoorziening. Het Simniapad vormt de begrenzing aan de zuidzijde van het plangebied. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1.1.
Afbeelding 1.1: globale begrenzing plangebied, het plangebied voor dit bestemmingsplan is rood omkaderd.
Het bestemmingsplan 'Nijverheidsweg, Domburg' bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels. De bestemmingen zijn geometrisch bepaald1 en analoog verbeeld door middel van een verbeelding. Bij de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling (verbeelding) en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
Het plangebied "Nijverheidsweg, Domburg" ligt aan de Nijverheidsweg, een zijstraat van de gebiedsontsluitingsweg Singel (N287). Aan weerszijden van de Nijverheidsweg en aan de Singel stonden verouderde bedrijfspanden. Deze zijn inmiddels vrijwel allemaal gesloopt. Van de nog resterende vier panden wordt één loods momenteel nog gebruikt als parkeerruimte voor een nabijgelegen hotel. De drie oude panden aan de Singel staan inmiddels leeg. Ter plaatse van plandeel Zuid, ten westen van de Schuttershof, ligt nu een met groen omzoomd parkeerterrein. Het plangebied is, op de groenstructuur na, nagenoeg geheel verhard. Op onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie in het plangebied te zien.
Afbeelding 2.1 Gesloopte bedrijfsbebouwing op het noordelijk deel van het plangebied
Afbeelding 2.2 Historische bedrijfspanden aan de Singel
Afbeelding 2.3 Parkeerterrein op het zuidelijk deel van het plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Singelgebied, één van de grootschalige(r) projecten binnen de gemeente Veere. De gemeente wil de ruimtelijke uitstraling van het Singelgebied vergroten, zoals nu al zichtbaar is door de verplaatsing van de supermarkt, de aanleg van een nieuw parkeerterrein rondom de molen en de woningen die in aanbouw zijn. Het plangebied is momenteel een ongestructureerde verzamelplaats van (bedrijfsmatige) functies en parkeervoorzieningen. De bedrijfsmatige functies zijn of worden uitgeplaatst, waardoor er ruimte ontstaat voor een ander programma. In voorliggend bestemmingplan, waarin een noordelijk en een zuidelijk plandeel zijn te onderscheiden, wordt woningbouw mogelijk gemaakt.
Noord
Het langgerekte en relatief smalle projectgebied aan de noordzijde ligt naast de begraafplaats en achter de Kanonweistraat. Aan de noordzijde wordt het gebied ontsloten door de Singel. De zuidzijde wordt gemarkeerd door de ingang van de begraafplaats. De westkant kenmerkt zich door het groen van de begraafplaats en de oostkant door de achtererven van de woningen aan de Kanonweistraat. Uit onderzoek is gebleken dat het aanvaardbaar is om de bestaande historische bedrijfspanden aan de Singel te slopen, maar gezien de hoge cultuurhistorische waarde van het ensemble, is besloten de panden te (laten) herbouwen in een vergelijkbare massa en vorm. De randvoorwaarden daarvoor staan nauwkeurig omschreven in de bijlage Programma van Eisen herbouw Singelpanden (bijlage 4). De overige bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van woningbouw. De aanwezige garageboxen zullen in het nieuwe plan blijven staan.
Zuid
Het zuidelijk deel heeft een breder profiel en biedt ruimte voor (deels) gestapeld wonen met privétuinen en parkeren op maaiveldniveau. Het wordt aan één kant ontsloten voor motorvoertuigen via de Kanonweistraat. Het voetpad sluit aan op het voetpad naar de Hopmande.
Afbeelding 2.4: Impressie toekomstige indeling plangebied
Abeelding 2.5: 3D impressies nieuwe inrichting plangebied
Ter plaatse van het voorliggende plangebied geldt, totdat dit plan in werking is getreden, het bestemmingsplan 'Kom Domburg'. Dit bestemmingsplan is op 15 december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.In het bestemmingsplan 'Kom Domburg' is het plangebied voorzien van de volgende enkelbestemmingen:
Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' zijn verschillende functieaanduidingen en maatvoeringsvereisten voor het oprichten van bebouwing opgenomen. Ter plaatse van de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden opgericht. Ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' is de grond bestemd voor een begraafplaats en geldt een maximale goothoogte van 3 meter.
Over het gehele plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. In de regels van deze archeologische dubbelbestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bouw- en graafwerkzaamheden groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm. In paragraaf 4.1 wordt beschreven op welke wijze voorliggend bestemmingsplan rekening houdt met de archeologische waarden.
Tot slot valt het zuidoostelijke deel van het plangebied binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' van molen Weltevreden. Voor deze zone gelden beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte. In paragraaf 4.2 wordt beschreven op welke wijze voorliggend bestemmingsplan rekening houdt met de molenbiotoop van Weltevreden.
Op onderstaande afbeelding 2.6 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding 2.6: uitsnede vigerende plankaart met in rood globaal de begrenzing van het plangebied
Om voldoende rechtszekerheid te kunnen bieden, is in het voorliggende bestemmingsplan gekozen voor een gedetailleerde eindbestemming, waarmee het gewenste bebouwingsbeeld is vastgelegd. De toekomstige bouwmassa is zo concreet mogelijk bestemd. Dit biedt optimale rechtszekerheid voor omwonenden en duidelijke kaders voor de ontwikkelende partij(en).
De eindbestemming biedt een directe bouwtitel, wat betekent dat wanneer de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' past binnen de in de bestemming genoemde regels, deze kan en moet worden afgegeven.
Daarnaast zijn de parkeervoorzieningen ook zo gedetailleerd mogelijk vastgelegd door middel van een voorwaardelijke verplichting in de bestemmingsplanregels om de groene inpassing te kunnen borgen.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken:
Hierna worden de vier hoofdstukken kort toegelicht.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn diverse begrippen verklaard, die in de regels zijn opgenomen. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is in hoofdstuk 1 het artikel 'wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per artikel is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.
Bedrijf
Éen bedrijfspand blijft behouden en hiervoor is de vigerende bedrijfsbestemming overgenomen, inclusief de functieaanduiding 'opslag'. Dit houdt in dat, overeenkomstig de huidige situatie, uitsluitend opslagactiviteiten zijn toegestaan ten behoeve van bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging". Ook de bestaande garageboxen hebben, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan, deze bestemming en de aanduidingen 'opslag' en 'garage'.
Groen
Rondom het zuidelijk plandeel staan bomen en struiken waardoor het, met één ingang voor gemotoriseerd verkeer en één langzaamverkeersverbinding met de Hopmande, redelijk geïsoleerd ligt. Dit wordt gezien als een kwaliteit en is in de planvorming gehandhaafd en versterkt. De gronden die rondom de nieuwe woningen in dit plandeel zijn gelegen, zijn daarom bestemd als 'Groen'.
Verkeer
De gronden die voor 'Verkeer' zijn aangewezen, zijn bestemd voor wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstroken, voet- en fietspaden, verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen en bij deze doeleinden behorende voorzieningen.
Wonen
De gronden die voor 'Wonen' zijn aangewezen, zijn bestemd voor wonen en bij deze bestemming behorende voorzieningen. Alleen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn niet-grondgebonden woningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'erf' zijn de gronden bestemd voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Bij de woningen wordt op eigen terrein voorzien in twee parkeerplaatsen per woning. Bij de woningen in het noordelijk plandeel betekent dit dat de parkeergelegenheid direct op het perceel van de betreffende woning is gelegen. Bij de woningen in het zuidelijk plandeel betekent dit dat er een gezamenlijk parkeerterrein wordt gerealiseerd, waarop alleen de bewoners/eigenaren mogen parkeren. Nu de percelen ongeschikt zijn voor het parkeren van meer dan twee auto's, is afgezien van het opnemen van een regeling voor het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk voor recreatief nachtverblijf of het bieden van recreatief nachtverblijf in de woning (kamerverhuur).
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, diverse aanvullende regels gesteld.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4. Bro vast voorgeschreven. De antidubbeltelbepaling zorgt ervoor dat op een terrein door herverkaveling niet meer kan worden gebouwd dan door de bestemmingsplanwetgever wordt beoogd. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Dit artikel bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt, dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen zijn niet nodig. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. Daar waar daadwerkelijk andere situaties worden nagestreefd, is dit door andere bestemmingen of bouwbepalingen vastgelegd. Dit komt overigens in dit bestemmingsplan niet voor. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.
Algemene aanduidingsregels
Aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop'
In dit artikel is een gebiedsaanduiding verwoord voor de molenbiotoop. Dit gebied strekt zich tot 400 meter rondom de molen uit. Binnen dit gebied gelden hoogtebeperkingen voor nieuwe bebouwing. Bestaande bebouwing die hoger is dan op grond van het molenbiotoop wenselijk is, kan worden gehandhaafd. Ook is voor hoogopgaande beplanting een aanlegverbod zonder omgevingsvergunning opgenomen. Aangezien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden alleen kan worden geëist als er te beschermen waarden of kwaliteiten zijn die in het bestemmingsplan zijn beschreven, is in de van toepassing zijnde bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingsartikelen opgenomen dat de gronden tevens zijn bestemd voor de bescherming van de belangen van molen Weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element.
Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn wijzigingsregels opgenomen voor het desgewenst overschrijden van bestemmingsgrenzen met ten hoogste 3 meter en het vergroten van bouwvlakken met ten hoogste 10%, indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
De analoge verbeelding van de geometrische plaatsbepaling kent een schaal van 1:1.000 en bestaat uit één kaartblad. Voor het tekenen van de verbeelding is een topografische ondergrond (BGT) gebruikt. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van geometrisch bepaalde bestemmingen. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Ook maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid (NOVI en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Omgevingsplan Zeeland 2018
Op 21 september 2018 is het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. Het omgevingsplan Zeeland is gebaseerd op geldende wet- en regelgeving en wordt gezien als een overbruggingsplan tot en met het inwerking treden van de omgevingswet, naar verwachting in 2021. Met het Omgevingsplan Zeeland 2018 wordt grotendeels het geldende beleid als uitgangspunt gebruikt.
De provincie Zeeland zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. Het omgevingsplan is het provinciaal beleidskader voor ruimte, milieu, water en natuur. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Er wordt ingezet op:
Ten aanzien van de woningmarkt zet de provincie Zeeland in op een goed functionerende woningmarkt met voldoende aanbod aan toekomstbestendige woningen. De kwaliteit van de regionale woningbouw en herstructurering wordt door de provincie bewaakt. De woonomgeving is minstens zo belangrijk voor de aantrekkelijkheid van Zeeland als de kwaliteit van de woonomgeving.
De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen uit het omgevingsplan. Zo wordt zorgvuldig met de ruimte omgegaan. Het plangebied wordt in de huidige situatie niet meer ten volle benut en de bedrijfsbebouwing wordt niet langer als passend ervaren in relatie tot de omliggende woonfunctie, waardoor herstructurering benodigd is. In de nieuwe situatie krijgt de (woon)omgeving van het plangebied een kwalitatieve impuls door de ontwikkeling van de woningen.
Zeeuwse Kustvisie
Het plangebied is gelegen buiten het plangebied van de kustvisie. Om deze reden wordt dit beleidsstuk niet beschouwd.
Verordening Ruimte Provincie Zeeland, 2018
Op 21 september 2018 hebben de Provinciale Staten van de provincie Zeeland het Omgevingsplan 2018 vastgesteld, in combinatie met de Omgevingsverordening. Het plan bevat beleid over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu, waarbij het voortzetten van het geldende beleid het uitgangspunt is.
Het Omgevingsplan bindt alleen de Provincie Zeeland zelf. Er is een aantal onderwerpen, welke doorwerken naar andere aspecten, opgenomen in de Omgevingsverordening 2018. De Omgevingsverordening gaat o.a. in op grootschalige bedrijventerreinen, windenergie, detailhandelsvoorzieningen etc. Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen.
De voorliggende ontwikkeling wordt niet concreet benoemd. Wel bevindt het plangebied zich gedeeltelijk binnen de gebiedsaanduiding vrijwaringszone Molenbiotoop (Weltevreden). In de Verordening zijn regels opgenomen ten behoeve van de bescherming van de molenbiotoop. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van een vrije windvang en het behoud van de belevingswaarde/het historisch karakter van de omgeving. Hiervoor dient een nieuwe ontwikkeling rekening te houden met de cultuurhistorische waarde van molen en het omliggende gebied. Daarnaast moet het plan waarborgen bevatten ter bescherming van de windvang. Het plangebied ligt in het gebied 100-400 meter ten opzichte van de kern van de molen. Ook binnen deze zone worden beperkingen gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Het plan moet waarborgen bevatten voor het behoud van een zekere mate van vrije windvang.
De voorliggende ontwikkeling ligt deels binnen de molenbiotoop maar komt niet boven de in de bouwregels gestelde hoogte van nieuwe bouwwerken binnen de molenbiotoop. De ontwikkelingen voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Verordening Ruimte. In de regels van het bestemmingsplan is een beschermende regeling voor de molenbiotoop opgenomen.
Daarnaast zijn in de Verordening algemene regels voor duurzame verstedelijking opgenomen. Dit heeft betrekking op de Ladder voor duurzame verstedelijking waaraan hieronder wordt getoetst.
Afbeelding 3.1: uitsnede Omgevingsplan Zeeland, de locatie is globaal aangegeven
Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Indien een bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten bevat, kan bij het moederplan worden bepaald dat de Laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het moederplan, maar op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Eerst dient nagegaan te worden of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In totaal worden, met beide ontwikkelingen aan de Nijverheidsweg, maximaal 22 woningen mogelijk gemaakt. Beide ontwikkelingen zijn in samenhang bezien en aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient hiervoor de behoefte aan deze ontwikkeling te worden beschreven.
Bij de toetsing aan de Ladder dient inzichtelijk gemaakt te worden dat er behoefte is aan de voorziene ontwikkelingen. In december 2018 heeft een actualisatie van de Walcherse woningmarktafspraken plaats gevonden. In dit document wordt inzicht gegeven in de kwalitatieve vraag maar zijn ook de afspraken met betrekking tot woningaantallen opgenomen.
Diverse projecten uit Domburg zijn opgenomen in de plancapaciteit, waaronder de herstructurering van het Singelgebied, waar het plangebied onder valt. De realisatie van deze woningen is meegenomen in het regionaal afgestemde woningbouwprogramma.
Kwantitatief is daarmee de behoefte gewaarborgd, maar ook kwalitatief wordt hierop ingespeeld. Dit omdat de woningen allemaal levensloopbestendig worden gerealiseerd. Hiermee wordt ingespeeld op een actuele frictie op de woningmarkt, een tekort aan (voor ouderen geschikte) appartementen en begane grond-woningen. Hiermee wordt voldoende aangetoond dat voorzien wordt in een kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Daarnaast sluit de ontwikkeling aan bij diverse aspecten uit het antwoord op de woningbouwopgave. Zo betreft het hier een inbreidingslocatie en is sprake van herstructurering.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied zoals opgenomen in het Omgevingsplan Zeeland, zie afbeelding 3.1. Hierdoor is een verdere onderbouwing niet noodzakelijk en is de ontwikkeling in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Structuurvisie Veere 2025 (2012)
Op 13 september 2012 is de Structuurvisie gemeente Veere 2025 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente beleidsmatig gezien zo goed mogelijk meebewegen met de veranderende bevolkingssamenstelling zodat een passende woonomgeving (inclusief leefbaarheid) kan worden geboden. De gemeente richt zich hierbij op een scenario van beperkte groei en heeft specifiek aandacht voor ouderen en jongeren. Dit geldt zowel voor woningbouw als voorzieningen. Voor diverse thema's heeft een uitwerking plaatsgevonden, zo ook voor het thema wonen.
Het onderdeel wonen in de structuurvisie is gebaseerd op de Woonvisie Veere 2025. De doelstelling van de woonvisie is te komen tot een flexibele en vraaggerichte woningmarkt met een kwalitatief en kwantitatief goed woningaanbod. Dit betekent:
Uit onderzoek naar het woonklimaat, het 'Kwalitatief WoningmarktOnderzoek Zeeland 2019' (KWOZ) uitgevoerd door STEC, is gebleken dat de woningmarkt redelijk in evenwicht is mar dat er een verschuiving is gesignaleerd in de woningmarkt van Veere.
Als gevolg van de krimp van de doelgroep jonger dan 65 jaar in Veere is er een overschot aan reguliere grondgebonden koop- en sociale huurwoningen verwacht. Tegelijkertijg is er juist een behoefte naar zogeheten 'nultredenwoningen' als gevolg van de groeiende vergrijzing en krimp in het gebieden. Voorgenomen ontwikkeling speelt in op deze trend, door het realieren van een aantal 'levensloopbestendige woningen' die geschikt zijn voor ouderen die nog wel thuiswonend zijn. Daarnaast worden er ook gestapelde woningen gerealiseerd om enige mate van flexibiliteit in de woningvoorraad te waarborgen.
Visie Domburg
Vanwege de vele ontwikkelingen die de komende jaren in Domburg worden gerealiseerd, wil de gemeente Veere deze toekomstige ontwikkelingen baseren op een breed gedragen integrale toekomstvisie. Daarin liggen keuzes voor op het gebied van leefbaarheid en wonen, economie en toerisme en daarmee samenhangend gebruik van de ruimte. De visie Domburg biedt een duidelijk en afgewogen kader voor de ontwikkeling van Domburg. De meerwaarde van de visie komt voort uit het brede draagvlak voor de in de visie gemaakte keuzes.
Afbeelding 3.2: uitsnede Visie Domburg
In de Visie Domburg wordt expliciet aandacht besteed aan het gebied aan de Nijverheidsweg. Overwogen is:
"Gekoppeld aan het Singelgebied ligt het verouderde bedrijventerrein Nijverheidsweg. Dit terrein bestaat uit een mix van loodsen, enkele monumentaal, andere puur functioneel. Het gebied heeft geen toekomstwaarde als bedrijventerrein. Integrale herontwikkeling is gewenst. Daarbij kan overwogen worden om een deel van de oudere bedrijfsbebouwing, die een karakteristieke beeldkwaliteit heeft, te hergebruiken of functies toe te voegen."
Integrale herontwikkeling is gewenst. Daarnaast wordt in de visie aangehaald dat Domburg in de eerste plaats een woonplaats is, waardoor het beleid zich dan ook richt op het vitaal en weerbaar houden van de Domburgse samenleving en het verbeteren van de woonkwaliteit. De leeftijdsopbouw van de bevolking moet daarom zo evenwichtig mogelijk blijven, de woningen bereikbaar met daarnaast een zo goed mogelijk voorzieningenniveau en kwaliteit van de woonomgeving. Voor de vitaliteit van Domburg is het belangrijk dat er voldoende betaalbare woningen voor starters en doorstromers beschikbaar zijn. Het is van belang dat hier een kwalitatief goed woonmilieu met een gedifferentieerd aanbod mogelijk wordt gemaakt. Wonen, werken, winkelen, ontspannen verkeer en parkeren, in een acceptabele balans tussen ontwikkeling / vernieuwing en behoud van het kleinschalige belevingskader voor de inwoners van Domburg.
Dit plan voorziet in de herontwikkeling van het gebied aan de Nijverheidsweg en maakt een goed kwalitatief woonmilieu mogelijk met veel keuzevrijheid in woningtypologie en verkaveling. De ontwikkeling is in lijn met de Visie Domburg.
Beeldkwaliteitsplan Domburg 2017, Gemeente Veere
Het beeldkwaliteitplan Domburg staat niet op zichzelf maar is voortgekomen uit een aantal beleidsstukken waaronder de Visie Domburg. Deze visie is leidend geweest bij het opstellen van het beeldkwaliteitplan. Het BKP is een middel om te komen tot voor Domburg aangename, gevarieerde, duurzame, eigentijdse architectuur en inrichting van de buitenruimte , passend voor de locatie en karaktervol. Het biedt richtlijnen voor de gemeente en voor bouwers, zodat bouwplannen leiden tot een versterking van het ''DNA van Domburg''.
Het plangebied is gelegen in het gebiedstype Woonbuurten en valt onder het ontwikkelgebied Nijverheidsweg. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal het voorliggende bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Veere
Het GVVP wordt nader besproken in paragraaf 4.3.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat planrealisatie niet leidt tot strijdigheden met het vigerend Rijks-Provinciaal- en gemeentelijk beleid.
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het Nederlands erfgoed wordt omgegaan, welke verantwoordelijkheden diverse partijen daarbij hebben en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het gaat om de volgende zaken:
Gemeentelijk beleid
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente Veere maakt gebruik van de geactualiseerde Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren 2016 - 2022. Deze Nota kwam tot stand in samenwerking met de gemeentes Middelburg en Vlissingen. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief.
Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart is het plangebied aangeduid als een gebied met een hoge en middelhoge archeologische verwachting (zie afbeelding 4.1.) en ligt het binnen de komgrenzen van Domburg. Met het oog op een zorgvuldige belangenafweging moet voorafgaand aan bodemingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlak groter 500m2 - en binnen de komgrenzen van Domburg met een oppervlak groter dan 100m2 - in de vroegste fase van de planvorming een archeologisch bureauonderzoek worden uitgevoerd, eventueel in combinatie met een inventariserend veldonderzoek.
In het vigererende bestemmingsplan is met instemming van de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) geen dubbelbestemming Archeologie opgenomen.
Afbeelding 4.1: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Veere (het plangebied is wit omkaderd).
Door de Walcherse Archeologische Dienst is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 1 .
Uit dit onderzoek lijken voor het noordelijke deel van dit plangebied recente bodemverstoringen en de erosieve werking van een brede kreek mogelijke bewoningsresten geheel vernietigd te hebben. Voor deze zone is geen verder archeologisch onderzoek nodig. Mochten er tijdens de werken in dit deel onverhoopt toch nog archeologische vondsten en/of sporen worden aangetroffen, moet contact op worden genomen met de Walcherse Archeologische Dienst.
Ook voor het zuidelijk deel van het plangebied is onderzoek uitgevoerd. Dit is bijgevoegd als Bijlage 2. Uit dit onderzoek is gebleken dat voor de zone rond de parkeerplaats en de ingang van de begraafplaats intacte bodems zijn gevonden en is de kans op het aantreffen van bewoningssporen uit IJzertijd en Romeinse Tijd bestaande.
Om uit te kunnen sluiten dat er intacte archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn, is vervolgens een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, te vinden in Bijlage 3. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een vindplaats uit de ijzertijd en/of Romeinse tijd op het niveau van de top van het veenpakket. Er is sprake van de vondst van een slootspoor ingegraven in het Laagpakket van Walcheren. Het spoor stamt uit de late middeleeuwen of de vroege Nieuwe tijd. Overige sporen uit deze perioden zijn in de proefsleuven niet gevonden. De waardering van deze vondst is daarmee ook heel laag.
Geconcludeerd kan worden dat in de proefsleuven geen aanwijzingen zijn gevonden die wijzen in de richting van een behoudenswaardige vindplaats binnen de contouren van het plandeel Zuid. Er worden geen vervolgstappen geadviseerd, het advies luidt om de dubbelbestemming archeologie in het nieuwe bestemmingsplan te laten vervallen. Toekomstige graafwerkzaamheden binnen het plangebied worden daarmee vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Gezien het archeologische advies is in dit bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming meer opgenomen. Het aspect 'archeologie' staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de erfgoedwet is vastgelegd hoe met het Nederlandse erfgoed wordt omgegaan, welke verantwoordelijkheden diverse partijen daarbij hebben en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016 - 2021. Het gaat om de volgende zaken:
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zeeland
De provincie Zeeland hanteert het beleidsinstrument 'Cultuurhistorische Hoofdstructuur'. Dit instrument zet karakteristieke landschappelijke kenmerken op kaart. Cultureel erfgoed is onderdeel van het cultuurbeleid. De Provincie Zeeland beschermt het erfgoed en maakt het toegankelijk. Het cultureel erfgoed bestaat uit de aardkunde, archeologie, het gebouwde erfgoed, het immateriële erfgoed en musea.
Structuurvisie Cultuurhistorie Veere 2015
In deze sectorale structuurvisie legt de gemeente Veere vast wat de belangrijke cultuurhistorische aspecten binnen het grondgebied zijn en hoe deze in de toekomst worden benut. De cultuurhistorische waardenkaart vormt de visuele weergave van de visie en geeft inzicht waar en met welke waarden rekening moet worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Van belang is de bewustwording van de rol van de cultuurhistorische waarden bij de inwoners van Veere. Hierbij wordt er gekeken naar welke rol het aanwezige culturele erfgoed kan spelen bij ontwikkelingen.
Afbeelding 4.2: uitsnede – Beleidswaardenkaart (2015). Het plangebied is zwart omkaderd.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur
Volgens de Structuurvisie Cultuurhistorie Veere van de gemeente Veere zijn er in of in de directe nabijheid van het plangebied cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Zo liggen er drie waardevolle panden in het plangebied en grenst het plangebied aan nog een ander waardevol pand. Er is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden van de panden, zie Bijlage 4. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de technische staat waarin de panden verkeren hergebruik uitsluit. Wel is ervoor gekozen een programma van eisen op te stellen voor de toekomstige nieuwbouw.
In het zuidelijk deelgebied zijn geen cultuurhistorische waarden gelegen.
De molen Weltevreden in de nabijheid van het plangebied is van een molenbiotoop voorzien. Om de windvang van de molen te beschermen is in het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' opgenomen. De regeling die hieraan gekoppeld is voorkomt dat binnen een afstand van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, bebouwing wordt opgericht of beplanting wordt aangebracht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/50 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Hiermee zal tijdens de planontwikkeling rekening moeten worden gehouden. Het bestemmingsplan staat geen bouwwerken toe die hoger zijn dan de molenbiotoop toestaat.
De regels die gelden in de vrijwaringszone voor de molenbiotoop, dienen in acht te worden genomen tijdens de verdere uitwerking van de bouwplannen. Omdat er geen bouwwerken worden toegestaan die de hoogtebeperkingen overschrijden, treden er geen problemen op. Verder gelden er vanuit cultuurhistorisch oogpunt gelden er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Mobiliteitsplan Zeeland
Het Mobiliteitsplan Zeeland bestaat uit een visie op de toekomst van verkeer en vervoer in Zeeland tot 2028 en een programma met activiteiten voor de periode 2017-2019. Daarbij zijn de volgende speerpunten geformuleerd: snelle en veilige hoofdverbindingen over de weg en per openbaar vervoer, een goede bereikbaarheid voor bedrijven, forenzen en de Zeeuwse havens, een netwerk voor toeristen en recreanten dat bijdraagt aan de beleving van Zeeland en het zorgen voor een goede bereikbaarheid van bovenlokale voorzieningen als zorg en onderwijs en de vernieuwde aanpak van verkeersonveiligheid. Daarnaast is met het Mobiliteitsplan Zeeland de wegencategorisering voor Walcheren vastgesteld. Een wegencategoriseringsplan is een plan waarbij alle wegen in het netwerk van wegen, in logische categorieën zijn ingedeeld op basis van drie verkeersfuncties:
• stromen van locatie A naar locatie B (stroomwegen)
• gebieden ontsluiten (gebiedsontsluitingswegen)
• erven toegankelijk maken (erftoegangswegen)
Daarnaast geeft het plan de onderlinge opeenvolgende relaties weer in het netwerk van wegen en de daarbij behorende inrichtingscategorie. In de wegencategorisering is elke wegcategorie even belangrijk. Het gaat er niet alleen om hoofdroutes voor autoverkeer te selecteren; het gaat er evenzeer om verblijfsgebieden binnen de kom en buitengebieden te benoemen (en te 'beschermen'). De wegencategorisering wil primair functioneel benodigde verkeersaders aantrekkelijk maken zodat buitengebieden en verblijfsgebieden zo min mogelijk doorgaand verkeer kennen. Voor Walcheren zijn er verschillende netwerkvarianten mogelijk, zoals blijkt uit afbeelding 4.3. Samen zullen de wegbeheerders een diepere analyse op verschillende beleidsterreinen uitvoeren, waarna samen een integrale afweging gemaakt zal worden voor een bepaalde variant. In elk geval wijzigen met dit wegencategoriseringsplan de verkeersstromen op Walcheren en zullen de verkeerstromen voor Domburg zich meer verplaatsen naar de zuidzijde.
Afbeelding 4.3 Wegencategorisering Walcheren (bron: Mobiliteitsplan Zeeland 2019)
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan
In april 2017 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) door de gemeente Veere vastgesteld. De aanleiding voor het opstellen van het GVVP is omgaan met verschillende vormen van dynamiek door toerisme, veranderende verkeerstromen, politiek, de mondiger wordende burger en groeiend gebruik van de elektrische auto- en fiets.
De verkeersvisie staat beschreven in het GVVP en bestaat uit verschillende beleidsdoelstellingen. De stads en dorpskernen, die veel hinder ervaren van doorgaand auto-, vracht- en landbouwverkeer, dienen verkeersluwer te worden gemaakt door middel van een verkeerscirculatieplan. Daarnaast moeten er veilige kruispunten, voetgangersoversteken en schoolomgevingen worden gerealiseerd. De gemeente stimuleert lopen en fietsen door te zorgen voor goede loop- en fietsroutes en voldoende fietsparkeervoorzieningen. De autoparkeerplaatsen dienen zo veel mogelijk geconcentreerd te worden op parkeerterreinen aan de randen van de steden en kustdorpen.
Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van verouderde bedrijfsbebouwing tot woningbouw.
Verkeersgeneratie
Met voorliggend bestemmingsplan worden in totaal 22 woningen mogelijk gemaakt. In publicatie 381 'Toekomstbesteding parkeren' van het CROW worden per stedelijkheidsgraad en locatie van de ontwikkeling de parkeernorm en de verkeersgeneratie per type woning gegeven. De stedelijkheidsgraad wordt ingedeeld op basis van de omgevingsadressendichtheid. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de omgevingsadressendichtheid voor de kern Domburg 458 woningen per km2 bedraagt. Hiermee valt het plangebied te typeren als 'niet stedelijk'. Daarnaast is de locatie van het plangebied van belang. Het plangebied is gelegen aan de rand van het bestaand bebouwd gebied. Deze locatie kan worden aangeduid als de 'rest van de bebouwde kom'.
Voor alle woningtypen (appartementen, tussen- en hoekwoningen) geldt een verkeersgeneratie van gemiddeld 7,4 per woning. In het meeste 'negatieve' geval zorgt deze ontwikkeling voor een verkeersgeneratie van 163 verkeersbewegingen.
De huidige bedrijfsbestemmingen kennen een omvang van circa 2.870 m2. Het type bedrijvigheid in dit gebied is het beste te vergelijken met arbeidsextensieve bedrijvigheid. Voor dergelijke bedrijvigheid wordt een gemiddelde verkeersgeneratie van 4,8 motorvoertuigbewegingen per 100 m2 bvo aangehouden. In de huidige situatie kent het gebied daarmee een verkeersaantrekkende werking van 138 verkeersbewegingen.
In de bestaande situatie zijn op het parkeerterrein ongeveer 55 parkeerplaatsen gelegen. Uitgaande van gemiddeld 1x een aankomende en vertrekkende auto per parkeerplaats per dag, komt dit neer op een verkeersaantrekkende werking van 110 verkeersbewegingen per dag. Dit is laag ingeschat.
In de toekomstige situatie neemt de verkeersgeneratie af met 85 verkeersbewegingen. Voorgenomen ontwikkeling leidt daarmee niet tot capaciteitsbelemmeringen op de Singel en andere wegen.
Parkeren
In dit plan worden 22 woningen gerealiseerd. In de bijbehorende regels wordt verankerd dat bij elke woning 2 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden voorzien. In het geval van de (deels) gestapelde bouw in het zuidelijk deel van het bestemmingsplan betekent dit dat het parkeren op het terrein voor het gebouw plaatsvindt, maar ook hier betreft het geen openbare parkeerplaatsen. De garageboxen in het noordelijk deel van het plangebied blijven behouden.
Voor de functies die gerealiseerd moeten worden is in de regels verankerd dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Voor de realisatie van de woningen is voorgeschreven dat voorzien dient te worden in de aanleg van 2 parkeerplaatsen per woning. Voor de parkeernorm voor de overige mogelijke functies wordt verwezen naar de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.
Vanuit het aspect parkeren en verkeer gelden er geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan. De verkeersbewegingen nemen naar verwachting af in de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast worden er voldoende parkeerplekken gerealiseerd in het plangebied voor de nieuwe woningen.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming (1 januari 2017) regelt de soortenbescherming en de gebiedsbescherming in Nederland.
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de Rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Soortenbescherming
In Domburg staan in de komende jaren verschillende projecten op de planning. Voor het realiseren van de ontwikkelingen is het slopen van bebouwing en het rooien van groenstructuren benodigd. Voor deze activiteiten geldt een onderzoeksplicht in het kader van de Wet natuurbescherming en overige natuurwetgeving. Het onderzoek voor de verschillende locaties is gecombineerd uitgevoerd. Ook het plangebied voor deze ontwikkeling is daarin meegenomen. De volledige rapportage is te raadplegen in Bijlage 5 en Bijlage 6. Gelet op het verstrijken van de termijn tussen het uitvoeren van de oorspronkelijke onderzoeken en de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan, acht de gemeente het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid gewenst om de uitgevoerde onderzoeken, en daarmee de toelichting van het bestemmingsplan, te actualiseren. De geactualiseerde onderzoeken zijn als Bijlage 7 en Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Zoogdieren
Grondgebonden soorten komen sporadisch voor in de omgeving van het plangebied. Het plangebied heeft geen specifieke waarden voor grondgebonden zoogdieren. Het terrein is geheel verhard, er zijn geen schuilmogelijkheden. In de bebouwing zijn geen sporen aangetroffen van grondgebonden zoogdieren.
De bebouwing is geschikt als zomerverblijfplaats/paarverblijfplaats voor . De bebouwing is niet geschikt als kraamkolonie of winterverblijfplaats. Er zijn geen spouwmuren aanwezig. De bebouwing maakt geen onderdeel uit van jachtbiotopen en vliegroutes.
Conclusie: de bebouwing is niet geschikt voor grondgebonden zoogdieren. De bebouwing is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Om te bepalen of dit het geval is, welke soorten het betreft en wat de functie is, dient een vleermuisonderzoek uitgevoerd te worden.
Vleermuizen
Om te bepalen of er in de te slopen bebouwing vleermuizen ook daadwerkelijk rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn, is er in de zomerperiode (juni – september) van 2021 een nader vleermuizenonderzoek uitgevoerd.
Uit dit onderzoek blijkt dat er geen vleermuizen zijn vastgesteld in de te slopen bebouwing. Het plangebied heeft geen functie voor deze soorten. De sloopwerkzaamheden hebben geen effect op vaste rust- en verblijfplaatsen. In de directe omgeving zijn wel verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen, zie afbeelding 4.4. Dit betreft de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. De geplande werkzaamheden zijn op voldoende afstand gelegen van deze verblijfplaatsen en hebben geen nadelig effect. Voor het slopen van de bebouwing is geen ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming nodig.
Afbeelding 4.4 Verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving van het plangebied
Vogels
In het plangebied is het voorkomen van diverse soorten broedvogels vastgesteld. Op de locatie waar de bebouwing gesloopt wordt zijn broedvogels vastgesteld, dit betreft de Kauw, Holenduif en Turkse Tortel. Er zijn geen nesten of andere sporen aangetroffen van uilen of roofvogels. Ook komen in het plangebied geen watervogels voor, gezien het gebied geheel verhard is. In de omgeving van het plangebied komen foeragerende ganzen voor in de periode december - februari. De afstand tot deze gebieden is meer dan 100 meter. De werkzaamheden zullen watervogels niet verstoren.
Conclusie: broedende vogels mogen niet verstoord worden. De bebouwing wordt gesloopt nadat de vogels zijn uitgebroed (na 1 september of door een vrijgave door een ecoloog). Jaarrond beschermde vogels zijn niet te verwachten in de te slopen bebouwing.
Reptielen en amfibieën
In het plangebied komen enkele soorten amfibieën voor. Echter is het plangebied ongeschikt voor amfibieën vanwege het ontbreken van voortplantingsbiotoop en landbiotoop. Er zijn dus ook geen nadelige effecten te verwachten.
Vissen
In het plangebied komen geen (beschermde) vissoorten voor. Nadelige effecten als gevolg van de werkzaamheden worden dan ook niet verwacht.
Ongewervelden
In het plangebied komeng een dagvlinders, nachtvlinders, libellen, sprinkhanen en overige ongewervelden voor die beschermd worden door de Wet natuurbescherming. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom. Het plangebied is grotendeels verhard. Er komen geen beschermde soorten voor binnen 1 kilometer van het plangebied. Nadelige effecten als gevolg van de werkzaamheden worden dan ook niet verwacht.
Vaatplanten
In het plangebied komen geen beschermde soorten voor. Het plangebied is verhard en bestaat uit tuin. Er zijn geen geschikte biotopen (voedselarme akkers, schraalgraslanden of moerassen) waar beschermde soorten voor kunnen komen. Nadelige effecten als gevolg van de werkzaamheden worden dan ook niet verwacht.
Gebiedsbescherming
Werkzaamheden worden niet uitgevoerd in een Natura 2000 gebied en niet in een gebied dat is begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op gebieden die zijn aangewezen in het kader van Natura 2000 en het NNZ. Het onderdeel bescherming houtopstanden is in de Wet natuurbescherming niet van toepassing. Derhalve gelden er geen beperkingen ten aanzien van het voorliggend bestemmingsplan.
Voor wat betreft gebiedsbescherming, zal de reikwijdte van de tijdelijke verstoring beperkt blijven tot enkele tientallen meters van het plangebied. Beschermde gebieden liggen op ruime afstand. De werkzaamheden vinden plaats op een kleine oppervlakte en hebben een kort tijdsbeslag. Na afloop van de werkzaamheden is er geen effect. Er is dus geen significante verstoring op beschermde natuurwaarden. Het volledige geactualiseerde onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7.
In het plangebied zijn broedvogels vastgesteld, dit betreft de Kauw, Holenduif en Turkse Tortel. Broedende vogels mogen niet verstoord worden. De bebouwing wordt gesloopt nadat de vogels zijn uitgebroed (na 1 september of door vrijgave door een ecoloog). Jaarrond beschermde broedvogels zijn niet te verwachten in de te slopen bebouwing.
Voor andere soortgroepen is het plangebied ongeschikt leefgebied, of ze komen niet voor in de omgeving van de te slopen bebouwing.
De te slopen bebouwing is geschikt als zomerverblijfplaats/paarverblijfplaats voor vleermuizen. Echter zijn er tijdens een uitgebreid onderzoek geen vleermuizen vastgesteld in de te slopen bebouwing. Overige verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden zich op geruime afstand, waardoor geplande werkzaamheden geen nadelig effect zullen hebben. Het volledige geactualiseerde vleermuizen onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8.
Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan Europese regelgeving te kunnen.
Sinds de vernieuwing van AERIUS Calculator kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op relevant Natura 2000-gebied. Daarbij dient na invoering van de nieuwe Stikstofwet op 1 juli 2021 alleen nog de gebruiksfase doorgerekend te worden.
Op 21 september 2021 is er door bureau Rho een stikstofberekening uitgevoerd voor de Nijverheidsweg. Daarbij is er gekeken naar de depositie van de huidige situatie en de te verwachten depositie van de toekomstige situatie. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 9. Uit de resultaten van de verschilberekening voor de referentiesituatie en de gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Omdat de stikstofemissie van het verkeer niet leidt tot een stikstofdepositie van hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Manteling van Walcheren, kan er worden gesteld dat de stikstofemissie van het verkeer ook niet leidt tot een stikstofdepositie van hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden die verder dan 5 kilometer van het plangebied zijn gelegen. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Wet bodembescherming
Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.
Verkennend bodemonderzoek
In 2012 is er door SMA Zeeland B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat er zowel in de bovengrond als ondiepe ondergrond zich licht tot matig verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK, PCB/s en minerale olie bevinden. Ook in het grondwater werd een licht verhoogd gehalte aan barium aangetroffen. Op basis van dit verkennend onderzoek werd geconcludeerd dat er aanvullend onderzoek moest plaatsvinden. Het volledige rapport is te vinden als Bijlage 10.
Actualiserend en nader bodemonderzoek
In 2019 is er naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek een actualisatie gemaakt op het onderzoek uit 2012, en een nader bodemonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek werd geconcludeerd dat de aangetroffen verontreiniging met olieproducten op deellocatie A moet worden gesaneerd. Ook deellocatie C moet worden gesaneerd volgens dit onderzoek, vanwege de grondverontreiniging met koper en Pak. Ook moet deellocatie D2 mogelijk worden gesaneerd indien een asbestinventarisatie dit aantoont. Voor de overige gebieden geldt dat de bodemverontreiniging niet of in een dusdanig kleine mate aanwezig is dat dit geen belemmering vormt voor het planinitiatief. Het volledige rapport is te vinden als Bijlage 11.
Nader bodem- en asbestonderzoek
In dit onderzoek is voor de gebieden aan de Nijverheidsweg 2, 4, 5 en Nijverheidsweg Zuid een aanvullend bodem- en asbest onderzoek uitgevoerd aangezien de aangetoonde verontreinigingen nog niet volledig waren afgeperkt. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 12 Ten aanzien van de aanwezige sterke grondverontreinigingen op de locatie is hier het volgende geconcludeerd:
BUS melding
Een deel van de grond moest worden gesaneerd. Middels een BUS-melding (Immobiel), te vinden in Bijlage 13, is aangetoond dat er binnen de saneringslocatie verontreiniging wordt verwijderd tot een bepaalde terugsaneerwaarde, in dit geval de achtergrondwaarde conform het besluit bodemkwaliteit. De reden voor een immobiele BUS-melding is dat de aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem zich niet significant hebben verspreid naar het grondwater.
Middels een BUS-melding kan de verontreinigde grond in het plangebied worden gesaneerd, waardoorhet aspect bodem niet langer een belemmering vormt voor onderhavig planinitiatief.
Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Ten aanzien van het voorliggende plangebied is spoorweg- en industrielawaai niet relevant, vanwege de afwezigheid van spoorwegen en geluidgezoneerde industrieterreinen in de directe omgeving van het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 22 woningen welke kunnen worden aangemerkt als geluidgevoelig object. Middels een akoestisch onderzoek, zie Bijlage 14, is de geluidsbelasting vastgesteld.
Het plangebied ligt midden in een 30 km/uur gebied. De omliggende wegen (Singel, Westweg, Ewout van Dishoeckstraat, Babelweg, Kanonweistraat en Aanloop/Simniapad) hebben daarmee conform de Wgh geen geluidzone en dus formeel ook geen toetsingsplicht. Op basis van jurisprudentie is het voor dergelijke wegen toch wenselijk ze in het onderzoek te betrekken en te beoordelen op in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Uit het onderzoek blijkt dat de hoogste geluidsbelasting binnen het plangebied 28 dB bedraagt. Daarmee wordt de voorkeurgrenswaarde van 48 dB nergens overschreden. Onderzoek naar maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren is niet noodzakelijk en op het gebied van akoestiek (Wet geluidhinder) bestaan geen belemmeringen.
Gelet op de binnenstedelijke situatie wordt het woon- en leefklimaat aanvaardbaar geacht. Bij realisatie van een woonbestemming aan de Singel 45, 47 en 49 kan het woon- en leefklimaat worden verbeterd als, naast een geluidluwe buitenruimte, zorg wordt gedragen voor een goed woon- en leefklimaat in de woning. Dat kan worden bereikt door de geluidwering van de woningen zodanig te maken, dat voldaan wordt aan de nieuwbouw eisen uit het Bouwbesluit.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3.
Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De toevoeging van maximaal 22 woningen in dit bestemmingsplan valt dan ook ruim binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is. Voor de zekerheid is de NIBM-tool nog ingevuld. Op onderstaande afbeelding is te zien dat de voorgenomen ontwikkeling inderdaad niet in betekende mate bijdraagt aan een slechtere luchtkwaliteit.
Abeelding 4.3 Uitgevoerde NIBM-tool berekening voor onderhavig planinitiaitief.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het projectgebied. In de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 bepaald.
Afbeelding 4.3 : overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2020 (NSL-monitoringstool)
Bovenstaande afbeelding geeft de dichtstbijzijnde hoofdweg waar meetpunten met concentraties van bekend zijn, dit betreft de N57. Deze weg kent geen overschrijding van de jaargemiddelde grenswaardes. Vanwege de grote afstand tussen de weg en het projectgebied is sprake van een te verwaarlozen invloed van het project op de jaargemiddelde concentraties.
Uit de afbeelding 4.3 blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het projectgebied de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschrijden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn enerzijds richtafstanden opgenomen tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Daarnaast wordt in deze brochure aandacht besteed aan het begrip 'gebied met functiemenging'. Dit begrip wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn.
Het voorliggende plangebied kan op basis van de VNG-brochure worden aangemerkt als een 'rustige woonwijk'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. De ligging nabij een maatschappelijke voorziening en de begraafplaats is onvoldoende om te spreken van 'gemengd gebied', waarbij een matige tot sterke functiemenging sprake moet zijn. Hierbij moet dan ook gedacht worden aan functies als horeca, winkels, scholen en kleine bedrijven. Ook de in omvang beperkte bedrijfsopslag die tussen de deelgebieden is gelegen, is onvoldoende om hier van 'gemengd gebied' te spreken. Omdat er geen sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand niet met één afstandsstap terug worden gebracht.
Voor het bedrijf, dat in het plangebied ligt, is alleen opslag ten behoeve van bedrijven tot maximaal categorie B1 toegestaan. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten “functiemenging” wordt deze categorie omschreven als: “Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.”
Ten zuidwesten van het plangebied is, binnen de bestemming 'Maatschappelijk', zorgcentrum Simnia met bijbehorende parkeervoorziening gelegen. Tussen de maatschappelijke bestemming en het plangebied is feitelijk een groene buffer gelegen. Voor zowel de bestemming 'Maatschappelijk' als een parkeervoorziening geldt een richtafstand van 30 meter.
Aan de oostzijde van plandeel Zuid ligt, eveneens binnen de bestemming 'Maatschappelijk', sport- en gemeenschapcentrum Schuttershof.
De richtafstand van de begraafplaats aan de westzijde van het plangebied is 10 meter.
Met onderhavig planinitiatief wordt voldaan aan de gestelde richtafstanden in de VNG-brochure. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.
Met behulp van de risicokaart zijn de mogelijke risico's in en rondom het plangebied onderzocht. In en rondom het plangebied liggen geen inrichtingen of transportroutes gevaarlijke stoffen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Wel bevinden er zich twee gasleidingen in het plangebied, dit wordt nader behandeld in paragraaf 4.13. Er is geen sprake van een verhoging het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, ondanks de verwachte toename van personen op de locatie. Een verantwoording van het PR en het GR is daarom niet nodig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.
Op locaties waar in het verleden oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden kunnen zogenoemde conventionele explosieven (CE) worden aangetroffen. Aangezien op Walcheren gedurende de Tweede Wereldoorlog veel is gevochten, dient bij grondroerende werkzaamheden rekening te worden gehouden met de potentiële aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Teneinde duidelijkheid te scheppen over de omgang met conventionele explosieven in de bodem binnen de gemeente Veere, is de "Nota "Omgaan met Conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog" opgesteld (versie 2.0 d.d. 16 mei 2012).
Aan de hand van de bij de Nota behorende "Explosievenkaart Veere" kan aan de hand van een stroomschema worden bepaald welke maatregelen dienen te worden getroffen bij grondroerende werkzaamheden in een bepaald gebied.
Uit de munitiekaart (afbeelding 4.4) blijkt dat het plangebied een verhoogde kans kent op het aantreffen van CE.
Afbeelding 4.4: uitsnede munitiekaart
Wanneer er grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd in de gebieden die op de explosievenkaart als oranje of geel zijn aangegeven dient er een nadere afweging worden gemaakt of hier wel of geen vooronderzoek gedaan dient te worden of dat hier gewerkt kan worden met het protocol “Toevalstreffer CE uit de WO II”. Naast de kans op CE in het gebied moet in deze gebieden ook een nadere afweging gemaakt worden hoe groot de kans is om deze CE ook daadwerkelijk tegen te komen. Deze kans op daadwerkelijk aantreffen is mede afhankelijk van het type werkzaamheden
Het plangebied kent een verhoogde kans op het aantreffen van CE. De bouw- en aanlegperiode van de bebouwing en infrastructuur geeft echter aanleiding om te kunnen volstaan met het protocol “Toevalstreffer”.
Het plangebied ligt binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop'. Het gaat hier om de beschermingszone voor de molen Weltevreden in de kern Domburg. Binnen deze molenbiotoop gelden randvoorwaarden voor nieuwe ontwikkelingen. In het hoofdstuk over cultuurhistorie (paragraaf 4.2) is hier reeds nader op in gegaan.
Met betrekking tot de beoogde herontwikkeling van het plangebied is voor de hoogtebepaling van de bebouwing daarnaast uitgegaan van de huidige planologische situatie. De woningen die tussen het plangebied en de molen gesitueerd zijn, kennen veelal een maximale bouwhoogte van 10 of 11 meter. De woningen in onderhavig plangebied zijn verder van de molen afgelegen. De voorziene grondgebonden woningen krijgen een maximale bouwhoogte van 9 meter, dit is passend binnen de afstand tot de molen die meer dan 339 meter bedraagt. De gestapelde bouw mag maximaal 10 meter hoog zijn. Deze hoogte bedraagt iets meer dan zonder meer is toegestaan. De afstand tot de molen is circa 340 meter. Doordat de molen op een verhoging staat, kan de bebouwing een grotere hoogte hebben dan 9 meter, maar net geen 10 meter. Over dit plan heeft op 15 juli 2019 overleg plaats gehad met een vertegenwoordiger van de Stichting Zeeuwse Molen. De Stichting kan instemmen met de voorgestelde maximale hoogte van 10 meter in verband met eerder genoemde tussenliggende bebouwing van dezelfde of hogere bouwhoogte.
In de Verordening ruimte van de provincie is de molenbiotoop van molen 'Weltevreden' opgenomen. In de regels van dit bestemmingsplan worden bepalingen ter bescherming van de molenbiotoop overgenomen. Die bepalingen stellen onder andere dat in een straal van honderd meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen geen nieuwe bebouwing en beplanting worden toegelaten hoger dan het laagste punt van de verticaal staande wieken. Deze bepaling is overgenomen uit de Verordening ruimte van de provincie Zeeland en opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Kom Domburg. In dit bestemmingplan worden de regels over de bescherming van de molen(biotoop) overgenomen vanuit het bestemmingsplan Kom Domburg. Op die manier blijft de molenbiotoop beschermd.
Het plangebied ligt verscholen achter diverse vormen van bebouwing. In de directe omgeving van het plangebied bestaat op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Kom Domburg' de mogelijkheid om te bouwen tot 11 meter hoogte. In dit bestemmingsplan is aangesloten bij deze bouwhoogte.
De molenbiotoop vormt geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.
Gasleiding
In het plangebied zijn twee gasleidingen, zie afbeelding 4.5. De regeling externe veiligheid buisleidingen geeft aan voor welke buisleidingen het bevb van toepassing is. In dit geval gaat het om (artikel 2a): 'buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer;'. De druk voldoet niet aan deze voorwaarde waardoor het bevb niet van toepassing is en geen onderzoek in het kader van externe veiligheid uitgevoerd hoeft te worden. De leiding is hiermee niet planologisch relevant en is daarom niet geregeld binnen dit bestemmingsplan.
Afbeelding 4.5: overzicht gasleidingen in plangebied
Bezonningsstudie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is er voor het bestemmingsplan geanalyseerd of de beoogde situatie in het plangebied extra schaduw oplevert voor de woningen direct grenzend aan het plan. Hierin is de nieuwe situatie vergeleken met de bestaande (oude) situatie op verschillende tijdstippen op 4 representatieve dagen in het jaar (21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december).
Uit deze bezonningsstudie is gebleken dat de nieuwe situatie in het plangebied over het algemeen zorgt voor een verbetering voor wat betreft de bezonning. Dit komt voornamelijk omdat de nieuwe woningen verder van de erfgrens komen te staan dan de loodsen in de huidige situatie. In enkele gevallen is er wel een verslechtering waar te nemen op de volgende locaties en de volgende tijdstippen:
Voor het overgrote deel van de aangrenzende woningen is de nieuwe situatie in het plangebied echter een verbetering met betrekking tot de bezonning. De complete bezonningsstudie is te vinden als Bijlage 15.
Nationaal Waterplan
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015) legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een 'goede ecologische toestand' (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
In de Waterverordening Zeeland heeft de provincie de Waterwet en het Waterbeleid 21e Eeuw uitgewerkt. Hierin staan de normen voor de regionale watersystemen (het slotenstelsel). Deze moeten bij hevige neerslag voldoende water kunnen bergen en afvoeren. Voor stedelijk gebied geldt als norm dat er eens in de 100 jaar ernstige wateroverlast mag optreden. Voor landelijk gebied is de norm eens in de 25 jaar. Waar glastuinbouw is, geldt een norm van eens in de 50 jaar. Aan de hand van deze normen zorgt het waterschap voor de nodige inrichtingsmaatregelen en voorzieningen om wateroverlast te voorkomen.
Waterbeheerplan 2016-2021
In het waterbeheerplan 2016 – 2021 heeft Waterschap Scheldestromen de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Het waterschap beschermt het gebied tegen overstroming en wateroverlast, beheert het oppervlaktewater, zuivert het afvalwater, beheert waterkeringen, wegen en wegbeplanting en draagt actief bij aan de ruimtelijke invulling van het gebied, waardoor burgers en andere gebruikers veilig en duurzaam kunnen wonen, werken en recreëren.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand is lager dan 1,2 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
Het oppervlaktewater in de directe omgeving van het plangebied maakt onderdeel uit van een groter stelsel bestaande uit polderwater. Dit stelsel doorkruist maakt onderdeel uit van de Walcheren-Nieuwlandpolders. De grondwatertrap binnen deze polders is overwegend VI en Vb.
Afbeelding 4.6: uitsnede Legger oppervlaktewaterlichamen Waterschap Scheldestromen met de globale
ligging van het plangebied.
Binnen het plangebied zijn geen watergangen, KRW-waterlichamen en waterkeringen aanwezig.
Afbeelding 4.7: uitsnede Legger Regionale waterkeringen Waterschap Scheldestromen met globale
ligging van het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Bij het ontwerp van de rioolstelsels van de woonwijken en bedrijfsterreinen wordt uitgegaan van een gescheiden rioolstelsel. Waar nodig wordt een verbeterd gescheiden stelsel toegepast.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
In de huidige situatie is het westelijk deelgebied geheel verhard. In de toekomstige situatie wordt in dit deel dan ook geen toename aan verharding mogelijk gemaakt en worden naast bebouwing en infrastructuur ook tuinen mogelijk gemaakt. Door de toevoeging van tuinen is het waarschijnlijk dat het verharde oppervlak in de toekomstige situatie in dit deel juist afneemt.
Het westelijk deelgebied is in de huidige situatie bestemd als 'Groen'. De locatie is vrijwel volledig onverhard en gericht als grasland. Bij de ontwikkeling van de parkeervoorzieningen wordt verharding aangebracht. Ten behoeve van de gehele ontwikkeling wordt circa 353 m2 extra verhard ten opzichte van de huidige situatie. De benodigde compensatie bedraagt 353 x 0,075) 27 m3.
Deze watercompensatie wordt, net als voor de overige ontwikkelingen in Domburg, gerealiseerd aan de zuid-oostzijde van Domburg, waar de realisatie van waterberging in voorbereiding is.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit van het afstromend hemelwater van het plangebied zal in beperkte mate van invloed zijn op de oppervlaktewaterkwaliteit. In het plangebied vinden geen activiteiten plaats die schadelijk kunnen zijn voor de oppervlaktewaterkwaliteit.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt buiten de kernzone van de regionale waterkering. Voor bouwwerkzaamheden in de beschermingszone moet een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur van het Waterschap Schedestromen. Dat is voor het voorliggende plangebied niet aan de orde.
Volksgezondheid
Door het afkoppelen van hemelwater van de DWA worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd. Indien nieuwe wateren worden gerealiseerd en/of oevers van bestaande wateren worden vergraven, verdient het aanbeveling flauwe, natuurvriendelijke oevers te creëren.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente, voor zover dit het openbare deel betreft. De eigenaar is zelf verantwoordelijk voor de riolering (in dit geval hemelwaterafvoer) op zijn eigen perceel. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater.
Het Waterschap is de beheerder van het totale oppervlaktewatersysteem en is dus in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het onderhoud van alle leggerwateren. Het onderhoud kan via overeenkomsten zijn uitbesteed aan andere partijen, maar blijft de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Waar nodig zal rekening worden gehouden met de mogelijkheid tot onderhoud aan de naastgelegen waterlopen door het (aan twee zijden) vrij te houden van een obstakelvrije onderhoudsstrook (voor dit plan) van 5.00 m1 breed.
In overleg met het waterschap is overeen gekomen dat de waterberging voor de ontwikkelingen in Domburg aan de zuidoostzijde van het dorp worden gerealiseerd op een aldaar gelegen, door de gemeente aangekocht, agrarisch perceel. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang.
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van 22 woningen, het behoud van de garageboxen en een loods voor opslag, alsmede de realisatie van bijbehorende parkeervoorzieningen is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
Aangezien de gemeente initiatiefnemer is van onderhavige planontwikkeling hoeft er geen vormvrije m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld. In het kader van de voorliggende herontwikkeling zijn in voorgaande paragrafen uit Hoofdstuk 4 diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de verschillende aspecten een belemmering vormen voor onderhavig planinitiatief. Onderstaand staan de verschillende aspecten nog kort benoemd.
Uit de afweging is gebleken dat de effecten niet van dien aard zijn, dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Omdat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten, wordt het uitvoeren van MER niet zinvol geacht.
Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze te kunnen verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gronden waar het bestemmingsplan betrekking op heeft, zijn in eigendom van de gemeente Veere. De gemeente Veere is initiatiefnemer en verantwoordelijk voor de ontwikkeling c.q. uitgifte van de gronden. Het kostenverhaal wordt verdisconteerd in de (prijs van de) gronduitgifte. Het is daarmee niet nodig om een exploitatieplan op te stellen.
Uit een vertrouwelijke exploitatieopzet blijkt daarnaast dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Dit bestemmingsplan faciliteert de ontwikkeling van 22 woningen op een voormalige bedrijfslocatie en een parkeerterrein. Hiermee wordt deze locatie in Domburg voorzien van een kwalitatieve impuls. In de huidige situatie is sprake van een gebied met weinig kwaliteit, waarbij geen gebruik gemaakt wordt van de aantrekkelijke positie nabij het centrumgebied. In de toekomstige situatie ontstaat een kwalitatief hoogwaardig geheel dat zorgt voor een betere aansluiting op de woningmarkt en voor een opwaardering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Deze ontwikkeling is bovendien passend binnen de ruimtelijk kaders.
Gelet op het voorgaande en de ontvangen reacties tijdens de regelmatig georganiseerde bewonersbijeenkomsten op 21 december 2016, 21 juni 2017, 13 december 2017 en 20 juni 2018, wordt gerekend op maatschappelijk draagvlak voor de plannen en is de maatschappelijke uitvoerbaarheid gewaarborgd. Daarnaast zijn direct omwonenden en de Stadsraad per brief van de hoofdopzet van het plan op de hoogte gebracht op 27 oktober 2020.
Inspraak
Het voorliggende bestemmingsplan is van dien aard dat het plan niet voor inspraak ter inzage zal worden gelegd. Belanghebbenden kunnen in de formele bestemmingsplanprocedure, bij de ter inzage legging van het ontwerp, een eventuele zienswijze kenbaar maken. Daarnaast zijn met betrekking tot de uitvoering van de visie Domburg regelmatig informatiebijeenkomsten gehouden voor bewoners.
Overleg
Conform artikel 3.1.1 van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeentes en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan twee maal besproken in het regulier overleg met de provincie, waarbij geconstateerd is dat nader vooroverleg niet noodzakelijk is. Tevens heeft informeel overleg met het waterschap Scheldestromen plaatsgevonden, waardoor ook hier eerst het volledige plan in de ontwerpfase wordt toegezonden.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan 'Nijverheidsweg' heeft, na voorafgaande publicatie op 19 mei 2021, van 20 mei tot en met 30 juni 2021 ter inzage gelegen, waarbij op 9 juni 2021 een digitale informatiebijeenkomst heeft plaatsgevonden.
Tijdens de periode van terinzagelegging zijn 10 zienswijzen ingekomen. Deze zienswijzen zijn samengevat weergegeven in het 'Rapport zienswijzen & ambtshalve aanpassingen Ontwerp bestemmingsplan 'Nijverheidsweg' te Domburg' en voorzien van overwegingen en een conclusie. In een aantal gevallen heeft dit geleid tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan. Ook zijn er enkele ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Het volledige zienswijzenrapport is als Bijlage 16 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Op 10 november 2021 heeft de gemeenteraad beslist omtrent de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan, ook dit besluit is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot vergunningverlening kan worden overgegaan.