direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Almondehoeve Oegstgeest
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het te ontwikkelen plangebied ligt aan de noordwestkant van de gemeente Oegstgeest, ten zuiden van de Van Almondeweg. Hier is nog het in het tijdelijke Omgevingsplan opgenomen bestemmingsplan 'Dorpsstraat en Elsgeesterpolder' van toepassing. De gronden binnen het plangebied hebben voornamelijk een groene en agrarische bestemming en in het midden is een antiek- en lifestylewinkel Almondehoeve gevestigd. Het bedrijf heeft aangegeven haar activiteiten te willen beëindigen.

In zowel het coalitieakkoord 'Zorgen voor Oegstgeest' als de Omgevingsvisie Oegstgeest is het plangebied beschreven als een te onderzoeken locatie voor woningbouw.

Het voorstel voor de bouw van woningen is in strijd met het omgevingsplan. Om woningbouw in het plangebied mogelijk te maken dient een planologische procedure in het kader van de Omgevingswet te worden opgestart.

Voor het plangebied Almondehoeve realiseert Olympia I B.V. (hierna: de Ontwikkelaar) een planontwikkeling voor de bouw van maximaal 160 woningen, bestaande uit zowel grondgebonden woningen als appartementen met een accent op kleine huishoudens en aandacht voor sociale binding. Binnen dit kader wordt een Oegstgeester hofje gerealiseerd. Met dit nieuwe wijzigingsbesluit omgevingsplan wordt een actueel juridisch, planologisch kader opgesteld voor het plangebied dat meer dan in een bestemmingsplan een integraal beeld geeft van de beoogde ontwikkeling.

1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldend beleid. In hoofdstuk 4 worden de gevolgen voor de fysieke leefomgeving toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de opzet van het TAM-omgevingsplan nader uiteengezet. In wordt de hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid toegelicht en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 geconcludeerd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied TAM-omgevingsplan Almondehoeve ligt in het noordwesten van Oegstgeest aan de Van Almondeweg in de Bloemenbuurt. Ten noorden van het gebied ligt het Oegstgeesterkanaal en ten westen loopt de A44 langs het gebied. Verder grenst het gebied aan de zuidkant aan de volkstuinvereniging en ten oosten de bestaande bebouwing langs de Dorpsstraat en Groenhoevelaan. Een deel van het plangebied ligt binnen de hoofdgroenstructuur, de Pastoorswetering zorgt voor een natuurlijke scheiding tussen de woningen aan de Groenhoevelaan en het terrein van de Almondehoeve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0001.png"

Figuur 2.1.1: Overzicht plangebied: Almondehoeve Oegstgeest

Het plangebied is kadastraal gelegen binnen met kadastrale aanduiding kadastrale nummers 2331, 3716, 3705, 1995, 3715 van sectie B.

2.2 Bestaande situatie

In de huidige situatie zijn de gronden binnen het plangebied ingericht als een groene en agrarische bestemming. Aan de oostkant van het plangebied bevinden zich nog de kassen van een voormalige kwekerij. In het midden van het plangebied is een antiek- en lifestylewinkel Almondehoeve gelegen. Aan de oostkant zijn de gronden in gebruik als als weiland voor het houden van dieren. Het plangebied is gelegen binnen de hoofdgroenstructuur en wordt aan de westzijde omsloten door de snelweg A44, het Oegstgeester kanaal en Van Almondeweg in het noorden en de historische Pastoorswetering in het oosten en de volkstuinen in het zuiden. Centraal in het plangebied ligt een forse te behouden gebied met een waterpartij met daar omheen karakteristieke bomen.

2.3 Toekomstige situatie

Nota van Uitgangspunten

Er is voor de ontwikkeling op 27 juni 2024 door de gemeenteraad van Oegstgeest een Nota van Uitgangspunten vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0002.png"

Figuur 2.3.1: Overzicht beoogde bouw- en goothoogte voor woningbouwblokken in de Nota van Uitgangspunten

In deze nota zijn verschillende bouwvlakken voor woningbouw opgenomen met verschillende bouwhoogten:

  • a. appartementengebouw langs A44: max. 5 bouwlagen met een maximale bouwhoogte van 16 meter. De gebouwen kennen een plat dak.
  • b. portiekwoningen aan de zuidkant en woningen noordkant plangebied: max. 3 bouwlagen met plat dak en maximale bouwhoogte van 11 meter;
  • c. parkwoningen en hofjeswoningen: max. 2 bouwlagen met kap.

Uitwerking ontwikkeling

De ontwikkeling bestaat uit de sloop van de bestaande opstallen, waaronder de tuinkassen en de antiekwinkel, waarbij de waterpartij en de karakteristieke houtopstanden, het groene hart, zoveel mogelijk behouden blijven. Rond dit te behouden groene hart worden in totaal 160 woningen gerealiseerd, bestaande uit:

  • 48 sociale huurwoningen, bestaande uit 36 tweekamer- en 12 driekamer appartementen;
  • 54 middeldure of betaalbare koopwoningen;
  • 10 driekamerappartementen vrije sector;
  • 4 appartementen in het Oegstgeester Hofje;
  • 10 portiekwoningen;
  • 13 rijwoningen in het Oegstgeester Hofje;
  • 18 rijwoningen;
  • 2 twee-onder-één kap woningen;
  • 1 villa.

Met deze ontwikkeling wordt 30% sociale huurwoningen en 35% betaalbare huur- of koopwoningen gerealiseerd. In het plan komen zowel grondgebonden woningen als appartementen gerealiseerd. Zo wordt in het plan een Oegstgeester hofje gerealiseerd, bestaande uit 17 koopwoningen met een gemeenschappelijke ruimte welke tevens bedoeld is als ontmoetingsplek voor de wijk. Dit is het buurthuis, wat een omvang krijgt van circa 115 m2 b.v.o.. Het buurthuis is in de regels van het omgevingsplan opgenomen onder artikel 11.2 Uitbreidingsfunctie dorpshuis.

De sociale huurwoningen worden bij voorkeur geëxploiteerd door een woningbouwcorporatie en blijven duurzaam beschikbaar voor woningzoekenden die voldoen aan de grens voor sociale huur. Middeldure huurwoningen zullen voor minimaal 20 jaar beschikbaar zijn voor huishoudens met een middeninkomen en worden in ieder geval 20 jaar niet verkocht aan een toegelaten instelling. De betaalbare koopwoningen voor een periode van 10 jaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0003.png"

Figuur 2.3.2: Situatietekening ontwikkeling (bron: Van Manen)

Met het behouden van het groene hart en de koppeling aan de nieuw te realiseren brede groenstrook langs de historische Pastoorswetering, wordt invulling gegeven aan het gemeentelijke groenbeleid.

Het plangebied blijft voor de hoofdgroenstructuur behouden waarbij deze wordt versterkt en ook de biodiversiteit wordt verbeterd. Daarnaast draagt het plan bij aan het tegengaan van hittestress en zorgt het voor waterbergend vermogen.

Naast het groene hart in het centrum van het gebied blijft er sprake van een brede strook langs de snelweg die deels buiten het plangebied valt. Verder wordt een brede groene strook langs de loop van de historische Pastoorswetering in het plangebied voorzien. Deze groenstrook behelst een versterking van de ecologische waarde dat tevens privacy garandeert voor de bestaande woningen aan de Groenhoevelaan. De strook langs het Oegstgeester kanaal ligt buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0004.png"

Figuur 2.3.3: Vogelvlucht impressie ontwikkeling (bron: Van Manen)

In het plan geldt bij woningbouw het uitgangspunt van 'rood voor rood'. Dit uitgangspunt heeft als doel het dorpse en groene karakter te behouden en ruimte te geven aan beleefbaar groen. Om deze reden is in het plan veel aandacht voor behoud van bestaand, kwalitatief groen en water en toevoeging van waardevol groen en water. Bovendien is er compensatie in extra groen gevonden groene daken toe te passen en worden de parkeervakken uitgevoerd met grasbetontegels, waardoor de parkeervakken een groene uitstaling krijgen.

Tussenconclusie

Het plan is in overeenstemming met de Nota van Uitgangspunten.

2.4 Beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing

Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld ten behoeve van het plangebied. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij de motivering opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan zet de regels en richtlijnen uiteen voor de uitwerking van de nieuwe woonwijk Almondehoeve en de openbare ruimte. In het beeldkwaliteitsplan is beeld geschetst van de ruimtelijke kwaliteit van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0005.png"

Figuur 2.4.1: Overzicht beeldkwaliteit in plangebied (bron: Van Manen en Baljon)

In het beeldkwaliteitsplan zijn vanwege de locatie verschillende randvoorwaarden meegenomen die van invloed zijn op de ontwikkeling. Zo zorgt de snelweg aan de westzijde van het plangebied voor een hoge geluidbelasting. Om deze reden wordt onder andere de nieuwbouw rondom het plangebied, waaronder het nieuw te realiseren woongebouw aan de zijde van de A44 gebruikt als geluidsbuffer voor het achterliggende gebied, waardoor park- en hofwoningen gerealiseerd kunnen worden. In het beeldkwaliteitsplan is daarnaast rekening gehouden met het aanhouden van de minimale afstand van 35 meter tussen nieuwbouw en bestaande bouw aan de Groenhoevelaan. Dit betreft een afstand die standaard is in een stedelijke omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0006.png"

Figuur 2.4.2: Locatie Hoofdgroenstructuur aan zijde Pastoorswetering (bron: Van Manen en Baljon)

De hoofdgroenstructuur langs de A44 wordt deels verlegd naar de Pastoorswetering. De Pastoorswetering is een belangrijke historische waterstructuur die de Almondehoeve scheidt van de bebouwing aan de Groenhoevelaan. De Pastoorswetering wordt onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Vervolgens komt er komt een landelijke wandelroute evenwijdig aan de Pastoorswetering. De oeverzone van de Pastoorswetering wordt ecologisch versterkt.

Daarnaast grenzen de achtertuinen van de Groenhoevelaan aan de Pastoorswetering.

Het thema van de ontwikkeling is 'wonen in een parkachtige omgeving'. Zo komt er een nieuwe groene bufferzone tussen de nieuwbouw en de bestaande bebouwing aan de Groenhoevelaan, die voorzien wordt van een groenstrook met een sterk en biodivers karakter. De oostzijde van deze zone wordt begrensd door een nieuwe niet-betreedbare groenstrook voor de verrijking van biodiversiteit en het waarborgen van de privacy van de bewoners aan de Groenhoevelaan.

Parallel aan deze groenstrook en de Pastoorswetering wordt een calamiteitenroute voorzien. Deze dient uitsluitend als tweede ontsluiting van het plangebied in geval van noodsituaties. De calamiteitenroute wordt zo uitgevoerd dat deze past bij het karakter van de hoofdgroenstructuur. De houtwal ten zuiden van het plangebied verbindt beide groenstructuren en dient als een groene afscheiding tussen de Almondehoeve en bestaande moestuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0007.png"

Figuur 2.4.3: Hoofdgroenstructuur inclusief calamiteitenroute en houtwal (bron: Van Manen en Baljon)

In het groene hart worden waardevolle bomen en de bestaande vijver behouden. Het groene hart sluit aan op de hoofdgroenstructuur van de Pastoorswetering.

Ten slotte is ter verbinding met de Groenhoevelaan in het zuiden een voetgangersbrug voorzien over de Pastoorswetering. Deze brug bestaat uit natuurlijke materialen en mag alleen gebruikt worden door voetgangers. Er worden voorzieningen getroffen om fietsers te weren.

Woonsferen

De woonblokken worden gerealiseerd conform verschillende 'woonsferen': wonen in de geluidswand (appartementen), wonen in het park (grondgebonden woningen) en de woningen in het hof (mix). Ten slotte is bij de entree van de wijk, in het volume van de hofwoningen, ruimte voor ontmoeting in het buurthuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0008.png"

Figuur 2.4.4: Woonsferen in plangebied (bron: Van Manen en Baljon)

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0009.png"

Figuur 2.4.5: Impressie woonsferen in het plangebied (bron: Van Manen en Baljon)

In het beeldkwaliteitsplan zijn ten slotte per type woningen in het plangebied de uitgangspunten voor de ruimtelijke kwaliteit omschreven. Voor de uitgebreide uitwerking hiervan wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan.

Het beeldkwaliteitsplan toont de hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit die in het plangebied is opgenomen en hoe goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is in de ontwikkeling.

Het plan is in overeenstemming met het beeldkwaliteitsplan.

2.5 Geldende bestemmingen/regels

Ter plaatse van het projectgebied geldt het “Omgevingsplan gemeente Oegstgeest” (/akn/nl/act/gm0579/2020/omgevingsplan), zoals gepubliceerd op 22 mei 2023 (in werking vanaf 01-01-2024). Het projectgebied valt onder het tijdelijk deel van het omgevingsplan, aangezien de voormalige bestemmingsplannen nog niet zijn omgezet naar het definitief omgevingsplan.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1-1-2024 jongstleden zijn de geldende bestemmingsplannen en kleine planherzieningen bij wet opgenomen in het tijdelijke omgevingsplan. Deze plannen zullen geheel of gedeeltelijk ten grondslag liggen aan het te nemen wijzigingsbesluit ten behoeve van het plan Almondehoeve. De bestemmingsplannen die het betreft zijn:

Bestemmingsplan   Vastgesteld  
Dorpsstraat en Elsgeesterpolder   27-06-2013  
Paraplubestemmingsplan Parkeren Oegstgeest 2021   22-09-2022  
Paraplubestemmingsplan Flitsbezorgdiensten Oegstgeest   23-02-2023  
Paraplubestemmingsplan Evenementen   30-05-2024  

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0010.png"

Figuur 2.5.1: Uitsnede bestemmingsplan Dorpsstraat en Elsgeesterpolder

De gronden binnen het plangebied kennen op basis van het voormalige bestemmingsplan 'Dorpsstraat en Elsgeesterpolder' een 7-tal enkelbestemmingen, te weten: Groen-2, Tuin, Gemengd-2, Wonen, Agrarisch, Verkeer - verblijfsgebied en Water. Daarnaast zijn er enkele dubbelbestemmingen opgenomen, waaronder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterkering'.

De voorgenomen ontwikkeling van 160 woningen past niet binnen deze bestemmingen, waardoor een nieuwe planologisch regime noodzakelijk is. Het voorliggende TAM-omgevingsplan regelt dit nieuwe planologisch regime. De dubbelbestemmingen zijn reeds opgenomen in het voorliggende TAM-omgevingsplan.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
3.1.1.1 Algemeen

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en beschrijft op nationaal niveau een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving. De NOVI beschrijft de manier waarop men op rijksniveau wil werken aan de volgende 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en als laatste toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Als uitgangspunt geldt dat Nederland mooier en sterker wordt gemaakt door voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is daarbij een kernbegrip en omvat zowel ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit.

In de NOVI wordt uitgegaan van een integrale aanpak tussen overheden en maatschappelijke organisaties met meer regie vanuit het Rijk. In de NOVI geeft het Rijk de kaders en de richting aan voor zowel nationale als decentrale keuzes. Bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving zowel boven- als ondergronds voorop. De NOVI onderscheidt daarbij 3 afwegingsprincipes: 1) combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) afwentelen wordt voorkomen. De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, die waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd, en waarin is aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. Tevens staat hierin een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op verschillende beleidsterreinen.

Met het oog op de klimaatbestendigheid van Nederland moeten functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgesteld op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Ook dient de infrastructuur voor energie beter te worden afgestemd op de toename van transport en opslag van duurzame energie. Daarnaast is er een opgave voor het realiseren van bronnen van duurzame energie. In de NOVI worden richtingen meegegeven die bij de inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen met het oog op de kwaliteit van de leefomgeving.

Om te voorzien in de grote actuele woonbehoefte is een pakket aan maatregelen voorgesteld; ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden dienen daarbij hun groene karakter te behouden. Tegelijkertijd moet het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad worden verbeterd.

3.1.1.2 Relatie tot ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het omzetten van een agrarische functie naar een woonfunctie, bestaande uit 160 woningen. De woningen zijn voor verschillende doelgroepen bedoeld, waaronder ook voor mensen met minder budget. Zo wordt conform de afspraken die in de gemeentelijke Woonvisie zijn gemaakt, minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middeldure woningbouw (middeldure huur en/of betaalbare koop) in het plangebied gerealiseerd. Daarnaast is in het plangebied aandacht voor behoud van bestaand groen en water en toevoeging van waardevol groen en water. Voorts wordt ingezet op significante verbetering van de biodiversiteit. Daarnaast is klimaatadaptief bouwen het uitgangspunt. Zo worden onder andere de daken voorzien van een groen dak en wordt de biodiversiteit verbeterd. Ten slotte wordt in het plangebied natuurinclusief gebouwd met aandacht voor nesten en voedselgelegenheden voor soorten uit het uitgevoerde ecologische onderzoek (zie Bijlage 11).

3.1.1.3 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de NOVI.

3.1.2 Besluit kwaliteit leefomgeving
3.1.2.1 Algemeen

In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels van het rijk opgenomen voor het omgevingsplan. De instructieregels gaan over:

  • Algemene bepalingen (paragraaf 5.1.1);
  • Waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • Beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • Beschermen van de gezondheid en van het milieu (paragraaf 5.1.4);
  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5);
  • Behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6);
  • Behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7);
  • Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

Afdeling 5.2 bevat instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Deze instructieregels gaan over:

  • Voorkomen van belemmeringen voor gebruik en beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur en van rijkswegen;
  • Lokale spoorwegen binnen vervoerregio's;
  • Lozen van industrieel afvalwater in het openbaar vuilwaterriool;
  • Bebouwingscontour jacht;
  • Bebouwingscontour houtkap.

Afdeling 5.3 bevat regels over ontheffing van instructieregels voor het omgevingsplan.

3.1.2.2 Relatie tot ontwikkeling

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op voor deze locatie van toepassing zijn instructieregels.

3.1.2.3 Conclusie

Het voorgenomen plan is in lijn met het Besluit kwaliteit leefomgeving.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid - Holland
3.2.1.1 Algemeen

Op 20 februari 2019 heeft de provincie Zuid-Holland haar 'Omgevingsbeleid' vastgesteld. Het omgevingsbeleid omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving in Zuid-Holland. Het bestaat uit drie hoofdinstrumenten: de omgevingsvisie, het omgevingsprogramma en de omgevingsverordening. De omgevingsvisie schetst de beleidskaders; de strategische ambities, beleidsdoelen en -keuzes voor de toekomst van de fysieke leefomgeving van Zuid-Holland. In het omgevingsprogramma zijn deze nader uitgewerkt in maatregelen die de provincie treft. De omgevingsverordening stelt de juridische kaders; instructieregels voor andere overheden en direct werkende regels voor burgers en bedrijven. De provincie wijzigt de verschillende onderdelen wanneer daartoe aanleiding is; de laatste herziening van het beleid is op 1 april 2023 geconsolideerd in werking getreden.

De omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid voor de gehele fysieke leefomgeving van de provincie Zuid-Holland.

Ambities, beleidsdoelen en beleidskeuzes

Naast de algemene sturingsfilosofie en een analyse van de huidige situatie van Zuid-Holland, schetst de provincie in de omgevingsvisie haar toekomstgerichte beleid in zeven provinciale vernieuwingsambities: 

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten. 
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor. 
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen. 
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland. 
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. 
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit. 
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving. 

Deze zeven vernieuwingsambities zijn geconcretiseerd in 18 beleidsdoelen, die omschrijven aan welke maatschappelijke opgaven de provincie werkt. De beleidsdoelen zijn vervolgens uitgewerkt in beleidskeuzes.

Ruimtelijke hoofdstructuur

De essentie en samenhang van de verschillende ruimtelijke keuzes uit de omgevingsvisie, is gevat in de ruimtelijke hoofdstructuur. Opgebouwd uit verschillende kaartbeelden, vormt de ruimtelijke hoofdstructuur een integraal kaartbeeld dat inzichtelijk maakt hoe de strategische beleidskeuzes van de provincie ruimtelijk samenkomen. Onderstaande afbeelding geeft de ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0011.png"

Figuur 3.2.1: Ruimtelijke hoofdstructuur Zuid-Holland

Uitgangspunten en kaders voor de fysieke leefomgeving

Bij het vormgeven en uitvoeren van de ambities hanteert de provincie de volgende uitgangspunten en kaders voor de fysieke leefomgeving:

  • Streven naar het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Gebruik van een kwaliteitskaart met richtpunten en gebiedsprofielen, waarin is beschreven welke kwaliteiten in welke gebieden de provincie nastreeft;
  • Handvatten voor passende ruimtelijke ontwikkeling, om te beoordelen of bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen wenselijk zijn.

Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen

De provincie Zuid-Holland geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. Uitgangspunt van het kwaliteitsbeleid is een 'ja, mits'-beleid: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengebracht in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten, gebiedsprofielen en enkele bepalingen in de omgevingsverordening.

De kwaliteitskaart toont de kwaliteitsambities van de provincie. De belangrijke gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland zijn weergegeven in vier lagen: de laag van de ondergrond, laag van de cultuur- en natuurlandschappen, laag van de stedelijke occupatie en laag van de beleving. De integrale kwaliteitskaart vat de vier lagen in één kaartbeeld samen. Met behulp van de kwaliteitskaart houden betrokken partijen bij ruimtelijke ingrepen rekening met de gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van een gebied. De kwaliteitskaart biedt randvoorwaarden voor het maken van integrale afwegingen, die nader zijn geconcretiseerd in richtpunten. De richtpunten beschrijven de bestaande kenmerken en waarden, en de wijze waarop ruimtelijke ontwikkelingen daarmee rekening kunnen houden. De kwaliteitskaart en bijbehorende richtpunten zijn regionaal vertaald in verschillende gebiedsprofielen. Deze gebiedsprofielen fungeren niet als toetsingskader maar als handreiking voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.

Passende ruimtelijke ontwikkeling

Om te bepalen of een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling passend is, is de ruimtelijke impact van belang. In de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder deze raakt aan provinciale belangen. Ook de waarde en kwetsbaarheid van de kwaliteit van het gebied speelt daarbij een rol. De gebiedsprofielen bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact van een ontwikkeling in een bepaald gebied is.

In dit kader maakt de provincie onderscheid in drie typen ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Daarbij spelen de schaalniveaus van de kavel, de structuur en de gebiedsidentiteit een rol. Wanneer een plan aansluit bij de gebiedsidentiteit en zich voegt in de bestaande structuur, is sprake van inpassing. Een ontwikkeling die aansluit bij de gebiedsidentiteit maar op structuurniveau wijzigingen voorziet, betekent een aanpassing. Bij transformatie zorgen de aard en omvang van een ontwikkeling voor een verandering van de gebiedsidentiteit. Deze indeling van ontwikkelingen is ook doorvertaald in de instructieregels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit in de omgevingsverordening.

3.2.1.2 Relatie tot ontwikkeling

Onderstaand is beoordeeld welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn op het plangebied en welke richtpunten hierbij horen.

Laag van de ondergrond

Het plangebied behoort op basis van de kaart 'laag van de ondergrond' tot het gebied 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. Hierbinnen geldt als richtpunt dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawaren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

In het plangebied is ruimte opgenomen voor groen en water. Daarnaast blijft de historische Pastoorswetering behouden en wordt deze verstrekt doordat een brede groene strook langs de loop van de Pastoorswetering is voorzien en wordt een verbinding gemaakt met het groene hart.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied met de laag van de cultuur- en natuurlandschappen.

Laag van de stedelijke occupatie

Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'stads- en dorpsranden', zie hiertoe onderstaand figuur. Hierover is het volgende opgenomen in de kwaliteitskaart: "Dit gebied is de zone op de grens van het bebouwd gebied en het landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied."

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0012.png" Figuur 3.2.2: Uitsnede kwaliteitskaart, laag van stedelijke occupatie 

Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit en ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.

Het plangebied is daarnaast gelegen binnen het gebied 'stedelijke groen- en waterstructuur'. De stedelijke groen- en waterstructuur is van groot belang voor de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied, zeker in het licht van verdere stedelijke verdichting en de verwachte klimaatverandering. Als richtpunt kent dit gebied dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur. Daarbij gaat het om de recreatieve kwaliteit, de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de verbinding tussen stad en land.

Vervolgens ligt het plangebied in het gebied 'steden en dorpen' van de laag van de stedelijke occupatie. De richtpunten in dit gebied is onder andere dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur. Een nieuwe uitbreidingwijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).

Ten slotte ligt het plangebied binnen de laag 'bouwwerken voor energie-opwekking'. Binnen deze laag geldt dat bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moet geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

In de Nota van Uitgangspunten zijn diverse ambities en randvoorwaarden hierover vastgelegd. Zo is opgenomen dat de ontwikkeling moet inpassen in de ruimtelijke structuur. Daarnaast is het uitgangspunt dat in het plan zoveel mogelijk van de bestaande waterlopen worden behouden. De langgerekte groenstructuur langs de A44 als ecologische verbinding tussen Oegstgeest noord en de landgoederenzone aan de zuidzijde van Oegstgeest blijft behouden en waar mogelijk versterkt door deze in belangrijke mate te verleggen in de richting van de Pastoorswetering. Tevens worden de bomen en het bodemleven in het 'groene hart' hiermee verbonden.

Bij de ontwikkeling van het gebied wordt ingezet op energieneutrale bebouwing waarbij isolatie en duurzame opwek worden meegenomen. Daarnaast wordt er met de keuze voor de warmtevoorziening gekeken naar oplossingen die het net niet overbodig verzwaren en gebruik maken van mogelijk lokale warmtebronnen. Daarnaast wordt er gestreefd zo veel mogelijk restmateriaal tijdens het ontwikkelen van het gebied her te gebruiken in de bebouwing en het straatmeubilair.

Voor de landschappelijke inpassing worden groen- waterstructuren in het plangebied met elkaar verbonden. Het plan zorgt voor nieuwe ruimte voor groenvoorziening met hoge mate aan biodiversiteit en behoud van opvang van water. Doordat het plan verder wordt uitgewerkt binnen de kaders van de Nota van Uitgangspunten wordt ook voldaan aan de richtpunten die van toepassing zijn op grond van het provinciaal beleid.

Laag van de beleving

Het meest noordelijk deel met daarbij de Van Almondeweg valt binnen de laag van de beleving 'Fiets- en wandelroutes'. Het netwerk van fiets- en wandelpaden verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Als richtpunt geldt dat (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk voorkomen moeten worden. In de verdere planvorming wordt onderzocht of, en hoe, er een verbinding gemaakt kan worden met het doorfietspad. Van obstakels of nieuwe omwegen is dan ook geen sprake en wordt voldaan aan het van toepassing zijnde richtpunt.

3.2.1.3 Conclusie

Het ontwerp sluit aan bij de aanwezige gebiedskwaliteiten en daarmee samenhangende richtpunten voor projecten die worden getypeerd als inpassing. Het project is daarmee in lijn met het provinciaal beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Algemeen

Per 1 januari 2024 is de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) in werking getreden. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de ladder voor duurzame verstedelijking geldt overigens dat deze op basis van landelijke regelgeving niet van toepassing is, maar dat de provincie de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen met betrekking tot de onderbouwing van de (regionale) behoefte, hetgeen de provincie Zuid-Holland in haar verordening heeft gedaan.

3.2.2.2 Relatie tot ontwikkeling

De Omgevingsverordening kent aan aantal regels waar de voorgenomen ontwikkeling aan moet voldoen. Een samenvatting van deze regels met de relevante voorwaarden voor de voorgenomen ontwikkeling is onderstaand weergegeven.

Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen

In paragraaf 7.3.6.a van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn de regels ten aanzien van toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen opgenomen. Deze paragraaf is van toepassing op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In artikel 7.41aa is opgenomen dat een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met 12 woningen of meer mogelijk maakt, daarbij de mogelijkheden en kansen voor toekomstbestendig bouwen betrekt. De volgende aspecten van toekomstbestendig bouwen worden blijkens het tweede lid van artikel 7.41aa betrokken:

  • a. de risico's van klimaatverandering;
  • b. de energiehuishouding van de gebouwen, met name het gebruik en de opwekking van energie;
  • c. de toepassing van circulaire of biobased grondstoffen of producten;
  • d. de mogelijkheden om de emissies van NOx en CO2 te beperken in de bouw- en gebruikfsase;
  • e. het reduceren van drinkwatergebruik door waterbesparende maatregelen te treffen;
  • f. het versterken van de biodiversiteit; en
  • g. het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving.

Daarnaast dient op grond van artikel 7.41a rekening te worden gehouden met de risico's van klimaatverandering, waaronder in ieder geval de te verwachten gevolgen van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's van bodemdaling en het opwarmen van drinkwater. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

Op basis van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is de locatie gelegen in een gebied 'Gemiddelde kans op overstroming' door regionale wateren. Er bestaat een gemiddelde kans op een overstroming van 1/100 per jaar voor de functies hoofdinfrastructuur of bebouwing binnen de bebouwde kom.

In paragraaf 4.18 van onderhavig plan wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid, waarbij ook wordt in gegaan op de energiehuishouding van gebouwen, het versterken van de biodiversiteit en het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving. In paragraaf 4.15 wordt ingegaan op de aspecten wateroverlast, overstroming, hitte en droogte.

Tussenconclusie

Vooruitlopend op deze paragrafen kan geconcludeerd worden dat de artikelen 7.41aa en 7.41a niet aan vaststelling van onderhavig plan in de weg staan.

Ruimtelijke kwaliteit

In paragraaf 7.3.7 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn de regels ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit opgenomen. De paragraaf is van toepassing op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voorliggend plangebied is niet aangewezen met een beschermingscategorie. Artikel 7.42 is derhalve niet van toepassing. In artikel 7.43, 43a en 43c wordt het soort ruimtelijke ontwikkeling onderscheiden en de wijze waarop per soort ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit dient te worden gewaarborgd. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkelingen vinden daarom primair plaats binnen BSD.

Zoals reeds in paragraaf 3.2.1 is gemotiveerd, is het plangebied gelegen op de stads- en dorpsrand en voldoet het aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Omdat in onderhavige situatie sprake is van een ontwikkeling die naar aard en schaal past binnen de identiteit van de omgeving, is conform artikel 7.43 sprake van 'inpassen'. Op basis van artikel 7.43c kan een omgevingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling van het soort inpassen als deze rekening houdt met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf 3.2.1.2 zijn de richtpunten benoemd en is de ontwikkeling getoetst aan de richtpunten ruimtelijke kwaliteit.

Stedelijke ontwikkelingen

In paragraaf 7.3.8 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn de regels ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen opgenomen.

Op basis van artikel 7.44 dient een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor wonen, bedrijventerreinen of kantoren mogelijk maakt rekening te houden met de op de behoefteramingen van Gedeputeerde Staten gebaseerde regionale afgestemde behoefte aan deze ontwikkeling. De regionaal afgestemde behoefte kan blijken uit de instemming met of vaststelling van regionale bestuurlijke afspraken door Gedeputeerde Staten of uit een door Gedeputeerde Staten openbaar gemaakt document. De regionale bestuurlijke afspraken bevatten een uitwerking van de in de provinciale Omgevingsvisie genoemde doelstellingen. De provincie heeft als doelstelling uitgesproken om tot 2030 bijna 250.000 woningen te bouwen en hiervan dient zo veel als mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd worden. Op basis van artikel 7.45 dient een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de motivering in te gaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 4.2 wordt verder ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Op basis van artikel 7.45b dient in een (omgevings)plan voor een stedelijke ontwikkeling met de functie wonen, rekening te houden met een zo hoog mogelijke woningdichtheid en dient het plan bij te dragen aan een goede woon- en leefomgeving. Hierbij dienen ook de mogelijkheden voor gevarieerde woningtypen betrokken te worden. Onderhavig plan biedt ruimte aan de realisatie van maximaal 160 woningen.

In de Nota van Uitgangspunten is beschreven dat voorzien dient te worden in een woningbouwprogramma, waarvan 30% sociale huurwoningen en 35% betaalbare huur- of koopwoningen. Middeldure huurwoningen zullen voor minimaal 20 jaar beschikbaar zijn voor huishoudens met een middeninkomen, betaalbare koopwoningen voor 10 jaar. Zodoende kan geconcludeerd worden dat binnen het plan naast sociale woningen ook woningen in het middeldure en dure segment gerealiseerd worden. Hiermee wordt voldaan aan de ambitie uit de NvU. Daarnaast geldt dat dit plan ruimte biedt aan zowel grondgebonden woningen als appartementen.

Artikel 7.45c bepaalt dat eveneens rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid en in artikel 7.45ca is bepaald dat ook de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit moeten worden betrokken. In paragraaf 4.3 van deze motivering wordt verder ingegaan op de verkeersgeneratie- en afwikkeling als gevolg van dit plan en in paragraaf 4.18 wordt ingegaan op de kansen voor biodiversiteit. Vooruitlopend hierop kan geconcludeerd worden dat in dit plan voldoende rekening gehouden wordt met de gevolgen voor de bereikbaarheid en de kansen voor biodiversiteit.

In artikel 7.45f is een parkeernorm voor nieuwe sociale huurwoningen opgenomen. Blijkens het tweede lid van artikel 7.45f geldt deze parkeernorm niet, als er op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren is vastgesteld. De gemeente kent specifiek parkeerbeleid en hier wordt in paragraaf 4.3 nader op ingegaan. De opgenomen parkeernorm in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening is gelet op voorgaande niet van toepassing.

Wonen

Ten aanzien van wonen zijn de onderstaande bepalingen in paragraaf 7.3.8a van de Omgevingsverordening van toepassing.

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met deze bepalingen. Hieronder wordt hier verder aan getoetst. Op basis van artikel 7.47a dient een (omgevings)plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met 12 woningen of meer mogelijk maakt, te voorzien in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan 30% sociale huurwoningen of wat hierover is vastgelegd in de afgestemde regionale behoefte, bedoeld in artikel 7.44. Artikel 7.47b bepaalt verder dat ook moet worden voorzien in voldoende betaalbare woningbouw. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan 2/3 betaalbare woningbouw of wat hierover is vastgelegd in de afgestemde regionale behoefte, bedoeld in artikel 7.44.

Onderhavig plan betreft een uitwerking van de Nota van Uitgangspunten die ten behoeve van Almondehoeve Oegstgeest reeds is vastgesteld door de gemeenteraad. In het hiervoor genoemde kader is vastgelegd dat er voorzien moet worden in een woningbouwprogramma, waarvan 30% sociale huurwoningen en 35% betaalbare huur- of koopwoningen worden gerealiseerd. Het plan voldoet hiermee aan de regels uit de Omgevingsverordening. Daarnaast blijkt dat aan de voorgenomen woningbouwdifferentiatie voldoende behoefte is. De woningdifferentiatie is tevens opgenomen in de regionale Woonagenda in paragraaf 3.4.1 en de gemeentelijke Woonvisie in paragraaf 3.5.2. De behoefte aan de woningen wordt gemotiveerd in paragraaf 4.2 nader.

3.2.2.3 Conclusie

Aan de relevante artikelen uit de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening wordt voldaan. De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Waterschapsbeleid

3.3.1 Algemeen

Het Hoogheemraadschap Rijnland is belast met de zorg voor het watersysteem. De zorg voor watersysteem omvat het beheer van de oppervlaktewateren, waterkeringen en bergingsgebieden, grondwater en ondersteunende waterstaatkundige kunstwerken. Het beheer van het watersysteem is geregeld in de Omgevingswet, als onderdeel van het beheer van de fysieke leefomgeving. 

Het hoogheemraadschap oefent zijn taken en bevoegdheden uit met het oog op de doelstellingen van waterbeheer, zoals verwoord in artikel 4.23 van de Omgevingswet en artikel 1.1.4.1 van de Waterschapsverordening ter:  

  • 1. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met  
  • 2. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en  
  • 3. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
3.3.2 Waterschapsverordening Hoogheemraadschap Rijnland

Vanaf 1 januari 2024 staan alle regels van het waterschap in de Waterschapsverordening. Voor 2024 stonden deze regels in de Keur en het Keurbesluit. De waterschapsverordening is een juridisch instrument om het watersysteem te beschermen tegen activiteiten die nadelige gevolgen voor de goede staat en werking van het watersysteem kunnen hebben. Het gaat om de volgende activiteiten:  

  • 1. lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam;  
  • 2. lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk (rioolwaterzuiveringsinstallatie);  
  • 3. activiteiten in of nabij het oppervlaktewater;  
  • 4. activiteiten in, op of nabij waterkeringen;  
  • 5. het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
3.3.3 Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Rijnland 2022-2028

Vanaf 22 februari 2022 is het Waterbeheerprogramma (WPB6) van het Hoogheemraadschap Rijnland van kracht. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028.

3.3.4 Relatie tot ontwikkeling

In de beoogde ontwikkeling is sprake van verschillende activiteiten die gevolgen kunnen hebben op de waterhuishouding. Zo wordt oppervlaktewater gedempt, maar tevens weer elders in het plangebied gecompenseerd. Daarnaast wordt gebouwd binnen de beschermingszone van een waterkering. Deze activiteiten zijn nader omschreven in paragraaf 4.15 en in deze paragraaf worden tevens de effecten in kaart gebracht.

3.3.5 Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met het waterschapsbeleid. Daaruit volgt dat het aspect water de ontwikkeling niet in de weg staat.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2023
3.4.1.1 Beleidskader

De Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2023 (vastgesteld op 28 juni 2023) is er om gemeenten te helpen bij het realiseren van de nieuwe woningbouwopgave en afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. In de regionale woonagenda wordt er rekening gehouden met de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingsrichting voor bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio. Met als doel voldoende passende woningen te hebben voor verschillende doelgroepen. Ook een passend aanbod hebben voor de doelgroepen van het huurbeleid. Beleid voor de energietransitie en klimaatadaptatie als gevolg van bodemdaling. Verder gaat de voorkeur uit naar nieuwbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied, georiënteerd op (hoogwaardig) openbaar vervoer.

Door het groeiend aantal huishoudens en de gestegen huizenprijzen zal de druk op de woningmarkt alleen maar verder toenemen. Er wordt daarom sterk ingezet naar het realiseren van nieuwe (betaalbare) woningen. In de regio Holland Rijnland is er namelijk een behoefte aan ca. 30.500 woningen. Hiervoor zijn vier thema's opgesteld:

  • 1. woningbouw versnellen
  • 2. betaalbaar wonen
  • 3. mensen tussen wal en schip
  • 4. langer (en weer) zelfstandig wonen

3.4.1.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling bestaat in totaal uit 160 woningen.

De ontwikkeling bestaat uit de verdeling van 30% sociale huurwoningen en 35% betaalbare huur- of koopwoningen. In het plan worden zowel grondgebonden woningen als appartementen gerealiseerd.

3.4.1.3 Conclusie

De Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2023 staat de uitvoering van het omgevingsplan niet in de weg.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Omgevingsvisie Oegstgeest
3.5.1.1 Algemeen

Op 29 augustus 2022 heeft de gemeenteraad van Oegstgeest haar Omgevingsvisie Oegstgeest (2022), Vitaal en verbonden in de toekomst, vastgesteld. De omgevingsvisie is een langetermijnvisie voor de fysieke leefomgeving voor het hele grondgebied van de gemeente. Het hoofddoel van de omgevingsvisie komt vanuit de Omgevingswet 'het bereiken en in stand houden van een veilige, gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit'. De visie is samen met inwoners en maatschappelijke organisaties opgesteld en er is input gevraagd aan ambtenaren en partnerorganisaties. Hierdoor is de visie integraal en participatief opgesteld. De visie kent geen maximum geldigheidsduur en zal regelmatig worden bijgesteld. De omgevingsvisie van de gemeente Oegstgeest is dan ook nadrukkelijk een groeimodel, waarmee de komende jaren verder wordt gewerkt aan de integratie van alle ontwerpen die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving.

3.5.1.2 Relatie tot ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0013.png"

Figuur 3.5.1: Uitsnede samengestelde ambitiekaart Omgevingsvisie, projectlocatie rode cirkel

Het plangebied ligt op basis van ambitiekaart 1 'Erfgoed, groen en water' binnen de bestaande hoofdgroenstructuur. Daarnaast is opgenomen dat het groen- en waterstructuur versterkt moet worden in de wijk.

De Almondehoeve is opgenomen in de Omgevingsvisie als een mogelijk zoekgebied voor woningbouw. Locaties die op ambitiekaart 2 'Verbonden in integrale gebiedsontwikkelingen' zijn aangegeven moeten nog wel getoetst worden aan de leidende principes bij het inpassen van nieuwe woningen. De leidende principes zijn: 1. inpassing in de ruimtelijke structuur, 2. de behoefte van de doelgroep, 3. duurzaamheid en 4. het karakter van ons dorp. Daarnaast moet bij nieuwe initiatieven rekening gehouden worden met het spoorweglawaai en wegverkeerslawaai (contour A44).

In ambitekaart 3 'Verbonden met de toekomst' is opgenomen dat het plangebied bestaat uit een stedelijke gebied met woonwijken en gemengde functies. Daarnaast is in het plangebied plaats voor groengebieden en natuur en water.

In ambitiekaart 4 'Verbonden met elkaar' is het plangebied aangewezen als een gebied voor versterking multifunctionele dorpsrandzone (kansen voor groen, recreatie, landschappelijke overgang, inpassing voorzieningen en wonen).

Het plan past binnen de ambities die geschetst zijn in de Omgevingsvisie. Met de ontwikkeling van woningbouw wordt de ambitie om de locatie in te zetten voor woonfuncties ingevuld. Daarnaast wordt in het plangebied veelvuldig groen en water ingepast in de vorm van een park en een groenzone langs de Pastoorswetering. Ten slotte is in paragraaf 4.5 aangetoond dat de woningen akoestisch inpasbaar zijn op de locatie.

3.5.1.3 Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie Oegstgeest.

3.5.2 Woonvisie Oegstgeest 2020-2030
3.5.2.1 Algemeen

De Woonvisie Oegstgeest 2020-2030 "Samen verder bouwen aan karakter en kwaliteit" is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 mei 2020. Deze nieuwe woonvisie kent de volgende uitgangspunten:

  • 1. Bouwen voor de regionale woningbehoefte;
  • 2. Het in de nieuwbouw realiseren van minimaal 25% middeldure huur en 25% sociale huur;
  • 3. Waar de realisatie van 25% middeldure huur en 25% sociale huur redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt dit elders, middels verevening, gecompenseerd;
  • 4. Bij leefbaarheidsproblemen krijgen woningcorporaties meer ruimte om een evenwichtiger mix van huishoudens naar inkomen en draagkracht te bereiken;
  • 5. Zorgen voor voldoende woonruimte voor kwetsbare groepen, afgestemd met de regio;
  • 6. Binnen het percentage gericht op middeldure huur kan eveneens worden gekozen voor het realiseren van betaalbare koop, waarbij actief gestreefd wordt naar het toevoegen van dit type woningen aan de lokale woningvoorraad.

In 2016 heeft de gemeente Oegstgeest de Woonvisie 2025 'Samen investeren in karakter en kwaliteit' vastgesteld. Sindsdien is de woningmarkt sterk veranderd. Niet alleen is de vraag fors toegenomen en het aanbod afgenomen, ook de behoeftes zijn gewijzigd. Met de afname van de intramurale zorg bewegen zich steeds meer kwetsbare groepen op de woningmarkt. Dit blijkt ook uit de rapportage 'Woningmarktanalyse Oegstgeest: Basis voor een nieuwe woonvisie' die eind 2019 is uitgevoerd. Deze ontwikkelingen hebben effect op de woonopgaven van Oegstgeest. Daarom is de woonvisie geactualiseerd, en is de nieuwe Woonvisie Oegstgeest 2020-2030 vastgesteld, op 20 mei 2020.

De algemene doelstelling van de Woonvisie Oegstgeest 2020-2030 is: Een gemeente die woonruimte biedt aan het brede pallet van doelgroepen, van jong tot oud, van rijk tot arm, van mondig tot kwetsbaar, met behoud van het zo gewaardeerde gevarieerde en prettige woonklimaat.

3.5.2.2 Relatie tot ontwikkeling

Per 28 juni 2023 vastgestelde Regionale Woon Agenda (RWA) voor de regio Holland Rijnland hebben de gemeenten afgesproken dat het woningbouwprogramma voor elke gemeente minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middeldure woningbouw (middeldure huur en/of betaalbare koop) bevat. De regionale afspraken worden in Oegstgeest vastgelegd in een addendum op de woonvisie. Deze percentages worden bij het plan Almondehoeve als uitgangspunt genomen. Naast de Woonvisie is ook de Doelgroepenverordening van Oegstgeest van toepassing. Hierin wordt geborgd dat de sociale huur en de middeldure woningbouw voor langere tijd voor de beoogde doelgroepen beschikbaar blijven.

3.5.2.3 Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de Woonvisie.

3.5.3 Beleidsplan Groen & Water 2022-2031
3.5.3.1 Algemeen

Op 2 juni 2022 heeft de gemeenteraad het Beleidsplan Groen & Water (2022-2031) met de bijbehorende Visiekaart Groen-blauwe structuren vastgesteld. Het beleidsplan beschrijft een toekomstbestendige visie op groen en water, het geeft richting aan renovatie- of herinrichtingsprojecten en aan het dagelijks beheer en onderhoud. Om deze visie in de praktijk gestalte te geven, zijn ambities en projecten en acties benoemd. Het beleidsplan stelt hier kaders voor en geeft input aan andere (beleids)plannen, legt de basis voor de groen-blauwe inbreng in ruimtelijke projecten en legt de uitgangspunten voor inrichting, beheer en gebruik vast. De visie en ambities van het beleidsplan hebben betrekking op àl het groen en water binnen de gemeente, dus zowel gemeentelijk als particulier. Als het gaat om de uitwerking naar projecten en acties richt het beleidsplan zich op de gemeentelijk eigendommen.

3.5.3.2 Relatie tot ontwikkeling

De Almondehoeve ligt binnen de hoofdgroenstructuur van Oegstgeest. In het Beleidsplan zijn ambities opgenomen voor het realiseren van een nieuwe hoofdgroenstructuur langs de Pastoorswetering. Andere ambitie is om de historische watergang Pastoorswetering weer zichtbaar en beleefbaar te maken. Hierin staat ook het beleid om een samenhangend netwerk ten behoeve van 'groene en blauwe ommetjes' met aansluiting op de grotere groengebieden in de regio te realiseren. Ook langs de A44 ligt een doorgaande hoofdgroenstructuur verbinding. De zone langs het Oegstgeester Kanaal ten noorden van de Almondeweg maakt geen deel uit van het plangebied. Wel is er de wens om deze zone als verbinding van de hoofdgroenstructuur in te richten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0014.png"

Figuur 3.5.3.1 Uitsnede visiekaart Groen-blauwe structuren

De inpassing van de ontwikkeling binnen de hoofdstructuur is nader opgenomen en gemotiveerd in paragraaf 2.4. De ontwikkeling is inpasbaar binnen het hoofdgroenstructuur en levert een bijdrage aan de gewenste nieuwe verbinding hoofdgroenstructuur door langs de Pastoorswetering een groene zone aan te leggen en in stand te houden.

3.5.3.3 Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met het Beleidsplan Groen & Water 2022-2031.

3.5.4 Klimaat adaptiestrategie 2023
3.5.4.1 Algemeen

In de Klimaat adaptiestrategie 2023 zijn vier pijlers gekozen voor een visie op een klimaatbestendig Oegstgeest in 2050.

  • 1. Groene en gezonde leefomgeving
  • 2. Veilig en bereikbaar
  • 3. Klimaatbestendig (her)ontwikkelen
  • 4. Betrokkenen en actieve mensen

Bij deze pijlers horen de volgende ambities:

Groene en gezonde leefomgeving

  • Bebouwing ondervindt geen schade bij hevige neerslag
  • Er ontstaan geen onveilige situaties bij hevige neerslag
  • Schade aan openbaar groen blijft beperkt bij droogte en bij neerslag
  • Op openbare verblijfsplekken is er meer dan 30% schaduw aanwezig tegen hittestress
  • Op loop- en fietsroutes is er meer dan 40% schaduw aanwezig tegen hittestress
  • De kans op nachthitte is verlaagd bij hitte
  • Drinkwater blijft gezond bij hitte en droogte
  • Zwemwater blijft gezond bij hitte en droogte
  • Hittestress behoort bij kwetsbare groepen tot de verleden tijd

Veilig en bereikbaar

  • De hoofdontsluitingswegen blijven toegankelijk bij hevige neerslag
  • Nooddiensten blijven bereikbaar bij hevige neerslag
  • Overige wegen zijn binnen een uur weer toegankelijk voor calamiteitenverkeer bij hevige neerslag
  • Er zijn alternatieve routes beschikbaar voor calamiteitenverkeer voor de wegen met volgelopen tunnels bij hevige neerslag
  • Vitale en kwetsbare functies ondervinden geen schade of uitval bij hevige neerslag
  • Er zijn geen dodelijke slachtoffers bij overstromingen

Klimaatbestendig (her)ontwikkelen

  • Er wordt een “basisveiligheidsniveau” gehanteerd om nieuwbouw en herinrichtingen alleen nog maar klimaatbestendig te realiseren. In de richtlijnen staan opgenomen:
  • De ambities uit pijler 1: ‘Groen en gezonde leefomgeving’
  • De ambities uit pijler 2: ‘Veilig en bereikbaar’
  • Alle nieuwbouw gebeurt klimaatbestendig (volgens Convenant Klimaatadaptief Bouwen)
  • Het thema ‘veilig en bereikbaar’ is onderdeel bij (her)ontwikkelingen
  • Bij herinrichtingsprojecten wordt klimaatadaptatie meegekoppeld en gekeken naar klimaatbestendige inrichting van particulier terrein.

Betrokken en actieve mensen

  • Mensen zijn zich bewust van de effecten van wateroverlast, hitte en droogte op hun leefomgeving
  • Mensen hebben kennis van welke maatregelen zij zelf kunnen nemen om risico’s op wateroverlast, hittestress en droogte tegen te kunnen gaan
  • Mensen zijn in staat om hun eigen perceel klimaatbestendig in te richten, en ze doen dat ook
3.5.4.2 Relatie tot ontwikkeling

Groene en gezonde leefomgeving

Het aantal verharding in het plangebied wordt geminimaliseerd. Zo wordt de beoogde calamiteiteinroute halfverhard ingericht en wordt de groenstructuur langs de west- en oostzijde van het plangebeid versterkt. Daarnaast wordt water de basis van de buurt, waar tevens ruimte wordt gemaakt om zware buien op te kunnen vangen in het kader van wadi's en een vijver in het plangebied. In het groene hart worden de bestaande bomen behouden en is hiervoor een beschermingsfunctie opgenomen (artikel 12.4) om dit aspect te waarborgen. Hittestress wordt zoveel mogelijk voorkomen in het plangebied door de realisatie van veel groenvoorzieningen in het plangebied, maar ook bomen en andere vegetatie ter beschutting van de zon. Er worden veschillende vegetaties gepland met een lang nectarseizoen. Vervolgens komt in het plangebied beplanting dat droogtebestendig is. Dit zorgt voor vermindering van droogte in het plangebied.

Veilig en bereikbaar

De hoofdontsluitingswegen blijven bereikbaar bij hevige neerslag. Om het plangebied voor calamiteitenverkeer bereikbaar te houden, is een calamiteitenroute in het plangebied aangelegd, die alleen bestemd is voor calamiteiten (zie artikel 11.3). Deze calamiteitenroute is halfverhard uitgevoerd, zodat neerslag de grond in kan trekken en schade aan de calamiteitenroute wordt beperkt. Op basis van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is de locatie gelegen in een gebied 'Gemiddelde kans op overstroming' door regionale wateren. Er bestaat een gemiddelde kans op een overstroming van 1/100 per jaar voor de functies hoofdinfrastructuur of bebouwing binnen de bebouwde kom. Voor overstroming vanuit zee, meer of rivier is op basis van Atlas Leefomgeving deze kans een extreem kleine kans (<1/30.000 per jaar) tot een kleine kans (1/300 tot 1/3.000 per jaar). De gronden worden opgehoogd met een zandpakket voordat men de bouwwerkzaamheden gaat starten, waardoor de kans op overstroming verkleind wordt. Daarnaast wordt de waterkering bij de Pastoorswetering verlegd, zodat deze aansluit op de inrichting van het plangebied waardoor tevens het overstromingsrisico wordt verkleind in het plangebied.

Klimaatbestendig (her)ontwikkelen

In het bouwplan wordt voor de nieuwbouw het basisveiligheidsniveau gehanteerd voor een klimaatbestendige ontwikkeling. Zo wordt op de corridor- en portiekwoningen platte daken gerealiseerd die groen worden uitgevoerd met sedumdaken. Daarnaast komen er zonnepanelen op de daken om energie op te genereren voor de woningen. Tevens worden bij de hofwoningen ook zonnepanelen op de dakvlakken gelegd.

Betrokken en actieve mensen

Toekomstige bewoners worden geïnformeerd over de klimaatsituatie van het plangebied bij het betrekken van de woning.

3.5.4.3 Conclusie

In het plangebied zijn voldoende maatregelen in het kader van klimaatadaptie opgenomen en hierdoor is het plan in lijn met de Klimaat adaptiestrategie 2023.

3.5.5 Welstandsnota 2015
3.5.5.1 Algemeen

Met de herziening van 2015 heeft de gemeente het welstandsbeleid geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen, veranderingen in wetgeving en ervaringen met het welstandsbeleid. Met de herziening van 2015 is onder meer de nadere invulling van Nieuw Rhijngeest opgenomen in de nota en zijn ten opzichte van de versie in 2009 de mogelijkheden in het vergunningvrij bouwen verruimd, deze wijziging in de wetgeving is ook meegenomen in de nieuwe welstandsnota.

Welstandstoezicht heeft allereerst tot doel te voorkomen, dat bouwwerken de openbare ruimte ontsieren. Het welstandsbeleid van de gemeente is echter opgesteld vanuit de overtuiging, dat het belang van een goede leefomgeving eveneens een rol speelt. Bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt bekeken of de plannen voldoen aan redelijke eisen van welstand, wat inhoudt dat de plaatsing en het uiterlijk van het beoogde bouwwerk wordt beoordeeld.

Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving als algemene waarde. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Met de gebiedsgerichte benadering wil de gemeente in principe de waardevolle eigenschappen van de kernen behouden.

3.5.5.2 Relatie tot ontwikkeling

Bij de Nota van Uitgangspunten is bepaald dat een Beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld waarin de relevante welstandscriteria en kwaliteitscriteria worden getoetst in relatie tot het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Almondehoeve Oestgeest. Dit beeldkwaliteitsplan is nader uitgewerkt en opgenomen in paragraaf 2.4. Het Beeldkwaliteitsplan is een aanvulling op de Welstandsnota. De huidige Welstandsnota vormt daarmee niet het toetsingskader voor de uitvoering van het plan, maar wel het startpunt voor het Beeldkwaliteitsplan.

3.5.5.3 Conclusie

Het plan is in lijn met het geldende welstandsbeleid.

3.5.6 Mobiliteitsplan Oegstgeest 2017-2027
3.5.6.1 Algemeen

Het Mobiliteitsplan Oegstgeest 2017-2027 beschrijft het beleid van de gemeente op het gebied van mobiliteit. De uitwerking vindt plaats in de vorm van een Uitvoeringsplan, dat periodiek wordt bijgesteld. De gemeente heeft de volgende doelstellingen:

  • 1. Verkeersveilig, niet alleen objectief, maar vooral subjectief: het gevoel dat Oegstgeest een verkeersveilige omgeving is. Dit wordt bereikt door het principe 'Duurzaam veilig' te hanteren voor het categoriseren van wegen en een bijpassende vormgeving van het wegennet te realiseren;
  • 2. Bereikbaar: woon-, werk- en winkellocaties dienen voor (vracht)auto en fiets snel en betrouwbaar zijn te bereiken. De hoofdstructuren voor fiets, auto en bus zijn goed bereikbaar, aantrekkelijk en stromen goed door. Omdat duurzame mobiliteit belangrijk is, is het OV goed toegerust.
  • 3. Leefbaar: de fiets en de duurzame vervoerwijzen stimuleren en faciliteren.

3.5.6.2 Relatie tot ontwikkeling

Er is door Goudappel een verkeersonderzoek uitgevoerd naar de effecten die optreden als gevolg van het plan. De uitwerking van dit onderzoek en de resultaten zijn opgenomen in paragraaf 4.3.

3.5.6.3 Conclusie

Het plan is in lijn met het mobiliteitsplan Oegstgeest 2017-2027.

3.5.7 Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest
3.5.7.1 Algemeen

Op 30 september 2021 is de "Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest" door de gemeenteraad vastgesteld. De Parkeernota 2021 beschrijft het parkeerbeleid dat de gemeente de komende jaren wil voeren.

Op hoofdlijnen dient de nieuwe parkeernota te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.

Mede met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het van belang om richting te geven aan het parkeerbeleid. Het beleidsterrein parkeren maakt nu nog onderdeel uit van 'de goede ruimtelijke ordening'. Onder de Omgevingswet zal het parkeerdomein moeten bijdragen aan een 'goede fysieke leefomgeving'.

Samenvattend heeft de Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest de volgende doelen:

  • 1. Formuleren van beleid en parkeernormen om het parkeren van fietsen en scooters te regelen;
  • 2. Actualiseren van het laadpalenbeleid uit 2015;
  • 3. Inzicht geven in de huidige parkeersituatie en relevante ontwikkelingen;
  • 4. Actualiseren van parkeernormen voor auto's.

Op basis van de parkeernormen in de Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest worden projecten en bouwplannen getoetst ten aanzien van het aantal benodigde parkeerplaatsen. De toetsing aan de parkeernormen en het parkeerbeleid vindt plaats bij de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning. Voldoende parkeergelegenheid is een belangrijke voorwaarde voor elke ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van de parkeernota kan tevens maatwerk worden toegepast. In paragraaf 3.5.8 is de Laadvisie Oegstgeest Infrastructuur voor elektrisch rijden opgenomen. Dit betreft het actualele laadpalenbeleid van de gemeente Oegstgeest.

3.5.7.2 Relatie tot ontwikkeling

Om ervoor te zorgen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd voor nieuwe ontwikkelingen (in en op basis van dit plan) wordt in de regels van het TAM-omgevingsplan verwezen naar de geldende parkeernota. Hiermee kan elk initiatief waarvoor een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend, getoetst worden aan de actuele parkeernormen. Ten aanzien van de sociale woningen in het plangebied heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om een afwijkende parkeernorm te hanteren. De gemeenteraad van Oegstgeest is geïnformeerd over deze afwijking. De uitwerking van deze parkeernormen is nader uiteengezet in paragraaf 4.3.

3.5.7.3 Conclusie

Het plan is in lijn met het gemeentelijk parkeerbeleid.

3.5.8 Laadvisie Oegstgeest Infrastructuur voor elektrisch rijden
3.5.8.1 Algemeen

De Laadvisie Oegstgeest Infrastructuur voor elektrisch rijden (hierna: de Laadvisie) is vastgesteld door de gemeenteraad van Oegstgeest op 23 maart 2023.

Elektrisch rijden is een essentiële ontwikkeling om toekomstige generaties te voorzien van een gezond leefklimaat. Elektrisch rijden levert een bijdrage aan het verwezenlijken van een duurzame samenleving, door een betere luchtkwaliteit, minder geluidsoverlast en minder gebruik van fossiele brandstoffen. Om als overheid geen remmende factor te zijn in de verduurzaming van mobiliteit is een proactieve houding nodig bij de uitrol van laadinfrastructuur van de gemeente Oegstgeest.

De visie ‘Infrastructuur voor elektrisch rijden’ kan gezien worden als een deeluitwerking van de aangenomen parkeernota.

De gemeente Oegstgeest ziet belangrijke voordelen bij elektrisch rijden. Zo draagt het niet alleen bij aan minder uitstoot van schadelijke stoffen, maar ook aan minder geluid en een betere leefbaarheid in de gemeente. De gemeente wil daarom elektrisch rijden stimuleren waar mogelijk en faciliteren en reguleren waar nodig.

Het streven is dat de laadinfrastructuur voor elektrisch rijden laadzekerheid kan bieden. Uitgangspunt daarbij is dat alle inwoners, die niet beschikken over een laadpunt op eigen terrein, op een redelijke loopafstand een alternatief hebben in de openbare ruimte.

3.5.8.2 Relatie tot ontwikkeling

In het plan worden 171 parkeerplaatsen aangelegd, waarbij de woningen tevens mogelijkheden zijn om laadinfrastructuur aan te leggen voor elektrische auto's.

3.5.8.3 Conclusie

Het plan is in lijn met de Laadvisie Oegstgeest Infrastructuur.

3.5.9 Bomenbeleid Oegstgeest 2018
3.5.9.1 Algemeen

Het Bomenbeleid Oegstgeest 2018, op weg naar een duurzaam en groen Oegstgeest in samenspraak met bewoners  , is door de gemeenteraad van Oegstgeest vastgesteld in juni 2018. Het bomenbeleid is er op gericht om een divers, gezond en goed beheersbaar bomenbestand te garanderen voor de toekomst. In het bomenbeleid zijn uitgangspunten geformuleerd waarbij de bomen van Oegstgeest kunnen uitgroeien tot gezonde en volwassen exemplaren met daarbij zorg voor een veilige en schone openbare ruimte.

Bomen zijn van groot belang voor het comfort en de leefbaarheid van de woonomgeving. In een gezonde leefomgeving spelen bomen een onmisbare rol. Mits die bomen vitaal genoeg zijn. Ze zijn niet alleen mooi of imposant om te zien, ze zijn ook functioneel en vertegenwoordigen verschillende functies en waarden, zoals:

  • ecologische waarde;
  • sociale- en belevingswaarde;
  • stedenbouwkundige- en ruimtelijke functie;
  • klimaatadaptieve functie;
  • milieutechnische functie;
  • cultuurhistorische waarde;
  • economische waarde.

In de Bomenverordening zijn de wettelijke bepalingen opgenomen voor het vellen of doen vellen van houtopstanden in Oegstgeest. Daarnaast is een bomenlijst samengesteld met monumentale en beeldbepalende bomen. In de bomenverordening worden verschillende categorieën bomen en hun al dan niet beschermde status beschreven.

3.5.9.2 Relatie tot ontwikkeling

Er is een bomeninventarisatie uitgevoerd. Uitgangspunt is dat op basis van de bomeninventarisatie aangeduide boomgroepen zoveel als mogelijk behouden blijven. Ook aanwezige struiken en andere lage gewassen zullen zoveel mogelijk behouden blijven.

In paragraaf 4.17 wordt dit nader uiteengezet.

3.5.9.3 Conclusie

Het plan is in lijn met het bomenbeleid.

3.5.10 Duurzaam Oegstgeest 2017 en Uitvoeringsprogramma 2018
3.5.10.1 Algemeen

In juni 2017 heeft de gemeenteraad van Oegstgeest het document 'De toekomst is nu; duurzaam Oegstgeest' vastgesteld. Het ambitiedocument bevat het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Oegstgeest en is tot stand gekomen in een participatieproces met de samenleving.

Het document gaat op ontwikkelingen in Oegstgeest. Ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving als klimaatverandering, energietransitie en circulaire economie, maar ook in de relatie tussen gemeenten in de Leidse Regio en Holland Rijnland. Het formuleert ambities om de gemeente toekomstbestendig te maken, gelet op deze ontwikkelingen:

  • Energietransitie

In 2050 is Oegstgeest als gemeenschap energieneutraal. Dit betekent geen CO2 meer uitstoten. Energiebehoefte wordt voor 80% zelf duurzaam opgewekt in de regio en de overige 20% wordt ingekocht. Voor mobiliteit betekent dit dat fossiele brandstoffen zoals diesel en benzine volledig vervangen zijn door biogas, waterstof en (duurzaam opgewekt) elektrisch vervoer.

  • Klimaatadaptatie

Vanaf 2020 werkt Oegstgeest klimaatbestendig. Vanaf 2050 is Oegstgeest een klimaat-bestendig dorp en voldoende waterrobuust.

  • Circulaire economie

Het stimuleren van het minimaliseren van de hoeveelheid nieuw benodigde grondstoffen en zorgen dat grondstoffen zoveel mogelijk biobased zijn (=onttrokken aan de natuur en biologisch afbreekbaar, i.p.v. fossiel en/of niet afbreekbaar).

Het document bevat een sturingsmodel om te hanteren bij samenwerking tussen gemeente en samenleving, om een succesvolle energietransitie, circulaire economie en klimaatadaptatie te realiseren. Het sturingsmodel maakt onderscheid in vier rollen van de gemeente:

  • A. De gemeente ontwikkelt beleid en voert het uit: door middel van beleid biedt de gemeente kaders voor de uitvoering en kan zo sturen op veranderingen.
  • B. De presterende gemeente: de gemeente heeft een duidelijke ambitie, draagt die uit en handelt er zelf naar.
  • C. De gemeente als dealmaker: in een netwerk van belanghebbenden voert de gemeente regie, zodat een gezamenlijke doelstelling binnen bereik komt.
  • D. De gemeente participeert en faciliteert: voor een aantal maatregelen is de samenleving aan zet. Door te participeren en faciliteren neemt de gemeente drempels weg voor het zetten van stappen.

3.5.10.2 Relatie tot onwikkeling

Er worden verschillende duurzaamheids, klimaatadaptieve en natuurinclusieve maatregelen getroffen in het plangebied, zoals het realiseren van groene sedumdaken, het aanleggen van zonnepanelen op de daken, integreren van nestkasten in de architectuur van de gebouwen en het toepassen van grasbetontegels voor de parkeerplaatsen in de openbare ruimte. In paragraaf 4.18 is dit nader uitgewerkt.

3.5.10.3 Conclusie

Het plan is in lijn met de beleidsdocument Duurzaam Oegstgeest 2017 en Uitvoeringsprogramma 2018.

Hoofdstuk 4 Gevolgen (milieu- en omgevingsaspecten)

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Kaders

Juridische kaders

Onder de Omgevingswet geldt een plan-mer-plicht wanneer een besluit wordt voorbereid dat het kader schept voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit of wanneer een besluit wordt voorbereid waarvoor een zogenaamde passende beoordeling is vereist. Het planMER brengt de milieugevolgen van een plan in beeld voordat er een besluit over is genomen en onderzoekt verschillende alternatieve oplossingen en maatregelen met het oog op het beperken van effecten op de leefomgeving. Hiermee draagt het planMER ook bij aan de onderbouwing en transparantie van de effecten van een besluit en kan het als hulpmiddel worden gebruikt bij de participatie.

In artikel 16.36, eerste lid, van de Omgevingswet is opgenomen dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan een milieueffectrapport wordt opgesteld als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten, Of sprake is van een kaderstellend plan voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit blijkt uit bijlage V van het Omgevingsbesluit. Tevens maak het bevoegd gezag een milieueffectrapport als bij de voorbereiding van het plan een passende beoordeling moet worden gemaakt (artikel 16.36, tweede lid). Indien sprake is van een kleine gebied op lokaal niveau of voor kleine wijzigingen van een plan maakt het bevoegd gezag een milieueffectrapport als dat plan aanzienlijke milieueffecten kan hebben (artikel 16.36, derde lid). In de jurisprudentie is bepaald dat van een klein gebied sprake is bij projecten die kleiner zijn dan 1% van het totale grondgebied van een gemeente (zie bijvoorbeeld Bestemmingsplan N65 Vught, ABRvS 21 december 2022, ECLI:NL: RVS:2022:39100).

Om tot deze conclusie te komen beoordeelt het bevoegd of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, in een zogeheten plan-mer-beoordeling. Het bevoegd gezag houdt bij het besluit over de beoordeling van de milieueffecten rekening met de criteria van bijlage II van de smb-richtlijn (artikel 16.36, vijfde lid). Daarnaast raadpleegt het bevoegd gezag de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Natuur en Stikstof, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of in plaats van de betrokken minister een door hem aangewezen bestuursorgaan.

4.1.2 Toetsing

Vanwege het opstellen van een passende beoordeling (zie 4.17.2) geldt in principe een plan-mer-plicht. Echter heeft het plangebied een omvang van 32.497 m2 ten opzichte van grondgebied gemeente Oegstgeest 7.970.000 m2 en daarmee is het plangebied circa 0,40% van het totale grondgebied van de gemeente Oegstgeest en daarmee klein te noemen in verhouding tot het totale grondgebied. Vanwege het feit dat het plangebied kleiner is dan 1% van het gemeentelijke grondgebied, is het doorlopen van de plan-mer-beoordeling noodzakelijk. Deze plan-mer-beoordeling is doorlopen aan de hand van de criteria van bijlage II van de smb-richtlijn.

Daarnaast moet op grond van artikel 16.36, lid 5 Omgevingswet, het bevoegd gezag bij het besluit over de beoordeling van de milieueffecten de minister van Infrastructuur en Waterstaat, de minister voor Natuur en Stikstof, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (of in plaats van de betrokken minister een door hem aangewezen bestuursorgaan) raadplegen. Het besluit over de beoordeling wordt nog voorgelegd aan de wettelijke adviseurs.

De plan-mer-beoordeling is opgenomen in Bijlage 20 bij het TAM-omgevingsplan. Uit de plan-mer-beoordeling volgt dat er geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn als gevolg van het plan.

4.1.3 Conclusie

De raad van de gemeente Oegstgeest is, op basis van het gestelde in de aanmeldnotitie, van mening dat het plan niet leidt tot een aanzienlijk milieueffect. Daarom is het niet nodig om voor dit plan een plan-MER op te laten stellen. Het besluit wordt voorgelegd aan de wettelijke adviseurs op grond van artikel 16.36, lid 5 Omgevingswet.

4.2 Laddertoets

4.2.1 Algemeen

Artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving

Onder de Omgevingswet is in het Besluit kwaliteit leefomgeving de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de motivering een onderbouwing op te nemen van de nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

In artikel 5.129g van het Bkl wordt de Ladder als volgt omschreven:

  • 1. Dit artikel is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.
  • 2. Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:
    • a. de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
    • b. als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.
  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid, onder b, wordt tot het stedelijk gebied niet gerekend een stedelijke ontwikkeling waarvoor:
    • a. op grond van het omgevingsplan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist; en
    • b. nog geen toepassing is gegeven aan het tweede lid.
  • 4. Als een omgevingsplan voorziet in de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en de beoordeling van de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, heeft die beoordeling alleen tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 7.44 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op basis van artikel 7.44 dient een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor wonen, bedrijventerreinen of kantoren mogelijk maakt rekening te houden met de op de behoefteramingen van Gedeputeerde Staten gebaseerde regionale afgestemde behoefte aan deze ontwikkeling. De regionaal afgestemde behoefte kan blijken uit de instemming met of vaststelling van regionale bestuurlijke afspraken door Gedeputeerde Staten of uit een door Gedeputeerde Staten openbaar gemaakt document. De regionale bestuurlijke afspraken bevatten een uitwerking van de in de provinciale Omgevingsvisie genoemde doelstellingen.

De provincie heeft als doelstelling uitgesproken om tot 2030 bijna 250.000 woningen te bouwen en hiervan dient zo veel als mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd worden. Op basis van artikel 7.45 dient een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de motivering in te gaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2.2 Relatie tot ontwikkeling

Op basis van het regionale woonbeleid blijkt dat er binnen de regio Holland Rijnland een behoefte is aan ca. 30.500 woningen. Deze woningen zijn specifiek gewenst in de sector betaalbaar.

Als aanvulling op het vastgestelde regionale woonbeleid is afgesproken door de gemeenten dat het woningbouwprogramma voor elke gemeente minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middeldure woningbouw (middeldure huur en/of betaalbare koop) bevat. Met de ontwikkeling van Almondehoeve wordt voorzien in dit uitgangspunt en wordt invulling gegeven aan de behoefte voor sociaal en betaalbaar wonen.

4.2.3 Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Verkeer en vervoer

4.3.1 Algemeen

Bij mobiliteit en ruimtelijke planvorming dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Nieuwe ontwikkelingen mogen namelijk niet leiden tot problemen op de omliggende wegen. Mobiliteit speelt op alle schaalniveaus (Rijk, provincie, regio en gemeente). Zo bevat het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) verschillende rijksinstructieregels voor de instandhouding van de rijksinfrastructuur. In de omgevingsvisies, de omgevingsverordening en het omgevingsplan komt het aspect mobiliteit ook terug.

Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest

De gemeenteraad van Oegstgeest heeft op 23 september 2021 de Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest vastgesteld. In deze nota zijn parkeernormen voor auto- en fietsparkeren opgenomen. Ten aanzien van de sociale woningen in het plangebied heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om een afwijkende parkeernorm te hanteren. De gemeenteraad van Oegstgeest is geïnformeerd over deze afwijking. De afwijking is uitgewerkt in onderstaande toetsing en onderzoek van Goudappel.

4.3.2 Toetsing
4.3.2.1 Parkeren

Door Goudappel is onderzoek gedaan naar de parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte voor auto en fietsen is in Bijlage 17 bij deze motivering nader uiteengezet. Onderstaand zijn de resultaten integraal weergegeven.

Parkeren Almondehoeve Oegstgeest

Goudappel heeft een onderzoek opgesteld om te onderzoeken of voor het type en aard van de woningen een afwijkende/lagere parkeerbehoefte mogelijk is. Met oog op het karakter van de woningen, beïnvloed door het type woning en de grootte van de huishoudens, leeft de vraag of deze gemeentelijk parkeernormen wel passend zijn en of deze verlaagd kunnen worden. In het onderzoek is deze vraag nader onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0015.png"

Figuur 4.3.2.1 Overzicht functies en omvang (bron: Goudappel)

Parkeerbehoefte conform gemeentelijk beleid

Het meest recente beleidsstuk omtrent parkeren is de gemeentelijke 'Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest'. Hierin staan parkeernormen opgenomen voor woningen naar prijsklasse, type woning en eigendomssituatie. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers voor de rest bebouwde kom een sterk stedelijk gebied conform CROW-publicatie 381.

Het gemeentelijk beleid bevat geen parkeernormen voor een buurthuis of -kamer. Er is aangesloten bij de parkeernorm voor een bibliotheek. Het functioneren van een buurthuis of -kamer van dit formaat kent gelijkenissen met een bibliotheek. Daarnaast is de buurtkamer bestemd voor de bewoners van de buurt, de parkeerbehoefte zal in de praktijk waarschijnlijk lager uitvallen aangezien men veelal te voet of te fiets naar de buurtkamer zal gaan.

Op basis van de uitgangspunten bestaat er een ongewogen parkeerbehoefte van 244 parkeerplaatsen waarvan 195 voor bewoners, 48 voor bezoekers en 1 voor de buurtkamer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0016.png"

Figuur 4.3.2.2 Ongewogen parkeerbehoefte (bron: Goudappel)

De gewogen parkeerbehoefte op het maatgevende moment voor de ontwikkeling is 212 parkeerplaatsen waarvan 174 voor bewoners, 36 voor bezoekers en 1 voor de buurtkamer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0017.png"

Figuur 4.3.2.3 Gewogen parkeerbehoefte op basis van aanwezigheidspercentages onderzoek Goudappel (bron: Goudappel)

Parkeerbehoefte conform CROW-kencijfers 2024

De gemeentelijke parkeernormen zijn gebaseerd op CROW-kencijfers uit 2018. Recentelijk heeft CROW nieuwe parkeerkencijfers opgesteld, deze zijn vastgelegd in publicatie 744: 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' uit juli 2024. Deze wijken af van de parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 381 op een aantal vlakken. Zo is er aandacht besteed aan het (voorheen te hoge) bezoekersaandeel. Ook is voor de bewonersparkeerbehoefte gekeken naar oppervlakte van appartementen waar voorheen enkel naar prijsklasse van een gestapelde woning werd gekeken.

Bij de parkeerkencijfers voor bewoners wordt onderscheid gemaakt naar de stedelijkheidsgraad van de gemeente en de ligging van de planlocatie ten opzichte van het centrum. In het gemeentelijk beleid gaat de gemeente uit van 'rest bebouwde kom' voor de gehele gemeente, daarnaast typeren zij zich als 'sterk stedelijk'. Bij deze gemeentelijke uitgangspunten wordt aangesloten. Tot slot is er een bandbreedte beschikbaar. In voorliggende rapportage wordt uitgegaan van het gemiddelde in de bandbreedte, ditzelfde gold bij vaststelling van de gemeentelijke parkeernormen.

Op basis van de uitgangspunten bestaat er een ongewogen parkeerbehoefte van 209 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0018.png"

Figuur 4.3.2.4 Ongewogen parkeerbehoefte op basis van CROW-kencijfers (bron: Goudappel)

De gewogen parkeerbehoefte op het maatgevende moment voor de ontwikkeling is 184 parkeerplaatsen waarvan 165 voor bewoners, 18 voor bezoekers en 1 voor de buurtkamer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0019.png"

Figuur 4.3.2.5 Gewogen parkeerbehoefte op basis van CROW-kencijfers (bron: Goudappel)

Parkeerbehoefte conform passende parkeernorm

Binnen de ontwikkeling worden diverse type woningen gerealiseerd. De gemeentelijke parkeernormen sluiten niet bij alle woningtypen goed aan. Met name voor de kleine appartementen en sociale huurwoningen sluiten de gemeentelijke parkeernormen vaak niet goed aan bij het daadwerkelijk te verwachten autobezit. Daarom is per type woning onderzocht wat een passende parkeernorm voor dat woningtype is op basis van het daadwerkelijke autobezit bij vergelijkbare woningen in vergelijkbare wijken in Oegstgeest.

Op basis van onderzoek komt Goudappel tot de volgende passende ongewogen parkeerbehoefte exclusief bezoekersparkeren. Voor de bezoekersnorm sluit Goudappel aan bij de kencijfers conform de meest recente CROW-publicatie. Op basis van de stedelijkheidsgraad en de ligging ten opzichte van het centrum schrijft CROW een bezoekersnorm van 0,15 parkeerplaats per woning toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0020.png"

Figuur 4.3.2.6 Passende parkeernorm per woning (bron: Goudappel)

Gegeven de passende parkeernormen is de ongewogen parkeerbehoefte 190 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0021.png"

Figuur 4.3.2.7 Ongewogen parkeerbehoefte op basis van passende parkeernorm (bron: Goudappel)

De gewogen parkeerbehoefte op het maatgevende moment voor de ontwikkeling is 168 parkeerplaatsen waarvan 149 voor bewoners, 18 voor bezoekers en 1 voor de buurtkamer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0022.png"

Figuur 4.3.2.8 Gewogen parkeerbehoefte op basis passende parkeernorm (bron: Goudappel)

Analyse

De gemeentelijke parkeernormen voor bewonersparkeren liggen (veel) hoger dan het daadwerkelijk autobezit bij de voorzien woningtypes. Het realiseren van parkeerplaatsen op basis van de gemeentelijke parkeernormen zou leiden tot een (fors) overschot van het daadwerkelijk aantal benodigde parkeerplaatsen.

Goudappel raadt aan om in ieder geval gebruik te maken van de uitkomsten op basis van de meest recente CROW-kencijfers, en daarbij gebruik te maken van de inzichten die naar voren zijn gekomen op basis van de passende parkeernorm-berekening. Op basis van het feitelijk autobezit van soortgelijke woningen in een vergelijkbare wijk blijkt namelijk dat het de vigerende gemeentelijk parkeernormen leiden tot een fors overschot van het aantal te realiseren parkeerplaatsen.

Met toepassing van deze parkeernormen moet afgeweken worden van het parkeerbeleid. Hiertoe heeft het college van B&W reeds op 18 februari 2025 (Z/25/206908/460152) besloten en de gemeenteraad van Oegstgeest is hiervoor op 18 februari 2025 (Z/25/206908/460153) geïnformeerd. Voor sociale woningen wordt een parkeernorm van 0,7 per woning in plaats van 1,0 per woning aangehouden. Daarnaast wordt voor bezoekers de parkeernorm van 0,15 aangehouden in plaats van 0,30.

Toetsing

Op basis van de vastgestelde afwijkende parkeernormen wordt het benodigde aantal parkeervoorzieningen gerealiseerd binnen het plangebied waardoor sprake is van een sluitende parkeerbalans.

4.3.2.2 Fietsparkeren

In de Parkeernota 2021 Gemeente Oegstgeest zijn tevens parkeernormen ten behoeve van fietsparkeren. Onderstaand geeft de normatieve parkeerbehoefte weer voor fietsen die de gemeenschappelijke fietsenstalling geplaatst worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0023.png"

Tabel 4.3.2.1 Fietsparkeerbehoefte voor bewoners

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0024.png"

Tabel 4.3.2.2 Fietsparkeerbehoefte voor bezoekers

Planspecifiek

De normatieve fietsparkeerbehoefte van het plan is 496 (bewoners en bezoekers) fietsparkeerplaatsen. Deze plaatsen worden opgenomen in het plan in een gemeenschappelijke fietsenstalling. Daarnaast worden er in totaal nog 27 fietsenbergingen gerealiseerd waar tevens ruimte is voor berging van fietsen. Met de realisatie van de gemeenschappelijke fietsparkeerplaatsen en de fietsenbergingen wordt voorzien in de fietsparkeerbehoefte.

Hiermee wordt voldaan aan het beleid inzake fietsparkeren.

4.3.2.3 Verkeersgeneratie

Door Goudappel is onderzoek gedaan naar de verkeersgeneratie die veroorzaakt wordt door de beoogde ontwikkeling. In het aanvullend verkeersgeneratieonderzoek, Bijlage 3, zijn verschillende varianten van woningbouwprogramma's doorgerekend. Zo is om een breder beeld te krijgen van de mogelijke verkeersgeneratie van Almondehoeve de verkeersgeneratie berekend bij een programma van 40, 80, 120, 160 en 200 woningen. Als gevolg van het gekozen programma in het TAM-omgevingsplan, maximaal 160 woningen wordt in deze paragraaf op dit aantal nader ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0025.png"

Figuur 4.3.2.9 Verkeersgeneratie bij 160 woningen (bron: Goudappel)

De verkeersgeneratie per gemiddelde weekdag bij 160 woningen ligt op 888 motorvoertuigbewegingen. Een programma 160 woningen leidt daarnaast tot 350 fietsritten van en naar het plangebied. Deze aantallen zijn verwerkt in het verkeersafwikkelingsonderzoek van het beoogde plan.

Deze verkeersgeneratie is gebaseerd op de publicatie CROW-381. Om deze reden is aanvullend verkeersgeneratieberekening gemaakt op basis van de publicatie CROW-744. In Bijlage 4 is deze berekening opgenomen. Hieruit volgt dat op een gemiddelde weekdag een verkeersgeneratie is berekend op circa 796 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit aantal is lager dan de eerder berekende verkeersgeneratie en vormt het uitgangspunt voor het beoogde plan.

4.3.2.4 Verkeersveiligheid en afwikkeling

Er is door Goudappel een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij deze motivering. Onderstaand de resultaten samengevat weergegeven.

Om de ontwikkeling verkeersveilig in te passen heeft Goudappel een aantal aanbevelingen gedaan. Zo acht Goudappel het verkeerskundig mogelijk om 160 woningen op de locatie te ontwikkelingen, mits een aantal maatregelen en herinrichting wordt toegepast.

Zo adviseert Goudappel om de Dorpsstraat permanent af te sluiten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer, en enkel voor bestemmingsautoverkeer open te houden. Openstelling van de Dorpsstraat heeft een dermate verkeersaantrekkende werking dat dit negatieve effecten heeft voor de verkeersveiligheid van o.a. fietsers, leefbaarheid voor bewoners en voor kwaliteit van de fietsroute. De straat heeft een krap profiel met woningen dicht op de weg, waardoor deze straat niet geschikt is om veel gemotoriseerd verkeer af te wikkelen. Tevens maken dagelijks vele fietsers van de Dorpsstraat gebruik, de Dorpsstraat is namelijk een schakel in het hoofdfietsnetwerk van Oegstgeest. Bovendien heeft de tijdelijke afsluiting in de afgelopen vijf jaar niet tot significante negatieve effecten op alternatieve routes gezorgd, waarop besloten is om de afsluiting van de dorpsstraat voor autoverkeer aan de zijde van de Van Almondeweg permanent te maken. Dit afsluitingsproject valt buiten de reikwijdte van het voorliggende plan.

Door afsluiting van de Dorpsstraat zal het plangebied voor gemotoriseerd verkeer vooral ontsloten dienen te worden via de Van Gerrevinkbrug en Haarlemmerstraatweg of vanuit Rijnsburg over de Van Almondeweg. De Haarlemmerstraatweg zorgt voor een goede verbinding tussen de planlocatie en het hoofdwegennet.

De ontwikkeling van Almondehoeve zorgt voor nieuwe verkeersbewegingen naar deze locatie die ook over de brug zullen rijden. Dit kan de situatie en beleving op en rond de brug negatief beïnvloeden, waardoor maatregelen noodzakelijk zijn. Deze noodzakelijke maatregelen worden meegenomen in het project herinrichting Van Almondeweg, Sluisbrug, Gerrevinkbrug en Haarlemmerstraatweg tot de oversteek bij het groene kerkje. Dit project van buiten de reikweidte van het project Almondehoeve.

Met het treffen van maatregelen die genoemd zijn in het onderzoek van Goudappel wordt een verkeersveilige afwikkeling van het verkeer naar en van het plangebied mogelijk gemaakt.

4.3.3 Conclusie

Met het treffen van verkeersmaatregelen kan een verkeersveilige afwikkeling plaatsvinden van het verkeer naar en van het plangebied.

4.4 Activiteiten en milieuzonering

4.4.1 Algemeen

De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. Daartoe integreert de Omgevingswet het ruimtelijk spoor en het milieuspoor. De Omgevingswet beoogt maatwerk te bieden op basis van de specifieke kenmerken van de locatie en van het type activiteit. Dit gebeurt door gebruik te maken van milieuwaarden. Milieuwaarden zijn milieuaspecten of hinderaspecten waarvoor in het door de gemeente op te stellen omgevingsplan normen worden gesteld. Deze normen zien toe op geluid, geur en licht. De milieuthema's stof en gevaar worden op andere wijze gereguleerd. Het inzichtelijk maken van milieuwaarden komt aan de orde wanneer een nieuwe functie wordt gestart, een bestaande functie wordt veranderd of een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering plaatsvindt.

In oktober 2024 heeft de VNG de Handreiking 'Activiteiten en milieuzonering' gepubliceerd. Kern van deze publicatie is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van een voor een locatie beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van de eerdergenoemde milieuwaarden. De invoering van de Omgevingswet (per 1 januari 2024) is de belangrijkste reden geweest om te komen tot een nieuwe Handreiking Activiteiten en Milieuzonering 2024. Deze handreiking vervangt de publicaties Bedrijven en milieuzonering uit 2009 en Milieuzonering Nieuwe Stijl uit 2019, die zijn gebaseerd op de Wro respectievelijk de Crisis- en herstelwet. Met de handreiking kan beter worden ingeschat of een activiteit voor wat betreft de benodigde gebruiksruimte voor geluid en geur in een bepaald gebied inpasbaar is.

In de handreiking zijn drie mogelijkheden beschreven om in te schatten of een bepaalde activiteit past binnen de toepasselijke zones voor geluid en geur of bijvoorbeeld geschikt is voor functiemenging. De opties luiden als volgt:

  • 1. een inschatting van de feitelijke situatie aan de hand van concrete criteria voor geluid en geur;
  • 2. een indicatie aan de hand van de getransponeerde tabel van Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009);
  • 3. door het uitvoeren van gericht onderzoek.
4.4.2 Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling, bestaande uit de realisatie van een woningen en is in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) of het omgevingsplan niet aangewezen als een milieubelastende activiteit. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling staan de gebruiksregels vooral in het omgevingsplan. In het geldende omgevingsplan “Gemeente Oegstgeest” zijn (nog) geen normen vastgesteld ten aanzien van de milieuwaarden op de thema's geluid, geur en licht. Derhalve wordt om te beoordelen of de voorgenomen ontwikkeling inpasbaar is gebruik gemaakt van de Handreiking 'Activiteiten en milieuzonering' van de VNG uit 2024.

In de nabijheid zijn verschillende activiteiten aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Op basis van een inventarisatie zijn de volgende activiteiten onderzocht:

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0026.png"

Tabel 4.4.1 Activiteiten en milieuzonering

Zoals eerder beschreven zijn in de handreiking drie mogelijkheden beschreven om in te schatten of een bepaalde activiteit past binnen de toepasselijke zones voor geluid en geur of geschikt is voor functiemenging. In voorliggende motivering zijn de verschillende activiteiten in kaart gebracht op basis van de richtafstandenlijst en de transponeringstabel die opgenomen is de Handreiking 'Activiteiten en milieuzonering'. Uit deze inventarisatie volgt dat voor twee activiteiten een nadere beschouwing, dan wel onderzoek noodzakelijk is.

Autohandel

De autohandel is op circa 15 meter van de meest dichtstbijzijnde woonbestemming gevestigd die in het plangebied is opgenomen. Op basis van de transponeringstabel is een autohandel aangewezen als een categorie met de potentie voor functiemenging. Dit is afhankelijk van de activiteiten die plaatsvinden. In het kader van het aspect geur is bepaald dat een dergelijke activiteit passend is bij functiemenging, waardoor de activiteit naast woonfuncties gerealiseerd worden. In het kader van het onderdeel geluid moet een nadere afweging gemaakt worden. Hiervoor is een vragenlijst in de Handreiking opgesteld om de inpasbaarheid te bepalen:

  • Wat is de schaalgrootte van de activiteit?

De autohandel betreft een kleinschalig handel- en reperatiebedrijf in auto's.

  • Vinden met regelmaat geluidprodurecerende activiteiten plaats met geopende deuren of in de buitenlucht met een kraan of shovel, dan wel laden en lossen met inzet van een heftruck met verbrandingsmotor?

De reparatie- en onderhoudswerkzaamhenden vinden naar verwachting in hoofdzaak inpandig met gesloten deuren plaats. Er wordt naar verwachting geen kraan of shovel gebruikt.

  • In welke dagdelen vinden de activiteiten plaats?

De bedrijfsvoering vindt overdag plaats, waaronder de transportbewegingen met aanvoer van auto's en materiaal.

  • Hangen de activiteiten samen met bewegingen van vrachtwagens?

Er zullen naar verwachting minder dan 4 transportbewegingen per dag met vrachtwagens plaatsvinden. Als een transportbeweging met een vrachtwagen plaatsvindt, vindt dat overdag plaats voor aanvoer materiaal en/of tweedehands auto's.

  • Veroorzaken de activiteiten die worden uitgevoerd in een ruimte van een gebouw gemiddelde geluidniveaus in die ruimte van minder dan 70 dB(A) of meer dan 80 dB(A)?

Deze vraag is zonder nader akoestisch onderzoek niet te beantwoorden.

  • Zijn dakinstallaties op bedrijfsbebouwing aanwezig van enige omvang?

Er zijn geen installaties op het dak aanwezig van het gebouw, zoals luchtbehandelingskasten etc.

  • Aandachtspunt parkeren en komen en gaan van bezoekers

Parkeren en komen en gaan van bezoekers vindt overdag plaats tijdens openingstijden.

Toepassing voor plangebied

Op basis van het nalopen van de vragenlijst kan goed motiveerd worden dat op het gebied van geluid het realiseren van een woonbestemming op circa 15 meter afstand inpasbaar is. Naar aard en omvang leent de geluidsuitstraling van de autohandel zich voor functiemenging. Dit sluit aan op de oude handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009), waarbij een richtafstand werd gehanteerd van 10 meter voor geluid in gemengd gebied. Aan deze afstand wordt voldaan.

Ten slotte kan worden gemeld dat vanwege het geluid door de Almondeweg overschrijdingen van zowel de standaardwaarde 50 Lden als de grenswaarde van 60 Lden optreden bij de woonfuncties in het plangebied die aan de zijde van Almondeweg zijn opgenomen, waaronder de woonfuncties die op circa 15 meter afstand van de autohandel worden gerealiseerd. Het geluid vanuit de autohandel komt vanuit dezelfde richting als het geluid veroorzaakt door de Van Almondeweg. Bij de woonfuncties moeten daarom zogeheten niet-geluidvoelige gevels met bouwkundige maatregelen toepepast worden. Met de toepassing van de niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen wordt geborgd dat het plan de bedrijfsvoering van de autohandel niet zal belemmeren en dat er sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

Royal FloraHolland

Voor het bedrijf Royal FloraHolland is in nader onderzoek gedaan door Cauberg Huygen op basis van de milieuvergunning, waarin geluidsruimte voor het bedrijf is opgenomen. Dit onderzoek is als Bijlage 16 bij de motivering gevoegd. Onderstaand zijn de resultaten integraal weergegeven.

Onderzoek bedrijfsgeluid Royal FloraHolland Rijnsburg, Cauberg Huygen, S. Segers, 12 november 2024, 10151-58268-06

Op basis van de opgenomen geluidvoorschriften in de milieuvergunning van Royal FloraHolland Rijnsburg is het geluidniveau op de woningen binnnen het plangebied bepaald. De geluiduitstraling van de bloemenveiling wordt veroorzaakt door de verkeersbewegingen op het terrein, en divers verspreid gelegen vaste en stationaire bronnen binnen de inrichting.

Op basis van deze werkwijze zijn langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT van ten hoogste ca. 55 dB(A) etmaalwaarde te verwachten op de gevels van de nieuwbouwwoningen. Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus hoger dan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde zijn te verwachten bij de westgevel van de galerijappartementen en de zuidgevel van de aan de zuidzijde gelegen portiekappartementen. Aangezien de hogere geluidwaarden dan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde van ten hoogste 55 dB(A) etmaalwaarde bij de bestaande woningen ten oosten van de A44 aanvaardbaar zijn geacht, kan voor de nieuwe woningen ook geconcludeerd worden dat de verhoogde geluidwaarden tot ten hoogste ca. 55 dB(A) etmaalwaarde aanvaardbaar geacht kunnen worden.

Bij de overige geveloriëntaties zijn langtijdgemiddelde geluidniveaus te verwachten die gelijk zijn aan of lager zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde, dankzij de voorziene stedenbouwkundige opzet met een aaneengesloten eerstelijnsbebouwing parallel met de A44 aangevuld met geluidschermen tussen de bebouwing onderling op de westelijke hoeken van het plangebied.

Vanwege het geluid door de A44 treden forse overschrijdingen op van zowel de standaardwaarde van 50 Lden als de grenswaarde van 60 Lden bij onder meer de gehele westgevel van het galerijappartementengebouw en de gehele zuidgevel van het ten zuiden gelegen portiekappartementengebouw (zie voor nadere uitwerking paragraaf 4.5 van het voorliggend omgevingsplan). Hier moeten zogenaamde niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen (voorheen: dove gevels) toegepast worden. Een niet-geluidgevoelige met bouwkundige maatregelen is een gevel die:

  • geen te openen delen bevat; of
  • voorzien is van maatregelen die borgen dat het geluid op de te openen delen die direct grenzen aan een verblijfsgebied of een niet-gemeenschappelijke verkeersruimte, niet hoger is dan de grenswaarde.

Het geluid vanwege de bloemenveiling Royal FloraHolland komt uit dezelfde richting als het geluid door de A44. Daarbij is het geluid vanwege de A44 veruit dominant ten opzichte van het geluid vanwege de bloemenveiling op basis van de vigerende vergunning. Daar waar relevante geluidimmissie vanwege de bloemenveiling te verwachten is, zijnde een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van meer dan 50 dB(A), zijn niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen noodzakelijk ten aanzien van het snelweggeluid. Aangezien de grenswaarde met ten minste 5 dB wordt overschreden op de relevante gevels, zullen de noodzakelijk te treffen bouwkundige maatregelen ervoor zorgen dat de optredende langtijdgemiddelde geluidniveaus vanwege het bedrijfsgeluid op de te openen delen van geluidgevoelige ruimten te allen tijde voldoen aan de grenswaarde van 50 dB(A).

Met de noodzakelijke toepassing van de niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen wordt dus geborgd dat het nieuwbouwplan de bedrijfsvoering van de bloemenveiling Royal FloraHolland niet verder zal belemmeren, en dat er sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen binnen de Almondehoeve ten aanzien van het bedrijfsgeluid.

Het geluid vanuit de A44 wordt nader besproken in paragraaf 4.5.

Geur

In het kader van het aspect geldt dat de meest dichtstbijzijnde gronden die bestemd zijn voor agrarisch gebruik op circa 210 meter afstand van de projectlocatie liggen aan de noordwestzijde van de A44 in de gemeente. Op basis van het aspect Activiteiten en milieuzonering behoort dergelijke bedrijvigheid tot milieucategorie 2 en geldt een te hanteren richtafstand van 30 meter voor het aspect geur. Aan deze richtafstand wordt ruim voldaan.

4.4.3 Conclusie

Met het realiseren van niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen kan op de woonfuncties ten opzichte van de autohandel en Royal FloraHolland Rijnsburg voldaan worden aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De woonfuncties in het plangebied zijn daarnaast op voldoende afstand gesitueerd van de overige activiteiten, waardoor eveneens geconcludeerd kan worden dat sprake is een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Tevens wordt in het kader van het aspect geur voldaan. Het aspect zonering van activiteiten vormt geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling Almondehoeve.

4.5 Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen

4.5.1 Algemeen
4.5.1.1 Besluit kwaliteit leefomgeving

Het Bkl stelt instructieregels voor geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen (subparagraaf 5.1.4.2a). Daarmee schrijft het Bkl voor dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen op geluidgevoelige gebouwen in een geluidaandachtsgebied. Het omgevingsplan moet erin voorzien dat het geluid binnen een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Een aandachtsgebied is een gebied waar het geluid hoger kán zijn dan de toepasselijke standaardwaarde. De aandachtsgebieden, voor de verschillende bronnen, dienen te worden berekend.

Op verschillende manieren kan voorzien worden in een aanvaardbare situatie op het gebied van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Allereerst kan in een aanvaardbare situatie worden voorzien door geen geluidgevoelige gebouwen toe te laten in het geluidaandachtsgebied. Daarnaast kan in een aanvaardbare situatie worden voorzien als het omgevingsplan, dat een nieuw geluidgevoelig gebouw toelaat, erin voorziet dat het geluid op dat gebouw niet hoger is dan de standaardwaarde.

In veel gevallen zal het echter niet mogelijk zijn om aan de standaardwaarde te voldoen. Bij een overschrijding van de standaardwaarde kan alsnog sprake zijn van een aanvaardbare situatie als:

  • 1. aangetoond is dat geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen;
  • 2. de overschrijding van de standaardwaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt;
  • 3. en het geluid op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde.

Een omgevingsplan dat een geluidgevoelig gebouw toelaat, kan erin voorzien dat het geluid hoger is dan de grenswaarde. Bij overschrijding van de grenswaarde moet echter sprake zijn van zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen die dit rechtvaardigen. Om, net als bij een overschrijding van de standaardwaarde, te voorzien in een aanvaardbare situatie dient:

  • 1. aangetoond te worden dat geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de grenswaarde te voldoen;
  • 2. de overschrijding van de grenswaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt;

Ten slotte dienen aan de gevel van het geluidgevoelige gebouw, waarop de grenswaarde wordt overschreden, bouwkundige maatregelen te worden getroffen die:

  • 1. bestaan uit een uitwendige scheidingsconstructie die geen te openen delen bevat anders dan als onderdeel van een gemeenschappelijke doorgang; of
  • 2. borgen dat het geluid op de te openen delen in de uitwendige scheidingsconstructie die direct grenzen aan een verblijfsgebied niet hoger is dan de grenswaarde.

Tevens dient in het omgevingsplan te worden bepaald dat de gevel een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is. Op deze manier kan ook bij een situatie, waarin het geluid hoger is dan de grenswaarde, worden voorzien in een aanvaardbare situatie.

4.5.1.2 Gemeentelijk geluidbeleid

De gemeente Oegstgeest sluit aan bij het geluidbeleid van de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH), opgenomen in de ‘Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder’ d.d. 4 maart 2013. Een nieuw geluidbeleid geënt op de Omgevingswet is nog niet beschikbaar. Om deze reden wordt voor het voorliggend TAM-omgevingsplan uitgegaan dat het geluidbeleid (zo goed als mogelijk) beleidsneutraal wordt overgezet op basis van de nieuwe wet- en regelgeving conform opgave van de ODWH.

Hogere geluidwaarden dan de standaardwaarden kunnen slechts worden vastgesteld als wordt voldaan aan de aanvullende voorwaarden volgens dit geluidbeleid, waarbij de navolgende voorkeursvolgorde wordt aangehouden:

  • 1. Voldoen aan de standaardwaarde voor een geluidgevoelig gebouw door het treffen van maatregelen

(doelmatigheidscriterium):

  • a. Bij de locatiekeuze zoveel mogelijk rekening houden met de geluidbelasting vanwege de nabijheid van wegverkeer, railverkeer, luchtvaartlawaai en industrie.
  • b. De inrichting van de planlocatie en situering van het geluidgevoelig gebouw(en) (stedenbouwkundig ontwerp).
  • c. Het aantal geluidgehinderden zoveel mogelijk beperken.
  • d. Het treffen van bronmaatregelen.
  • e. Het treffen van overdrachtsmaatregelen.
  • f. Het treffen van ontvangermaatregelen, waaronder een akoestisch geoptimaliseerd bouwkundig ontwerp.
  • 2. Wanneer het gemotiveerd niet mogelijk is om te voldoen aan de standaardwaarde, dan moet voldaan worden aan de navolgende voorwaarden:
    • a. De in artikelen 5.78ae, 5.78af en 5.78ag van het Bkl gestelde voorwaarden;
    • b. Treffen van compenserende maatregelen.
    • c. Het aantal gehinderden blijft beperkt.
    • d. De voorwaarden, criteria en maatregelen voor geluidwaarden boven de standaardwaarden zijn als volgt:
      • het geluid mag niet hoger zijn dan de hoogste grenswaarde voor een van de maatgevende geluidbronsoorten + 5 dB.
      • Een geluidgevoelig gebouw beschikt over een geluidluwe gevel met een geluidwaarde lager dan of gelijk aan de standaardwaarde voor de maatgevende geluidbronsoort.
      • Een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen (voorheen: dove gevel) mag
      • worden toegepast, onder voorwaarde dat deze uitgevoerd wordt zoals opgenomen onder punt 3.
      • Indien een installatie voor warmte- en/of koudeopwekking wordt toegepast, dan dient een eventuele buitenunit van een dergelijke installatie bij voorkeur niet aan een geluidluwe gevel geplaatst te worden.
      • Bij éénzijdig gerichte geluidgevoelige gebouwen (bijvoorbeeld een appartement in een appartementengebouw) moet iedere wooneenheid voorzien zijn van een geluidluwe buitenruimte.
      • Een appartementengebouw wordt zodanig gepositioneerd dat ten minste de helft van de appartementen beschikt over een geluidluwe gevel.
      • Bij een geluidwaarde op een geluidgevoelig gebouw hoger dan de standaardwaarde moeten compenserende maatregelen (akoestische compensatie) toegepast worden.
      • De akoestisch compenserende maatregelen worden toegepast als de standaardwaarde met 5 dB of meer overschreden wordt:

De geluidbelaste gevels dienen een karakteristieke geluidwering van de gevel te krijgen die 5 dB hoger is dan vereist volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Extra geluidisolatie tussen de appartementen onderling van 5 dB aangescherpt voor contactgeluid ten opzichte van de eis uit het Bbl.

Extra geluidisolatie tussen de appartementen onderling van + 3 dB voor luchtgeluid ten opzichte van de eis uit het Bbl.

Het karakteristieke installatiegeluidniveau ten gevolge van de liften in de slaapkamers van de appartementen is ten minste 3 dB minder dan vereist volgens het Bbl.

Ten minste één van de tot de appartementen behorende buitenruimten wordt aan de geluidluwe zijde van de appartementen gerealiseerd.

Indien er maar één buitenruimte bij de appartementen is, en deze zich toch aan de geluidbelaste zijde bevindt, dan wordt deze afsluitbaar uitgevoerd.

  • 3. Een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is een gevel die geen of slechts bij uitzondering te openen delen bevat en voldoet aan de nieuwbouweisen qua geluidwering gevel. Deze gevel kent een 3 dB hogere eis voor geluidwering. De te openen delen in een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen worden door een bouwkundige maatregel afgeschermd. De afscherming moet ervoor zorgen dat de geluidwaarde op de te openen gevelopening niet hoger is dan de grenswaarde:
    • a. De gevel bestaat uit een uitwendige scheidingsconstructie die geen te openen delen bevat anders dan een gemeenschappelijke doorgang, Het gaat hierbij doorgaans om deuren die door gebruikers van meerdere appartementen worden benut. Een voor- of achterdeur van een woning is geen gemeenschappelijke doorgang als bedoeld in deze regel; of
    • b. Bouwkundige maatregelen borgen dat het geluid op de te openen delen in de uitwendige scheidingsconstructie die direct grenen aan een verblijfsgebied, niet hoger is dan de grenswaarde.
    • c. In het omgevingsplan wordt vastgelegd dat de gevel waarvoor bouwkundige maatregelen zijn geborgd een niet-geluidgevoelige met bouwkundige maatregelen is.

Als algemene leidraad kan gehanteerd worden dat een gecumuleerde geluidwaarde van 70 Lden (de hoogste grenswaarde voor een geluidbronsoort, namelijk voor gemeentewegen) aanvaardbaar geacht kan worden, onder de voorwaarden dat gemotiveerd wordt dat geluidbeperkende maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn om het gecumuleerd geluid verder te verlagen (zie punt 1), en dat voldaan wordt aan de onder punt 2 opgenomen aanvullende voorwaarden met betrekking tot onder meer een geluidluwe buitenruimte en het toepassen van akoestische compensatie.

4.5.2 Toetsing

Binnen het plangebied worden geluidgevoelige gebouwen, gebouwen met woonfuncties mogelijk gemaakt. Vanwege de nabijheid van verschillende geluidsbronnen is een akoestisch onderzoek verricht om de geluidsbelasting op de gevel van de woningen in kaart te brengen. Dit is noodzakelijk om een gezonde en veilige leefomgeving bij de woningen in het plangebied te realiseren.

Er is door Cauberg Huygen een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 5 bij deze motivering gevoegd. Onderstaand worden de resultaten samengevat weergegeven.

De regels in het Bkl voor wegverkeer, spoorverkeer en industrie zijn primair gericht op elke geluidbronsoort afzonderlijk. In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende geluidbronsoorten die van invloed zijn op het plangebied. In dit onderzoek zijn de geluidbronsoorten gemeentewegen en rijkswegen relevant. De Van Almondeweg maakt deel uit van het gemeentelijke wegennet. De A44 is onderdeel van de rijkswegen in beheer bij het Rijk.

4.5.2.1 Rekenresultaten geluidbronsoorten

Geluid door spoorwegen

Het plangebied is gelegen buiten het geluidaandachtsgebied van hoofdspoorwegen. Daarnaast zijn binnen de gemeente Oegstgeest geen lokale spoorwegen aanwezig. Het project is dan ook buiten het geluidaandachtsgebied van (lokale) spoorwegen gelegen.

Geluid door industrieterreinen

Het plangebied ligt niet binnen een vigerende geluidzone rond een gezoneerd industrieterrein. Daarmee is het project buiten het geluidaandachtsgebied voor industrieterreinen gelegen (overgangsrecht).

Geluid door rijkswegen

Het geluid door rijkswegen bedraagt ten hoogste 75 Lden en treedt op ter plaatse van de westgevel van de galerijappartementen (zijde A44). Deels wordt de standaardwaarde van 50 Lden overschreden alsook de grenswaarde van 60 Lden. Voor die gevels waar niet wordt voldaan aan de grenswaarde, zijn niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen nodig. Niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen zijn nodig bij de gehele westgevel van de galerijappartementen, de gehele noordgevel van de portiekappartementen aan de noordzijde, de gehele noord- en westgevel van de hofappartementen, de gehele noordgevel van de grondgebonden woningen aan de noordzijde, en de gehele zuidgevel van de portiekappartementen aan de zuidzijde. Voor die gevels waar niet wordt voldaan aan de standaardwaarde maar wel aan de grenswaarde, is het nodig dat hogere geluidwaarden worden toegestaan.

Geluid door gemeentewegen

Het geluid door gemeentewegen bedraagt ten hoogste 63 Lden, en treedt op ter plaatse van de noordgevels (zijde Almondeweg). Deels wordt de standaardwaarde van 53 Lden overschreden, aan de grenswaarde van 70 Lden wordt overal voldaan. De standaardwaarde wordt overschreden bij de gehele noord- en oostgevel van de portiekappartementen aan de noordzijde, de gehele noord- en westgevel van de hofappartementen, en de gehele noord- en oostgevel van de grondgebonden woningen aan de noordzijde. Voor die gevels, waar niet wordt voldaan aan de standaardwaarde is het nodig dat hogere geluidwaarden worden toegestaan.

Gecumuleerd geluid L(cum) en gezamenlijk geluid L(g)

Omdat er geen andere geluidbronnen(soorten) relevant zijn voor het project, is zowel het gecumuleerd geluid Lcum als het gezamenlijk geluid Lg gelijk aan het gesommeerde geluid vanwege het wegverkeerslawaai. Het gecumuleerd geluid Lcum en het gezamenlijk geluid Lg bedraagt ten hoogste 75 dB. Het gezamenlijk geluid zal de basis zijn voor de berekeningen van de gevelgeluidwering, in het kader van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving. Het gezamenlijk geluid is vastgelegd in artikel 12.5.5.

Het bedrijfsgeluid vanwege de bloemenveiling Royal FloraHolland Rijnsburg is niet meegenomen bij het bepalen van het gecumuleerd geluid, omdat hiervoor geen hinderfactoren worden gegeven in de Omgevingsregeling. Daarnaast is het bedrijfsgeluid van de Royal FloraHolland ook niet meegenomen in het gezamenlijk geluid (het uitgangspunt voor de beoordeling van de gevelgeluidwering), omdat hiervoor het Besluit bouwwerken leefomgeving artikel 4.103 lid 1 sublid b geldt. Hierbij wordt tot slot opgemerkt dat, gelet en vooruitlopend op de reken resultaten, de geluidbijdrage van de bloemenveiling niet zal bijdragen aan de waarden van het gecumuleerd geluid en het gezamenlijk geluid, aangezien het snelweggeluid veruit dominant is en uit dezelfde richting komt als het bedrijfsgeluid.

Overzicht overschrijding standaardwaarden, grenswaarden en geluidluwe gevels

In figuur 4.5.2.1 is een overzicht gegeven van de woningen en de optredende overschrijdingen ten opzichte van de standaardwaarden en de grenswaarden. Hierbij is het geluid vanwege rijkswegen maatgevend ten opzichte van het geluid door gemeentewegen. De toetswaarde voor een geluidluwe gevel is gelijk aan de standaardwaarden, in groen aangeduid in figuur 4.5.2.1. Voor die gevels waar niet wordt voldaan aan de grenswaarde, zijn niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen nodig, in roodtinten aangeduid in figuur 4.5.2.1. Hiervoor is regeling opgenomen in artikel 9.2.7 en op de verbeelding van het TAM-omgevingsplan zijn deze gevels aangeduid met de aanduiding 'overige zone - niet-geluidgevoelige gevel (met bouwkundige maatregelen)'. Voor gevels waar niet wordt voldaan aan de standaardwaarde maar wel aan de grenswaarde, is het nodig dat hogere geluidwaarden worden toegestaan, in geeltinten aangeduid. Een beperkt gedeelte van de gevels zijn direct geluidluwe gevels, maar doorgaans niet op iedere verdieping. Dit betreft de gevels gericht naar het binnenhof. Indien een woning niet direct over een geluidluwe gevel kan beschikken, zijn gebouwmaatregelen nodig. De hoogte van het geluid varieert naargelang de beschouwde oriëntatie en verdieping, waardoor uit verschillende geluidoplossingen kan worden gekozen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0027.png"

Figuur 4.5.2.1 Overzicht overschrijdingen standaardwaarden, grenswaarden en geluidluwe gevels (bron: Akoestisch onderzoek Cauberg Huygen)

4.5.2.2 Benodigde maatregelen ter reducering van het geluid

Vanwege de hoge geluidbelastingen zijn maatregelen nodig om de belasting op de gevel te verkleinen. Bij het bepalen van benodigde maatregelen is onderscheid gemaakt tussen:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in het overdrachtsgebied;
  • maatregelen aan de ontvangzijde.

Maatregelen aan de bron

Geluidreducerend asfalt rijkswegen

Het aanbrengen van geluidreducerend asfalt is niet doelmatig, omdat slechts overschrijdingen van de grenswaarde tot 4 dB kunnen worden weggenomen door het toepassen van fijn tweelaags ZOAB. Indien dit geluidreducerend asfalt wordt aangelegd op de A44, wordt nog steeds niet voldaan aan de grenswaarde.

Geluidreducerend asfalt gemeentewegen

De Van Almondeweg is voorzien van standaard asfalt. Overschrijdingen van de standaardwaarde tot circa 4 dB kunnen worden weggenomen door het toepassen van een geluidreducerend asfalt. Indien een geluidreducerend asfalt wordt aangelegd op de Almondeweg, wordt nog steeds niet voldaan aan de standaardwaarde.

Daarbij wordt voor een stedelijke situatie een stil asfalttype (zoals dunne deklagen) vaak niet wenselijk geacht. Deze wegdektypes vergen een hoge mate van onderhoud en worden bij optrekkend en afremmend verkeer snel kapotgereden. Bovendien is het geluid veroorzaakt door rijkswegen maatgevend voor het plangebied.

Snelheidsbeperking rijkswegen

Het beperken van de snelheid van de A44 is een mogelijkheid om verkeerslawaai te beperken. Echter is een dergelijke verlaging van de snelheid op de A44 niet aan orde.

Snelheidsbeperking Van Almondeweg

Voor de Van Almondeweg wordt aanbevolen om de snelheid in het kader van verkeersveiligheid te verlagen naar 30 km/uur. Het formele verkeersbesluit is hiervoor echter niet genomen. Wanneer deze gemeenteweg als een 30 km/u weg wordt uitgevoerd, daalt de geluidbelasting tot 8 dB. De standaardwaarde wordt in dat geval alsnog overschreden bij de noordgevel van de portiekappartementen, de hofappartementen en de grondgebonden woningen aan de noordzijde. Bovendien is het geluid door rijkswegen bepalend voor het akoestische woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen ten opzichte van het geluid door gemeentewegen.

Terugdringen verkeersintensiteiten

Het terugdringen van het verkeer leidt eveneens tot onvoldoende geluidreductie. Voor een geluidreductie van 3 dB bijvoorbeeld zou het verkeer tot ongeveer de helft van de oorspronkelijke verkeersintensiteiten moeten worden verminderd. Verkeersplannen van onder meer Rijkswaterstaat en de gemeente voorzien hier niet in.

Maatregelen in het overdrachtsgebied

Aan de oostzijde van de A44 is reeds een geluidscherm voorzien. De benodigde kosten voor het verlengen en verhogen van het bestaande geluidscherm staan niet in verhouding tot de behaalde geluidreducties, gezien de beoogde bouwhoogtes in het plan. Met een dergelijke maatregel wordt nog steeds niet overal voldaan aan de grenswaarde.

Binnen de beoogde ontwikkeling zelf wordt een effectieve afscherming bereikt door middel van de aaneengesloten eerstelijnsbebouwing parallel met de A44, aangevuld met geluidschermen tussen de bebouwing onderling op de westelijke hoeken van het plangebied.

Door het toepassen van (hogere) geluidschermen langs de gemeentewegen kunnen hogere geluidreducties worden behaald. Het plaatsen van schermen langs stedelijke wegen zoals de Van Almondeweg is stedenbouwkundig niet gewenst vanwege de benodigde hoogte (vaak even hoog als de beschouwde woonverdieping(en)) en de sociale veiligheid.

Maatregelen aan de ontvangzijde

Er wordt nader ingegaan op de te treffen bouwkundige maatregelen aan de woningen zelf teneinde aan de grenswaarde en de standaardwaarde te kunnen voldoen (ter realisatie van niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen en geluidluwe gevels).

Er wordt binnen het plangebied zelf een effectieve afscherming gerealiseerd door middel van de aaneengesloten eerstelijnsbebouwing parallel met de A44, aangevuld met geluidschermen tussen de bebouwing onderling op de westelijke hoeken van het plangebied. Hiermee ontstaat een afgeschermd binnengebied. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de gemeentelijke beleidsregels dat bij de inrichting van het plangebied en het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp zoveel als mogelijk rekening wordt gehouden met het aanwezige omgevingsgeluid.

4.5.2.3 Toets aan gemeentelijke geluidbeleid en geluidmaatregelende aan woningbouw

De gemeente Oegstgeest sluit aan bij het geluidbeleid van de Omgevingsdienst West-Holland, opgenomen in de ‘Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder’ d.d. 4 maart 2013. Het ontwerp van het plan is vormgegeven op basis van dit beleid.

Uit de rekenresultaten blijkt dat een groot aantal gevels, gepositioneerd aan de buitenranden van het plan gebied, geluidoverschrijdingen hebben van de grenswaarde van 60 dB vanwege de rijkswegen. Hier dienen niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen toegepast te worden. De toe te passen niet geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen moeten voldoen aan de gestelde voorwaarden volgens dit geluidbeleid opgenomen onder punt 3 zoals opgenomen in paragraaf 4.5.1.2.

Hogere geluidwaarden dan de standaardwaarden kunnen slechts worden vastgesteld als wordt voldaan aan de aanvullende voorwaarden volgens dit geluidbeleid, met de voorkeursvolgorde zoals opgenomen in paragraaf 4.5.1.2 van dit TAM-omgevingsplan. De onder punt 1 opgenomen voorwaarden (doelmatigheidsafweging) zijn reeds behandeld in de voorgaande subparagraaf 4.5.2.2. De hogere geluidwaarden worden aanvaardbaar geacht als voldaan wordt aan de onder punt 2 in paragraaf 4.5.1.2 opgenomen aanvullende voorwaarden met betrekking tot onder meer een geluidluwe buitenruimte en het toepassen van akoestische compensatie.

De daartoe noodzakelijke bouwkundige maatregelen aan de woningbouw aan de niet-geluidgevoelige gevels en ter realisatie van geluidluwe zijden dienen bij de verdere planuitwerking bepaald te worden en getoetst bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit. Voor de realisatie van geluidgevoelige gebouwen in het Geluidaandachtsgebied is een omgevingsvergunningplicht opgenomen in artikel 9.2.2, tweede lid van het omgevingsplan. Indien op de gevel van de geluidgevoelige gebouwen de geluidbelasting de grenswaarde overschrijdt moet een niet-geluidgevoelige gevel (met bouwkundige maatregelen) opgenomen worden. Waar deze gevel aan moet voldoen is opgenomen in 9.2.7.

4.5.2.4 Aanvaardbaarheid geluidbelasting

Uit de voorgaande onderdelen blijkt dat verschillende geluidreducerende maatregelen, op het gebied van o.a. maatregelen aan de bron en maatregelen in het overdrachtsgebied bezwaren met zich meebrengen. Hierdoor wordt geadviseerd om hogere geluidwaarden toe te staan voor het geluid door rijkswegen tot ten hoogste 60 Lden en door gemeentewegen tot ten hoogste 63 Lden.

De hogere geluidwaarden van 63 dB (gemeentelijke wegen) en 60 Lden (rijkswegen) worden als aanvaardbaar beschouwd. Verdere reductie door maatregelen is niet haalbaar vanwege verkeerskundige en stedenbouwkundige bezwaren. In de regels van het plan is de aanvullende voorwaarde voor een geluidsluwe gevel en buitenruimte geborgd.

Voor geluid op een geluidgevoelig hoger dan de grenswaarden voor een geluidbronsoort, worden bouwkundige maatregelen getroffen die bestaan uit een uitwendige scheidingsconstructie die geen te openen delen bevat anders dan als onderdeel van een gemeenschappelijke doorgang of er wordt geborgd dat het geluid op de te openen delen in de uitwendige scheidingsconstructie die direct grenzen aan een verblijfsgebied niet hoger is dan grenswaarde. De gevels waar dergelijke maatregelen worden genomen zijn in het omgevingsplan aangeduid als niet-geluidgevoelige gevel (met bouwkundige maatregelen), zie artikel 9.2.7. Deze gevels zijn op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'overige zone - niet-geluidgevoelige gevel (met bouwkundige maatregelen)'.

Hiermee voldoen de hogere geluidwaarden aan de criteria uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en de beleidsregel, en is het toekennen van hogere geluidwaarden gerechtvaardigd.

4.5.2.5 Effecten op het geluid ter hoogte van omliggende bestaande woningen

De akoestische invloed van het nieuwbouwplan op de omgeving is inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. Hierbij gaat het om de (eventuele) toename in het geluid op de gevel ter hoogte van de omliggende, bestaande woningen als gevolg van de geluidreflectie door het nieuwbouwplan naar de omgeving.

4.5.2.5.1 Indirecte akoestische effecten van wijzigingen in de geluidoverdracht

Beoordelingskader

Als gevolg van mogelijke geluidreflectie van het verkeersgeluid via het nieuwbouwplan naar de omliggende woningen kan het geluid toenemen. Conform het Bkl mogen geluidgevoelige gebouwen door de wijziging in het geluidaandachtsgebied geen significante toename van geluid ondervinden. Een significante toename is daarbij niet nader gedefinieerd, hier zijn geen getalswaarden aan gekoppeld.

Om de toename van het geluid vast te kunnen stellen na realisatie van de nieuwbouw, zal er een vergelijking worden gemaakt tussen een tweetal situaties, te weten:

  • Het geluid ter plaatse van de gevels van de omliggende woningen aan de hand van de gehanteerde verkeersintensiteiten met de bestaande bebouwing.
  • Het geluid ter plaatse van de gevels van de omliggende woningen in de toekomstige situatie met het nieuwbouwplan en met de gehanteerde verkeersintensiteiten (zonder de bijkomende verkeersgeneratie van het nieuwbouwplan).

Op basis van de rekenresultaten voor beide situaties wordt het verschil in het geluid bepaald en vergeleken.

Resultaten

Ter hoogte van de omliggende bestaande woningen worden geen toenames van het geluid berekend, ten gevolge van de realisatie van het nieuwbouwplan (ten hoogste 0,26 Lden toename). Bij de omliggende woningen neemt het optredende geluid doorgaans (significant) af en zijn geen toenames geconstateerd. Concluderend kan worden gesteld dat als gevolg van de realisatie van het nieuwbouwplan geen noemenswaardige toename van het geluidniveau zal optreden op de gevels van de omliggende woningen.

4.5.2.5.2 Indirecte akoestische effecten van veranderd verkeer

Beoordelingskader

In het Bkl is opgenomen dat als gevolg van een plan - dat een toename van de verkeersintensiteit veroorzaakt op een weg - het geluid door die weg op geluidgevoelige gebouwen niet meer dan 1,5 dB mag toenemen als gevolg van die toename van de verkeersintensiteit. Om de toename van het geluid vast te kunnen stellen door de verkeerstoename als gevolg van de realisatie van het nieuwbouwplan, zal er een vergelijking worden gemaakt tussen een tweetal situaties, te weten:

  • Het geluid door gemeentewegen ter plaatse van de gevels van omliggende woningen aan de hand van de gehanteerde verkeersintensiteiten met de bestaande bebouwing (exclusief verkeersgeneratie nieuwbouwplan).
  • Het geluid door gemeentewegen ter plaatse van de gevels van de omliggende woningen aan de hand van de gehanteerde verkeersintensiteiten inclusief de verkeersgeneratie (zie 4.3.2.3) van het nieuwbouwplan en met de bestaande bebouwing.

Resultaten en beoordeling

Ter hoogte van de omliggende bestaande woningen worden geen toenames van het geluid berekend van meer dan 1,5 dB ten gevolge van de verkeerstoename op de gemeentewegen door de realisatie van het nieuwbouwplan (ten hoogste 0,68 Lden toename). Concluderend kan worden gesteld dat als gevolg van het veranderend verkeer geen hinderlijke toename van het geluidniveau zal optreden op de gevels van de omliggende woningen conform het Bkl.

4.5.3 Conclusie
  • Vanwege geluid door rijkswegen wordt zowel de standaardwaarde als de grenswaarde overschreden. Niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen zijn derhalve nodig bij de gehele westgevel van de galerijappartementen, de gehele noordgevel van de portiekappartementen aan de noordzijde, de gehele noord- en westgevel van de hofappartementen, de gehele noordgevel van de grondgebonden woningen aan de noordzijde, en de gehele zuidgevel van de portiekappartementen aan de zuidzijde. Voor die gevels waar niet wordt voldaan aan de standaardwaarde maar wel aan de grenswaarde, is het nodig dat hogere geluidwaarden worden toegestaan.
  • Vanwege geluid door gemeentewegen wordt de standaardwaarde overschreden, maar niet de grenswaarde. Het geluid door rijkswegen is maatgevend ten opzichte van het geluid door gemeentewegen.
  • Een deel van de woningen direct kan beschikt over een geluidluwe zijde. Voor een aantal woningen zullen daartoe gebouwmaatregelen benodigd zijn, alsook bij de woningen met een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen.
  • Omdat verschillende geluidreducerende maatregelen bezwaren met zich meebrengen, wordt geadviseerd om hogere geluidwaarden toe te staan voor het geluid door rijkswegen tot ten hoogste 60 Lden en door gemeentewegen tot ten hoogste 63 Lden.
  • De effecten van de komst van de nieuwe woningen op het geluid ter plaatse van de omliggende, bestaande woningen zijn onderzocht en beoordeeld (vanwege eventuele geluidreflecties en het veranderend verkeer). Ter plaatse van de omliggende woningen rondom het plangebied zijn geen (hinderlijke) geluidtoenames geconstateerd.

4.6 Licht

4.6.1 Algemeen

Bezonning 

Voldoende zonlicht en schaduw zijn aspecten van de fysieke leefomgeving. Voldoende zonlicht of juist voldoende schaduw op bijvoorbeeld gebouwen, tuinen, terrassen en speelplekken is belangrijk. Zo draagt voldoende zon bij aan een aangenaam verblijfsklimaat, maar geldt eveneens dat men in de steeds hetere zomers ook de schaduw moet kunnen opzoeken. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruikmaken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan.

Gemeenten kunnen door regels aan bouwwerken te stellen in het omgevingsplan voorkomen dat er te veel of te weinig schaduw ontstaat. Hierbij kan gedacht worden aan: voldoende afstanden tussen (hoge) bebouwing, bouwhoogten, fysieke vorm van de gebouwen, ligging openbare ruimte en speelplekken ten opzichte van bebouwing en zongericht verkavelen. Naast stedenbouwkundige oplossingen kunnen gemeenten ook kiezen voor het vastleggen van een omgevingsvergunningplicht in het omgevingsplan of vastleggen van een meldingsplicht voor bouwen van hoge gebouwen in het omgevingsplan. Daarnaast kan in het omgevingsplan worden opgenomen dat bij een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling een bezonningsonderzoek op basis van de TNO-norm dan wel gemeentelijke norm dient te worden uitgevoerd

TNO-norm

Voor het beoordelen of sprake is van voldoende zonlicht op de gevels van omliggende woningen, hanteren veel gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen de (niet wettelijk verplichte) TNO-norm. TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:

  • 1. de 'lichte' TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam;
  • 2. de 'strenge' TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari – 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

Deze normen zijn alleen van toepassing op gevels die zon kunnen ontvangen. Noordgevels ontvangen nooit direct zonlicht. In sommige gevallen kan het echter wenselijk zijn om ook de bezonningssituatie voor deze woningen inzichtelijk te maken. Doorgaans wordt een bezonningsstudie aanbevolen bij een bouwhoogte van meer dan 25 meter.

Lichthinder

Kunstmatige verlichting kan vier soorten negatieve effecten veroorzaken, te weten:

  • 1. Hinder voor de mens
  • 2. Hinder langs wegen
  • 3. Verstoring van de natuur
  • 4. Horizonvervuiling

Lichthinder is een thema dat decentrale overheden moeten afwegen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat daarom geen rijksinstructieregels voor lichthinder. Alleen voor kunstlicht in de tuinbouw bij kassen staan rijksregels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het Bal noemt lichthinder niet als een specifieke milieubelastende activiteit. Wel kan een lichthinder veroorzakende activiteit een functioneel ondersteunende activiteit zijn bij een milieubelastende activiteit in de zin van het Bal. In dat geval is de specifieke zorgplicht van het Bal van toepassing op het veroorzaken van lichthinder. Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen, lokaal algemeen verbindende voorschriften stellen en kan eventueel ook direct handhavend optreden als er onmiskenbaar strijd is met de zorgplicht. Overheden kunnen hierbij de “Richtlijn lichthinder” van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) als uitgangspunt hanteren. Concreet kan bijvoorbeeld gedacht worden aan kwantitatieve of kwalitatieve normen, aan het opleggen van een bepaalde afstelling of aan armaturen met afschermkapjes. Dit kan ook voor vormen van lichthinder die niet door het Bal zelf geregeld worden.

4.6.2 Toetsing

Het plan voorziet niet in bebouwing met een bouwhoogte van 25 meter of hoger en derhalve is geen bezonningsonderzoek uitgevoerd. Zoals reeds beschreven zijn de omliggende gronden van het plangebied in hoofdzaak bestemd voor woningbouw, waardoor gezien de ligging en de afstanden tot de bestaande bebouwing geen lichthinder effecten vanaf het plangebied wordt verwacht.

In het kader van lichthinder van het autoverkeer dat op de A44 rijdt, kan gesteld worden dat het plangebied hiervan geen hinder ondervindt. Het plangebied staat haaks op de snelweg A44. Daarnaast is reeds op het parallel aan de A44 op het grondgebied van Rijkswaterstaat ter hoogte van het plangebied een geluidsscherm gerealiseerd. Dit scherm zorgt, naast voor een beperking van de geluidbelasting, ook ervoor dat geen lichthinder van koplampen van auto's de woningen in het plangebied bereikt. Hetzelfde geldt voor lichthinder vanuit vracht- of bestemmingsverkeer van het bedrijf Royal FloraHolland dat aan de overzijde van de A44 is gelegen.

In het plangebied wordt de verlichting conform de eisen van de Leidraad inrichting Openbare Ruimte (LIOR) uitgevoerd. De verlichting (lantaarn) wordt aangebracht in de openbare ruimte en heeft gezien de afstand van minimaal 35 meter tot de bestaande bebouwing aan de Groenhovenlaan geen negatief effect.

4.6.3 Conclusie

Gegeven de omstandigheid dat geen woningbouw hoger dan 25 meter wordt gerealiseerd en rondom het plangebied hoofdzakelijk woningbouw aanwezig is, wordt geen lichthinder of bezonningseffecten verwacht. Het onderdeel licht vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

Juridische kaders

Omgevingswet

Op grond van artikel 1.3 en 2.1 van de Omgevingswet moet het omgevingsplan gericht zijn op het bereiken en in stand houden van veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Of de luchtkwaliteit gezond genoeg is dient in het kader hiervan beschouwd worden. Het omgevingsplan moet in ieder geval de regels bevatten met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit houdt in dat functies die niet met elkaar te verenigen zijn met regels verenigbaar worden. Voor luchtkwaliteit heeft het rijk instructieregels gegeven die een evenwichtige toedeling uitwerken.

Besluit kwaliteit leefomgeving

In subparagraaf 5.1.4.1 Bkl zijn instructieregels opgenomen over luchtkwaliteit. Het Bkl bevat instructieregels voor specifieke situaties. Op grond van deze regels zijn de in artikel 2.4 en 2.5 opgenomen omgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht (stikstofdioxide en fijnstof) van toepassing op die gevallen waarin de aanleg van een autoweg, een autosnelweg of een wegtunnelbuis wordt toegelaten. Verder gelden er instructieregels voor gemeenten die in de in het Bkl aangewezen aandachtsgebieden liggen. Voor activiteiten die leiden tot een verhoging van de concentratie (van onder andere fijnstof) in de buitenlucht in een aangegeven aandachtsgebied, moeten ook de omgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht in acht genomen worden. Uitgezonderd zijn activiteiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan verhoging van de concentratie van die stoffen. Daarvoor zijn in het Bkl enkele standaardgevallen aangewezen.

4.7.2 Toetsing

Voor het projectgebied is beschouwd in hoeverre het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan luchtverontreiniging. Daarnaast wordt het woon- en leefklimaat in het kader van luchtkwaliteit toegelicht.

Verkeersgeneratie

Het doel is ter plaatse van de Almondehoeve in Oegstgeest bestaande opstallen te slopen en in plaats hiervan 160 woningen te realiseren, bestaande uit:

  • 48 sociale huurwoningen;
  • 56 middeldure of betaalbare koopwoningen;
  • 6 maisonnettes;
  • 16 koopappartementen;
  • 34 koopwoningen, bestaande uit 33 rijwoningen (tussen- en hoekwoningen) en 1 vrijstaande koopwoning.

In het verkeersonderzoek uitgevoerd door Goudappel (Verkeersgeneratie Almondehoeve – Aanvullende verkeerscijfers, 28 maart 2024) is een analyse gemaakt op basis van verschillende programma's met verschillende woningaantallen. Goudappel heeft een analyse gemaakt voor een woningbouwontwikkeling van 40, 80, 120, 160 en 200 woningen (zie Bijlage 3).

Op basis van het voorgenomen programma vindt een verkeersgeneratie van 888 motorvoertuigbewegingen plaats per gemiddelde weekdag.

Toets NIBM

Toetsen aan de omgevingswaarden voor luchtkwaliteit is niet nodig indien een project of activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

In artikel 5.54 van het Bkl staan standaardgevallen niet in betekenende mate aangegeven, waaronder:

  • 1. Gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan: 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen; 
  • 2. Gebouwen met een kantoorfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak en een gelijkmatige verkeersverdeling bij twee ontsluitingswegen;
  • 3. Zowel gebouwen met een kantoorfunctie als gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties van die gebruiksfuncties, met:
    • a. één ontsluitingsweg: het aantal woningen maal 0,0008 en een brutovloeroppervlakte van kantoorfuncties en nevengebruiksfuncties daarvan in vierkante meter maal 0,000012 dat samen opgeteld kleiner is dan of gelijk is aan 1,2; of
    • b. twee ontsluitingswegen: een evenredig aantal woningen en een evenredig grote brutovloeroppervlakte van kantoorfuncties.

De beoogde ontwikkeling maakt de realisatie 160 woningen mogelijk. Daarmee valt de ontwikkeling onder één van de standaardgevallen die niet in betekende mate bijdragen.

Volledigheidshalve is de NIBM-tool geraadpleegd (zie onderstaande figuur). Als uitgangspunt is de verkeersgeneratie van de ontwikkeling, 796 verkeersbewegingen per etmaal met een worst case scenario aandeel zwaar verkeer van 2% gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0028.png"

Figuur 4.7.2.1 Uitsnede NIBM-tool

Hieruit volgt dat de bijdrage van het extra verkeer in NIBM is. Een nader luchtkwaliteitsonderzoek kan dan ook achterwege blijven.

Aandachtsgebieden luchtkwaliteit

De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51, lid 2 van het Bkl. De gemeenten die onder deze agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 van de Omgevingsregeling. De projectlocatie valt onder een aandachtsgebied. In principe hoeft niet getoetst te worden aan de regels uit dit artikel, omdat het project valt onder een standaardgeval in artikel 5.54 van het Bkl, namelijk woningbouw. Volledigheidshalve zijn deze bepalingen toch getoetst aan de ontwikkeling.

Artikel 5.51 Bkl is van toepassing op het toelaten van de volgende activiteiten:

  • 4. de aanleg of wijziging van wegen, vaarwegen en spoorwegen;
  • 5. activiteiten die een toename van de verkeersintensiteit veroorzaken op wegen, vaarwegen en spoorwegen; of
  • 6. milieubelastende activiteiten waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht.

Het beoogde project voorziet in de realisatie van activiteit die een toename van de verkeersintensiteit veroorzaakt op wegen. Er wordt daarom getoetst aan de omgevingswaarden. Deze omgevingswaarden zijn opgenomen in het artikel 2.4 en 2.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor stikstof (NO2) is dit 40 ìg/m3 als kalenderjaargemiddelde, voor PM10 is dit 40 ìg/m3 als kalenderjaargemiddelde en PM2,5 is dit 25 ìg/m3 als kalenderjaargemiddelde.

In het kader van een gezonde fysieke leefomgeving, wordt in kaart gebracht wat de totale concentraties van fijnstof en stikstof ten opzichte van bijbehorende grenswaarden zijn. Met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) zijn de totale concentraties ter plaatse van een viertal rekenpunten nabij het projectgebied inzichtelijk gemaakt in onderstaande tabellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0029.png"

Tabel 4.7.2.1 Totale concentraties stikstof en fijnstof nabij het projectgebied monitoringsronde 2023 en monitoringsjaar 2022 (bron: CIMLK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0030.png"

Tabel 4.7.2.2 Totale concentraties stikstof en fijnstof nabij het projectgebied monitoringsronde 2023 en monitoringsjaar 2030 (bron: CIMLK)

Uit de tabellen blijkt dat de concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 ruimschoots onder de grenswaarden liggen. Met optelling van de verkeersbijdrage blijft nog men steeds ruim onder de grenswaarden. Zodoende kan gesproken worden van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Advies GGD

De GGD heeft advies gegeven inzake het aspect luchtkwaliteit in relatie tot gezondheidsbescherming. Welk advies de GGD heeft gegeven en hoe het advies is verwerkt, is nader uiteengezet in paragraaf 4.19.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit niet aan vaststelling in de weg staat.

4.8 Geur

4.8.1 Algemeen

Beleidskaders

Juridische kaders 

Besluit kwaliteit leefomgeving

Het Bkl (paragraaf 5.1.4.6) bepaalt dat in een omgevingsplan ervoor moet worden gezorgd dat de geur die door activiteiten wordt veroorzaakt op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Om aan deze eis te voldoen stelt het Bkl instructieregels voor drie categorieën milieubelastende activiteiten die geur produceren, waarvoor in ieder geval in het omgevingsplan regels moeten worden opgenomen. Het gaat hier om het exploiteren van zuiveringstechnische werken (rwzi's), het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf en andere agrarische activiteiten. Voor elk van deze verschillende categorieën wordt in het Bkl aangegeven op welke manier in een omgevingsplan in ieder geval sprake is van een aanvaardbare situatie.

Voor andere geurveroorzakende activiteiten moet de gemeente zelf bepalen en verantwoorden of en welke geurregels in het omgevingsplan nodig zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om industrie, horeca-activiteiten, dierenpensions en -klinieken, maneges en het hobbymatig houden van dieren. Hierbij bepaalt de gemeente zelf welke mate van geurhinder aanvaardbaar is, en in hoeverre daarvoor waarden, afstanden en/of gebruiksregels in het omgevingsplan nodig zijn. De locatie van (in het omgevingsplan toegelaten) geurveroorzakende activiteiten enerzijds en geurgevoelige gebouwen anderzijds is daarbij bepalend.

In de instructieregels in het Bkl is bepaald dat in een omgevingsplan rekening gehouden dient te worden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. De formulering van de instructieregel geeft aan dat voor dit aspect ruimte bestaat om op lokaal niveau een afweging te maken. De belangrijkste afweging die het bevoegd gezag op het gebied van geur dient te maken is het aanwijzen van de bebouwingscontour(en) geur. Binnen deze gebieden wordt de emissie van geur minder snel aanvaardbaar geacht omdat andere kwaliteiten en functies in deze gebieden een hogere prioriteit hebben dan het belang van het emitteren van geur als gevolg van activiteiten. Gebieden die, volgens het bevoegd gezag, beschermd dienen te worden tegen geuroverlast kunnen met behulp van een contour worden aangewezen.

4.8.2 Toetsing

Het plan voorziet enkel in woningbouw en dus kan geconcludeerd worden dat er niet voorzien wordt in een geurveroorzakende activiteit. De meest dichtstbijzijnde gronden die bestemd zijn voor agrarisch gebruik liggen op circa 210 meter afstand van de projectlocatie aan de noordwestzijde van de A44 in de gemeente. Op basis van het aspect Activiteiten en milieuzonering behoort dergelijke bedrijvigheid tot milieucategorie 2 en geldt een te hanteren richtafstand van 30 meter voor het aspect geur. Aan deze richtafstand wordt ruim voldaan.

4.8.3 Conclusie

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een belemmering voor wat betreft het aspect geur.

4.9 Trillingen

4.9.1 Algemeen

Beleidskaders

Juridische kader

Besluit kwaliteit leefomgeving

In de instructieregels van het Bkl (paragraaf 5.1.4.4) is bepaald dat in een omgevingsplan rekening gehouden dient te worden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw.

Een aanvaardbare situatie wordt in ieder geval gecreëerd als in het omgevingsplan de standaardwaarde van toepassing wordt verklaard voor continue en herhaald voorkomende trillingen. Het omgevingsplan kan ook een lagere waarde bevatten. Het omgevingsplan kan ook een hogere waarde dan de standaardwaarde bevatten, als op basis van een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift reeds een hogere waarde gold. Deze waarde is niet hoger dan de grenswaarde. Ook is een hogere waarde mogelijk als het gaat om een activiteit die verricht wordt op een bedrijventerrein dat in het omgevingsplan is aangewezen.

Indien sprake is van zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen kan dit het rechtvaardigen om in het omgevingsplan een hogere waarde op te nemen dan de standaardwaarde en zelfs hoger dan de grenswaarde. De maximale waarde is de grenswaarde vermenigvuldigd met de factor 1,8.

4.9.2 Toetsing

Zoals beschreven is het onderdeel trillingen geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trilling gevoelige ruimte van een trilling gevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 van de Bruidsschat en artikel 5.87 Bkl.

Bronnen van trillingen zijn het spoor, machines in de industrie en bouw- en sloopactiviteiten. De gebruikelijk gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder door spoor wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Het plangebied is gelegen op circa 2 kilometer van het meeste dichtstbijzijnde spoortraject gelegen, waardoor geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Ten aanzien van bronnen van verkeer, waaronder de A44, zijn naast de effecten vanuit geluid (trillingen) geen specifieke kaders en criteria opgenomen voor trillingeffecten op woningbouw. Ten opzichte van het woongebouw aan de zijde van de A44 wordt geen trillinghinder vanuit de A44 verwacht, vanwege de afstand van circa 30 meter van het beoogde appartementencomplex tot de A44. Daarnaast is er tussen het woongebouw en de A44, oppervlaktewater en een geluidscherm gelegen. Vervolgens wordt het woongebouw gerealiseerd conform de nieuwbouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving en de criteria die voor trillinggevoelige gebouwen zijn bepaald in paragraaf 22.3.5 van het Omgevingsplan gemeente Oegstgeest, waardoor trillinghinder zoveel mogelijk wordt voorkomen.

4.9.3 Conclusie

In voorliggend geval is gezien de afstand tot de trillingsbron geen hinder te verwachten. Met het oog op een evenwichtige toedeling van funcies aan locaties kan verondersteld worden dat trillingen op deze locatie geen problemen opleveren.

4.10 Magneetveldzones

4.10.1 Algemeen

Hoogspanningsverbindingen en magneetveldzones

Op 21 april 2023 is het herijkte voorzorgbeleid magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen in werking getreden. Het doel van het voorzorgbeleid magneetvelden is om, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te voorkomen dat burgers (volwassenen en kinderen) langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden die afkomstig zijn van de elektriciteitsinfrastructuur. Niet omdat dit om gezondheidsredenen noodzakelijk is, maar uit voorzorg.

Het voorzorgbeleid voor magneetvelden bestaat uit:

  • bronmaatregelen, die de netbeheerders bij alle netcomponenten treffen;
  • afstandsmaatregelen bij bovengrondse hoogspanningslijnen, die het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening op basis van de berekening van de magneetveldzone kan treffen.

Het voorzorgbeleid is gericht op het beperken van (de blootstelling aan) magneetvelden afkomstig van 50 hertz wisselspanningscomponenten in het elektriciteitsnet. De volgende netcomponenten vallen onder het voorzorgbeleid:

  • Bovengrondse hoogspanningsverbindingen, aangeduid als hoogspanningslijnen, met een spanning van 50 kV of hoger;
  • Ondergrondse hoogspanningsverbindingen, aangeduid als hoogspanningskabels, met een spanning van 50 kV of hoger;
  • Hoogspanningsstations, waarbij de hoogste spanning op het station 50 kV of hoger is;
  • Middenspanningsstations, waaronder transformatorhuisjes, waarbij de hoogste spanning op het station tussen de 3 en 50 kV ligt (dus lager is dan 50 kV).

Door de minister voor Klimaat en Energie (KE) en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) is, in afstemming met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), besloten om voor andere netcomponenten dan bovengrondse hoogspanningslijnen geen afstanden ten opzichte van gevoelige bestemmingen te adviseren. Dat betekent dat er ook geen magneetveldzone bij deze netcomponenten bepaald wordt.

4.10.2 Relatie tot ontwikkeling

Binnen het plangebied wenst een Liander een reserveringsgebied op te nemen voor de mogelijke locatie van een ondergrondse hoogspanningsleiding. Deze leiding betreft een 50 kv-hoogspanningsverbinding. De concrete locatie van de 50 kv-leiding staat bij de vaststelling van het omgevingsplan nog niet vast, waardoor gekozen is om een Uitbreidingsgebied voor de leiding op te nemen (11.7 Uitbreidingsfunctie Hoogspanningsleiding).

Op basis van het voorzorgbeleid hoeft voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding geen afstandsmaatregel genomen te worden en magneetveldzone bepaald te worden. Voor het plangebied is zekerheidshalve aansluiting gezocht bij het onderliggend rapport van Lysias Advies 'Advies nieuw voorzorgbeleid elektriciteit en gezondheid, 19 oktober 2020, kenmerk A19RVO-100' waarin voor een ondergrondse 50 kv-kabel een afstand van 10 meter vanaf de buitenste kabel tot gevoelige bestemmingen, zoals woningen, wordt geadviseerd. Het aanleggen van een 50 kv-leiding of kabel is omgevingsvergunningplichtig (zie artikel 9.4.2). In de regels is in de beoordelingsregels bepaald dat de 50 kv-leiding alleen gerealiseerd kan worden, indien de leiding op een afstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen, zoals woonfuncties in het plangebied komt te liggen. Indien de leiding op een kortere afstand wordt gesitueerd, moet een elektromagnetisch veldonderzoek aantonen dat de magneetveldzone van de leiding passend is ten opzichte van woningen. Dit is opgenomen in artikel 9.4.4 onder 3.

4.10.3 Conclusie

Het aspect magneetveldzone vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.11 Bodem

4.11.1 Algemeen

De chemische bodemkwaliteit heeft gevolgen voor de gezondheid en het milieu. Verontreinigingen kunnen het gebruik van een locatie beperken of tot hoge saneringskosten leiden. Het Aanvullingsspoor bodem (bestaande uit de Aanvullingswet bodem, het Aanvullingsbesluit bodem en de Aanvullingsregeling bodem) voegt het thema 'bodem en ondergrond' toe aan de Omgevingswet. De instrumenten van de Omgevingswet zijn daarmee toepasbaar op het thema bodem en ondergrond. De nieuwe regels komen in de plaats van de bestaande regels voor het beheer van bodemkwaliteit, zoals de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en het Besluit uniforme saneringen. Bodemkwaliteit wordt een onderdeel bij een afweging van aspecten van de fysieke leefomgeving. Deze afweging is onder andere nodig bij het opstellen van een omgevingsvisie en een omgevingsplan.

Om de bodemkwaliteit te bepalen zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. In deze onderzoeken zijn de criteria van de Omgevingswet (en de daarvoor geldende wetgeving) voor de toetsing van de bodemkwaleit afgewogen. Deze onderzoeken zijn in paragraaf 4.11.2 nader uiteengezet, waarin getoetst is of de beoogde planontwikkeling, de realisatie van de bodemgevoelige locaties en objecten, in het kader het aspect bodemkwaliteit past in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.11.2 Toetsing

Verkennend bodemonderzoek Soilution, R. Vis, 24 augustus 2023, projectcode 3590106

Door Soilution is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bij deze motivering gevoegd. Onderstaand zijn de resultaten samengevat weergegeven.

Grond

De bodem bestaat tot de maximale geboorde diepte van 2,20 m-mv hoofdzakelijk uit zand. Plaatselijk komt in de ondergrond van 0,50 tot 1,00 m-mv klei voor en veen van 1,00 tot 2,00 m-mv.

In de geanalyseerde grondmonsters worden hoofdzakelijk lichte verhoogde zware metalen gemeten. Minerale olie, PCB en molybdeen worden in beperkte mate in licht verhoogde gehaltes aangetoond. Ter plaatse van de kassen zijn licht verhoogde OCB-concentraties gemeten. De verhoogde gehalten geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.

Plaatselijk (oa. ter plaatse van de dammen) is in de bovengrond een sterke bijmenging met baksteen aanwezig, sporadisch is in de ondergrond van 0,50 tot 1,00 m-mv bijmenging met koolas waargenomen.

In mengmonster MM07 is een matig verhoogd gehalte PAK vastgesteld en is het mengmonster om deze reden uitgesplitst.

Op basis van analyse van de individuele monsters blijkt dat in de bodem ter hoogte van boring 31a (traject 0,50 – 1,00 mmv) een interventiewaarde is geanalyseerd. Het verhoogde PAK gehalte wordt verklaard door de aanwezigheid van koolas. In de twee overige individuele monsters wordt slechts een licht verhoogd PAK gehalte gemeten. In dezelfde laag ter hoogte van de direct naastgelegen boring 31, is deze verontreiniging tevens niet aangetoond.

Geconcludeerd wordt dat het gehalte een uitbijter betreft en wordt veroorzaakt door de plaatselijke koolas-bijmenging.

Naar verwachting is de verontreiniging zeer beperkt van omvang. Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging zoals verwoord in de Wet bodembescherming.

Het uitgegraven en opgeboorde materiaal is gezeefd en zintuiglijk beoordeeld op voorkomen van asbestverdachte materialen (>20 mm). Hierbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analyse van de fijne fractie (<20mm) levert geen asbestgehaltes op groter dan 2,0 mg/kgds. De locatie kan derhalve worden aangemerkt als zijnde niet verontreinigd met asbest.

PFAS

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten PFAS gemeten. Op basis van toetsing aan de toepassingsnormen zoals opgenomen in het Handelingskader PFAS, is de grond toepasbaar voor de bodemfunctieklasse landbouw en/of natuur.

Hergebruiksmogelijkheden grond (indicatief)

Op basis van toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de bodem (indicatief) aan de kwaliteitsklasse “altijd toepasbaar” wonen of industrie.

Grondwater

Het grondwater is aangetroffen op circa 0,8 m-mv. De concentraties van de geanalyseerde parameters in de grondwatermonsters zijn niet verhoogd.

Aanbevelingen

Ten behoeve van de herinrichting van de locatie, wordt aanbevolen om de spot met sterke PAK-verontreiniging en het teerhoudende asfalt separaat te ontgraven en af te voeren naar een erkende verwerker.

Verkennend waterbodem- en nader bodemonderzoek, R. Vis, 22 april 2024, projectcode 3590156

De aanleiding voor het verkennend waterbodemonderzoek is de voorgenomen herontwikkeling van het terrein naar de bestemming wonen en de geplande demping van een sloot ter plaatse van de projectlocatie. Het onderzoek is als Bijlage 7 bij de toelichting van het omgevingsplan gevoegd. Doelstelling van het waterbodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygienische waterbodemkwaliteit. Daarnaast is een aanvullend bodemonderzoek verricht. De aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is dat bij voorgaand bodemonderzoek in de bodem een verontreiniging met PAK is vastgesteld welk de interventiewaarde overschrijdt. De doelstelling van het nader bodemonderzoek is het vaststellen van de omvang van de verontreiniging.

Waterbodem

In de sloten is een variërende dikte van circa 8 tot 27cm met baggerspecie vastgesteld. Van de baggerspecie is een mengmonster samengesteld, op basis van analytisch onderzoek blijkt dat de baggerspecie eventueel geschikt is om op naastgelegen perceel te verspreiden. Het slib is niet elders toepasbaar.

Afperking PAK verontreiniging

In de bodem ter hoogte van afperkende boringen 102 en 103 is in de laag van 0,4 m-mv tot 1,2 m-mv bijmenging met puin vastgesteld, koolas is niet vastgesteld. In geen van de geanalyseerde grondmonsters is een sterk verhoogd gehalte PAK vastgesteld.

Ter hoogte van boring 101 is in de laag van 0,7 m-mv tot 1,2 m-mv een matige olie-water reactie en een sterk oliehoudende geur waargenomen. Op basis van analytisch onderzoek is een matig verhoogde concentratie olie vastgesteld. De concentratie olie overschrijdt de interventiewaarde niet. De grond voldoet indicatief aan de kwaliteitsklasse matig verontreinigd.

Aanbeveling

De hypothese dat de verontreiniging met PAK in de grond van beperkte aard is, is middels onderhavig onderzoek bevestigd. De omvang van de grondverontreiniging wordt geschat op circa 15 m3 bodemvolume (vast).

De resultaten van de met olie matig verontreinigde grond ter hoogte van boring 101 geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek en/of het uitvoeren van een bodemsanering. Als deze grond echter vrijkomt bij herinrichting wordt aanbevolen de grond separaat te ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerker.

Geconcludeerd wordt dat de locatie met betrekking tot de voorgenomen herontwikkeling van de locatie voldoende is onderzocht.

4.11.3 Conclusie

Het aspect bodem is voldoende onderzocht en staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

4.12 Ontplofbare oorlogsresten

4.12.1 Algemeen

Niet gesprongen explosieven zijn ontplofbare oorlogsresten, bijvoorbeeld uit de Eerste of de Tweede Wereldoorlog. Wanneer deze verplaatst of geraakt worden bij werkzaamheden in de grond, kunnen ze een gevaar opleveren. Conform Arbowetgeving dient het terrein daarom voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden onderzocht te worden op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Hiermee wordt voorkomen dat tijdens werkzaamheden in de bodem ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen die een gevaar voor de werknemers en de openbare orde en veiligheid kunnen vormen.

4.12.2 Toetsing

Door ReasEuro is een quickscan uitgevoerd in het kader van ontplofbare oorlogsresten. De historische quickscan is als Bijlage 15 bij deze motivering gevoegd. Uit de quickscan volgt dat naar aanleiding van oorlogshandelingen gedurende de Tweede Wereldoorlog een (zeer) lage kans is dat er ontplofbare oorlogsresten zijn achtergebleven binnen het onderzoeksgebied. Er wordt niet verwacht dat er ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen bij werkzaamheden. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden voor de ontwikkeling in het plangebied regulier uit te voeren, zonder verdere maatregelen. Mocht echter tijdens werkzaamheden spontaan ontplofbare oorlogsresten aangetroffen worden, dan moeten maatregelen opgevolgd worden die zijn omschreven in de historisch quickscan.

4.12.3 Conclusie

Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen belemmering voor het plan.

4.13 Veiligheid

4.13.1 Algemeen

Bij veiligheid gaat het om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen, de veiligheid van inrichtingen en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl van het Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Omgevingsveiligheidsbeleid biedt de kaders waarmee een gebied zo ingericht kan worden dat mensen die er wonen of werken voldoende zijn beschermd bij ongevallen met gevaarlijke stoffen. Door vooraf na te denken over bescherming en doeltreffende maatregelen te nemen, kunnen mensen die in het gebied wonen of werken worden beschermd. Dit kan bijvoorbeeld door afstand te houden of mensen in het gebied de mogelijkheid te bieden om te vluchten of schuilen. Het 'plaatsgebonden risico' en 'aandachtsgebieden' zijn instrumenten van het omgevingsveiligheidsbeleid waarmee invulling gegeven wordt aan het beschermen van de omgeving.

Het wettelijk kader m.b.t. omgevingsveiligheid is vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In het besluit staan instructieregels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Juridische kaders

Besluit kwaliteit leefomgeving

Paragraaf 5.1.2 van het Bkl bevat instructieregels over het waarborgen van de veiligheid. Het doel van die instructieregels is dat het omgevingsplan rekening houdt met risico's van branden, rampen en crises. Ook moet rekening worden gehouden met het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de zelfredzaamheid van personen en met mogelijkheden tot hulpverlening (zoals bereikbaarheid voor hulpdiensten). Deze risico's worden gevormd door het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen - wegen en spoorwegen maar bijvoorbeeld ook buisleidingen. Daarnaast worden risico's gevormd door verschillende milieubelastende activiteiten met externe veiligheidsrisico's – zoals het opslaan van gevaarlijke stoffen.

De risicobenadering van externe veiligheid gaat uit van twee sporen: het beschermen van individuen (plaatsgebonden risico of PR) en het beschermen van groepen (groepsrisico of GR). Het plaatsgebonden risico is de kans dat per jaar één persoon overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats bevindt. Het groepsrisico is de kans op het overlijden van een groep mensen als deze, zowel beschermd als onbeschermd, op een plaats bevinden.

Plaatsgebonden risico

Voor wat betreft het PR bevat het Bkl grens- en standaardwaarden, die ruimtelijk worden vertaald in afstanden van risicobronnen tot gebouwen en locaties. Deze PR-contour is een gegeven of berekende afstand vanaf de risicobron. Het Bkl stelt instructieregels voor het toelaten van milieubelastende activiteiten en zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare gebouwen en kwetsbare en beperkt kwetsbare locaties. Voor (zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties moet het omgevingsplan de grenswaarde uit het Bkl in acht nemen. Binnen de PR-contour zijn (zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties niet toegestaan. Voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties moet het omgevingsplan rekening houden met de standaardwaarde voor het PR die het Bkl stelt.

Groepsrisico – aandachtsgebieden

Naast het PR, wordt onder de Ow het GR ingevuld aan de hand van aandachtsgebieden. Bij risicovolle activiteiten (uit het Bal) wijst het Bkl deze aandachtsgebieden aan. Dit zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die inzichtelijk maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd kunnen zijn tegen de gevolgen van ongevallen. Dat wil zeggen, waar zich bij een ongeval met gevaarlijke stoffen levensbedreigende gevaren voor personen in gebouwen kunnen voordoen. Er is onderscheid gemaakt tussen de risico's van warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Er zijn dan ook drie categorieën aandachtsgebieden:

  • 1. brandaandachtsgebied;
  • 2. explosieaandachtsgebied;
  • 3. gifwolkaandachtsgebied.

De aandachtsgebieden liggen rondom activiteiten met externe veiligheidsrisico's, en gelden zodra de activiteit wordt verricht. Een brandaandachtsgebied ligt het dichtst bij de risicobron, het gifwolkaandachtsgebied spreidt zich het verst uit. Afhankelijk van het type activiteit is sprake van één of meerdere type aandachtsgebieden.

Binnen een aandachtsgebied moet de het omgevingsplan rekening houden met het groepsrisico (5.15 Bkl). Aan de instructieregel wordt in ieder geval voldaan als binnen het aandachtsgebied geen zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare gebouwen en kwetsbare en beperkt kwetsbare locaties worden toegelaten. Het Bkl biedt wel enige afwegingsruimte ('rekening houden met'), om binnen een aandachtsgebied deze gebouwen of locaties toe te laten. In het omgevingsplan moet dan gewaarborgd zijn dat maatregelen worden getroffen ter bescherming van personen in die gebouwen en op die locaties; of dat het aantal doorgaans aanwezige personen of de tijd dat die aanwezig zijn in die gebouwen en op die locaties beperkt wordt. Voor legaal aanwezige activiteiten, gebouwen en locaties hebben de aandachtsgebieden geen gevolgen.

De gemeente kan voor (een deel van) brand- en explosieaandachtsgebieden in het omgevingsplan een voorschriftengebied aanwijzen (5.14 Bkl). Het is dus ook mogelijk om geen of een kleiner voorschriftengebied aan te wijzen. Als op een locatie zeer kwetsbare gebouwen (zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven) zijn toegelaten is het aanwijzen van een voorschriftengebied verplicht.

Binnen een voorschriftengebied gelden aanvullende bouwkundige eisen voor nieuwbouw en vervangende nieuwbouw. Deze aanvullende eisen staan in het Bbl (artikel 4.90 t/m 4.96), en hebben tot doel om mensen in een gebouw te beschermen tegen de gevolgen van een brand of explosie. De bouweisen zijn aanvullend op de generieke bouweisen uit het Bbl en de beschermende maatregelen die binnen het hele aandachtsgebied worden getroffen (5.15 Bkl). Voor bestaande gebouwen binnen een voorschriftengebied gelden de aanvullende bouweisen niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0031.jpg"

Figuur 4.13.1 Weergave aandachtsgebieden.

Provinciale omgevingsverordening

Paragraaf 7.3.2. van de Provinciale Omgevingsverordening bevat instructieregels over het waarborgen van de veiligheid. Deze instructieregels gaan over het opnemen en waarborgen van risicogebieden en groepsrisico's in het omgevingsplan. Het gaat om de volgende instructies;

  • 1. Opname van risicogebieden: Specifieke risicogebieden voor externe veiligheid, zoals Botlek-Vondelingenplaat, Europoort en Maasvlakte, worden opgenomen in het omgevingsplan.
  • 2. Waarborgen van ruimte: Bij besluitvorming over ruimte voor activiteiten in de buurt van deze risicogebieden moet rekening worden gehouden met de activiteiten waarvoor het risicogebied is gereserveerd.
  • 3. Groepsrisicobenadering: Voor gebieden met een verhoogd groepsrisico moeten in het omgevingsplan overwegingen worden betrokken, zoals mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling buiten het gebied, alternatieven met minder risico, bestaande beschermingsmaatregelen, aanvullende beschermingsopties, maatregelen aan de bron van het risico en advies van de veiligheidsregio.
  • 4. Niet-Basisnet transportroutes: Langs deze routes moeten ruimtelijke ontwikkelingen rekening houden met mogelijke incidenten met gevaarlijke stoffen door effectgebieden te beperken en maatregelen te treffen voor bescherming van personen en gebouwen binnen deze zones.
4.13.2 Toetsing

Onderzoek Cauberg Huygen

Binnen het plan wordt enkel voorzien in woningen en geconcludeerd kan worden dat er geen nieuwe risicobronnen worden toegevoegd binnen het plangebied.

Er is door Cauberg Huygen een onderzoek gedaan in het kader van externe veiligheid. Dit onderzoek is als Bijlage 8 bij deze motivering gevoegd. Onderstaand zijn de resultaten weergegeven.

In de omgeving zijn de volgende risicobronnen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0032.png"

Figuur 4.13.2: Risicobronnen (bron: Cauberg Huygen)

De volgende bronnen bevinden zich op een grote afstand van het plangebied, waarbij het risico niet berekend hoeft te worden vanuit een wettelijk kader:

  • op circa 2 kilometer van het plangebied bevindt zich een chemiebedrijf;
  • het plangebied bevindt zich op een grote afstand van Schiphol en is niet gelegen in het aandachtsgebied in het kader van het Luchthavenindelingsbesluit.

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich de volgende bronnen:

  • op circa 40 meter van het plangebied bevindt zich de A44 waarover gevaarlijke stoffen gaan;
  • op circa 90 meter bevindt zich een tweetal buisleidingen (A-560 en W-535-01).

Het plangebied ligt wel binnen de invloed van de weg en de beide buisleidingen. In het onderzoek zijn de risico's nader uitgewerkt.

4.13.2.1 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

De ontwikkellocatie ligt direct aan het wegtraject A44. Over dit traject vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van de EV-signaleringskaart, het Basisnet en het HART. Voor het betreffende traject zijn de onderstaande gegevens opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0033.png"

Tabel 4.13.1 Transport gegevens wegtracé A44

RBM II berekening

Voor de bovengenoemde wegtracé dient, op basis van de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland, met een RBM II zowel de hoogte als de toename van het groepsrisico te worden getoetst aan de oriëntatiewaarde.

Dit volgens de Rekenvoorschriften Omgevingsveiligheid, zoals genoemd in Artikel 8.7 van de Omgevingsregeling.

Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Ten opzichte van de huidige situatie, neemt het groepsrisico in de toekomstige situatie (na uitvoering van het bouwplan) toe. Immers in de huidige situatie bevindt zich ter plaatse van het plangebied geen bewoning plaats. Uit de RBM II reken resultaten zijn de volgende punten vast te stellen:

  • De hoogte van het berekende groepsrisico in de huidige situatie is namelijk maximaal 1,8% ten opzichte van de oriëntatiewaarde (100%). Dit terwijl het maximale groepsrisico in de toekomstige situatie 1,7% ten opzichte van de oriëntatiewaarde (100%) is.
  • Het hoogste groepsrisico langs de gemodelleerde route wordt niet ter hoogte van het plangebied, maar op ongeveer 1 kilometer ten zuiden van het plangebied langs de A44 gevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0034.png"

Figuur 4.13.3 Groepsrisicocurves (bron: onderzoek Cauberg Huygen)

Het aantal GF3 transporten (brandbare gassen, zoals LPG) van 190 per jaar, bepaalt volledig de hoogte van het berekende groepsrisico. Het transport van brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) en toxische vloeistoffen (LT1 en LT2) heeft geen (significante) invloed op deze berekeningen.

Dit betekent dat het, gezien deze rekenuitkomsten, formeel niet nodig was om het groepsrisico te berekenen volgens Artikel 7.18 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

4.13.2.2 Transport gevaarlijke stoffen

De ontwikkellocatie ligt in de nabijheid van een tweetal buisleidingen. Over dit tracé wordt gas getransporteerd. Op de Portaal Atlas Veiligheid (PAV) is informatie te vinden over de betreffende buisleidingen van Gasunie.

Momenteel is het voorgeschreven rekenprogramma Carola niet beschikbaar. Daarom is in overleg met het bevoegd gezag afgesproken dat de buisleidingen worden door gerekend met behulp van Safti-NL.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0035.png"

Tabel 4.13.2 Transport gegevens buisleidingen

Op basis van de Atlas voor de leefomgeving bevindt de pr 10-6 contour voor beide leidingen zich op de leiding zelf.

De maximale hoogte van het groepsrisico is zowel voor de huidige- als de toekomstige situatie berekend en vergeleken met de oriëntatiewaarde (100%). Daarna is de toename van het groepsrisico bepaald, als gevolg van de uitvoering van dit bouwplan.

Uit deze QRA volgt dat het groepsrisico van aardgasleiding A-560 door dit planvoornemen beperkt toeneemt, namelijk met 0,1% ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico voor aardgasleiding W-535-01 neemt niet toe door dit bouwplan.

Met deze berekeningen is aangetoond dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en daarom geen sprake is van een ‘verhoogd groepsrisico’. Daarom is het niet nodig om de overwegingen uit Artikel 7.18 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening verder te betrekken in de uitwerking van de verantwoording van het groepsrisico in het omgevingsplan.

4.13.2.3 Aanzet tot verantwoording van het groepsrisico

Vanwege de toename van het groepsrisico moet een verantwoording worden opgesteld. In het onderzoek van Cauberg Huygen is de verantwoording nader omschreven. Onderstaand is de verantwoording samengevat weergegeven.

Voorzieningen aan de bron

Wegnemen risicobron

Deze maatregel is de meest effectieve bronmaatregel die er bestaat in het kader van externe veiligheid, maar eveneens de minst kansrijke maatregel. Het Rijk bepaalt immers wie verantwoordelijk is voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van weg.

Rijkswaterstaat (RwS) is verantwoordelijk voor het wegennet van Nederland. De verwachting is dat deze maatregel moeilijk uitvoerbaar zal zijn i.v.m. de impact op het gehele wegennet.

Ten aanzien van buisleidingen kunnen leidingen niet zomaar weggehaald worden. Wel kunnen ze eventueel verplaatst worden maar dit is een zeer kostbare aangelegenheid.

Beperken van de doorzet

Het beperken van de doorzet is een effectieve voorziening aan de bron, maar minder kansrijk omdat het gemeentebestuur geen zeggenschap heeft over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en omdat Gasunie niet minder gas kan leveren. Deze maatregel heeft voor het plan geen toegevoegde waarde.

Weggebonden voorzieningen en buisleiding gebonden voorzieningen

Het nemen van weggebonden voorzieningen hebben een gunstig effect, maar kunnen niet gerealiseerd worden vanwege het feit dat Rijkswaterstaat de beheerder is van een het wegennet en niet dergelijke maatregelen wenst te treffen. Daarnaast kunnen buisleiding gebonden voorzieningen getroffen worden, echter zijn niet deze niet doelmatig omdat er geen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd in de nabijheid van de buisleiding.

Voorzieningen in de overdracht

Vergroten afstand tot de weg

Het relevante tracé heeft een brandaandachtsgebied en een explosieaandachtsgebied. De bebouwing van het ontwerp is geprojecteerd op meer dan 30 meter van de A44. De afstand waarborgt dat de bebouwing geprojecteerd wordt buiten het brandaandachtsgebied. Het vergroten van de afstand heeft geen gevolg voor het explosie aandachtsgebied.

Teneinde het groepsrisico te verlagen is het vergroten van de afstand tussen de bebouwing en de weg geen mogelijke optie. Hierbij zijn aspecten als leefbaarheid en groeninrichting van het plan (dagelijks) boven het statistische risico (kans) gesteld.

Vergroten afstand tot de buisleidingen

Deze maatregel is reeds uitgevoerd. Een grotere afstand is niet mogelijk in verband met de exploitatie van de locatie.

Bereikbaarheid hulpdiensten

In het ontwerp van de gebouwen in het plangebied wordt rekening gehouden met een meerzijdige ontsluiting van de bouwwerken. Daarnaast wordt in overleg de Veiligheidsregio de locaties in het plangebied bepaald waar hulpdienstvoertuigen opgesteld kunnen worden. Ten slotte is het ontwerp rekening gehouden met voldoende ruimte om blusvoertuigen op te stellen.

De bereikbaarheid van het plangebied door de hulpdiensten heeft geen effect op het groepsrisico, maar is van invloed op de uitvoerbaarheid van de repressieve taak van de hulpverlening. Voor hulpdiensten is het goed kunnen bereiken en verlaten van een incident met eigen materieel en eigen personeel van cruciaal belang. Om deze reden is een calamiteitenroute in het plangebied opgenomen.

Voorzieningen bij de ontvanger

Zelfredzaamheid

In het gebouw wordt extra aandacht besteed aan goede vluchtwegen. Hieronder wordt verstaan dat de aard en de omvang voldoende zijn maar ook dat de vluchtwegen zoveel mogelijk afgekeerd zijn van de bron (wegtracé/buisleiding). Daarnaast worden de in de gebouwen aanwezige personen geïnformeerd over de gevolgen bij een calamiteit en hoe men zichzelf in veiligheid kan brengen.

In de gebouwen in het plangebied worden afsluitenbare ventilatiesystemen toegepast, zodat het risico op blootstelling bij een toxische gifwolk wordt geminimaliseerd.

Conclusie

Er is een aanzet gegeven tot verantwoording van het groepsrisico. De uiteindelijke verantwoording van het groepsrisico is een bevoegdheid van de raad van de gemeente Oegstgeest.

4.13.2.4 Toegang geneeskundige hulpverlening

In artikel 5.2 lid 1 onder c van het Besluit kwaliteit leefomgeving is opgenomen dat voor risico's van branden, rampen en crises rekening worden gehouden met het belang van de geneeskundige hulpverlening. In het plangebied is rekening gehouden met de toegankelijkheid van geneeskundige hulpverlening bij calamiteiten. In het plan hiervoor in 11.3 een Uitbreidingsfunctie voor een calamiteitenroute opgenomen, zodat de toegankelijkheid voor de hulpdiensten bij ongevallen behouden blijft. Deze route is uitsluitend toegankelijk bij calamiteiten en niet bestemd voor regulier autoverkeer.

4.13.3 Conclusie

Uit de analyse blijkt dat vanwege de toename van het groepsrisico een een groepsrisicoverantwoording moet worden opgesteld. In deze paragraaf is hiertoe een aanzet tot verantwoording gedaan. Met het opvolgen van de maatregelen in de verantwoording is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het kader van externe veiligheid.

4.14 Windhinder

4.14.1 Algemeen

Algemeen
Windhinder is een aspect van de fysieke leefomgeving, zoals bedoeld in artikel 2.1 Omgevingswet. Hiermee is windhinder ook een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties in het omgevingsplan. De gemeente heeft hier wel een ruime mate van beleidsvrijheid in, nu voor het aspect windhinder instructieregels van het Rijk ontbreken.

Beoordelingskader NEN-norm voor windhinder
De NEN 8100 is een norm voor de beoordeling van het windklimaat. De norm werkt met uurgemiddelde windsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar. In een tabel is voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) aangegeven of het windklimaat slecht, matig of goed is.

In deze norm zit een beslismodel dat aangeeft wanneer een windonderzoek nodig kan zijn:

  • gebouwen hoger dan 30 meter: windonderzoek is nodig
  • beschut gelegen gebouwen, hoogte 15 tot 30 meter: specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is
  • onbeschut gelegen gebouwen, hoogte tot 30 meter: specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is


De NEN 8100 is vanuit de wet niet verplicht, maar wordt wel algemeen gebruikt om te beoordelen of de ontwikkeling in overeenstemming is met een veilige en gezonde fysieke leefomgeving (voorheen: een goede ruimtelijke ordening).

4.14.2 Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in bebouwing hoger dan 30 meter meter hoogte, maar aan de zijde van de A44 is bebouwing mogelijk tot maximaal 16 meter. Deze bebouwing heeft de entree gelegen aan de parkzijde die beschut is gelegen tussen andere bebouwing en woningen. Daarnaast wordt aan de koppen (zuid- en noordkant) van het appartementengebouw aan de zijde van de A44 geluidschermen van circa 10 meter gerealiseerd, wat tevens gedeeltelijk windhinder in het plangebied voorkomt. Naar verwachting leidt de bebouwing niet tot andere negatieve effecten in het kader van vermindering windhinder.

4.14.3 Conclusie

Het aspect windhinder vormt geen belemmering. Een nader onderzoek naar dit aspect is niet noodzakelijk.

4.15 Water

4.15.1 Algemeen

Op grond van de Omgevingswet is het wegen van het waterbelang noodzakelijk bij het vaststellen van het omgevingsplan. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' de term watertoets. De weging van het waterbelang geldt bij het vaststellen van het omgevingsplan (artikel 5.37 van het Bkl). De regeling voor weging van het waterbelang is geformuleerd als instructieregel. De betekenis van deze instructieregel moet gezien worden in het licht van de belangenafweging die plaatsvindt in het omgevingsplan. Art. 5.37 lid 1 verplicht de gemeente bij die belangenafweging om in het omgevingsplan met de relevante waterbelangen rekening te houden en daarbij de opvattingen van de waterbeheerder te betrekken.

4.15.2 Toetsing

Er is door Nepocon een watertoets opgesteld. Deze toets is opgenomen als Bijlage 19 bij dit omgevingsplan. De resultaten van deze notititie zijn integraal overgenomen in deze paragraaf in de motivering.

4.15.2.1 Beleidskader

Het beleid van het Hoogheemraadschap is opgenomen in paragraaf 3.3. Aanvullend heeft Nepocon het plan getoetst aan:

  • Rioolbeheerplan van de gemeente Oegstgeest;
  • Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027.

Er is afstemming geweest met Hoogheemraadschap van Rijnland op 28 januari 2025 over het plan. De afstemming is verwerkt in de waterparagraaf.

4.15.2.2 Waterveiligheid

In het kader van de ontwikkeling wordt een bestaande regionale waterkering (volgens de legger van Hoogheemraadschap van Rijnland) verlegd. Het huidige deel van de kering van circa 75 meter wordt daarmee verkort tot circa 10 meter. Deze kering beschermt het achterliggende gebied tegen hoge boezemstanden. De verlegging vindt plaats in overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland en voldoet aan de vigerende ontwerpcriteria voor regionale keringen, waaronder stabiliteit, hoogte, en faalmechanismen zoals piping en macrostabiliteit.

De oude kering komt te vervallen en wordt verwijderd. De nieuwe kering wordt aangelegd met minimaal dezelfde beschermingsgraad en dimensionering als de bestaande situatie, conform de normen uit de Legger Regionale Keringen van Rijnland.

Daarnaast wordt een deel van het boezemwaterlichaam gedempt ten behoeve van ruimtegebruik binnen het plangebied. De hydrologische functie van het te dempen water (m.b.t. afvoer, waterberging en ecologie) wordt in samenspraak bepaald met het hoogheemraadschap. Hiervoor worden momenteel twee opties als mogelijk gezien:

  • het realiseren van nieuw open water in het boezemgebied, binnen vijf kilometer van de dempingslocatie;
  • Indien geen geschikte compensatielocatie gevonden kan worden binnen de gewenste afstand en de waterstaatkundige situatie het toelaat, is een afkoopsom (€ 98,-) per gedempte vierkante meter mogelijk.

De wijzigingen worden afgestemd met Rijnland en worden meegenomen in de benodigde watervergunning en/of leggerwijziging. Daarnaast is de wijziging van de regionale waterkering reeds opgenomen als Beschermingsfunctie Waterkering op de verbeelding van voorliggend TAM-omgevingsplan.

De ingrepen leiden niet tot een verslechtering van de waterveiligheid of afvoercapaciteit van het watersysteem.

4.15.2.3 Huidige situatie

Grondgebruik

Het plangebied bestaat voor een groot deel uit agrarisch en groengebied, bepaald vanuit het huidige bestemmingsplan. Daarnaast is een aantal gebouwen aanwezig en wordt de omgeving rondom deze gebouwen aangemerkt als tuin.

Bodem & Grondwater

De ondergrond van het plangebied bestaat tot 2 m – maaiveld uit klei- en veenlagen. Daarbij is de ontwatering in het gebied tussen de 0,4 en 0,8 m-mv bij een gemiddelde hoogste grondwaterstand.

Oppervlaktewater

In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. In het hart van het gebied is een watergang en een grote vijver aanwezig op een hoogte van het polderpeil NAP -1,36 m. Aangrenzend aan het oosten van het gebied is de Pastoorswetering gelegen, wat onderdeel is van het boezemgebied van het Hoogheemraadschap. Dat heeft een zomerpeil van NAP -0,61 m en een winterpeil van NAP -0,64 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0036.png"

Figuur 4.15.1 Overzicht legger Hoogheemraadschap van Rijnland en huidige bebouwing in het gebied.

Maaiveldhoogte

Het plangebied heeft een maaiveldhoogte variërend van NAP -0,20 m tot NAP -0,60 m. En een gemiddelde hoogte van NAP -0,3 m.

4.15.2.4 Beoogde situatie

Verharding

De toename aan verhard oppervlak bedraagt circa 6.282 m². Dit is onderstaande tabel in berekend:

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0037.png"

Tabel 4.15.1 Overzicht verharding

De toename verharding valt binnen de 90 mm bergingseis en 15% regeling van het waterschap. Door middel van de aanwezige berging in het oppervlaktewater en het oppervlaktewater wat extra wordt gegraven zijn extra compensatiemaatregelen niet benodigd.

Hemelwater

Het hemelwater van het openbare terrein wordt verwerkt via het HWA-systeem, wat afwatert op de bestaande vijver en nieuw te realiseren oppervlaktewater. De afstroming naar het oppervlaktewater vormt daarbij geen risico op wateroverlast. Hiermee wordt tevens doorstroming van het systeem gegarandeerd, waardoor de waterkwaliteit wordt gewaarborgd.

Afvalwater

Het afvalwater wordt afgevoerd via een nieuw te realiseren DWA-stelsel, richting het bestaande stelsel aan de van Almondeweg.

Grondwater

De drooglegging is tenminste 1 meter. Op basis van de bodemopbouw verwachten wij wat opbolling en daardoor hogere grondwaterstand. We nemen passende maatregelen (bijvoorbeeld drainage of het ophogen van het maaiveld) om de ontwatering volgens de vigerende gemeentelijke eisen tot het gewenste niveau te brengen.

Oppervlaktewater

Het nieuwe oppervlaktewater komt op het polderpeil te liggen. De hoeveelheid gedempt water wordt teruggebracht en er wordt extra oppervlaktewater gegraven om te voldoen aan de (bergings)eis van het waterschap. De oppervlaktewateren, zoals de vijver (aanwezig in de huidige situatie en plan situatie) wordt middels het hemelwatersysteem in verbinding gezet met de nieuw te graven watergang, waarmee doorstroming gegarandeerd wordt en de waterkwaliteit wordt gewaarborgd.


Aan de zuidwestzijde van het plangebied wordt extra oppervlaktewater toegevoegd. Hierdoor komt de bestaande beschoeiing op deze locatie in de toekomstige situatie te vervallen. Ter vermindering van geluidshinder en visueel contact met de A44 kan er in het nieuwe water een wal met beschoeiing worden aangelegd. Tot een oppervlakte van circa 30 m² bij aanleg van deze wal, wordt voldaan aan de bergingseis van het hoogheemraadschap.

4.15.2.5 Maatregelen

Om aan de normen van Rijnland te voldoen worden de volgende maatregelen genomen:

  • Het hemelwater wordt verwerkt volgens het principe van vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren.
  • Het realiseren van oppervlaktewater compensatie;
  • Realisatie van een gescheiden rioolstelsel en aansluiting DWA op bestaande riolering;
  • Gebruik van halfverharding en waterdoorlatende materialen bij de parkeerplaatsen;
  • Groene inrichting met aandacht voor wateropvang (klimaatadaptatie).
4.15.3 Conclusie

Het plan voldoet aan de waterhuishoudkundige eisen van het Hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeente. Het plangebied is geheel omgeven door oppervlaktewater, eventuele wijzigingen in het grondwaterregime leiden daardoor niet tot verandering in het grondwaterregime buiten het plangebied. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de waterveiligheid, wateroverlast of waterkwaliteit.

4.16 Cultureel erfgoed

4.16.1 Algemeen

Onderdeel van de fysieke leefomgeving is het cultureel erfgoed en werelderfgoed. Cultureel erfgoed bestaat uit vijf elementen, namelijk monumenten (dit kunnen gebouwde monumenten zijn maar bijvoorbeeld ook tuinen en parken), archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschap en roerend of immaterieel erfgoed (dit kan bijvoorbeeld een haven met historische schepen zijn). Alle wettelijke regelingen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving zijn in de Omgevingswet terecht gekomen. Artikel 5.130 en Artikel 5.131 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat de instructieregels voor het cultureel erfgoed. Het beschermingsregime in het omgevingsplan moet ertoe strekken om in een vroeg stadium inzicht te verschaffen in het cultureel erfgoed dat binnen het desbetreffende gebied aanwezig is en om dit cultureel erfgoed voldoende te beschermen als een activiteit wordt ontplooid. De Omgevingswet vormt samen met de Erfgoedwet (2016) het fundament voor de bescherming van het erfgoed.

Monumenten

De aanwijzing van rijksmonumenten is opgenomen in de Erfgoedwet en deze monumenten zijn daarmee wettelijk beschermd. In een Omgevingsplan kan een rijksmonument worden opgenomen, maar dit is door de bescherming op grond van de Erfgoedwet niet verplicht. In een Omgevingsplan dienen voor alle beschermde monumenten regels te zijn opgenomen om de omgeving van het beschermde monument te beschermen.

In de periode tot eind 2029 geldt een overgangsfase voor gemeentelijke monumenten. Na de overgangsfase worden alle gemeentelijke monumenten beschermd in een Omgevingsplan. Tot die tijd kunnen gemeentelijke monumenten ook beschermd worden via een erfgoedverordening.

Archeologische monumenten

In een Omgevingsplan dient rekening te worden gehouden met de (te verwachten) archeologische waarden. Een archeologische onderzoeksplicht in het Omgevingsplan regelt bijvoorbeeld wanneer archeologisch onderzoek moet plaatsvinden en aan welke eisen dit moet voldoen. In beginsel is een project kleiner dan 100 m² vrijgesteld, maar in een Omgevingsplan kan een andere vrijstellingsgrens worden vastgelegd.

Stads- en dorpsgezichten & cultuurlandschappen

Zowel het Rijk, de provincie als een gemeente kan een stads- of dorpsgezicht met een bijzonder cultuurhistorisch karakter aanwijzen voor bescherming. In een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht zijn de rechtsgevolgen niet gelijk aan die van een gemeentelijk beschermd gezicht. Vergunningsvrij bouwen is in een Rijksbeschermd stadsgezicht bijvoorbeeld ingeperkt. Een landschappelijk waardevol gebied kan beschermd zijn als cultuurlandschap.

Roerend of immaterieel erfgoed

In de Omgevingswet is bepaald dat in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld aan roerend of immaterieel erfgoed als dit erfgoed direct of indirect voorwerp kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Denk hierbij bijvoorbeeld aan regels voor een haven met historische schepen. Of het toedelen van een functie aan een locatie die samenhangt met een (lokaal) volksgebruik dat wordt aangemerkt als immaterieel cultureel erfgoed.

Werelderfgoed

Naast de bescherming van erfgoed via de regels in artikel 5.130, is in artikel 5.131 voorzien in een specifieke regel voor het werelderfgoed. Een Omgevingsplan dient regels te bevatten voor het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed.

Daarbij geldt dat een ontwikkeling in een betreffende gemeente invloed kan hebben (bijv. hoogbouw) op de universele waarde van werelderfgoed in een omliggende gemeente.

4.16.2 Toetsing

Monumenten

Er zijn geen monumenten aanwezig binnen het plangebied. Daarom heeft de voorgenomen ontwikkeling geen invloed op monumenten.

Archeologie

Ter plaatse van het projectgebied is in het omgevingsplan een beschermingsfunctie opgenomen ten behoeve van archeologische waarden. In het plangebied geldt beschermingsfunctie niveau 2 en niveau 3. Deze beschermingsfuncties komen voort uit het gemeentelijk archeologiebeleid. In het plangebied komt de beschermingsfunctie niveau 1 niet voor, maar alleen de beschermingsfuncties niveaus 2 en 3 en daarom wordt niet verder op beschermingsfunctie niveau 1 ingegaan.

In het kader van niveau 2 is bepaald dat een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden indien werkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 50 cm onder maaiveld en groter zijn dan 100 m2. Dit is bij het voorgenomen plan het geval, waardoor door Transect een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 bij deze motivering.

Archeologisch onderzoek, bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (rapport 4997)

Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat in het centrale en oostelijke deel van het plangebied sprake is van een strandwal. In het uiterste oosten gaat deze weer over naar een strandvlakte. In het westen van het plangebied ligt binnen een strandvlakte met kwelderafzettingen. De mogelijke geul, die op het AHN zichtbaar is, is niet aangetroffen in de boringen. Gezien deze van geringe omvang kunnen zijn, kan deze snel worden gemist bij verkennende boringen. De aanwezigheid kan niet geheel worden uitgesloten. In de zone waar deze op het AHN zichtbaar is, wordt de middelhoge verwachting gehandhaafd (IJzertijd-Romeinse Tijd). De getijdenafzettingen worden afgedekt met veen en overstromingsafzettingen (Laagpakket van Walcheren). Hoewel in deze overstromingsafzettingen plaatselijk sprake is van zwak ontwikkelde laklagen zijn hierin geen bewoonbare niveaus aangetroffen. Dit gebied wordt als te nat voor bewoning beschouwd.

Hetzelfde geldt voor de dieper gelegen strandvlakte- en kwelderafzettingen. De aanwezigheid van een kreek kan hier echter niet geheel worden uitgesloten. In deze zone kan de verwachting gehandhaafd blijven. De mate van intactheid van de strandwal varieert binnen het gebied. Het oostelijke perceel is dermate omgewerkt dat hier geen intacte resten worden verwacht. Hier zijn namelijk verstoringen tot circa 180 cm -Mv waargenomen. Hoewel bij het centrale deel van het plangebied (en vermoedelijk het oorspronkelijk hoogste punt van de strandwal) geen vegetatieniveau is aangetroffen is het nog wel mogelijk dat hier grondsporen aanwezig zijn. Ter plaatse van de westelijke flank is de strandwal archeologisch gezien intact. Hier is namelijk nog sprake van een intacte veenbedekking, waar in de top ingestoven zand is waargenomen. Zowel de top van de strandwal als de top van het veen zijn hier archeologisch relevant. In deze gebieden geldt een hoge archeologische verwachting. Archeologische resten in het gebied zijn te verwachten vanaf 90 cm -Mv (0,7 – 1,1 meter- AP). Voor de rest van het terrein kan de verwachting naar laag worden bijgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0038.png"

Figuur 4.16.1: Verwachtingskaart Archeologisch onderzoek, bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (rapport 4997)

Archeologisch onderzoek, inventariserend veldonderzoek, verkennende en karterende fase door middel van boringen (rapport 5335)

Er is een nader veldonderzoek uitgevoerd met boringen in het kader van archeologie. Dit onderzoek is als Bijlage 10 bij deze motivering gevoegd. Onderstaand zijn de resultaten integraal weergegeven. Het onderzoek bestaat uit twee delen. De verkennende fase richt zich hierbij op een gebied dat tijdens het eerste onderzoek niet toegankelijk en bebouwd was met een kas. Het karterend onderzoek zich op een zone met een middelhoge archeologische verwachting waarbinnen op basis van onder andere het verkennend booronderzoek de crevassegeul ligt.

Indien ter plaatse van de hoge verwachtingszone in het westen van het plangebied in een later stadium van de ontwikkeling bodemverstoringen zullen plaatsvinden die dieper reiken dan 55 cm -Mv (buffer van 20 cm) wordt hier een vervolgonderzoek geadviseerd (Inventariserend veldonderzoek, waarderende fase; bijlage 8). Indien er ter plaatse van de hoge verwachting zone in het oosten van het plangebied bodemverstoringen zullen plaatsvinden die dieper reiken dan 60 cm -Mv (buffer van 30 cm) wordt hier een vervolgonderzoek geadviseerd (Inventariserend veldonderzoek, karterende en eventueel waarderende fase). Deze onderzoeken kunnen het beste in de vorm van een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd (IVO-P). Voor een proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk die op voorhand door de bevoegde overheid, in deze de gemeente Oegstgeest, moet worden goedgekeurd.

Voor het oosten van het plangebied, inclusief de kas, geldt een lage archeologische verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Daar worden geen verdere maatregelen geadviseerd. Op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0039.png"

Figuur 4.16.2: Verwachtingskaart Archeologisch onderzoek, inventariserend veldonderzoek, verkennende en karterende fase door middel van boringen (rapport 5335)

Op basis van de onderzoeken worden de archeologische verwachtingswaarden bepaald en opgenomen als beschermingsfunctie archeologie in de regels en verbeelding van dit TAM-omgevingsplan.

Er wordt naar aanleiding van het onderzoek een Programma van Eisen opgesteld, op basis waarvan een proefsleuvenonderzoek plaatsvindt op de locaties waar nog archeologische verwachtingswaarden te verwachten zijn.

Stads- en dorpsgezichten & cultuurlandschappen

Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd dorpsgezicht of cultuurlandschap, maar bij de noordoostgrens van het plangebied nabij het gemeentelijk dorpsgezicht Kerkbuurt gelegen.

De Pastoorswetering heeft een historische functie en wordt door het ontwikkelen van dit gebied versterkt als groenblauwe connectie. De Pastoorswetering blijft onaangetast en er zal een kwaliteitsimpuls van het groen en de beleefbaarheid plaatsvinden. Het versterken van de Pastoorswetering en het versterken van de groene buffer gaat hand in hand met elkaar. Het plan draagt bij aan het behoud van het historisch lint met ruimte voor biodiversiteit, gebruik, opvang van water en zichtbare cultuurhistorische waarden.

Roerend of immaterieel erfgoed

Binnen het plangebied is geen sprake van roerend of immaterieel erfgoed, waardoor het plan geen invloed heeft op deze onderdelen.

Werelderfgoed

Het plangebied is geen onderdeel van werelderfgoed, waardoor het plan geen invloed heeft op dit onderdeel.

4.16.3 Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met het aspect cultureel erfgoed.

4.17 Natuur

4.17.1 Algemeen

De Omgevingswet regelt per 1 januari 2024 het belang van natuur als onderdeel van de fysieke leefomgeving. De wet borgt het welzijn van de mens, verbetert de bescherming van natuurkwaliteiten en breidt deze zo nodig uit. In de Omgevingswet wordt onderscheid gemaakt tussen de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden.

Bescherming gebieden

De Omgevingswet bevat instrumenten om natuurgebieden te beschermen. Hierbij gaat het om Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en bijzondere natuurgebieden en landschappen. Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd aan de hand van een aanwijzingsbesluit.

Het NNN is een samenhangend landelijk ecologisch netwerk en is gericht op de bescherming, de instandhouding en zo nodig het herstel van aanwezige dier- en plantsoorten, natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten die van nature in Nederland voorkomen. Bijna alle aangewezen Natura 2000-gebieden zijn onderdeel van het NNN. De provincie wijst in de omgevingsverordening de NNN-gebieden aan.

Naast de Natura 2000-gebieden kan de minister van LNV bijzondere nationale natuurgebieden aanwijzen (artikel 2.44 lid 2 Omgevingswet). De provincie kan in de omgevingsverordening bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen aanwijzen (artikel 2.44 lid 5 Omgevingswet).

Bescherming soorten

Door een groot aantal activiteiten en invloeden staat het voortbestaan van veel dier- en plantsoorten onder druk. Daarom is soortenbescherming een onderdeel van de Omgevingswet. Hierbij gaat het om soorten van Europees belang die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen en om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland. Hier zijn als eerste de provincies verantwoordelijk voor. Ook andere overheden kunnen actief beleid voeren, zo is het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming een mogelijkheid.

Bescherming houtopstanden
Bomen en bossen vallen onder houtopstanden en vervullen een belangrijke en unieke functie in de fysieke leefomgeving. Bescherming van houtopstanden is derhalve onderdeel van de Omgevingswet. Door de lange ontwikkelingstijd van bossen is deze bescherming van groot belang.

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

De Omgevingswet regelt in het Besluit activiteiten leefomgeving activiteiten die met natuur te maken hebben. Deze natuuractiviteiten gaan over dieren en planten in het wild en gebieden waarin ze leven. Het doel van de regels is onder meer het beschermen van soorten en gebieden. De activiteiten met betrekking tot de planologie zijn onder te verdelen in:

  • Natura 2000-activiteiten;
  • Geen Natura 2000-activiteit, wel nadelig voor Natura 2000-gebied;
  • Flora- en fauna-activiteit (activiteiten met betrekking tot dieren of planten in het wild)
  • Vellen en beheren van houtopstanden
4.17.2 Toetsing

Ecologische quickscan

Door Blom Ecologie is een ecologisch quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 11 bij de motivering gevoegd. Onderstaand zijn de resultaten samengevat weergegeven.

Soortenbescherming

Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de volgende soorten of soortgroepen: boommarter, steenmarter, rode eekhoorn, boom- en gebouwbewonende vleermuizen en huismussen. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0040.png"

Tabel 4.15.1 Overzicht soortenbescherming, bron: Blom Ecologie

Gebiedsbescherming

Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Dit kan middels de AERIUS-Calculator.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0041.png"

Tabel 4.15.2 Overzicht beschermde gebieden, bron: Blom Ecologie

Aanvullend onderzoek

Er is een aanvullend onderzoek naar aanleiding van de ecologische quickscan verricht. Het aanvullend onderzoek is opgenomen als Bijlage 12 bij deze motivering. Onderstaand zijn de resultaten samengevat weergegeven.

Huismus

Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat in het onderzoeksgebied geen nesten van huismus aanwezig zijn. De beoogde ingreep leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Omgevingswet.

Vleermuizen

Tijdens het onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de woningen en de te kappen bomen in het plangebied geen functie hebben voor vleermuizen. Tevens maakt het plangebied (in beperkte mate) onderdeel uit van het leefgebied, maar is er geen sprake van het wegnemen van essentiële onderdelen van het leefgebied.

De beoogde ingreep leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Omgevingswet.

Boommarter en steenmarter

Tijdens het onderzoek zijn geen individuen of sporen van de boom- of steenmarter aangetroffen binnen de planlocatie. De beoogde ingreep leidt niet tot een overtreding van een verbodsbepaling van de Omgevingswet.

Rode eekhoorn

Tijdens het onderzoek zijn geen individuen of sporen van de rode eekhoorn aangetroffen binnen de planlocatie. De beoogde ingreep leidt niet tot een overtreding van een verbodsbepaling van de Omgevingswet.

Overige soorten

Tijdens het onderzoek is tevens gelet op individuen, nesten en/of verblijflocaties van andere soorten in het plangebied. Er zijn geen nesten van vogelsoorten aangetroffen binnen het plangebied.

Zorgplichtmaatregelen

Tijdens de werkzaamheden dienen de volgende zorgplichtmaatregelen in acht genomen te worden:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig de planlocatie te verlaten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Het plangebied dient tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheid tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • Overwinteringslocaties van algemene amfibieën (vorstvrije structuren als stenenstapels, houtwallen, dichte struwelen, etc.) dienen verwijderd of ongeschikt gemaakt te worden buiten de overwinteringsperiode oktober - april.
  • Ten aanzien van de vlindersoort 'grote vos' dienen de kapwerkzaamheden uitgevoerd te worden tussen augustus en februari. Hiermee kan voorkomen worden dat eieren en rupsen van de soort abusievelijk worden gedood tijdens de kapwerkzaamheden. De beoogde dempwerkzaamheden leiden niet tot aantasting van functioneel leefgebied van beschermde vissoorten. Tijdens de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de Algemene zorgplicht. Voorafgaand de werkzaamheden dient, om het doden van individuen te voorkomen, de te dempen watergang afgevist te worden door een ecologisch deskundige.
  • De kap- en sloopwerkzaamheden dienen opgestart te worden buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. Een en ander op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.

Stikstofdepositieonderzoek

Er is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd om de effecten van het plan op nabijgelegen Natura 2000-gebieden in kaart te brengen. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 14 bij deze motivering. Uit het onderzoek volgt dat de ontwikkeling een stikstofdepositie heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het projecteffect bedraagt op alle rekenpunten ten hoogste 0,01 mol/ha/j. in de bouwfase en ten hoogste 0,01 mol/ha/j. in de beoogde gebruiksfase.

Bij een dergelijke projectbijdrage zijn significant negatieve effecten binnen de omliggende Natura 2000-gebieden niet op voorhand uit te sluiten. Een omgevingsvergunning voor een Natura 2000 activiteit onder de Omgevingswet is voor het plan mogelijk noodzakelijk. Als gevolg hiervan dient een passende beoordeling opgesteld te worden en een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit aangevraagd te worden.

Passende beoordeling

Er is door Tauw een passende beoordeling opgesteld (zie Bijlage 18). In deze passende beoordeling op basis van de uitgevoerde stikstofberekeningen van MBH Consult de effecten op de natuur in kaart gebracht. Deze passende beoordeling is betrokken bij de beoordeling of het plan niet evident onuitvoerbaar is.

In de stikstofberekeningen is intern gesaldeerd met de dieremissies die nu planologisch en feitelijk aanwezig zijn in het plangebied. In de passende beoordeling is geconcludeerd dat het additionaliteitsvereiste niet in de weg staat om dit gebruik dat onderdeel uitmaakt van de referentiesituatie als interne salderingsmaatregel in de passende beoordeling te betrekken.

Uit de stikstofberekeningen volgt dat per saldo geen sprake is van een toename in de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in omliggende Natura 2000-gebieden (de berekende stikstofdepositie is op geen enkel relevant hexagoon hoger dan 0,00 mol/ha/jaar). Uitgesloten is dan ook dat de natuurlijke kenmerken van deze Natura 2000-gebieden door het plan worden aangetast. Het plan kan in overeenstemming met het gebiedsbeschermingsrecht (artikel 10.24 lid 1 Bkl) worden vastgesteld.

Boominventarisatie

Er is door Pius Floris een boominventarisatie uitgevoerd. Deze inventarisatie is opgenomen in Bijlage 13 bij de motivering. Op basis van de inventarisatie is de boomveiligheid in kaart gebracht. Hieruit volgt dat 46 bomen goedgekeurd zijn, 29 bomen een risico vormen en 3 afgekeurd zijn qua conditie. Op basis van de inventarisatie heeft de gemeenteraad in de Nota van Uitgangspunten bepaald dat de bepaalde bomengroepen behouden moet blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0579.TAMAlmondehoeve-ON01_0042.png"

Deze bomen krijgen in het omgevingsplan een Beschermingsfunctie Houtkap.

4.17.3 Conclusie

In het kader van soortenbescherming is onderzoek gedaan naar de effecten van het bouwplan op beschermde diersoorten. Hieruit volgt dat de beoogde ingreep niet leidt tot overtreding van een verbodsbepaling van de Omgevingswet. Wel moeten zorgplichtmaatregelen nageleefd worden. In het kader van de gebiedsbescherming is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, waaruit volgt dat significant negatieve effecten binnen de omliggende Natura 2000-gebieden niet op voorhand uit te sluiten zijn. Als gevolg hiervan zijn de effecten betrokken in een passende beoordeling. In de passende beoordeling is als mitigerende maatregelen interne saldering toegepast, waardoor per saldo geen sprake is van een toename in de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in omliggende Natura 2000-gebieden. Uitgesloten is dan ook dat de natuurlijke kenmerken van deze Natura 2000-gebieden door het plan worden aangetast. De ontwikkeling is in lijn met het aspect natuur.

4.18 Duurzaamheid en klimaatadaptie

4.18.1 Algemeen

Juridische kaders

In paragraaf 7.3.6a van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland is opgenomen dat verschillende artikelen over toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen van toepassing zijn op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Artikel 7.41aa stelt dat bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling met 12 woningen of meer het omgevingsplan rekening moet houden met de mogelijkheden en kansen voor toekomstbestendig bouwen. Dit omvat aspecten zoals de risico's van klimaatverandering, energiehuishouding, circulaire of biobased materialen, emissiereductie, waterbesparing, biodiversiteit en een gezonde leefomgeving.

Artikel 7.41a vereist dat het omgevingsplan de risico's van klimaatverandering in overweging neemt, waaronder wateroverlast, overstroming, hitte, droogte en bodemdaling. Het plan moet maatregelen treffen om deze risico's zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, of deze risico's gericht accepteren.

In de Klimaat adaptiestrategie 2023 zijn vier pijlers gekozen voor een visie op een klimaatbestendig Oegstgeest in 2050.

  • 1. Groene en gezonde leefomgeving
  • 2. Veilig en bereikbaar
  • 3. Klimaatbestendig (her)ontwikkelen
  • 4. Betrokkenen en actieve mensen

De peilers zijn reeds besproken in paragraaf 3.5.4.

4.18.2 Relatie tot ontwikkeling
4.18.2.1 Duurzaamheid en energieopwekking

Op de corridor- en portiekwoningen komen platte daken die groen worden uitgevoerd zoals sedumdaken. Daarnaast komen er zonnepanelen op de daken om energie op te genereren voor de woningen. Ook bij de hofwoningen worden zonnepanelen op de dakvlakken gelegd.

4.18.2.2 Klimaatadaptieve woonomgeving

Het aandeel verharding in het plangebied wordt geminimaliseerd. Zo wordt de beoogde calamiteiteinroute halfverhard ingericht en wordt de groenstructuur langs de west- en oostzijde van het plangebied versterkt. Daarnaast wordt water de basis van de buurt, waar tevens ruimte wordt gemaakt om zware buien op te kunnen vangen in de vorm van wadi's en de bestaande vijver in het plangebied. Dit zorgt voor de vermindering van droogte in het plangebied. In het groene hart worden de bestaande bomen behouden en is hiervoor een beschermingsfunctie opgenomen (artikel 12.4) om dit aspect te waarborgen. Hittestress wordt zoveel mogelijk voorkomen in het plangebied door de realisatie van veel groenvoorzieningen in het plangebied, maar ook door bomen en andere vegetatie ter beschutting van de zon. Er worden verschillende vegetaties gepland die zorgen voor een lang nectarseizoen. Daarnaast komt in het plangebied beplanting die beter bestand is tegen droogte.

4.18.2.3 Natuurinclusiviteit en biodiversiteit

Er zijn diverse flora en faunasoorten in de omgeving aanwezig, die goed in de nieuwe buurt kunnen worden ingepast. Het Groene Hart en de groenzone langs de Pastoorswetering zorgen voor een natuurinclusieve omgeving in het plangebied. Er worden verschillende maatregelen getroffen om het plangebied natuurinclusiever en biodiverser te maken, zoals het plaatsen van insectenhotels en vleermuiskasten. Tevens worden nestkasten in de bebouwing geplaatst. Vervolgens worden brede (gemengde) hagen, heesters en met klimgroen begroeide hekken in het plangebied geplant, die zorgen voor een micro-ecologische structuur in de buurt. Zo is bijvoorbeeld liguster heel aantrekkelijk voor de huismus en trekken klimplanten insecten en daarmee zangvogels aan.

In de nadere uitwerking van het plan wordt bekeken welke maatregelen voor welke diersoorten nuttig en geschikt zijn.

4.18.2.4 Overstroming

Op basis van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is de locatie gelegen in een gebied 'Gemiddelde kans op overstroming' door regionale wateren. Er bestaat een gemiddelde kans op een overstroming van 1/100 per jaar voor de functies hoofdinfrastructuur of bebouwing binnen de bebouwde kom. Voor overstroming vanuit zee, meer of rivier is deze kans een extreem kleine kans (<1/30.000 per jaar) tot een kleine kans (1/300 tot 1/3.000 per jaar). De beoogde ontwikkeling kan de kans op een overstroming od niet verkleinen, maar door het nemen van maatregelen kan ervoor gezorgd worden dat het water op een later moment de woningen binnendringt. Dit wordt gedaan door de gronden op te hogen met een zandpakket voordat men met de bouwwerkzaamheden gaat starten. Daarnaast wordt de waterkering bij de Pastoorswetering aan de zuidzijde iets verlegd, als gevolg van het dempen van de centrale sloot in het plangebied.

4.18.3 Conclusie

Het plangebied draagt bij de realisatie van een duurzame, klimaatadaptieve en natuurinclusieve omgeving.

4.19 Gezondheid

4.19.1 Kaders

Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is één van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet.

De provincie Zuid - Holland heeft 12 provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en regels in de verordening. Daarin is ook beschreven dat zorg gedragen dient te worden voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder.

De gemeente is medeverantwoordelijk voor de publieke gezondheid. Publieke gezondheid richt zich op het door preventie tegengaan van lichamelijke of psychische ziekte en het bevorderen van het lichamelijk, psychisch en mentaal welbevinden, maar ook op het vermogen om je eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven (ook bekend onder de noemer 'positieve gezondheid'). Positieve gezondheid gaat uit van het verbeteren van de leefstijl én de leefomgeving van inwoners, zodat zij zowel fysiek als mentaal gezonder worden. Vanuit 'zorg' gezien gaat het dus meer om voorkomen dan om genezen. Naast beleid op het gebied van welzijn, zorg, werk en inkomen en onderwijs, heeft dit ook een fysieke component. Veel groen en blauw, schone lucht, ruimte om te bewegen, ontspannen en ontmoeten in de directe leefomgeving en een goede toegang tot voorzieningen dragen aantoonbaar bij aan een positieve gezondheid. Dat vraagt inzet van de mensen zelf, maar ook om regie op ruimtelijke ontwikkelingen.

Door de leefomgeving gezonder in te richten kan veel gezondheidswinst worden geboekt. Een gezonde inrichting van de leefomgeving beschermt tegen negatieve omgevingsinvloeden en bevordert de gezondheid. Belangrijke elementen voor een gezonde leefomgeving in dat kader zijn een goede milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, geur), lichthinder, omgevingsveiligheid en klimaatbestendigheid (zoals meer groen voor tegengaan van hitte- en wateroverlast).

4.19.2 Toetsing

In het kader van het vooroverleg is de GGD gevraagd om advies uit brengen in het kader van het aspect gezondheid.

Advies GGD

In gemeente Oegstgeest is er een grote woningbouwopgave. Tegelijkertijd is de ruimte voor woningbouw schaars en komen steeds vaker plekken in beeld die voorheen als ongeschikt of minder geschikt voor woningbouw werden beoordeeld. De GGD constateert dat de luchtkwaliteit en geluidbelasting binnen het plangebied belangrijke aandachtspunten zijn. Om deze reden concludeert de GGD dat het plangebied vanuit het oogpunt van gezondheid niet geschikt is voor woningbouw. Indien toch wordt gebouwd dan moet dat met zorgvuldigheid onderbouwd en toegelicht worden. De GGD heeft zijn advies op twee aspecten nadere toelichting gegeven:

Luchtkwaliteit

Het plangebied ligt op minder dan 30 meter van de Rijksweg de A44. Hoe verder van de weg, hoe schoner de lucht en groter de gezondheidswinst. De GGD adviseert daarom om ten minste 150 meter afstand als minimale afstand tot de snelweg te hanteren. Vanwege de afstand is het plangebied wat de luchtkwaliteit in principe geen geschikte locatie voor langdurig verblijf. De GGD gaat in zijn advies uit van de WHO advieswaarden die veel strenger zijn dan de landelijke rijksomgevingswaarden die in het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn opgenomen.

De GGD adviseert daarnaast om woningen die toch bij dichtbij drukke wegen zijn gelegen te voorzien van een toevoer van verse lucht vanuit de meest schone zijde. Door de aanvoer van frisse lucht zo ver mogelijk van de verkeersbron te plaatsen is de luchtkwaliteit wat beter in de woning. De GGD adviseert daarnaast om permanent bruikbare, goede regelbare, eenvoudige te bedienen en inbraakveilige ventilatievoorzieningen in iedere verblijfsruimte te plaatsen. Ten slotte adviseert de GGD in principe geen filtersystemen toe te passen, omdat de filters regelmatig onderhouden en vervangen moeten worden en dit verslechtert de kwaliteit van de binnenlucht. Daarnaast is het advies de woningen op te leveren zonder rookgasafvoerkanalen voor allesbranders of open haard om de luchtkwaliteit ter plaatse niet verder te doen afnemen door het stoken van hout.

Planspecifiek

Het plangebied maakt ondanks het advies van de GGD op het gebied van luchtkwaliteit woningen mogelijk op minder dan 30 meter van de A44. Het belang om woningen te realiseren voor onder andere inwoners van Oegstgeest en het gebruik maken van schaarse ruimte leidt ertoe dat woningen op deze locatie noodzakelijk zijn. Temeer dat de locatie qua luchtkwaliteitsnormen ruimschoots voldoet aan de landelijke wettelijke eisen (zie paragraaf 4.7). De toevoer van verse lucht vanuit de meeste schone zijde wordt verder opgenomen in de uitwerking van de bouwplannen. Daarnaast wordt het advies om geen filtersystemen toe te passen afgewogen in nadere besluitvorming. Ten slotte worden de woningen niet opgeleverd met rookgasafvoerkanalen voor allesbranders of open haard. Dit leidt ertoe dat de realisatie van woningbouw in het plangebied op het aspect van luchtkwaliteit inpasbaar en aanvaardbaar wordt geacht.

Geluid

De GGD heeft ook een advies gegeven in het kader het aspect geluid en voor een gezond leefklimaat adviseert de GGD een cumulatieve geluidsbelasting van 50 dB(A) Lden en 40 dB (A) Lnight op de gevel en een binnenniveau van maximaal 33 dB(A) Lden. De gecumuleerde geluidbelasting kwalificeert de GGD gezondheidskundig als slecht/zeer slecht. Op hoog belaste locaties adviseert de GGD tenminste één geluidluwe zijde.

In paragraaf 4.5 is de geluidbelasting binnen het plangebied uiteengezet door middel van een akoestisch onderzoek. Hieruit volgt dat de gecumuleerde geluidbelasting 75 dB bedraagt. Vanwege geluid door rijkswegen wordt zowel de standaardwaarde als de grenswaarde overschreden. Een deel van de woningen kan direct beschikken over een geluidluwe zijde. Voor een aantal woningen zullen echter daartoe gebouwmaatregelen benodigd zijn, alsook bij de woningen met een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen. In paragraaf 4.5 is uiteengezet welke oplossing hiervoor mogelijk zijn. Met het treffen van de maatregelen kan een geluidluwe gevel gerealiseerd worden en daarnaast kan een goed binnenniveau van maximaal 33 dB(A) Lden bereikt worden. Het plangebied betreft gezien de hoge geluidbelasting niet de optimale locatie voor woningbouw, maar gezien de te nemen bouwkundige maatregelen aan het gebouw als ook de hoge noodzaak voor het voorzien in woningen, wordt de realisatie van woningen binnen het plangebied desondanks inpasbaar en aanvaardbaar geacht.

Overige aspecten gezondheidsbescherming

Daarnaast zijn in het kader van gezondheidsbescherming voor dit project de aspecten magnetische straling, externe veiligheid, bodem en water onderzocht. Op basis van deze onderzoeken kan gesteld worden dat het TAM-omgevingsplan op deze aspecten niet leidt tot een verslechtering van de gezondheid van de inwoners.

Gezondheidsbevordering

In het planvoornemen wordt ingezet op gezondheidsbevordering, door het veilig en duurzaam inrichten van het plangebied Almondehoeve. Zo wordt in het plangebied veel groenvoorzieningen toegevoegd en bomen aangelegd en behouden. Daarnaast wordt een parralelle watergang gerealiseerd aan de bestaande Pastoorswetering. Vervolgens in het plangebied een vijver aangelegd. Dit zorgt voor het verminderen van hittestress in het plangebied. In het plangebied worden tevens speeltoestellen aangelegd voor kinderen en wordt fietsverkeer bevordert door goede fietsonsluitingswegen te realiseren. Dit draagt bij het bevorderen van beweging en bevordert de gezondheid van bewoners van het plangebied.

4.19.3 Conclusie

Het aspect gezondheid vormt een randvoorwaarde voor het plangebied Almondehoeve. Op basis van een belangenafweging wordt gekozen om woningbouw mogelijk te maken.

Hoofdstuk 5 Systematiek omgevingsplan

5.1 Inleiding

Het omgevingsplan is wezenlijk anders dan het bestemmingsplan. Dit is allereerst het gevolg van de bredere reikwijdte, maar ook de ruimere afwegingsruimte bij het stellen van regels, het ontbreken van de (uitdrukkelijke) eis van uitvoerbaarheid en het loslaten van het limitatief-imperatieve stelsel van vergunningverlening. Dit maakt ook dat er niet meer met een gedetailleerde verbeelding gewerkt hoeft te worden.

Wat centraal staat bij het omgevingsplan, en een belangrijk verschil met de manier waarop we voorheen naar ruimtelijke plannen keken, is het stellen van regels over activiteiten in plaats van het toekennen van bestemmingen aan gronden. Wanneer iemand een activiteit in de fysieke leefomgeving wil ondernemen, wordt deze getoetst aan de regels van het omgevingsplan. Dit kan een toetsing aan open (kwalitatieve) dan wel gesloten (kwantitatieve) normen zijn, maar bijvoorbeeld ook een algemene regel over de toelaatbaarheid van de activiteit. Deze regels zijn gekoppeld aan een werkingsgebied, en daarmee aan de plaats waar de activiteit plaatsvindt. Dat kan de hele gemeente zijn, maar ook alleen een specifieke locatie.

5.2 Wijziging van het omgevingsplan

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow) hebben gemeenten een omgevingsplan van rechtswege. Dit bestaat uit de bestaande bestemmingsplannen en de bruidsschat. Als er nieuwe initiatieven worden mogelijk gemaakt waarvoor het omgevingsplan moet worden aangepast, wordt er dus niet een nieuw omgevingsplan gemaakt, maar wordt er een deel van het omgevingsplan gewijzigd. Voorliggende wijziging van het omgevingsplan van de gemeente Oegstgeest is bedoeld om de woningbouwontwikkeling Almondehoeve mogelijk te maken.

TAM-IMRO

Deze wijziging van het omgevingsplan is voorbereid middels de TAM-IMRO systematiek. De Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM) biedt de mogelijkheid om via de IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen het omgevingsplan te wijzigen voor urgente gebiedsontwikkelingen. Dit TAM-omgevingsplan zal uiteindelijk als een nieuw hoofdstuk opgenomen worden in het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Oegstgeest. Dit hoofdstuk is digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen. Op termijn zal dit wijzigingsplan conform de STOP-TPOD standaard in het (definitieve) omgevingsplan moeten worden opgenomen.

5.3 Opbouw wijziging van het omgevingsplan

5.3.1 Preambule

De preambule regelt de verhouding tussen het TAM-omgevingsplan en het omgevingsplan. Zo bepaalt de preambule dat het TAM-omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk 22a en dat de artikelen gelezen moeten worden als artikel 22a.1, 22a.2, etc..

5.3.2 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Om misverstanden over de toepassing en interpretatie van het TAM-omgevingsplan te voorkomen worden in de begripsbepalingen (artikel 1) de verschillende in het plan voorkomende begrippen nader omschreven ook om de eenduidigheid bij het gebruik van het plan te bevorderen.

Artikel 1 Toepassingsbereik

Lid 1 Fysieke leefomgeving

Dit lid bepaalt welke aspecten vanuit de wet en fysieke leefomgeving van toepassing zijn.

Lid 2 Uitzondering Invoeringswet Omgevingswet

Dit lid bepaalt dat bepaalde regels uit de Invoeringswet niet van toepassing zijn op de locatie in lid 4. Het TAM-omgevingsplan kan er niet voor zorgen dat de onderliggende regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan vervallen. Hierdoor dienen deze niet van toepassing te worden verklaard.

Lid 3 Uitzondering toepassingsbereik

Dit lid bepaalt dat een groot deel van de regels uit de bruidsschat niet van toepassing zijn als zij in strijd zijn met de regels uit dit hoofdstuk.

Lid 4 Geometrische bepaling

Dit lid bepaalt op welke locatie dit hoofdstuk van toepassing is en koppelt de plankaart aan het TAM-omgevingsplan.

Artikel 2 en 3 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de voor dit hoofdstuk noodzakelijke begrippen. Dit zorgt voor duidelijkheid en daarmee rechtszekerheid.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel legt uit hoe bij de toepassing van een regel gemeten moet worden.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

Door dit artikel worden de aanvraagvereisten uit de bruidsschat ook van toepassing verklaard op een omgevingsvergunning op grond van dit hoofdstuk. Bij het opnemen van een vergunningplicht in het omgevingsplan worden tevens beoordelingsregels en aanvraagvereisten opgenomen.

Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod

Dit artikel past een algemene gebruiksverbod ten opzichte van de functies toe.

5.3.3 Hoofdstuk 2 Doelen

In dit hoofdstuk zijn de doelen van het omgevingsplan opgenomen.

5.3.4 Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

In hoofstuk 3 van het TAM-omgevingsplan zijn de algemene regels ten aanzien van activiteiten opgenomen. Zo zijn onder andere regels opgenomen ten aanzien van bouwwerken en regels ten aanzien van omgevingsplanactiviteiten.

5.3.5 Hoofdstuk 4 Functies in de fysieke leefomgeving

In dit hoofdstuk zijn regels over functies in het TAM-omgevingsplan opgenomen. In het hoofdstuk worden in artikel 10 de Hoofdfuncties omschreven. In het TAM-omgevingsplan zijn de Hoofdfuncties Wonen, Groen, Verkeer en Water opgenomen. Daarnaast zijn in artikel 11 Uitbreidingsfuncties opgenomen, die aanvullend aan de algemene regels en de regels die gelden voor de Hoofdfuncties voor specifieke onderwerpen kunnen gelden.Daarnaast worden in artikel 12 de Beschermingsfuncties omschreven. De beschermingsfuncties hebben voorrang op de regels die gelden bij de Hoofdfuncties. Het werkingsgebied is opgenomen op de verbeelding bij het TAM-omgevingsplan.

5.3.6 Hoofdstuk 5 Overgangsrecht

Dit artikel bevat standaard overgangsrecht voor bouwen en gebruik.

Hoofdstuk 6 Economische haalbaarheid

6.1 Financieel economische haalbaarheid

Als op voorhand duidelijk is dat de toegedachte functie om financiële redenen op langere termijn niet zal worden gerealiseerd, hoort de functie niet mogelijk gemaakt te worden. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een behoefte waar in de markt veel vraag naar is. In het gemeentelijk woonbeleid zet de gemeente zich in voor groepen waar de woningnood het hoogst is en blijft. Het toevoegen van betaalbare woningen binnen de gemeente Oegstgeest is een belangrijk aandachtspunt. Het is namelijk voor starters en (lage) middeninkomens zeer lastig een betaalbare woning te bemachtigen. Ook de vraag naar een sociale huurwoning is de afgelopen jaren flink toegenomen.

6.1.1 Kostenverhaal

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van één of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat om zogenaamde kostenverhaalsplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit (hierna: ‘een aangewezen bouwactiviteit’). Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels onder andere een anterieure overeenkomst de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt, anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door de initiatiefnemer zullen worden gedragen. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Hierin zijn afspraken gemaakt over de uitvoering, kosten en nadeelcompensatie. De financiële uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.

6.1.2 Nadeelcompensatie

In de gesloten anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van initiatiefnemer komt.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke belangenafweging

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsbesluit op het Omgevingsplan is geregeld in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.

7.1 Participatie

Op 4 oktober 2023 is een eerste bewonersavond georganiseerd om de resultaten van het verkeersonderzoek met omwonenden te bespreken. Op 29 november 2023 zijn de eerste resultaten van het verkeersonderzoek van Goudappel op ene bewonersavond gepresenteerd. In 2024 zijn verschillende avonden georganiseerd over voorgenomen verkeersaspecten die verband houden met de ontwikkeling.

Daarnaast is een klankbordgroep opgesteld, bestaande uit omwonenden vanuit de Groenhoevelaan, de Dorpsstraat, de Van Houdringelaan en de Starkenborglaan, de aan het plangebied grenzende volkstuinencomplex en de adviescommissie Groen en Natuur. De klankbordgroep heeft bijeenkomsten gehad op 2 april 2024, 20 november 2024, 11 februari 2025 en 7 april 2025.

Van de participatiemomenten en klankbordbijeenkomsten zijn verslagen gemaakt. De verslagen zijn te raadplegen op de projectwebsite Almondehoeve van de gemeente Oegstgeest. Opmerkingen of aandachtspunten zijn voor zover mogelijk meegenomen in de verdere uitwerking van het ontwerp.

7.1.1 Belangen andere bestuurslagen en ketenpartners

De GGD Hollands Midden, de Veiligheidsregio Hollands Midden en het Hoogheemraadschap Rijnland hebben hun adviezen uitgebracht op voorliggend TAM-omgevingsplan. De adviezen zijn waar mogelijk verwerkt in het plan en opgenomen in de desbetreffende omgevingsaspecten in Hoofdstuk 4.

7.1.2 Inspraak, zienswijze en vaststellingsprocedure

PM

7.1.3 Conclusie

PM

Hoofdstuk 8 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Op grond van artikel 4.2 Omgevingswet moet het omgevingsplan voldoen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Verder gelden de beleidskaders en instructieregels. In Hoofdstuk 3 Beleid en Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten is aangegeven dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.