direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stationsstraat 5, Waddinxveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Postsorteercentrum van PostNL aan de Stationsstraat 5 is al enige jaren niet meer in gebruik. De nieuwe eigenaar heeft de mogelijkheden onderzocht om deze locatie te herontwikkelen naar woningbouw, omdat het plangebied grenst aan de halte Waddinxveen van het HOV-net. Hierbij is aansluiting gezocht bij de door de gemeenteraad op 7 maart 2017 vastgestelde Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied.
Het Sleutelkwartier krijgt de komende vijf jaar een make over. Dit gebied krijgt overall meer eenheid, samenhang en kwaliteit. Er zijn tien ontwikkellocaties. Sommige locaties zijn al in ontwikkeling en worden volgens plan uitgevoerd. Bij nieuw te ontwikkelen locaties wordt onderzocht of er iets gerealiseerd kan worden wat een bijdrage levert aan de beleving en levendigheid van Waddinxveen. Deze ontwikkeling voorziet in 34 appartementen, waarvan 12 wooneenheden in de sociale huursector met de mogelijkheid om een kleinschalige horecavoorziening (zoals een koffiebar) te realiseren voor passanten van het HOV-net en de bushalte. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen woningbouw planologisch mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Stationsstraat en het Spoorpad. Ten westen hiervan ligt station Waddinxveen (een halte van het HOV-net Gouda - Alphen aan den Rijn). Ten noorden hiervan (aan de overzijde van de Stationsstraat) staan twee-onder-één-kap-woningen. Ten oosten hiervan staan langs de Stationsstraat grondgebonden woningen. Aan de Jan Dorrekenskade-Oost ligt een voormalige basisschool, waar tegenwoordig een verloskundigenpraktijk is gevestigd. Aan de zuidzijde staat een rij aaneengesloten woningen. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0001.png" Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving (rood omlijnd).

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor onderhavig plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
“Van station tot hefbrug"   30 januari 2013   n.v.t.  
"Parapluplan Archeologie en Parkeren"   19 september 2018   n.v.t.  

Het perceel is in het bestemmingsplan "Van station tot hefbrug" bestemd voor 'Bedrijf - Postsorteercentrum' en 'Verkeer' (figuur 2). Binnen het bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen toegestaan met een maximum goot- en bouwhoogte van 8 meter. Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Voorts heeft een strook in het zuidelijke gedeelte de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. In westelijke deel geldt de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Aardgasleiding'.

De ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan, omdat in totaal 34 appartementen en een kleinschalige horecavoorziening worden gerealiseerd. Om aan de gevraagde planontwikkeling medewerking te kunnen verlenen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0002.png" Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug' (plangebied met rode lijn aangeduid).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Dit plangebied ligt in het hart van Waddinxveen, ten noorden van het winkelcentrum Gouweplein. Het station ligt op steenworp afstand. Het Burgemeester Warnaarplantsoen en de tuin van Souburgh leveren de groene kwaliteiten van het gebied. Aan de westzijde grenst dit gebied aan een andere groenblauwe kwaliteitsdrager, de Petteplas. Het hoogteverschil tussen het bebouwde gebied van de Kerkweg-Oost en Jan Dorrekenskade en het omliggende groen is vanaf dit deelgebied duidelijk zichtbaar. De landschappelijke overgang van deze hoge en lage gebieden is via de groengebieden kwalitatief vormgegeven. Aan de Stationsstraat staan voornamelijk twee-onder-één-kapwoningen met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 10 meter. De zuidelijk gelegen woningen aan de Jan Dorrekenskade Oost hebben een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 11 meter.

Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de Stationsstraat 5. Tot voor kort was het ongeveer 3.280 m² omvattende terrein in gebruik als postsorteercentrum en als parkeerterrein. Voorheen was de locatie onderdeel van een NS- spoorwegemplacement. In de periode dat onderhavige onderzoekslocatie deel uitmaakte van het NS-terrein stonden op de locatie twee opstallen en waren hier meerdere wegen/paden gesitueerd alsmede een spoortalud. Voorafgaand aan de bouw van het postsorteercentrum zijn de twee opstallen gesloopt, waarna in zuidelijke richting woningbouw is gerealiseerd aan het Spoorpad. In figuur 3 is de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0003.png"

Figuur 3: Bestaande situatie plangebied.

Woningen Spoorpad, ten zuiden van plangebied. Woningen Stationsstraat, oostelijk van plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0004.png" Woningen tegenover plangebied. Voormalige basisschool aan de Jan Dorrekenskade- Oost (Tegenwoordig zit hier een verloskundige praktijk).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

Rond het bestaande station ligt veel ruimte om het gebied te verdichten tot een echt markant stationsgebied. Hier zijn verschillende bestemmingen mogelijk, zoals gestapelde woningen en horeca, baliefuncties en/of kantoorfuncties. De barrière van het spoor wordt doorbroken door gelijkvloerse oversteken. Het station verandert van een tussenstation in een knoop met bijpassende functies; het spoor wordt een voorzijde in plaats van een achterzijde, temeer daar een verantwoorde en logische aansluiting met de halte Waddinxveen van het HOV-net plaatsvindt.

Mede op basis hiervan is een bouwplan uitgewerkt voor een appartementengebouw met 34 wooneenheden in drie bouwlagen met een kleinschalige horecavoorziening. De woonfunctie is ruimtelijk inpasbaar, zeker nu daar aansluiting met de halte Waddinxveen van het HOV-net plaatsvindt.

Plangebied vanaf Stationsstraat. Plangebied vanaf Spoorpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0005.png"

Parkeerterrein langs Spoorpad. Onbebouwd terrein achter postsorteercentrum.

3.2 Randvoorwaarden en uitgangspunten

3.2.1 Beeldkwaliteitsplan Van station tot brug te Waddinxveen (2017)

Het aantal potentiële ontwikkelingslocaties binnen het plangebied Van station tot brug te Waddinxveen is aanleiding geweest voor het opstellen van een beeldkwaliteitsplan als onderdeel van de door de raad op 7 maart 2017 vastgestelde Ontwikkelvisie van Station tot Brug-gebied.
In het beeldkwaliteitsplan zijn voor (mogelijke) ontwikkelingslocaties stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen opgesteld, als tussenstap richting bestemmings- en wijzigingsplan(nen). Met deze randvoorwaarden wordt de samenhang binnen het gebied gewaarborgd en kan adequaat ingespeeld worden op vragen vanuit de markt.
Het doel van dit beeldkwaliteitsplan is om heldere en toetsbare stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen voor de bebouwde en onbebouwde omgeving te concretiseren. Hiermee wordt de kwaliteit per locatie maar ook de samenhang in het gehele plangebied gewaarborgd. In het beeldkwaliteitsplan worden per locatie eisen opgenomen met betrekking tot massa, functie, parkeeroplossingen, overgang openbaar-privé en beeldkwaliteit. Hiernaast worden er eisen opgesteld voor de inrichting van de openbare ruimte.

Eén van de ontwikkellocaties is het deelgebied van het voormalige postsorteercentrum. Hier wordt een herontwikkeling en een functiewijziging voorzien (figuur 4). De volgende uitgangspunten zijn opgenomen voor locatie 10.

Massa

  • Hoofdmassa: maximaal twee bouwlagen + kap
  • Locatie A/C: bebouwing staat op rooilijn of maximaal één meter achter de rooilijn
  • Locatie A: twee-onder-één-kap woningen, de woningen staan op minimaal drie meter van één zij-erfgrens. De woningen mogen via garages aan elkaar gekoppeld worden. Deze garages liggen minimaal drie meter achter de rooilijn. Rijwoningen zijn eventueel ook mogelijk.
  • Locatie B/C: rijwoningen

Parkeeroplossingen

  • In eerste instantie op eigen terrein, achter de rooilijn
  • Op straat indien dit ingepast kan worden

Beeldkwaliteit, deelgebied D (waaronder locatie 10)

  • Traditionele woningen aansluitend bij omgeving.
  • Het beeld is rustig en woningen zijn in beeld in grote mate gelijk.
  • Woningen moeten worden voorzien van een kapconstructie, parallel aan de rooilijn.
  • Zowel de kleurstelling als het materiaal dient aan te sluiten op bestaande en aangrenzende bebouwing. De gevels dienen in bruine tinten in gebakken materiaal te worden uitgevoerd (zie woningen omgeving). Voor de gevelopeningen wordt de toepassing van hout voor kozijnen en deuren voorgeschreven.
  • Een zorgvuldige detaillering dient bij te dragen aan een hoogwaardige architectuur. Gedacht kan worden aan een geleding door middel van metselverbanden, erkers, bijzondere raampartijen of andere bijzondere elementen.
  • De dakbedekking kan bestaan uit dakpannen of leisteen in een rode kleur of in antraciet. Glanzende pannen zijn uitgesloten.
  • De woningen aan locatie 10A hebben een groene voortuin, parkeren wordt achter de rooilijn opgelost.
  • Bebouwing op de hoeken heeft naar beide zijde oriëntatie.
  • Zijde B/C vormen een gesloten bouwblok.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0006.png" Figuur 4: Stedenbouwkundige randvoorwaarden.

Afwijking Beeldkwaliteitsplan Station tot Brug

In de Nationale Omgevingsvisie (2020) is opgenomen dat verstedelijking dient te worden gekoppeld aan de ontwikkeling van de (ov-)infrastructuur. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.

De provincie Zuid-Holland wil een aantrekkelijke, duurzame, concurrerende toonaangevende provincie zijn, waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren in een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. In Zuid-Holland moet iedereen zich thuis kunnen voelen in sterke steden en dorpen. Daarvoor moeten er voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste locatie zijn. De provincie wil de bouw van passende en betaalbare woningen versnellen, met waarborg voor ruimtelijke en sociale kwaliteit en passende mobiliteitsvoorzieningen. Daarbij wordt primair gekozen voor bouwen in bestaand bebouwd gebied en nabij knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer.

Motivering afwijken Beeldkwaliteitsplan
Het plangebied grenst aan de halte Waddinxveen van het HOV-net. Een hogere woningdichtheid levert een bijdrage aan de kwaliteit van het OV en voorzieningen. Met het rijk en de provincie is de gemeente van mening dat een vrijkomende locatie nabij het HOV-net intensiever moet worden benut door een hogere bebouwingsdichtheid toe te staan. Gelijktijdig kunnen meerdere doelgroepen van beleid worden bediend door gestapelde woningen te bouwen in plaats van grondgebonden woningen. Dit alles afwegende is om de volgende redenen aanleiding geweest om af te wijken van het beeldkwaliteitsplan voor locatie 10:

  • Van grondgebonden woningen naar appartementen: de vorm van het perceel is niet geschikt voor grondgebonden woningen (rijwoningen/ twee-onder-één kapwoningen). Dit type woning vraagt om een relatief smalle lange kavel. Met andere woorden: het perceel is geschikter voor appartementen.
  • Drie bouwlagen zonder kap: om de entree van Waddinxveen vanaf het Station meer kwaliteit te gunnen, is gekozen voor een hogere bouwhoogte op de hoek Stationsstraat/Spoorpad. Hierdoor komt er meer nadruk te liggen op de entree. Het past daarnaast in de ambitie van het Beeldkwaliteitsplan om een verbinding te vormen tussen het Centrum en de route naar station. De bebouwing refereert aan de bebouwing in het Centrum, maar sluit daarnaast aan op de bebouwing in de omgeving door maximaal 3 bouwlagen toe te staan.
  • Bestaande verbinding Stationsstraat behouden: deze verbinding wordt gezien als een logische loop- en fietsroute van het Gouweplein richting de Passage en wordt behouden. De verbinding Jan Dorrekenskade-Oost blijft een verbinding voor fietsers en voetgangers.

Met inachtneming van deze aangepaste uitgangspunten en randvoorwaarden is een bouwplan ontwikkeld voor 34 appartementen met de mogelijkheid om een kleinschalige horecavestiging te vestigen.

3.3 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt op het voormalige postsorteercentrum een appartementengebouw in drie bouwlagen gerealiseerd met 34 appartementen. De bouwhoogte is maximaal 10 meter, waarbij volgens het advies van het Q-team (kwaliteitsteam die plannen beoordeelt op ruimtelijke kwaliteit en inpasbaarheid) de in het oog springende plek tegenover het station extra kwaliteit krijgt. Dit wordt bereikt met meer bebouwing op de hoek van het Spoorpad en de Stationsstraat. Verder wordt de bestaande verbinding met de Stationsstraat doorgetrokken door te kiezen voor appartementen waarbij de vormgegeven parcellering aansluit bij de bestaande bebouwing aan zowel het Spoorpad als de Stationsstraat. Het woongebouw krijgt op de hoek tegenover het station een stevig accent met een fraaie hoofdentree en een kleine horecagelegenheid. De openbare ruimte rondom het gebouw wordt ingevuld met groen. Aan de oostzijde wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd voor de appartementen welke deels worden toegevoegd als openbare parkeerplaatsen.

Horeca
Het plan biedt de mogelijkheid om kleinschalige horeca zoals een koffiebar op deze locatie mogelijk te maken. Hierbij wordt vooral ingezet op de doelgroep treinreizigers en bewoners uit de directe omgeving. De treinreiziger is geen (directe) doelgroep voor de horecaondernemers aan de Nesse en het Centrum, omdat deze vaak een vluchtig bezoek brengt onderweg naar een bestemming. Bij uitwerking van de plannen zal de behoefte nader worden onderzocht. In de regels is een mogelijkheid opgenomen om twee extra wooneenheden toe te voegen, zodat er enige flexibiliteit is bij uitwerking van de plannen. In figuur 5 is een situatietekening opgenomen. Voorts is een artist impression van de nieuwbouw opgenomen (figuur 5a).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0007.png" Figuur 5: Situatietekening nieuwe toestand (voorlopig).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0008.png" Figuur 5a: Artist Impression nieuwbouw.

3.3.1 Woningbouwprogramma

Het woonprogramma behelst de bouw van 34 appartementen voor met name de doelgroepen starters en senioren. Wat betreft de verdeling van het woonprogramma wordt het volgende programma voorstaan:

  • 22 seniorenappartementen in het middendure koopsegment, waarvan 75% tot ten hoogste de op het moment van verkoop geldende NHG grens (€ 325.000, prijspeil 2021);
  • 12 jongerenappartementen in de sociale huursector voor de doelgroep starters (rekenhuur maximaal € 752,33 per maand, prijspeil 2021).
3.3.2 Bezonningsstudie

Met een bezonningsstudie is het verschil tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt. Voor 4 verschillende data (21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december) zijn steeds 4 tijdstippen gekozen: 09:00 uur, 12:00 uur, 15:00 uur en 18:00 uur.
Uit de vergelijking blijkt dat er nagenoeg geen schaduwwerking is. Alleen in december (in de middag) reiken de schaduwen tot woningen aan de Stationsstraat vanwege de lage stand van de zon. De bezonningsstudie is opgenomen in Bijlage 1 van de plantoelichting van dit bestemmingsplan.

3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Stationsstraat, het Spoorpad en de Jan Dorrekenskade-Oost. De ontsluiting van het appartementengebouw vindt plaats via Jan Dorrekenskade-Oost. Ter plaatse hebben de wegen een maximum snelheid van 30 km/ uur. De oostelijk gelegen Kanaaldijk vormt een wijkontsluitingsweg richting de N207 en N454. In zuidelijke richting is het winkelcentrum Gouweplein uitstekend bereikbaar. De wijkontsluitingswegen binnen de bebouwde kom sluiten aan op het rijkswegennet (A12/ A20).

Ten opzichte van de bestaande planologische situatie, een postsorteercentrum, zullen 34 woningen worden gerealiseerd. De normatieve verkeersgeneratie voor een postsorteercentrum is gemiddeld 13,6 verkeersbewegingen per 100 m² bvo. Dit betekent een verkeersgeneratie van (857 m² bvo x 13,6 =) 116 verkeersbewegingen van klanten en bestelbusjes. In de nieuwe situatie zal er sprake zijn van circa 200 verkeersbewegingen per dag. De Jan Dorrekenskade-Oost zal ter plaatse van het plangebied worden ingericht voor tweerichtingsverkeer. Deze verkeersmaatregel draagt ertoe bij dat de geringe toename aan verkeersbewegingen geen consequenties heeft voor de verkeersgeneratie van de Stationsstraat en aangrenzende wegen.
De planlocatie is uitstekend bereikbaar met het openbaar vervoer. Zo zijn er naast het station Waddinxveen ook bushaltes met een rechtstreekse busverbinding naar Gouda, Rotterdam Alexandrium en Zoetermeer. Hier bevindt zich ook een HOV-net tussen Gouda en Alphen aan den Rijn.

Stationsstraat. Jan Dorrekenskade-Oost. Spoorpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0009.png" Station Waddinxveen. Bushalte bij station. Parkeerterrein naast postsorteercentrum.


Parkeren
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:

  • 1. wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;
  • 2. wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis hiervoor is de regeling zoals opgenomen in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (2018) en aanvullend de richtlijnen van CROW-publicatie 381, 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied'.
De te kiezen plek in de bandbreedte is afhankelijk van situatiespecifieke kenmerken. Een locatie dichtbij een aansluiting op een snelweg kan een hoger autogebruik veroorzaken en daarmee een hogere vraag naar parkeerplaatsen. Anderzijds kan een locatie dichtbij een treinstation een lager autogebruik veroorzaken en daarmee minder vraag naar parkeerplaatsen. Omdat Waddinxveen vlakbij de A12 en de A20 ligt én drie treinstations, wordt uitgegaan van het midden van de bandbreedte.
Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeerkencijfers woningen CROW-publicatie 381.

Categorie rest bebouwde kom   matig stedelijk (gemiddeld)   Aandeel bezoekers  
koop, appartement, midden   1,8   waarvan 0,3 per woning  
huur, appartement, midden/goedkoop (inclusief sociale huur)   1,4   waarvan 0,3 per woning  
café/bar/cafetaria   6 per 100 m²    

Met de 12 startersappartementen worden voor een specifieke doelgroep aantrekkelijke woningen gerealiseerd. Dit woningtype is niet één-op-één te koppelen aan de woningtypes waarvan het CROW de kencijfers beschikbaar heeft. Zodoende wordt voor de doelgroep starters een meer realistische norm van 1,0 parkeerplaats per huurappartement aangehouden, zijnde de minimum norm van matig stedelijk in rest bebouwd kom. Hierbij is rekening gehouden met de landelijke trend dat jongeren steeds minder een auto hebben dan wel een auto delen. Een daling van tenminste 0,4 van de parkeernorm lijkt daarom realistisch voor het plan, temeer daar het station aan een halte van het HOV-net ligt met eveneens busverbindingen naar Gouda, Rotterdam-Alexandrium en Zoetermeer.

Voor de 22 koopappartementen in het middendure segment voor met name de doelgroep senioren is norm van 1,6 per appartement realistisch, omdat ook hier geldt dat het plangebied grenst aan het HOV-net (categorie centrum) en zij gemiddeld over één auto per appartement beschikken. Op basis van deze uitgangspunten ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).


Tabel 3.2: Parkeerbalans nieuwe situatie.

Functies   Typologie   Parkeernorm   Aantal/opp.   Totaal  
Woningen   koop, appartement, midden   1,6   22   35,2  
Woningen   huur, appartement, goedkoop   1,0   12   12,0  
horeca   dag horeca   3   55 m²   1,8  
Totaal         49 pp  

De dag horeca zal met name worden gebruikt voor bus- en treinpassagiers, zodat er geen extra beslag wordt gelegd op de parkeergelegenheid rondom het gebied. Er wordt rekening gehouden met 1,8 parkeerplaatsen voor het horecapersoneel. Het gaat om één parkeerplaats achter de slagboom die gebruikt kan worden door één werknemer. Voor de slagboom is ruimte voor meervoudig gebruik van de parkeerplaatsen. Meervoudig gebruik van deze parkeerplaatsen is mogelijk, omdat verschillende bewoners overdag op locatie werken waardoor de parkeerdruk afneemt. Er zal dus ruimte zijn voor horecapersoneel. Hiermee is voldoende rekening gehouden met de vraag naar parkeerplaatsen van de horecavoorziening.

De parkeerbehoefte voor de woningen wordt gerealiseerd door de aanleg van een afgesloten parkeerterrein met 23 parkeerplaatsen conform de hiervoor geldende richtlijnen (2,5 x 5 m). Voorts worden 26 openbare parkeerplaatsen aangelegd, waarvan 10 langs de Jan Dorrekenskade-Oost. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt de aanleg hiervan in artikel 13.1 (parkeerregeling) van het bestemmingsplan geborgd.

In het plan wordt tevens voorzien in fietsenstalling. Inpandig worden 88 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. Op het buitenterrein is nog plaats voor de stalling van 24 fietsen.

De 20 bestaande parkeerplaatsen op het parkeerterrein PostNL vervallen. Deze 20 parkeerplaatsen worden op dit moment vooral gebruikt voor treinreizigers die de auto hier neerzetten en overstappen op de trein. Het gemeentelijk beleid heeft station Waddinxveen Noord aangewezen als P+R-locatie met voldoende parkeerplaatsen. Beleidsmatig gezien is er geen reden om deze parkeerplaatsen te behouden, omdat de bebouwing van PostNL wordt gesloopt. Door deze parkeerplaatsen te laten vervallen, zal er extra parkeerdruk in de directe omgeving ontstaan. De parkeertellingen uit 2018 laten zien dat de Stationsstraat (omgeving station), het parkeerterrein Oude PostNL en de Jan Dorrekenskade-Oost overdag het meest worden gebruikt (hoogste punt: 80% - 90% van de parkeerplaatsen bezet). Dit heeft twee redenen:

  • De parkeerplaatsen worden gebruikt door de treinreizigers.
  • De parkeerplaatsen worden gebruikt voor het personeel van de winkels in het centrum.

Door minder parkeerplaatsen te realiseren in de directe omgeving van het station wordt het parkeren op deze locatie ontmoedigd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een voormalig postsorteercentrum met 34 appartementen en een kleine horecavoorziening in bestaand stedelijk gebied, grenzend aan een HOV-verbinding.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.1. De invulling van het plangebied met 34 appartementen voor de doelgroepen starters en senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Waddinxveen. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 15 maart 2022 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de Ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woonvisie gelden. De woonvisie bevat tenminste een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave op korte en lange termijn en een onderbouwing van de behoefte die regionaal is afgestemd. De regionale woonvisie vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie. Zie hiervoor verder paragraaf 4.3.1.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie maakt het plangebied op kaart 59 onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgebied 2018 (figuur 6).
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.

De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door een veencomplex. In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt de Stationsstraat onderdeel uit van een ringdijk in een droogmakerij (klei en veen). Het plangebied zelf is niet specifiek aangeduid. Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit steden en dorpen, gelegen langs een spoorlijn (figuur 6). Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Op de Laag van de beleving is de Stationsstraat aangeduid als fiets- en wandelroute (indicatief op kaart weergegeven) als onderdeel van het netwerk van fiets- en wandelpaden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0010.png" Figuur 6: Links uitsnede kaart 59 van Omgevingsvisie en rechts uitsnede kaart Kwaliteitskaart; Laag van de stedelijke occupatie. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het toevoegen van 34 appartementen is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking, omdat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied ligt, waarbij de richtpunten niet in het geding zijn. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Woonvisie. In paragraaf 4.3.1 en 4.4.4 wordt hierop nader ingegaan. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 15 maart 2022 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 34 appartementen mogelijk in het bestaand stedelijk gebied. Voldaan wordt aan de Ladder zoals beschreven in paragraaf 4.1.3. De ontwikkeling sluit aan bij de omliggende (woon)bebouwing. Dit plan is opgenomen in het woningbouwprogramma voor de Regio Midden-Holland en hiermee passend gebleken binnen de Regionale Agenda Wonen. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het programma voor onder andere deze locatie aanvaard.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan c.a. wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij een halte van het HOV-net Gouda - Alphen aan den Rijn. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen het Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD). Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling wordt opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 4.3.1). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale Agenda Wonen

Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.

Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 (RAW). Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.

De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de RAW is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:

  • gevarieerd woon- en leefklimaat
  • duurzaamheid
  • wonen en zorg
  • betaalbaarheid/toegankelijkheid
  • beschikbaarheid.

Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de RAW leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De RAW is complementair aan lokale woonvisies.

Waddinxveen
Waddinxveen is sinds de jaren '80 uitgegroeid van een dorpskern langs de Gouwe naar een middelgrote gemeente met de daarbij behorende voorzieningen. De ligging langs de A12 Utrecht – Den Haag is daarvoor belangrijk. Daarnaast heeft Waddinxveen drie treinstations aan een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. Aan de zuidwestzijde van de oude dorpskern is een nieuw centrum gerealiseerd. Zuidelijk daarvan is de woonwijk Park Triangel in aanbouw. Waddinxveen kent veel laagbouw, met aan de zuidrand een dorps en soms luxer woonmilieu. Het luxe woonmilieu is een onderscheidend aanbod, dat verder grotendeels ontbreekt in de regio.

Conclusie 

De Stationsstraat 5 is één van de Waddinxveense projecten in de bijlagen bij de RAW, wat inhoudt dat er in regionaal verband behoefte is aan deze woningen en dat hierover in voldoende mate door de regio afstemming heeft plaatsgevonden. In het plangebied worden 34 appartementen mogelijk gemaakt. De bouwplannen binnen het Sleutelkwartier zijn regionaal afgestemd met de werkgroep RAW. Het plan is opgenomen in blok I van de Regionale Projectenlijst Woningbouw Midden-Holland. Met deze instemming is de regionale afstemming afgerond.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.

Wonen en voorzieningen
De gemeente wil bouwen voor de lokale en regionale behoefte op het gebied van wonen. Hierover zijn in het verleden afspraken gemaakt met de regio en de gemeente wil deze afspraken zoveel mogelijk nakomen. Tegelijkertijd is de marktsituatie veranderd en zijn de prognoses over de ontwikkeling van de bevolking en huishoudens in Waddinxveen ten opzichte van 2006 neerwaarts bijgesteld. Een bijstelling van het programma uit de structuurvisie 2006 is daarom noodzakelijk. De prognoses geven aan dat de behoefte aan extra woningen in 2030 circa 2.000 bedraagt (op basis van autonome groei en gezinsverdunning). Waddinxveen wil in deze behoefte voorzien en daarnaast bouwen voor de regionale groei en gaat daarom uit van een programma van circa 4.250 woningen tot 2030. Dit betekent dat gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gerealiseerd.
De gemeentelijke ambities uit de structuurvisie zijn uitgewerkt in een uitvoeringsagenda met concrete projecten. De uitvoeringsagenda vormt deze periode enerzijds een belangrijk sturingskader voor de projecten die de gemeente zelf actief wil oppakken en anderzijds een toetsingskader voor projecten en initiatieven van private partijen die een faciliterende rol van vragen van de gemeente. Van belang is dat zowel de structuurvisie als de uitvoeringsstrategie een momentopname zijn van ambities en concrete projecten op de korte én lange termijn.
Bij invulling van het woningbouwprogramma wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt. Voor de gemeente betekent dit concreet dat nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen. Een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding is hierbij van groot belang. Ten aanzien van de Passage is na het in gebruik nemen van het nieuwe centrum de inzet niet langer gericht op voortzetting van detailhandel. Op termijn wordt daar een herstructurering beoogd zonder detailhandelsfunctie. Hierin neemt de gemeente een stimulerende en faciliterende rol.
Op de integrale kaart van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Wonen bestaand', grenzend aan het “Concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied" (figuur 7). Hoewel deze herontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie en de hierbij behorende uitvoeringsagenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0011.png" Figuur 7: Integrale kaart Structuurvisie.

Conclusie
De geactualiseerde Structuurvisie en de Uitvoeringsagenda staan het oprichten van 34 woningen niet in de weg. De nieuwbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de gewenste gedifferentieerde woonmilieus.

4.4.2 Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied

Voor het gebied van Station tot Brug-gebied (SB-gebied) heeft de raad in zijn vergadering van 7 maart 2017 een ontwikkelvisie vastgesteld. Deze visie komt voor het gedeelte dat betrekking heeft op het SB-gebied in de plaats van de in 2009 vastgestelde gebiedsvisie van Bentwoud tot Brug.

De stedenbouwkundige invulling van het gebied is op veel plekken onsamenhangend en rommelig. Een behoorlijk aantal locaties in het SB-gebied vraagt nu of op termijn om een herontwikkeling. Mede door de opening van Gouweplein in 2014 zijn er veel locaties beschikbaar gekomen. Ook de kwaliteit van de openbare ruimte kan verbeteren. De ontwikkellocaties zijn opgenomen in figuur 8. Het plangebied maakt onderdeel uit van ontwikkellocatie 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0012.png" Figuur 8: Overzicht van de ontwikkellocaties (indicatief).

Het doel is een kwaliteitsimpuls voor het SB-gebied. Het gaat enerzijds om een kwaliteitsimpuls voor de diverse ontwikkellocaties en anderzijds om een kwaliteitsimpuls voor de openbare ruimte in het SB-gebied als samenhangend element en verbinding tussen de ontwikkellocaties. Deze ontwikkelvisie biedt hiervoor realistische kaders en uitgangspunten.

Verder geldt:

  • nieuwe bebouwing is kwalitatief hoogwaardig en past goed in de omgeving;
  • functies hebben een meerwaarde voor Waddinxveen;
  • initiatieven vinden zoveel mogelijk in de juiste volgorde plaats, waarbij snel resultaat zichtbaar is.

De Stationsstraat 5 maakt onderdeel uit van ontwikkellocatie 10. Op deze kavel is een herontwikkeling mogelijk naar woningbouw.

Stedenbouwkundige kaders

Stedenbouwkundig zijn er twee belangrijke aandachtspunten:

  • Op dit moment is er in het SB-gebied op diverse plekken sprake van een minimale ruimtelijke kwaliteit en samenhang. Dit komt door de diverse braakliggende locaties, waardoor er gaten zijn en er zicht is op achterkanten. Dit geeft een rommelig beeld.
  • Het SB-gebied is een van de oudere delen van Waddinxveen. Door de historische waarden in het gebied te herstellen of te benadrukken, ontstaat extra kwaliteit. Bij de herontwikkeling van ontwikkellocaties kan dit door samenhangende bebouwing en rooilijnen. Ook bij de verbetermogelijkheden voor de openbare ruimte is dit een belangrijk element.

In het Beeldkwaliteitsplan zijn per ontwikkellocatie schetsen, referentiebeelden en soms 3D-beelden gemaakt, waarbij specifiek aandacht is besteed aan massa, beeldkwaliteit en parkeeroplossingen. Dit plan wordt beschreven in paragrafen 3.2.1 en 4.4.3.

Functionele kaders
Bij initiatieven op de ontwikkellocaties wil de gemeente dat de nieuwe functies een toegevoegde waarde hebben voor Waddinxveen. Het moet gaan om functies waar behoefte aan is en niet ongewenst concurreren met andere functies in Waddinxveen. Ook dit is een belangrijk onderdeel voor het bereiken van de gewenste kwaliteitsimpuls.
Er is een marktonderzoek uitgevoerd om de meest kansrijke functies voor het SB-gebied te bepalen. In het gebied is plaats voor verschillende typen functies, waarmee we het SB-gebied beschouwen als een gemengd gebied. De meest kansrijke functies zijn:

  • wonen, vooral gericht op: alleenstaanden;
  • jongeren tot 30 jaar;
  • (aankomende) gezinnen;
  • ouderen.

Conclusie
De planontwikkeling past binnen de stedenbouwkundige kaders. De woningen zijn geschikt voor met name starters en senioren. De openbare ruimte is bij onderhavige planontwikkeling niet in het geding.

4.4.3 Beeldkwaliteitsplan Van station tot brug te Waddinxveen (2017)

De ontwikkellocatie ligt binnen het plangebied Van station tot hefbrug. Hiervoor is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld als onderdeel van de Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied, waarin de stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen zijn verwoord. Belangrijk is dat er samenhang ontstaat mede door eenduidige bebouwing.

Gelijktijdig heeft de gemeenteraad op 7 maart 2017 de 'Visie openbare ruimte van station tot brug te Waddinxveen' vastgesteld. De openbare ruimte voor het appartementengebouw wordt heringericht.

Toetsing aan beeldkwaliteitsplan
In het beeldkwaliteitsplan wordt nog uitgegaan van grondgebonden woningen in twee bouwlagen met een kap. Het plan wijkt hiervan af, omdat sprake is van gestapelde woningen in drie bouwlagen zonder kap. De motivering om hiervan af te wijken in beschreven in paragraaf 3.2.1.

Conclusie
Het bouwplan wijk af van het beeldkwaliteitsplan, omdat er sprake is van gestapelde woningen in drie bouwlagen zonder kap. De motiviering om hiervan af te wijken is opgenomen in paragraaf 3.2.1. Met inachtneming hiervan is dit bouwplan vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar.

4.4.4 Woonvisie en woningbouwprogrammering

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 13 december 2017 de Woonvisie 2018-2022 vastgesteld. De woonvisie bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers. De hoofddoelstelling is dat iedereen die dat wil op een prettige en geschikte manier in Waddinxveen moet kunnen wonen. De pijlers geven hier invulling aan. De eerste pijler is beschikbaarheid en betaalbaarheid. Deze pijler gaat over passende huisvesting voor diverse doelgroepen. De tweede pijler gaat over wonen, zorg en welzijn. Een belangrijk thema is duurzaamheid, daarom gaat de derde pijler over dit thema. De vierde pijler ten slotte gaat over leefbaarheid. Het gaat hier zowel over de woningen zelf als over de woonomgeving. Naast de pijlers wordt er in de woonvisie ingegaan op het gewenste woningbouwprogramma voor Waddinxveen en de manier waarop de gemeente met 'partners in wonen' samenwerkt. De actiepunten uit de woonvisie zijn op een rij gezet en een bijlage bij de Woonvisie.

Wonen is een eerste levensbehoefte. De woningmarkt is complex. De gemeente heeft daarom een nieuwe woonvisie opgesteld. Deze woonvisie geeft de ambities en doelstellingen voor wonen voor de periode van 2018 tot en met 2022. De woonvisie gaat in op de huisvesting van de huidige en toekomstige inwoners van Waddinxveen, de vraag en het aanbod en de bestaande en gewenste woningvoorraad. Het doel is om vraag en aanbod zoveel mogelijk bij elkaar te brengen, zodat iedereen die dat wil prettig kan wonen in Waddinxveen. De woonvisie is een kompas en toetssteen voor de gemeente bij de ontwikkeling van Waddinxveen, zowel voor nieuwbouw als voor de aanpassingen in de bestaande voorraad. De vorige woonvisie is in 2012 vastgesteld. Toen was er een economische crisis. Intussen is de economie weer aangetrokken. Dat heeft ook invloed op de woningmarkt. Er is daarom behoefte aan een geactualiseerde visie.

Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid
Passende huisvesting kan voor iedereen iets anders betekenen. Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving. Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar. Om deze doelgroepen te kunnen bedienen, zal de woningvoorraad aangepast moeten worden. Hierbij gaat het zowel om aanpassingen in de bestaande voorraad als om de toevoeging van nieuwbouwwoningen.

Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuw. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat hierbij voorop.

Pijler 3: Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.

Pijler 4 Leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is.

Woningbouwprogramma
Om aan de vraag te voldoen is het van belang inzicht te hebben in het gewenste programma voor Waddinxveen voor de komende jaren. Er is veel vraag naar woningen in de grote steden, maar ook in de gebieden langs de A12, waaronder Waddinxveen. Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en ’t Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. Het belangrijkste (transformatie)gebied voor de komende jaren is het gebied van Station tot Hefbrug. In dit gebied worden onder andere voormalige detailhandel en bedrijfsbestemmingen getransformeerd naar een gebied voor wonen en zorg gerelateerde voorzieningen. Deze locatie ligt binnen de invloedssfeer van station Waddinxveen.

Op basis van de Woningbouwraming en de Bevolkingsprognose van de Provincie Zuid-Holland zou er in Waddinxveen ruimte zijn tussen 1622 en 2195 woningen in de periode van 2015 tot en met 2029 voor de eigen behoefte. Park Triangel heeft haar eigen vraag. Voor Park Triangel hanteert de gemeente als uitgangspunt dat 40% van Park Triangel gebouwd wordt voor de lokale en regionale behoefte en 60% voor de bovenregionale behoefte. Deze bovenregionale behoefte komt voornamelijk voort uit de verhuisrelatie die Waddinxveen heeft met Rotterdam en Den Haag. In deze steden is een tekort aan met name grondgebonden woningen. Park Triangel vangt een deel van dit tekort op. Om te voldoen aan de vraag naar meer luxe woonmilieus, wordt als onderdeel van het woningbouwprogramma ook ingezet op duurdere koopwoningen.

Toetsing planinitiatief

Kwantitatieve vraag
Deze planontwikkeling met 34 woningen levert een bijdrage aan het voorzien in de behoefte aan voldoende woningen in de woonmilieus voor de doelgroepen starters en senioren. Daarnaast zijn stedelijke voorzieningen dichtbij. De leefbaarheid van dit gedeelte van het Station tot Brug-gebied wordt opgewaardeerd door appartementen en een kleinschalige horecavoorziening te realiseren die qua uitstraling aansluiting zoekt bij de halte Waddinxveen van het HOV-net. Duurzaamheid wordt beschreven in 4.4.6.

Kwalitatieve vraag
In de regionale agenda wonen 2019 (RAW 2019) staan 10 opgaven geformuleerd. Onder opgave 9 op bladzijde 31 zijn de volgende punten terug te lezen:

  • de prioriteit ligt vanuit zorgvuldig ruimtegebruik en veranderende vraag in de toekomst bij inbreiding en aanwas bij bestaande kernen (stroken grond tegen een kern aan).
  • De kwalitatieve opgave vertalen we ook naar woningtypes. We spelen in op huishoudensverdunning en vergrijzing door in te zetten op het toevoegen van gelijkvloerse en kleinere woningen aan de woningvoorraad.

De 34 appartementen worden gebouwd voor de doelgroepen een- en tweepersoonshuishoudens, zowel jongeren als ouderen in de sociale huur en het middenkoopsegment. Hiervan worden 12 appartementen in de sociale huursector gerealiseerd voor starters. Deze verdichting is passend. De opgave is opgenomen in de RAW 2019.

Conclusie
Het woningbouwprogramma van 34 appartementen is in overeenstemming met de vastgestelde uitgangspunten in de Woonvisie. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroepen starters en senioren. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de ambitie om duurzame woningen te realiseren (zie ook 4.4.6).

4.4.5 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen.

Conclusie
De 34 appartementen worden via de Stationsstraat in oostelijke richting ontsloten naar de Kanaalstraat en Kerkweg-Oost. Vanaf deze weg is het rijkswegennet richting Henegouwerweg (N207) en Kanaaldijk (N454) uitstekend bereikbaar. In westelijke richting is het plangebied via de Kerkweg-West ontsloten op de wijkontsluitingswegen Esdoornlaan/ Chopinlaan. De ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan.

4.4.6 Duurzaamheid

De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.

In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.

Conclusie 
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager. De woningen worden volgens de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gebouwd. Op het dak worden zonnepanelen geplaatst. Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

4.5 Conclusie

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening, omdat het plangebied binnen de BSD ligt en regionale afstemming heeft plaatsgevonden over het woningbouwprogramma. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader rijk, provincie en gemeente

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

5.2.3 Gemeente

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.

Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

5.3 Beleid hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP6) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2022 – 2028. Op 8 februari 2022 is het WBP6 'Water wijst de weg' vastgesteld (https://wbp6rijnland.nl/). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

In 2020 is de Keur 2020 in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

5.4 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Voorofschepolder. Voor het stedelijke gebied van de Voorofschepolder is door het Algemeen Bestuur van het voormalige Waterschap Meer en Woude bij besluit van 29 oktober 1991 een waterpeil vastgesteld van NAP – 2.38 m. Door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is dit besluit op 16 juli 1992 goedgekeurd.
Voor dit peilvak wordt water ingelaten vanuit de Gouwe door een halfautomatische inlaat met een diameter van Ø600 mm door de Noordkade, nabij de brandweerkazerne. Via deels open water en deels lange duikerverbindingen wordt het water naar het westelijk deel van het peilvak gevoerd zoals onder andere naar de Petteplas. Vanuit de Petteplas wordt de Kleikadevaart en het lekriool langs het Noordeinde van water voorzien. De Voorofschepolder wordt sinds eind 2003 bemalen door het nieuwe gemaal ’t Lege End. Dit geautomatiseerde gemaal heeft een elektrisch aangedreven pomp met een capaciteit van 20 m³/minuut. Het water wordt via de voorboezem van gemaal De Omringdijk uitgeslagen op de Gouwe. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de gemeente Boskoop is opgesteld.

Veiligheid en waterkeringen
In het zuidelijke gedeelte van het plangebied ligt een waterkering (kernzone) inclusief de beschermingszone. Het keringenbeleid is van toepassing op de kern en beschermingszone van de waterkering. Om het waterstaatsbelang te beschermen dient voorafgaande aan bouwwerkzaamheden toestemming te worden gevraagd van het hoogheemraadschap, waarin het waterkeringsbelang (in de beschermingszone) kan worden afgewogen. Initiatiefnemer zal naast het vooroverleg op basis van dit bestemmingsplan een Watervergunning aanvragen bij het hoogheemraadschap voor zover het bouwplan in de waterkering wordt gebouwd. In dat geval kan de aanvraag worden getoetst aan het beleid (Nota waterkeringen). Na toetsing zal pas blijken of het afgeven van een positief wateradvies mogelijk is.

Oppervlaktewateren
Op de Legger oppervlaktewater zijn geen watergangen aanwezig in het plangebied. De bebouwing ligt buiten de beschermingszones. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Beschrijving waterkwantiteit
Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.

Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarboven op komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 15% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd wanneer meer verhard oppervlak wordt gerealiseerd.

Toekomstige situatie en waterafvoer
Het perceel is groot 3.283 m². In de bestaande situatie is het perceel bebouwd met een postsorteercentrum en verhard met een parkeerterrein. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en de verharding verwijderd. In de plaats hiervan wordt een appartementengebouw gebouwd met verharding en groen. Per saldo is er sprake is van een afname van verhard oppervlak van (2.557 - 2.548 m² =) 99 m². In tabel 5.1 is één en ander inzichtelijk gemaakt. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is het realiseren van watercompensatie niet nodig, omdat de toename aan verhard oppervlak minder dan 500 m² bedraagt.


Tabel 5.1: Waterbalans plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0013.png"

Waterkwaliteit (riolering en dubo)
Het hemelwater van het dak van het appartementengebouw zal worden afgevoerd overeenkomstig de eisen van het gemeentelijk beleid. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

5.4.1 Wateradvies

De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 3 juli 2021 (dossiercode 20210703-13-27019) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterstaatkundig belang is. In verband hiermede wordt het voorontwerpbestemmingsplan om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. De resultaten worden verwerkt, nadat het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is afgerond.

5.4.2 Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling, nadat het hoogheemraadschap een watervergunning heeft verleend op de door initiatiefnemer in te dienen aanvraag. Op basis hiervan kan het Hoogheemraadschap een positief advies uitbrengen omtrent het plan.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 34 woningen en een kleine horecavoorziening. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde planontwikkeling.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van archeologisch belang; deze waarden worden niet geschaad. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. De op te richten woningen liggen buiten de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 6,2 km ten oosten van het plangebied. Het Natura2000 gebied 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' ligt op een afstand van circa 9,4 kilometer. De woningen liggen niet binnen de invloedssfeer van deze Natura 2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. Dit onderdeel is beschreven in paragraaf 6.3.1.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.


Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen in Bijlage 2.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk met 34 woningen langs het HOV-net van Gouda- Alphen aan den Rijn. De locatie kan daarom worden aangemerkt als een gemengd gebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningen. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn. Uit deze inventarisatie is gebleken dat alleen de oostelijk gelegen praktijk van een verloskundige praktijk aan de Jan Dorrekenskade Oost 20 relevant is. Deze functie valt onder milieucategorie 1 waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter bedraagt. De afstand tussen de dichtstbijzijnde woningen en deze praktijk bedraagt meer dan 10 meter, zodat deze activiteit geen belemmering vormt. Andersom geredeneerd is voor de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Horeca in plangebied
In de noordoosthoek van de nieuwbouw kan op de begane grond worden voorzien in een kleinschalige horecavoorziening zoals een koffiebar wanneer hieraan behoefte is. De bruto-vloeroppervlakte van een dergelijke voorziening is maximaal 55 m². Deze activiteiten vallen onder milieucategorie 1 met eveneens een richtafstand van 0 meter. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de aangrenzende appartementen. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid
6.1.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Kanaalstraat en Kerkweg-West (50 km/uur) met een zonebreedte van 200 m. De overige wegen binnen een zone van 200 meter zijn zogenaamde 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de berekende belasting de genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder. In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Caubergh Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 4 augustus 2021, Referentie 07979-55061-02, Bijlage 3). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van de Kerkweg-West en Kanaalstraat niet wordt overschreden. De maximale waarde vanwege de Kerkweg-West bedraagt 39 dB na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder.

De geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen is ten hoogste:

  • Stationsstraat: 53 dB na aftrek.
  • Spoorpad: 55 dB na aftrek.
  • Jan Dorrekenskade–Oost: 51 dB na aftrek.

In het kader van het Bouwbesluit zal nog onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel wegverkeerslawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.3.2 Spoorweglawaai

Wettelijk kader
De zonebreedte van spoorwegen zijn vastgesteld op basis van de GPP's (Geluid Productie Plafonds) uit het Geluidregister Spoor van 8 april 2016. Uit artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder valt de breedte van de zones van spoorweg af te leiden. Hieruit blijkt dat het plangebied gelegen is binnen de zone van een spoorweg Gouda - Utrecht.
Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. In tabel 6.2 is de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde weergegeven.

Tabel 6.2: voorkeursgrenswaarden (vgw) spoorwegverkeerslawaai (art. 4.9 Bgh)

Bestemming   Voorkeurswaarde (dB)   Maximale grenswaarde (dB)  
Woningen   55   68  


Onderzoek/ beoordeling
De nieuwbouwlocatie is gelegen binnen de zone van het spoorwegtraject Gouda - Alphen aan den Rijn. Daarom is de geluidsbelasting als gevolg van het spoorwegverkeerslawaai op het plangebied berekend (rapport van Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam van 4 augustus 2021, Referentie 07979-55061-02, Bijlage 3). Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 56 dB. Er is een hogere waarden procedure vanuit de Wet geluidhinder nodig.
De geluidbelasting ten gevolge van het spoor is lager dan 60 dB. Er zijn volgens het hogere waarde beleid geen aanvullende maatregelen nodig. Overigens heeft een groot deel van de woningen een geluidluwe zijde.

Trillingshinder als gevolg van spoorweglawaai
Het plangebied ligt naast het spoor en er is kans dat trillingshinder optreedt voor de toekomstige bewoners en gebruikers van het nieuwe gebouw dat het bestemmingsplan mogelijk maakt. De SBP-richtlijn hanteert streefwaarden die afhangen van de toekomstige gebouwfunctie. Bij de nieuwbouw zal rekening moeten worden gehouden met deze streefwaarden. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de trillingsniveau hoger is dan de streefwaarde, zijn bouwkundige maatregelen of overdrachtsmaatregelen mogelijk, zoals het aanbrengen van een stijve(re) fundering, een trillingsarm gebouwontwerp of een ingreep in de bodem tussen het spoor en het gebouw. Deze zaken dienen in de vergunningsfase te worden beoordeeld. Zodoende is in de regels van het bestemmingsplan de verplichting opgenomen dat de nieuwbouw dient te voldoen aan de SBR-richtlijn. Om dit aan te tonen zal een trillingsonderzoek nodig zijn en daaruit volgend zijn eventueel bouwkundige maatregelen nodig. In verband hiermede is in artikel 5.3.1 een nadere eis opgenomen dat het bevoegd gezag een onderzoek naar trillingshinder kan eisen.


Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk. Tegen het ontwerpbesluit, dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, zijn geen zienswijzen ingediend. Het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder is opgenomen in Bijlage 4.

6.1.3.3 Industrielawaai

Wettelijk kader
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.


Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het lokaal beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 14 december 2011 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
In verband met deze planontwikkeling is er een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5725 en 5740 uitgevoerd door Waders Milieu B.V. te Waddinxveen (rapport van 23 maart 2021, kenmerk 21403501A, Bijlage 5).

De onderzoeksresultaten vormen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning, omdat een beperkte nikkelverontreiniging in de grond is aangetroffen ter plaatse van boring 14 (circa 20 m³). De milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater geven verder geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de beoogde herinrichting van de locatie ten behoeve van woningbouw. In de bodem is visueel en analytisch geen asbest aangetroffen. Ten aanzien van asbest wordt de locatie eveneens geschikt geacht voor woningbouw.
Aanbevolen wordt om nader onderzoek uit te voeren en daarmee de ernst en omvang van de aangetoonde verontreinigingen met nikkel nader in beeld te brengen. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is het niet nodig dat meer bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Voor de toekomstige aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen is dit wel het geval.

Conclusie
Op basis van het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. De onderzoeksresultaten geven aan dat er geen grootschalige verontreiniging wordt verwacht. Een nader onderzoek is nodig om de ernst en omvang van de nikkelverontreiniging te bepalen. Vervolgens kan een bodemsanering plaatsvinden aan de hand van een door bevoegd gezag Wet bodembescherming goedgekeurd saneringsplan of zogenaamde BUS-Melding. Na afronding van de sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig. Als er een goedgekeurd saneringsplan is of als is ingestemd met de BUS-melding kan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden afgegeven. Binnen de exploitatie wordt hiervoor een budget gereserveerd. Met inachtneming hiervan is het aspect bodem in het kader van het bestemmingsplan voldoende onderzocht.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek/ beoordeling
In verband met deze planontwikkeling is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs Kanaalstraat. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. De afstand van deze weg tot het plangebied bedraagt circa 200 m.

Uit figuur 9 blijkt dat hier de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 20,8 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 18,4 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 10,9 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Langs de Stationsstraat zelf liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze weg is lager dan de concentraties langs de Kanaalstraat, omdat hier minder verkeer rijdt. In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit op de meest kritische locatie in het plangebied (langs Stationsstraat) aan de luchtkwaliteit-grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0014.png" Figuur 9: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020.

Met de NIBM-tool op de site van Infomil is nog nagegaan wat de berekende maximale bijdrage aan luchtemissies van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling is. Hierbij is ervan uitgegaan dat de ontwikkeling maximaal 200 extra auto's per dag aantrekt (mvt/weekdagetmaal), waarvan 2% vrachtwagens (tabel 6.4).

Tabel 6.4: Berekening maximale bijdrage luchtemissies van verkeersgeneratie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0015.png"

Uit deze tabel blijkt dat de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden blijven. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit op de meest kritische locatie in het plangebied aan de luchtkwaliteit-grenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren door het schoner worden van het verkeer steeds beter. De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.

Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied (binnen 200 m) geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
De spoorlijn Alphen aan den Rijn – Gouda ligt op een afstand van circa 30 meter van het plangebied. Over deze lijn vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen. Evenmin is transport van gevaarlijke stoffen over de Stationsstraat, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied (parallel langs zuidwest zijde van de spoorbaan) op circa 50 meter afstand een 12 inch (309 mm) 40 bar regionale aardgastransportleiding. Voor deze hogedruk gasleiding dient voor kwetsbare objecten een belemmeringenstrook te worden aangehouden van 4 meter vanaf het hart met een invloedsgebied van 140 m. Voor het overige liggen er in de directe nabijheid geen leidingen, die voor externe veiligheid relevant zijn. In figuur 10 is de buisleiding aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0016.png" Figuur 10: Aardgasleiding W517-01 en invloedsgebied.

De omvang van het risico in relatie tot de oriëntatiewaarde bepaalt of en onder welke voorwaarden de bestemming op die locatie kan worden gerealiseerd. In verband hiermede is een risicoberekening uitgevoerd en een verantwoording van het groepsrisico in het invloedsgebied opgesteld. In paragraaf 6.1.7 wordt hierop ingegaan.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 11) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0017.png" Figuur 11: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).

Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.

Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.
De door het hoogheemraadschap voorgeschreven minimale drooglegging zal voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen. De bouwwijze zal hierop worden afgestemd.

Niet gesprongen explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. In 2012 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van NGE voor het grondgebied van de gemeente Waddinxveen. Hieruit blijkt dat er nabij het plangebied (ter hoogte van de kruising van de Kerkweg) geallieerde bombardementen hebben plaatsgevonden in maart 1945. Na overleg met de Omgevingsdienst Midden-Holland kan het volgende worden vastgesteld.

Op basis van het reeds geraadpleegde bronmateriaal en een gewijzigde vorm van analyseren van dit bronmateriaal is er anno 2021 niet langer sprake van een verdacht gebied naar aanleiding van bombardementen ter plaatse van de Stationsstraat 5. Wel is bekend dat nabij het station een beschieting door vliegtuigen heeft plaatsgevonden, dit leidt echter niet tot het afbakenen van een verdacht gebied ter plaatse van de Stationsstraat 5. Dit betekent dat op basis van het tot nu toe geraadpleegde bronmateriaal kan worden gesteld dat werkzaamheden te Stationsstraat 5 op reguliere wijze kunnen plaatsvinden. Worden tijdens werkzaamheden toch spontaan ontplofbare oorlogsresten (OO) aangetroffen, dan dienen de volgende acties te worden ondernomen:

  • Het werk ter plaatse van de vindplaats dient te worden stilgelegd.
  • De werklocatie, in ieder geval rondom het OO, dient te worden afgezet. Het aanwezige personeel dient op de hoogte te worden gebracht van de vondst en geïnstrueerd te worden uit de buurt te blijven.
  • Er dient contact te worden opgenomen met de politie (0900-8844). De vondst dient gemeld te worden aan de politie. De politie neemt vervolgens contact op met de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EOD).
  • Als de EOD op locatie is, wordt een afspraak gemaakt voor de ruiming. De EOD maakt deze afspraak met de gemeente, of de politie namens de gemeente.
  • De EOD geeft aan de gemeente, of de politie namens de gemeente, advies over de in acht te nemen veiligheidsmaatregelen.
  • Indien de te nemen veiligheidsmaatregelen dit toelaten, kan de gemeente aan de EOD advies vragen over de mogelijkheden tot doorwerken op de betreffende locatie, dan wel elders in de nabijheid van het werk en de daarbij in acht te nemen veiligheidsmaatregelen totdat het NGE wordt geruimd.
  • Het OO wordt geruimd.

Met inachtneming hiervan kan het plangebied vanuit niet gesprongen explosieven vrijgegeven worden voor bebouwing.

6.1.7 Rapport 'Externe Veiligheid'

Aardgastransportleiding
Ten behoeve van de planontwikkeling aan de Stationsstraat 5 is een risicoberekening voor het Plaatsgebonden Risico opgesteld in verband met het invloedsgebied van de nabijgelegen hogedruk gasleiding aan de westzijde van het plangebied. Dit onderzoek externe veiligheid is uitgevoerd door adviesgroep AVIV B.V. te Enschede (rapport van 12 juli 2021, project 214606, Bijlage 7).

Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de relevante aardgasleiding is berekend voor de huidige situatie en toekomstige situatie.

Plaatsgebonden risico
De berekeningen hebben op de locatie van het plangebied niet geleid tot een plaatsgebonden risicocontour 10-6. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het oprichten van een appartementengebouw met 34 wooneenheden.

Groepsrisico
Het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico niet toe. Er kan volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het bevoegd gezag dient de Veiligheidsregio Hollands Midden in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen.

Belemmeringenstrook
Het plangebied ligt buiten de belemmeringenstrook.

6.1.8 Verantwoording groepsrisico

Er dient een verantwoording te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een hogedruk gasleiding van de Gasunie. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde gezien het groepsrisico ten gevolge van de nieuwbouw niet wijzigt.

De hoogte van het groepsrisico moet worden onderzocht en bestuurlijk worden verantwoord. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied en de omgeving voldoende is gewaarborgd. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied en de omgeving voldoende is gewaarborgd. In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.

Toetsing plan aan plaatsgebonden risico en verantwoordingsplicht groepsrisico
De ontvluchting vanuit het plangebied vanaf de risicobron is goed. Via de achterzijde van het appartementengebouw kan in oostelijke richting worden ontvlucht. Aangenomen wordt dat de mobiliteit van de aanwezigen goed is en dat deze goed in staat zijn om zichzelf in veiligheid te brengen. De bestrijdbaarheid wordt als goed beoordeeld. De Stationsstraat is goed bereikbaar en de bluswatervoorziening ter plaatse is voldoende om een incident met gevaarlijke stoffen effectief te bestrijden. Met inachtneming hiervan zijn er geen beperkingen voor het plangebied.

Plaatsgebonden risico
Voor deze risicobronnen is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 die over het plangebied ligt.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
De risico's van de gasleiding ter hoogte van het plangebied ligt op maximaal 0,17 t.o.v. de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (OW). Er is geen sprake van toename van het groepsrisico. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet nodig.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Via het bestaande wegennetwerk kan ook van de bron af gevlucht worden.

Zelfredzaamheid
De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. In het bestemmingsplan wordt de vestiging van “zeer kwetsbare groepen” binnen de aanduiding 'Veiligheidszone - leiding' ook niet mogelijk gemaakt. Er worden alleen woningen gerealiseerd waar zelfredzame personen wonen. Het bestemmingsplan voorziet niet in functies die specifiek bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Mechanische ventilatie
Als maatregel dient te worden opgenomen dat ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning door bewoners kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten. Deze maatregel is geborgd in artikel 5.4.3(Afsluiten mechanische ventilatie en plaatsing rookmelders) van de regels.

Advies Veiligheidsregio Hollands Midden
Bij brief van 21 december 2021 heeft de Veiligheidsregio een advies uitgebracht. Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de adviezen van de Veiligheidsregio. Het advies is opgenomen in Bijlage 6.


Verantwoording
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Waddinxveen hebben kennis genomen van de inhoud van de rapportage en de gegeven adviezen. Naar aanleiding hiervan worden de volgende maatregelen uitgewerkt c.q. getroffen:

  • Zonnepanelen
    De handreiking van de Veiligheidsregio is doorgezet naar de initiatiefnemer. Bij uitwerking van het bouwplan wordt dit aspect besproken wanneer de aanvraag omgevingsvergunning is ingediend.
  • Brandwerende gevel
    De gemeente gaat met initiatiefnemer in gesprek over de toepassing van brandwerende materialen in de gevel wanneer de aanvraag omgevingsvergunning is ingediend.
  • Brandkraan en bluswaterwinplaats

      Bij uitwerking van het bouwplan wordt onderzocht of er een extra brandkraan kan worden geplaatst en waar een bluswaterwinplaats binnen 160 meter van de brandweeringang kan worden gerealiseerd.

Na het nemen van de voorgestelde maatregelen achten het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad het groepsrisico aanvaardbaar.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens ligt het plangebied op 0 - 3 m onder maaiveld in een Oude Zee afzettingen met Veen in de Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen laagpakket op Formatie van Naaldwijk, laagpakket van Wormer. Het plangebied heeft op grond van de archeologische waardenkaart geen kans op archeologische sporen.

Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd.

Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart heeft de bebouwing in het plangebied een hoge verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. De juridische doorvertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid heeft de gemeenteraad vastgesteld in het op 19 september 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 100 m² en bodemingrepen dieper dan 0,3 m –MV. Zie hiervoor de uitsnede van de beleidskaart zoals opgenomen in figuur 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0018.png" Figuur 12: Uitsnede archeologische beleidskaart.

Onderzoek/ beoordeling
Op de kadastrale kaart uit 1815 ligt het terrein in een waterplas. Dat blijft zo tot ongeveer 1950. Daarna is de plas gedempt en verschijnt er bebouwing (zie figuur 13). Op basis van het historisch onderzoek en het ontbreken van archeologische indicatoren die duiden op de aanwezigheid van middeleeuwse resten, kan de algemene hoge archeologische verwachting naar laag bijgesteld worden. Een archeologisch onderzoek voor gebieden met een lage verwachting is in dit geval niet nodig. In verband hiermede kan de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' vervallen.

Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen vrijgegeven gebieden toch nog archeologische resten voorkomen. Mocht blijken dat bij uitvoer van graafwerkzaamheden toch archeologische resten aanwezig zijn, dan dient dit te worden gemeld bij de bevoegde overheid, in dit geval de gemeente Waddinxveen conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet. De gemeente Waddinxveen zal in dat geval beslissen over hoe om te gaan met de archeologische resten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0019.png" Figuur 13: Uitsnede kadastrale kaart 1851, links en 1955, rechts. (Bron: topotijdreis.nl).


Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.2.1 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De bebouwing in het plangebied is van eenvoudige architectuur. Er worden geen cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ). Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 6,2 kilometer ten oosten van het plangebied. Sprake is van een ontwikkeling naar woningen op een perceel waar nu een bedrijfsgebouw staat. Dit Natura2000-gebied wordt hierdoor niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Ten westen van het plangebied ligt de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard op circa 1,2 km. De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur. Verder liggen er in de directe omgeving van het plangebied geen bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland (figuur 14).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPStationsstraat5-0401_0020.png" Figuur 14: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 6,2 km ten oosten van het plangebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar mogelijk wordt de Polder Stein binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Dit deelgebied ligt op circa 7,3 km afstand van het plangebied.
Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt evenwel op circa 9,4 km afstand, zodat er geen sprake is van negatieve effecten van stikstofdepositie op kwetsbare natuur.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 juli 2023). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten geldt een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning.
De woningen worden gebouwd volgens de eisen van het BENG. Zo worden de woningen zonder gasaansluiting gerealiseerd. In de gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, zoals dat is aangetoond in de notitie stikstofberekeningen van Stalbouw.NL van 31 augustus 2021, Bijlage 8. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
6.3.2 Flora- en faunatoets

Soortenbescherming
Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van september 2021, rapportnummer 21A076, Bijlage 9). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Natuurgebieden   Gevolgen  
Natura2000  
Habitattypen
 
Natura 2000-gebieden Nieuwkoopse plassen & De Haeck en Broekvelden-Vettenbroek & polder Stein hebben habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Uit de stikstofberekening voor de gebruiksfase is gebleken dat stikstof geen belemmering vormt voor het project.  
Soorten   Nee  
NNN-gebieden   Nee  
Provinciale Omgevingsvisie/ Omgevingsverordening   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen  
Algemeen   Voor de beschermde soorten, Bunzing, Egel, Haas en Konijn, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.  
Flora   Nee  
Jaarrond beschermde nesten   Nee  
Vissen   Nee  
Reptielen   Nee  
Zoogdieren   Nee  
Vleermuizen   Nee  
Overige soorten   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist  
Vogels   Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren.
Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.  
Amfibieën   Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.  

Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
Geadviseerd wordt natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:

  • Voor de Gierzwaluw en Huismus worden holle inbouwstenen ingemetseld in de randen van de zijgevels.
  • Voor vleermuizen worden kasten ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels vleermuiskasten geplaatst. Aanbevolen wordt: voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.
  • Wat betreft straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.


Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit soortenbescherming en gebiedsbescherming geen beperkingen zijn. Bij uitwerking van het bouwplan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied ligt in de uiterste zuidhoeken een beschermingszone van een hoogspanningsleiding. Voor het overige liggen er geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen waarvoor een beschermende regeling nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.

Artikel 4 Verkeer
De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie. Bijbehorende voorzieningen zoals ongebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen zijn toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gestapelde woningen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. In het bouwvlak is het maximum aantal woningen vermeld, alsmede de toegestane typologie. In totaal mogen in het plangebied niet meer dan 34 woningen worden gerealiseerd. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte aangegeven. Een regeling voor bijbehorende bouwwerken is niet nodig voor het appartementengebouw. De regeling uit het Besluit omgevingsrecht volstaat. Hierin is opgenomen wanneer vergunningvrij kan worden gebouwd in het achtererf; één en ander is afhankelijk van de omvang van het bebouwingsgebied.

Het plan voorziet in een kleinschalige horeca op de begane grond van het appartementengebouw. Ten behoeve hiervan is een functie-aanduiding opgenomen. De oppervlakte hiervan mag niet meer zijn dan 55 m². Deze ontwikkelingen zijn passend in het Sleutelkwartier nabij de halte Waddinxveen van het HOV-net Gouda - Alphen aan den Rijn. Het is bij afwijking mogelijk om maximaal twee extra wooneenheden toe te voegen wanneer hieraan geen behoefte is.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanning
In de uiterste zuidzijde ligt nog een kleine strook een beschermingszone van een hoogspanningsleiding, die de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' heeft. Voor deze leiding is een belemmeringszone (vrijwaringszone) ter weerszijden van de leiding opgenomen waarin in principe niet gebouwd mag worden. Wanneer een andere bestemming samenvalt met de dubbelbestemming, gaan de regels, die horen bij de dubbelbestemming, voor. Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend na schriftelijk advies van de leidingbeheerder.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
In het artikel 'Algemene aanduidingsregels' is de aanduiding 'Veiligheidszone – leiding' opgenomen teneinde te voorkomen dat zeer kwetsbare groepen zich vestigen binnen deze zone. Hier kan worden afgeweken doormiddel van een afwijking bij een omgevingsvergunning.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 13 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 14 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 15 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waarin tevens afspraken zijn gemaakt over een grondruil. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

9.2 Communicatie

Overleg bewoners/eigenaren in omgeving van plangebied

Op 29 juni 2021 is er een digitale informatiebijeenkomst gehouden voor omwonenden. Er waren 27 aanmeldingen ontvangen, waarvan er 25 aanwezig waren. Tijdens de bijeenkomst zijn vragen gesteld. De vragen en antwoorden zijn terug te vinden op de website www.waddinxveencentraal.nl onder het kopje 'terugkijken informatiebijeenkomst 29 juni'.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 28 april 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn drie schriftelijke zienswijzen ontvangen. Deze zijn in beantwoord in de Nota van Beantwoording Zienswijzen, zoals opgenomen in Bijlage 10.