Plan: | Eiland van Speyk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0622.0236bpEivsp2016-0040 |
Als onderdeel van de herstructurering van de rivierzone van Vlaardingen wordt de komende jaren een aantal gebieden ontwikkeld. Eén daarvan is het Eiland van Speyk. Op dit terrein, waar lange tijd bedrijvigheid heeft plaatsgevonden, is een transformatie naar maximaal 646 woningen en maximaal 2.000 m2 aan ondersteunende functies beoogd. Om de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt op het westelijk deel van het schiereiland van de Koningin Wilhelminahaven, ten zuiden van de Waterleidingstraat. Ook het aangrenzende water maakt deel uit van het plangebied. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied aan.
![]() |
![]() |
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse geldt geen bestemmingsplan. Wel is een voorbereidingsbesluit genomen teneinde ongewenste ontwikkelingen tegen te kunnen gaan.
Gekozen wordt voor een hoofdzakelijk gedetailleerde planvorm, met name omdat een Stap 3-besluit op basis van de Interimwet stad-en-milieubenadering nodig is. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 1.5.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (kaart met regels) en de daarbij behorende toelichting. De verbeelding is uitgevoerd conform de RO Standaarden 2012 (IMRO2012, SVBP2012 en STRI2012).
M.e.r.-plicht
De beoogde ontwikkeling van het Eiland van Speyk dient te worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage (categorie D11.2). Hiervoor zijn de volgende drempelwaarden opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage:
Het maximale programma dat wordt mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan overschrijdt deze drempelwaarden niet, maar wanneer de verschillende initiatieven binnen de Vlaardingse Rivierzone worden beschouwd als één stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage dan worden de drempelwaarden wel overschreden. Dat betekent dat in het kader het bestemmingsplan een m.e.r.-beoordeling, waarin de milieugevolgen van de verschillende ontwikkelingen in samenhang worden beschouwd, nodig is. Daarbij is van belang dat de gemeente Vlaardingen een gebiedsvisie voor de Rivierzone voorbereidt. Deze visie is kaderstellend voor m.e.r.-beoordelingsplichtige vervolgbesluiten (de bestemmingsplannen waarmee de verschillende ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt) en daarmee planm.e.r.-plichtig. De gemeente kiest ervoor om een gecombineerd planMER – projectMER op te stellen dat zowel ten grondslag ligt aan de gebiedsvisie als aan de bestemmingsplannen voor de meest concrete ontwikkelingslocaties (waaronder het bestemmingsplan voor het Eiland van Speyk).
Procedure bestemmingsplan en MER
In het kader van het MER Rivierzone Vlaardingen zijn de volgende procedurele stappen doorlopen:
Openbare kennisgeving
De gemeente heeft in een openbare kennisgeving aangegeven dat voor de gebiedsontwikkeling Rivierzone een m.e.r.-procedure wordt doorlopen en dat gelegenheid wordt gegeven zienswijzen naar voren te brengen over het voornemen. Daarbij is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegd.
Raadplegen bestuursorganen en advisering over reikwijdte en detailniveau
De bestuursorganen die bij de voorbereiding van ruimtelijke besluiten worden betrokken (artikel 3.1.1. Bro) zijn geraadpleegd door de gemeente. De gemeente Vlaardingen heeft ervoor gekozen om de Commissie voor de m.e.r. niet om een advies te vragen over de reikwijdte en het detailniveau van het MER. Op basis van de zienswijzen en reacties van betrokken bestuursorganen heeft het bevoegd gezag de definitieve reikwijdte en het detailniveau voor het MER bepaald.
Opstellen en ter inzage leggen MER (samen met ontwerpgebiedsvisie en ontwerpbestemmingsplannen)
Aan de hand van de definitieve notitie Reikwijdte en detailniveau is het MER opgesteld. Het MER is met de ontwerpgebiedsvisie Rivierzone Vlaardingen en een aantal ontwerpbestemmingsplannen (waaronder het bestemmingsplan voor het Eiland van Speyk) ter inzage gelegd. In de gebiedsvisie en de bestemmingsplannen is gemotiveerd op welke wijze is omgegaan met de resultaten en conclusies uit het MER.
Tevens is het MER ter toetsing naar de Commissie voor de m.e.r. gestuurd. In het toetsingsadvies beoordeelt de Commissie voor de m.e.r of het MER de juiste en voldoende milieu-informatie bevat om tot een afgewogen besluiten te komen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het MER heeft een ieder de gelegenheid gehad om zienswijzen op het MER in te dienen.
Vaststellingsfase gebiedsvisie en bestemmingsplannen
Op basis van de zienswijzen en het advies van de Commissie voor de m.e.r. is het MER aangevuld. Het MER vormt een bijlage bij de vast te stellen gebiedsvisie en de ruimtelijke vervolgbesluiten. Het MER wordt als afzonderlijk document niet vastgesteld.
Monitoring van de effecten na realisatie
De daadwerkelijk optredende milieugevolgen van de gebiedsontwikkeling worden gemonitord. In het MER is een aanzet gegeven welke milieuaspecten om evaluatie of monitoring vragen.
In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de inhoud va het MER.
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat voor een deel van de woningen binnen het plangebied niet kan worden voldaan aan de wettelijk vastgelegde uiterste grenswaarden voor industrielawaai. Dat is in lijn met de conclusies die in het verleden in het kader van het Structuurplan Rivierzone (2004) zijn getrokken. Dit betekent dat een Stap 3-besluit op grond van de Interimwet stad-en-milieubenadering noodzakelijk is om te komen tot een uitvoerbaar bestemmingsplan. In dat kader worden compenserende maatregelen getroffen.
Mogelijkheid tot afwijking van wettelijke grenswaarden
Sinds 1 februari 2006 is de Interimwet stad-en-milieubenadering van kracht. Doelstelling van deze wet is het bereiken van een zuinig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit. Op basis van deze wet mogen gemeenten, na zorgvuldig onderzoek en onder bepaalde voorwaarden, afwijken van de wettelijke milieunormen voor bodem, geluid en/of lucht. Doel hiervan is een grotere beleidsvrijheid voor gemeenten waardoor lokaal meer maatwerk mogelijk is, uitgaande van een integrale benadering van alle aspecten van leefomgevingskwaliteit. De wet gaat er daarbij van uit dat gemeenten in hun planvorming de zogenaamde stad-en-milieubenadering toepassen die bestaat uit drie stappen:
Procedure bestemmingsplan en Stap 3-besluit
Voor een Stap 3-besluit moet een afzonderlijke procedure worden gevolgd die gekoppeld is aan de procedure van het bestemmingsplan. Tabel 1.1 geeft een overzicht van de benodigde procedurestappen.
Tabel 1.1 Procedurestappen Stap 3-besluit en bestemmingsplan
bestemmingsplan | Stap 3-besluit |
Opstellen voorontwerpbestemmingsplan. | Onderzoek conform de stad-en-milieubenadering (stappen 1 en 2), opstellen melding Stap 3-besluit. |
Overleg voorontwerp- bestemmingsplan. |
Toezending melding Stap 3-besluit aan Gedeputeerde Staten en kennisgeving. Overleg provincie en kopie melding aan de inspecteur (van de Inspectie Leefomgeving en transport). |
Verwerking resultaten overleg, opstellen ontwerpbestemmingsplan. | Opstellen rapportage Stap 3-besluit. |
Kennisgeving en terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan, zienswijzen van een ieder gedurende 6 weken. | Kennisgeving en terinzagelegging ontwerp Stap 3-besluit, zienswijzen van een ieder gedurende 6 weken. |
Verwerking zienswijzen en vaststelling bestemmingsplan door gemeenteraad. | Verwerken zienswijzen en vaststelling Stap 3-besluit door gemeenteraad. |
Bekendmaking bestemmingsplan gelijk met stap 3-besluit. | Bekendmaking Stap 3-besluit gelijk met bestemmingsplan. |
Terinzagelegging bestemmingsplan en mogelijkheid indienen beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State gedurende 6 weken. | Terinzagelegging Stap 3-besluit en mogelijkheid indienen beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State gedurende 6 weken. |
In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de akoestische situatie binnen het plangebied, de onderbouwing van het plan en de te treffen maatregelen.
In hoofdstuk 2 is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 3 is de gebiedsvisie opgenomen met een beschrijving van de bestaande situatie en de visie op de toekomstige ontwikkeling van het gebied. Hoofdstuk 5 bevat de sectorale milieuonderzoeken. Het betreft de aspecten milieuzonering bedrijvigheid, industrielawaai, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid, kabels en leidingen, bodemkwaliteit, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. In hoofdstuk 6 is een toelichting op de juridische regeling van het bestemmingsplan opgenomen. Hoofdstuk 7 ten slotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk is een samenvattend overzicht opgenomen van de beleidsdocumenten die ruimtelijk relevant zijn en daarmee ook relevant voor het bestemmingsplan Eiland van Speyk. Dit overzicht is niet uitputtend maar geeft wel het kader waarbinnen het bestemmingsplan moet worden opgesteld.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Duurzame energie en wonen zijn voor dit project het meest relevant.
De komende jaren krijgt iedereen te maken met de overstap naar duurzame energie en tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een Stedelijk Netwerk Nederland. Een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s waarbij het potentieel van heel Nederland benut wordt. Om de woningbouw een impuls te geven zijn 14 locaties benoemd waar overheden samen goed bereikbare grootschalige woningbouw gaan ontwikkelen.
Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking verbeteren we niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad.
Om verschillende urgente opgaven voor gebieden integraal op te pakken zijn acht voorlopige NOVI-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden waar verschillende grote, complexe opgaven spelen. Het gaat onder meer om het havengebied van Rotterdam. Hier wordt gewerkt aan kansen voor CO2-arme bedrijvigheid, combinaties van havenactiviteit, duurzame energieopwekking, wonen en natuur.
Het project is onderdeel van een grotere gebiedstransformatie, waarbij wordt ingezet op intensivering en functieverbreding met meer woningen en voorzieningen om de leefbaarheid er te vergroten. Het project wordt duurzaam en klimaatadaptief gebouwd en de mogelijkheden voor circulair bouwen worden benut. Dit sluit aan bij het principe uit de NOVI om functies niet rigide uit elkaar te houden. Het project is in lijn met de NOVI.
Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Artikel 2.1.2 (bepaling vrijwaringszone)
Op grond van artikel 2.1.2 van het Barro dient rekening te worden gehouden met een vrijwaringszone langs de oevers van de Nieuwe Maas van 40 meter. Deze zone is bedoeld om nadelige invloeden op het functioneren van de vaarweg te vermijden. De vrijwaringszone ligt over een deel van het plangebied. Onder strikte voorwaarden zijn ontwikkelingen mogelijk binnen de vrijwaringszone. Toetsing aan de waterveiligheid is opgenomen in paragraaf 5.9.2.
Artikel 2.1.3 (veiligheid scheepvaart op vaarwegen)
Daarnaast is artikel 2.1.3 van het Barro van toepassing. Dit artikel bepaalt:
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, wordt rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
Met de voorwaarden uit het Barro wordt rekening gehouden in dit bestemmingsplan. Een klein deel van het plangebied grenst aan de Nieuwe Maas. Hier is een vrijwaringszone van 40 meter opgenomen.
Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of een functiewijziging vanaf 500 m2 bvo. Het geldende bestemmingplan is vertrekpunt in de boordeling of iets een stedelijke ontwikkeling is.
Toetsing stedelijke ontwikkeling
Woningbouw in de beoogde omvang (maximaal 646 woningen) en enkele ondersteunende functies (maximaal 1.500 m2 commercieel en maatschappelijk en aanvullend maximaal 500 m2 horeca) kan worden gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De locatie is een herontwikkelingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied en voldoet hiermee aan de voorkeursvolgorde. Een industriegebied wordt getransformeerd aar een woongebied. Hierna wordt de behoefte beschreven.
Provinciale woningbehoefteraming
Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. Bovendien zijn 22.150 woningen nog niet regionaal toegedeeld. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Vlaardingen ook meer woningen nodig zijn.
Figuur 2.1 Gewenste Woningvoorraadtoename regio Rotterdam (bron: WBR 2021)
Regionale afspraken en woningbehoefteraming
In het Regioakkoord 2018-2030 (Vastgesteld tijdens Regiotafel Wonen op 23-01-2019) maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. De hogere prognose van de WBR 2021 is aanleiding om de regionale afspraken te actualiseren.
ABF Research (ABF) heeft in opdracht van het Samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam de actuele woningbehoefte voor de gemeenten in de regio Rotterdam onderzocht (Actualisatie studie Naar een meer evenwichtige Regio Rotterdam, ABF 2021). De belangrijkste conclusie is dat de regio meer woningen moet toevoegen dan er is afgesproken in het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030 (Regioakkoord). Hierbij moet de focus vooral komen te liggen op de uitbreiding van de sociale en middeldure woningvoorraad. Deze opgave betreft alle regiogemeenten, zowel de randgemeenten als de centrumgemeenten Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
De netto uitbreidingsopgave voor de regio Rotterdam betreft 72.400 woningen tussen 1 januari 2020 en 31 december 2030. In Vlaardingen is de netto uitbreidingsbehoefte 3.200 woningen.
Kwalitatieve behoefte
Uit het regionale behoefteonderzoek (ABF) blijkt dat voor de verschillende prijssegmenten er een uitbreidingsbehoefte ligt van:
+ 100 sociale woningen (3%, afname sociale huur, toename koop);
+ 1.700 middeldure woningen (53%, vooral koop);
+ 1.400 dure woningen (44%, vooral koop).
Figuur 2.2 Woningbehoefte 2020 tm 2030 (bron: woningbehoefteonderzoek ABF)
Omdat de vigerende regionale woningmarktafspraken onvoldoende kunnen voorzien in de nieuw geraamde woningbehoefte is het noodzakelijk het beleid en daarmee de regionale woningmarktafspraken bij te buigen. De regionale afspraken worden daarom geactualiseerd. Deze woningbouwontwikkeling wordt opgenomen op de planlijst van de Rotterdamse regio.
Lokale woningbehoefte
De woonvisie 2021-2030 van de gemeente Vlaardingen geeft aan dat er een tekort is aan woningen in alle prijsklassen in Zuid-Holland.
Met de ambitie zoals opgenomen in de Woonvisie zorgt Vlaardingen er voor dat het in 2040 een woonstad is voor iedereen, zoals opgenomen in de Toekomstvisie. De ambitie is om door te groeien naar 39.000 woningen in 2030. Met de bouw van extra woningen en het opknappen en herstructureren van bestaande woningen wordt ingezet op een uitgebreid en evenwichtig woningaanbod. Hiermee wordt gewerkt aan een woonstad in balans met mogelijkheden voor iedere Vlaardinger. Vlaardingen zorgt voor een gevarieerd woonprogramma in een prettige, duurzame leefomgeving.
Hierbij wordt uitgegaan van het bouwen van minimaal 50% van die nieuwe woningen in het duurdere koopsegment. Uitgangspunt bij het bouwen van nieuwe woningen is ook de juiste woning op de juiste plek. Dit om nieuwe woonmilieus bij gebiedsontwikkeling toe te kunnen voegen en bestaande woonmilieus te kunnen versterken. De grote woningambitie van de gemeente wordt ook gezien als een kans om te zorgen dat er meer geschikte woningen en nieuwe woonvormen voor ouderen worden gerealiseerd. Dit ten gunste van doorstroming vanuit de bestaande woningvoorraad en het in gang zetten van een maximale verhuisketen. Maar er wordt ook ingezet op het bouwen voor starters en middeninkomens.
De gemeente wil met de woonvisie in ieder geval de volgende ambities waarmaken:
De woonvisie beschrijft aanvullend dat in Vlaardingen maximaal wordt ingezet op het ontwikkelen van nieuwe woningen in de buurt van de bestaande openbaar vervoerslijnen. De nadruk ligt op het toevoegen van een groot aantal woningen in de buurt van het metrostation Centrum, waarmee in Vlaardingen een lang gekoesterde wens van het verbinden van de stad met de rivier vormgegeven kan worden. Met de nabijheid van de rivier, de historische binnenstad, het oude havengebied met haar pakhuizen en de aanwezige recreatiemogelijkheden, biedt dit een interessant en gevarieerd woonmilieu voor diverse doelgroepen. In de directe nabijheid van de stations en vlakbij de rivier is hoogbouw en een flinke dichtheid mogelijk. Daarmee ontstaat een meer hoogstedelijk woonmilieu dat goed aansluit bij de potenties van de plek. Juist in de buitendijkse gebieden wordt een appartement als een passende woonvorm gezien: uitzicht en comfort zijn hierbij belangrijke kwaliteiten. Het plangebied sluit hierbij aan.
De gemeente stelt randvoorwaarden aan nieuwbouw om toekomstbestendigheid en kwaliteit te borgen. Voor appartementen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m2 en voor eengezinswoningen een minimaal gebruiksoppervlakte van 100 m2 en een beukmaat van minimaal 4,80 meter.
Beschrijving behoefte ondersteunende voorzieningen
Het aantal inwoners in het gebied neemt flink toe door alle woningbouwontwikkelingen. Bij een gemiddelde woningbezetting van 2,09 in Vlaardingen neemt het aantal inwoners alleen al door deze ontwikkeling met zo'n 1.300 toe. De ontwikkeling maakt bovendien deel uit van een grotere gebiedstransformatie naar een hoogstedelijk woon- werk en leefmilieu. Hierdoor zullen veel meer mensen het gebied gaan gebruiken en bezoeken.
Conclusie
De gemeente werkt toe naar een woningvoorraad van 39.000 in 2030. De huidige stand is 35.790 (per 1 januari 2022). Dat betekent dat er nog 3.210 woningen moeten worden toegevoegd aan de voorraad. Dit plan is een van de initiatieven die nodig zijn om te kunnen voorzien in de grote woningbouwopgave en wordt opgenomen op de regionale planlijst.
Om een aantrekkelijk woongebied te realiseren is er ook behoefte aan ondersteunende voorzieningen, levendigheid en ontmoetingsplekken in de nieuwe buurt. De aanwezigheid van horeca en voorzieningen draagt bij aan de aantrekkingskracht voor inwoners en bezoekers in het gebied. In het initiatief is daarom ruimte opgenomen voor 1.500 m² bvo aan voorzieningen in de vorm van maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en ateliers. Ook wordt ruimte geboden voor maximaal 500 m2 bvo horeca.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.
Toetsing
De ladder is in paragraaf 2.2.3 doorlopen. Het plangebied is door de provincie aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied en ligt nabij hoogwaardig openbaar vervoer.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Toetsing
In dit geval is sprake van 'inpassing' binnen bestaand stedelijk gebied.
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 8 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.
De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het plangebied zijn de volgende richtpunten relevant:
Laag van de ondergrond
Rivierdeltacomplex
Jonge zeeklei
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Laag van de stedelijke occupatie
Steden en dorpen
Watergebonden bedrijventerrein
Stads en dorpsranden
Bouwwerken voor energie-opwekking
Laag van de beleving
Toetsing artikel 6.9
In dit geval is sprake van transformatie. Daarom is een integraal ontwerp gemaakt en is ingegaan op beeldkwaliteit (zie paragraaf 3.7). Artikel 6.9 lid 2 is niet van toepassing. Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
In dit geval is sprake van een gewenste herontwikkeling van het gebied. De beoogde ontwikkeling past in de gemeentelijke plannen voor kwaliteitsverbetering en transformatie van dit deel van de Vlaardingse Rivierzone naar een hoogwaardig stedelijk woongebied. De herontwikkeling is al in het Structuurplan Rivierzone uit 2004 aangegeven.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing artikel 6.10
Door de herontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de ladderonderbouwing voor de realisatie van woningen wordt verwezen naar paragraaf 2.2.3. Er is regionaal afgestemd dat in Vlaardingen al voldoende sociale huurwoningen zijn.
Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur
Toetsing artikel 6.10b
De gemeente heeft lokaal parkeerbeleid.
Artikel 6.10c Parkeernorm stationsomgevingen
Toetsing artikel 6.10c
Het plangebied is aangemerkt als stationsomgeving. De gemeente heeft echter lokaal parkeerbeleid.
Artikel 6.21 Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas
Een bestemmingsplan voor gronden binnen de veiligheidszone langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas van raainummer 1034 bij Hoek van Holland tot raainummer 995 bij de splitsing van de Nieuwe Maas en de Hollandsche IJssel, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Toetsing artikel 6.21
Toetsing van de veiligheidszonering is opgenomen in paragraaf 5.6. Over de ligging van de veiligheidszone langs de Nieuwe Maas en de consequenties voor de ontwikkeling van het Eiland van Speyk heeft uitgebreid afstemming plaatsgevonden met de provincie Zuid-Holland, Rijkswaterstaat en de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Daarbij ging het met name om de consequenties van de inham ter hoogte van het plangebied. Uitkomst is dat er brandschermen en/of een damwand wordt gerealiseerd ter plaatse van de inham. De locatie is vastgelegd op de bestemmingsplanverbeelding. In de gebruiksregels is geborgd dat nieuwe woningen pas in gebruik kunnen worden genomen op het moment dat de benodigde voorzieningen zijn gerealiseerd.Omdat de benodigde maatregelen die voor een vergelijkbaar veiligheidsniveau moeten zorgen op een goede wijze voorwaardelijk zijn geborgd in de Regels, wordt gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid voor maatwerk.
Rekening houdend met de genoemde voorziening ter hoogte van de inham, valt slechts een klein hoekje van de beoogde woonbestemming binnen de veiligheidszone. In de planregels is een bouwverbod opgenomen met de mogelijkheid om in de zone tussen de 25 en 40 meter van de Nieuwe Maas af te wijken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit de provinciale verordening.
Artikel 4.2 Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren
(…)
7. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen aangaande de toepassing van het tweede, derde en vijfde lid.
(…)
9. Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm kan een gedeelte van de oppervlakte van het gebied overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage VI (maaiveldcriteria) behorende bij deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.
BIJLAGE VI MAAIVELDCRITERIA Omgevingsverordening | ||||||
Norm gerelateerd aan vorm landgebruik | Norm | Maaiveldcriterium (het gedeelte van het peilgebied dat buiten beschouwing kan blijven) | ||||
Binnen bebouwde kom | Bebouwd gebied | 1/100 | 0% | |||
Glastuinbouw | 1/50 | 1% | ||||
Overig gebied | 1/10 | 5% |
10. In afwijking van het tweede, derde en negende lid gelden voor de gebieden met afwijkende maaiveldcriteria waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 4 in bijlage II, de maaiveldcriteria zoals aangegeven.
11. Uiterlijk 31 december 2027 voldoet de inrichting van de regionale wateren binnen de beheersgebieden van het hoogheemraadschap van Delfland, het hoogheemraadschap van Rijnland, het waterschap Hollandse Delta en het hoogheemraadschap voor Schieland en de Krimpenerwaard aan de in het tweede, derde en krachtens het zevende lid opgenomen normen.
Toetsing artikel 4.2 Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren
Zie paragraaf 5.9.
Artikel 6.35a Risico’s van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
Toetsing
Gemeenten, woningcorporaties en de provincie Zuid Holland tekenden het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030. De veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen maken zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio.
De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. Voor Vlaardingen betekent dat een afname van het aantal sociale huurwoningen.
Toetsing
Dit woningbouwplan past binnen de regionale afspraken.
De gemeente Vlaardingen heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling (RAK) ondertekend. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het RAK is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het RAK wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.
In 2021 heeft de gemeente Vlaardingen een nieuwe woonvisie opgesteld met een horizon tot 2030. In Vlaardingen moet een woningzoekende een goede start kunnen maken en vervolgens ook een wooncarrière. Vlaardingen wil een aantrekkelijke woongemeente zijn voor alle inkomensgroepen met een mix van diverse soorten woningen. De huidige woningvoorraad is echter onevenredig verdeeld en er is schaarste op nagenoeg alle woningcategorieën. Hierdoor zijn de mogelijkheden om te starten op de woningmarkt, of om door te stromen naar een nieuwe woning, beperkt. Daarom gaat de gemeente bouwen en is er oog voor de bestaande woningvoorraad. Hierbij wordt rekening gehouden met het huidige tekort, de bevolkingsprognoses en variatie in aanbod. Ook nieuwe inwoners kunnen een plek vinden in de gemeente Vlaardingen.
Wat wil de gemeente bereiken?
Richtinggevende kaders nieuwbouw – stad in balans
Met de stijgende druk op de woningmarkt verhoogt de gemeente Vlaardingen de woningambitie naar 39.000 woningen in 2030. Minimaal 50% van deze nieuwe woningen moet in het duurdere koopsegment worden gebouwd. Uitganspunt bij het bouwen van nieuwe woningen is ook de juiste woning op de juiste plek. Dit om nieuwe woonmilieus bij gebiedsontwikkeling toe te kunnen voegen en bestaande woonmilieus te kunnen versterken. De gemeente werkt hiermee aan een betere spreiding over de stad van de sociale huur, de middeldure huur en diverse prijscategorieën in koop en zo een stad in balans. Uitgangspunt is daarom om ook in gebiedsontwikkeling gemengde woonwijken te realiseren.
In Vlaardingen wordt maximaal ingezet op het ontwikkelen van nieuwe woningen in de buurt van de bestaande openbaar vervoerslijnen. De gebieden in de nabijheid van de drie metrohaltes in Vlaardingen bieden hiervoor voldoende mogelijkheden. De nadruk ligt op het toevoegen van een groot aantal woningen in de buurt van het metrostation Centrum.
De grote nieuwbouwambitie van de gemeente wordt ook gezien als een kans om te zorgen dat er meer geschikte woningen en nieuwe woonvormen voor ouderen worden gerealiseerd. Dit ten gunste van doorstroming vanuit de bestaande woningvoorraad en het in gang zetten van een maximale verhuisketen. Maar er wordt ook ingezet op het bouwen voor starters en middeninkomens.
Klimaatbestendige nieuwbouw
Bij het bouwen van woningen is in Vlaardingen aandacht voor groen en moet rekening gehouden worden met de gevolgen van klimaatverandering en bodemdaling over een lange periode. Het uitgangspunt bij alle gebiedsontwikkelingen is dat de kwetsbaarheid van het bestaande gebied niet toeneemt. In Vlaardingen wordt duurzaam en klimaat adaptief gebouwd. Nieuwbouwlocaties worden daarmee plekken die beter bestand zijn tegen de gevolgen van extremen door klimaatverandering.
Randvoorwaarden kwaliteit woningbouw
Om de kwaliteit en toekomstbestendigheid van woningen te borgen worden randvoorwaarden gesteld aan nieuw te bouwen woningen, zoals minimale gebruiksoppervlakte en beukmaat, en worden initiatieven aan de Vlaardingse pijlers voor woonkwaliteit getoetst. Deze pijlers zijn:
Voor appartementen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m2 en voor eengezinswoningen een minimaal gebruiksoppervlakte van 100 m2 en een beukmaat van minimaal 4,80m. Bij bepaalde plannen kan gemotiveerd afgeweken worden van de gestelde kaders. Bijv. bij woningbouw voor specifieke doelgroepen of vernieuwende woonconcepten.
Particuliere initiatieven
De gemeente Vlaardingen biedt ruimte aan particuliere initiatieven om nieuwe woningen te bouwen die passen binnen de kaders van het kwaliteitsbeleid en een bijdrage leveren aan een stad in balans. Deze initiatieven zorgen voor verdere variatie in de wijken en bieden mogelijkheden om kleinschalig op meerdere plekken woningen te realiseren. Het uitgangspunt hierbij is dat goede initiatieven mogelijk gemaakt worden maken, passend binnen de gedachte van de nieuwe Omgevingswet en met behulp van de zogenaamde intaketafel voor (woningbouw) initiatieven.
Toetsing
Het project zorgt voor meer woningaanbod. Hiermee geeft deze herontwikkeling meer ruimte aan toekomstige bewoners van Vlaardingen.
Het doel voor de komende jaren is om te werken aan een stad waar het fijn, wonen, werken en recreëren is. Om dit te bereiken, benoemt de coalitie acht stadsprogramma’s waar de komende jaren extra aandacht aan wordt geschonken:
De gemeente gaat minimaal 50% van de nieuwe woningen in het middeldure en dure segment bouwen. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat ook mensen die meer te besteden hebben hun plek kunnen vinden in de stad. Dat kan overigens ook via een huurwoning zijn voor inwoners met een hoger inkomen. Daarnaast is er aandacht voor starters, ouderen en nieuwe woonvormen.
De ambitie voor de rivierzone is een stoere nieuwe stadswijk aan de Maas. Hier wonen, werken en studeren Vlaardingers straks tussen het historisch centrum, de pakhuizen en de Nieuwe Maas.
De Rivierzone wordt een wijk met woningen voor starters, pensionado’s en gezinnen. Er zijn in Vlaardingen te weinig woningen voor starters en ouderen en te weinig woningen in het middensegment en hogere segment. Om de Vlaardingse woningmarkt in balans te brengen, worden in de Rivierzone woningen in deze segmenten en huizen voor starters en senioren gebouwd. Zo ontstaat doorstroom op de woningmarkt.
De kades worden verhoogd en versterkt om voor droge voeten voor de inwoners en ondernemers te zorgen en én het cultureel erfgoed te beschermen.
De Rivierzone wordt een nieuwe groene long voor Vlaardingen. De gemeente heeft onder meer oog voor natuurinclusief bouwen.
Toetsing
Met het initiatief kan worden voorzien in een deel van de grote woningbehoefte.
Dit paraplubestemmingsplan introduceert of vervangt de definities van de begrippen huishouden, wonen en woning in alle geldende bestemmingsplannen op het grondgebied van de gemeente Vlaardingen. Waar wonen is toegestaan, is alleen maar toegestaan voor één huishouden of twee personen die niet tot een huishouden behoren. Daarmee wordt het mogelijk om op te treden tegen het verkameren (omzetten) van woningen of het huisvesten van meer dan twee personen die niet tot een huishouden behoren.
De betreffende begrippen zijn het in het onderhavige bestemmingsplan overgenomen uit het paraplubestemmingsplan.
De toekomstvisie van Vlaardingen beschrijft 4 ambities richting 2040:
De ambities genoemd onder 1 en 2 zijn het meest relevant voor dit initiatief.
Ad 1.
Vlaardingen is in 2040 een sociale gemeente, waar men voor elkaar klaar staat en samen redzaam is. In een samenleving die steeds verder individualiseert, onderscheidt Vlaardingen zich als stad waar saamhorigheid overheerst. Vlaardingen is een plek waar iedereen, ongeacht inkomen, opleidingsniveau, leeftijd of achtergrond, zich thuis en gehoord voelt.
Ad 2.
Vlaardingen is in 2040 dé inclusieve woonstad in de metropoolregio. Er zijn woningen voor iedereen: bij de bouw van extra woningen en het opknappen en transformeren van bestaande woningen is ingezet op een gedifferentieerd en evenwichtig woningaanbod. Er zijn te weinig woningen voor starters en senioren. Met het oog op vergrijzing en vergroening neemt deze urgentie alleen maar toe. Vlaardingen in 2040: Er zijn huur- en koopwoningen, sociale huurwoningen en seniorenwoningen.
Grote gezinnen, studenten, starters of gepensioneerden: in Vlaardingen kan iedereen terecht. Om aan de regionale woonafspraken te voldoen en de bevolkingsgroei in de regio te faciliteren, is er de afgelopen twintig jaar creatief omgegaan met de ruimte die Vlaardingen heeft. Rondom OV-knooppunten is verdicht, zodat op deze centrale punten meer mensen wonen. Zowel ouderen als studenten en forenzen zijn erg geholpen met deze woningen die centraal liggen en goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer.
Toetsing
Met het initiatief wordt rondom OV-knooppunt metrostation Vlaardingen Centrum verdicht, zodat op deze centrale punten meer mensen kunnen wonen. De sociale veiligheid in het gebied gaat er op vooruit.
Op 28 januari 2004 is het Structuurplan Rivierzone vastgesteld met de daarbij behorende Integrale Milieunota. Dit Structuurplan biedt het formele beleidskader voor de revitalisering en herontwikkeling van de Rivierzone. Belangrijk onderdeel van deze ontwikkeling vindt plaats in het Stad & Milieugebied: hier moet de stad Vlaardingen opnieuw een verbinding krijgen met de rivier. In dit gebied vindt daarom een transformatie plaats van bestaand bedrijvengebied tot hoogwaardig woongebied. Voor het plangebied is in het Structuurplan een ontwikkeling met een accent op wonen, intensief ruimtegebruik en inpandig parkeren voorzien. Het programma sluit hierop aan met vooral wonen (hoogbouw) en een gebouwde parkeervoorziening.
In 2004 is het Structuurplan Rivierzone vastgesteld. Bijstelling en afstemming in relatie tot de actuele ontwikkelingen en behoeften is echter voortdurend aan de orde. De Gebiedsvisie Rivierzone, onderdeel van het Actieplan Wonen, draagt instrumenten aan om de ingezette planvorming te versterken en de slagingskans te vergroten. Hiertoe worden lopende activiteiten waar nodig aangevuld en belangrijke zaken opnieuw aangesneden. De bedrijventerreinen hebben hun oorspronkelijke functie voor een deel verloren en er is lange tijd weinig in het gebied geïnvesteerd.
Rivierzone 2030
Anno 2009 is de Rivierzone grotendeels een onbeschilderd doek. Als Vlaardingen binnen de stadsregio een vitale stad wil worden, zullen er woonmilieus moeten zijn voor individueel georiënteerde mensen. In 2030 wonen ongeveer 3.700 mensen in de Rivierzone. Deze bewoners laten zich voornamelijk kenmerken door vitaliteit en comfort met een flamboyante levenshouding.
De Rivierzone is in 2030 een gevarieerde woonwijk met ruim 2.200 woningen, waarvan 1.600 nieuwe woningen. Deze woningen bestaan uit lage en hoge appartementengebouwen en uit eengezinswoningen
op een parkeerdek. De parkeerdekken maken onderdeel uit van de woonomgeving en krijgen een passend uiterlijk. De verschillende deelgebieden hebben allen hun eigen karakter en worden bewoond door verschillende doelgroepen. De voorzieningen in de deelgebieden zijn afgestemd op de doelgroepen. De relatie met enerzijds het water en anderzijds de dijk, het station en de historische binnenstad, is in ieder deel op een eigen wijze vormgegeven.
De ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de Gebiedsvisie Rivierzone.
De gemeente Vlaardingen heeft een gebiedsvisie voor de Rivierzone opgesteld. In dat kader is ook een m.e.r.-procedure doorlopen.
In de visie wordt de binnenstad ruim gedefinieerd: van het Oranjepark tot aan de Nieuwe Maas met de Oude en Nieuwe Haven als ruggengraat. Het oostelijk deel van de Vettenoordse Polder
krijgt de werktitel zuidelijke binnenstad. Door de binnenstad te vergroten, ontstaat een rijkdom aan sferen: het winkelhart, het dwaalmilieu van de zuidelijke binnenstad, het groen-chique Maaspark, het Eiland van Speyk met weids uitzicht, de historische KW-haven. Zo ontstaat ruimte voor andere stedelijke functies, nieuwe vormen van wonen en werken. Dat betekent niet dat overal ruimte is voor stedelijke voorzieningen. In de gebiedsprofielen komt het verschil tussen de buurten van de binnenstad tot uitdrukking en wordt ingezet op passend programma.
Het Eiland van Speyk is onderdeel van het deelgebied KW-haven. Programmatische principes voor dit deelgebied zijn:
De ruimtelijke uitgangspunten voor het deelgebied en specifiek voor Eiland van Speyk zijn aangegeven op het ruimtelijk raamwerk en in ruimtelijke principes.
Figuur 2.3 Ruimtelijk Raamwerk
Toetsing
Met het stedelijke en ruimtelijke programma wordt aangesloten bij de ambities uit de gebiedsvisie.
Met de transformatie van de locatie komen er woningen bij rond een centrale groene ruimte. Dit past binnen de kaders van de gebiedsvisie. Zie hiervoor ook paragraaf 3.6.
De doelstelling van het is een evenwichtige verdeling op maat tussen vraag naar en aanbod van de beschikbare parkeerplaatsen voor alle vervoermiddelen. Het streven is dat in Vlaardingen de verschillende doelgroepen op redelijke afstand van de bestemmingen kunnen parkeren of dat er goede alternatieve vervoermiddelen zijn.
Er heeft herziening van de parkeernormen plaatsgevonden. Er gelden ook fietsparkeernormen. De nieuwe parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeernormen 2019. Deze is samen met het Paraplubestemmingsplan Parkeren op 30 januari 2020 vastgesteld. In paragraaf 4.6 van deze plantoelichting is ingegaan op de nieuwe parkeernormen.
Het Actieplan Mobiliteit vormt het spoorboekje voor het uitvoeren van het verkeers- en vervoerbeleid tot 2030. In het Actieplan is een aantal kernopgaven geformuleerd. Deze kernopgaven vormen de basis voor de verdere uitwerking de komende jaren in diverse uitvoeringsprogramma’s. Het doel is om de verkeersstructuur zo in te richten, dat een duurzaam veilig wegennet ontstaat en een goede bereikbaarheid gegarandeerd is. De focus ligt daarbij op het verder uitbouwen van een prettige, leefbare en gezonde stad om te wonen, te verblijven, te recreëren en te ondernemen.
Verkeersveiligheid is altijd het uitgangspunt. De principes van Duurzaam Veilig worden toegepast op het gehele wegennet en voor alle verkeersdeelnemers. Daarbij is extra aandacht voor kwetsbare verkeersdeelnemers: fietsers en voetgangers in het algemeen, scholieren, ouderen en mensen met een handicap in het bijzonder. De weginrichting wordt zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met het beoogde gedrag. Hierdoor wordt het gewenste gedrag uitgelokt en is handhaving minder noodzakelijk.
In het Actieplan is de ambitie opgenomen om het doorgaand verkeer op het Sluisplein te beperken. Dit komt het woon- en leefklimaat rondom het Sluisplein ten goede. Tevens neemt hierdoor de barrière-werking tussen de Rivierzone en de binnenstad af. De route dient wel in stand te blijven als interne verbinding tussen diverse Vlaardingse Havengebieden en in geval van calamiteiten. Bovendien dient een goede ontsluitingsroute vanuit de Oostwijk via de Vulcaanweg behouden te blijven.
De ontwikkeling conflicteert niet met de uitgangspunten van het Actieplan Mobiliteit en voorziet geen wijzigingen aan de weginrichting. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de verkeersafwikkeling.
De gemeente stelt voor in het integraal veiligheidsbeleid de volgende prioriteiten te stellen ten aanzien van Externe veiligheid/rampenbestrijding
Externe veiligheid, de bescherming tegen (de gevolgen van) incidenten en rampen, scoort niet zo hoog in onderzoeken naar veiligheidsbeleving. Pas wanneer een incident plaats heeft en iets fout gaat in de bestrijding daarvan, blijkt het belang van een goede aanpak. Gezien de ligging van Vlaardingen, de enorme impact die een incident of ramp kan hebben en het altijd weer onverwachte karakter ervan, blijft maximale inzet op externe veiligheid noodzakelijk. De tendens dat de gemeente en met name de burgemeester hierbij een essentiële rol vervult is ongewijzigd van kracht. Dit rechtvaardigt de hoogste prioriteit voor externe veiligheid binnen het gemeentelijk veiligheidsbeleid.
Het aantal incidenten wordt beïnvloed door het succes van preventieve activiteiten maar niet alleen daardoor. Schade en aantallen slachtoffers worden onder meer beïnvloed door repressieve activiteiten en geoefendheid. Als kader voor externe veiligheid/ rampenbestrijding moeten er twee rampenoefeningen per jaar worden gehouden.
In de beleidsvisie Ruimte voor duurzame veiligheid staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, economie, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. Met deze beleidsvisie geeft de gemeente concreet richting aan een aanvaardbaar veilige invulling van haar ruimtelijke ontwikkelingen. Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van bestemmingsplannen geeft deze visie de planologische kaders voor het omgaan met risico's. Indien nodig worden hieraan voorwaarden gekoppeld die de risico's beheersbaar houden of zelfs geheel uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid bij ruimtelijke plannen. Dat geldt zowel voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van risicobronnen als voor nieuwe en bestaande risicobronnen.
De beleidsvisie bestaat uit vier delen. In het eerste deel zijn de ambities weergegeven, die invulling geven aan het doel van de visie: 'concreet richting geven aan een aanvaardbaar veilige en duurzame invulling van de ruimtelijke ontwikkelingen in Vlaardingen'. In het tweede deel is het wettelijk kader weergegeven en de huidige risicosituatie beschreven waaruit de beleidsuitgangspunten en ambities zijn ontstaan. In het derde deel is het risicobeleid uitgewerkt voor specifieke onderwerpen zoals nieuwe en bestaande risicobronnen, veranderingen bij inrichtingen, advisering veiligheidsregio, GR-verantwoording en risicocommunicatie. In het vierde en laatste deel van de visie zijn de ambities uitgewerkt in concrete planologische kaders voor nieuwe ruimtelijke plannen. Bij het opstellen van de planologische kaders is onderscheid gemaakt in risicobronnen en gebieden. Zie ook paragraaf 5.6.1.
Vlaardingen gaat voor een duurzame toekomst met een leefbare, groene en gezonde leefomgeving. Met de Agenda Duurzaamheid zijn de lopende en toekomstige inspanningen voor de volgende thema's onder één samenhangende kapstok gebracht:
Nieuwe investeringen moeten klimaatbestendig zijn en nieuwbouw moet voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen.
In paragraaf 5.13 is uitgewerkt op welke wijze invulling wordt gegeven aan de duurzaamheidsambities.
In het groenbeleid is het uitgangspunt dat groen een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de identiteit van de stad. Groen is goed voor de gezondheid van de inwoners en draagt bij aan een prettige woon en werkomgeving. In de groenvisie (2012) wordt uitgegaan van:
Bij nieuwe ontwikkelingen zijn zowel voor het reeds aanwezige groen als voor het nieuw aan te leggen groen uitgangspunten geformuleerd. Om voldoende kritische massa te hebben streeft Vlaardingen naar een aandeel groen en water van minimaal 10% van het oppervlak in de centrumstedelijke gebieden.
In het plan krijgt de groenstructuur een prominente plaats.De bebouwing wordt rond een centrale groene binnenruimte gerealiseerd. Zie ook paragraaf 3.6.
Op 21 december 2017 heeft de gemeenteraad van Vlaardingen de richtinggevende nota Vlaardings Erfgoed vastgesteld. In de erfgoednota beschrijft de gemeente het belang van het optimaal behouden, beschermen en benutten van het kwetsbare Vlaardingse erfgoed. Om dat te kunnen borgen moet het erfgoed bekend zijn, beheerd (kunnen) worden en toegankelijk zijn. De gemeente neemt daarin de regie, stuurt aan op samenwerking met derden en stelt middelen beschikbaar. Objecten die als Vlaardings erfgoed zijn bestempeld, hebben een beschermde status. In die gevallen kan handhaving worden ingezet als middel om het erfgoed goed te kunnen beschermen.
In de Kadernota Erfgoed Vlaardingen (2019) zijn de hoofdpunten van het erfgoedbeleid met beleidsmatige en financiële kaders onderbouwd. De gemeentelijke verantwoordelijkheid ligt bij de verzameling objecten waar de gemeente invloed op heeft doordat het in eigendom is, er regels aan gesteld kunnen worden en/of er subsidies kunnen worden verstrekt voor de instandhouding ervan. Het gaat over:
Om archeologisch erfgoed te beschermen is in dit bestemmingsplan een regeling opgenomen. Zie paragraaf 5.11.3 en de artikelen 8 t/m 10.
Beeldbepalende panden
Vlaardingen heeft ruim 500 beeldbepalende panden en objecten. Een beeldbepalend pand of object heeft kenmerken die Vlaardingen als stad een eigen gezicht geven. Samen met de gemeentelijke monumenten en de Rijksmonumenten vormen de panden en objecten het cultuurhistorische kapitaal van de stad.
Door de aanwijzing van de beeldbepalende panden en objecten is er meer aandacht voor deze panden en objecten en hun waarde. Ook heeft de gemeente in bestemmingsplannen en in de welstandsnota beschermende maatregelen opgenomen. Het overgrote deel van de beeldbepalende panden en objecten ligt in het gebied dat in februari 2013 door de rijksoverheid tot beschermd stadsgezicht is aangewezen.
In het plangebied is de witte villa een beeldbepalend pand. Bescherming vindt plaats via de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie (zie artikel 11), die vanwege het beschermd stadsgezicht is opgenomen.
In de Horecanota legt de gemeente Vlaardingen het specifieke beleid voor de horeca vast. De gemeente Vlaardingen heeft de (algemene) wens om de economie van de stad te versterken. Daarom wil het gemeentebestuur ook aan de horecasector de nodige ontwikkelingsruimte bieden. Het horecabeleid van de gemeente is erop gericht negatieve effecten te voorkomen en de horeca-activiteiten zo te reguleren dat ze zowel voor de horecaondernemer als voor de burger acceptabel zijn. Deze uitgangspunten van het horecabeleid zijn vertaald in vier ambities:
Het is van belang dat de ontwikkelingen daar plaatsvinden waar ze het meest wenselijk zijn.
Om duidelijkheid te krijgen over welk type horeca zich ergens wel of juist niet kan vestigen, is een categorie-indeling gemaakt. Er worden 4 horecacategorieën onderscheiden. Deze horeca-indeling is overgenomen in de begripsbepalingen van dit bestemmingsplan.
Het plan maakt kleinschalige horecavestigingen uit categorie 1 en 2 mogelijk, tot een gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 500 m2. Dit betreft uitsluitend daghoreca.
De gemeente heeft samen met bewoners bepaald welke waarden in de openbare ruimte ertoe doen, waarden die belangrijk zijn en de stad aangenamer maken:
In het plan is veel aandacht besteed aan de overgang tussen het project en de openbare ruimte, mede in relatie tot de waterveiligheid en openbare kades. Zie ook de paragrafen 3.6 en 3.7.
Gemeenten hebben een zekere mate van beleidsvrijheid bij het vaststellen van hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder. De gemeente Vlaardingen heeft beleid ontwikkeld om richting te geven aan deze beoordelingsvrijheid. Het hogere waardenbeleid heeft als uitgangspunt dat wonen op geluidbelaste locaties niet hoeft te leiden tot een toename van de geluidhinder. Het uiteindelijke doel is het zoveel mogelijk voorkomen of verminderen van (nieuwe) geluidhindersituaties in de gemeente. In algemene zin wordt bij het ontwerp van een plangebied gestreefd naar een goede afscherming van geluid door vorm en situering van de bebouwing.
Bij het vaststellen van een hogere waardenbesluit worden de volgende voorwaarden gesteld:
Voor alle voorwaarden geldt dat een gelijkwaardig of beter alternatief (minimaal dezelfde effecten) ook mogelijk is.
Deze voorwaarden gelden voor de geluidbronnen spoorweglawaai en wegverkeerslawaai, maar niet voor industrielawaai.
In het beleid wordt onder een geluidluwe gevel verstaan:
Het is mogelijk om (voor een gedeelte van een plan) gemotiveerd af te wijken van de bovenstaande voorwaarden. Het beleid gaat tevens in op de gecumuleerde geluidbelasting en de totale geluidbelasting.
Deze bieden de kaders op het gebied van riolering en stedelijk water. Aan de hand van het grondwaterbeleid wordt gestreefd om nieuwbouw en de inrichting van de openbare ruimte zoveel mogelijk bestand te maken tegen de (geo)hydrologische situatie in Vlaardingen (zakkende polder met hoge grondwaterstanden) en de gevolgen van klimaatverandering (hevige neerslag, toename van kwel, droogte) en maaivelddaling.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 (vGRP) beschrijft hoe de gemeente Vlaardingen invulling geeft aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In dit plan vertaalt de gemeente de ambities voor de rioleringszorg naar concrete doelen, een strategie en daarvoor benodigde activiteiten. De gemeente Vlaardingen werkt samen met haar gebiedspartners aan de thema's:
In het vGRP is de voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater omschreven: de gemeente streeft bij nieuwbouw naar een volledig gescheiden inzameling en verwerking van afval- en hemelwater, zolang de lokale situatie dit toelaat.
De Strategie Klimaatadaptatie 2021
De klimaatstrategie heeft een integraal karakter. Vanuit meerdere vakdisciplines is gewerkt aan een onderwerp dat de verschillende afdelingen van de organisatie overstijgt. In de strategie zijn de knelpunten voor de thema's wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen geïdentificeerd, gekwantificeerd en vertaald naar scorekaarten. Deze methode is geschikt om de opgaven voor Vlaardingen te bepalen en de voortgang de komende jaren te monitoren.
In de Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen (Hemel- en grondwaterverordening) worden voorwaarden gesteld aan het lozen van afstromend hemelwater en overtollig grondwater op het rioleringssysteem. Daarnaast is een verplichting opgenomen om bij nieuwbouw waterberging op particuliere percelen te realiseren. Het realiseren van waterberging bij nieuwbouw is noodzakelijk om Vlaardingen aan te passen aan het veranderende klimaat.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de historie van en de huidige en nieuwe situatie in het plangebied. Dit hoofdstuk is gebaseerd op het stedenbouwkundig plan van juli 2020 dat is opgenomen in bijlage 1.
Het gebied rondom de Oude (buiten)haven en de Koningin Wilhelminahaven is het oudste gedeelte van het havengebied buiten de beschermende dijken aan de zuidelijke rand van de stad Vlaardingen. Dit gebied is onderdeel van het beschermd stadsgezicht Vlaardingen.
Kort voor de eeuwwisseling wordt de havencapaciteit aanzienlijk uitgebreid door aanleg van de Koningin Wilhelminahaven (1895/1896). De haven heeft aanvankelijk een L-vorm, met een invaart haaks op de Nieuwe Maas en één havenbekken, dat aanvankelijk nog is verbonden met de Oude (buiten)haven. In 1904 wordt de haven naar het oosten toe uitgebreid, waardoor deze een T-vorm krijgt en wordt de haveningang verbreed.
De capaciteit voor de visserij is nu sterk verruimd, wat onder meer leidt tot vestiging van een aantal grote rederijen en pakkerijen. Ook trekt de nieuwe haven industrie en handel aan. In 1936 worden de Buitenhaven en de Wilhelminahaven van elkaar gescheiden, waardoor het huidige Grote Visserijplein ontstond.
Al in 1896 en 1897 vestigen zich enige haringreders aan de westelijk arm van de nieuwe haven, de zogenaamde Vissershaven. Daar verrijzen grote pakhuizen van de firma A. Hoogendijk/de Doggermaatschappij en van J.Pot. Tussen de Vissershaven en de Nieuwe Maas wordt ook het Waterleidingbedrijf gevestigd (1885). Tevens verschijnen hier een haringrokerij (Kwakkelstein) en twee scheepswerven.
De oorspronkelijke functie van de gebouwen en kades is in de Vissershaven grotendeels verdwenen. Het havengebied is nu ontdekt door allerlei kleine bedrijven. Ook zijn enige uitgaanscentra aan de haven neergestreken.
De T-vormige Koningin Wilhelminahaven is gesitueerd ten oosten van de Oude (buiten)haven, parallel aan en in directe verbinding met de Nieuwe Maas. De zichtas die door deze verbinding ontstaat, versterkt de verbintenis van Vlaardingen met het water. In het noorden is het havengebied fysiek en visueel gescheiden van het woongebied door de rivierdijk, spoorlijn en de nieuwe, drukke verkeersader Galgkade/Vulcaanweg. De oorspronkelijke verbinding met de Buitenhaven is gedempt en hier ligt nu het Grote Visserijplein.
Door de aanwezigheid van fabrieken, havenloodsen, opslagtanks en kranen heeft het gebied rond de
Wilhelminahaven nog een zeer bedrijvig karakter. Een groot deel van de historische bebouwing uit de periode 1895- 1920 (pakhuizen, visverwerkingsbedrijven, rederijkantoren) is nog aanwezig. De laat 19e- en begin 20-eeuwse uitbreidingen aan de Oost- en Westhavenkade sluiten hier goed bij aan. De beide 'kades' eindigen bij de havenmond op het Ooster- en het Westerhoofd met fraai panorama over de Nieuwe Maas.
De rondom de havens liggende kaden zijn zeer breed. De Waterleidingstraat vormt als enige straat een uitzondering in een gebied met uitsluitend kades. De straatnaam verwijst naar het Waterleidingbedrijf dat zich als één van de eerste bedrijven in de 19e eeuw vestigde op dit deel van het buitendijkse gebied.
Industriële en aan de visserij gerelateerde bebouwing (rederijkantoren, haringpakhuizen en rokerijen) zijn beeldbepalend voor de Koningin Wilhelminahaven en de Oost- en Westhavenkade. Fraaie voorbeelden zijn de panden van de Doggermaatschappij (1916) en rederij Pot (circa 1895) aan de Koningin Wilhelminahaven. De oudste panden bevinden zich aan de West- en de Oosthavenkade.
Aan de Waterleidingstraat was tot 2011 de schroothandel Zethameta gevestigd. Het merendeel van de loodsen van het bedrijf zijn ondertussen gesloopt. Het kantoorpand is in gebruik als tijdelijk onderkomen voor het projectbureau Vlaardingen Rivierzone en zal uiteindelijk plaats maken voor de ontwikkeling op het Schiereiland.
De witte villa is het meest in het oog springende gebouw aan de Oosthavenkade langs de Buitenhaven. Dit pand is door de gemeente Vlaardingen aangemerkt als beeldbepalend en wordt opgenomen in de stedenbouwkundige structuur van de ontwikkeling. De achtergebleven olietank van Argos wordt verplaatst. Op het Oosterhoofd bevindt zich de monumentale lichtbaak Van Speyk. In de rivier staat het waterpeilhuis. Deze objecten houden hun prominente plek aan en in het water.
Figuur 3.1 Witte villa en lichtbaak (bron: Stedenbouwkundig plan, Rijnboutt, juli 2020)
Figuur 3.2 Olietank
In de figuur 3.3 is een luchtfoto opgenomen van het noordelijke deel van het plangebied. Binnen het noordelijk deel is nog bedrijvigheid aanwezig, liggen enkele ontsluitingen, een witte villa en met name braakliggende grond. Het zuidelijke deel betreft de Nieuwe Waterweg.
Figuur 3.3 Luchtfoto noordelijk deel plangebied
Het Eiland van Speyk is onderdeel van het ontwikkelingsgebied tussen de binnenstad en de rivier, de rivierzone waarvoor het Consortium Rivierzone Vlaardingen al sinds 2014 plannen maakt. De ligging binnen loopafstand van het metrostation Vlaardingen Centrum, van recreatie en cultuur langs de Nieuwe Haven, de Koningin Wilhelminahaven en het Maaspark en het Museumkwartier dat de rivierzone met de binnenstad verbindt, maakt het een prima plek voor een intensief stedelijk milieu.
Binnen de structuur is een ruime en groene binnentuin gecreëerd, die een veilige, geluidsarme en windbeschutte ruimte garandeert voor verschillende doeleinden, waaronder recreatieve of sociale functies.
Het gebied zal worden opgehoogd waarbij in de planregels is vastgelegd dat het vloerpeil van de nieuwe woningen op minimaal 3.70 m + NAP ligt. De Oosthavenkade en de Waterleidingstraat liggen lager. In de plint is maximaal 1.500 m2 aan commerciële en maatschappelijke functies (bijvoorbeeld in de vorm van ateliers, zakelijke dienstverlening, aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijvigheid) en aanvullend maximaal aan 500 m2 horeca voorzien. Het bestemmingsplan faciliteert hiermee de levendigheid van de plinten, hetgeen aansluit op het huidige en toekomstige gebruik van de KW-Haven. Vanaf de eerste verdieping omvat de bebouwing voornamelijk appartementen. Het gaat om een programma met een bandbreedte van 540-646 woningen (waarvan maximaal 8 grondgebonden woningen).
Figuur 3.4 Stedenbouwkundig ontwerp en programma
Op de begane grond is circa 12.000 m2 bestemd voor parkeren onder de binnentuin en circa 4.000 m2 voor techniek en installaties, fietsenstalling of opslag. Verder zijn er commerciële functies, waaronder daghoreca, bereikbaar vanuit de Oosthavenkade (zie figuur 3.6). Hier is er plek voor terrassen die zich openen naar de omgeving en gasten van buitenaf. Het oostelijk deel biedt ook de mogelijkheid om ruimtes voor gemengd gebruik van de begane grond aan te passen.
Figuur 3.5 Parkeergarage op maaiveldhoogte
Figuur 3.6 Functies begane grond
Bouwhoogte
De ring van gebouwen wordt gedefinieerd door een hoogte van 5 verdiepingen, die zijn geïntegreerd met 6 torens van 8 tot 22 verdiepingen hoogte. De twee bovenste verdiepingen kunnen grote, luxe appartementen met een weids uitzicht bevatten. De torens hebben setbacks, waardoor ze er lichter uitzien, minder schaduweffecten oorzaken en extra collectieve terrassen bieden met een prachtig uitzicht, zie figuur 3.7.
Figuur 3.7 Schetsontwerp 3D
De onderlinge hoogteopzet, maar ook die in de bredere context van het stadsbeeld en het beschermd stadsgezicht, is onderzocht vanuit verschillende standpunten. Dit heeft ertoe geleid dat de hogere bebouwing ten minste 6 meter achter de rooilijn van de Oosthavenkade staat, en de hoogste bebouwing aan de rivier. De Bolder aan de Westhavenkade blijft het hoogste gebouw in de rivierzone.
De hogere bebouwing is ook zo gepositioneerd dat de meeste appartementen zicht op de rivier hebben, schaduw en wind minimaal beperkingen geven, en er een mooie skyline ontstaat.
Voor vier representatieve dagen in het jaar is de bezonningssituatie van het plan onderzocht (zie bijlage 2). Dit betreft 21 maart/21 september, 21 juni en 21 december. Het plan veroorzaakt schaduw op de omgeving. Daar zijn thans - op de witte villa na - geen woningen of andere gevoelige bestemmingen aanwezig. Ook zijn er geen plekken in de openbare ruimte benoemd waar verslechtering van de bezonningssituatie niet is toegestaan. Wel biedt staat het vigerende bestemmingsplan KW-kades een bedrijfswoning toe aan de Waterleidingstraat ter hoogte van de noordwestelijke hoe van het het Eiland van Speyk. Bij de witte villa treedt afname van zonuren op, maar die beperkt zich tot circa 2 uur. De schaduw van het ontwerp op de geprojecteerde nieuwe woningen leidt niet tot situaties waarin woningen in de periode tussen 21 maart en 21 september minder dan 2 uur zon op de gevel zullen krijgen. Dat geldt ook voor de mogelijke bedrijfswoning aan de Waterleidingstraat.
Er is ook een windhinderonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). De resultaten zijn hiervan zijn beoordeeld volgens de criteria gesteld in de NEN 8100:2006 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving'. De resultaten voor de toekomstige situatie zijn hierna samengevat:
Ter verbetering van het windklimaat zijn de volgende maatregelen mogelijk:
Zuidoosthoek plangebied:
Onderdoorgangen zuidkant:
Woningen westkant:
Bij de uitwerking van het bouwplan worden hierin concrete keuzes gemaakt.
Openbaar gebied en maaiveldhoogtes
De maaiveldhoogte in het openbaar gebied varieert tussen de 2 en 4,5 m + NAP. Het gebied wordt opgehoogd tot 3,70 m + NAP. Het dekniveau van de parkeervoorziening die op huidig maaiveld (circa 2,0 m + NAP) wordt gerealiseerd, ligt op maximaal 6,5 m + NAP.
Groenstructuur
Binnen de structuur is een ruime en groene binnentuin gecreëerd, die een veilige, geluidsarme en windbeschutte ruimte garandeert voor verschillende doeleinden, waaronder recreatieve of sociale functies.
Hier staat een paviljoen met een vloeroppervlakte van ongeveer 1.000 m2 (in 2 bouwlagen), dat een gemeenschappelijke functie kan bevatten. Naast gemeenschappelijke ruimte zijn er ook privétuinen. De binnentuin heeft een netwerk van paden in verschillende richtingen. De binnentuin krijgt een semi-openbaar karakter.
Parkeren en ontsluiting
Aangezien gezondheid, veiligheid en een goede levenskwaliteit een prioriteit zijn, is een overdekte parkeerplaats voor auto's op het entreeniveau opgenomen. Dankzij deze oplossing wordt ook de kwaliteit van de groene binnentuin verhoogd, met meer licht dan wanneer deze lager gelegen zou zijn. De hoofdingang van de parkeergarage bevindt zich aan de noordzijde. Toegang tot trappenhuizen, de openbare ruimte en de binnentuin loopt via verschillende ingangen en trappen binnen en buiten de gebouwen. Op de begane grond is circa 12.000 m2 bestemd voor parkeren onder de binnentuin en circa 4.000 m2 voor techniek en installaties, fietsenstalling of opslag. Slechts een klein deel van de benodigde parkeerplaatsen wordt op straat (Oosthavenkade) gerealiseerd.
Het Schiereiland is een uniek gebied in de stad. De naburige Koningin Wilhelminahaven met de diverse monumentale en beeldbepalende panden en de ligging aan de Nieuwe Maas geven het gebied een bijzondere kwaliteit.
Het kleinstedelijk havenkarakter en de open ligging aan de rivier zijn uitgangspunt voor de inrichting en architectuur van de toekomstige woonbuurt.
Met het oog op de beeldkwaliteit worden toetsingscriteria opgesteld. De toetsingscriteria zullen worden vastgesteld door de gemeenteraad, zodat Welstand haar welstandstoetsing kan uitvoeren bij aanvragen van omgevingsvergunning voor diverse bouwplannen.
Relatie met Welstand
In oktober 2012 heeft de gemeente Vlaardingen het huidige welstandsbeleid vastgesteld. In de welstandsnota wordt vrijheid gegeven aan particulier initiatief binnen de bestaande woonomgeving, maar wordt ook de relatie gelegd met het erfgoedbeleid van de gemeente. Voor verschillende gebieden gelden verschillende criteria.
Het Schiereiland ligt in zijn geheel in het beschermd stadsgezicht van Vlaardingen. Op het Schiereiland is dan ook sprake van een beschermd welstandsniveau. In de welstandsnota is het Schiereiland onderdeel van het deelgebied Koningin Wilhelminahaven.
De waarde van het gebied is gelegen in het stedelijk weefsel met het kleinschalige afwisselende beeld van de straatwanden. Een groot aantal panden is door hun vorm en positie cultuurhistorisch waardevol. Het beleid is gericht op het behoud van de oorspronkelijk structuurelementen, de cultuurhistorische bebouwing in een waterrijke omgeving bezien vanuit de openbare ruimte. Bij wijzigingen, zoals de invulling van een deel van de haven, blijft de gevellijn van historische bebouwing behouden, terwijl daarachter meer vrijheid mogelijk is in de invulling. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een zorgvuldige en gevarieerde vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
Deze welstandsparagraaf Schiereiland is een uitwerking van het beleid zoals vastgelegd in de Vlaardingse welstandsnota.
Architectuurbeeld
Het Eiland Van Speyk is ontworpen in de vorm van een grotendeels gesloten bouwblok dat het resultaat is van de meest effectieve oplossing voor het gewenste programma en de praktische aanpak van het probleem met omgevingsgeluid.
De ring van gebouwen wordt gedefinieerd door een hoogte van 5 verdiepingen, die zijn geïntegreerd met 6 torens van 8 tot 22 verdiepingen hoogte.
De bebouwing voegt zich in de omgeving en bouwt voort op het kadekarakter en de dynamiek van de rivier. Bebouwing is robuust en stoer vorm gegeven.
De Oosthavenkade krijgt met compacte gebouwen een nieuwe gevelwand. De bouwhoogte varieert tussen 3 en 4 bouwlagen. De witte villa is in de rooilijn opgenomen, maar springt er door de witte tint tussen uit. De korrelgrootte van de nieuwbouw is groter dan de perceelbreedte van de witte villa.
Openbare ruimte
De robuuste en stoere vormgeving van de openbare ruimte vormt de sterkste referentie naar het bedrijvige verleden van het Schiereiland en de naburige Koningin Wilhelminahaven.
In aansluiting op de havenbekkens en kades wordt de openbare ruimte rondom het bouwblok (met uitzondering van het park aan de rivierzijde) stenig gematerialiseerd met verwijzingen naar het visserij- en industriële verleden. De Waterleidingstraat bevat robuust groen.
Naar de Nieuwe Maas toe worden de ruimtes weidser. De tuin van de witte villa wordt doorgezet in het park. De oever van de Nieuwe Maas is gericht op recreëren en is relatief leeg maar groen en ruig vorm gegeven.
Verkeer en vervoer legt een aanzienlijk beslag op de ruimte in de stad. De verkeersruimte, zowel in termen van ontsluiting als benodigde parkeerplaatsen, resulteert vaak in een grote ruimteclaim in de openbare ruimte. De Visie Openbare Ruimte (2014) en het Actieplan Mobiliteit (2018) geven richting om zo efficiënt mogelijk met ruimte om te gaan, waarbij de verkeersaspecten in voldoende mate zijn geborgd en de ruimtevraag in de openbare ruimte zo evenwichtig mogelijk wordt verdeeld. Bij een binnenstedelijke gebiedsontwikkeling zoals deze is het zaak om op een slimme manier met mobiliteit om te gaan. Het Actieplan Mobiliteit, met als motto “Vlaardingen bereikbaar, veilig en gezond”, en de Beleidsregel parkeernormen (2019) geven daarvoor aanknopingspunten.
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 646 woningen (overwegend appartementen), maximaal 1.500 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) commerciële functies en maximaal 500 m2 bvo horeca. Een dergelijk programma vereist bij een inbreidingslocatie als deze extra aandacht voor de aspecten parkeren en ontsluiting. Ook kenmerkt deze locatie zich door de buitendijkse ligging, met soms een lastige bereikbaarheid vanwege hoogwater.
In deze paragraaf wordt de verkeersontsluiting voor zowel gemotoriseerd verkeer als langzaam verkeer, de openbaar vervoerontsluiting en parkeersituatie beoordeeld. Daarbij wordt zowel gekeken naar het plangebied zelf als naar het grotere geheel van de Rivierzone, waar het plangebied toe behoort. In de Rivierzone zijn naast het Eiland van Speyk de komende jaren nog meer ruimtelijke ontwikkelingen voorzien, die eveneens van invloed zijn op de verkeersontsluiting en -afwikkeling van het gebied als geheel en op de bereikbaarheid ervan. In het MER Rivierzone Vlaardingen (bijlage 4) zijn de gevolgen van alle ontwikkelingen binnen de Rivierzone in samenhang in beeld gebracht. In deze paragraaf is een overzicht opgenomen van de belangrijkste resultaten en conclusies uit het MER.
De categorie-indeling van het wegennet in gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) en erftoegangswegen (30 km/h) is een belangrijke bouwsteen van het landelijke verkeersveiligheidsprogramma Duurzaam Veilig. Hierbij worden functie, vormgeving en gebruik van de weg op elkaar afgestemd. Waar bij gebiedsontsluitingswegen de nadruk ligt op het bereikbaar houden en vlot afwikkelen van het verkeer, ligt bij erftoegangswegen de nadruk meer op de toegankelijkheid en de verblijfsfunctie. De wegencategorisering is vastgesteld in het Actieplan Mobiliteit.
Het plangebied ligt langs de Oosthavenkade en de Waterleidingstraat in de Vlaardingse Rivierzone. Beide wegen hebben weliswaar vanuit de industriële functie een maximumsnelheid van 50 km/h, maar zijn op grond van het Actieplan Mobiliteit gecategoriseerd als erftoegangsweg. Een aanpassing van de maximumsnelheid naar 30 km/h is noodzakelijk. De wegen kennen gemengd verkeer (gemotoriseerd verkeer met fietsers en voetgangers). Via de Oosthavenkade, de Waterleidingstraat, de Koningin Wilhelminahaven ZZ en het Grote Visserijplein kan het verkeer het Sluisplein bereiken. Het Sluisplein biedt richting het oosten toegang tot de Vulcaanweg. Deze weg is in het Actieplan Mobiliteit gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg+ en vormt de primaire ontsluiting naar de autosnelweg A4. Richting het westen wordt de Galgkade en de Westhavenkade bereikt. Deze wegen bieden ontsluiting naar de rest van de stad. Via de Galgkade - Deltaweg - Marathonweg is ook autosnelweg A20 bereikbaar.
Verkeersaantrekkende werking Eiland van Speyk
Het beoogde plan heeft een verkeersaantrekkende werking. De locatie ligt momenteel braak, waardoor deze nu geen verkeer aantrekt anders dan bestemmingsverkeer voor de seizoensgebonden tijdelijke invulling die aan het terrein is gegeven (Stadsstrand Vlaardingen). De omvang van de ritgeneratie is berekend met het gemeentelijk verkeersmodel. Daarbij is rekening gehouden met de ligging nabij het metrostation Vlaardingen Centrum. Verder is het wenselijk dat de initiatiefnemer locatie-specifiek mobiliteitsbeleid inzet, om het aantal autobewegingen op een dergelijke binnenstedelijke locatie te beperken. Daarbij kan gedacht worden aan de inzet van deelauto's, fietsvoorzieningen of andere maatregelen binnen het pakket van Mobility as a Service. Gelet op de beperkte mobiliteitsruimte is inzet van een maatregelpakket om de verkeersgeneratie per woning te beperken dan ook een uitgangspunt bij de ontwikkeling van dit gebied. Dit zal bij de uitwerking van de plannen nader worden geconcretiseerd.
Op grond van het bovenstaande is de verkeersgeneratie van het woningbouwprogramma van maximaal 646 woningen circa 2.100 mvt/etmaal. Daarbij komt nog een aanvullende verkeersgeneratie van de commerciële functies en/of horeca in het plan. De verkeersaantrekkende werking van deze functies is erg afhankelijk van de specifieke invulling en valt vermoedelijk binnen de standaard betrouwbaarheidsbandbreedte van het verkeersmodel van 10%. De verkeersgeneratie bedraagt dan in de maximale situatie circa 2.300 mvt/etmaal. Gelet op de categorisering en profilering van de omliggende straten en de inrichting van het Sluisplein als enige verkeersontsluiting is dit een aanzienlijke verkeerstoename. De direct ontsluitende Waterleidingstraat en Oosthavenkade worden op grond van het Actieplan Mobiliteit als erftoegangsweg beschouwd. Conform de Duurzaam Veilig wegcategorisering zijn dergelijke wegen afhankelijk van de exacte inrichting berekend op verkeersintensiteiten van maximaal 4.000 tot 6.000 mvt/etmaal. De verkeersintensiteiten in de plansituatie (na realisatie van het Eiland van Speyk) liggen daaronder. De direct ontsluitende wegen hebben dan ook voldoende capaciteit om het extra verkeer af te wikkelen. De verkeersafwikkeling op het Sluisplein Oost vormt wel een aandachtspunt (zie de navolgende analyse).
Verkeersafwikkeling Rivierzone Vlaardingen
In het kader van het MER zijn de verkeerseffecten van alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Rivierzone in samenhang (cumulatief) beoordeeld. De ontwikkeling van het Eiland van Speyk is onderdeel van deze beoordeling (uitgaande van het maximale programma zoals dat wordt mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan). Om de verkeersafwikkeling in beeld te brengen zijn met behulp van het verkeersmodel van de gemeente Vlaardingen berekeningen gemaakt (prognosejaar 2040). Daarbij is niet alleen gekeken naar de wegen binnen de Rivierzone. Het studiegebied in het MER omvat alle wegen die relevant zijn voor de ontsluiting van de Rivierzone waaronder onder andere de Marathonweg, de Vulcaanweg en de aansluitingen op de snelwegen.
Referentiesituatie
Uit het verkeersmodel blijkt dat zonder de ontwikkeling van de Rivierzone in de referentiesituatie (2040) in vergelijking met de huidige situatie binnen het studiegebied sprake is van een toename van de verkeersintensiteiten. Dit wordt onder andere veroorzaakt door regionale groei van het gebied en algemene verwachte economische ontwikkelingen. Het MER laat zien dat in de referentiesituatie op een aantal kruispunten de doorstroming slecht is, voornamelijk in de avondspits. Dat geldt in het bijzonder voor de oostkant van het Sluisplein en een aantal kruisingen op de Marathonweg. Ook in de ochtendspits zijn hier doorstromingsproblemen te verwachten. Daarnaast worden er in de avondspits doorstromingsproblemen verwacht bij de aansluiting op de A20 op Holysingel.
Plansituatie Rivierzone Vlaardingen
Uit de verkeersanalyses in het MER blijkt dat de ontwikkeling van de Rivierzone in algemene zin tot een toename van de verkeersintensiteiten leidt. Het extra verkeer leidt zonder maatregelen tot een verslechtering van de verkeerssituatie, ook op locaties waar in de referentiesituatie de verkeersafwikkeling reeds een aandachtspunt vormt. De aandachtspunten met betrekking tot de verkeersafwikkeling zijn met name aanwezig op de twee belangrijkste ontsluitingsroutes van Rivierzone Vlaardingen: de route via de Vulcaanweg naar de A4 en de route via de Deltaweg en de Marathonweg naar de A20. Zowel wegvakken als kruispunten raken overbelast, waardoor vertragingen op kunnen treden tijdens de spitsen. Als gevolg hiervan zal het verkeer alternatieve routes kiezen, zoals de route Van Beethovensingel/Burg. Pruissingel, waardoor ook hier knelpunten ontstaan.
Uit eerdere verkeersanalyses is gebleken dat maatregelen nodig zijn om de verwachte knelpunten op te lossen. De capaciteit van de wegen en kruispunten moet vergroot worden om het verkeer voldoende af te kunnen wikkelen. Op de route richting de A4 (Galgkade, Vulcaanweg, Schiedamsedijk) zijn diverse ruimtelijke beperkingen waardoor uitbreiding van de infrastructuur niet haalbaar is. Voor de route richting de A20 (Deltaweg, Marathonweg) is capaciteitsuitbreiding van de infrastructuur wel mogelijk, alhoewel ook hier ruimtelijke beperkingen gelden. Aanvullend hierop kunnen maatregelen getroffen worden rond de Galgkade en het Sluisplein waardoor meer verkeer de route naar de A20 volgt. De route naar de A4 kan hiermee ontlast worden. Uitgangspunt hierbij is dat het verkeer westelijk van de Oude Haven/Buitenhaven via de Deltaweg-Marathonweg naar de A20 afwikkelt en het verkeer ten oosten daarvan via de Vulcaanweg naar de A4. Dit is ook in lijn met het Actieplan Mobiliteit en de Mobiliteitsagenda.
Varianten met maatregelen
In het kader van het MER is (in aanvulling op de referentiesituatie en de plansituatie) een aantal varianten onderzocht:
De eerste verkeersresultaten toonden aan dat variant 2 grote omrijbewegingen voor vrachtverkeer binnen Vlaardingen veroorzaakten op wegen die dat niet aan kunnen. Om deze reden is variant 2A opgesteld, waarin aanvullende maatregelen voor vrachtverkeer opgenomen zijn.
De maatregelen van variant 1 leiden tot een andere verdeling van verkeer over de noord-zuidwegen in Maaswijk. Ten opzichte van de plansituatie leidt de variant op verschillende punten tot een verbetering van de verkeersafwikkeling, maar er blijft sprake van knelpunten. Op de Galgkade is in variant 1 sprake van zeer hoge intensiteiten waardoor een autoluw gebied hier niet haalbaar is.
In variant 2 neemt de intensiteit op de Galgkade/Sluisplein af ten opzichte van variant 1. De reden hiervoor is het vrachtwagenverbod en het instellen van een 30 km/h-gebied rondom deze locatie. Daarbij is uitgegaan van afwaardering naar erftoegangsweg. De verkeersintensiteiten blijven echter dusdanig hoog dat een dergelijke afwaardering niet geloofwaardig te realiseren is. Verder is te zien dat het vrachtwagenverbod elders in de stad tot forse toenames leidt, ook op wegen die hier niet voor ingericht zijn. Voorbeelden zijn de Westlandseweg en de West- en Oosthavenkade. De aanvullende maatregelen in variant 2A leiden tot een iets hogere intensiteit op de Galgkade-Sluisplein-Vulcaanweg, maar nog altijd tot een forse afname ten opzichte van de plansituatie. Dit komt doordat in variant 2a uitgegaan is van een reëlere inrichting van het 30 km/h-gebied (gebiedsontsluitingsweg-30) en een doorgang voor lokaal vrachtverkeer met een ontheffing. Verder zijn op diverse wegen in Vlaardingen flankerende maatregelen getroffen om de negatieve effecten van variant 2 te mitigeren. Voorbeelden zijn vrachtwagenverboden op een deel van de Westlandseweg en in de binnenstad. In het MER zijn de effecten van de verschillende varianten in beeld gebracht en afgewogen. Daarbij is niet alleen gekeken naar de verkeerseffecten, maar ook naar de gevolgen voor de geluidbelasting ter plaatse van de bestaande en nieuwe woningen, de gevolgen voor de luchtkwaliteit en de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden. Op basis van de effectbeoordeling kiest de gemeente om bij de verdere uitwerking van de plannen voor de Rivierzone variant 2a als uitgangspunt te hanteren (voorkeursvariant). De maatregelen dienen de komende periode verder te worden uitgewerkt. Daarbij gaat het in het bijzonder om:
De verkeerseffecten zijn bepaald met behulp van verkeersmodellen. De gehanteerde groeiscenario's en de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie zijn elementen met bepaalde onzekerheden. Voor de verkeerseffecten is monitoring van belang, met name voor de effecten van de voorkeursvariant voor vrachtverkeer. Door monitoring kunnen onverwachte, ongewenste omrijbewegingen tijdig gesignaleerd worden.
Relatie met het bestemmingsplan Eiland van Speyk
Parallel aan de ontwikkeling van de Rivierzone zullen de benodigde verkeersmaatregelen worden getroffen die noodzakelijk zijn met het oog op de verkeersafwikkeling. Voor de ontwikkeling van het onderhavige plangebied is met name de verkeersafwikkeling via het Sluisplein, de Vulcaanweg/Schiedamsedijk naar de A4 van belang. Uit het MER blijkt dat hier naar de toekomst toe weliswaar afwikkelingsproblemen gaan optreden, maar de bijdrage van alleen het onderhavige plangebied daarop is klein. De verkeerstoename van alleen het Eiland van Speyk zal niet leiden tot een significante verslechtering van de verkeersafwikkeling op de Vulcaanweg/Schiedamsedijk en de aansluiting met de A4.
Wel kan de ontwikkeling van het Eiland van Speyk een direct effect hebben op de verkeerafwikkeling op het kruispunt Oosthavenkade/Galgkade (Sluisplein Oost / Sluisplein Zuidoost). De verkeersafwikkeling is hier in de avondspits problematisch. Niet alleen de ontwikkelingen van het Eiland van Speyk, maar ook de andere ontwikkelingen binnen de Rivierzone zijn van invloed op de verkeersafwikkeling op het Sluisplein. Naar aanleiding van de uitkomsten van het MER vindt nader onderzoek plaats (kruispuntanalyse en microsimulatie) om te bepalen of het verkeer na de planontwikkeling goed kan worden afgewikkeld en zo concrete maatregelen in beeld te brengen. Waar het gaat om de borging en financiering van de locatieoverstijgende maatregelen worden privaatrechtrechtelijke afspraken gemaakt met de ontwikkelende partijen binnen de Rivierzone.
Ten aanzien van dit bestemmingsplangebied verdient het aanbeveling om een tweede ontsluiting vanuit het Eiland van Speyk naar de Vulcaanweg te onderzoeken om het verkeerssysteem robuuster te maken en een calamiteitenroute te bieden. Een dergelijke ontsluiting kan ook de verkeersdruk op het Sluisplein verlichten.
Het gebruik van de fiets en het lopen wordt vanuit mobiliteits- en milieuoogpunt gestimuleerd en bevorderd. Het Vlaardings fietsnetwerk krijgt door middel van de volgende doelstellingen gestalte:
In het plangebied bevinden zich geen vrijliggende fietspaden. Fietsers worden gemengd met het autoverkeer afgewikkeld. Dit is in overeenstemming met de richtlijnen van Duurzaam Veilig voor erftoegangswegen. Het Sluisplein kent een vrijliggend fietspad aan de noordzijde van de weg. Via dit fietspad kunnen fietsers verder rijden naar de binnenstad van Vlaardingen. Verder geeft dit fietspad aansluiting op het Hoekselijnpad langs de metrolijn. Deze regionale snelfietsroute wordt de komende jaren verder gecompleteerd, waardoor een metropolitane fietsroute ontstaat tussen het Westland, Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam. Deze route biedt recreanten, maar zeker ook forenzen de mogelijkheid om op een comfortabele en snelle manier langere afstanden af te leggen en biedt ook kansen voor het stimuleren van het fietsgebruik van de nieuwe bewoners in het plangebied. De ontsluiting voor fietsverkeer op macroniveau is daarom goed. De bereikbaarheid van deze fietspaden vanuit het plangebied is echter matig. Dit heeft te maken met de barrièrewerking van de route Vulcaanweg - Sluisplein -Galgkade voor fietsers en voetgangers. Vanuit verkeersveiligheidsoogpunt verdient het de aanbeveling om met fysieke ingrepen de situatie voor fietsers en voetgangers te verbeteren. Het afwaarderen en de herinrichting van het gebied rond de Galgkade is een van de maatregelen uit het MER die onderdeel is van de voorkeursvariant (2a). Dit levert ook een betere verbinding op met metrostation Vlaardingen Centrum en draagt bij aan een verbeterde ketenmobiliteit en is daarmee een stimulans voor het gebruik van het openbaar vervoer.
Voetgangers worden binnen het plangebied ook gemengd met gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Dit is vanuit de richtlijnen van Duurzaam Veilig niet wenselijk. Er moeten aparte voorzieningen komen voor voetgangers, bijvoorbeeld trottoirs. De verbinding voor voetgangers naar de binnenstad van Vlaardingen en metrostation Vlaardingen Centrum loopt via het Sluisplein. Voetgangers kunnen in tegenstelling tot fietsers wel aan de zuidkant van het Sluisplein lopen en via de verkeerslichten bij de Westhavenkade oversteken. Toch verdient het de aanbeveling om te bezien op welke wijze de barrièrewerking voor voetgangers verminderd kan worden. Met de herontwikkeling van dit deel van de Rivierzone wordt ook de openbare ruimte aangepakt waardoor er ten opzichte van de huidige situatie sprake is van een forse kwaliteitsverbetering. Daarbij zal er veel aandacht zijn voor de langzaamverkeersverbindingen en de aansluiting met de bestaande omliggende functies. Ook de profilering van de omliggende straten en de inrichting van het Sluisplein krijgen hierbij nadere aandacht. Conform de gebiedsvisie en het bijbehorende planMER zullen de infrastructuur en de openbare ruimten vrijwel in het gehele gebied moeten worden geherstructureerd.
Op basis van het Actieplan Mobiliteit is verkeersveiligheid bij nieuwe ontwikkelingen altijd het leidende uitgangspunt. De verkeersveiligheid, met name voor kwetsbare verkeersdeelnemers, dient zo optimaal mogelijk te zijn. Zoals uit de bovenstaande analyse blijkt, is de ontsluiting voor de diverse verkeersdeelnemers in de huidige situatie niet in voldoende mate voorbereid op een grote woningbouwontwikkeling. De ligging van de locatie ten zuiden van de Vulcaanweg - Sluisplein - Galgkade zorgt voor een belangrijke barrière tussen de locatie en de rest van Vlaardingen, inclusief het metrostation. De relatief grote hoeveelheid vrachtverkeer draagt bij aan het versterken van deze barrière. Het is van belang om maatregelen te treffen om de barrièrewerking van deze weg zo beperkt mogelijk te houden, door doorgaand (vracht)verkeer te beperken. Deze maatregelen moeten in samenhang bezien worden met de capaciteitsvergrotende maatregelen. Onderdeel van de voorkeursvariant (2a) uit het MER is onder andere een vrachtwagenverbod op het Sluisplein voor doorgaand verkeer. In combinatie met het afwaarderen en herinrichten van de Galgkade zal sprake zijn van een verbetering van de verkeersveiligheidssituatie binnen dit deel van de Rivierzone.
Calamiteitenontsluiting
Het plangebied ligt relatief geïsoleerd ten opzichte van de hoofdwegenstructuur. Het is wenselijk om altijd een tweede ontsluitingsroute beschikbaar te hebben, die niet aan de Oosthavenkade/Sluisplein gekoppeld is. In de huidige situatie is die route beschikbaar via de KW Haven Noordzijde naar de Vulcaanweg. Gezien de vele bedrijfs- en havenactiviteiten kan deze route niet ingezet worden als volwaardige tweede ontsluiting. Dit kan opgelost worden door halverwege de KW Haven Noordzijde een doorsteek te maken naar de Vulcaanweg, welke ook het Sluisplein kan ontlasten. De noodzakelijkheid en haalbaarheid van een dergelijke doorsteek moet nader onderzocht worden.
Een ander aandachtspunt is de bereikbaarheid van het plangebied bij hoogwater. Op meerdere dagen in het stormseizoen is er sprake van water op de kades en is het plangebied in de huidige situatie soms niet over de weg bereikbaar. Er zijn maatregelen noodzakelijk om de bereikbaarheid bij hoogwater door hulpdiensten te kunnen garanderen. Hierop wordt nader ingegaan in de paragraaf externe veiligheid (hoofdstuk 5).
Binnen het plangebied zijn geen haltes van het openbaar vervoer. De meest nabijgelegen OV-halte is metrostation Vlaardingen Centrum. Dit station ligt op zo'n 500 m loopafstand van het plangebied. Via de zuidelijke perrontoegang kan het station te voet snel bereikt worden. Het station is onderdeel van het Rotterdamse metronetwerk en wordt 6x per uur aangedaan door metro's naar Maassluis (waarvan 3x per uur door naar Hoek van Holland) en Schiedam/Rotterdam. In de spits is er sprake van een frequentie van 12x per uur tussen Vlaardingen West en Rotterdam. Het plangebied is daardoor op korte afstand via hoogfrequent openbaar vervoer ontsloten. Dit biedt kansen om toekomstige bewoners en bezoekers te stimuleren gebruik te maken van het openbaar vervoer.
Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen als gevolg van de geplande ontwikkelingen wordt gerekend met parkeernormen. De te hanteren parkeernormen staan in de meest recente parkeernota van de gemeente Vlaardingen (Beleidsregel Parkeernormen 2019). Deze beleidsregel biedt ook handvatten voor het inzetten van mobiliteitsbeleid, zoals deelauto's, -fietsen en andere vormen van Mobility as a Service. Uitgangspunt voor de ontwikkelingen is dat binnen het plangebied voldoende parkeercapaciteit wordt gerealiseerd om te voldoen aan de parkeernorm. Parkeerplaatsen buiten het plangebied kunnen alleen worden gebruikt als door middel van een onderzoek is aangetoond dat er voldoende restcapaciteit aanwezig is.
Bij het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen bij ontwikkelingen wordt onder andere rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Dit houdt in dat parkeerplaatsen bij verschillende functies, bijvoorbeeld woningen en commerciële functies, met elkaar uitgewisseld kunnen worden.
Voorts moet bij ontwikkelingen worden voldaan aan de fietsparkeernormen van de gemeente Vlaardingen, welke eveneens opgenomen zijn in de Beleidsregel Parkeernormen 2019.
Een toets op de parkeersituatie vindt niet plaats in het kader van het bestemmingsplan maar bij de omgevingsvergunning voor bouwen. Toch dient in het bestemmingsplan de haalbaarheid van het plan te worden aangetoond, ook op het gebied van parkeren. Daartoe is een globale parkeerbalans opgesteld, uitgaande van het eerder genoemde programma.
In tabel 4.1 is een globale parkeerbalans voor het plangebied opgesteld. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het is aannemelijk dat 30% van het woningaanbod als huurwoningen op de markt worden gebracht. In tabel 4.1 is de parkeerbalans in beeld gebracht, volledig uitgaande van koopwoningen. In tabel 4.2 is rekening gehouden met 30% huurappartementen.
Tabel 4.1 Concept parkeerbalans volledig koopwoningen
Tabel 4.2 Concept parkeerbalans 30% huurwoningen
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat werkdagavond het maatgevende moment is. De parkeerbehoefte bedraagt dan 647-679 parkeerplaatsen, ervan uitgaande dat alle parkeerplaatsen door alle doelgroepen gebruikt kunnen worden. In het plan wordt onder de daktuin een gebouwde parkeervoorziening toegepast. Gezien de oppervlakte van deze ruimte en de mogelijkheid de parkeervoorziening (deels) in meerdere lagen uit te voeren, biedt het plan voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen.
Bovendien kan de parkeerbehoefte verder worden gereduceerd door toepassing van deelmobiliteit of extra fietsenstallingen. De ontwikkelaar dient de parkeerbalans verder uit te werken, welke getoetst wordt bij de omgevingsvergunning. In de planregels is geborgd dat wordt voldaan aan de geldende parkeernormen.
Onderdeel van het plan is ook herstructurering van de Waterleidingstraat en het realiseren van een klein aantal parkeerplaatsen op de Oosthavenkade. Deze parkeerplaatsen kunnen gebruikt worden voor de onderhavige ontwikkeling, indien de reguliere parkeerdruk dit toestaat. Dit is alleen mogelijk als de parkeerdruk inclusief ontwikkeling niet hoger ligt dan 90%. Ook deze beoordeling is onderdeel van de toetsing in het kader van de omgevingsvergunning.
Omdat het plan in beginsel voldoende ruimte biedt voor het realiseren van de in tabel 4.1 aangegeven parkeerbehoefte, staat het aspect parkeren het bestemmingsplan niet in de weg.
Het plangebied is op macroniveau goed ontsloten c.q. aangesloten op de infrastructuur voor gemotoriseerd verkeer, fietsverkeer, voetgangers en openbaar vervoer. Om een goede en functionele infrastructuur te realiseren zijn rondom het plangebied ingrepen nodig om de doorstroming en verkeersveiligheid te verbeteren. Verder blijkt uit de verkeerskundige analyse dat de woningbouwontwikkelingen in de Rivierzone leiden tot afwikkelingsknelpunten op het hoofdwegennet in de stad. Om deze knelpunten beheersbaar te houden zijn fysieke maatregelen noodzakelijk om verkeer te faciliteren. Verder is inzet van een maatregelpakket om de verkeersgeneratie per woning te beperken een uitgangspunt bij de ontwikkeling van dit gebied. Het autogebruik zal hierdoor worden beperkt. De locatie biedt daartoe veel kansen, gezien de ligging nabij het metrostation en de metropolitane snelfietsroute. Specifiek voor onderhavige ontwikkeling is een aanpassing van het kruispunt Oosthavenkade/Galgkade nodig, omdat een goede verkeerafwikkeling anders niet gewaarborgd is.
Verder wordt geconcludeerd dat de parkeeropgave binnen het plan kan worden opgevangen. In het kader van de omgevingsvergunning is een nadere detaillering van de parkeerbalans nodig. In de planregels is geborgd dat wordt voldaan aan de geldende parkeernormen.
In dit hoofdstuk komende de volgende milieu- en omgevingsaspecten aan de orde:
Elk milieuaspect wordt in een separate paragraaf behandeld. Per milieuaspect wordt ingegaan op:
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:
Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is:
De ontwikkeling van het Eiland van Speyk dient te worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D11.2). Hiervoor zijn de volgende drempelwaarden opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage:
Het maximale programma dat wordt mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan overschrijdt deze drempelwaarden niet, maar wanneer de verschillende initiatieven binnen de Vlaardingse Rivierzone in samenhang worden bekeken (één stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage) dan worden de drempelwaarden wel overschreden. Dat betekent dat in het kader het bestemmingsplan een m.e.r.-beoordeling nodig is waarin de milieugevolgen van de verschillende ontwikkelingen in samenhang worden beschouwd. Daarbij is van belang dat de gemeente Vlaardingen een gebiedsvisie voor de Rivierzone voorbereidt. Deze visie is kaderstellend voor m.e.r.-beoordelingsplichtige vervolgbesluiten (de bestemmingsplannen waarmee de verschillende ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt) en daarmee planm.e.r.-plicht. De gemeente kiest er voor om een gecombineerd planMER – projectMER op te stellen dat zowel ten grondslag ligt aan de gebiedsvisie als aan de bestemmingsplannen voor de meest concrete ontwikkelingslocaties (waaronder het bestemmingsplan voor het Eiland van Speyk).
Passende beoordeling
Een planmer-plicht kan ook aan de orde zijn als in het kader van een bestemmingsplan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkelingen en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen voor de meeste criteria (zoals verstoring en verdroging) significante negatieve effecten op Natura 2000 op voorhand worden uitgesloten. Omdat gevolgen voor de stikstofdepositie ook op grotere afstand kunnen optreden, is op dat punt specifiek onderzoek uitgevoerd. Het meest nabijgelegen gebied met verzuringsgevoelige habitats betreft het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen (waar ook het Staelduinse Bos onderdeel van uitmaakt). De minimale afstand van dit Natura 2000-gebied tot het plangebied bedraagt circa 13 kilometer. Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling van het gebied niet leidt tot een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 5.10 van deze plantoelichting.
Doel
PlanMER voor de gebiedsvisie
Met de gebiedsvisie Rivierzone Vlaardingen stelt de gemeente de kaders voor de ontwikkeling van het gebied. Deze kaders worden vertaald naar bestemmingsplannen of omgevingsplannen, waarmee de ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt wordt. Om de stap van visie naar planologisch kader te maken zijn belangrijke, gebiedsbrede keuzes te maken. Zowel de effecten van het planvoornemen als de aanwezige omgevingsaspecten van het gebied kunnen aanleiding geven om alternatieven te onderzoeken en vervolgens belangrijke keuzes te maken voor de vertaling naar de visie.
Het MER maakt deze keuzes inzichtelijk en beoordeelt ze op de effecten op de leefomgeving. Dit doet het MER door een analyse van de relevante leefomgevingsaspecten in de referentiesituatie en de verwachte effecten van de ontwikkeling van Rivierzone. Hieruit volgen de thema's waar keuzes en afwegingen voor nodig zijn. De voorkeursoplossing voor deze keuzes wordt meegenomen in de gebiedsvisie en werkt door in de ruimtelijke plannen. Dit is het planMER-gedeelte.
ProjectMER voor de bestemmingsplannen
Tegelijkertijd vormt het MER de verantwoording van de effecten van de eerste ruimtelijke plannen. Vanuit de keuzes en afwegingen en de effectbeoordeling stelt het MER de spelregels en randvoorwaarden voor de verdere uitwerking in bestemmingsplannen, omgevingsplannen of andere ruimtelijke besluiten. In het MER zijn de eerste ruimtelijke besluiten getoetst aan deze spelregels en randvoorwaarden. Hiervoor zoomt het MER in op de invulling en effecten van de eerste bestemmingsplannen, die gelijktijdig met het MER in procedure gebracht worden. Voor ruimtelijke plannen die later in procedure gebracht worden levert dit MER het toetsingskader, waar deze besluiten aan getoetst dienen te worden.
Procedure
In het kader van het MER Rivierzone Vlaardingen zijn/worden de volgende procedurele stappen doorlopen:
Openbare kennisgeving
De gemeente heeft in een openbare kennisgeving aangegeven dat voor de gebiedsontwikkeling Rivierzone een m.e.r.-procedure wordt doorlopen en dat gelegenheid gegeven wordt zienswijzen naar voren te brengen over het voornemen. Daarbij is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter visie gelegd (bijlage 19).
Raadplegen bestuursorganen en advisering over reikwijdte en detailniveau
De bestuursorganen die bij de voorbereiding van ruimtelijke besluiten worden betrokken (artikel 3.1.1. Bro) zijn geraadpleegd door de gemeente. De gemeente Vlaardingen heeft er voor gekozen om de Commissie voor de m.e.r. niet om een advies te vragen over de reikwijdte en het detailniveau van het MER. Op basis van de zienswijzen en reacties van betrokken bestuursorganen heeft het bevoegd gezag de definitieve reikwijdte en het detailniveau voor het MER bepaald.
Opstellen en ter visie leggen MER (samen met ontwerpgebiedsvisie en ontwerpbestemmingsplannen)
Aan de hand van de definitieve notitie Reikwijdte en detailniveau is het MER opgesteld. Het MER is met de ontwerpgebiedsvisie Rivierzone Vlaardingen en een aantal ontwerpbestemmingsplannen (waaronder het bestemmingsplan Eiland van Speyk) ter inzage gelegd. In de gebiedsvisie en de bestemmingsplannen is gemotiveerd op welke wijze is omgegaan met de resultaten en conclusies uit het MER. Gedurende de termijn van ter visie legging van het MER heeft een ieder de gelegenheid gehad om zienswijzen op het MER in te dienen. Tevens is het MER ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. In het toetsingsadvies beoordeelt de Commissie voor de m.e.r of het MER de juiste en voldoende milieu-informatie bevat om tot een afgewogen besluiten te komen.
Vaststellingsfase gebiedsvisie en bestemmingsplannen
De toetsing door de Commissie voor de m.e.r. heeft geleid tot een aanvulling op het MER. Deze aanvulling is opgenomen in bijlage 22. Ook de aanvulling is ter beoordeling voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. De Commissie heeft geoordeeld dat het MER en de aanvulling de essentiële
informatie bevatten om een besluit te kunnen nemen over de gebiedsvisie en de eerste bestemmingsplannen. Het toetsingsadvies is opgenomen in bijlage 21. Het MER en de aanvulling daarop vormen een bijlage bij de vast te stellen gebiedsvisie en de ruimtelijke vervolgbesluiten.
Monitoring van de effecten na realisatie
De daadwerkelijk optredende milieugevolgen van de gebiedsontwikkeling worden gemonitord. In het MER is een aanzet gegeven welke milieuaspecten om evaluatie of monitoring vragen.
In het MER (zie bijlage 4 en bijlage 5) zijn de effecten van de ontwikkeling van de Rivierzone Vlaardingen op de leefomgeving in beeld gebracht. Daarbij is in eerste instantie uitgegaan van een effectbeoordeling zonder aanvullende maatregelen en spelregels. De beoordeling heeft vervolgens geleid tot de eerste set aan spelregels voor de ontwikkeling van de Rivierzone. Ook zijn hierin diverse thema's naar voren gekomen waarvoor nadere keuzes gemaakt dienen te worden.
Tabel 5.1 Voorkeursvariant MER
Tabel 5.2 geeft een samenvattend overzicht van de effectbeoordeling van het planvoornemen (zonder aanvullende spelregels en maatregelen) en de voorkeursvariant. De effectbeoordeling van het planvoornemen toont aan dat er voor de ontwikkeling van Rivierzone Vlaardingen voor meerdere thema's belangrijke keuzes te maken zijn. Keuzes die de afzonderlijke (bestemmingsplan)ontwikkelingen overstijgen en vragen om gebiedsbrede afwegingen. De verwachte knelpunten voor de verkeersafwikkeling vragen om passende infrastructurele maatregelen om goede doorstroming en bereikbaarheid mogelijk te maken. Ook de hoge geluidbelasting door omgevingsgeluid, de mogelijkheden om duurzame energie op te wekken en de risico van waterveiligheid vragen om keuzes om negatieve effecten te beperken en waar mogelijk positieve effecten te realiseren.
De voorkeursoplossingen per keuze vormen randvoorwaarden voor de verdere ontwikkeling van Rivierzone. Voor sommige maatregelen die hieruit volgen zijn vervolgonderzoeken en/of ruimtelijke procedures nodig. De maatregelen dienen verder uitgewerkt te worden voordat woningbouwontwikkeling mogelijk is. Voor de maatregelen binnen het plangebied wordt dit opgenomen in de gebiedsvisie en als vervolg daarop verder uitgewerkt in plannen of programma's.
Tabel 5.2 Samenvattend overzicht effectbeoordeling MER
Voor een toelichting op de effectbeoordeling wordt verwezen naar het MER. Naast de effectbeoordeling zoals opgenomen in tabel zijn het planvoornemen en de voorkeursvariant ook getoetst aan de geformuleerde gemeentelijke ambities voor de ontwikkeling voor de Rivierzone. De navolgende figuur geeft inzicht in de hoofdlijnen van deze beoordeling. De ontwikkeling draagt bij aan de ambities op het vlak van wonen, ruimtelijke kwaliteit, werkgelegenheid en (in de voorkeursvariant) duurzaamheid. Dat geldt slechts in beperkte mate voor de ambities op het vlak van sociaal, veilig en gezond (met name vanwege de hoge geluidbelasting) en bereikbaarheid.
De beoordeling van het planvoornemen en de keuzes zoals beschreven in de vorige paragraaf hebben geleid tot een spelregelkader voor de ontwikkeling van Rivierzone. Dit spelregelkader bestaat uit maatregelen en randvoorwaarden die verder uitgewerkt moeten worden in diverse vervolgstappen. Het gaat om spelregels buiten het plangebied, spelregels per deelgebied en spelregels die zijn toegespitst op de ontwikkelvelden. De spelregels buiten het plangebied hebben betrekking op verkeer en mobiliteit (zie beschrijving in hoofdstuk 4 van deze plantoelichting).
Het bestemmingsplangebied Eiland van Speyk is onderdeel van het deelgebied KW-haven. Tabel 5.3 geeft een overzicht van de spelregels binnen dit deelgebied. Aan deze spelregels zal locatieoverstijgend (buiten de scope van het voorliggende bestemmingsplan) invulling worden gegeven bij de verdere planvorming voor de Rivierzone.
Tabel 5.3 Spelregels deelgebied KW-haven
Daarnaast is in het MER een groot aantal thematische spelregels opgenomen voor de ontwikkelingen binnen de Rivierzone.
Het bestemmingsplan Eiland van Speyk is in het MER getoetst aan de spelregels, waarbij wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan het spelregelkader. Voor een toelichting wordt verwezen naar het MER. Uit de navolgende paragrafen in dit hoofdstuk blijkt op welke wijze invulling is gegeven aan de onderzoeksverplichtingen en randvoorwaarden die volgen uit de thematische spelregels.
In het MER is tot slot ook ingegaan op de wijze waarop tijdens de ontwikkeling van de Rivierzone de effecten kunnen worden gemonitord.
Naar aanleiding van de toetsing door de Commissie voor de m.e.r. is een aanvulling op het MER opgesteld waarin op een aantal onderdelen aanvullende onderzoeken en analyses zijn opgenomen. Het gaat om de aspecten:
Waterveiligheid en –overlast
In de aanvulling op het MER is ingegaan op de mogelijke wateroverlast, de scenario's voor waterveiligheid en de wijze waarop hiermee kan worden omgegaan bij de ontwikkeling van de Rivierzone. Voor het deelgebied KW-haven leidt de aanvulling tot de volgende aanvullende spelregels:
Duurzame mobiliteit
in de aanvulling op het MER is nader ingegaan op de uitgangspunten en ambities ten aanzien van duurzame mobiliteit en de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven.
Haalbaarheid en effectiviteit van een aantal maatregelen
In de aanvulling op het MER is voor een aantal concrete maatregelen (walstroom, akoestische maatregelen woningen/gebouwen en inrichting openbare ruimte) inzicht gegeven in de haalbaarheid en de vervolgstappen.
Stikstofdepositie in de bouwfase
In de aanvulling is eerst op basis van een aantal worstcase uitgangspunten inzicht gegeven in de potentiële effecten tijdens de bouwfase en zijn vervolgens maatregelen benoemd waarmee een depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden kan worden uitgesloten. Dit leidt tot de volgende aanvullende spelregel:
Met het MER Rivierzone Vlaardingen en de aanvulling daarop is voldaan aan de m.e.r-verplichtingen in het kader van het bestemmingsplan Eiland van Speyk. De maximale planologische mogelijkheden zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan zijn onderdeel van de effectbeoordeling uit het MER. Het bestemmingsplan voldoet aan de spelregels uit het MER. De Commissie voor de m.e.r. heeft geoordeeld dat het MER en de aanvulling de essentiële informatie bevatten om een besluit te kunnen nemen over de gebiedsvisie en de eerste bestemmingsplannen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag de richtafstand met één stap worden verkleind. Gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven voor. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Tabel 5.4 Overzicht richtafstanden per milieucategorie
milieucategorie | richtafstand (in meters) | ||
rustige woonwijk | gemengd gebied | ||
1 | 10 | 0 | |
2 | 30 | 10 | |
3.1 | 50 | 30 | |
3.2 | 100 | 50 | |
4.1 | 200 | 100 | |
4.2 | 300 | 200 | |
5.1 | 500 | 300 | |
5.2 | 700 | 500 | |
5.3 | 1.000 | 700 | |
6 | 1.500 | 1.000 |
Gebiedstype
Gezien de ligging van het plangebied en de omliggende functies is sprake van een gemengd gebied. Binnen het plangebied worden naast woningen in de plint verschillende andere functies mogelijk gemaakt. In de omgeving vinden bedrijfsactiviteiten plaats en zijn verschillende horecagelegenheden aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied binnen verschillende zones industrielawaai en op korte afstand van de Nieuwe Maas. Hierdoor is voor wat betreft de milieusituatie sprake van een verhoogd achtergrondniveau.
Algemene toelaatbaarheid
In het vigerende bestemmingsplan KW-kades is een milieuzonering vastgelegd voor de bedrijfspercelen in de omgeving van het plangebied. Op de percelen aan de KW Haven ZZ zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 algemeen toelaatbaar. Voor het perceel ten oosten van het plangebied is een algemene toelaatbaarheid van categorie 3.1 en categorie 3.2 opgenomen.
Ter plaatse van het oostelijke gebied rondom de KW-haven en het gebied rond de Vulcaanhaven vigeert het bestemmingsplan Rivierzone-Oost. Binnen dat gebied loopt de algemene toelaatbaarheid op van categorie 3.1 en 3.2 ten noorden van de KW-haven tot maximaal categorie 5.2 in het uiterste zuidoosten nabij de Nieuwe Maas.
Bedrijveninventarisatie
Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de bedrijven in de omgeving van het plangebied. In tabel 5.5 zijn alle bedrijven weergegeven die een VNG-categorie hebben met richtafstand (voor gemengd gebied) die reikt over het plangebied. Voor de hieronder weergegeven tabel betekent dit dat de richtwaarden met 1 afstandstap zijn verminderd op basis van de systematiek van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
Tabel 5.5 Bedrijveninventarisatie
Locatienaam | Hoofdactiviteit | VNG-Cat | Grootste richtafstand (gemengd gebied) | Aspect | |||
Vopak Terminal Vlaardingen | Overige provinciale Wm-activiteiten | 5.3 | 700 | gevaar | |||
J. de Jonge Flowsystems B.V. | Vervaardiging van overige machines en apparaten n.e.g. voor specifieke industriële | 4.1 | 100 / 30 | geluid/geur | |||
Machinefabriek Kreber B.V. | Vervaardiging van overige machines en apparaten voor algemeen gebruik n.e.g. en van machien-onderdelen n.e.g. | 4.1 | 100 | geluid | |||
Speksnijder vof | Laad-, los- en overslagactiviteiten (niet voor zeeschepen) | 4.2 | 200 | geluid | |||
Koole Tankstorage Minerals BV | Overige provinciale Wm-activiteiten | 6 | 1000 | geur/geluid/ gevaar |
|||
DFDS Seaways | Laad-, los- en overslagactiviteiten voor zeeschepen ontplofbare stoffen en munitie | 5.1 5.3 | 300 700 | geluid/ gevaar | |||
Dick's autoschade | Autoplaatwerkerijen | 3.2 | 50 | geluid | |||
Achter uitgang familietheater Flamingo | Theaters, schouwburgen en concertgebouwen | 2 | 10 | geluid |
Uit de informatie in tabel 5.5 blijkt dat geluid, gevaar en geur de maatgevende aspecten zijn. In paragraaf 5.4 komt geluidhinder vanwege de aanwezige bedrijven in de omgeving van het plangebied aan de orde. In paragraaf 5.6 wordt ingegaan op de risicosituatie als gevolg van de aanwezige inrichtingen. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de geurhindersituatie binnen het plangebied.
Geurhinder
In het provinciale geurbeleid is vanwege de cumulatie van geur een speciale geuraanpak vastgelegd voor het kerngebied van de Rijnmond. Bedrijven in het Rijnmondgebied die geurrelevant zijn en een vergunningprocedure doorlopen, worden getoetst aan het document “Geuraanpak kerngebied Rijnmond” waarin beleidsregels zijn opgenomen. De directe omgeving van het plangebied valt onder dit kerngebied. In het geurbeleid zijn beleidsregels voor bedrijven opgenomen met verschillende maatregelenniveaus die moeten worden nagestreefd. Het provinciale beleid wordt betrokken bij vergunningverlening aan bedrijven en is niet gericht op ruimtelijke besluitvorming door gemeenten. De afwegingen met betrekking tot de aanvaardbaarheid van geurhinder binnen de ruimtelijke ordening worden op gemeentelijk niveau gemaakt.
Het plangebied ligt binnen de Vlaardingse Rivierzone met aan de overzijde van de Nieuwe Maas het industriegebied Pernis/Vondelingenplaat. Daar is petrochemische industrie gevestigd, en andere bedrijvigheid die geuroverlast kan veroorzaken. Ook aan de Vlaardingse kant van de Nieuwe Maas, aan de Koningin Wilhelminahaven en de Vulcaanhaven, is bedrijvigheid aanwezig die soms geuroverlast kan veroorzaken. Het plangebied ligt dus op een afstand van enkele honderden meters van geurveroorzakende industrie.
Uit beschikbare informatie van de DCMR blijkt dat ter plaatse van het plangebied de cumulatieve geurbelasting tussen de 1 en 2.5 ouE ligt (zie figuur 5.1). Op grond van het provinciale geurhinderbeleid ligt de hindergrens bij 0,5 ouE/m3 en de ernstige hindergrens bij 5,0 ouE/m3. Het aanvaardbaar hinderniveau ligt in het gebied tussen de ernstige hindergrens en de streefwaarde (geen hinder). De cumulatieve geurbelasting ter hoogte van het plangebied ligt weliswaar ruim boven de hindergrens van 0,5 ouE/m3, maar ook ruim onder de ernstige hindergrens van 5,0 ouE/m3. Dat betekent dat er kans is op waarneming van geur door industriële bedrijven en dat enige mate van hinder niet volledig kan worden uitgesloten. Dit zal lang niet altijd hinderlijk zijn, maar de kans is wel aanwezig vanwege de nabijheid van de bronnen tot de woningen en het karakter van de bedrijvigheid.
Binnen vrijwel de hele kern Vlaardingen is de geurbelasting hoger dan de hindergrens van 0,5 ouE/m3. Het uitsluitend toestaan van woningbouw op locaties waar de geurbelasting lager is dan 0,5 ouE/m3 heeft tot gevolg dat binnen de gemeente Vlaardingen nauwelijks tot geen ruimte is voor woningbouw. Dat is gezien de grote behoefte aan woningen ongewenst. Het huidige aantal klachten geeft daarvoor ook geen aanleiding. In de periode van 2017 tot en met 2021 werden in totaal 2.470 klachten over geurhinder uit de gemeente Vlaardingen ingediend. Het betrof 1.353 unieke klagers. Daarvan is volgens een inschatting van DCMR ten minste 40 procent te relateren aan de industrie. Deze aantallen zijn niet zodanig hoog dat sprake is van een onaanvaardbare geurhindersituatie. Wel is het van belang om met de (potentiële) bewoners en gebruikers van de Rivierzone duidelijk te communiceren over de milieusituatie. Uit onderzoeken blijkt ook dat communicatie en informatievoorzieningen een belangrijke rol kan spelen bij het beperken van klachten en de ervaren hinder. De geurhindersituatie wordt aanvaardbaar geacht, maar in de publiciteitsuitingen richting potentiële toekomstige bewoners zal duidelijk worden gemaakt dat ter plaatse verhoogde geurbelastingen kunnen optreden, zodat zij een afgewogen beslissing kunnen nemen. Ook na realisatie van de plannen binnen de Rivierzone zal met de bewoners en gebruikers afstemming en communicatie plaatsvinden over de milieusituatie, de ontwikkeling daarvan en de klachtenafhandeling.
Figuur 5.1 Cumulatieve geurbelasting industriële activiteiten (bron: https://www.dcmr.nl/geurhinder-zuid-holland-en-zeeland)
Zolang bedrijven voldoen aan de geldende kaders is het uitgangspunten dat klachten geen aanleiding geven tot het treffen van extra maatregelen. Door de aanpak binnen het kerngebied Rijnmond en de voorwaarden uit het provinciale geurbeleid is het uitgesloten dat de geurbelasting in de toekomst verder toeneemt. Uitgangspunt bij vergunningverlening is het toepassen van best beschikbare technieken, conform de IPPC en RIE-richtlijnen. Het toepassen van de best beschikbare technieken moet leiden tot het gebruik van die techniek die een zodanige emissiereductie tot gevolg heeft dat bedrijven hun eventuele aanwezige bijdragen van geur aan de reeds aanwezige hoge geurbelasting in het Rijnmondgebied minimaliseren. Hierbij wordt in het provinciale beleid het streven gehanteerd dat buiten de terreingrens geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar mag zijn. Toepassing van BBT waarbij de lokale omstandigheden in acht moeten worden genomen leidt in het Rijnmondgebied, zolang de geurhinder zich op een te hoog niveau bevindt, tot verdergaande maatregelen dan elders. Het is de verwachting dat deze aanpak zal leiden tot een verdere vermindering van de geurbelasting in het Rijnmondgebied. De beoogde ontwikkeling van het Eiland van Speyk heeft geen gevolgen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de geurrelevante bedrijven en/of de door de bedrijven te treffen maatregelen. Mede naar aanleiding van de zienswijzen op de verschillende ontwerpbestemmingsplannen binnen de Rivierzone zijn door DCMR de vergunningen van mogelijk geurrelevante bedrijven bekeken. Daarbij zijn de volgende bedrijven beschouwd ( zie bijlage 23):
Voor al deze bedrijven wordt op basis van de maatregelen zoals vastgelegd in de vergunningen, de reeds aanwezige bestaande woningen en/of de beperkte geurbelasting ter hoogte van het plangebied geconcludeerd dat geen sprake is van beperking van de bedrijfsvoering door de woningbouw of het treffen van extra maatregelen door de bedrijven.
Lichthinder
Op bedrijfspercelen en industrieterreinen kan sprake zijn van lichtbronnen die kunnen leiden tot lichthinder ter plaatse van omliggende woningen. Er gelden geen wettelijke normen voor de maximaal toegestane verlichtingssterkte. In het kader van het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd waarbij de situatie ter hoogte van het plangebied is getoetst aan de Richtlijn Lichthinder van de NSVV (Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde). Het onderzoek is opgenomen in bijlage 24. Op basis van metingen ter plaatse is zowel de verticale verlichtingssterkte als de richtingsafhankelijke lichtsterkte per armatuur bepaald. De verticale verlichtingssterkte is een maat voor de hoeveelheid licht dat in het verticale vlak invalt (raam van een woning). Uit de metingen volgt dat ter plaatse van de gevels van de geprojecteerde woningen de lichtbelasting voldoet aan de normstellingen voor de verticale verlichtingssterkte. Datzelfde geldt voor de gemeten lichtsterkte van de visueel maatgevende armaturen. Maatregelen zijn om deze reden niet noodzakelijk. Ter plaatse van de geprojecteerde woningen is sprake van een aanvaardbare lichthindersituatie.
Functies binnen het plangebied
Het bestemmingsplan biedt op beperkte schaal ruimte voor functies in de plinten van de gebouwcomplexen. Het betreft maatschappelijke dienstverlening en commerciële functies in de vorm van zakelijke dienstverlening en ateliers (in totaal maximaal 1.500 m2 bvo) en horeca uit ten hoogste categorie 2 (in totaal maximaal 500 m2 bvo). Dit betreft lichte vormen van horeca, zoals restaurants. De plintfuncties die het bestemmingsplan toestaat betreffen uitsluitend activiteiten met een beperkte milieubelasting die binnen een gemengd gebied direct naast of onder woningen toelaatbaar zijn. Gezien de aard en omvang van de activiteiten kunnen hindersituaties ter plaatse van bestaande en nieuwe woningen worden uitgesloten.
Conclusie
Uit een inventarisatie van de bedrijven in de omgeving van het plangebied (op basis van de richtafstanden voor gemengd gebied zoals opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering) blijkt dat voor verschillende bedrijven de richtafstand over het plangebied is gelegen. Dit betekent dat nader onderzoek noodzakelijk is. Daarbij zijn de aspecten geluid, externe veiligheid en geur maatgevend. In paragraaf 5.4.3 komt geluidhinder vanwege de aanwezige bedrijven in de omgeving van het plangebied aan de orde. In paragraaf 5.6 wordt ingegaan op de risicosituatie als gevolg van de aanwezige inrichtingen.
Wat betreft de geurhindersituatie wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied sprake is van een verhoogde kans op geurwaarneming. Dit zal lang niet altijd hinderlijk zijn. De geurhindersituatie wordt aanvaardbaar geacht, maar in de publiciteitsuitingen richting potentiële toekomstige bewoners zal duidelijk worden gemaakt dat ter plaatse verhoogde geurbelastingen kunnen optreden, zodat zij een afgewogen beslissing kunnen nemen. Ook na realisatie van de plannen binnen de Rivierzone zal met de bewoners en gebruikers afstemming en communicatie plaatsvinden over de milieusituatie, de ontwikkeling daarvan en de klachtenafhandeling. De geurrelevante bedrijven in de omgeving wordenDe functies die het bestemmingsplan toestaat in de plinten van de gebouwcomplexen betreffen uitsluitend activiteiten met een beperkte milieubelasting. Maatschappelijke dienstverlening, commerciële functies in de vorm van zakelijke dienstverlening en ateliers en lichte vormen van horeca zijn binnen een gemengd gebied direct naast of onder woningen toelaatbaar. Gezien de aard en omvang van de activiteiten kunnen hindersituaties ter plaatse van bestaande en nieuwe woningen worden uitgesloten. door de realisatie van de nieuwe woningen niet in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
Wet geluidhinder
Industrielawaai
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. De uiterste grenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).
Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - en spoorlijnen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden:
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de zones van een weg of spoorweg, dient getoetst te worden aan de normen van de Wgh. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een (spoor)weg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden (zie tabel 5.6). De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.
Tabel 5.6 Relevante grenswaarden woningen
Voorkeursgrenswaarde | Uiterste grenswaarde | ||
Wegverkeerslawaai | 48 dB | 63 dB | |
Railverkeerslawaai | 55 dB | 68 dB |
De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB voor wegverkeer en van 35 dB voor railverkeer.
De Interimwet stad-en-milieubenadering
Sinds 1 februari 2006 is de Interimwet stad-en-milieubenadering van kracht. Doelstelling van deze wet is het bereiken van een zuinig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit. Op basis van deze wet mogen gemeenten, na zorgvuldig onderzoek en onder bepaalde voorwaarden, afwijken van de wettelijke milieunormen voor bodem, geluid en/of lucht. Doel hiervan is een grotere beleidsvrijheid voor gemeenten waardoor lokaal meer maatwerk mogelijk is, uitgaande van een integrale benadering van alle aspecten van leefomgevingskwaliteit. De wet gaat er daarbij van uit dat gemeenten in hun planvorming de zogenaamde stad-en-milieubenadering toepassen die bestaat uit drie stappen:
Regionaal afsprakenkader geluid & ruimtelijke ontwikkeling
De gemeente Vlaardingen heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling (RAK) ondertekend. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het RAK is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het RAK wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen. Het plangebied is gelegen binnen de oranje zone zoals aangeduid op de kaarten in de bijlage bij het RAK (geluidbelasting tussen de 55 en 60 dB(A). Binnen deze zone zijn woningbouwplannen alleen mogelijk als deze zijn opgenomen in het overzicht in de bijlage bij het convenant.
Gemeentelijk geluidsbeleid
Door de gemeente Vlaardingen is een beleidsregel hogere grenswaarden geluid vastgesteld. In de beleidsregel zijn voorwaarden opgenomen voor het vaststellen van hogere waarden. De beleidsregel heeft geen betrekking op industrielawaai. Deze voorwaarden gelden alleen voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De voorwaarden zijn afhankelijk van de vraag welke geluidsbron het betreft, of het om woningen dan wel om andere geluidsgevoelige bestemmingen gaat, of de geluidsgevoelige bestemming dan wel de geluidsbron het eerst aanwezig was en onder welke omstandigheden de woningen of geluidsgevoelige bestemmingen dan wel de geluidsbron wordt gerealiseerd. De voorwaarden zijn in de beleidsregel nader gespecificeerd.
In de huidige situatie is de locatie onderdeel van het gezoneerde industrieterrein Koningin Wilhelminahaven. Voor dit terrein is (samen met de terreinen Vulcaanhaven en Klein Vettenoord) een geluidzone op grond van de Wet geluidhinder vastgesteld. Met de vaststelling van het bestemmingsplan voor het Eiland van Speyk zal dit deel van het industrieterrein worden gedezoneerd. Hiermee komt het plangebied (en de daarbinnen te realiseren woningen) binnen de geluidzone van de industrieterreinen Koningin Wilhelminahaven, Vulcaanhaven en Klein Vettenoord te liggen. Parallel aan de planvorming voor het Eiland van Speyk worden ook de omliggende bedrijfspercelen met een zogenaamde 'parapluherziening' onttrokken aan het gezoneerde industrieterrein. In de directe omgeving van het plangebied voor het Eiland van Speyk zijn binnen het gebied rond de KW-haven de komende jaren verschillende woningbouwontwikkelingen voorzien. Een van de randvoorwaarden om deze woningbouwontwikkelingen mogelijk te maken betreft het dezoneren en daarmee uitsluiten van de vestiging van 'grote lawaaimakers'. De dezonering van de omliggende percelen heeft ook gevolgen voor de wijze waarop wordt omgegaan met de toetsing van de akoestische situatie ter plaatse van de toekomstige woningen op het Eiland van Speyk. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende paragraaf.
Figuur 5.2 Gebied dezonering gezoneerd industrieterrein. Plangebied parapluherziening in geel en locatie Eiland van Speyk in rood aangegeven
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende geluidbronnen aanwezig. Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidbelasting ter plaatse van de beoogde woningen in beeld te brengen. Het onderzoek heeft niet alleen betrekking op de geluidbronnen waarvoor wettelijke grenswaarden gelden (industrie/bedrijven, wegverkeer en railverkeer), maar ook op bronnen waarvoor dat niet het geval is (scheepvaart en nestgeluid aangemeerde schepen). Tevens is de cumulatieve geluidbelasting in beeld gebracht en zijn metingen ter plaatse uitgevoerd om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke optredende geluidniveaus. In deze paragraaf wordt voor de relevante bronnen op hoofdlijnen ingegaan op de optredende geluidbelastingen. Voor een gedetailleerd overzicht wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek in bijlage 15 en de onderliggende studie in bijlage 16 (metingen laagfrequent geluid).
Bij de beschrijving van de resultaten wordt uitgegaan van de bouwblokken zoals aangeduid in figuur 5.3 (A t/m G). Tevens wordt aandacht besteed aan de geluidbelasting ter plaatse van de binnentuin. Deze binnentuin speelt een belangrijke rol in de onderbouwing van het Stap 3-besluit en de in dat kader benodigde compensatie (zie paragraaf 5.4.4).
Figuur 5.3 Bouwblokken (A t/m G)
Industrielawaai
Industrieterrein Botlek-Pernis
De geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein Botlek-Pernis is op de bouwblokken aan de zijde van de Nieuwe Maas (D, E en F) hoger dan 55 dB(A). Dat geldt niet alleen voor de meest belaste zuidgevels, maar ook voor het grootste deel van de oost- en westgevels. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 60 dB(A). Deze geluidbelasting wordt berekend op de zuidelijke georiënteerde gevels van de woontorens aan de Nieuwe Maas. Ter plaatse van de bovenste bouwlagen van woontoren E bedraagt zonder maatregelen de hoogste geluidbelasting 61 dB(A). In het rapport in bijlage 20 (notitie in bijlage 3 van dat rapport) is ingegaan op de geluidreductie die kan worden bereikt door het geheel of gedeeltelijk afschermen van buitenruimtes. Uitgangspunt is dat de bovenste bouwlaag iets wordt teruggelegd in combinatie met afschermende voorzieningen ter plaatse van de buitenruimtes zodat de geluidbelasting op gevels niet hoger is dan 60 dB(A). Om die reden wordt ook voor de woningen op de bovenste bouwlaag van toren E met een Stap 3-besluit een hogere waarde van 60 dB(A) vastgesteld. In de planregels is geborgd dat de geluidbelasting niet hoger mag zijn dan de vastgestelde hogere waarden. In het kader van de omgevingsvergunningaanvraag dient op basis van een concrete uitwerking met berekening te worden aangetoond dat wordt voldaan aan deze voorwaarde.
Ook op de zuidgevels van de torens A, B en C is de geluidbelasting deels hoger dan 55 dB(A) (de oranje vlakken op figuur 5.4).
Figuur 5.4 Gevelcontouren industrieterrein Botlek-Pernis
De geluidbelasting op de oostelijk georiënteerde gevels van de bouwblokken C1, C2 en C3 voldoet aan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A), met uitzondering van enkele meters van de oostelijke gevel in de uiterste zuidoosthoek van het plangebied. Verder is de geluidbelasting van alle oost-, noord- en westgevels kleiner of gelijk aan 55 dB(A). Bij de grondgebonden woningen (G) voldoen alle gevels aan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A). Op een aanzienlijk deel van de noordelijk georiënteerde gevels is de geluidbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde (= 50 dB(A)).
In de binnentuin is de geluidbelasting van Botlek-Pernis in de dagperiode lager dan 50 dB(A).
Industrieterreinen Vulcaanhaven, Koningin Wilhelminahaven en Klein Vettenoord (VKV)
De geluidbelasting ten gevolge van de industrieterreinen VKV ligt op een groot deel van de gevels boven de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. In het akoestisch onderzoek wordt ervan uitgegaan dat de bedrijfspercelen rond de KW-haven aan het gezoneerde industrieterrein worden onttrokken (zie paragraaf 5.4.2). Op een deel van de gevels van de woontorens D en E ligt de geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder. Ter plaatse van de lager gelegen bouwlagen aan de zijde van de binnentuin wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Datzelfde geldt voor een groot deel van de westelijk georiënteerde gevels.
Figuur 5.5 Gevelcontouren industrieterrein VKV
Ook ten gevolge van industrieterrein VKV is de binnentuin geluidluw tijdens de dagperiode.
Wegverkeerslawaai
In het akoestisch onderzoek is bij het in beeld brengen van de geluidbelasting door het wegverkeer voor de omliggende wegen uitgegaan van een maximum snelheid van 50 km/h (conform de huidige situatie). Met de ontwikkeling van het Eiland van Speyk zal de maximumsnelheid op de Waterleidingstraat en de Oosthavenkade worden verlaagd naar 30 km/h. Dat betekent dat niet langer sprake is van wettelijk gezoneerde wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de toekomstige 30 km/h-wegen in het onderzoek betrokken. Het verlagen van de maximum snelheid zal leiden tot (beperkt) lagere geluidbelastingen.
De Oosthavenkade zorgt op de westgevels voor een geluidbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Ook een deel van de noordgevel voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde. Ook de Waterleidingstraat zorgt op de noord- en oostgevels voor een geluidbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden . De gevels aan de noord- en oostzijde van het plangebied doof worden uitgevoerd. De benodigde gevelwering wordt gebaseerd op de cumulatieve geluidbelasting, waarbij ook rekening wordt gehouden met het geluid door het wegverkeer. In vergelijking met de geluidbelasting door andere bronnen draagt het wegverkeer slechts in zeer beperkte mate bij aan de totale geluidbelasting.
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer is ook voor de binnentuin berekend. Daaruit blijkt dat de gehele binnentuin geluidluw is voor wat betreft wegverkeer (geluidbelasting = 53 dB, exclusief aftrek).
Spoorweglawaai
Het plangebied is gelegen op circa 270 meter afstand van de metrolijn Rotterdam – Hoek van Holland (Hoekse Lijn). De planlocatie ligt daarmee buiten de geluidzone van de spoorweg. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van railverkeer, binnen het plangebied lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
Solitaire bedrijven Waterleidingstraat
Langs de Waterleidingstraat zijn direct grenzend aan het plangebied verschillende bedrijven gevestigd, die met het dezoneren van het gebied (door middel van een parapluherziening, zie paragraaf 5.4.2) niet langer op een wettelijk gezoneerd industrieterrein zijn gelegen. In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting van de afzonderlijke bedrijven in beeld gebracht. Daarnaast zijn de bedrijven meegenomen bij het berekenen van de cumulatieve geluidbelasting door alle bedrijven tezamen.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat verschillende bedrijven een relevante geluidbelastingen met zich meenemen. Daarbij zijn zowel de langtijdgemiddelde geluidniveaus als de piekniveaus van belang. Per bedrijf (en in overleg met de bedrijven) wordt voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een passende oplossing uitgewerkt en vastgelegd. Dat kan gaan om bronmaatregelen, maatwerkvoorschriften en/of (gevel)maatregelen op bouwplanniveau. Uitgangspunt is dat de vigeren de rechten van de bedrijven worden gerespecteerd. Door de toepassing van dove gevels aan de noord- en oostzijde van het plangebied wordt op die gevels niet getoetst aan de geldende grenswaarden. In het akoestisch onderzoek is ingegaan op de geluidbelasting op de overige gevels (langtijdgemiddelde geluidniveaus en pieken) mede in relatie tot de gevelwerende maatregelen. Er zullen zodanige maatregelen worden getroffen dat de geluidbelastingen ten gevolge van de bedrijven aan de Waterleidingstraat niet leiden tot akoestisch onaanvaardbare situaties (zie ook paragraaf 5.4.4). Wel zullen voor een aantal bedrijven maatwerkvoorschriften moeten worden vastgesteld, omdat niet kan worden voldaan aan de standaardgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Gezien de optredende geluidbelastingen op de gevels, de voorwaarden die worden gesteld aan de geluidwering van de gevels van de toekomstige woningen en de daarmee samenhangende binnenwaarden, kan met zekerheid worden gesteld dat deze maatwerkvoorschriften kunnen worden vastgesteld. Het daadwerkelijke maatwerk kan pas worden geleverd op het moment dat er sprake is van een concreet bouwplan en er duidelijkheid is over de wijze waarop de bouwblokken en gevels zullen worden vormgegeven. Deze beoordeling vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor de nieuwe woningen. In de planregels is geborgd dat de woningen pas in gebruik kunnen worden genomen op het moment dat de benodigde maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld. Hiermee wordt de bestaande geluidruimte van de aanwezige bedrijven gerespecteerd.
Nestgeluid schepen
In het akoestisch onderzoek is ingegaan op de geluidbelasting ten gevolge van afgemeerde schepen. Voor nestgeluid gelden geen formele grenswaarden en dit geluid wordt niet meegenomen bij het gezoneerde industrielawaai. Op de meest belaste zuid- en oostgevels is de geluidbelasting ten gevolge van de ligplaatsen aan de overzijde van de Nieuwe Maas (Botlek-Pernis) hoger dan de richtwaarde 55 dB(A). Op de noordgevels en westgevels is de geluidbelasting overwegend maximaal 55 dB(A). De hoogste geluidbelasting bedraagt op de planlocatie 61 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting ten gevolge van de schepen aan de kades van de Vlaardingse havens is lager en voldoet over het algemeen wel aan de richtwaarde van 55 dB(A). Alleen aan de oostzijde van het plan is de geluidbelasting hoger. Het specifiek laagfrequent geluid van de afgemeerde schepen vraagt, ter voorkoming van hinder, aandacht bij het dimensioneren van de gevels. Hier wordt ook op ingegaan in het rapport in bijlage 16 op basis van de uitgevoerde metingen. Getoetst aan de Vercammen 3-10% curve (binnengrenswaarden) is een tot 7 dB in de 80 Hz tertsband verhoogde gevelgeluidwering van de toekomstige woningen noodzakelijk ter voorkoming van hinder.
Ter plaatse van de binnentuin is de geluidbelasting ten gevolge van het nestgeluid lager dan 55 dB(A).
Een van de maatregelen in het MER om de geluidbelasting te beperken is het toepassen van walstroom binnen een deel van de Vlaardingse havens. Hier is in het onderzoek ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan vooralsnog geen rekening mee gehouden. Walstroom zal leiden tot lagere geluidbelastingen ter hoogte van het Eiland van Speyk, maar gezien de maatgevende bronnen zal dat positieve effect ter hoogte van het Eiland van Speyk beperkt zijn.
Scheepvaartlawaai
Voor het geluid van varende schepen gelden geen formele grenswaarden. Het is in Nederland gebruikelijk aan te sluiten bij de grenswaarden voor spoorweglawaai. Dat betekent een richtwaarde van 55 dB en een maximaal aanvaardbare waarde van 68 dB. De scheepvaart op de Nieuwe Maas zorgt op een deel van het bouwplan voor een geluidbelasting die hoger is dan de richtwaarde van 55 dB. De geluidbelasting is echter nergens hoger dan 65 dB, wat betekent dat de maximaal aanvaardbare waarde van 68 dB niet wordt overschreden. Het scheepvaartlawaai is in de binnentuin niet luider dan 55 dB.
Gecumuleerde geluidbelasting
In het akoestisch onderzoek is de cumulatieve geluidbelasting in beeld gebracht, zowel ten gevolge van de gezoneerde bronnen als ook ten gevolge van de niet gezoneerde bronnen. De totale cumulatieve geluidbelasting (inclusief de niet gezoneerde bronnen) is beoordeeld op grond van de methode Miedema. Vanzelfsprekend is de cumulatieve geluidbelasting op de meest belaste gevels langs de randen van de hoog. De maximaal berekende cumulatieve geluidbelasting bedraagt 68 dB. Dat is lager dan de grenswaarde voor een onaanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting zoals opgenomen in het gemeentelijke ontheffingsbeleid (70 dB). Door de afschermende werking is de cumulatieve geluidbelasting in het middengebied aanzienlijk lager.
Het akoestisch onderzoek gaat uit van berekende geluidniveaus. Daarnaast zijn ook metingen uitgevoerd (rapport in bijlage 16). Het gemiddelde A-gewogen geluidniveau vastgesteld op basis van een meetperiode van 2 weken en gecorrigeerd voor stoorgeluid ten gevolge van wind, varieert ter plaatse van het bouwplan tussen de 61 dB(A) (westzijde) en 65 dB(A) (zuidoostzijde bouwplan). Dat is lager dan de maximaal berekende cumulatieve geluidbelasting. Met de combinatie van gemeten geluidniveaus en de maximaal berekende geluidniveaus ontstaat er een goed beeld van de bandbreedte aan optredende cumulatieve geluidniveaus ter plaatse van het plangebied.
Uit de voorgaande analyse blijkt dat de optredende geluidbelasting op delen van het bouwplan hoger is de de geldende wettelijke normen. Vanaf het begin van de planvorming is de stad-en-milieubenadering toegepast die bestaat uit de volgende drie stappen:
Stap 1 en stap 2
In het rapport in bijlage 20 wordt zicht gegeven in de doorlopen stappen en de afwegingen die daarbij zijn gemaakt. In het oorspronkelijke plan dat de basis vormde voor het voorontwerpbestemmingsplan werd uitgegaan van een combinatie van woontorens aan de Nieuwe Maas met noordelijk daarvan grondgebonden woningen. Mede vanwege de geluidbelasting door de bedrijven op de aangrenzende percelen is vervolgens gekozen voor een ingrijpende aanpassing van het bouwplan. Bij de omliggende bedrijven aan de Waterleidingstraat gaat het lang niet altijd om de daadwerkelijke geluidbelasting door de activiteiten ter plaatse, maar in veel gevallen om de juridische geluidruimte. Om de belangen van de bestaande bedrijven te respecteren en tot een betere akoestische situatie ter plaatse van de woningen te komen is er vervolgens gekozen voor een vrijwel dichte ring van bebouwing rond een groene binnenplaats. Hierbij is de afstand tussen de bedrijfspercelen en de toekomstige woningen aan de noordzijde van het plan vergroot ten opzichte van het oorspronkelijke plan en worden de toekomstige woningen aan de oostzijde van het plangebied voorzien van dove gevels. Door de betere situering van de gebouwen ontstaat er een ruim, groen en rustig middengebied met extra kwaliteiten. Daarnaast beschikken met deze opzet zo veel mogelijk woningen over een geluidluwe / minder geluidbelaste gevel. Naast de afschermende bebouwing langs de randen van de locatie waardoor een geluidluw, kwalitatief hoogwaardig en groen middengebied ontstaat, is van lang dat de gevels aan de noord- en oostzijde van het plan 'doof' worden uitgevoerd (dit is een maatregel binnen Stap 2). Om de kwaliteiten van de locatie optimaal te benutten en te komen tot een plek waar het fijn wonen is, is het onwenselijk om ook de zuidgevels van het plan uit te voeren zonder te openen delen. Wel kunnen op woningniveau afschermende voorzieningen worden getroffen om de geluidbelasting ter plaatse van de buitenruimtes en de achterliggende gevels te verlagen. Uitgangspunt is dat de appartementen die niet beschikken over een geluidluwe gevel en/of een eigen geluidluwe buitenruimte zullen worden voorzien van afsluitbare loggia of serres. De loggia's en serres zullen aan specifieke eisen moeten voldoen om de geluidbelasting op de aangrenzende gevels voldoende te reduceren. Dit is vastgelegd in de voorwaarden die zijn gekoppeld aan het hogere waarden-besluit en Stap 3-besluit (zie bijlage 20). Daarin is onder andere ook vastgelegd dat woningen niet over uitsluitend dove gevels mogen beschikken en dat slaapkamers zo veel mogelijk aan de geluidluwe zijde (of door een loggia of serre afgeschermde gevel) moeten zijn gesitueerd.
Voor de woningen waar de geluidbelasting ten gevolge van de industrieterreinen Botlek-Pernis en VKV hoger is dan de maximale ontheffingswaarde kiest de gemeente Vlaardingen er voor om middels een Stap 3-besluit hogere waarden vast te stellen. In dat kader zullen compenserende maatregelen worden getroffen.
Stap 3
Het voornemen tot het nemen van een Stap 3-besluit is gemeld aan gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland. Dit betreft een actualisatie van de melding die eerder is gedaan op basis van de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet (bijlage 6). Het Stap 3-besluit wordt (evenals het hogere waarden-besluit op grond van de Wet geluidhinder) met het bestemmingsplan vastgesteld. Het rapport in bijlage 20 bevat de onderbouwing van beide besluiten. Omdat het gaat om een relatief zwaar belaste locatie, dient een zorgvuldige afweging plaats te vinden over de aanvaardbaarheid van en de voorwaarden waaronder transformatie naar woningbouw kan plaatsvinden. In de Interimwet is aangegeven dat moet worden nagegaan of de nadelige gevolgen van het voorgenomen besluit voor het milieu moeten en kunnen worden gecompenseerd. Onder compensatie kan daarbij worden verstaan (in deze voorkeursvolgorde):
Uitgangspunt is dat de compenserende maatregelen een positieve bijdrage leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving (zowel binnen als buiten de woningen) en de kosten van de maatregelen (financieel) in verhouding staan met het compenserende effect. De compensatie voor het Eiland van Speyk bevat uit twee onderdelen, waarbij zowel aandacht is voor het akoestisch buitenklimaat (in aanvulling op de afsluitbare loggia's en serres zoals die hiervoor zijn beschreven) als voor het binnenklimaat. Onderdeel van het rapport in bijlage 20 is een uitwerking waarbij voor een aantal referentiewoningen is aangetoond op welke wijze kan worden voldaan aan de akoestische eisen en randvoorwaarden.
Geluidluwe, kwalitatief hoogwaardige binnentuin
Een belangrijk deel van de compensatie wordt gevonden in de kwaliteit van de binnentuin. Het ontwerp kiest nadrukkelijk voor een collectieve ontwikkeling waarbij de bewoners zaken gezamenlijk hebben en regelen. Door de vrijwel gesloten afschermende bebouwing langs de randen is de binnentuin geluidluw. De inrichting zal zijn gericht op het bevorderen van ontmoeting in een groene setting, bijvoorbeeld in de vorm van een paviljoen met een gemeenschappelijke functie. De binnentuin heeft een netwerk van paden in verschillende richtingen. Deze routes geven je de mogelijkheid om van de Waterleidingstraat naar het park bij de rivier te gaan. Het zuidelijke deel van het blok heeft twee grote (vanwege het geluid deels afgeschermde) poorten met een hoogte van drie verdiepingen waardoor het water vanaf de binnentuin te ervaren is.
Verhoogde eisen geluidwering gevels
Op grond van het Bouwbesluit wordt voor de bescherming tegen het geluid van buiten per afzonderlijke geluidbron de benodigde minimale gevelwering bepaald. Voor het Eiland van Speyk zal voor het bepalen van de gevelwering worden uitgegaan van de totale geluidbelasting van alle bronnen (wettelijk gezoneerd en niet-gezoneerd) samen. Dat betekent een aanzienlijk hogere gevelwering en daarmee lagere binnenniveaus dan op grond van het Bouwbesluit vereist. Deze maatregel is overigens niet alleen van toepassing op de woningen waarvoor een Stap 3-besluit wordt vastgesteld, maar ook voor de woningen waarvoor een reguliere hogere waarden wordt vastgesteld.
In het rapport in bijlage 20 is toegelicht op welke wijze bij de toetsing van de bouwplannen binnen de Rivierzone wordt omgegaan met het laagfrequent geluid. De benodigde karakteristieke gevelwering wordt gebaseerd op de zogenaamde Vercammen 3-10%-curve. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat deze Vercammen curve geschikt wordt geacht om de aanvaardbaarheid van laagfrequent geluid te beoordelen. Als onderdeel van het hogere waardenbesluit en Stap 3-besluit is een aantal concrete uitgangspunten vastgelegd voor de wijze waarop bij de toetsing van de bouwplannen (in het kader van de vergunningaanvragen) wordt omgegaan met het laagfrequent geluid.
De akoestische situatie ter plaatse van het plangebied is in hoge mate bepalend voor de voorwaarden waaronder de beoogde woningbouwontwikkeling op het Eiland van Speyk mogelijk is. De geluidbelasting ten gevolge van de industrieterreinen Botlek-Pernis en VKV is hoger dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder en in sommige gevallen ook hoger dan de maximale ontheffingswaarde. Voor een deel van de woningen zal de gemeente Vlaardingen een zogenaamd 'Stap 3-besluit' op grond van de Interimwet Stad-en-milieu benadering vaststellen. In dat kader worden compenserende maatregelen getroffen die enerzijds zijn gericht op het creëren van een minder geluidbelast, kwalitatief hoogwaardig middengebied en anderzijds op verhoogde eisen ten aanzien van de gevelwering. Voor het bepalen van de minimaal vereiste geluidwering wordt uitgegaan van de totale geluidbelasting, waarbij tevens de niet-gezoneerde geluidbronnen (30 km/h-wegen, nestgeluid schepen, varende schepen) worden betrokken.
De maximumsnelheid op de Waterleidingstraat en de Oosthavenkade zal vanwege de woningbouwontwikkeling op het Eiland van Speyk worden verlaagd van 50 km/h naar 30 km/h. Dat betekent dat geen hogere waarden noodzakelijk zijn vanwege het wegverkeer. Wel wordt het wegverkeerslawaai meegenomen bij het bepalen van de cumulatieve geluidbelastingen.
Met de hiervoor beschreven maatregelen en randvoorwaarden is ter plaatse van de beoogde woningen sprake van een aanvaardbare akoestische situatie en wordt (voor een deel van de woningen) op een verantwoorde wijze afgeweken van de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder. Het Stap 3-besluit wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 5.7 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
In en rond het plangebied is sprake van verschillende bronnen van luchtverontreiniging, te weten wegverkeer, bedrijvigheid en scheepvaartverkeer. Uit de beschikbare informatie over de luchtkwaliteit binnen de gemeente Vlaardingen (grootschalige achtergrondconcentraties, monitoringstool) blijkt dat de concentraties ter hoogte van het plangebied en langs de ontsluitende wegen ruim onder de grenswaarden zijn gelegen. Met name de concentraties fijn stof zijn van belang met het oog op de mogelijke gezondheidseffecten. De advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie ligt voor PM10 op 15 µg/m³. Voor PM2.5 ligt de advieswaarde op 5 µg/m³. De concentraties ter hoogte van het plangebied zijn hoger dan deze advieswaarden. Dit wordt veroorzaakt door de achtergrondconcentratie (en geldt daarmee niet alleen voor de Rivierzone, maar de hele regio). De bijdrage van de lokale bronnen aan de optredende concentraties is beperkt.
Figuur 5.6 Uitsnede NSL-monitoringstool: jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 (in 2020)
De luchtkwaliteit ter plaatse voldoet ruimschoots aan de wettelijke grenswaarden en zal geen beperking vormen voor de beoogde woningbouwontwikkeling. Gezien de concentraties langs de ontsluitende wegen, is het daarnaast uitgesloten dat een overschrijding van grenswaarden zal optreden ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking. Het aantal woningen dat wordt gerealiseerd ligt ver onder de drempelwaarde van 1.500 zoals opgenomen in het Besluit NIBM. De verkeersaantrekkende werking van de horecavoorziening die in het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, is zeer beperkt. Figuur 5.7 geeft inzicht in de maximale bijdrage van het plan op basis van de NIBM-tool. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de NIBM-tool uitgaat van zeer conservatieve aannames en daarom een overschatting geeft van de daadwerkelijke bijdrage van het extra verkeer.
Figuur 5.7 NIBM-tool
In het kader van het MER zijn berekeningen uitgevoerd om de gevolgen van de ontwikkelingen binnen de Rivierzone voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen in beeld te brengen. De berekeningsresultaten laten zien dat alle ontwikkelingen in samenhang niet leiden tot overschrijding van grenswaarden en bevestigen dat de concentraties hoger zijn dan de advieswaarden van de WHO. In het MER wordt het verbieden van houtkachels en houtstook in het plangebied als maatregel benoemd om de luchtkwaliteit te verbeteren. Ook walstroom kan een positieve bijdrage leveren aan de luchtkwaliteit. Deze maatregelen vallen buiten de scope van het bestemmingsplan en zullen bij de verdere ontwikkeling van de Rivierzone nader worden verkend en uitgewerkt.
Geconcludeerd wordt dat de wet- en regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contouren) opgenomen vanaf het midden van de transportroutes.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Provinciale Omgevingsverordening
Op grond van Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland geldt dat in het gebied tot 25 m van de kade geen nieuwe bebouwing wordt toegelaten. Verder geldt dat tussen 25 en 40 m bebouwing slechts onder voorwaarden wordt toegestaan. De voorwaarden betreffen dan een motivering van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang en het voldoende borgen van de veiligheid door het uitvoeren van de adviezen van de VRR.
Visie externe veiligheid Vlaardingen
De gemeentelijke beleidsvisie hanteert nog de (inmiddels verouderde) provinciale voorwaarde van een bebouwingsvrije zone van 40 m. Nu het provinciale beleid gewijzigd is en ook onder voorwaarden tussen 25 en 40 meter mag worden gebouwd, is het verdedigbaar om van deze voorwaarden af te wijken en het provinciale beleid leidend te maken. Dus mag onder voorwaarden ook tussen 25 en 40 meter bebouwing worden toelaten. Daarmee wordt dan afgeweken van het verouderde beleid hierover in de Visie externe veiligheid van Vlaardingen.
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende risicobronnen aanwezig. Er is onderzoek uitgevoerd om de risicosituatie en de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan in beeld te brengen. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Deze paragraaf geeft een samenvattend overzicht van de resultaten.
Risicovolle inrichtingen
Het Eiland van Speyk is gelegen binnen het invloedsgebied van een groot aantal risicovolle inrichtingen. In bijlage 7 is een overzicht opgenomen van de relevante risicobronnen. Voor een aantal inrichtingen is het plangebied ook gelegen in het inventarisatiegebied waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op de hoogte van het groepsrisico. Het betreft de volgende inrichtingen: Vopak Vlaardingen, Cerexagri Arkema Rotterdam, DFDS Seaways, Prodelta Environmental Support en CTT Rotterdam. De PR 10-6-contouren van deze bedrijven reiken niet tot over het plangebied. Door DCMR zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd om het huidige groepsrisico en de situatie met ontwikkeling van het Eiland van Speyk in beeld te brengen. In aanvulling daarop is ook een situatie doorgerekend met alle andere woningbouwontwikkelingen binnen de Vlaardingse Rivierzone (cumulatief). De berekeningen zijn als bijlage opgenomen bij het onderzoeksrapport in bijlage 7. Uit de resultaten blijkt dat de ontwikkeling van het Eiland van Speyk voor geen van de genoemde inrichtingen relevante gevolgen heeft voor de hoogte van het groepsrisico. Rekening houdend met alle andere ontwikkelingen binnen de Vlaardingse Rivierzone kan in een aantal gevallen sprake zijn van een beperkte toename. Voor alle onderzochte inrichtingen is het groepsrisico ook in dat scenario meer dan een factor 10 kleiner dan de oriëntatiewaarde.
In de notitie in bijlage 25 (opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan Maaswijk-West) is inzicht gegeven in de ligging van de invloedsgebieden van de inrichtingen Shell Raffinaderij en Koole Tankstorage Botlek. Hieruit blijkt dat deze invloedsgebieden niet over het plangebied Eiland van Speyk liggen. Tevens is in deze bijlage een risicoberekening voor Aliphos opgenomen op basis van de vergunde situatie. Hieruit blijkt dat de totale ontwikkeling van de Rivierzone geen relevante gevolgen heeft voor de hoogte van het berekende groepsrisico en dat het groepsisico meer dan een factor 10 kleiner is dan de oriëntatiewaarde.
Transport gevaarlijke stoffen
Transport over de Nieuwe Maas
Direct ten zuiden van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de Nieuwe Maas. De rivier valt onder de werkingssfeer van het Bevt en is onderdeel van het Basisnet. Conform de regeling Basisnet is voor de Nieuwe Maas een PR 10-6-contour vastgesteld van 0 meter. Wel dient rekening te worden gehouden met een vrijwaringszone van 40 meter. De vrijwaringszone wordt feitelijk gezien als plasbrandaandachtsgebied. Ook dient rekening te worden gehouden met de veiligheidszones uit de provinciale omgevingsverordening (geen bebouwing binnen 25 meter en alleen onder strikte voorwaarden tussen de 25 en 40 meter vanaf de Nieuwe Maas. Het gebied tot 40 meter vanaf de Nieuwe Maas is als veiligheidszone vastgelegd op de verbeelding. Over de ligging van de veiligheidszone langs de Nieuwe Maas en de consequenties voor de ontwikkeling van het Eiland van Speyk heeft uitgebreid afstemming plaatsgevonden met de provincie Zuid-Holland, Rijkswaterstaat en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Daarbij ging het met name om de consequenties van de inham ter hoogte van het plangebied. Uitkomst is dat er brandschermen en/of een damwand worden gerealiseerd ter plaatse van de inham. De locatie is vastgelegd op de bestemmingsplanverbeelding. In de gebruiksregels is geborgd dat nieuwe woningen pas in gebruik kunnen worden genomen op het moment dat de benodigde voorzieningen zijn gerealiseerd.
Rekening houdend met de genoemde voorziening ter hoogte van de inham, valt slechts een klein hoekje van de beoogde woonbestemming binnen de veiligheidszone. In de planregels is een bouwverbod opgenomen met de mogelijkheid om in de zone tussen de 25 en 40 meter van de Nieuwe Maas af te wijken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit de provinciale verordening. Vrijwel de hele woningbouwontwikkeling is buiten de veiligheidszone gelegen. Alleen een kleine hoek van de meest westelijke woontoren bevindt zich binnen de zone. De footprint van de toren is wel buiten de veiligheidszone gesitueerd, maar mogelijk zal de toren op grotere hoogte om stedenbouwkundige redenen licht verspringen waardoor deze zich net binnen de veiligheidszone bevindt. Hierover heeft reeds afstemming plaatsgevonden met de VRR. Binnen de zone van 40 meter gelden aanvullende bouwkundige eisen. In paragraaf 5.6.3 wordt hierop nader ingegaan.
Het groepsrisico in verband met de scheepvaart is niet berekend, omdat hiervoor nog geen bruikbaar rekenprotocol beschikbaar is. Op basis van de gegevens die ook zijn gebruikt bij de vaststelling van het Basisnet is een kwalitatieve beschouwing van het groepsrisico gemaakt. Hieruit blijkt dat wel een toename van het groepsrisico wordt verwacht, maar dat het groepsrisico van de scheepvaart onder de oriëntatiewaarde zal blijven. Deze aanname is gebaseerd op het feit dat ook andere gebieden langs de Nieuwe waterweg een hogere populatiedichtheid kennen, terwijl ook daar, volgens het Basisnet, geen overschrijding van de orientatiewaarde plaatsvindt. Het groepsrisico is daarmee aanvaardbaar.
Overige transportroutes
In de wijde omgeving van het plangebied zijn andere transportroutes aanwezig, zoals de gemeentelijke route van gevaarlijke stoffen over de Schiedamsedijk en de Vulcaanweg, zie ook bijlage 7. De minimale afstand tot het plangebied is in alle gevallen (veel) meer dan 200 meter. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van ruimtelijke beperkingen door deze transportroutes en de ontwikkeling van het Eiland van Speyk zal gezien de afstand geen gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico.
Op verschillende momenten tijdens het planvormingsproces heeft de afgelopen jaren afstemming plaatsgevonden met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR). Het advies (op basis van de stedenbouwkundige opzet en het programma zoals dat wordt vastgelegd in dit bestemmingsplan) is opgenomen in bijlage 9. Daarnaast is in de nota in bijlage 18 ingegaan op het aanvullend advies ten aanzien van de bereikbaarheid. Hieronder volgt een overzicht van de maatregelen zoals die zijn opgenomen in de adviezen van de VRR. In de volgende paragraaf (verantwoording groepsrisico) wordt aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan bij de verdere uitwerking van de plannen voor het Eiland van Speyk.
Omgevingsmaatregelen (advies 29 oktober 2020)
Bouwkundige maatregelen (advies 29 oktober 2020)
Organisatorische maatregelen (advies 29 oktober 2020)
Aanvullend advies (6 april 2021)
In reactie op het voorontwerpbestemmingsplan uit maart 2021 vraagt de VRR in een aanvullend advies om de planning van de maatregelen voor de bereikbaarheid van het plangebied voor hulpdiensten bij hoog water te concretiseren (zie bijlage 18). Uitgangspunt is dat de benodigde maatregelen zijn getroffen op het moment dat de eerste woningen binnen het plangebied worden opgeleverd.
Afstemming naar aanleiding van zienswijzen
Naar aanleiding van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan heeft er nadere afstemming plaatsgevonden met de VRR over de ligging van de veiligheidszone langs de Nieuwe Maas en de consequenties voor de ontwikkeling van het Eiland van Speyk. De VRR is akkoord met de maatregel zoals die in paragraaf 5.6.2 is beschreven om de risico's van een plasbrand ter hoogte van de inham te beperken.
In en rond het plangebied bevinden zich meerdere risicobronnen. Geen van deze risicobronnen heeft een PR 10-6-contour die reikt tot het plangebied. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. In paragraaf 5.6.2 en het onderliggende onderzoek in bijlage 7 is ingegaan op de risicosituatie. De berekende groepsrisico's voor de risicovolle inrichtingen zijn laag en de ontwikkeling leidt voor geen van de inrichtingen tot een toename van het groepsrisico. Op basis van de Visie externe veiligheid van Vlaardingen is het groepsrisico zonder meer aanvaardbaar en volstaat een beperkte verantwoording. Het groepsrisico van de scheepvaart is niet kwantitatief bepaald, maar op basis van een kwalitatieve motivering kan een overschrijding van de oriëntatiewaarde worden uitgesloten.
Met het oog op de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid wordt bij de verdere uitwerking van de plannen rekening gehouden met de maatregelen uit het advies van de VRR. Concreet betekent dit het volgende:
Omgevingsmaatregelen
De adviezen ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen van de VRR worden uitgevoerd, zodat er sprake is van goede mogelijkheden voor zelfredzaamheid van bewoners en een goede bereikbaarheid voor en bestrijdbaarheid door de hulpdiensten. Daarbij wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de bereikbaarheid van het binnenterrein.
Ten aanzien van de bereikbaarheid bij hoog water overweegt de gemeente Vlaardingen het volgende. De VRR stelt de eis dat de Oosthavenkade en de Waterleidingstraat te allen tijde (dus ook tijdens hoog water dat een aantal keren per jaar in het gebied voorkomt) bereikbaar moeten zijn voor de hulpdiensten. Het hoogwaterprobleem rond de Koningin Wilhelminahaven is echter niet beperkt tot het plangebied Eiland van Speyk. Dit aspect zal integraal voor het gehele gebied rond de Koningin Wilhelminahaven moeten worden opgepakt. Dit is wezenlijk onderdeel van zowel de Gebiedsvisie Rivierzone als de Gebiedsvisie KW-haven, die beide in 2021 door het gemeentebestuur worden vastgesteld.
De gemeente ambieert een hoogwaardige inrichting van de kade, waarin de bereikbaarheid van het plangebied (ook bij hoog water) een belangrijke rol speelt. Het gaat om het gedeeltelijk vervangen van de kademuren, gecombineerd met een hoogwaterkering en een hoogwaardige inrichting van de kade. Het plan van aanpak (met beoogd tijdpad) van de gemeente bestaat uit de onderdelen:
Gelet op het bovenbeschreven plan van aanpak met tijdpad, zal in 2024 de oplossing voor de bereikbaarheid tijdens hoog water zijn gerealiseerd, De oplevering van de eerste woningen wordt eveneens voorzien in 2024 Gelet op deze planning kan worden aangegeven dat het plangebied in het geval van hoog water bereikbaar zal zijn voor hulpdiensten voordat de woningen daadwerkelijk gerealiseerd zijn.
Bouwkundige maatregelen
De bouwkundige maatregelen uit het advies van de VRR zullen bij de verdere uitwerking van de plannen worden meegenomen in het ontwerp. Wanneer wordt gebouwd binnen de veiligheidszone (40 m vanaf de Nieuwe Maas) zullen de nodige bouwkundige maatregelen worden getroffen. Ook het Bouwbesluit stelt extra eisen aan het bouwen binnen de veiligheidszone. Zoals toegelicht gaat het uitsluitend om een hoekje van de meest westelijke toren. In het stedenbouwkundig plan gaat het uitsluitend om de hoger gelegen bouwlagen. Het is echter ook denkbaar dat uiteindelijk wordt gekozen voor een ontwerp dat geheel buiten de veiligheidszone is gesitueerd.
In alle gevallen zullen de gebouwen binnen het plangebied geschikt worden gemaakt om in het geval van een toxische wolk enkele uren te kunnen schuilen. Ook bij het ontwerp van de parkeergarage zullen de noodzakelijke maatregelen worden getroffen om onveilige situaties te voorkomen.
Organisatorische maatregelen
Toekomstige bewoners en gebruikers zullen worden voorgelicht, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit.
Gezien deze maatregelen is het gemeentebestuur van Vlaardingen van mening dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord kunnen plaatsvinden.
Met inachtneming van de artikelen 12 en 13 van het Bevi en de Visie externe veiligheid van Vlaardingen worden de risico's voor het plangebied aanvaardbaar geacht.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig bodemonderzoek te worden uitgevoerd en zonodig een sanering uitgevoerd te worden als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de bodemkwaliteit behorende bij de nieuwe bestemming, vanwege de functiewijziging naar een gevoeligere bestemming (van industrie naar wonen met en zonder tuin).
In bijlage 8 wordt inzicht gegeven in de bodemkwaliteit in en rond het plangebied. De bodemkwaliteit binnen het plangebied is deels gesaneerd. Voor het realiseren van de gewenste bestemming dienen op diverse plaatsen eerst saneringsmaatregelen te worden uitgevoerd en afgerond. Gezien het historische, immobiele karakter van de verontreinigingen (zware metalen, PAK, asbest, zware oliesoorten) kan naar verwachting voor het grootste deel van het plangebied worden volstaan met het aanbrengen van een isolatiemaatregel (leeflaag of verharding). Daarmee kunnen belemmeringen vanwege de bodemkwaliteit worden weggenomen. Voor wat betreft de bodemkwaliteit wordt ingestemd met de bestemmingswijziging, mits de geplande leeflaag (of gesloten verhardingslaag) wordt gerealiseerd voor het hele plangebied. Voor een beschrijving van de verschillende locaties in en rond het plangebied wordt verwezen naar het overzicht in bijlage 8.
Voorafgaand aan de realisatie van de woningen zullen alle noodzakelijke saneringsmaatregelen zijn getroffen. Met deze maatregelen vormt de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling.
In het kader van een ruimtelijke procedure dient de watertoets te worden doorlopen. Op basis hiervan dient een waterparagraaf opgesteld te worden. In deze waterparagraaf zijn de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten vastgelegd.
Het hoogheemraadschap van Delfland is de waterbeheerder van het binnendijks gebied. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van de Nieuwe Maas en het buitendijks gebied. De waterparagraaf is opgesteld en afgestemd met het hoogheemraadschap van Delfland en Rijkswaterstaat.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die verplichtingen oplegt om aan de gestelde oppervlaktewaterkwaliteitseisen te voldoen in 2027. Het doel van deze richtlijn is te zorgen dat de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater uiterlijk in 2027 op orde is. De komende jaren wordt gewerkt aan schoon en gezond water, wat belangrijk is voor planten, dieren en mensen.
Omdat water zich niet aan grenzen houdt, bepaalt de KRW dat waterbeheerders per stroomgebied moeten samenwerken om te komen tot een maatregelenpakket. Het pakket maatregelen omvat onder meer de aanleg van natuurvriendelijke oevers, maatregelen voor herstel van verdroging, het saneren van bodem-verontreiniging bij drinkwaterwinning en het saneren van ongezuiverde lozingen.
De gemeente Vlaardingen is onderdeel van het deelstroomgebied Rijn-West.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets is in 2003 verplicht gesteld voor ruimtelijke plannen.
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland
Het Waterplan Zuid-Holland beschrijft wat in de periode 2016 – 2021 moet gebeuren om de provincie in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. Het plan werkt de strategische wateropgaven voor drie gebieden verder uit, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Overstromingsrisico's
De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de provinciale Omgevingsverordening. De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken. In deze methodiek bedraagt de oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) 1x10-5.
Waterbeheerplan Delfland
Het Waterbeheerplan (WBP 5) van het Hoogheemraadschap van Delfland beschrijft de strategie ten behoeve van de uitvoering van zijn kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater.
Keur Delfland
Voor werkzaamheden en activiteiten aan het water of aan waterkeringen gelden regels. Deze regels zijn vastgelegd in een verordening 'Delflands Algemene Keur'. In deze Keur staan gedoogplichten, geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. In de Keur is geregeld dat kern- en beschermingszones voor waterkeringen (en watergangen) in acht dienen te worden genomen. Concreet komt het erop neer dat binnen de beschermingszone van waterkeringen en wateren niets zondermeer gebouwd en opgeslagen mag worden, waarbij voor de kernzone een strenger regime (bouwen binnen de kernzone is niet toegestaan) geldt dan voor de aangrenzende beschermingszone. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel van de waterkering en/of veiligheid wordt aangetast dan wel het onderhoud van de
waterkering/water wordt gehinderd. De breedte en maatvoeringen van deze beschermingszones zijn vastgelegd in de 'Legger'.
Handreiking Watertoets voor gemeenten
Om de kans op wateroverlast te verkleinen is het van belang ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Hiervoor hanteert Delfland het stand-still beginsel. Dit houdt in dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem.
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen invloed hebben op het watersysteem, bijvoorbeeld door een toename van het verhard oppervlak. Ook kan een gebied van functie veranderen, waardoor het vereiste beschermingsniveau verandert. Indien ontwikkelingen tot een verandering van de belasting op het watersysteem leiden, moet dit conform het stand-still beginsel worden gecompenseerd.
Uitgangspunt is dat ieder gebied moet voldoen aan de inundatienormen, de wettelijke veiligheidsnorm aangegeven als de gemiddelde kans – per – jaar op wateroverlast door hevige neerslag. Ook mag een verandering niet tot grote afvoer naar andere gebieden leiden (afwentelen). Daarnaast moet worden tegengegaan dat de nog beschikbare ruimte in het watersysteem door (ruimtelijke) ontwikkelingen geleidelijk aan steeds kleiner wordt (normopvulling). Om de benodigde compensatie voor een (ruimtelijke) ontwikkeling te berekenen, heeft Hoogheemraadschap van Delfland de Watersleutel ontwikkeld. De Watersleutel toont het verschil tussen de benodigde waterberging in de huidige situatie én in de toekomstige situatie.
Waterplan
De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk het Waterplan Vlaardingen opgesteld. Het waterplan is een integratiekader voor het totale waterbeheer in Vlaardingen. In de plannen geven Vlaardingen en het hoogheemraadschap een gezamenlijke visie op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem op middellange termijn (2030). Het watersysteem van Vlaardingen kenmerkt zich door een snelle afvoer van regenwater, voornamelijk via de riolering. In de stedelijke polders stroomt veel water vanuit de singels de riolering in en wordt het water via overstortbemaling afgevoerd naar de Nieuwe Maas. De visie van het waterplan is gericht op een robuust systeem, waarin meer water wordt vastgehouden en meer waterberging wordt aangelegd. In het waterplan is de integrale wateropgave bepaald en worden maatregelen
uitgewerkt om die opgave te realiseren. De hoofddoelstellingen van het waterplan Vlaardingen zijn:
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 beschrijft hoe de gemeente Vlaardingen invulling geeft aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In dit plan vertaalt de gemeente de ambities voor de rioleringszorg naar concrete doelen, een strategie en daarvoor benodigde activiteiten. De gemeente Vlaardingen werkt samen met haar gebiedspartners aan de thema's:
Het 'Eiland van Speyk' bevindt zich in het buitendijkse gebied van Vlaardingen, tussen de Koningin Wilhelminahaven, de Nieuwe Maas en de Buitenhaven. Het plangebied ligt met een maaiveldhoogte tussen de 1,90 en 3,90 meter boven NAP relatief hoog.
De bodem is gevormd door de rivieren en de zee, die klei, zand en grind hebben afgezet. Uit boormonsterprofielen blijkt dat de ondergrond van het plangebied met name bestaat uit kleilagen. De doorlatendheid van deze bodemlagen is van nature overwegend slecht. De zettingssnelheden in het gebied variëren tussen de 1 en 10 mm per jaar, zie de onderstaande figuur.
Figuur 5.8 De zettingssnelheden binnen het plangebied variëren tussen de 1 en 10 mm per jaar
Het freatische grondwater in het plangebied is sterk onder invloed van de waterstand in de Nieuwe Maas. De gemeente beschikt niet over grondwatermetingen binnen de grenzen van het plangebied. De dichtstbijzijnde peilbuis bevindt zich ter hoogte van de Rijswijksesluis/Deltaweg. In de onderstaande figuur zijn de grondwaterstanden en statistieken weergeven.
Gezien de hoogteligging van het maaiveld en de freatische grondwaterstand in de omgeving is sprake van ruim voldoende drooglegging, waardoor niet tot nauwelijks sprake is van grondwateroverlast.
Figuur 5.9 De grondwaterstanden ter hoogte van de Rijswijksesluis (GG = 2,3 m + NAP, GHG = 2,5 m + NAP, GLG = 2,0 m + NAP)
Waterkwantiteit
Het plangebied is gelegen op hogere buitendijkse gronden die vrij kunnen afwateren op de Nieuwe Maas. In het buitendijkse gebied blijft wateroverlast beperkt tot situaties waarbij de waterstand in de Nieuwe Maas de stand 1,80 m + NAP overschrijdt. In figuur 5.10 is het aantal keer hoogwater per jaar weergeven, waarbij een waterstand van 1,80 m + NAP of hoger werd bereikt. Uit figuur 5.10 is ook op te maken dat de frequentie van hoogwater is toegenomen in de periode van 1971 (circa 10 keer hoogwater per jaar) tot 2018 (circa 21 keer hoogwater per jaar).
Figuur 5.10 Het aantal keer hoogwater (waterstand > 1,80 m + NAP) in de periode 1971 tot 2018
Waterkwaliteit
Het plangebied is niet gelegen in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Waterveiligheid
Ten noorden van het plangebied is een primaire waterkering aanwezig, de zogeheten Delflandsedijk. De in acht te nemen kern- en beschermingszone is conform de vigerende legger. Nieuwe bebouwing is binnen de grens van het waterstaatswerk in principe niet mogelijk. Binnen de beschermingszone, die zich buitendijks uitstrekt tot de Nieuwe Maas, mag alleen worden gegraven en/of gebouwd met een keurontheffing van het Hoogheemraadschap van Delfland.
Figuur 5.11 Ligging van de Delflandsedijk en bijbehorende zonering
Het water in de Nieuwe Maas kan bij een combinatie van hoogwater en springtij stijgen tot ruim boven 3,00 m + NAP. Bij een waterstand van meer dan 3,00 m + NAP in het Boerengat te Rotterdam sluit de Maeslantkering, waardoor het achterland wordt beschermd.
Van oudsher werd in het buitendijkse gebied het hemel- en afvalwater op de rivier geloosd. Met de komst van de zuivering veranderde dat. Het afvalwater wordt apart van het hemelwater ingezameld en getransporteerd. Het hemelwater wordt in een hemelwaterstelsel ingezameld en voert onder vrijverval af naar de Nieuwe Maas. Afvalwater wordt in een vuilwaterstelsel ingezameld. Het plangebied maakt onderdeel uit van bemalingsgebied OMNIA. Via het pompstation wordt het water getransporteerd naar rioolgemaal Galgkade alvorens het water haar weg vervolgd richting de waterzuivering.
In de omgeving van de Koningin Wilhelminahaven is sprake van foutieve aansluitingen. Dat wil zeggen dat hemelwater op het vuilwaterstelsel is aangesloten of andersom. Uit meetgegevens van het pompstation blijkt dat tijdens hoogwater het verpompt volume boven gemiddeld is. Dit suggereert dat rivierwater in het vuilwaterstelsel kan stromen. De uitstroomvoorzieningen vanuit de riolering zijn om deze reden voorzien van terugslagkleppen.
Het plangebied wordt aangelegd met een maaiveldhoogte van 3,70 m + NAP. Het ophogen van het plangebied heeft invloed op de grondwaterstand, welke kan gaan stijgen. Naar verwachting is het effect beperkt en de ontwateringsdiepte ruim voldoende om grondwateroverlast te voorkomen. Met een ontwateringsdiepte van ruim een meter wordt voldaan aan de uitgangspunten uit het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019.
Bij het toepassen van bouwlagen onder het maaiveld dient rekening gehouden te worden met het effect op de grondwaterstand.
Wonen en werken in buitendijks gebied kan risico's met zich meebrengen ingeval van hoogwater. Het Rijk bewaakt met haar beleid primair de stroomvoerende en bergende eigenschappen van de rivier en kijkt dus alleen naar de rivier zelf en of deze in staat is de toenemende waterhoeveelheden af te voeren. Het Rijk kijkt niet naar de waterveiligheidsaspecten van de buitendijkse ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor buitendijkse waterveiligheid legt het Rijk nadrukkelijk neer bij de lokale en regionale overheden. De provincie Zuid-Holland heeft daarom een beleidskader voor buitendijkse ontwikkelingen ontwikkeld vanuit het perspectief van waterveiligheid. Dit beleidskader komt erop neer dat gemeenten worden gevraagd bij bestemmingsplannen voor buitendijkse ontwikkelingen een inschatting te maken van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming, en aan te geven hoe daarmee is omgegaan. In het kader van het MER en met name de aanvulling daarop (zie bijlage 22) heeft een beschouwing van de overstromingsrisico's en mogelijke maatregelen plaatsgevonden.
Woonfuncties
Op basis van de terugkeertijden is het advies in het MER om voor woonfuncties een terugkeertijd van eens in de duizend jaar (1/1.000) te hanteren. Vanwege de geringe waterdiepte bij overstromingen is de
verwachting dat de economische schade beperkt blijft. Ook het overlijdensrisico is nihil. Dit
beschermingsniveau komt overeen met een vloerhoogte van 3,70 m + NAP. De vloerhoogte van woonfuncties is als uitgangspunt vastgelegd in de planregels.
Openbare ruimte
De openbare ruimte dient toegankelijk te blijven voor hulpdiensten, ook bij hoogwater (hierop is nader ingegaan in paragraaf 5.6.4) . Voor de openbare ruimte wordt het zichtjaar 2065 gekozen. De verwachting is dat na 40 jaar herinrichting aan de orde is. Op dat moment worden nieuwe, meer accurate inzichten gebruikt voor het bepalen van het beschermingsniveau.
Voor het zichtjaar 2065 wordt een beschermingsniveau van 1/100 jaar geadviseerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met een hoogwaterstand van 3,40 m + NAP. Op basis van expert judgement is voor golfaanval en -overslag een toeslag van 10 tot 40 cm aangehouden die varieert per locatie. Dit beschermingsniveau betekent dat eens in de 100 jaar een waterdiepte van 1,5 tot 2 meter op de kade zal staan. Dit beschermingsniveau wordt acceptabel geacht mits , op dat moment de openbare ruimte niet toegankelijk is en het gebied tijdig geëvacueerd is.
In de aanvulling op het MER is op hoofdlijnen ingegaan op de mogelijk te treffen maatregelen. Deze zullen de komende periode verder worden uitgewerkt en geconcretiseerd. Uitgangspunt is dat de benodigde maatregelen zijn getroffen op het moment dat de eerste woningen worden opgeleverd.
Vuilwaterafvoer
Het plangebied maakt onderdeel uit van bemalingsgebied OMNIA. Het riool- en transportsysteem is in de jaren '80 van de vorige eeuw aangelegd. Beide systemen zijn ontworpen op de toen geldende normen, waarbij rekening is gehouden met de vooruitzichten op dat moment.
De woningbouwlocatie Eiland van Speyk maakt onderdeel uit van deze opgave. De woningen in het plangebied worden aangesloten op een nieuw gescheiden rioolsysteem. Het afvalwater wordt ingezameld en getransporteerd via een vuilwaterstelsel. Het is niet toegestaan om waterstromen anders dan afvalwater via het vuilwaterstelsel af te voeren.
In de Rivierzone worden circa 3.000 extra woningen gebouwd. Ten gevolge van de woningbouwontwikkeling neemt de druk op de riolering verder toe. Rekening houdend met alle toekomstige ontwikkelingen binnen de Rivierzone zijn aanpassingen aan de riolering noodzakelijk. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat een bijdrage geleverd moet worden om een goede afvoer van rioolwater naar de waterzuivering te waarborgen. Hierover zullen overkoepelende afspraken gemaakt te worden, ook met de andere ontwikkelaars.
Voor vuilwater zal in het kader van de duurzaamheidsmaatregelen ook worden onderzocht in hoeverre het aanbod van afvalwater door technische maatregelen kan worden beperkt en het aanbod van verontreinigd water op het vuilwaterriool kan worden geminimaliseerd. Mogelijkheden hiervoor lopen uiteen van waterbesparende kranen en douches tot bijvoorbeeld recirculatie van douchewater. De haalbaarheid van dergelijke maatregelen zal in de verdere uitwerking kunnen worden aangetoond.
Hemelwaterafvoer
Voor de verwerking van hemelwater is de voorkeursvolgorde van de gemeente (vGRP 2019) van toepassing. Dit houdt in dat bij nieuwbouw gestreefd wordt om waterstromen volledig gescheiden in te zamelen en te verwerken, zolang de lokale situatie dit toelaat. De voorkeursvolgorde is als volgt:
Het plangebied ligt buitendijks. Door het relatief hoge maaiveld kan hemelwater (met instemming van Rijkswaterstaat) onder vrijverval afstromen naar de Nieuwe Maas. De hoge ligging betekent ook dat tijdens droge perioden geen water kan worden ingelaten en groenvoorzieningen niet gevoed worden anders dan de (op dat moment lage) grondwaterstand. Het heeft dan ook de voorkeur om hemelwater via groenvoorzieningen af te voeren.
Indien het afstromend verhard oppervlak vervuild is (wegen met een verkeerintensiteit van >1.000 per etmaal, parkeerterreinen, bedrijventerreinen en etc.) dient de zogenaamde “first-flush” afgevoerd te worden op het vuilwaterstelsel. Bij nieuwbouw en de aanleg van parkeervoorzieningen moet gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK's houdende materialen) die niet uitlogen, of de bouwmaterialen moeten worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan. Op deze manier wordt diffuse verontreiniging van water (en bodem) voorkomen.
Voor hemelwater dat op het gebied valt, zal zoveel mogelijk water worden vastgehouden binnen het plangebied. Het kan worden vastgehouden op daken van de woongebouwen, en zal worden vastgehouden in de opbouw van de daktuin boven de garage in het binnengebied. Alleen bij langdurige regenval zal het water vertraagd worden afgevoerd naar open water.
Hemelwater wat op de openbare ruimte valt, zal zoveel mogelijk infiltreren in de bodem. Daarvoor wordt gebruik gemaakt, bij verharde delen, van groene bermen en van bergingsmogelijkheden onder de verharding. Dit is alleen toepasbaar bij de hoger gelegen delen van het maaiveld.
Bij de verdere uitwerking van de plannen is specifiek aandacht nodig voor het voorkomen van negatieve effecten ter plaatse van de witte villa en de bijbehorende tuin, die kunnen ontstaan door de hoogteverschillen na ophoging van het plangebied. Onder en of langs de randen van de binnentuin zullen voorzieningen worden gerealiseerd om te voorkomen dat hemelwater vanaf de opgehoogde delen van het plangebied de tuin van de witte villa instroomt. Deze civieltechnische opgave is onderdeel van de verdere uitwerking van de plannen.
Voor dit bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat de afvalwaterstroom in omvang toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Deze toename heeft consequenties voor het functioneren van het bestaande riool- en transportsysteem. Maatregelen in het plangebied en het benedenstroomse systeem zijn nodig om de woningbouwopgave in de Rivierzone zonder problemen te kunnen verwerken.
Omdat het plangebied buitendijks is gelegen, is geen sprake van een watercompensatieopgave. Het plan vormt daardoor geen belemmering voor het bereiken van de waterbergingsdoelstelling. Het plangebied wordt opgehoogd tot een maaiveldhoogte van 3,70 m + NAP. Dit niveau biedt in de basis voldoende bescherming tegen hoogwater. Echter, de waterstand kan onder extreme omstandigheden stijgen tot boven de 3,70 m + NAP. Het is dan ook raadzaam om het plangebied waterbestendig in te richten om zo de gevolgen van een overstroming te beperken. Tevens zullen maatregelen worden getroffen om de bereikbaarheid van het plangebied bij hoog water te kunnen garanderen.
Voor werkzaamheden in/aan het water (bijvoorbeeld bij vernieuwing kades) wordt te zijner tijd een watervergunning aangevraagd (of indien van toepassing melding gedaan) bij Rijkswaterstaat.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijke onderbouwing dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en ligt niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. De Nieuwe Maas maakt wel deel uit van het NNN. De herontwikkeling in het plangebied leidt niet tot negatieve effecten op de, ver weg gelegen, natuurgebieden. Dat blijkt ook uit de resultaten van het onderzoek stikstofdepositie (zie bijlage 17). Het bestemmingsplan leidt niet tot een toename van stikstofdepositie binnen de relevante Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
In het onderzoek in bijlage 17 is uitsluitend de gebruiksfase (na oplevering van de woningen) beschouwd. Op dit moment geldt een vrijstelling voor de beoordeling van effecten tijdens de realisatiefase. Desondanks is in de aanvulling op het MER (bijlage 22) voor de totale ontwikkeling van de Rivierzone op hoofdlijnen ingegaan op de realisatiefase. De effecten tijdens de realisatiefase worden in hoge mate bepaald door de fasering en de specifieke kenmerken van het in te zetten materieel. Afhankelijk van ontwikkelingen in wet- en regelgeving en jurisprudentie zal bij de verdere uitwerking van de plannen in het kader van de omgevingsvergunningaanvragen een meer gedetailleerde berekeningen moeten worden uitgevoerd om aan te tonen dat wordt voldaan aan de eisen uit de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
In het plangebied is een quickscan beschermde planten- en diersoorten uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 10. De conclusies van de quickscan zijn als volgt:
Er is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën kunnen voorkomen in en direct rond het plangebied. Deze soorten komen in lage tot zeer lage dichtheid voor. Voor deze soorten bestaat in de provincie Zuid-Holland een algemene vrijstelling van de Wet Natuurbescherming. Daarnaast komen er algemene broedvogels voor in zeer lage dichtheid. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Daarnaast vliegen en foerageren er in lage dichtheid vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Het voorkomen van overige beschermde soorten is uitgesloten.
Op grond van de bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en
diersoorten uitgesloten; de realisatie en het gebruik van het plangebied als woonlocatie is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
De Wet natuurbescherming en het natuurbeleid van de provincie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In de Monumentenwet 1988 is opgenomen dat de gemeenteraad bij de bestemming van de grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Hoewel met het in werking treden van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 de Monumentenwet is vervangen, is via het overgangsrecht (hoofdstuk 9 van de Erfgoedwet) geregeld dat bepalingen uit de Monumentenwet 1988, waaronder de hier genoemde, nog altijd van toepassing zijn.
Voor dit bestemmingsplan is een Archeologische inventarisatie door de gemeente opgesteld (zie bijlage 11). Hierin staat voor het bestemmingsplangebied de volgende verwachting:
Diep in de ondergrond kunnen rivierduinen aanwezig zijn met mesolithische sporen en vondsten. Hierboven kunnen archeologische resten uit latere perioden tot en met de 12e eeuw aangetroffen worden. Voor de periode hierna tot midden 19e eeuw is een lage verwachting op het aantreffen van 'verloren gegane' vondsten. Uitzondering op die periode is de kade, die al in de 18e eeuw aangelegd is. Ten slotte zijn uit de periode vanaf midden 19e eeuw vondsten en bouwstructuren te verwachten. De archeologisch meest interessante delen bevinden zich op het terrein waar de scheepswerven aangelegd zijn. Losse, verloren vondsten kunnen op die terreinen en in de aangrenzende havens aangetroffen worden.
Archeologische resten uit de 12e eeuw na Chr. en eerder liggen naar verwachting dieper dan 2 m onder NAP. De resten uit de periode vanaf midden 19e eeuw zijn al aan te treffen op een niveau vanaf een diepte van 2,5 m + NAP en lager.
Waarden en verwachtingenkaart
De hoge archeologische verwachting betreft drie delen van het bestemmingsplangebied. Twee vlekken in het centrum en een langgerekt terrein aan de westzijde. De twee vlekken in het centrum geven de gebieden aan waar de eerste en de tweede werf lagen. Archeologische vondsten en sporen zijn hier vanaf 2,5 m + NAP en dieper aan te treffen. De bij deze werven behorende havens zijn gearceerd aangeduid. In het westen ligt de kade met daar tegenaan gelegen twee gebieden met (voormalige) bebouwing: de witte villa en de arbeiderswoninkjes uit de 19e eeuw. Hier kunnen vondsten en sporen vanaf 30 cm onder maaiveld worden aangetroffen.
Binnen de terreinen met een hoge en middelhoge verwachting (dat wil zeggen het hele bestemmingsplangebied) kunnen archeologische waarden vanaf het mesolithicum tot en met de middeleeuwen aangetroffen worden op een diepte vanaf 2 m onder NAP en dieper. Uit latere tijd kunnen hier verloren voorwerpen liggen. Meer specifiek geldt dit voor de gearceerde gebieden. Hier lagen de havens die bij de werven hoorden.
Figuur 5.12 Waarden en verwachtingenkaart
Doel van de archeologische monumentenzorg (AMZ) is waardevolle archeologische vondsten en sporen voor de toekomst te behouden. Hiervoor heeft de archeologische beroepsgroep de AMZ-cyclus ontwikkeld, bestaande uit een stappenplan. De stappen zijn achtereenvolgens een bureauonderzoek, een booronderzoek, een proefsleuvenonderzoek, planaanpassing of een opgraving. Uitgezonderd de opgraving wordt na elke stap beoordeeld of vervolgstappen noodzakelijk zijn. Alle kosten die binnen de AMZ-cyclus worden gemaakt, zijn voor de initiatiefnemer van het project.
Bescherming vindt plaats door middel van het stellen van voorwaarden binnen het proces van aanvragen en verlenen van de omgevingsvergunning. Er worden regels gesteld bij verlening van een omgevingsvergunning voor bouwwerken en voorwaarden gesteld bij de verlening van een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde. Hiervoor zijn in dit bestemmingplan toepasselijke dubbelbestemmingen opgenomen.
Op basis van de archeologische verwachting gelden voor het bestemmingsplangebied de volgende dubbelbestemmingen.
Waarde Archeologie 1 (WR-A-1)
Het gebied met de dubbelbestemming WR-A-1 omvat de twee voormalige scheepswerven. Binnen deze gebieden is de vroegste industriële ontwikkeling tot stand gekomen. Een archeologische verwachting op het aantreffen van waardevolle resten bestaat hier vanaf 2,5 m + NAP en dieper. Projecten met een omvang van meer dan 100 m2 dienen aandacht te besteden aan archeologie. Vrijgesteld zijn projecten die de bodem minder diep dan 2,5 m + NAP roeren.
Waarde Archeologie 2 (WR-A-2)
Het gebied met de dubbelbestemming WR-A-2 omvat de Oosthavenkade met (voormalige) woningen. Langs de kade is minder opgehoogd. Archeologische resten kunnen al snel onder maaiveld worden aangetroffen. Projecten met een omvang van meer dan 100 m2 dienen aandacht te besteden aan archeologie. Vrijgesteld zijn projecten die de bodem minder dan 30 cm onder maaiveld roeren.
Waarde Archeologie 3 (WR-A-3)
Binnen het gebied WR-A-3 (overig deel plangebied) liggen naar verwachting ook resten van (industriële) bedrijvigheid, maar van later datum, en minder waardevol. Archeologisch waardevolle resten kunnen vanaf 2 m onder NAP voorkomen. Ook de bij de werven gelegens voormalige havens vallen onder dit gebied.
Projecten met een omvang van meer dan 100 m2 dienen aandacht te besteden aan archeologie. Vrijgesteld zijn projecten die de bodem minder dan 2 m onder NAP roeren.
Toelichting vrijstellingen
Projecten in verwachtingsgebieden met een omvang van minder dan 100 m² zijn vrijgesteld van de verplichting om voorafgaand aan de uitvoering van de plannen aandacht aan archeologie te besteden. De reden hiervoor is om huis-, tuin-, en keukenprojecten niet onnodig zwaar met kosten voor archeologisch onderzoek te belasten. Voor de diepte geldt een vrijstelling van 30 cm tenzij uit onderzoek een andere diepte naar voren komt.
Het water heeft geen dubbelbestemming gekregen. Mochten zich in dit gebied grote projecten voordoen dan zal in het algemeen sprake zijn van strijdig gebruik, waardoor via ruimtelijke ordeningsprocedures alsnog voldoende aandacht aan archeologie gegeven kan worden.
Het bestemmingsplan houdt rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Het Schiereiland wordt opnieuw ontwikkeld. Dit eiland maakt deel uit van het op 14 februari 2013 tot Beschermd Stadsgezicht aangewezen deel van Vlaardingen. Bovendien zijn in het gebied verscheidene rijksmonumenten en beeldbepalende panden aanwezig.
Het Schiereiland ligt aan de nieuwe Maas en vormt een belangrijk deel van de havenmond van de Oude Haven, maar tegelijkertijd ook van de Koningin Wilhelminahaven. Om goed op inzichtelijk te krijgen hoe het gebied zich heeft ontwikkeld is een Cultuurhistorische Inventarisatie opgesteld. Deze is opgenomen in de bijlage 12. Het onderzoek is mede bedoeld om de ontwikkelende partij een beeld van het karakter van het gebied mee te geven, zodat hiermee rekening gehouden kan worden en de ontwikkeling voort borduurt op de gegroeide situatie.
Het beschermd stadsgezicht Vlaardingen is een goed herkenbaar voorbeeld van een oorspronkelijk Middeleeuwse dijk- en havennederzetting, waar na opening van de Nieuwe Waterweg (1872) een belangrijke stedelijke ontwikkeling plaats vond in de vorm van een nieuw haven- en industriegebied en een nieuw woongebied met stadspark, de Oostwijk.
Het beschermd gezicht omvat drie duidelijk te onderscheiden gedeelten:
Het plangebied voor het Schiereiland maakt in zijn geheel deel uit van het Beschermd Stadsgezicht. De relevante onderdelen van de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van het beschermd stadsgezicht zijn opgenomen in bijlage 13.
Het beschermd stadsgezicht 'Vlaardingen' laat in ruimtelijke structuur, inrichting en bebouwing zien hoe een van oorsprong Middeleeuwse dijknederzetting zich eind 19e eeuw in korte tijd ontwikkelde tot een bloeiende industrieën handelshaven, aangejaagd door een historische ingreep, in dit geval de aanleg van de Nieuwe Waterweg. Het stadsgezicht wordt bepaald door drie, onderling verbonden deelgebieden, waaronder het haven- en industriegebied uit het laatste kwart van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw. De ontwikkeling van de visserij, industrie en het havenbedrijf is nog goed uit het gebied af te lezen.
Te beschermen waarden deelgebied Koningin Wilhelminahaven / Oost- en Westhavenkade
Voor de stedenbouwkundige structuur zijn van belang:
Voor de bebouwing zijn van belang:
In dit bestemmingsplan is een beschermende regeling opgenomen voor het beschermd stadsgezicht, door middel van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.
Monumenten en karakteristieke objecten
Binnen het plangebied is de Lichtbaak Van Speyk het enige monument. Het rijksmonument, bestaande uit een 9,3 m hoge zuil met een koperen lantaarn, is gebouwd in een classicistische stijl en is in 1950 herbouwd op het Oosterhoofd naar het origineel uit 1831 dat op het Westerhoofd was opgericht.
De witte villa (Oosthavenkade 102) is door de gemeente aangemerkt als beeldbepalend pand. Deze villa is gebouwd in eclestische stijl. Een ander karakteristiek object is het zogenaamde 'vat'. Het refereert aan de industriële context en is van belang vanwege zijn bijzondere verschijningsvorm. Hiervoor wordt een geschikte plek gezocht (zie ideeën hiervoor in bijlage 14).
De ontwikkeling van het Eiland van Speyk biedt niet alleen kansen voor een mooi woonmilieu, maar kan ook sterk bijdragen aan duurzame stedelijke vernieuwing. De belangrijke thema's vanuit de Sustainable Development Goals van de VN zijn in het stedenbouwkundig plan vertaald in zeven categorieën waarop in de planvorming is ingezet.
Gezondheid is vanwege de ligging het belangrijkste aspect. In de plantoelichting komen gezondheidsaspecten, gerelateerd aan geluidbelasting, mobiliteit en verblijfsklimaat, nadrukkelijk aan de orde. Parallel daaraan kan de ontwikkeling waterneutraal worden (waarbij alle hemelwater met de planvorming bruikbaar wordt gemaakt), een hoge mate van natuurinclusiviteit en biodiversiteit kennen, of hittestress tegengaan. Het ontwerp kiest nadrukkelijk voor een collectieve ontwikkeling waarbij de bewoners zaken gezamenlijk hebben en regelen. Het grote binnenterrein en de ondergelegen stallingsruimten voor auto's en fietsen zijn daar de meest zichtbare aspecten van, naast een collectieve ontmoetingsruimte in de bebouwing.
Voor de ontwikkeling zal een specifiek warmte- en energieconcept worden opgesteld. Daarbij zijn bodem en water bruikbaar, naast de integratie van PV-panelen op de hogere daken. Ook de garages en elektrische oplaadpunten spelen een rol in de energiehuishouding.
In dit hoofdstuk wordt een koppeling gemaakt tussen de in de voorgaande hoofdstukken beschreven elementen en de verbeelding (plankaart en regels). De verbeelding vormt het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en de legenda.
Op de plankaart zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels (waaronder ook de parkeerregeling en een regeling met het oog op windhinder en windgevaar) zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
Regeling windhinder en windgevaar
Ter toelichting op de regeling voor windhinder en windgevaar het volgende. In het kader van dit bestemmingsplan is een windhinderonderzoek uitgevoerd (zie ook paragraaf 3.6). De effecten en eventueel te treffen maatregelen zijn sterk afhankelijk van de stedenbouwkundige en architectonische keuzes. Om deze reden is in artikel 18.3 de verplichting opgenomen om voor het bouwen van gebouwen met een hoogte van 30 meter of meer in het kader van de aanvraag van de benodigde omgevingsvergunning een windonderzoek te overleggen dat inzicht geeft in de mogelijke gevolgen van windhinder en windgevaar in de omgeving van het gebouw, de aanvaardbaarheid van de windhinder- en windgevaarsituatie en de eventueel daaruit voortvloeiende te nemen maatregelen en/of aan te leggen voorzieningen. Voor de beoordeling wordt gebruik gemaakt de NEN8100. Het ontstaan van windgevaar ten gevolge van nieuwe gebouwen is in principe ontoelaatbaar. Een beperkt risico op windgevaar kan alleen voor doorloopgebieden worden geaccepteerd. Voor windhinder is in de NEN8100 een beoordelingskader opgenomen voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten). Het is onmogelijk om voor het hele gebied één kwaliteitsklasse als eis vast te leggen. Deze is sterk afhankelijk van het beoogde gebruik. De beoordeling vraagt om maatwerk dat kan pas kan worden geleverd op het moment dat sprake is van een concreet uitgewerkt bouwplan. Artikel 18.3 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om nadere eisen stellen met betrekking tot de vormgeving van gebouwen met een hoogte vanaf 30 m en/of de inrichting van het omliggende gebied, indien het windonderzoek daartoe aanleiding geeft.
In deze paragraaf is een beschrijving gegeven van de bestemmingen in het gebied.
Enkelbestemmingen
Groen
Het binnengebied en het park aan de rivierzijde zijn bestemd tot Groen. In het binnengebied (voorzien van de aanduiding 'tuin') zijn ook privétuinen toegestaan en er mag een gemeenschappelijk paviljoen worden gebouwd. In het binnengebied wordt onder het op te hogen maaiveld een gebouwde parkeervoorziening toegestaan. Hiertoe is de aanduiding 'parkeergarage' opgenomen. Voor het overige mogen er binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gerealiseerd (met uitzondering van overkappingen ter voorkoming/beperking van windhinder grenzend aan de bouwblokken in de bestemming Wonen - 1). Ter plaatse van de aanduiding 'terras' (in het zuidwesten van het plangebied) is een terras ten behoeve van een horecavoorziening mogelijk.
Verkeer - Verblijfsgebied
De ontsluitingswegen hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd. Het lichtbaken op de kop van de Oosthavenkade is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1'.
Water
Het water van de buitenhaven en de Nieuwe Maas is bestemd tot Water. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd. De locatie van de beoogde plasbrandvoorzieningen langs de inham heeft een specifieke functieaanduiding gekregen.
Wonen - 1
Voor de beoogde nieuwbouw is de bestemming Wonen - 1 opgenomen. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 646 (waarvan maximaal 8 grondgebonden woningen). Ook zijn op de begane grond maatschappelijke dienstverlening en een aantal specifiek benoemde commerciële functies toegestaan met een maximum oppervlak van 1.500 m2. Daarnaast mag ter plaatse van de aanduiding 'horeca' maximaal 500 m2 horeca op de begane grond worden gerealiseerd. Op de verbeelding is een minimale en maximale bouwhoogte van gebouwen vastgelegd. De aangegeven hoogtes zijn (via het begrip 'peil' in artikel 1.28) gerelateerd aan 3,70 m + NAP (de nieuwe maaiveldhoogte in het grootste deel van het plangebied). Een minimaal bouwhoogte is in dit geval nodig met het oog op de benodigde geluidafschermende werking. Met een bouwaanduiding zijn onderdoorgangen (tevens doorzichten naar de rivier) vastgelegd.
Op een aantal plekken gelden specifieke regels met het oog op de geluidbelasting (voorwaardelijke verplichting tot het realiseren van dove gevels). Zie hierover ook paragraaf 5.4.3.
In de gebruiksregels is geborgd dat de woningen pas in gebruik kunnen worden genomen op het moment dat de benodigde maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld (voor een aantal bedrijven aan de Waterleidingstraat). Hiermee wordt de bestaande geluidruimte van de aanwezige bedrijven gerespecteerd. Zie hierover ook paragraaf 5.4.3.
In de gebruiksregels is eveneens geborgd dat nieuwe woningen ter hoogte van de inham en het strandje pas in gebruik kunnen worden genomen op het moment dat de benodigde plasbrandvoorzieningen in het water zijn gerealiseerd. Zie hierover paragraaf 5.6.2.
Wonen - 2
Voor de huidige grondgebonden woning aan de Oosthavenkade is de bestemming Wonen - 2 opgenomen. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 1. Voor de beeldbepalende witte villa is een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen. De aangegeven hoogtes zijn gerelateerd aan 3,70 m + NAP (de nieuwe maaiveldhoogte in het grootste deel van het plangebied). De maximum goot- en bouwhoogte van de witte villa ten opzichte van NAP bedragen derhalve 10 m respectievelijk 13,5 m.
Dubbelbestemmingen
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1 t/m artikel 10 Waarde - Archeologie - 3
Aan het gehele plangebied is een archeologische dubbelbestemming toegekend. Ten behoeve van de dubbelbestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Daarnaast is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren ervan nodig. Een archeologisch rapport is in de in de regeling opgenomen gevallen indieningsvereiste bij de aanvraag om omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen dan wel aanleggen.
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie
De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het 'Beschermd stadsgezicht Vlaardingen'. Er gelden beschermende regelingen.
Het gehele plangebied is voorzien van de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor diverse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. De waterkeringsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
De veiligheidszone langs de Nieuwe Maas is voorzien van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Nieuwe bebouwing in deze zone is - onder voorwaarden - uitsluitend toegestaan na afwijking (via een omgevingsvergunning).
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de verkoop/verhuur van woningen en ander programma. In de exploitatie is tevens rekening gehouden met de kosten voor ontsluiting (en een goede bereikbaarheid), beperking van wateroverlast, openbare ruimte, bodemsanering en buitenplanse bijdragen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
Op grond van artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld.
Voor dit plan dient een exploitatieplan te worden vastgesteld. Artikel 6:12, lid 2 geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:
In de onderhavige situatie wordt voldaan aan de bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project anderszins wordt verzekerd. Er wordt een anterieure overeenkomst afgesloten. Om die reden is geen exploitatieplan nodig. Onderdeel van de anterieure overeenkomst zijn ook de maatregelen die noodzakelijk zijn op het Sluisplein-Oost om een goede verkeersafwikkeling te kunnen garanderen.
Het proces om te komen tot een bestemmingsplan voor het Eiland van Speyk geschiedt in nauwe samenspraak met de diverse belanghebbenden in en rond het plangebied. Het toevoegen van woningen in het Eiland van Speyk heeft immers (mogelijk) gevolgen voor de belangen van de bedrijven, die aan beide zijden van de rivier rond het plangebied zijn gelegen, en voor de bewoners van de woningen in en rond het plangebied. Vandaar dat al vooruitlopend op het daadwerkelijk in procedure brengen van het voorontwerpbestemmingsplan tal van gesprekken hebben plaatsgehad met diverse stakeholders. Hieronder is een overzicht van die gesprekken weergegeven.
Datum | Soort gesprek | Betrokkene(n) | Onderwerp | |||||
27-07-2015 | bedrijfsgesprek | De Jonge Flowsystems B.V. | eigen locatie (KW-haven ZWZ / Waterleidingstraat) i.r.t. Stap 3-besluit | |||||
30-09-2015 | gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | bodemsanering oliespill Waterleidingstraat / Oosthavenkade | |||||
03-11-2015 | bedrijfsgesprek | MAF Vastgoed B.V. | eigen locatie (Koningin Wilhelminahaven NZ) | |||||
12-11-2015 | informatiebijeenkomst | bedrijven in gebied en directe omgeving | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
16-11-2015 | informatiebijeenkomst | bewoners in directe omgeving | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
07-12-2015 | bedrijfsgesprek | Vopak B.V. | consequenties plannen Eiland van Speyk voor eigen locatie (Vishalstraat) | |||||
17-12-2015 | bedrijfsgesprek | Dick's Autoschade | consequenties plannen Eiland van Speyk voor eigen locatie (Waterleidingstraat) | |||||
06-01-2016 | bedrijfsgesprek | GeWe makelaars namens enkele vastgoedeigenaren Oosthavenkade | eigen locaties eigenaren (Oosthavenkade) | |||||
07-01-2016 | startbijeenkomst | Regionaal Afsprakenkader Industriegeluid en Ruimte (RAK) | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
10-02-2016 | bedrijfsgesprek | EA Vastgoed B.V. | eigen locatie (Koningin Wilhelminahaven NZ) | |||||
26-04-2016 | vervolggesprek | Regionaal Afsprakenkader Industriegeluid en Ruimte (RAK) | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
04-05-2016 | bedrijfsgesprek | Stichting Waterweg Wonen | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
12-05-2016 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
19-05-2016 | vervolg informatiebijeenkomst | bedrijven in gebied en directe omgeving | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
25-05-2016 | vervolg informatiebijeenkomst | bewoners in directe omgeving | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
06-07-2016 | gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | bodemsanering oliespill Waterleidingstraat / Oosthavenkade | |||||
16-03-2017 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | voortgang planvorming | |||||
24-04-2017 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | voortgang planvorming | |||||
18-05-2017 | bedrijfsgesprek | Optivolt | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
23-05-2017 | bedrijfsgesprek | Kantorencomplex Olivier van Noortlaan | eigen locatie i.r.t. plannen voor (o.a.) Eiland van Speyk | |||||
05-04-2018 | bedrijfsgesprek | De Jonge Flowsystems B.V. | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
17-04-2018 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
25-04-2018 | vervolggesprek | Regionaal Afsprakenkader Industriegeluid en Ruimte (RAK) | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
11-06-2018 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | voortgang planvorming | |||||
13-07-2018 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | voortgang planvorming | |||||
22-07-2018 | gesprek | Autogarage De Haven | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
22-07-2018 | bedrijfsgesprek | Kroepoekfabriek | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
22-07-2018 | bedrijfsgesprek | Serona | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
23-07-2018 | bedrijfsgesprek | Vulcaanbier | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
23-07-2018 | bedrijfsgesprek | Prikkewater | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
04-09-2018 | bedrijfsgesprek | De Jonge Flowsystems B.V. | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
04-09-2018 | bedrijfsgesprek | Kreber/Heatexchager | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
04-09-2018 | bedrijfsgesprek | Dickhoff | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
08-10-2018 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | voortgang planvorming | |||||
13-10-2018 | vervolggesprek | Regionaal Afsprakenkader Industriegeluid en Ruimte (RAK) | plannen voor Eiland van Speyk, aanvullend geluidsonderzoek | |||||
10-12-2018 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | voortgang planvorming | |||||
12-02-2019 | bedrijfsgesprek | De Jonge Flowsystems B.V. | plannen voor Eiland van Speyk | |||||
18-03-2019 | bedrijfsgesprek | Kroepoekfabriek | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
18-03-2019 | bedrijfsgesprek | Vulcaanbier | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
20-03-2019 | bedrijfsgesprek | De Jonge Flowsystems B.V. | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
25-03-2019 | bedrijfsgesprek | Kreber | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
25-03-2019 | bedrijfsgesprek | Prikkewater | aanvullend geluidsonderzoek | |||||
16-07-2019 | vervolggesprek | Regionaal Afsprakenkader Industriegeluid en Ruimte (RAK) | plannen voor Eiland van Speyk, aanvullend geluidsonderzoek | |||||
01-08-2019 | bedrijfsgesprek | De Jonge Flowsystems B.V. | voortgang planvorming | |||||
16-07-2020 | vervolggesprek | Regionaal Afsprakenkader Industriegeluid en Ruimte (RAK) | aangepaste plannen voor Eiland van Speyk | |||||
05-11-2020 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | voortgang planvorming | |||||
08-09-2021 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | voortgang planvorming | |||||
06-12-2021 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | voortgang planvorming | |||||
07-12-2021 | slotbijeenkomst | Regionaal Afsprakenkader Industriegeluid en Ruimte (RAK) | plannen voor Eiland van Speyk, ook in relatie tot MER | |||||
13-01-2022 | periodiek gesprek | bewoner(s) Oosthavenkade | voortgang planvorming |
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan (versie 27 februari 2018) aan diverse instanties toegezonden. De ontvangen overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota overlegreacties Eiland van Speyk (zie bijlage 18). Vanwege de structurele aanpassingen in het stedenbouwkundig plan van 2020 is het aangepaste conceptontwerpbestemmingsplan (versie 12 maart 2021) opnieuw naar de overlegpartners gestuurd. Ook de daarna ontvangen overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota overlegreacties Eiland van Speyk in bijlage 18.
Er is wederom een informatiebijeenkomst voor belanghebbenden gehouden in de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging konden zienswijzen worden ingediend. De ontvangen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen Bestemmingsplan Eiland van Speyk in bijlage 26.
De wijzigingen die tussen de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan en de vaststelling van het bestemmingsplan zijn doorgevoerd, zijn opgenomen in de Staat van Wijzigingen in bijlage 27.
Het vastgestelde bestemmingsplan heeft (samen met bijbehorend besluit hogere waarden en stap 3-besluit) gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er is beroep ingediend door meerdere partijen. Op 13 maart 2024 is uitspraak gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De beroepsgronden zijn door de Afdeling voor het overgrote deel ongegrond verklaard. Er is slechts een beperkte aanvulling in de geluidsregels behorende bij het stap 3-besluit nodig. Omdat de Afdeling op dit punt zelf in de zaak heeft voorzien, blijven de rechtsgevolgen van het bestemmingsplan in stand en is het bestemmingsplan onherroepelijk.
De beperkte aanvulling houdt het volgende in:
Het aangepaste stap 3-besluit is te vinden in bijlage 20.