direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw Vredenoord
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied op. Het bestemmingsplan wordt vergezeld door deze toelichting. Een bestemmingsplan vindt zijn juridische grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (verder Wro).

Er is de bestuurlijke wens uitgesproken om:

  • het westelijk deel van het historische landgoed Vredenoord als zelfstandig landgoed in te richten,
  • dit landgoed uit een landschap met vier grondgebonden woningen, 1 gebouw met 11 gestapelde woningen, twee bijgebouwen,drie erfontsluitingswegen, twee aanlegsteigers, twee grote waterpartijen, graslanden en groepen houtopstanden met ondergroei te laten bestaan,
  • de westelijk gelegen waterpartij mede te gebruiken als watertoevoer op boezempeil vanuit de Haagsche Trekvliet voor de water- en calamiteitenberging in het naastgelegen Molenvlietpark - de zogenaamde tweede toevoer, die samenhangt met de Rotterdamsebaan, en aan haar oostzijde te voorzien van een waterkering; de eerste toevoer, de Kansjesmolensloot, De Kanjesmolensloot blijft ook na aanleg van de 2e een primaire watergang, omdat daar water vanuit Ypenburg naar de Schie/ Vliet afgevoerd wordt. De tweede toevoer dient ook voor de compensatie van meer dan 1.000 m2 gedempt primair boezemwater in de Kansjesmolensloot.
  • ten behoeve van de ontsluiting van het landgoed:
    • 1. een aan- en afslag aan te leggen, reden om de beide rijstroken in de Jan Thijssenweg door een middenberm te splitsen en de zuidelijke rijstrook naar het zuiden te verschuiven,
    • 2. de stedelijke fietsverbinding tussen de Jan Thijssenweg - het Molenpad - en het Molenvlietpark vast te leggen,
    • 3. deze verbinding voor een deel voor de ontsluiting van de vijf woongebouwen te benutten en
    • 4. daarvoor een brug over de tweede toevoer aan te leggen,
    • 5. het pand Jan Thijssenweg 8 te ontsluiten op het Molenpad
    • 6. de tuin van dit pad aan haar oostzijde te vergroten en
    • 7. een verbinding te leggen met het Natuur Netwerk Nederland -gebied op het grondgebied van Rijswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0001.png"

Kaart 1.1 Het roodomrande deel van het landgoed zal vijf verspreide woongebouwen kennen, het deel tot aan de blauwe grens zal de tweede toevoer herbergen. Bron Movares, Utrecht, 11 oktober 2019

De geldende bestemmingen laten deze ontwikkeling voor een tamelijk deel niet toe. Deze herziening biedt die mogelijkheid wel. Zij draagt de naam Nieuw Vredenoord in aanvulling op het al bestaande naastgelegen Vredenoord. Het inrichtingsvoorstel wordt toegelicht in paragraaf 5.2.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan is om

  • a. bovengenoemde nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken en daarvoor:
  • b. bestemmingen aan te wijzen en daarbij behorende regels te stellen waarbij relevante feiten en af te wegen belangen zijn verkend, deze belangen zijn afgewogen en hun eventuele nadelige gevolgen niet onevenredig zijn en
  • c. daarbij een goede verhouding aan te brengen met de aangrenzende bestaande ruimtelijke structuur en haar juridisch-planologische regeling.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van de gemeente. Het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg vormt aldaar een enclave. Het noordelijk deel daarvan wordt de Vlietzone genoemd. In het noordwestelijk deel daarvan treft men het plangebied aan. De begrenzing van het plangebied is als volgt en op kaart 1.1 aangegeven:

  • a. Jan Thijssenweg aan de noordzijde;
  • b. het Landgoed Vredenoord aan de oostzijde;
  • c. het Molenvlietpark aan de zuidzijde en
  • d. de kavel met pand aan de Jan Thijssenweg nummer 9 en de Kansjesmolensloot aan de westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0002.png"

Kaart 1.2: ligging van het plangebied in de stad is rood omcirkeld

Het plangebied is kadastraal bekend als Gemeente 's-Gravenhage BK, sectie BK nummer 1228. De oppervlakte van het plangebied bedraagt ruim 24.000 m².

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan toelichting Bestemmingsplan Standaard Den Haag 2017 vervangt voor een deel de volgende planvormen:

planvorm   vastgesteld   onherroepelijk  
bestemmingsplan Molenvlietpark e.o.   17 november 2016   26 april 2017  
beheersverordening Vlietzone   22 december 2011   22 december 2011  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0003.png"

Kaart 1.3: vigerend bestemmingsplan Molenvlietpark e.o.

In het vigerend bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. is het plangebied de bestemmingen "Groen - Landgoed" en "Water" aangewezen en de medebestemmig "Waarde - Archeologie". De bestemming "Groen - Landgoed" laat als gebruik van de gebouwen maatschappelijke doeleinden en kantoren toe. De grondoppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 2% van het oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen. Aan de zijde van Jan Thijssenweg mogen de gebouwen hoger worden dan in de rest van het landgoed. Verder schrijft zij bij de landgoedbestemming als geheel het behoud, herstel en de ontwikkeling van de cultuur-historische, ecologische en landschappelijke waarden voor. Op grond daarvan is voor het uitvoeren van werkzaamheden het verkrijgen van een zogenaamde aanlegvergunning vereist. Ook laat zij onder meer fiets- en voetpaden, wegen en parkeervoorzieningen toe. Het tennisbanencomplex, de paardenhouderij en de kwekerij zijn in deze bestemming gelegen, maar niet bestemd.

De waterbestemming tussen de bestemmingsvlakken "Groen - Landgoed" is nog niet gerealiseerd. Zij vindt haar grondslag in de tweede toevoer van de water- en calamiteitenberging in het naastgelegen Molenvlietpark ten behoeve van de Rotterdamsebaan. Ook de bestemming “Groen-Landgoed” is niet verwezenlijkt.

Met dit bestemmingsplan werd voldaan aan de aanduiding ecologische hoofdstructuur uit de toendertijd geldende provinciale Verordening ruimte. De bestemmingen zouden in dat kader de verbinding vormen tussen het oostelijk gelegen landgoed Vredenoord en het westelijk gelegen Beukenhof. Deze omliggende terreinen werden daarmee als onderdeel van de hoofdstructuur beschouwd.

Ten noorden van het plangebied ligt de Jan Thijssenweg aan de Haagsche Trekvliet. De weg vormt een waterkering. De strook in het plangebied die aan deze weg grenst vormt de beschermingszone van de waterkering. In het bestemmingsplan Rotterdamsebaan kent zij de gebiedsaanduiding 'overige zone - waterstaat - waterkering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0004.png"

Kaart 1.4: vigerende beheersverordening Vlietzone

De beheersverordening is van oudere datum dan het bestemmingsplan Molenvlietpark en werd door dit plan gedeeltelijk vervangen. Het restant in de verordening betreft de bestemming voor het pand Jan Thijssenweg nummer 8 en de Jan Thijssenweg zelf met de waterkering daaronder.

1.4.2 Omliggende bestemmingen

Ten noorden van het plangebied is de Jan Thijssenweg gelegen. In het bestemmingsplan Rotterdamsebaan is deze de bestemming "Verkeer - Straat" aangewezen. Dit plan werd op 17 oktober 2013 vastgesteld en op 18 februari 2015 onherroepelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0005.png"

Kaart 1.5: vigerend bestemmingsplan Rotterdamsebaan

Ten oosten van het plangebied geldt in de vigerende beheersverordening Vlietzone de bestemming "Groen - Park". Het betreft het landgoed Vredenoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0006.png"

Kaart 1.6: vigerende beheersverordening Vlietzone

Ten zuiden van het plangebied geldt de bestemming "Groen - Park" ook. Verder geldt ook de medebestemming "Waterstaat - Waterberging". Zij is onderdeel van het op 17 november vastgestelde bestemmingsplan Molenvlietpark e.o.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0007.png"

Kaart 1.7: het vastgestelde bestemmingsplan Molenvlietpark e.o.

Ten westen van het plangebied geldt aan de zuidwestelijke zijde de bestemming "Wonen - 1" in de beheersverordening. Ze betreft de Jan Thijssenweg 8. Westelijk daarvan ligt nog een bestemming "Wonen - 1" . Deze is opgenomen in het bestemmingsplan Hoornwijck- Broekpolder 1e herziening, dat 24 september 2019 door de raad van de gemeente Rijswijk werd vastgesteld. Aan de noordwestelijke zijde is in het zelfde plan aan de gronden de bestemming "Groen - 1" aangewezen en de medebestemming voor een waterkering aan de Kansjesmolensloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0008.png"

Kaart 1.8: het vigerend bestemmingsplan Hoornwijck- Broekpolder 1e herziening

1.5 Aanpassingen aan het voorontwerp

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is in juli en augustus 2022 onderwerp geweest van participatie, vooroverleg en nader intern beraad. Dat heeft geleid tot een ontwerp van het bestemmingsplan waarin toelichting, verbeelding en regels van het voorontwerp op onderdelen aangepast of aangevuld zijn. Deze aanpassingen en aanvullingen staan hieronder vermeld.

Samenvatting

In de Samenvatting wordt de term 'waterberging' vervangen door ' een tweede en betere wateraanvoer tussen de Haagsche Trekvliet en het Molenvlietpark'.

'De tekst '' waterberging - de tweede toevoer - ten behoeve van de Haagsche Trekvliet' wordt vervangen door de tekst: 'een tweede en betere wateraanvoer tussen de Haagsçhe Trekvliet en het Molenvlietpark'.

Verder wordt de tekst 'laat woningbouw en wegenaanleg niet toe' vervangen door 'laat gebouwen wel toe, maar geen woningen. De wegenaanleg is onbeperkt, maar dient begrensd te worden.'

De term 'een grootschalige bomenkap' wordt vervangen door de tekst: 'de kap van 347 bomen'

De tekst: 'De aanwezige bomen liggen' wordt vervangen door: 'De aanwezige bomen staan'.

Voorts worden de termen 'Trekvliet' vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

Ten slotte wordt 'geheel bebost' vervangen 'geheel van kruidhoudende graslanden en bosschages voorzien'.

Toelichting

In paragraaf 1.1 van de toelichting bij het bestemmingsplan wordt de term 'waterberging' door 'watertoevoer' vervangen.

De tekst: wordt daarmee in haar functie van watertoevoer vervangen;' wordt vervangen door de tekst:' De Kansjesmolensloot blijft ook na aanleg van de tweede toevoer een primaire watergang, omdat daar water vanuit Ypenburg naar de Schie/Haagsche Trekvliet afgevoerd wordt. De tweede toevoer dient ook voor de compensatie van meer dan 1.000 m2 gedempt primair boezemwater in de Kansjesmolensloot.'

1.2 In deze paragraaf wordt na 'zijn' de komma vervangen door 'en'.

1.4.1 In deze paragraaf worden de termen 'Trekvliet' vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

Na 'Rotterdamse Baan' wordt ingevoegd: “Ook de bestemming “Groen-Landgoed” is niet verwezenlijkt.'

1.4.2 In deze paragraaf wordt de tekst: 'Ten oosten van het plangebied geldt in het vigerend bestemmingsplan Molenvlietpark e.o.' t vervangen door 'Ten oosten van het plangebied geldt de Beheersverordening Vlietzone'.

Verder wordt de naam van het bestemmingsplan 'Hoornwijk-Broekpolder op twee plaatsen vervangen door de naam 'Hoornwijck-Broekpolder 1e herziening'.

1.6 'Aanpassingen aan het voorontwerp' dat door deze tekst gevormd wordt, wordt toegevoegd.

2.2 In deze paragraaf wordt 'bij' ingevoegd zodat de zin ontstaat : 'die niet meer bij iedere vloed overspoelden'.

'Rond 500 voor Christus' wordt vervangen door: 'rond 1.000 voor Christus'

De tekst 'achter de strandwal' wordt vervangen door: 'achter de meest oostelijke strandwal Rijswijk-Voorschoten'

De tekst: 'Uiteindelijk heeft het veen de kleiafzettingen overgroeid en volledig afgedekt. Met de veenontwikkeling ontstond een drassig moeras en was in het lagergelegen achterland vanaf de late bronstijd (+/- 1200 voor Christus) tot de midden-ijzertijd (+/- 500 voor Christus) geen bewoning mogelijk.' vervalt.

Verder worden de termen 'Trekvliet' vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

De term 'de strandwal' wordt vervangen door: 'de strandwal Rijswijk-Voorschoten'

Na 'daarachter' wordt ingevoegd: 'De Vlietzone werd dus al in de nieuwe steentijd bewoond. Door de veenontwikkeling werden vooral in de bronstijd de leefomstandigheden in het strandwallenlandschap moeilijker'.

Na 'daarvan 'wordt de tekst: 'De Vlietzone tot en met 'Hoge Broekpolder' vervangen door de tekst:

'In de Romeinse tijd bevond zich aan de overzijde van de Vliet de enige burgerlijke Romeinse stad in het westen van het land, Forum Hadriani of MAC (Municipium Aelium Cananefatium). Deze stad is door keizer Hadrianus in of rond 122 na Christus gesticht en werd voorafgegaan door een inheemse nederzetting uit de 1ste eeuw. De laatste dateerbare vondsten uit de Romeinse periode in de stad dateren rond 270 na Christus De stad zal rond die tijd grotendeels verlaten zijn. Een belangrijk deel van Forum Hadriani ligt onder het landgoed Park Arentsburgh. Aanleiding voor het stichten van de stad op die plek zal mede gelegen zijn in het Kanaal van Corbulo dat door de Romeinse veldheer Corbulo in 47 na Christus werd aangelegd om de Rijn en Maas met elkaar te verbinden. Pas aan het einde van de 20ste eeuw zijn voor het eerst resten van dit kanaal teruggevonden. In Leidschendam-Voorburg is het kanaal op meerdere plekken gelokaliseerd. Forum Hadriani lag aan het kanaal en had een insteekhaven. Het is niet zeker waar het kanaal van Corbulo exact heeft gelopen ten opzichte van de huidige Vliet. Het is mogelijk dat de huidige Vliet ter hoogte van Forum Hadriani op dezelfde plaats ligt als het Kanaal van Corbulo, maar dit is geenszins zeker. De Vlietzone maakte deel uit van een grootschalig cultuurlandschap dat waarschijnlijk deels was vormgegeven door de Romeinen of met Romeinse kennis in zake infrastructuur, verkavelingspatronen en verdedigingswerken maar vooral in gebruik was bij de inheemse bevolking, de Cananefaten. Rond het eind van de 3de eeuw na Christus lijkt de bevolking het gebied te verlaten. Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen voor bewoning vanaf dan tot in de vroege middeleeuwen.
De eerste bekende sporen van menselijk handelen in de omgeving van het plangebied na de Romeinse tijd dateren uit de late middeleeuwen (11de tot de 13de eeuw) wanneer de bewoning in de hele regio sterk toeneemt. Dit is ook de periode waarin aan de kust grote verstuivingen optreden en de Laag van Den Haag (Jonge Duinen) wordt afgezet. De combinatie van beide is waarschijnlijk mede aanleiding geweest de veengebieden grootschalig en structureel te ontginnen. Begin 13de eeuw wordt de Zuidvliet gegraven. Zij komt te liggen op de grens van de hoge gelegen noord-zuid lopende strandwal en de natte veengebieden ten zuiden daarvan. Het Haagse gedeelte is de Trekvliet.

Rond de 15de eeuw ontstonden er polders. Door oxidatie van het veen - inklinking - kwam het land steeds lager te liggen en werd het weer natter. De afwatering op de gegraven sloten en stroompjes, was niet langer voldoende om de voeten droog te houden. Aanleg van dijken was nodig en door middel van uitlaatsluisjes en later ook bemaling met molens werd het water buiten de polder geloosd. In de omgeving van de toekomstige buitenplaats werden twee polders gevormd: de Hoge Broekpolder en de Tedingerbroekpolder. Deze polders sloegen via onder andere de Molensloot en Bovenwetering, die beide gedeeltelijk nog aanwezig zijn, het overtollig water op de omgeving uit. De Molensloot vormt de westgrens van Nieuw Vredenoord, de toekomstige bebouwing daarbinnen ligt in de Hoge Broekpolder.

De Molensloot lag oorspronkelijk in het midden van de polder en vormde de hoofdwatering. De sloot is al afgebeeld op kaarten uit het midden van de 16de eeuw, zoals de kaart van Coenraet uit 1550. Aan de Molensloot lag de Zustermolen die alleen uit historische bronnen bekend is. Zij is afgebeeld op de kaarten van Coenraet, een kaart van het gebied rond de Hoornbrug van onbekende maker uit 1550 en de kaart van Delfland van Floris Balthasars uit 1611, maar niet (meer) op de kaart van Kruikius uit 1712. De molen verzorgde de bemaling voordat de Nieuwe Broekmolen, die wel op de kaart van Kruikius staat en verder naar het zuidoosten langs de Molenvliet lag, in gebruik werd genomen. Omdat de positie van de molen op de historische kaarten niet op een exacte schaal is weergegeven, is op basis van de kaarten niet vast te stellen waar de molen precies heeft gelegen.'

2.3.2 In deze paragraaf wordt de tekst vervangen door de tekst:' 2.3.2.1 De geologische ondergrond

De geologie heeft voor een belangrijk deel de bewoningsmogelijkheden in het verleden bepaald en bepaalt daarmee tot op de dag van vandaag de kans op het voorkomen van archeologische resten. Voor het gebied rond Nieuw Vredenoord, de Vlietzone, zijn met name de duinkopjes die in het intergetijdengebied achter de strandwal van Leidschendam, Voorburg en Rijswijk zijn ontstaan van belang. Het inventariserend booronderzoek in het kader van de ontwikkeling van de Rotterdamsebaan heeft mogelijk zo een duinkopje aangetoond in de Hoge Broekpolder, net ten oosten van landgoed Oud-Vredenoord.

Het geulensysteem van de Gantel en de afzettingen daarvan bepaalden vanaf de late ijzertijd de mogelijkheden voor bewoning. Net buiten het plangebied is op de oeverwal van een geul een inheems-Romeinse nederzetting - bekend als Leidschendam-Leeuwenbergh - aangetroffen en onderzocht. Waarschijnlijk is bij het inventariserend booronderzoek in het kader van de ontwikkeling van de Rotterdamsebaan ook een deel van de nederzetting in de Hoge Broekpolder aangeboord. Ten zuidoosten van Nieuw Vredenoord zijn bij archeologisch onderzoek sporen gevonden van Romeinse verkavelingen en zijn diverse attributen en muntstukken gevonden. In de Hoge Broekpolder en Tedingerbroekpolder zijn in de middeleeuwen boerderijen ontstaan die later konden uitgroeiden tot buitenplaatsen. Vredenoord was er een van. Veel van deze buitenplaatsen zijn op historische kaarten aangeduid.

2.3.2.2 Archeologische potenties en waarden

Zowel de geologische ondergrond als het gestelde in pararaaf 2.2 duiden op de waarschijnlijke aanwezigheid van archeologische monumenten. In dit verband kan verder worden opgemerkt dat op enige afstand in oostelijke richting aan de Vliet de Romeinse Limes eindigt.''

2.4.1 In deze paragraaf wordt de term 'Trekvliet' vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

2.4.2.2 In deze paragraaf wordt de term 'Trekvliet' vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

2.4.2.4 In deze paragraaf wordt de term "waterkering" door 'watergang" vervangen.

De termen 'Trekvliet' worden vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

2.4.5 Aan deze paragraaf wordt toegevoegd de tekst: 'Binnen het plangebied is een voormalige ondergrondse HBO tank bekend, ter plaatse van Jan Thijssenweg 7 nb (AA060302441). Deze tank is gesaneerd (verwijderd) in 1998, certificaatnummer AN5521. Er zijn geen andere (voormalige) bodembedreigende activiteiten en tanks binnen het plangebied bekend.
Het plangebied ligt in wijk Hoornwijck en is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied is gelegen in zone B9 Westvlietzone en Erasmusveld voor de bovengrond en zone O2 Overige ondergrond voor de ondergrond. De algemene bodemkwaliteit van de boven-en ondergrond zijn respectievelijk geclassificeerd als klasse Wonen en Lanbouw/natuur.
Er zijn binnen het plangebied geen beschikte bodemverontreinigingen bekend.

2.5.1 In deze paragraaf wordt aan de tekst toegevoegd: 'en een chinees restaurant. De tweede laatsten kennen een ontsluiting via de Jan Thijssenweg.'

3.2.1 In deze paragraaf wordt na 'verordening' de tekst ingevoegd: 'Zij definieert het Netwerk als een stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten (artikel 2.10.1.1).'

3.2.2 In deze paragraaf wordt na 'samenhang van die gebieden' de tekst ingevoegd: 'Onder wezenlijke kenmerken en waarden 'van het Netwerk verstaat de Verordening: kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland die zijn gekoppeld aan de natuurdoelen voor een gebied die zijn opgenomen in het 'Natuurbeheerplan Zuid-Holland', het 'portaal natuur en landschap' en de aanwijzingsbesluiten voor de Natura2000-gebieden.'

Verder vervalt de tekst tussen 'In het geval' en 'verzoek tot ontheffing'.

Voorts vervalt de tekst tussen 'Het bestemmingsplan' en 'Wro'.

De term 'Artikel 6.24.1' wordt vervangen door : 'artikel 6.9e'.

De tekst: : De toelating' tot en met 'sprake zijn' vervalt.

Na de tekst: 'versterking van de regionale waterkering' wordt íngevoegd de tekst: 'Artikel 6.10h stelt dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit betrekt.'

3.2.4.5 In deze paragraaf vervalt de zinsnede 'die tevens een functie vervullen voor de waterberging'.

De termen 'Trekvliet' worden vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

3.3.2 In deze paragraaf wordt de tekst: 'Het plangebied is volgens de AWVK archeologisch waardevol.' vervangen door de tekst: 'Het plangebied heeft volgens de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart Den Haag 2021 (RIS311200) een archeologische verwachting. Zowel de geologische ondergrond als het gestelde in paragraaf 2.2 en 2.3.2 duiden op de waarschijnlijke aanwezigheid van archeologische monumenten. In 2016 is voor het westelijke deel van het plangebied Nieuw Vredenoord voor de aanleg van de waterpartij een bureauonderzoek (bijlage 17) uitgevoerd. Voor het oostelijke deel van het plangebied is in 2022 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een gecombineerd bureau- en booronderzoek (bijlage 18).'

3.4.1 Aan deze paragraaf toegevoegd de tekst: 'Het ambitiebeheertype is Kwalitetsimpuls . Dat betekent dat voor de bestaande beplantingen een omvorming of kwaliteitsverbetering beoogd is, maar dat het gewenste type nog niet bekend is.'

3.5.5 Deze paragraaf wordt aangevuld met de zin: 'Het projectplan is onherroepelijk.'

4.7 Om een omvattend beeld te krijgen van de wettelijke regelingen omtrent de milieukwaliteit van de bodem wordt in paragraaf 4.7 de volgende tekst ingevoegd: 'Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.'

5.2.1.1 In deze paragraaf worden de termen 'Trekvliet' vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

5.2.2.1 In deze paragraaf worden de termen 'Trekvliet' vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

5.2.2.2 In deze paragraaf worden de termen 'Trekvliet' vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

5.2.2.4 In deze paragraaf vervangt de tekst: 'De aanwezige bomen staan te laag' de tekst: ' De aanwezige bomen liggen te laag.

5.3.1 In de hele paragraaf worden de termen 'Trekvliet' vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

In rij 3 kolom 4 wordt voorafgaand aan de bestaande tekst ingevoerd de tekst: 'Het onderzoek in bijlage 17 bij de toelichting concludeert dat voor de waterpartij een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is in de vorm van proefsleuven. Het onderzoek in bijlage 18 bij de toelichting concludeert dat voor het oostelijk deel ook zo'n onderzoek noodzakelijk is in de vorm van proefsleuven naar resten uit de Romeinse tijd en de late middeleeuwen- de nieuwe tijd.'

In rij 7 kolom 4 wordt de tekst: 'Het' tot en met 'versterkt' vervangen door de tekst: 'Het bestemmingsplan versterkt een duurzaam buitengebied'. Na 'niet aan' wordt ingevoegd de tekst: 'De woningen staan vermeld in de woonvisie waarmee Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben ingestemd. In hun brief van 16 september 2017 aan Provinciale Staten (PZH-2017-612580817) aanvaarden zij de Regionale Woonvisie Haaglanden 2017 - 2021 (paragraaf 3.6.2) en het bijbehorende woningbouwprogramma. Om voorgaande reden behoeft dit plan geen ontheffing van de Verordening.'

In rij 8 kolom 4 wordt de tekst vervangen door de volgende tekst: ' Omtrent de eerste voorwaarde in artikel 6.9e wordt geconstateerd dat de bestaande kenmerken en kwaliteiten nagenoeg geen natuurwetenschappelijke waarden (paragraaf 2.4.3) en geen landschappelijke waarden (paragraaf 2.2. 'stadsrandzone') . Wel kent het een cultuurhistorische waarde in de zin van een archeologische verwachting. De waarborging van de archeologische verwachting is in de bestemming “Waarde – Archeologie” geregeld. Gelet daarop is er geen sprake van dat dit bestemmingsplan de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperkt.

De tweede voorwaarde in dat artikel luidt dat het bestemmingsplan niet mag leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden. Gelet op de ruimteclaims vanwege de tweede toevoer, het polderwater, de drie regionale waterkeringen – de dijken - en hun beschermingszones zoals vermeld in de rijen 1 en 6 van deze tabel en de doorzichten rondom het hoofdgebouw resteert alleen in de oostzijde van het plangebied ruimte om de meeste gebouwen van het landgoed te situeren. Dit sluit aan op de noodzaak om in een landgoed de gebouwen te concentreren aan de zichtbare zijde in dit geval aan de zijde van de Haagsche Trekvliet (B). Één pand ligt binnen tweehonderd meter van de Haagsche Trekvliet. Aan de zijde van het Molenvlietpark blijft het plangebied onbebouwd. Het heeft een oppervlakte van circa 4.000 m².
Het hoofdgebouw, en de vier 'andere' gebouwen kennen een gezamenlijke grondoppervlakte van 1.160 m², de bijgebouwen gezamenlijk 151 m². Gezamenlijk is dat minder dan 6% in de bestemming "Groen - Landgoed". Zowel het onbebouwde terrein aan de Molenvlietzijde, de doorgangen tussen de gebouwen, de afwezigheid van tuinen en de beperking van de aanleg van wegen in een specifieke bestemming bieden bosgroepen met ondergroei en kruidhoudende graslanden ruimte om het Netwerk gestalte te geven. Om voorgaande redenen behoeft dit plan geen ontheffing van de Verordening.'

In rij 9 kolom 4 wordt de tekst vervangen door de tekst: 'Verwezen naar de toetsing en vertaling in bestemmingen in rij 8.'

In rij 10 kolom 4 wordt de 'Molenslootpad' vervangen door: 'Kansjesmolensloot'. Na 'figuur 3' wordt ingevoegd de tekst : 'en het vervallen van de waterkering ten oosten van de Kansjesmolensloot'. De bestaande tekst aangevuld met de zin: 'Om voorgaande redenen behoeft dit plan geen ontheffing van de Verordening.'

In rij 11 kolom 3 wordt voorafgaand aan de tekst deze aangevuld met de zin: 'Artikel 6.10h stelt dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit betrekt.'

In rij 11 kolom 4 wordt voorafgaand aan de tekst deze aangevuld met de zin: 'Wat betreft de biodiversiteit wordt verwezen naar het gestelde in rij 18'' . Na de tekst wordt de volgende zin toegevoegd: 'Om voorgaande redenen behoeft dit plan geen ontheffing van de Verordening.'

In rij 18 kolom 3 wordt de term 'artikel 6.9' vervangen door de term '6.9a' en 'artikel 6.24.1' wordt vervangen door: 'artikel 6.9e'.

In rij 25 is het werkwoord 'liggen' door 'staan' vervangen.

In rij 36 kolom 4 wordt de tekst toegevoegd: 'Gelet op artikel 7.16 en 7.17 van de Wet milieubeheer en bijlage III van Richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 heeft het bevoegd gezag op 30 september 2022 besloten dat voor de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan Nieuw Vredenoord geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Dit besluit vormt bijlage 11. '

In rij 38 kolom 4 wordt de tekst toegevoegd: 'Het plan ligt voor een klein deel binnen het invloedsgebied van een transportroute gevaarlijke stoffen. Het betreft de Laan van Hoornwijck in Rijswijk. Dit is de bevoorradingsroute van het aldaar aanwezige LPG-tankstation. Omdat de beoogde woningbouw in het plangebied buiten dit invloedsgebied ligt, zijn maatregelen in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid niet nodig.

In rij 46 wordt het bijvoeglijke naamwoord 'verspreide' voor lintbebouwing ingevoegd. De afstand '85 meter' wordt in 'ruim 170 meter' veranderd. Ook is de zin: 'Buiten dat is er ten westen van het familieattactiepark sprake van op veel kortere afstand gelegen verspreide lintbebouwing.' toegevoegd. De ontsluitingssituatie wordt aangevuld met de mededeling 'dat dat niet geldt voor het motorbrandstoffen'verkooppunt en het chinees restaurant'.

In rij 47 wordt opgenomen: 'Stinzenbossen bestaan veelal uit oude bossen bij landgoederen met een karakteristieke stinzenflora in de ondergroei. Het betreft vaak bolgewassen en kruidachtige overblijvende gewassen, maar het kan ook gaan ook om bloeiende struiken zoals azelea en rhododendron.'

In rij 53 wordt in kolom 4 opgenomen de tekst: 'Het betreffende pand is bedoeld voor de stalling van voertuigen voor het onderhoud van het landgoed. Het landgoed behoeft onderhoud en dan is zo'n gebouw noodzakelijk'. De vermelding ontbreekt in paragraaf 5.3 en wordt aldaar toegevoegd.

In rij 54 wordt opgenomen: 'Stinzenbossen bestaan veelal uit oude bossen bij landgoederen met een karakteristieke stinzenflora in de ondergroei. Het betreft vaak bolgewassen en kruidachtige overblijvende gewassen, maar het kan ook gaan ook om bloeiende struiken zoals azelea en rhododendron.'

In artikel 5.4.2 wordt bij de bestemming "Groen-Landgoed'' wordt voor 'van het landgoed' ingevoegd: 'het onderhoud' en na het woord 'opslag' ingevoegd de zin: 'De functieaanduiding 'brug' betreft de overkluizing van een vaarduiker met de Deltsche Vliet.'

Ook wordt bij de bestemming "Water" wordt de tekst 'drietal' tot en met 'bruggen' vervangen door de tekst: 'een brug voor verkeer van voertuigen voor het onderhoud van het landgoed en langzaam verkeer'.

Verder vervalt bij de bestemming "Wonen - 1" de tekst 'een ligplaats' tot en met ''toevoer en'.

Voorts wordt bij de bestemming "Wonen - 2" de zin tussen "De noord-' tot en met 'timpaan' vervangen door: 'De noordgevel kent een timpaan'.

Bij de bestemming "Waterstaat - Waterkering" ten slotte wordt de tekst: 'in het westen en het oosten'vervangen door: 'langs de tweede toevoer en in het noorden' vervangen.

7.1 In dit artikel is de tekst ingevoegd van de ontvangen vooroverleg- en participatiereacties en de afweging daarvan.

7.2 In dit artikel is de volgende tekst ingevoegd: 'Op 6 juli 2022 werd een informatiebijeenkomst door de gemeente en Borgdorff Beheer gebouwen over de tweede watertoevoer waterberging Molenvlietpark en projectplan Nieuw Vredenoord. Het werd gehouden in het Trefpunt Rotterdamsebaan (Binckhorstlaan 340) Het werd door ruim 30 mensen bezocht.

In september 2018 is een informatiebijeenkomst over het projectplan Nieuw Vredenoord gehouden in de leegstaande verenigingsruimte van het voormalige tennisbanencomplex aan de Jan Thijssenweg. Hierbij waren ook de Vereniging Houdt Vlietrand Groen en de Stichting Meyvliet uitgenodigd.'

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 10 (Beoordeling m.e.r.-plicht) wordt gewijzigd in '(Beoordeling m.e.r.-plicht 1)

Bijlage 14 (Omgevingsverordening Zuid-Holland'') is komen te vervallen.

Bijlage 11 (Akoestisch onderzoek), Bijlage 12 (Natuurgebieden 1) en Bijlage 13 (Natuurgebieden 2) worden vernummerd tot de bijlagen 12, 13 en 14.

Bijlage 11 wordt '(Beoordeling m.e.r.-plicht 2)

Bijlage 17 en 18 (Archeologisch onderzoek 1 en 2) worden toegevoegd.

Bijlage 16 is vervangen.

Regels

3.1.g Aan dit artikel wordt de tekst 'bruggen' tot en met langzaam verkeer' vervangen door: een brug die dient ter overkluizing van vaarverkeer'.

In artikel 3.3.a.3 vervalt het woord 'parkeergelegenheden'.

Na 3.3.a.4 invoegen: indien de werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.3.a.3 fiets-, wandel- en voetpaden, een vluchtweg in verband met brandveiligheid en een hellingbaan ten behoeve van de bestemming Wonen - 2 betreffen, waarbij deze een gezamenlijke grondoppervlakte van niet meer dan 6% van de omvang van de bestemmingsvlakken gezamenlijk mogen omvatten''

3.4 b. na 'welke' invoegen 'daarin',

Na 'maaisel' de tekst 'bijeen' tot en met afgevoerd vervangen door: 'dient bijeen geharkt te worden en zo snel mogelijk te word afgevoerd',.

3.4.c 'bij' wordt vervangen door: 'aansluitend aan 'Waterhuishouding - Waterkering"

3.4.d vervalt

Artikel 4.2.2.vervalt 4.2.2.c waardoor 4.2.2.d vernummerd wordt tot 4.2.2.c.

4.3.c Aan dit artikel wordt toegevoegd 'De verhardingen mogen niet meer dan 50% van het bestemmingsvlak beslaan'.

5.1 Aan dit artikel wordt na 'fietspaden;' toegevoegd de tekst: 'en ter plaatse van de functieaanduiding:

c. 'brug' tevens voor een brug die dient ter overkluizing van vaarverkeer;'.

In artikel 6.1.b vervalt 'ongebouwde parkeerplaatsen;' .

In artikel 7.1 vervalt 7.1.c 'de ontwikkeling van landschappelijke waarden'.

In artikel 8.1.d wordt de tekst 'burggen voor gemotoriseerd verkeer' vervangen door: 'een brug voor verkeer van voertuigen voor het onderhoud van het landgoed'.

8.2.1.a In dit artikel wordt 'slechts' vervangen door 'niet meer dan'.

Verder wordt de zin aangevuld met de tekst: 'met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 20 m2.

8.2.1.b In dit artikel wordt de term 'Trekvliet' vervangen door 'Haagsche Trekvliet'.

In de artikelen 8.3.b en 8.3.c wordt de tekst 'het westelijk gelegen bestemmingsvlak' vervangen door de tekst: 'de twee bestemmingsvlakken aan weerszijden van de bestemming “Verkeer – Verblijfsstraat” ter plaatse van de functieaanduiding 'brug.'

In artikel 8.4.1.a vervalt het woord 'parkeergelegenheden'

In artikel 8.4.2.d wordt de tekst vooraan aangevuld met 'ten aanzien van werken en werkzaamheden die'

In artikel 8.4.3 vervalt de tekst: 'Ten aanzien van werken en werkzaamheden die'

In artikel 8.4.4 vervalt de tekst: 'ten behoeve van de compensatie van de waterberging'.

In artikel 9.1 vervalt na het woord 'water' de term 'ongebouwde parkeerplaatsen'.

In artikel 9.2.1.h wordt 'in' vervangen door 'ter plaatse'.

In artikel 9.2.1.i vervalt de tekst: ', met uitzondering van het meest zuidelijk gelegen aangegeven bestemmingsvlak'.

Artikel 9.2.2.a vervalt. De artikelen 9.2.2.b, 9.2.2.c en 9.2.2.d worden daardoor hernummerd tot 9.2.2.a, 9.2.2.b en 9.2.2.c.

10.1 Aan dit artikel wordt na 'functieaanduiding:' toegevoegd de tekst: 'c.'brug' tevens voor een brug die dient ter overkluizing van vaarverkeer;'.

Daardoor worden in dit artikel 10.1.c en 10.1.d vernummerd tot 10.1.d en 10.1.e.

In artikel 10.1 vervallen na het woord 'zijnde' de termen 'wegen'en 'ongebouwde parkeerplaatsen'.

Aan artikel 10.2.1.b wordt toegevoegd: 'er mogen niet minder dan 9 en niet meer dan 13 woningen worden gebouwd'.

In artikel 10.2.1.f wordt na goothoogte 'van 12 meter' ingevoegd.

Artikel 10.2.1.g wordt vervangen door: 'in het bouwvlak, dat voorzien is van de maatvoeringsaanduiding maximale bouwhoogte 5 meter mogen vanaf 5 meter bouwhoogte overdekte balkons en vanaf 9 meter bouwhoogte balkons met balustrade worden gebouwd;

In artikel 10.2.2.a.4 wordt 'afwijking' door 'uitzondering' vervangen.

Artikel 10.2.2.a.5 wordt vernummerd tot 10.2.2.b.

Artikel 10.3.1 wordt vervangen door 'Het gebruik voor parkeerterrein betreft niet minder dan 22 parkeerplaatsen met dien verstande dat met de aanleg van een parkeerlaag onder maaiveld als bedoeld in artikel 10.4 het maximale aantal parkeerplaatsen niet meer dan 16 mag bedragen.'

Artikel 10.4 wordt ingevoegd luidende: 'Afwijking van de bouwregels: Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels als in bedoeld in artikel 10.2.1 voor het bouwen van een parkeerlaag onder maaiveld in het bestemmingsvlak waarop de functieaanduidingen 'fietsenstalling' en 'parkeerterrein' niet van toepassing zijn met minimaal 9 parkeerplaatsen.'

In artikel 12.4.b wordt '7 'door '10' vervangen.

In artikel 12.5.1.b vervalt het woord: 'parkeergelegenheden'

 

14.b Aan dit artikel wordt na de tekst toegevoegd de zin: 'Overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen is ook toegestaan voor gebouwen mits deze niet meer dan 1 meter, respectievelijk 10% bedraagt met dien verstande dat de toegestane grondoppervlakte van het betreffende bouwvlak gelijk blijft.'

In artikel 14. f na 'mits' wordt 'deze' ingevoegd en 'mag' vervangen door 'mogen.

Artikel 17.2.a vervalt en artikel 17.2.b wordt vernummerd tot 17.2.a.

In artikel 20.b vervalt het woord 'in' en wordt het woord 'zijn' door 'is' vervangen.

Verbeelding

In het bestemmingsvlak “Wonen-2” met de functieaanduiding 'fietsenstalling' in het bouwvlak wijzigen de maximale goothoogte en maximale bouwhoogte . De maximale bouwhoogte is 5 meter, de maximale goothoogte 3 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0009.png"

In het bestemmingsvlak “Wonen-2” in het bouwvlak zonder functieaanduiding 'fietsenstalling' wijzigt de maximale bouwhoogte. De maximale bouwhoogte is niet 12 maar 5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0010.png"

De waterkering bij de Haagsche Trekvliet en haar beschermingszone zijn niet ingetekend op de verbeelding. Middels de bestemming “Waterstaat – Waterkering” en de gebiedsaanduiding 'Overige zone beschermingszone' worden deze aan de verbeelding toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0011.png"

De vaarduiker tussen de Haagsche Trekvliet en de tweede toevoer is op de verbeelding de functieaanduiding 'brug' ingetekend. Ze was niet aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0012.png"

De bestemming “Waarde – Archeologie 2” ontbrak op het deel van het plangebied tussen de Jan Thijssenweg en de bestemming “Groen-Landgoed. Zij is ook aan dat deel aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0013.png"

1.6 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan wijst voor een ruimtelijke ontwikkeling, zoals vermeld in paragraaf 1.1bestemmingen aan stelt daarbij regels. Daarvoor zijn relevante feiten en af te wegen belangen verkend, zijn deze belangen afgewogen en onderzocht of voor de aanwezige belangen de eventuele nadelige gevolgen niet onevenredig zijn. En ook dat de ontwikkeling in een goede verhouding staat tot de aangrenzende ruimtelijke structuur (paragraaf 1.2).

Bij het verkennen van feiten en belangen wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven. De ruimtelijke ontwikkeling wordt in de kaders van ruimtelijk en sectoraal beleid, dat in dit plangebied van toepassing is, geplaatst (hoofdstuk 3). Verder wordt de ontwikkeling aan de milieukwaliteitseisen en natuurwaarden getoetst (hoofdstuk 4).

In paragraaf 5.2 Planbeschrijving wordt de ruimtelijke ontwikkeling en de totstandkoming daarvan toegelicht. In de daaropvolgende subparagraaf 5.3.2 wordt dit aan de feiten en af te wegen belangen, de beleidsuitgangspunten, milieukwaliteitseisen en natuurwaarden getoetst en in bestemmingen en bestemmingsregelingen opgenomen. Daarna wordt in paragraaf 5.4 aangegeven in welke bestemmingen en bestemmingsregelingen dit resulteert.

Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zal overleg worden gevoerd en participatie worden gepleegd. De resultaten daarvan met de afdoening van de ontvangen reacties wordt in hoofdstuk 7 vermeld.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Sinds vele eeuwen wordt er gewoond op buitenplaatsen langs de Vliet. Hier woont men op steenworp afstand van de steden Den Haag en Delft, goed bereikbaar over water en land en in een groene setting. Deze buitenplaatsen hebben het landschap van de Vlietzone in sterke mate bepaald en gevormd. Na de verregaande ontluistering van vele historische buitenplaatsen, wordt de laatste decennia weer geïnvesteerd in de kwaliteit van de buitenplaatsen. Dit geldt ook voor de buitenplaats Vredenoord.

De buitenplaats Vredenoord is een rijksmonument. Zowel de buitenplaats (Oud) Vredenoord als het ten zuidwesten gelegen parkachtige terrein, de Molenwei, is in handen gekomen van een particuliere eigenaar. Deze nieuwe eigenaar heeft een particulier initiatief ontplooid voor het herstel en verdere uitbreiding van de kwaliteit van de buitenplaats Vredenoord. In 2011 is met de eigenaar een Intentieovereenkomst 'herstel landgoed Vredenoord' ondertekend (RIS 263432) ten behoeve van het integrale herstel van de buitenplaats (Oud) Vredenoord en de aanleg van een nieuwe buitenplaats op het aangrenzende perceel, de Molenwei. Het plan bestaat uit de restauratie van bestaande opstallen en het in ere herstellen van bijbehorende tuin van het Rijksmonument. Daarnaast wordt een nieuwe buitenplaats gerealiseerd op het naast het Rijksmonument Vredenoord gelegen perceel de Molenwei aan de Jan Thijssenweg, hierna aan te duiden als Nieuw Vredenoord.

In het Planuitwerkingskader Nieuw Vredenoord (RIS 263432) zijn de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de nieuwe buitenplaats aan de Jan Thijssenweg juridisch planologisch voorbereid. In 2018 heeft het college ingestemd met de oprichting van de nieuwe buitenplaats.

De omgeving van Nieuw Vredenoord, de Vlietzone, kent een geschiedenis die terug gaat tot in de periode van het Neolithicum, de nieuwe steentijd. De strandwallen vormden in de ontstaansgeschiedenis de rode draad.

De strandwallen liggen grofweg evenwijdig aan de kustlijn. Het zijn zandige ruggen die enige duizenden jaren voor Christus door natuurlijke processen zijn gevormd. De lage gebieden tussen deze ruggen worden strandvlaktes genoemd. De hooggelegen strandwallen en daarop afgezette duinen kwamen tot ontwikkeling doordat in de kustzone zoveel zand door de zee werd afgezet dat hoogtes ontstonden die niet meer bij iedere vloed overspoelden. Hierdoor kon het zand opdrogen en verstuiven. Het fijne zand zette zich verder landinwaarts af en vormde kleinere en grote duinen. Nadat de strandwallen waren gevormd ontstonden aldaar bewoningsmogelijkheden in de Haagse regio. Het waren droge plekken, met aan de ene kant de zee, en aan de andere kant het veengebied.

Doordat de strandwallen de ontwatering van achter de strandwal gelegen gebieden belemmerden, kwam veenvorming op gang. Het veen ontwikkelde zich het eerst op de laagst gelegen, meest drassige delen van de strandvlaktes en groeide tegen de duinen en strandwallen op. De hoger gelegen duinen en strandwallen bleven altijd boven het veen uitsteken.

Rond 1.000 voor Christus brak de zee door en ontstond er achter de meest oostelijke strandwal van Rijswijk-Voorschoten een wijd vertakt getijdegeulengebied. De hoofdgeul is bekend als de Gantel. Vanuit het getijdegeulenstelsel werd een deel van het veen weggeslagen waarna er klei werd afgezet. Dit gebeurde ook in de lager gelegen delen van de Vlietzone, waar de buitenplaats Nieuw Vredenoord ligt. Op andere plaatsen waar geen klei werd afgezet, ging de veenvorming door.

De vroegste bewoning in de regio bevond zich toen op de strandwal van Rijswijk-Voorschoten en enkele van de geïsoleerde duinen daarachter. De Vlietzone werd dus al in de nieuwe steentijd bewoond. Door de veenontwikkeling werden vooral in de bronstijd de leefomstandigheden in het strandwallenlandschap moeilijker. De doorbraak van de zee en het ontstaan van getijdegeulenstelsel van de Gantel maakte dat het gebied weer kon ontwateren en geleidelijk weer bewoonbaar werd. Veel bewoningssporen uit de late ijzertijd en Romeinse tijd hangen samen met het geulensysteem en de afzettingen daarvan.

In de Romeinse tijd bevond zich aan de overzijde van de Vliet de enige burgerlijke Romeinse stad in het westen van het land, Forum Hadriani of MAC (Municipium Aelium Cananefatium). Deze stad is door keizer Hadrianus in of rond 122 na Christus gesticht en werd voorafgegaan door een inheemse nederzetting uit de 1ste eeuw. De laatste dateerbare vondsten uit de Romeinse periode in de stad dateren rond 270 na Christus De stad zal rond die tijd grotendeels verlaten zijn. Een belangrijk deel van Forum Hadriani ligt onder het landgoed Park Arentsburgh. Aanleiding voor het stichten van de stad op die plek zal mede gelegen zijn in het Kanaal van Corbulo dat door de Romeinse veldheer Corbulo in 47 na Christus werd aangelegd om de Rijn en Maas met elkaar te verbinden. Pas aan het einde van de 20ste eeuw zijn voor het eerst resten van dit kanaal teruggevonden. In Leidschendam-Voorburg is het kanaal op meerdere plekken gelokaliseerd. Forum Hadriani lag aan het kanaal en had een insteekhaven. Het is niet zeker waar het kanaal van Corbulo exact heeft gelopen ten opzichte van de huidige Vliet. Het is mogelijk dat de huidige Vliet ter hoogte van Forum Hadriani op dezelfde plaats ligt als het Kanaal van Corbulo, maar dit is geenszins zeker. De Vlietzone maakte deel uit van een grootschalig cultuurlandschap dat waarschijnlijk deels was vormgegeven door de Romeinen of met Romeinse kennis in zake infrastructuur, verkavelingspatronen en verdedigingswerken maar vooral in gebruik was bij de inheemse bevolking, de Cananefaten. Rond het eind van de 3de eeuw na Christus lijkt de bevolking het gebied te verlaten. Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen voor bewoning vanaf dan tot in de vroege middeleeuwen.

De eerste bekende sporen van menselijk handelen in de omgeving van het plangebied na de Romeinse tijd dateren uit de late middeleeuwen (11de tot de 13de eeuw) wanneer de bewoning in de hele regio sterk toeneemt. Dit is ook de periode waarin aan de kust grote verstuivingen optreden en de Laag van Den Haag (Jonge Duinen) wordt afgezet. De combinatie van beide is waarschijnlijk mede aanleiding geweest de veengebieden grootschalig en structureel te ontginnen. Begin 13de eeuw wordt de Zuidvliet gegraven. Zij komt te liggen op de grens van de hoge gelegen noord-zuid lopende strandwal en de natte veengebieden ten zuiden daarvan. Het Haagse gedeelte is de Haagsche Trekvliet.

Rond de 15de eeuw ontstonden er polders. Door oxidatie van het veen - inklinking - kwam het land steeds lager te liggen en werd het weer natter. De afwatering op de gegraven sloten en stroompjes, was niet langer voldoende om de voeten droog te houden. Aanleg van dijken was nodig en door middel van uitlaatsluisjes en later ook bemaling met molens werd het water buiten de polder geloosd. In de omgeving van de toekomstige buitenplaats werden twee polders gevormd: de Hoge Broekpolder en de Tedingerbroekpolder. Deze polders sloegen via onder andere de Molensloot en Bovenwetering, die beide gedeeltelijk nog aanwezig zijn, het overtollig water op de omgeving uit. De Molensloot vormt de westgrens van Nieuw Vredenoord, de toekomstige bebouwing daarbinnen ligt in de Hoge Broekpolder.

De Molensloot lag oorspronkelijk in het midden van de polder en vormde de hoofdwatering. De sloot is al afgebeeld op kaarten uit het midden van de 16de eeuw, zoals de kaart van Coenraet uit 1550. Aan de Molensloot lag de Zustermolen die alleen uit historische bronnen bekend is. Zij is afgebeeld op de kaarten van Coenraet, een kaart van het gebied rond de Hoornbrug van onbekende maker uit 1550 en de kaart van Delfland van Floris Balthasars uit 1611, maar niet (meer) op de kaart van Kruikius uit 1712. De molen verzorgde de bemaling voordat de Nieuwe Broekmolen, die wel op de kaart van Kruikius staat en verder naar het zuidoosten langs de Molenvliet lag, in gebruik werd genomen. Omdat de positie van de molen op de historische kaarten niet op een exacte schaal is weergegeven, is op basis van de kaarten niet vast te stellen waar de molen precies heeft gelegen.

In de late middeleeuwen ontwikkelt de Zuidvliet zich tot handels- en transportverbinding.

Buitenplaatsen in directe omgeving Nieuw Vredenoord

In de zestiende en zeventiende eeuw oefent de Zuidvliet grote aantrekkingskracht op de welgestelde stedelingen uit. Zij bouwen aan de Zuidvliet hun zomerverblijf, hun buitenplaats. Dankzij de Vliet zijn deze buitenplaatsen vanuit de stad snel en comfortabel bereikbaar. De onverharde wegen boden die mogelijkheid niet. De Vliet ontwikkelt zich tot Haagse lustwarande, gelegen op enige afstand van de stad. Hier is Vredenoord en later ook de Molenwei een onderdeel van.

Er ontstond toen een reeks buitenplaatsen aan de oever van de Zuidvliet, te weten Vredenoord, Drievliet, Zeerust, Zuiderburch, Overburch, Hoekenburg, Leeuwenbergh, Den Hoonaert, Nabij en Visvliet. Ook verder van de Zuidvliet verrezen enkele landgoederen, zoals Ypenburg, Zuidwijck en Delfvliet. Soms waren dit voortzettingen van oudere boerderijplaatsen, maar soms ook niet. Ruimtelijk gezien vormde de landgoederenzone aan de veenzijde nooit een aaneengesloten rij van buitenplaatsen, maar was er juist sprake van een afwisseling van ruime groene vaak beboste kavels en open agrarische velden met vergezichten. De verkavelingspatronen en sommige zichtlijnen zijn hiervan nog zichtbaar. Aan de Vliet is in de twintigste eeuw de bebouwing geïntensiveerd en zijn enkele buitenplaatsen verloren gegaan. In de naaste omgeving van Nieuw Vredenoord zijn alleen Hoornwijck/Beukenhorst, Vredenoord en Zeerust bewaard gebleven.

Door

  • de verschuiving in de macht naar de stedeling,
  • de wens van de stedeling om zijn rijkdom en goede smaak te etaleren middels bebouwing in combinatie met tuinen,
  • de barok en rococo als stijl van de bestreden absolute macht van kerk en koning en
  • mede door de opgravingen zoals in Pompeï,

ontstond bij de opdrachtgevers voor de aanleg van buitenplaatsen een brede herwaardering voor de klassieke oudheid. De architectuur van de buitenplaatsen wordt gekenmerkt door het neoclassicisme: de harmonische verhoudingen, de striktheid van de lijn, de eenvoud van de contour en een strenge opvatting van ordening en architectonische details. In die ordening pasten bloemenparterres, moestuinen en boomgaarden. De buitenplaatsen grensden niet direct aan de Vliet maar aan een dijkje waarover het jaagpad liep. Dat werd op sommige plaatsen geflankeerd door een weg of had zelf de breedte van een landweg. Het uitzicht op de polder werd gewaarborgd door een op een heuvel gelegen koepel achter in hun tuin. Een theekoepel aan de Vlietzijde bood uitzicht op dit oppervlaktewater.

Zocher sr. en het ontwerp van de buitenplaats Vredenoord

Vredenoord is ontstaan uit een boerderij. De pachtboerderij heeft waarschijnlijk al een herenkamer gekend en krijgt in de 18e eeuw het cachet van een buitenplaats. In 1732 is er sprake van de hofstede Alphensrust met een herenhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0014.png"

Afbeelding 2.1 :In 1750 Alpensrust/Hofrust, een volwaardig buitenplaats met een rijk gedecoreerde geometrische tuinaanleg

In 1750 is de voormalige boerderij getransformeerd tot een volwaardige buitenplaats met herenhuis, stallen, koetshuis, speelhuis, tuin, boomgaard en visvijver. De buitenplaats heeft een rijk gedecoreerde geometrische tuinaanleg. In de tweede helft van de negentiende eeuw verandert de nutsfunctie van de buitenplaats tot lustfunctie. De schuur is afgebroken en de boerderij is bij het herenhuis getrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0015.png"

Afbeelding 2.2: 1801 - Een eerste voorzichtige stap richting een landschappelijke inrichting is zichtbaar maar blijft ondergeschikt aan de geometrische opzet van de tuinen

De tuin kende een geometrische opzet die in de 2e helft van de achttiende eeuw op delen meer landschappelijk gemaakt is. Deze kaart heeft als onderlegger gediend voor het ontwerp van Zocher sr. Hij heeft een belangrijke interventie in de tuin gedaan en deze aanzienlijk landschappelijker vormgegeven. Begin negentiende eeuw werden hoofd- en koetshuis in classistische stijl verbouwd naar een ontwerp van de architect P. Adams.

In 1826 werd de buitenplaats verkocht en verbouwd. Het uiterlijk en de façade zijn vooral veranderd. In de periode 1826-1827 werd de tuin grootscheeps verbouwd met veel activiteiten als kappen, dempen en dergelijke. In die periode is Zocher jr. aan het werk gegaan, eerst op het terrein van het oostelijk deel van Vredenoord, door de waterpartij door te zetten tot voorbij het herenhuis, de boerenlaan aan te pakken en de nutstuinen in het centrale deel her in te richten met een parkaanleg. Het oostelijk deel bleef moestuin en boomgaard en werd vergroot. In 1834 krijgt de eigenaar van de buitenplaats ook de Molenwei in bezit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0016.png"

Afbeelding 2.3.: 1819 Van buitenplaats met tuin naar een landschap

Zocher jr. en het ontwerp van de buitenplaats Vredenoord

Aan Zocher jr. is in 1836-1838 opdracht gegeven de entree van Vredenoord in zuidwestelijke richting te verplaatsen en door te trekken tot aan de Molensloot. In deze periode is de portierswoning het “huisje aan het hek” gebouwd, dat ten noordwesten van het plangebied ligt. Langs de Molensloot en het “huisje aan het hek” is een slingerlaan aangelegd. Zocher heeft de rechtlijnige polderstructuur tussen Vredenoord en de Molensloot aangepast. Door het vergraven van de sloten ontstond een ovaalvormig, door sloten omgeven, weiland: de Molenwei. De entree van Vredenoord lag net voorbij het “huisje aan het hek”. Dit was niet bedoeld als uitbreiding van het park, maar vooral om de bezoeker te imponeren. Tussen 1870 en 1880 is een tuinmanswoning toegevoegd aan de buitenplaats. De percelen rond de Molenwei zijn deels beplant en voorzien van paden. Er ontstond een omzoomde weide met wandelmogelijkheden. Dit is een voor Zocher bekend ontwerpmotief. De inrichting van de zuidoosthoek is onbekend, wellicht is dit geruime tijd als hakhout in gebruik geweest. In de centrale weide is een eiland gegraven en beplant met een boomgroep. Of dit motief door Zocher is ingebracht is niet zeker maar wel waarschijnlijk.

Deze veranderingen zijn geënt op de introductie van de zogenaamde landschapsstjil eind 18e begin 19e eeuw waarbij siertuinen, moestuinen, boomgaarden en bosvakken plaats maakten voor een landschappelijke aanleg. Het werden bossen in open velden. In die aanleg werden gebouwen als onderdeel van die parkachtige aanleg gezien en daartoe vernieuwd of zelfs geheel nieuw gebouwd.

Zowel de kadastrale minuutplans van Voorburg uit 1812-1819, 1820 als de kaart van Van der Noordaa laten zien dat op de meeste buitenplaatsen de formele tuinen in het begin van de negentiende eeuw hadden plaatsgemaakt voor een landschappelijke aanleg met de typerende slingervijver, de gebogen paden, de bosschages en bijzondere solitaire bomen. Een geheel dat de sfeer van een ideaal landschap moest oproepen.

Begin twintigste eeuw brandde het hoofdgebouw af. Het werd in 1913 in dezelfde stijl herbouwd naar een ontwerp van J. van Wijngaarden. Het kent een rechthoekige plattegrond met aan de zuidzijde een uitbouw en aan de westkant een aangebouwde serre. De voorgevel is gericht op de Haagsche Trekvliet, is van daaruit goed zichtbaar, kent een terugliggend middendeel en is voorzien van een loggia op de verdieping.

Omstreeks 1870 werd de Vliet verbreed vanwege van de toename van het aantal vaarbewegingen. Ook werd het jaagpad verbreed tot een volwaardige weg langs dit water. Als gevolg daarvan verloor Vredenoord zijn oeverzone met de theekoepel.

Stadsrandzone 

In de zestiger jaren van de vorige eeuw werd midden in het terrein een tennisbanencompex, een paardenhouderij en een kwekerij gevestigd die het landgoed in tweeën splitsten. Het westelijk deel van het landgoed werd daarmee een stadsrandzone.

Transformatie van het achterland

Het achterland is door de jaren heen aanzienlijk getransformeerd. Met de aanleg van de A4/A13 is het open zicht op het achterland sterk begrensd. Door de aanleg van de golfbaan Leeuwenbergh, een bedrijventerrein, het pretpark Drievliet en nieuwbouw bij Rijswijk is het achterland wel getransformeerd, maar geen stedelijk gebied gaan vormen.

Herstel Vredenoord

In het jaar 1872 raakte de portierswoning - het “huisje aan het hek” - van het landgoed vervreemd. Het kent het adres Jan Thijssenweg 8. In 1933 wordt de Molenwei los van Vredenoord verkocht, waarna de aanblik van de Molenwei drastisch verandert. Kort na 1933 worden in de wei enkele gebouwen geplaatst, wordt meer beplanting aangebracht en wordt dwars door de wei een pad aangelegd. Na 1950 groeit ze door spontane bosopslag verder dicht en worden wederom opstallen toegevoegd, waarmee de Molenwei steeds meer op een opslagterrein gaat lijken.

Het hoofdgebouw van Vredenoord lag in een geometrische aangelegde tuin en sloot op een boomgaard aan. Op korte afstand van het hoofdgebouw lag een aantal bijgebouwen die dateren uit de 17e en 18e eeuw. Verder van de Haagsche Trekvliet af lag het 19e eeuwse bospark in landschapsstijl van de hand van Zocher sr. In 2011 was het nog helemaal intact maar ernstig verwaarloosd. Het park werd daarna samen met het huis gerestaureerd. Het geheel is aangewezen tot Rijksmonument. Het herbergt meerdere woningen. In het ontwerp voor het terreindeel bij het huis werd daarbij opnieuw samenhang aangebracht tussen huis, tuin en park. De inrit werd verlegd en waterpartijen opnieuw gegraven. De tuin aansluitend aan het park werd heringericht met een nieuwe moestuin en boomgaard. In de boomgaard kwamen oude fruitrassen en leifruit. Er werden volwassen fruitbomen aangeplant, die de ruimte meteen karakter gaven.

Vredenoord is de enige buitenplaats in dit gebied, die weer een particuliere woonfunctie heeft.


Inkrimping buitenplaats

De aanleg van de Rotterdamsebaan op zo'n 350 meter ten zuiden van het plangebied versterkte het effect van transformatie. De toename van de verhardingen als gevolg van de aanleg van deze baan noopte tot waterbergingscompensatie. Daartoe werd het terrein ten zuiden van het plangebied zo ingericht dat het ten tijde van wateroverlast kon dienen als calamiteitenberging, het Molenvlietpark. De voeding van deze calamiteitenberging geschiedde vanuit de Haagsche Trekvliet via de bestaande Kansjesmolensloot, maar die was niet toereikend genoeg. In het plangebied werd derhalve een tweede toevoer ontworpen, die gevoed zou worden door een duiker naar de Haagsche Trekvliet, onder de Jan Thijssenweg door.

Het Molenvlietpark kent een landschappelijke opzet, wat de waarde van het landschap ondanks de transformatie van het gehele gebied verhoogde. Waterpartijen, bosschages, rietvelden, dijken en vlonders bepalen hier het beeld. In het park is een watergang opgenomen.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed in en rond een gebied is het resultaat van haar cultuurhistorie. De Rijksdienst Cultureel Erfgoed onderscheidt daarbij drie aspecten:

  • Historische (stede)bouwkunde / bovengrondse monumentenzorg; bijvoorbeeld kastelen, kerken, oude boerderijen of landhuizen, maar ook stedenbouwkundige elementen als beschermde stads- of dorpsgezichten.
  • Cultuurlandschap/historische geografie: alle landschappelijke elementen die het gevolg zijn van menselijk handelen in het verleden, bijvoorbeeld verkavelingspatronen, pestbosjes, landgoederenzones of ontginningsassen.
  • Archeologie; sporen en vondsten die door mensen(werk) in het verleden in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur. Een verzamelterm hiervoor is 'archeologische waarden'. Alle archeologische waarden bij elkaar zijn het 'bodemarchief'.

Het omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In het navolgende wordt daarop ingegaan.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden
2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

Uit de ontstaansgeschiedenis (paragraaf 2.2) is af te leiden dat het plangebied geen bebouwingsstructuur kent die teruggrijpt op het landgoed dat in 1750 werd ingericht of bebouwing die dat landgoed heeft aangevuld. Het belendende landgoed Vredenoord vormt een Rijksmonument. De westelijk van het plangebied gelegen voormalige 'huisje aan het hek' kent een eclectische bouwstijl.

2.3.1.2 Beschermd stadsgezicht

Het gebied is geen onderdeel van een Rijksbeschermd stadsgezicht of een gemeentelijk beschermd stadsgezicht.

2.3.1.3 Gebouwde monumenten

Zoals in paragraaf 2.3.1.1 al werd aangegeven is er in het plangebied geen structuur aan bebouwing of bebouwing aanwezig die het landgoed dat in 1750 werd ingericht vormt geeft en opgenomen is:

  • in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988,
  • in de werking van artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag of
  • in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP).
2.3.1.4 Karakteristieke gebouwen

Zoals in paragraaf 2.3.1.1 al werd aangegeven is er in het plangebied geen structuur aan bebouwing of bebouwing aanwezig die het landgoed dat in 1750 werd ingericht vormt geeft.

2.3.1.5 Beplantingen

Binnen het plangebied bevinden zich geen monumentale bomen.

2.3.1.6 Landgoedbiotoop

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn de belendende gronden aan de oost- en westzijde van het plangebied als landgoedbiotoop aangeduid. Het plangebied ligt daartussen in en kent die aanduiding niet.

2.3.1.7 Andere cultuurhistorische waarden

Het plangebied kende als onderdeel van het landgoed Vredenoord uit 1826 een onbebouwd karakter met in het centrum een Molenwei met daaromheen een waterloop. Het was een ontwerp van Zocher sr. De aansluiting van het Molenslootpad op de Jan Thijssenweg vormde de ontsluiting van het landgoed Vredenoord uit 1826. Een zeer klein deel hiervan in het centrumwestelijk deel resteert nog. Immers, van de oorspronkelijke grote ovale Molenweide is alleen nog maar een kleine paardenwei overgebleven waar een paar pony's rondlopen.

Cultuurhistorische waarden van straten en straatwanden, van waterlopen, door zichtlijnen, van boerenerven, dijken, hoogte-elementen, door de kavelstructuur, van kerkepaden, van meren en plassen, door molenbiotopen, door openheid, door profielen en van windmolens kent het plangebied niet.

2.3.2 Archeologie

De geologie heeft voor een belangrijk deel de bewoningsmogelijkheden in het verleden bepaald en daarmee tot op de dag van vandaag de kans op het voorkomen van archeologische resten. Voor het gebied rond Nieuw Vredenoord, de Vlietzone, zijn met name de duinkopjes die in het intergetijdengebied achter de strandwal van Rijswijk-Voorschoten zijn ontstaan van belang. Op deze hoger gelegen plekken in het verder natte landschap, kan vanaf het midden neolithicum zijn gewoond. De dichtstbijzijnde locaties waar neolithische bewoning op een duin is aangetroffen, liggen ter hoogte van Ypenburg-Locatie 4, de Westvlietweg 28 en de GAVI-kavel aan het Guldenpad, Ter hoogte van Park Arentsburgh in Voorburg is neolithische bewoning op de strandwal aangetoond. Booronderzoek in het kader van de Rotterdamsebaan heeft een duin aangetoond in het gebied dat aan de zuidoostzijde direct aan de Molenwei grenst. Het mag worden aangenomen dat het duin zich verder uitstrekt tot in het plangebied Molenwei.

Eind jaren tachtig van de vorige eeuw is een grote vindplaats in de Tedingerbroekpolder aan het licht gekomen. Dit betreft een inheems-Romeinse nederzetting uit de 1ste – 3de eeuw na Christus die later Leidschendam-Leeuwenbergh genoemd zou worden naar het nabij gelegen landgoed Leeuwenbergh. De nederzetting was gelegen op een kreekrug van het Gantelsysteem. In het gedeelte ten zuidwesten van de golfbaan hebben van 1997 tot 2001 opgravingen plaatsgevonden door de archeologische dienst van de gemeente Rijswijk bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Hoornwijck. Bij een uitbreiding van het attractiepark Drievliet in 1997 is voorafgaand aan bodemingrepen ook archeologisch onderzoek uitgevoerd. Bij deze onderzoeken zijn geen huisplattegronden aangetroffen, maar wel een erf met kuilen en verkavelingsgreppels.
Vanaf 2014 is onderzoek uitgevoerd door de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag op meerdere percelen in het tracé van de Rotterdamsebaan, aansluitend aan de vindplaats Leeuwenbergh en ten zuidoosten van het plangebied Nieuw Vredenoord. Hierbij zijn resten uit de Romeinse tijd en de late middeleeuwen aangetroffen. De percelen die in 2014 zijn onderzocht leverden resten op van Romeinse bewoning (1ste - 3de eeuw) in de vorm van drie door greppels omgeven erven met huisplattegronden, sporen van bijgebouwen, waterputten, omheiningen en verkavelingsgreppels. Bijzondere vondst was een begraven beker met 107 zilveren munten, zes zilveren armbanden, restanten van een kralenketting en een verzilverde fibula. Bij onderzoek in 2015 werden in twee perceelgreppels ten zuidwesten van golfbaan Leeuwenbergh meer dan 300 complete Romeinse dakpannen aangetroffen. De greppels omsloten een erf met honderden vondsten, waaronder een bronzen ketel. Het archeologische onderzoek heeft ook veel laatmiddeleeuwse sporen en vondsten opgeleverd, zoals grondsporen van drie, met een omgrachting versterkte boerderijen. In de grachten werd zeer veel materiaal aangetroffen, waaronder een zegelstempel en een zilveren ring met opschrift.
Aan de Vliet ligt een reeks buitenplaatsen. De vroegste vermeldingen daarvan in historische bronnen dateren uit de 17de en 18de eeuw. Het huidige plangebied Molenwei grenst aan de oostzijde aan het landgoed Vredenoord en is daarvan gescheiden door een sloot. Dit landgoed is ontstaan uit een pachtboerderij die mogelijk al middeleeuwse wortels heeft gehad en in de 18de eeuw steeds verder uitgroeide tot een volwaardige lustplaats met herenhuis, bijgebouwen en een rijke geometrische tuinaanleg. Het buiten is ook bekend onder de namen Buytenburgh, Alphensrust, Oversteen en Hoflust.

2.4 Ruimtelijke structuur

Nieuw Vredenoord ligt in de Vlietzone en deze wordt gekenmerkt door haar ligging op de overgang van drie landschappelijke systemen:

  • 1. Het landschap van de strandwallen - voormalige, zandige duinrijen - en strandvlakten - de venige laagten tussen de strandwallen.
  • 2. Het centrale Holland-Utrechtse veenmoeras dat zich van achter de binnenste strandwal uitstrekt tot aan de hogere zandgronden van de Utrechtse Heuvelrug en dat later in cultuur zou worden gebracht als het centrale veenweidelandschap.
  • 3. Het Gantelsysteem, een complex intergetijdengebied dat nauwelijks door duinen tegen de invloeden van de zee was beschermd en dat werd doorsneden door kreken als de Gantel, Lier, Zweth en Wollebrand. De kreekbeddingen hebben zich gevuld met zandig materiaal, bij de latere inversie van het landschap zijn de kreken getransformeerd tot kreekruggen.

Het plangebied ligt in een strandvlakte met een afzetting van klei en veen. Aanpalend ligt de brede binnenste strandwal - ter hoogte van de oever van de Vliet - waarop de historische kernen van Leidschendam, Voorburg en Rijswijk liggen.

Het verdichte noordelijke gedeelte kent een bosachtig karakter. De oostelijke zijde van het plangebied bestaat voor een aanzienlijk deel uit verharde terreinen aan de grens met Vredenoord. De rest daarvan staat vol met houtopstanden. Het centrumwestelijk deel bestaat uit het restant van de Molenwei.

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Ruimtelijk gezien heeft de landgoederenzone aan de veenzijde nooit een aaneengesloten rij van buitenplaatsen gevormd, maar was er juist sprake van een afwisseling van ruime groen (beboste) kavels en open agrarische velden met vergezichten. De verkavelingspatronen en sommige zichtlijnen zijn hiervan nog zichtbaar. Echter, het overgrote deel is verdwenen door de verstedelijking.

Karakteristiek voor de hedendaagse stedenbouwkundige structuur is het contrast tussen de buitenplaatsen waaronder Vredenoord, het familiepark Drievliet, het Molenvlietpark, de laagbouwwijk en het zuidelijk daarvan gelegen infrastructuurlandschap van de Rotterdamse Baan en de snelweg A4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0017.png"

Kaart 2.4: Topografische kaart met de verstedelijking langs de Haagsche Trekvliet omstreeks 2021

Aan weerzijden van de Vliet vormen de buitenplaatsen het decor van de Vliet. De grotere groene korrel van de Buitenplaats Vredenoord en familiepark Drievliet wordt gecompleteerd door enkele laagbouw woningen zoals het huis aan het hek en de woning behorende bij de paardenhouderij. In de bestaande situatie bevindt zich daarnaast aan de oostzijde van het plangebied een clubgebouw bij een tennisbanencomplex met drie banen en een groot parkeerterrein. Het achterland kenmerkt zich door het Molenvlietpark en door de entreebebouwing van familiepark Drievliet. Recent werd een nieuwe indoorhal opgericht. Aan de andere zijde van Molenvlietpark kijken de laagbouwwoningen over het park uit en grenzen met hun achtertuinen aan de sloot.

2.4.2 Verkeer en infrastructuur
2.4.2.1 Gemotoriseerd verkeer

Alleen het oostelijke deel van het plangebied kent een wegontsluiting. Zij loopt vanuit Vredenoord op zo'n 30 meter vanaf de Jan Thijssenweg het noorden van plangebied in. Op de helft van het plangebied splitst het zich in een parkeerterrein en een afslag naar het zuiden. De afslag loopt verder in noord-zuid richting parallel aan de voormalige tennisbanen en eindigt bij de voormalige paardenhouderij.

De Jan Thijssenweg sluit in het westen op de Laan van Hoornwyck aan.

2.4.2.2 Openbaar vervoer

Buslijn 23 van de HTM rijdt de route Savornin Lohmanplein - Rijswijk - Scheveningen Noord. Op deze route ligt de halte Geestbrug. De afstand tussen het plangebied en deze halte is 15 minuten. Na het oversteken van deze brug moet dan de Hoekweg en de brug over de Haagsche Trekvliet gevolgd worden. Verder halteren de tramlijnen 1 en 15 op de Hoornburg. Na het oversteken van deze brug moet dan nog 15 minuten de Jan Thijssenweg gevolgd worden om het plangebied te bereiken.

2.4.2.3 Langzaam verkeer

In het plangebied bevindt zich aan de westzijde een langzaam verkeersroute tussen de Jan Thijssenweg en het Molenvlietpark.

2.4.2.4 Parkeren

In het noorden van het plangebied bevindt zich een parkeerterrein voor auto's dat kort bij de Jan Thijssenweg gelegen is. Het bood parkeergelegenheid voor bezoekers van het tennisveldencomplex en de paardenhouderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0018.png"

Afbeelding 2.5: Verkeer en infrastructuur

2.4.3 Groene waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0019.png"

Afbeelding 2.6: De voor aanplant in gebruik zijnde gronden zijn in grijs aangegeven.

Het bomenbestand op het perceel bestaat uit overwegend inheemse boomsoorten, die van nature op vochtigere standplaatsen voorkomen: wilg, es, populier en els. Daarnaast komen er enkele andere soorten voor als walnoot, linde en kastanje. De meeste bomen zijn hier in het verleden spontaan opgekomen. Een gericht beheer heeft in de bosachtige zones langs de randen niet plaatsgevonden. Het bomenbestand heeft zich in een dicht verband ontwikkeld. De korte onderlinge afstanden maakt dat er veel lichtconcurrentie is en bomen veelal lange kale stammen hebben en een beperkte kroon.

Het westelijke deel van het plangebied bestaat uit opschot van essenbomen. Deze bomen zijn in de eindfase. Het zijn voornamelijk hoge dunne boompjes met hele kleine kruinen. In de zuidwesthoek bevindt zich een verwilderd bos ter plaatse van de voormalige kwekerij. Afbeelding 2.6 toont de voor aanplant in gebruik zijnde gronden. Het gehele areaal aan bomen bos is er slecht aan toe, te meer daar de essentaksterfte flink heeft toegeslagen. Ondanks dat bestaat een groot deel van dit areaal uit bomen met een diameter die voor bescherming in aanmerking laat komen. Verder is de bodem dichtgeslempt en zuur en ontbreekt een kruidige vegetatie.

De 'boszoom' naar het restant van de open Molenwei toe is redelijk stabiel en heeft enige uitstraling door de lage vertakking.

In het oostelijk deel zijn 4 volwassen bomen en 7 volwassen heesters, zo blijkt uit onderzoek in de bijlagen 1, 2 en 3 van deze toelichting (Bleskensgraaf, 18 juli 2018), behoudenswaard. Deze bevinden zich - op twee na - in het zuidoostelijk deel van het plangebied. Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening kunnen monumentale bomen worden aangewezen. Ze hebben een hogere beschermingsstatus. In het plangebied zijn ze niet aanwezig.

Ten aanzien van de op grond van de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid Wet natuurbescherming (verder Wnb) beschermde planten- en diersoorten in het hele plangebied wordt opgemerkt dat uit onderzoek in bijlage  4 blijkt dat er sprake is van de aanwezigheid van vleermuizen (Rotterdam, 12 april 2018). Broedvogels zijn in geringe mate aanwezig. Hun aanwezigheid valt onder de algemene zorgplicht uit genoemde wet, het mijden van het broedseizoen van vogels bij het uitvoeren van werken waaronder het slopen. Voor het overige zijn geen andere beschermde soorten aangetroffen.

De betekenis van vleermuizen in het westelijk deel van het plangebied is nader onderzocht in onderzoeken vermeld in bijlage 5 (Utrecht, 24 september 2018) en bijlage 6 (Utrecht,11 oktober 2019). Hierin wordt aandacht gevraagd voor het plaatsen van nestkasten en het stellen van eisen aan de verlichting. Voor het oostelijk deel is dit eveneens onderzocht in de te slopen gebouwen (bijlage 7, Bennekom, 1 november 2017). De soorten zijn van geen betekenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0020.png"

Afbeelding 2.7 Het westelijk deel van het plangebied

Ook zijn onderzoeken verricht naar de soortenbescherming in het westelijk deel van het plangebied als bedoeld in de bovenstaande artikelen uit de Wnb. Het bevoegd gezag voor de uitvoering van deze wet, de Omgevingsdienst Haaglanden, constateert op grond daarvan (bijlage 8, Den Haag, 11 oktober 2019) in haar besluit - bijlage 8 - (ODH 2020-00080110, Den Haag, 20 augustus 2020) dat wat betreft soortenbescherming geen verblijfplaatsen van de rosse vleermuis aanwezig zijn en op grond van artikel 3.8, eerste lid, van deze wet geen ontheffing noodzakelijk is.

Gezien het voorgaande is er in de bestaande situatie van natuurwaarden en biodiversiteit geen sprake.

2.4.4 Waterhuishouding

Het plangebied behoort tot het werkingsgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Waterkwantiteit

Aan de westkant van het plangebied liggen drie primaire watergangen. Ten noordwesten de Haagsche Trekvliet (NL15_240DV48D1000), ten zuidwesten de primaire watergang Kansjesmolensloot (NL15_240KS78C1000) en oostelijk daarvan de primaire watergang POL20701080. In het plangebied liggen verder verschillende secundaire watergangen. De laatstgenoemde primaire watergang en de secundaire watergangen vormen samen een stelsel van sloten. Een overzicht van de watergangen is te zien in afbeelding 2.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0021.png" Afbeelding 2.8: Watergangen en waterkeringen in en rond het plangebied (bron: Legger Hoogheemraadschap van Delfland)

Het watersysteem rond Nieuw Vredenoord is onderdeel van de Hoge Broekpolder (-1.65 meter NAP). Deze polder zal op termijn qua peil onderdeel uit gaan maken van de noordelijk aanpalende Tedingerbroekpolder (-1.77 meter NAP). De Hoge Broekpolder kent een versnipperd peilbeheer. Het deel achter de buitenplaatsen Vredenoord en Nieuw Vredenoord ligt op -1.45 meter NAP. De buitenplaats Vredenoord en de Molenwei zelf kennen een eigen peilgebied, dat niet nader beschreven is in het peilbesluit. Vredenoord wordt, zoals vele buitenplaatsen, gevoed met een duiker vanuit het boezemsysteem van de Haagsche Trekvliet. Het watersysteem van Nieuw Vredenoord is verbonden met het water van Beukenhof door een duiker voor het “huisje bij het hek”, parallel aan de Jan Thijssenweg. Na inventarisatie in het gebied lijkt de waterhuishouding van Nieuw Vredenoord hetzelfde peil te hebben als de aanpalende polder, -1.45 meter NAP. Er is sprake van twee waterpeilen die invloed hebben. Het grootste deel valt in het peilgebied van de Tedingerbroekpolder (-1,45 meter NAP) en een deel valt door de aanwezigheid van de Haagsche Trekvliet onder een ander peil (-0,43 meter NAP).

Waterveiligheid

Langs de primaire watergangen lopen regionale waterkeringen. Deze waterkeringen grenzen aan het plangebied en het plangebied valt deels in de beschermingszone van de waterkeringen. In de planologische situatie ligt in het zuidwestelijke deel van het plangebied een waterkering met een beschermingszone van 15 meter zoals weergegeven in afbeelding 2.7.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Milieukwaliteit van het water

De primaire watergangen Haagse ch (NL15_240DV48D1000) ten noorden en Kansjesmolensloot (NL15_240KS78C1000) ten westen van het plangebied zijn onderdeel van Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichaam Oostboezem.

2.4.5 Bodem en grondwater

De bodemgesteldheid is deels terug te voeren op de verschillen in landschapssystemen. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2. Enerzijds is er het strandwallen en –vlakte systeem met zanderige en venige grondslag, anderzijds het uitgestrekte veenlandschap. Hiertussen, daar waar Nieuw Vredenoord op ligt, liggen bodems uit het Gantelsysteem. Dit kenmerkt zich door een kleiige grondslag. De grond neemt in kleiigheid (lutumgehalte) toe naar mate de afstand tot de Vliet toeneemt. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Den Haag ligt is het plangebied niet gekarteerd. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in de omgeving van het plangebied uit kalkarme leek-/woudeerdgronden; klei, profielverloop 5. Volgens het onderzoek naar de milieukwaliteit van de bodem in bijlage 9 (Utrecht, 18 mei 2018) bestaat de bodemopbouw tot de maximale boordiepte van 250 centimeter-mv uit matig fijn zand, zwak tot matig zandige klei of matig kleiig veen.

In de omgeving van het plangebied is sprake van grondwatertrap IIIb. Dat wil zeggen dat dat de hoogste grondwaterstand 0,25 tot 0,40 meter onder maaiveld ligt en de laagste grondwaterstand tussen de 0,80 en 1,20 meter onder maaiveld ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 0,75 meter onder NAP. Het freatische grondwater bevindt zich op een diepte van -0,5 meter beneden maaiveld. De stromingsrichting van het eerste watervoerende parket is regionaal noordwestelijk. Van de andere pakketten is de richting niet eenduidig te bepalen. Het plangebied ligt niet in of naast een grondwaterbeschermingsgebied.

Binnen het plangebied is een voormalige ondergrondse HBO tank bekend, ter plaatse van Jan Thijssenweg 7 nb (AA060302441). Deze tank is gesaneerd (verwijderd) in 1998, certificaatnummer AN5521. Er zijn geen andere (voormalige) bodembedreigende activiteiten en tanks binnen het plangebied bekend.
Het plangebied ligt in wijk Hoornwijck. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied is gelegen in zone B9 Westvlietzone en Erasmusveld voor de bovengrond en zone O2 Overige ondergrond voor de ondergrond. De algemene bodemkwaliteit van de boven-en ondergrond zijn respectievelijk geclassificeerd als klasse Wonen en Lanbouw/natuur.
Er zijn binnen het plangebied geen beschikte bodemverontreinigingen bekend.

2.4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen enkele kabels en leidingen in de grond voor huisaansluitingen. In en direct rondom het plangebied bevinden zich geen kabels of leidingen die een gemeentelijke of bovengemeentelijke betekenis hebben.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Bedrijven

In het plangebied bevindt zich een buiten gebruik zijnde paardenhouderij met bedrijfsgebouwen, waaronder een bedrijfswoning. Ten oosten van het landgoed Vredenoord bevindt het familierecreatiepark Drievliet met een verkooppunt van motorbrandstoffen, LPG uitgezonderd, en een chinees restaurant. De tweede laatsten kennen een ontsluiting via de Jan Thijssenweg.

2.5.2 Sport en recreatie

In het plangebied bevindt zich een buiten gebruik zijnde tennisbanencomplex met verenigingslokaal.

2.5.3 Wonen
2.5.3.1 Woningen

Buiten het plangebied bevindt zich aan haar zuidwestelijke zijde een kleine woonwijk met vrijstaande woningen, waarvan de achtertuinen grenzen aan de Kansjesmolensloot. Aan de noordwestelijke zijde bevindt zich de voormalige portierswoning van het oorspronkelijke landgoed Vredenoord.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan vindt zijn basis in het ruimtelijk en sectoraal beleid dat de gemeente voert en daarnaast in het beleid dat in nota's en plannen van het rijk, provincie en stadsgewest is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

Paragraaf 3.2 gaat in op het ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau voor het plangebied. Daarna wordt in paragraaf 3.3 tot en met 3.8 het sectorale beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid en de toetsing daarvan in de regels en op de verbeelding wordt beschreven in paragraaf 5.3 Keuze en verantwoording van bestemmingen.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 15 september 2020 is de Nationale Omgevingvisie (verder NOVI) in werking getreden. Het is de visie op de leefomgeving vanuit het Rijk. NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. NOVI is een structuurvisie in de zin van de Wro. NOVI benoemt 21 nationale belangen en opgaven en onderscheidt daarbij de volgende 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd:

  • combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • afwentelen wordt voorkomen.

Aan de hand van de NOVI wil het rijk samen met de regio's samenwerkingsafspraken maken en deze opnemen in Gebiedsagenda's.

Ladder voor de duurzame verstedelijking

De 'ladder voor de duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (verder Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de toelichting bij bestemmingsplannen dient verantwoord te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
Het Bro omschrijft de ontwikkeling van een woningbouwlocatie als stedelijke ontwikkeling. Daar is hier met de realisatie van 15 woningen sprake van. De Ladder moet worden doorlopen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wro geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen. Op 30 december 2011 is daartoe het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391).

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, het Kustfundament en het Natuurnetwerk Nederland (verder Netwerk) van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Wat betreft het Netwerk legt het Barro vast dat provincies deze verder vorm moeten geven via hun provinciale verordening. Zij definieert het Netwerk als een stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten (artikel 2.10.1.1). Onderdeel hiervan is dat de provincie voor elk Netwerk-gebied een natuurdoel moet vastleggen. Dit beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied of bij de totstandkoming van een gebied dat tot het natuurnetwerk behoort.
Gemeenten moeten bij vaststelling van bestemmingsplannen de regels met betrekking tot het Netwerk, zoals deze voortvloeien uit de provinciale verordening, naleven.

Voor het plangebied is alleen het Netwerk van betekenis. In het provinciaal beleid (paragraaf 3.2.2) wordt daar verder op ingegaan.

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.

De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie op grond van artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan op grond van artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan op grond van artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer en
  • de natuurvisie op grond van artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).


De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provinciale Omgevingsverordening (verder Verordening) als bedoeld in artikel 4.1a Wro is per 20 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen.

Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit kan een bestemmingsplan volgens artikel 6.9.a voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, indien deze

  • past binnen de bestaande gebiedsidentiteit,
  • geen wijziging op structuurniveau voorziet,
  • past bij de aard en schaal van het gebied en
  • voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

De identiteit betreft de 'beschermingscategorie 1 Natuurnetwerk Nederland' met op de kaart de onderverdeling 'bestaande en nieuwe natuur'.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat op grond van artikel 6.9.4 een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin

  • het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en
  • waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn.

De toelating van 15 woningen en twee erfontsluitingswegen, ook al vindt dit plaats binnen een landschapsontwikkeling, is als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling te omschrijven.

De Verordening stelt verder in artikel 6.31 dat er bij het leggen van deze bestemmingen

  • geen reële alternatieven zijn,
  • de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarde, oppervlakte, kwaliteit en samenhang van het Netwerk worden beperkt en
  • de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

De toelichting van het bestemmingsplan dient hierover een verantwoording te bevatten.

Het gehele plangebied is in de Verordening aangewezen tot Natuurnetwerk Nederland (NNN) in bestaande en nieuwe natuur. Het oostelijk gelegen Vredenoord en het westelijk gelegen De Beukenhof ook. Afbeelding 3.1 geeft hiervan een beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0022.png"

Afbeelding 3.1: De aanwijzing tot Natuurnetwerk Nederland geprojecteerd op een luchtfoto.

Artikel 6.9e van de Verordening stelt dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het Natuur Netwerk Nederland, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 7 in bijlage II, geen bestemmingen aanwijst die

  • de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken,
  • of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

Onder wezenlijke kenmerken en waarden 'van het Netwerk verstaat de Verordening: kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland die zijn gekoppeld aan de natuurdoelen voor een gebied die zijn opgenomen in het 'Natuurbeheerplan Zuid-Holland', het 'portaal natuur en landschap' en de aanwijzingsbesluiten voor de Natura2000-gebieden.

Verder betreft het toelaten van 15 woningen een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 6.10 van de Verordening. Het staat bekend als de Ladder Duurzame Verstedelijking (verder Ladder). De Verordening stelt de voorwaarden dat

  • indien de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en
  • voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is,

gebruik moet worden gemaakt van

  • locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte en
  • de toelichting bij het bestemmingsplan om daarin de verantwoording voor de toepassing van de Ladder op te nemen.

Verder zijn de volgende verplichtingen uit de Verordening ook van kracht.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit (artikel 6.10h). 

In het geval in het plangebied een regionale waterkering gelegen is zoals opgenomen in de Legger van het Hoogheemraadschap van Delfland, dient deze op grond van artikel 6.22 bestemd te worden. De beschermingszone langs deze kering dient bestemd of aangeduid te worden. Op de kering en in de beschermingszone kan een nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt worden voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.

In artikel 6.50 van deze verordening wordt de gemeenteraad opgedragen in het bestemmingsplan rekening te houden met de risico's van wateroverlast door overvloedige neerslag en overstroming. Deze treden op als gevolg van de klimaatverandering.

Het plangebied is in deze Verordening tevens aangewezen tot Bestaand Stedelijk Gebied.

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (verder MRDH) heeft taken overgenomen van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's. De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en de Agenda Economisch Vestigingsklimaat

De MRDH zet zich in voor:

  • 1. Verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. economische vernieuwing;
  • 3. transitie naar toonaangevende duurzaamheid;
  • 4. attractiviteit van de regio.

Vooralsnog blijft het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (verder RSP) dat door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden werd vastgesteld in 2008 voor de overige beleidsterreinen van kracht. Het is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor dit bestemmingsplan zijn twee grote lijnen van belang:

  • De aanleg van een parallelstructuur van de A4. Deze parallelstructuur moet zo direct mogelijk bij de A4 worden gerealiseerd om hinder in de Vlietzone zoveel mogelijk te voorkomen. Deze parallelstructuur verbetert de doorstroming op de A4 door ontvlechting van nationaal en regionaal verkeer. Ook verbetert de verbinding de bereikbaarheid van het gebied. Tot slot maakt de parallelstructuur het mogelijk de Westvlietweg/Jan Thijssenweg te downgraden tot een groene recreatieve verbinding. De Rotterdamse Baan zou deze structuur gaan vormen.
  • De verrommeling van de A4/Vlietzone moet worden opgelost door onder andere transformatie van al aanwezige bedrijfslocaties. Versterking van de groene structuur is hierbij een voorwaarde. De landschappelijke kwaliteit van de zone wordt vooral ervaren langs de Vliet met tal van cultuurhistorisch waardevolle elementen aan weerszijden van het water. Daarnaast bevinden zich in deze zone diverse kleinere groengebiedjes die echter een geringe landschappelijke samenhang vertonen.
3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (Raad Informatie Systeem nummer 295016 verder RIS), door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Ze zal als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie zijn, die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.

Aan de hand van een analyse van trends en ontwikkelingen signaleert de Agenda vier opgaven voor transitie:

  • 1. de ontwikkeling naar een nieuwe economie,
  • 2. de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving,
  • 3. de roep om slimme stadsontwikkeling en
  • 4. de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief.

Ook wordt continuïteit van het eerdere beleid van belang geacht. Om de aanpak van de transitie opgaven en de continuïteit in samenhang te brengen, formuleert de Agenda van negen principes voor stedelijke ontwikkeling. Daarin is kwaliteit de rode draad.

  • a. Kwaliteit van het proces door samen stad maken met waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven.
  • b. Ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte, omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat.
  • c. Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.

De principes volgend komt de Agenda tot hoofdopgaven voor de buitenruimte, voor ruimte voor stedelijk wonen, voor (nieuwe) economie en toerisme, voor duurzame mobiliteit en voor energietransitatie en klimaatadaptie.

De Agenda Ruimte voor de stad en het plangebied

In de vijf Hoofdopgaven wordt bij de opgave 'Ruimte voor buitenruimte' het plangebied aangeduid als 'Groen buiten de Stad' . Het plangebied ligt ten zuiden van de alleen liggende aanduiding 'Stadsparken & landgoederen', waarmee het landgoed Vredenoord bedoeld wordt. In het zuiden van het plangebied staat de aanduiding 'Snelle comfortabele fietsverbindingen'. De tekst meldt dat fietsverbindingen door de stad en naar de regio steeds belangrijker worden. Dit omdat de stad verdicht wordt en het mobiliteitsgedrag verandert. Verder verkent de Agenda de betekenis van het plangebied als onderdeel van de 'Omgeving Prins Clausplein'. De landschappelijke kwaliteiten van die omgeving zijn gefragmenteerd door snelwegen. In delen van deze omgeving wordt geïnvesteerd in de groenstructuur- zoals in het Molenvlietpark. De landschapskwaliteit langs de Vliet wordt versterkt door een goede ontsluiting van het Molenvlietpark en het verbeteren van aantrekkelijke fietsroutes naar omliggende gebieden en centra. Op de bijbehorende afbeelding 3.2 wordt het plangebied als 'Landgoederen langs de Vliet' aangeduid, samen met Molenvlietpark en Vredenoord. Op de Jan Thijssenweg is de aanduiding 'hoofd fietsroute (e-line)' van toepassing. Het perceel Jan Thijssenweg 8 kent geen aanduiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0023.png"

Afbeelding 3.2: uitsnede kaart 'Omgeving Prins Clausplein'

3.2.4.2 Uitvoeringsbesluit Rotterdamsebaan

Het bestemmingsplan Molenvlietpark heeft planologisch de aanpassing van de watergang POL20701080 tot een tweede toevoer voor water- en calamiteitenberging in het Molenvlietpark naar de Vliet mogelijk gemaakt. De grondslag hiervan lag in het Uitvoeringsbesluit Rotterdamsebaan genomen op 27 juni 2013 (RIS 259498 en RIS 130625). Ook het aangelegde maar nog te verleggen Molenslootpad en de nog aan te leggen aan- en afslag van de Jan Thijssenweg behoort daartoe. Het zal bij deze weg nodig zijn om de beide rijstroken in door een middenberm te splitsen en de zuidelijke rijstrook naar het zuiden te verschuiven. Afbeelding 3.3 toont de tweede toevoer met waterkering, afbeelding 3.4 de dwarsdoorsnede van de waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0024.png"

Afbeelding 3.3: de tweede toevoer met waterkering

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0025.png"

Afbeelding 3.4: dwarsdoorsnede waterkering bij de tweede toevoer.

De waterkering ten oosten van de tweede toevoer zal de waterkering ten oosten van de Kansjesmolensloot gaan vervangen. Ook zal de nieuwe waterkering aansluiten op de waterkering langs de Vliet. De waterkering ten oosten van de Kansjesmolensloot is opgenomen in de Legger van het Hoogheemraadschap.

3.2.4.3 Intentieovereenkomst herstel landgoed Vredenoord

Op 3 september 2013 (RIS263432) zijn Burgemeester en Wethouders van Den Haag en de projectontwikkelaar tot een intentieovereenkomst gekomen over de uitvoering van:

  • de restauratie van de bestaande opstallen en het in ere herstellen van de tuin van het Rijksmonument Vredenoord en
  • het realiseren van een buitenplaats met hoofdhuis, tuinontwerp, passende bijgebouwen en herstel van de cultuurhistorische parkaanleg op het naast het Rijksmonument Vredenoord gelegen perceel Molenwei.

Met de Molenweide wordt de buitenplaats Nieuw Vredenoord bedoeld.

3.2.4.4 Gebiedsperspectief A4-Vlietzone: kwaliteiten versterken, kansen behouden

Op 19 september 2013 heeft de raad van de gemeente Den Haag dit gebiedsperspectief vastgesteld (RIS260897). De A4-Vlietzone heeft door haar strategische ligging - centraal in de Randstad - op de lange termijn potenties om Den Haag als onderdeel van een grootstedelijke regio te versterken. Om die kansen niet te frustreren, zijn ontwikkelingen in principe niet toegestaan: het credo is 'Nee, tenzij'. Initiatieven zijn welkom voor zover ze bijdragen aan de inhoudelijke uitgangspunten. In het gebiedsperspectief staat ook dat de gemeente meewerkt aan ontwikkelingen van marktpartijen of particulieren als ze passen binnen de wettelijke kaders.

Afwijking is alleen mogelijk als:

  • de ontwikkeling een belangrijke bijdrage levert aan het versterken van de gebiedskwaliteiten,
  • kansen voor de lange termijn behouden blijven (no-regret maatregelen),
  • een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheidsambities en
  • er geen gemeentelijke investeringen mee zijn gemoeid.

Vanuit de versterking van de huidige kwaliteiten bestaat de wens om buitenplaatsen en recreatieve voorzieningen een collectieve betekenis te geven, toegankelijk te maken en met elkaar te verbinden. Gedacht kan worden aan:

  • 1. eigenaren en exploitanten faciliteren die in het onderhoud en behoud willen investeren;
  • 2. voor het publiek openstellen van de tuinen van buitenplaatsen, volkstuinen en sportcomplexen, tussen bijvoorbeeld zonsopgang en zonsondergang, zodat deze te ervaren zijn als collectief goed;
  • 3. publiek toegankelijke en informele verbindingsroutes maken;
  • 4. nieuwe buitenplaatsen en recreatieve voorzieningen mogelijk maken.

De gemeente zal initiatieven stimuleren van eigenaren en exploitanten in het gebied om groene functies toegankelijk te maken voor een breder publiek.

Het is van belang dat zowel de cultuurhistorische kwaliteiten van de landgoederenzone als geheel, als de kenmerken van de historische buitenplaatsen worden gerespecteerd. Dit betekent dat nieuwe buitenplaatsen het ensemble waaruit de landgoederenzone bestaat moeten versterken. De gemeenschappelijke vormentaal van historische buitens langs de Zuidvliet dient bij nieuwe ontwikkelingen te worden overgenomen. Belangrijke kenmerken zijn:

  • een park of tuin met hoofd- en bijgebouwen,
  • oriëntatie op de Zuidvliet en/of historische wegen en
  • een herkenbare ligging in het landschap.

De oriëntatie op de omgeving kan versterkt worden door panorama's en zichtlijnen te hanteren. De omvang van de buitenplaats dient in verhouding tot de huidige buitenplaatsen en de landgoederenzone te staan.

3.2.4.5 Project Uitwerkingskader Buitenplaats Nieuw Vredenoord

Op 20 maart 2018 hebben Burgemeester en Wethouders het Project Uitwerkingskader Buitenplaats Nieuw Vredenoord vastgesteld (RIS 299396). Dit besluit is aan de gemeenteraad medegedeeld.

Deze Uitwerking stelt voorwaarden aan het realiseren van een nieuwe buitenplaats op de Molenwei. Belangrijke doelstellingen hierbij zijn:

  • het behoud van het cultureel erfgoed van de Buitenplaats Vredenoord,
  • het versterken van de kwaliteiten van dit erfgoed door de realisatie van een nieuwe buitenplaats,
  • de aanleg van een tweede toevoer tussen de Haagsche Trekvliet en de waterbergingsvoorzieningen in het Molenvlietpark met waterkering - verwezen wordt naar paragraaf 3.2.4.2 - en
  • in het bijzonder behouden van het groene karakter en de aanleg van een landschapsontwerp dat recht doet aan het oorspronkelijke ontwerp van de landschapsarchitect Zocher junior.

De karakteristieken van het ontwerp van Zocher jr. betreffen:

  • a. ‘Ronde’ contour, meestal in de vorm van waterpartijen als een belangrijk centraal verbindend element.
  • b. Centrale bomengroep op eiland.
  • c. Slingerende en gebogen lanen die de belevenis van de ruimte spannend maken.
  • d. Contrasten tussen open en gesloten ruimtes.
  • e. Contrasten tussen licht en donker, door middel van de beplanting.
  • f. Vergezichten door middel van doorzichten.
  • g. Open ruimte en boomcoulissen.
  • h. Solitaire bomen en of groepen bomen omzoomd door boomcoulissen.

De Haagsche Trekvliet en de Jan Thijssenweg vormen samen de basisstructuur van Nieuw Vredenoord en zijn te beschouwen als structurerend element van de gehele buitenplaats. De cultuurhistorische waarde van de Molenwei vormt de basis voor de nieuwe buitenplaats. Met de aanleg van het Molenvlietpark worden de groene recreatieve kwaliteiten van de Vlietzone versterkt. Deze nieuwe buitenplaats draagt hieraan bij. Het park krijgt een natuurlijke inrichting met veel waterpartijen. Bij de realisatie van de tweede watertoevoer wordt een nieuwe waterkering aangelegd. Beiden dienen vrij van andere ontwikkelingen te worden gehouden.

De Uitwerking is opgenomen in de visiekaart in afbeelding 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0026.png"

Afbeelding 3.4 Visiekaart Project Uitwerkingskader Buitenplaats Nieuw Vredenoord; de Molenwei lag oorspronkelijk in het gebied binnen de blauwe stippellijn en aan beide zijden daarvan. De tweede toevoer wordt gevormd door 'bestaand water' ten oosten van en parallel aan de Molensloot. De waterkering wordt gevormd door de lichtgroene streep die begint in het noorden bij de zichtlijn. Het doorgaand fietspad tussen de Jan Thijssenweg en het Molenvlietpark wordt gevormd door het Molenslootpad. Wnonig 1 ligt kort bij de Vliet, het hoofdgebouw kent 4 zichtlijnen, woning 2 ligt naast Oud Vredenoord.

De volgende gedachtenvorming ligt aan deze randvoorwaardenkaart ten grondslag.

  • A. De ensemblewaarde, dat wil zeggen de herkenbare afwisseling tussen groene buitenplaatsen, open doorzichten en bebouwingsvelden van de landgoederenzone, moet worden versterkt.
  • B. De historische vormentaal van de buitenplaatsen langs de Vliet -een park of tuin met hoofd- en bijgebouwen, oriëntatie op de Vliet, een herkenbare ligging in het landschap, panorama's en zichtlijnen - wordt toegepast.
  • C. Uitgangspunt is het waar mogelijk behouden van zoveel mogelijk bestaande waardevolle bomen. In principe moet voor iedere gekapte boom een boom op de locatie worden herplant.
  • D. Het aantal inritten van de Jan Thijssenweg wordt teruggebracht naar één. De entrees van de buitenplaats worden ontsloten via het Molenslootpad, dat tevens fungeert als toegang tot het achtergelegen Molenvlietpark en aansluit op de Jan Thijssenweg. De hoofdentree bevindt zich aan de voorzijde van de locatie, de tweede toegang, de zij-entree achterin. Zij ontsluit onder andere de woningen op de achterzijde van de locatie.
  • E. Het is belangrijk om de gebouwen, zowel op het voor- als achtergedeelte van het terrein als een eenheid te beschouwen, door ze een vergelijkbare uitstraling te geven. Om dit doel te bereiken is de positionering en de materiaalkeuze cruciaal.
  • F. In het ontwerp moet voldoende afstand worden genomen ten opzichte van Vredenoord.
  • G. Om het principe van Zocher te doen herleven, dienen de gebouwen op een voldoende afstand van elkaar te staan zodanig dat er doorzichten ontstaan. Afbeelding 3.5 toont de bepaling van de doorzichten tussen de woongebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0027.png"

Afbeelding 3.5: bepaling van de doorzichten tussen de woongebouwen

  • H. De bebouwing staat direct in het park; er zijn geen privétuinen toegestaan, gedacht wordt aan een overgangszone tussen privé en (semi)openbaar van maximaal 7 meter, zonder hoge erfafscheidingen of hoge hagen met een maximale hoogte van 1,2 meter, bedoeld voor een terras of groenaanleg. Natuurlijke groene erfafscheidingen hebben de voorkeur; verwezen wordt naar de principedoorsnede in afbeelding 3.6. Parkeerplaatsen dienen uit het zicht en omzoomd met hagen in een park-ensemble te liggen, halfverharde of groene parkeervakken hebben de voorkeur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0028.png"

Afbeelding 3.6: bepaling overgangszone tussen woongebouw en landgoed

  • I. Schuttingen, gebouwde en vergelijkbare erfafscheidingen zijn niet toegestaan; dit om een samenhangend geheel te vormen en het parkachtige karakter te behouden en te versterken.
  • J. De gebouwen dienen alzijdig te worden ontworpen in een parkensemble.

K.1 De bebouwing aan de Haagsche Trekvlietzijde bestaat uit het hoofdhuis en twee woningen met een totale oppervlakte van 1.415 m² exclusief de kappen. Het hoofdhuis kent twee bijgebouwen en de bebouwing bestaat ook uit een botenhuis.

K.1.1 Het hoofdhuis kent:

  • zichtlijnen vanuit de hoofd- en zijentree;
  • een capaciteit van maximaal 6 woningen;
  • een maximaal bouwvlak van de begane grond en tweede bouwlaag van elk 435 m²; inclusief ondergeschikte toevoegingen op de begane grond 905 m²;
  • een breedte van het aanzicht vanaf de Vliet ligt tussen 20 en 23 meter en de diepte tussen de 20 en 26 meter inclusief de aanbouwen;
  • een hoogte is maximaal 2 lagen met een kap maar geen mansardekap, de maximale goot- en nokhoogte bedraagt 10 respectievelijk 14 meter;
  • niet meer dan 2 bijgebouwen voor het stallen van onderhoudsmachines en van fietsen; ze horen bij het hoofdhuis en dienen tussen de zij- of achterzijde van het hoofdhuis en Vredenoord gebouwd te worden; de maximale oppervlakte van deze bijgebouwen gezamenlijk is in totaal 90 m²;
  • parkeerplaatsen: 1,3 parkeerplaats per appartement voor bewoners + 0,3 parkeerplaats per appartement voor bezoekers; uitgaand van maximaal 6 appartementen geldt dan een norm van afgerond 10 parkeerplaatsen.

K.1.2.Woning 1 kent:

  • een capaciteit van 1 woning;
  • een maximaal bouwvlak van 150 m²; bijgebouwen, ondergeschikte bouwdelen en garages zijn daarin opgenomen;
  • een breedte die ligt tussen 8,5 en 10 meter en de diepte tussen de 15 en 17,5 meter inclusief de aanbouwen;
  • een hoogte van maximaal 1 laag met een kap maar geen mansardekap, de maximale goot- en nokhoogte bedraagt 5 respectievelijk 8 meter
  • 1,5 parkeerplaats per woning voor bewoners + 0,3 parkeerplaats voor bezoekers.

K.1.3.Woning 2 kent:

  • een capaciteit van 1 woning;
  • een maximaal bouwvlak van de begane grond van en tweede bouwlaag van elk 180 m²; bijgebouwen, ondergeschikte bouwdelen en garages zijn daarin opgenomen;
  • een breedte die ligt tussen 10 en 15 meter en diepte tussen de 13 en 19 meter inclusief de aanbouwen;
  • een hoogte van maximaal 2 lagen met een kap maar geen mansardekap, de maximale goot- en nokhoogte bedraagt 7 respectievelijk 11 meter;
  • 1,5 parkeerplaats per woning voor bewoners + 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers.
  • Voor dit gebouw geldt het principe profiel in afbeelding 3.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0029.png"

Afbeelding 3.7: profiel van dit woongebouw aan het water

K.2 Het botenhuis kent:

  • een maximaal bouwvlak van 50 m².

K.3 De bebouwing aan de Molenvlietzijde bestaat uit een ensemble van vier woningen met een totale oppervlakte van 1.180 m² exclusief de kappen; elke woning kent:

  • een maximaal bouwvlak van de begane grond van 680 m² en de tweede bouwlaag van 500 m²;
  • een breedte die ligt tussen 10 en 15 meter en de diepte tussen de 13 en 19 meter inclusief de aanbouwen;
  • een hoogte van maximaal 2 lagen met een kap maar geen mansardekap, de maximale goot- en nokhoogte bedraagt 7,5 respectievelijk 11 meter.
  • 1,5 parkeerplaats per woning voor bewoners + 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers.
3.2.4.6 Voorlopig ontwerp

Aan de hand van het Uitvoeringsbesluit in paragraaf 3.2.4.2 en het Uitwerkingkader is paragraaf 3.2.4.5 werd door de projectontwikkelaar een voorlopig ontwerp opgesteld dat in paragraaf 5.2.1 is opgenomen.

3.2.4.7 Aanpassing van het Project Uitvoerings Kader

Het Voorlopig ontwerp bracht (paragraaf 5.2.1) Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland begin 2020 (brief met kenmerk DOS-2013-0002916) tot de conclusie dat de daarin beoogde woningbouw te ingrijpend was om samen te kunnen gaan met de status van Natuurnetwerk Nederland (verder Netwerk) en met de uitgangspunten inzake Ruimtelijke kwaliteit die op het perceel rusten. Status en uitgangspunten waren vastgelegd in hun ‘Omgevingsverordening Zuid-Holland’.

Zij achten een kleinschalige dan wel minder grootschalige herontwikkeling niet bij voorbaat onmogelijk en tot op zekere hoogte wellicht zelfs wenselijk omwille van een verbetering van genoemd netwerk en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Zij letten daarbij op de karakteristieken van de locatie, namelijk een zone die gekenmerkt wordt door landgoederen waarop de bebouwing zich alleen aan de Vlietzijde concentreert. In het verlengde daarvan kan in hun ogen bebouwing plaatsvinden op het voorste deel van het perceel. Daarnaast zal het te bebouwen oppervlak moeten worden teruggebracht. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan is er sprake van inpassen, een criterium uit de eerder aangehaalde verordening.

Het Uitwerkingskader was gekoppeld aan een uiterste datum van indiening van een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunnnig. Die datum kon gelet op het bovenstaande niet gehaald worden. Het College heeft op 7 juli 2021 (RIS 309353) besloten om toestemming te verlenen om de voorbereiding van dit bestemmingsplan voort te zetten zonder dat een nieuw planuitwerkingskader gemaakt hoeft te worden. Het Uitwerkingskader bleef daarmee zijn richtinggevende betekenis voor de ruimtelijke ontwikkeling behouden waarbij rekening gehouden wordt met bovengenoemde brief van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De aanpassing heeft geleid tot een Definitief ontwerp dat opgenomen is in paragraaf 5.2.2.

3.3 Cultureel erfgoed

In paragraaf 2.3 is onderzoek gedaan naar het aanwezige of te verwachten culturele erfgoed in en rondom het plangebied. Daaruit bleek een aantal cultuurhistorische elementen van belang te kunnen zijn. Onderstaand beleidskader gaat daarop in.

3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Rijksbeleid

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • bescherming van stads- en dorpsgezichten
  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.

Het landgoed Vredenoord is aangewezen tot Rijksmonument.

3.3.1.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.

Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (paragraaf 3.5 Instandhouding en versterking van het cultureel erfgoed) en uitgewerkt in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit middels het Thema Identiteitsdragers en Landschap. Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische,aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • 1. cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • 2. molen- en landgoedbiotopen,
  • 3. werelderfgoed (bestaand en potentieel en
  • 4. archeologie.

Molen- en landgoedbiotopen

De provincie richt zich in haar beleid onder meer op twee bijzondere typen monumenten: molens en landgoederen. Molens en landgoederen vormen een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en ensemblewaarde. Hiervoor worden in de planologische beschermingszones (zogenoemde biotopen) opgenomen. Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang wijst de gronden ten westen en ten oosten van het plangebied als landgoedbiotoop aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0030.png"

Afbeelding 3.8: De aanwijzing tot landgoedbiotoop

3.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Burgemeester en Wethouders hebben in 2011 de erfgoedvisie “Bekend maakt bemind” (RIS 181127) uitgebracht. Het College noemt in deze nota de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Er dient te worden vastgelegd hoe we willen omgaan met nieuwbouw in een waardevolle omgeving, het thema 'nieuw tussen oud'. Dat vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben, op grond van het overgangsrecht dat ontstaan is met het van kracht worden van de Erfgoedwet, de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

1.   Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;

2.   Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten. Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.

3.   Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.


Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

 

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (de artikelen 5.10 en 5.11 Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

Het plangebied heeft volgens de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart Den Haag 2021 (RIS311200) een archeologische verwachting. Zowel de geologische ondergrond als het gestelde in paragraaf 2.2 en 2.3.2 duiden op de waarschijnlijke aanwezigheid van archeologische monumenten.

In 2016 is voor het westelijke deel van het plangebied Nieuw Vredenoord voor de aanleg van de waterpartij een bureauonderzoek (bijlage 17) uitgevoerd. Voor het oostelijke deel van het plangebied is in 2022 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een gecombineerd bureau- en booronderzoek (bijlage 18).

3.4 Groene waarden

in paragraaf 2.4.3 is onderzoek gedaan naar de natuurwetenschappelijke waarden van het plangebied. Daaruit blijkt dat het plangebied geen begroeiing met natuurwetenschappelijke waarden kent en ook geen monumentale bomen. Onderstaand beleidskader gaat op de relevante elementen voor de groene waarden in.

3.4.1 Provinciaal beleid

De provinciale Omgevingsverordening (verder Verordening) stelt wat betreft de ruimtelijke kwaliteit volgens artikel 6.9 en het Natuur Netwerk Nederland volgens artikel 6.24.1 dat ruimtelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen aan beide criteria getoetst worden. Verwezen wordt naar pararagraaf 3.2.2.

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor natuurbeheer op grond van het Natuurbeheersplan 2020 (PZH-2021-777989162), dat zij op 29 juni 2021 hebben vastgesteld. De subsidie is gericht op beheertypes. Aan het plangebied heeft zij twee beheertypes toegekend. De bestaande beboste gronden kennen het beheertype Haagbeuken en Essenbos en de Molenwei het beheertype Open Duin. Het parkeerterrein, het tennisbanencomplex, de paardenhouderij en de kwekerij kennen geen beheertype. Afbeelding 3.9 geeft hiervan een beeld. In de beantwoording van zienswijzen omtrent dit plan stellen zij dat alleen het bestaande gebruik grondslag voor de keuze van het natuurtype vormt. Daarenboven benadrukken zij dat dit plan geen kader is voor het provinciale natuurbeleid. Het ziet alleen op de uitvoering van het subsidiestelsel.

Het ambitiebeheertype is Kwalitetisimpuls . Dat betekent dat voor de bestaande beplantingen een omvorming of kwaliteitsverbetering beoogd is, maar dat het gewenste type nog niet bekend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0031.png"

Afbeelding 3.9: Natuurbeheersplan 2020, lichtgroen is het beheertype open duin, donker groen het haagbeuken en essenbos, het grijze deel kent geen natuurtype.

3.4.2 Gemeentelijk beleid
3.4.2.1 Agenda Groen voor de Stad

In de Agenda Groen voor de Stad 2016, vastgesteld op 15 december 2016 - RIS 294705 - wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.

Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit.

In de reflectie op het vigerende beleid is geconstateerd dat vooral de nadruk is gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (verder SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient. Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Hiervoor zijn de beschrijvingen van de Haagse groengebieden getoetst, aangepast en aangevuld en verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals duurzaamheid, gezondheid en recreatie. Het uitgangspunt was het goede te behouden en van waarde te laten zijn voor de toekomst.

Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema de kernkwaliteiten die moeten behouden, de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien, de ambities en het ontwikkelpad geschetst.

De stedelijke leefkwaliteit - en daarmee de waarde van het groen - is niet voor onze hele stad gelijk. Het is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Voor het Haagse Groen kunnen de drie zones worden onderscheiden: de dichte stad, de halfopen stad en om de stad. Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde.

Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.

De nota is nader uitgewerkt in een actualisatie van de SGH, waarin ook de nieuwe groene gebieden zoals het Molenvlietpark zijn opgenomen. Ook het Haagse Bos en Sorghvliet maken nu deel uit van deze structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0032.png"

Kaart Stedelijke Groene Hoofdstructuur

Afbeelding 3.10: Stedelijke Groene Hoofdstructuur 

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0033.png"

Afbeelding 3.11: Het plangebied en de Stedelijke Groene Hoofdstructuur

Het Molenvlietpark wordt in de legenda bij de kaart uit de nota als 'openbaar groen' vermeldt, het plangebied als 'groen buiten de stad'. De ontwikkeling van het Molenvlietpark wordt toegelicht. Het wordt groen, waterrijk en goed toegankelijk voor voetgangers en fietsers.

3.4.2.2 Nota Stadsnatuur

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de door de gemeenteraad op 16 december 2020 vastgestelde Nota Stadsnatuur (RIS 305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. De Nota volgt de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (Rv 5 - 2009; RIS 159450) op. Zij hanteert de SGH, zoals deze is opgenomen in Agenda Groen voor de Stad.

Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.

Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlastgevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur. Het plangebied kent op de oostelijke oever van de Kansjesmolensloot ecologisch maaibeheer. Het is niet betrokken in een ecologische verbindingszone.

Verwezen wordt naar paragraaf 3.8.

3.4.2.3 Natuurinclusief bouwen

In een motie van de gemeenteraad van 5 november 2015 wordt gesteld dat bij het bouwen rekening moet worden gehouden met de aanwezige flora en fauna, door hun niet te verdringen maar door bewust een plek te creëren in de gebouwen en op terreinen voor bijvoorbeeld mussen, gierzwaluwen, vleermuizen en planten. In haar afdoening op 27 september 2016 van deze motie (RIS 288182) stelt het College dat zij de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen wenst te verbeteren. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Ook vraagt zij om het toevoegen van groen met natuurwaarden op binnenterreinen en in de openbare ruimte. Om dit te bereiken wenst zij bestaande instrumenten in te zetten.

Verwezen wordt naar paragraaf 3.8.

3.4.2.4 Bomen

In de nota 'Haagse bomen, kiezen voor kwaliteit en diversiteit (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel Behoudenswaardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van plannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met Behoudenswaardige Bomen uitgebreid door het de vaststelling van de Totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Er zijn geen monumentale bomen in het plangebied.

In de 'Nota Stadsbomen' (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit te verbeteren: er wordt gewerkt aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en het kroonoppervlak in onze stad mot worden uitgebreid.

Verwezen wordt naar paragraaf 3.8.

3.4.2.5 Bomenbalans

Bij besluit van 18 juni 2019 (RIS 298921) heeft de gemeenteraad een motie aangenomen omtrent de inhoud van de toelichting bij het ontwerp van een bestemmingsplan. De motie bepaalt dat daarin een paragraaftitel 'bomenbalans' moet worden opgenomen. In de paragraaf moet bij grote herinrichtingen en bouwplannen worden toegelicht hoeveel bomen verdwijnen dan wel er bijkomen. Dit in het licht van de uitvoering van het klimaatakkoord van Parijs. Verder wordt daarmee inzicht geboden in de groenambities van Burgemeester en Wethouders. In haar vergadering van 16 december 2021 heeft de raad een motie aangenomen (RIS 310662) waarin zij het College verzoekt om bij elk ruimtelijk plan aan te geven wat de verwachte gevolgen zijn voor de bomen.

3.5 Waterhuishouding

In paragraaf 2.4.4 is de bestaande waterhuishouding onderzocht. Watergangen, waterkeringen, waterpeilen, de afvoer van afvalwater en waterkwaliteit passeerden daarbij de revue. Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema waterhuishouding. De belangrijkste worden hieronder behandeld

3.5.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid en wel de inrichting van watergangen en oevers.

De Kansjesmolensloot is onderdeel van deze richtlijn.

3.5.2 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan 2016-2021

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (verder NWP2).

Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren:de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.

Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 3.1.6.b van het Besluit ruimtelijke ordening (verder Bro) is vermeld dat in de toelichting bij een bestemmingsplan een beschrijving gegeven moet worden van de wijze waarop rekening gehouden is met gevolgen van de waterhuishouding van de ruimtelijke ontwikkeling die dat bestemmingsplan beoogt. Verder bepaalt artikel 3.1.1.1 Bro dat het bestuursorgaan dat een bestemmingsplan voorbereidt daarbij overleg pleegt met de besturen van de betrokken waterschappen.

3.5.3 Provinciaal beleid

Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 – 2021

Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 – 2021 bestaat uit:

  • de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen;
  • de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor Natura2000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).

Omgevingsverordening Zuid-Holland 

In het geval in het plangebied een regionale waterkering gelegen is zoals opgenomen in de Legger van het Hoogheemraadschap van Delfland, verder Delfland, dient deze op grond van artikel 6.22 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland bestemd te worden. Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.2. De beschermingszone langs deze kering dient bestemd of aangeduid te worden. Op de kering en in de beschermingszone kan een nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt worden voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.

In artikel 6.50 van deze verordening wordt de gemeenteraad opgedragen in het bestemmingsplan rekening te houden met de risico's van wateroverlast door overvloedige neerslag en overstroming. Deze treden op als gevolg van de klimaatverandering.

3.5.4 Beleid van de waterbeheerder

Waterbeheerplan 2016-2021 Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap”

In het Waterbeheerplan heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2027. Delfland zet in op stedelijk waterbeheer en samen met gemeenten werkt zij aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners en werkt ze aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.

Ambities:

  • Zoet water is van levensbelang en daarom is het belangrijk dat iedereen zuinig omgaat met water en zorgt dat het water schoon blijft.
  • Gezuiverd afvalwater hergebruiken en zorgen dat water langer in het gebied bewaard blijft voor droge tijden.
  • Klimaatverandering leidt vaker tot langdurige droogte en heftiger regenbuien. Om de stad klimaatbestendig te maken wordt met partijen gezorgd naar slimme manieren om water langer vast te houden zonder dat het tot overlast leidt.
  • Om de waterkwaliteit te verbeteren neemt Delfland verschillende maatregelen en controleert nog beter op illegale lozingen. Het water in zwemplassen moet tijdens warme dagen vrij zijn van blauwalgen en bacteriën.
  • Door samen te werken kunnen ook kosten worden bespaard. Bij elke ontwikkeling wordt gekeken welke kansen er zijn om het watersysteem toekomstbestendiger te maken.

Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid

In de Legger van Delfland zijn ook de waterkeringen vastgelegd. Het beleid geeft het beheer weer om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden. Verder hanteert het beleid criteria voor het medegebruik van waterkeringen.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt. Het betreft:

  • het hanteren van het stand-stillbeginsel bij de compensatie van waterberging en
  • het oplossen van een eventuele knelpunten in het watersysteem als middels een bestemmingsplan een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt.
3.5.5 Gemeentelijk beleid

Het beleid van de gemeente Den Haag is in onderstaande beleidsstukken geformuleerd. Verder is de gemeente verantwoordelijk voor het rioolbeheer en heeft zij een loketfunctie inzake grondwateroverlast.

De visie 'Toekomstbestendig Haags water!

In deze visie is - in samenwerking met de waterbeheerder - aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Uitvoeringsplan Klimaatbestendig Den Haag

In dit Uitvoeringsplan (RIS 252427) geeft de gemeente Den Haag aan dat voor het voorkomen van wateroverlast meer ruimte voor water nog steeds voorop staat, evenals het gevallen hemelwater zo lang mogelijk vasthouden op de plek waar het valt. Het meer aanleggen van water en groen draagt bij aan het voorkomen van zowel wateroverlast als opwarming van de stad (hitte). Ook moeten inwoners bewust worden gemaakt van hun rol, door te wijzen op nadelige gevolgen van volledig verharden van tuinen en de voordelen van een groen dak.

Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het "Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 (RIS 306620, vastgesteld 17-11-2020). Het plan beschrijft voor het eerst integraal de hoofdtaken van de gemeente voor de vier watercompartimenten: afvalwater, hemelwater, grond- en oppervlaktewater waarbij de onderlinge relaties, beleid en opgaven beschreven zijn. De raakvlakken met de uitwerking van de stadsbrede klimaatadaptatiestrategie zijn opgezocht en geïntegreerd. Deze strategie wordt in een apart traject behandeld en vastgesteld.

De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid voor de zorgplichten zoals omschreven in de Wet milieubeheer en de Waterwet. De zorg voor het rioolstelsel en het grond- en oppervlaktewater vindt gebiedsgericht plaats en op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten. De klimaatverandering zal effect hebben op de grondwaterstanden. Naast monitoring op mogelijke verhoogde grondwaterstanden zullen ook te lage grondwaterstanden nauwlettender worden gevolgd. afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0034.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0035.png" d.

Afbeelding 3.12: Het grondwatersysteem van Den Haag (bron: Integraal Rioleringsplan 20121-2025)

De bodemgesteldheid in polders, en in het bijzonder in Wateringseveld, Ypenburg en Leidschenveen met hun diepe polders is ongunstiger dan in andere stadsdelen, de verwachte levensduur van de riolering is hier dan ook korter dan gemiddeld. Deze wijken liggen op veengrond en hebben een gemiddeld hoge grondwaterstand die met behulp van sloten en soms ook lokale drainage wordt beheerst. Risico van bodemdaling met invloed op riool en op gebouwen is hier het grootst.

In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op de samenhang tussen diverse gebruiksvormen van en werkzaamheden op maaiveld en ondergronds. Fasering van wegwerkzaamheden en rioolvervanging wordt op elkaar afgestemd. Een primaire notie bij het klimaatbestendiger maken van de stad door het afkoppelen van verharde oppervlakken is het ontstenen en bij voorkeur vergroenen. Verder vormt de aanwezigheid van bomen een uitdaging voor het vervangen van de riolering. Omgekeerd stelt de aanwezigheid van riolering randvoorwaarden aan te planten bomen. Er zal een goede afstemming nodig blijven met programma's van andere partijen, zoals met name het vervangen van waterleidingen door Dunea en gasleidingen door Stedin. Dubbel ruimtegebruik is wenselijk maar stelt wel de nodige voorwaarden. Een goede en tijdige afweging van de belangen is nodig om de verschillende ondergrondse ruimtegebruikers een plek te geven. Er is ook sterke samenhang met energietransitie: aan de ene kant kan er warmte uit de riolering en het water worden gewonnen. Aan de andere kant kan de toenemende vraag naar ruimte in de ondergrond door warmtenetwerken leiden tot een nog grotere druk op de toch al schaarse ruimte in de ondergrond.

Meer dan de helft van het oppervlak van Den Haag is niet in bezit van de gemeente zelf. Bewoners en bedrijven zullen hun steentje moeten bijdragen om de waterhuishouding van de stad robuuster te maken. Voorbeelden van maatregelen op eigen terrein zijn het aanleggen van groene daken en het verminderen van verharding (tegels) in tuinen en op binnenterreinen.

Projectplan aanvoerroute waterberging Molenvlietpark

Voor de aanleg van de tweede toevoer, de waterkering ten oosten daarvan en de inrichting van de westelijke zijde van de toevoer tot aan de Kansjesmolensloot, is, gelet op haar betekenis voor de waterhuishuishouding en haar omvattend karakter, een projectplan op grond van de Waterwet in voorbereiding. Het ontwerp is op 18 december 2018 door het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland vastgesteld. Het projectplan is onherroepelijk.

3.6 Wonen

3.6.1 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie.

De provincie maakt daarin beleidskeuzes omtrent een aantal thema's.

Bij het thema 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied' wordt door gemeenten toepassing gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking en het beleid voor ruimtelijke kwaliteit. Bij 'ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met beschermingscategorie 1' zijn deze in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de specifieke waarden. De provincie wil de 'landgoed- en kasteelbiotopen beschermen en versterken' door de waarde hiervan integraal mee te wegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingsprocessen. Doel is behoud en/of versterking van de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop. Ontwikkelingen zijn met het oog op de exploitatie van het landgoed nadrukkelijk niet uitgesloten. Het gaat immers om behoud door ontwikkeling.

Regionale woonvisie

In hun brief van 16 september 2017 aan Provinciale Staten (PZH-2017-612580817) aanvaarden Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de regionale Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017 - 2021 (paragraaf 3.6.2) en het bijbehorende woningbouwprogramma. Ook het plangebied maakt van dit programma gebruik.

3.6.2 Regionaal beleid

Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017 - 2021

De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (RIS296460). Dit gebeurde mede op initiatief van de provincie Zuid-Holland, die de woningmarktregio’s had gevraagd om een gezamenlijke woonvisie op te stellen en hun woningbouwprogramma regionaal af te stemmen.

De Woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De spanning in de regio tussen een oplopende vraag naar woningen en de schaars aanwezige ruimte vraagt om een uitgekiende aanpak. Een aanpak die bestaat uit een combinatie van herontwikkelen, verdichten, transformeren, mengen en nieuw bijbouwen op heel veel verschillende soorten vooral binnenstedelijke plekken. Wat betreft deze plekken verwijst zij naar de oproep door de provincie Zuid-Holland in 2015 opgestelde Visie Ruimte & Mobiliteit voor meer dorpse en rustig stedelijke woonmilieus.

De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:

  • Een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, waarmee tot 2020 jaarlijks 5.000 woningen worden toegevoegd aan de woningmarktregio.
  • Hierbij aandacht te hebben voor de opgave om meer stedelijke woonmilieus toe te voegen.
  • Gezamenlijk de opgave voor nieuwe sociale woningen in de regio (circa 12.000 tot 2025) op te pakken, en gelijk ook oog te hebben voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de huidige voorraad.
  • Het aandeel middeldure huurwoningen verhogen binnen het totale nieuwbouwprogramma.
  • Om in 2050 tot een CO2- neutrale of energie-neutrale regio te worden, zetten de gemeenten in op een volledige energietransitie van de gebouwde omgeving.
  • Regionaal bestaat de intentie om vanaf 2018 geen woningen meer te bouwen met een aardgasaansluiting.
  • Intensievere samenwerking op het gebied van wonen en zorg. Dit middels een uniform registratiesysteem voor aangepaste woningen, en het gezamenlijk afspreken van het uitgangspunt dat wanneer een bewoner uit de regio wil verhuizen naar een andere gemeente in de regio, hun zorg- en/of begeleidingstoekenning moet kunnen meeverhuizen.
3.6.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Den Haag 2017-2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  • 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
  • 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
  • 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.

Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.

Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:

  • 30% sociale huurwoningen voor de hele stad;
  • 20% middeldure huurwoningen;
  • en een streven naar 25% middeldure koopwoningen.

Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.

Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.

Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.

Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.

Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.

Woonagenda 2020-2023

Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS-nummer 305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. "Haags samen wonen, daar geloven we in".

De Woonagenda vormt het actueel woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. De woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:

  • maatregelen om de realisatie en het behoud van goedkope en middeldure woningen te borgen;
  • maatregelen om de sociale huurwoningen in Den Haag beter te verdelen;
  • maatregelen om de leefbaarheid in wijken te beschermen door een rem op de bouw van kleine woningen (kleiner dan 40/50 m2) en het beperken van de mogelijkheid tot bouwkundig splitsen
  • maatregelen voor specifieke doelgroepen waaronder onmisbare beroepsgroepen, woonwagenbewoners, zorgdoelgroepen en studenten.


In het addendum zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4.000 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In het addendum zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er aantal opgesomd:

  • De jaarlijkse bouwambitie is verhoogd. De norm van 30% sociale woningbouw voor de hele stad groeit hierbij mee.
  • Er wordt gestreefd naar 20% betaalbare koopwoningen in nieuwbouw.
  • Op beperkte schaal voert de gemeente een actief grondbeleid als dat helpt om de bouw van sociale huur en starterswoningen te ondersteunen.
  • Het verbouwen van een woning tot 2 of meer zelfstandige woningen (bouwkundig splitsen) kan alleen nog in een beperkt aantal gebieden en onder bepaalde voorwaarden.
  • Ook de regels voor kamerbewoning en kamerverhuurders worden strenger. Dit voorkomt negatieve gevolgen voor het karakter en de leefbaarheid van buurten.
  • Er is in Den Haag een groot tekort aan bepaalde beroepsgroepen zoals leraren, agenten en zorgpersoneel. Daarom experimenteert de gemeente met manieren om deze beroepsgroepen te helpen bij het vinden van huisvesting. Zo maken we het aantrekkelijker om deze beroepen uit te oefenen in Den Haag.
  • Er komen extra maatregelen voor het huisvesten van specifieke groepen zoals studenten, zorgdoelgroepen, ouderen en arbeidsmigranten.

3.7 Verkeer en infrastructuur

3.7.1 Regionaal beleid

De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 23 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.

Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025

De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden.

  • Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra.
  • Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is.
  • Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen.
  • Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra.
  • Voor de verbetering van de verkeersveiligheid wordt ingezet op onder andere gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering.
  • Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.

In de Uitvoeringsagenda staan diverse projecten en maatregelen genoemd voor de periode 2016-2025.

3.7.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In de paragraaf Verkeer en infrastructuur (2.4.2) zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Onderstaande afbeelding 3.13 laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0036.png"

Afbeelding 3.13: streefbeeld openbaar vervoer netwerk

Het streefbeeld openbaar vervoernetwerk toont een hoogwaardige openbaar vervoersverbinding waarvan de Jan Thijssenweg deel uitmaakt en die tussen het Haga ziekenhuis en station Moerwijk enerzijds en de stations Voorburg en Laan van Nieuw Oost Indië en Scheveningen Bad anderzijds met elkaar verbindt. Deze tangentlijn zal verzorgd worden door autobussen en een hoge frequentie en een goede doorstroming kennen. Verder kent het nabijgelegen station Voorburg een Park and Ride voorziening.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie afbeelding 3.14 “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als maximaal 30 kilometer per uur zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224, verder SWL) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0037.png"

Afbeelding 3.14: Hoofdstructuur wegverkeer

Het streefbeeld hoofdstructuur wegverkeer ziet de Jan Thijssenweg als wijkontsluitingsweg.

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande afbeelding 3.15 toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0038.png"

Afbeelding 3.15: Streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes

Het streefbeeld fiets duidt de Jan Thijssenweg als een hoofdfietsroute aan. Oostelijk van het plangebied ligt een zogenaamde Sterroute. Dat zijn fietsroutes waarmee men ongehinderd langere afstanden kan afleggen. Het betreft het Haagsche Trekvliettracé tussen de Haage binnenstad en het stadsdeel Ypenburg.

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.



Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van openbaar toegankelijke fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

Mobiliteitstransitie

Den Haag zet in op actieve en duurzame mobiliteit, zoals vastgelegd in de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664). Dat betekent o.a. dat we uitgaan van het STOMP-principe: Stappen-Trappen-Ov-MaaS-Privéauto. Bij het ontwerp van de openbare ruimte en de gebouwen kiezen we in de eerste plaats voor de voetganger en fietser, gevolgd door het OV, deelmobiliteit en privéauto. Verwezen wordt naar paragraaf 3.8.

3.8 Duurzaamheidsbeleid

Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829)

Samen met alle inwoners van Den Haag werkt de gemeente aan een stad die schoner, groener en duurzamer wordt. Zo wordt duurzaam denken én doen een nog belangrijker onderdeel van de Haagse mores: duurzaam is de nieuwe norm. Om duurzame ontwikkeling hanteerbaar te maken richt de gemeente zich op vier thema's:

  • de overgang naar schone energie,
  • een aantrekkelijke leefomgeving,
  • schone mobiliteit en
  • het hergebruik van grondstoffen.

Doel is om op de gestelde doelen concrete resultaten te boeken en deze resultaten via monitoring zichtbaar te maken. Dit doet de gemeente in de vorm van een jaarlijkse Programmabrief Duurzaamheid en een jaarlijkse Voortgangsbrief Duurzaamheid. Per thema is een plan van aanpak en een werkagenda voor de periode 2019-2022 opgesteld.


Energie

Den Haag zet betekenisvolle en concrete stappen naar het doel van een klimaatneutrale stad in 2030. Hiermee sluit de gemeente aan op de besluiten van de rijksoverheid die op energieterrein zijn genomen. Dit betekent onder andere dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en zonder aardgas wordt opgeleverd. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen en zonneboilers heeft, groen is of anders wit.

De gekozen energievoorziening moet passen bij de oplossingsrichting die in het

  • Stedelijk EnergiePlan (RIS306869) en
  • het ontwerp van de Transitievisie warmte (RIS310442)

is vastgesteld voor dit deel van de stad. Omdat nieuwbouw vanwege de goede isolatie met lage temperaturen verwarmd kan worden is het gebruik van hoge temperatuur stadsverwarming onwenselijk. Die warmte is nodig voor de verwarming van bestaande woningen en gebouwen.

Den Haag voert duurzaambouwenbeleid met de integrale prestatie-instrumenten GPR of BREEAM. De ambitie voor GPR is minimaal een 8 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde en 9 voor energie. Wordt gekozen voor BREEAM dan is de norm minimaal vier sterren. Veel nieuwbouw in Den Haag en Nederland laat ziet dat dit gangbaar is. Deze instrumenten helpen om duurzaam te bouwen met een maximale vrijheid voor ontwikkelende partijen. Bij een hogere prestatie kan korting gegeven worden op legeskosten.


Leefomgeving

Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard gaan. Dit vraagt een maximale inzet op

  • klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast, hitte en droogte) en
  • een sterke vooruitgang in milieukwaliteit.

Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals

  • gebiedsontwikkelingen,
  • herinrichtingen en
  • grootschalig onderhoud.

De groenvoorzieningen in de stad worden kwalitatief ontwikkeld, zodat deze toekomstbestendig worden. In intensiveringsgebieden zullen groenvoorzieningen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan hun verschillende functies in de stad:

  • natuurontwikkeling,
  • bijdragen aan klimaatbestendigheid,
  • plekken voor rust en ontspanning bieden.

Voorts wordt ingezet op

  • schone lucht en bodem,
  • aangenaam omgevingsgeluidsniveau en
  • externe veiligheid.

Het behalen van milieunormen is hierbij niet voldoende. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt. Een afgewogen gebruik en beheer van de boven- én ondergrond wordt steeds belangrijker.

Nota Stadsnatuur

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS 305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.

Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlast gevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur. Bij elke (her)inrichting en omvorming van de openbare ruimte stellen we een natuurkansenscan verplicht. Ontwerpen die ter beoordeling worden voorgelegd aan de Adviescommissie Openbare Ruimte worden, mede op basis van de natuurkansenscan, ook beoordeeld op het gebied van stadsnatuur. Natuurinclusief denken én werken wordt zo steeds meer een vanzelfsprekend onderdeel van het ontwerpproces. De Natuurkansenscan is opgenomen in bijlage 6 van de Nota Stadsnatuur.

Nota Stadsbomen

In Den Haag vinden we onze bomen van oudsher belangrijk. Alle stadsbomen vormen samen een stadsbomennetwerk, wat parken, bossen, tuinen, lanen en groengebieden tot in de haarvaten met elkaar verbindt. Dit netwerk is uiteraard voor planten en dieren belangrijk. Maar het Haagse stadsbomennetwerk vervult in totaliteit verschillende functies en ecosysteemdiensten, en draagt bij aan de gezondheid en leefkwaliteit van een ieder in Den Haag, mens en dier. In de Nota Stadsbomen (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit te verbeteren: we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en we willen meer kroonoppervlak in onze stad.

Als je aan toekomstbestendigheid denkt dan is het allereerst van belang om de basis goed te behouden en deze basis daarnaast te versterken. Wanneer we een ontwerp voor (her)inrichting maken met bomen dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad. De bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Dit is te meten met het kroonoppervlak. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. De boom groeit anders niet goed, kan niet goed presteren, sterker nog, hij kan overlast veroorzaken. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren. Ook op particulier terrein liggen hiervoor kansen.

Natuurinclusief bouwen

De gemeente Den Haag bevordert groen- en natuurinclusief bouwen in de stad met het besluit Natuurinclusief bouwen (RIS 288182). Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer natuurlijk groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de toenemende stedelijke verdichting is deze opgave extra actueel. Extra natuur op en aan gebouwen levert een bijdrage aan de instandhouding van soorten, aan het reduceren van hittestress en wateroverlast, aan de natuurbeleving in de stad en daarmee samenhangend aan het welzijn en de gezondheid van mensen.

Het besluit over het Puntensysteem Groen- en Natuurinclusief bouwen (RIS301953) beschrijft het aantal punten dat op een locatie behaald moet worden. Dit is afhankelijk van de footprint, hoogte en het soort stedelijk gebied. Het puntensysteem beschrijft de maatregelen waar uit gekozen kan worden.

Door natuurinclusief bouwen (bijv. groen dak) te combineren met duurzame energievoorziening (bijv. PV-panelen) is extra winst te behalen door een betere isolatie voor de gebouwen en hogere opbrengst van PV-panelen.

Mobiliteit

Den Haag kiest vooral voor vervoer dat weinig ruimte vraagt, duurzaam en gezond is: lopen, fietsen, lichte elektrische voertuigen (LEV's) en OV. Bij het inrichten van de buitenruimte krijgt dit prioriteit. Daarbij is extra aandacht voor de mensen met een beperking. Den Haag zet in op schoon vervoer. Dat doet de gemeente onder meer door het stimuleren van elektrische voertuigen. Elektrische auto's kunnen bijdragen aan een evenwicht tussen vraag en aanbod van stroom en aan een efficiënt gebruik van het stroomnetwerk in de stad.

De groei van de stad vraagt om een andere organisatie van parkeren, rekening houdend met de omstandigheden en behoeften per wijk. Alternatieven worden gestimuleerd, zoals het gebruik van (elektrische-) deelauto's. De parkeernormen voor nieuwe woongebouwen worden flexibeler en meer gebiedsgericht; binnen het invloedsgebied van de OV-corridors en rond OV-knopen kan een lagere parkeernorm gaan gelden.

Den Haag zet in op actieve en duurzame mobiliteit, zoals vastgelegd in de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664). Dat betekent onder andere dat we uitgaan van het STOMP-principe: Stappen-Trappen-Ov-MaaS-Privéauto. Bij het ontwerp van de openbare ruimte en de gebouwen kiezen we

  • in de eerste plaats voor de voetganger en fietser,
  • gevolgd door het OV,
  • deelmobiliteit en
  • privéauto.

Zo vormt de mens het startpunt. Lopen is de basis, voor wat langere afstanden bieden fiets, OV en auto de uitkomst. MaaS kan dit nog makkelijker maken. MaaS staat voor Mobility as a Service, Hiermee bedoelen we mobiliteit als dienstverlening in de brede zin. Een goed voorbeeld is deelmobiliteit. Bij deelmobiliteit maken meerdere mensen gebruik van dezelfde vervoermiddelen. Dit kan zowel een auto, (bak)fiets als scooter zijn. De privéauto geldt als sluitstuk, deze neemt namelijk de meeste ruimte in beslag. 

De bestaande voet- en fietspaden zijn niet altijd optimaal. Soms is er onderhoud nodig, of een verbetering van de verkeersveiligheid. De aandacht ligt daarom op het verbeteren en versterken van de loop- en fietsverbindingen maar ook op een logische ontsluiting van het autoverkeer.

We verbeteren met name de verbindingen naar bestemmingen als winkels, scholen, groen, zorg en OV-haltes. Een aantrekkelijk netwerk maakt de wijk makkelijk 'beloopbaar en 'befietsbaar'. We maken waar mogelijk bredere stoepen, en er komen doorsteken, bruggen en verbindingen om het netwerk compleet te maken. Het oversteken van drukke wegen moet makkelijker en veiliger worden. Routes worden aantrekkelijker ingericht, met meer voorzieningen (bankjes, fietsenstallingen). Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de groenstructuren in de buurten.  

Belangrijke voorwaarde voor het fietsen is om goede, toegankelijke en veilige fietsenstallingen te hebben zowel bij woningen als bij OV-haltes en voorzieningen. Ook is het belangrijk om mensen meer vertrouwd met fietsen te maken, omdat niet iedereen er bekend mee is of ervaring mee heeft.

Bij gemotoriseerd vervoer zetten we versneld in op schonere alternatieven. Met deze maatregelen, zoals het versnellen van elektrische mobiliteit, wordt onze lucht schoner. Vanwege de gezondheidseffecten van luchtvervuiling streven we overal in de stad de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor luchtkwaliteit na.

Grondstoffen

Den Haag wil inzetten op hergebruik dat lokaal het meest kansrijk is en de meeste impact heeft. Met dat doel voor ogen zal Den Haag zich concentreren op zes sporen:

  • gebruiksgoederen delen en hergebruiken,
  • hergebruik uit huishoudelijk afval,
  • hergebruik uit de bouw,
  • plastic terugdringen,
  • voedselverspilling tegengaan,
  • ondernemers ondersteunen in grondstoffenmanagement.

De gemeente stelt eisen aan circulair gebruik van materialen en grondstoffen bij al haar opdrachten in

  • zowel de bouw en sloop van gebouwen als
  • de grond-, weg- en waterwerkzaamheden in de buitenruimte.

Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerpoplossingen in bouwprojecten.


Duurzaam bouwen in Den Haag

Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit 2012 en de daaraan gekoppelde energieprestatie Deze energieprestatie is de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Vanaf 1 januari 2021 dient alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, te voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).

Circulair bouwen 

Het Rijk heeft een forse ambitie: Nederland 100% circulair in 2050 (met als tussenstap 50% circulair in 2030). Den Haag zet in het Grondstoffenplan (RIS310284) stappen uiteen om te komen van afval tot grondstof, o.a. op het gebied van bouw- en sloopafval. Alles wat we nu weggooien kan de grondstof zijn voor iets nieuws. Dat vraagt om een andere aanpak, o.a. op het gebied van inkoop, ontwerp en bouw. Gemeente Den Haag doet daarnaast mee in het Programma Samen Versnellen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, en is één van de mede-ondertekenaars van de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen. Er wordt daarbij o.a. ingezet op biobased bouwen (gebruik maken van materiaal dat CO2 opslaat en hernieuwbaar is) en geïndustrialiseerd conceptueel bouwen (bouwproductie versnellen en milieu-impact verlagen). 


Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn.

De Wet natuurbescherming schaart onder het begrip natuur het belang van het behoud van de biologische diversiteit en een duurzaam gebruik van de bestanddelen daarvan.

De Wet ruimtelijke ordening ten slotte gaat uit van een goede ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, natuurbescherming en de milieukwaliteit van de bodem.

4.2 Milieueffectrapportage

Besluit m.e.r.

Het instrument van de milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieu effect rapportage (verder m.e.r.). De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven.

In het m.e.r. staat wanneer een m.e.r. moet worden toegepast. Het besluit bevat bijlagen waaronder de C- en D-lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Dit in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 15 oktober 2009 (C-225/08). Op 1 april 2011 is het gewijzigde m.e.r. in werking getreden. Essentie van de wijziging is dat voor de beoordeling of een activiteit m.e.r.-plichtig is - de activiteit komt voor in de D-lijst - niet kan worden volstaan met toetsing aan de drempelwaarde maar dat ook rekening moet worden gehouden met de criteria in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als gevolg hiervan zijn in de D-lijst nu richtwaarden in plaats van drempelwaarden opgenomen en is in het nieuwe besluit bepaald dat voor gevallen die onder deze richtwaarden blijven, een eenvoudige m.e.r.-beoordeling kan worden uitgevoerd die volledig op gaat in de moederprocedure van het bestemmingsplan. Het nieuwe besluit is daarmee in overeenstemming gebracht met de Europese m.e.r.-richtlijn. Bij een m.e.r.-plicht dient een milieueffectrapportage gemaakt te worden en bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient een afweging te worden gemaakt door het bevoegd gezag of een m.e.r. opgestart moet worden.

De inpassing van 15 wooneenheden valt wat betreft haar omvang in vergelijking met de drempelwaarde niet in de D-lijst, maar komt toch gelet op haar mogelijke effecten voor een m.e.r.- beoordeling in aanmerking komen. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling door het bevoegd gezag zal daar uitsluitsel over geven. Het verzoek tot beoordeling vormt bijlage 10.

Natura2000 gebieden

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Het plangebied ligt op 6,25 kilometer afstand van het Natura2000-gebied Meijendel & Berkheide.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Bro, gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De risico's worden gemeten bij nieuw toe te laten kwetsbare objecten.

De inpassing van 15 wooneenheden betreft een ruimtelijke ontwikkeling waardoor het verblijf van mensen mogelijk gemaakt wordt en deze eenheden een kwetsbare functie zijn. Van deze ontwikkeling moet de externe veiligheidssituatie bepaald worden. Dat wordt in het navolgende onderzocht.

Risicobronnen

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen. Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven. Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 meter van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden. Op een afstand van circa 850 meter ligt de A4. Rondom het plangebied vindt tevens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of water.

Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de 'Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten'.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle buisleidingen aanwezig.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS-nummer 259485 en besluitenlijst, RIS-nummer 260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

- Structuurvisieniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

- Bestemmingsplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

- Bouwplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (verder Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

Geluidsbronnen

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: spoorwegverkeer, wegverkeer en industrielawaai.

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet in die zone een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 kilometer per uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wgh kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden. Het Molenslootpad zal na vaststelling van het bestemmingsplan een maximaal toegelaten snelheid van 30 kilometer per uur kennen. Wel is het plangebied gelegen in een geluidszone van een weg, de Jan Thijssenweg. Omtrent de geluidsbelasting op de te projecteren woningen zal een akoestisch onderzoek verricht moeten worden.

Het plangebied is niet gelegen in een geluidszone van een spoorweg. Met lawaai van railverkeer hoeft geen rekening te worden gehouden.

Industrielawaai

Op grond van een bestemmingsplan kunnen op een bedrijventerrein grote lawaaimakers - als bedoeld in de Wet geluidshinder - gevestigd worden. Het industrielawaai dat in dat geval ontstaat is ondergebracht in een berekende op de verbeelding aangeduide geluidszone.

Het plangebied is niet gelegen in een geluidszone van een bedrijventerrein waarop grote lawaaimakers - gevestigd kunnen worden.

Procedure hogere waarden

Wanneer uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarden omtrent wegverkeerslawaai worden overschreden, wordt parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure tot de verlening van een ontheffing voor hogere waarden ingevolge de Wgh gestart. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens ditt bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het akoestisch onderzoek vormt bijlage 12 (Rotterdam, 6 december 2021).

4.5 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (verder Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 Wm is aangegeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit niet in betekenende mate. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

4.6 Natuurbescherming

Twee wetten stellen eisen omtrent de bescherming van de natuur bij een ruimtelijke ontwikkeling. Het betreft de Wet natuurbescherming (verder Wnb) en de Wro. Op elk wordt ingegaan.

De Wnb vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 die strekte tot gebiedsbescherming van Natura2000-gebieden, de Flora- en faunawet die strekte tot soortenbescherming en de Boswet die strekte tot de bescherming van bossen. Voor zowel een vergunning Natura 2000 (voorheen Natuurbeschermingswet 1998), ontheffing soortbescherming (voorheen Flora- en faunawet) als melding (voorheen Boswet) zijn Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland het bevoegd gezag. De Omgevingsdienst Haaglanden is door de provincie Zuid-Holland gemandateerd.

De Wro kent het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Daarin vermeldt de regering een aantal projecten die zij van Rijksbelang acht. Een daarvan is het Natuur Netwerk Nederland. Provinciale Staten van Zuid-Holland kunnen dat in hun omgevingsverordening aan delen van het grondgebied van de provincie toekennen. Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.2.

4.6.1 Gebiedsbescherming

In de Wnb de gebiedsbescherming van Europees van belang zijnde natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Op 30 september 2011 respectievelijk 8 mei 2013 zijn de de Natura2000-gebieden in Den Haag definitief aangewezen. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief de Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag. Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan voldoet aan eis tot gebiedsbescherming op grond van de Wnb.

Het Natura2000-gebied Meijendel & Berkheide is op 6,25 kilometer van de grens van het plangebied gelegen. Met de realisatie van 15 woningen en twee erfontsluitingswegen en het gebruik daarvan in het plangebied kunnen effecten op dit Natura2000-gebied optreden. Zie de bijlagen 13 en 14 (Rotterdam, 16 november 2020 respectievelijk 17 november 2020).

4.6.2 Soortenbescherming

De Wnb heeft de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De Wnb gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
  • 3. 'andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij zijn enkele wijzigingen geweest in welke soorten beschermd zijn. De Wnb legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Wnb een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

De realisatie van 15 woningen en twee erfontsluitingswegen in het plangebied kan schade toebrengen aan beschermde dieren of planten. De onderzoeken in de bijlagen 4, 5, 6, 7 en 8 gaan hier op in.

4.6.3 Bescherming bossen

Om de duurzame instandhouding van bossen te verzekeren en wat bos is ook als te bos behouden heeft de gemeenteraad op 25 maart 2019 (RIS300563) deze bossen onder de werking van de Wnb geplaatst. Zij nam daartoe het besluit dat deze bossen 'buiten de bebouwde kom' als bedoeld in de Wnb gelegen zijn.

Het plangebied was niet in dat besluit betrokken.

4.6.4 Natuurnetwerk Nederland

Zoals in paragraaf 3.2.2 op afbeelding 3.1 te zien is, is een groot deel van het plangebied tot Netwerk aangewezen. De realisatie van de bestemmingen dient deze aanduiding gestalte te geven.

4.7 Milieukwaliteit van de bodem

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

De Wet bodembescherming (verder Wbb) heeft tot doel in het belang van de bescherming van het milieu regels te stellen ten einde de bodem te beschermen tegen vervuiling.

Als men een terrein wil bebouwen of gebruiken, dan moet een onderzoek naar de milieukwaliteit van dat terrein daaraan voorafgaan. De wet houdt rekening met het voorgenomen gebruik van de bodem en de mobiliteit of immobiliteit van de aanwezige verontreiniging. De Wbb gaat ervan uit dat in geval van een sanering van de bodem in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling van het plangebied. De volgende uitgangspunten overheersen daarbij:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn derhalve gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen is flexibel: het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

De realisatie van 15 woningen en twee erfontsluitingswegen in het plangebied maakt het noodzakelijk een onderzoek naar de milieukwaliteit van de bodem te verrichten.

4.8 Windhinder en bezonning

Door de gemeenteraad zijn in het belang van een goede ruimtelijke ordening normen voor windhinder en bezonning vastgesteld, die gehanteerd worden bij een ruimtelijke ontwikkeling (RIS-nummer 170509).

4.8.1 Windhinder

Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden. De gemeente Den Haag hanteert als ondergrens een 'matig' windklimaat. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan.

4.8.2 Bezonning

De realisatie van bouwwerken kan schaduwwerking in hun omgeving tot gevolg hebben. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn om die reden vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. De gemeente Den Haag sluit met haar normstelling grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.

4.9 Milieuzonering

In de ruimere omgeving van het plangebied is het familierecreatiepark Drievliet gelegen dat recentelijk werd uitgebreid met een indoorcentrum. De handreiking Bedrijven en milieuzonering (Den Haag, 2009) hanteert richtafstandenlijsten voor de effecten van geur, stof, geluid, gevaar en verkeer die ontstaan bij de bedrijfsvoering van een bedrijfsactiviteit op een geprojecteerde rustige woonwijk. De entree en de verkeersontsluiting van het parkeerterrein van dit park is gelegen aan de Laan van 's Gravenmade. Voor de indoorhal geldt hetzelfde.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 1 is in de leeswijzer ingegaan op de opbouw van deze toelichting bij het bestemmingsplan.

De totstandkoming van de ruimtelijke ontwikkeling heeft geresulteerd in een definitief ontwerp dat in paragraaf 5.2.2 beschreven wordt.

In de daaropvolgende subparagraaf 5.3.2 wordt dit aan de feiten en af te wegen belangen, de beleidsuitgangspunten, milieukwaliteitseisen en natuurwaarden getoetst. In voorkomend geval is daarvoor nader onderzoek gepleegd. De onderzoeken zijn opgenomen in de Bijlagen bij de toelichting. Aan de hand van de toetsing van relevante elementen worden bestemmingen en bestemmingsregelingen gekozen en verantwoord in paragraaf 5.3.1. Verder worden in paragraaf 5.4 de regels in het bestemmingsplan, waaronder de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen, globaal beschreven.

5.2 Beschrijving van het plan

5.2.1 Voorlopig ontwerp

Aan de hand de beleidskaders in de paragrafen 3.2.4.2 en 3.2.4.5 werd een voorlopig ontwerp opgesteld dat afbeelding 5.1 vormt. Het wordt hieronder toegelicht. De in deze tekst gehanteerde kleine en grote letters verwijzen naar de karakteristieken respectievelijk randvoorwaarden uit het Uitvoeringskader zoals vermeldt in paragraaf 3.2.4.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0039.png"

Afbeelding 5.1: voorlopig ontwerp Nieuw Vredenoord van 21 februari 2019

Beplantingen

Het einddoel van de herinrichting van het oostelijk deel van het plangebied is een landgoed waarin stinzenbossen de boventoon voeren. In dit bostype zijn veel uitheemse bomen te vinden ter verfraaiing van het bos en ook een rijke struiklaag en veel kruiden, die vooral in het voorjaar bloeien. De naam van dit type, Stinzenbos, komt van het woord stins, de Friese benaming voor kasteel/landhuis. Het beheer is gericht op het behouden van de bijzondere (uitheemse) bomen en het handhaven van de karakteristieke struiklaag en kruiden. Dit kan betekenen het vrijstellen van bijzondere bomen, het vrijhouden van opslag van delen waar de bijzondere stinzenflora voorkomt en het behouden van de struiklaag. Bij de herinrichting wordt hier een groot aandeel karakteristieke stinzenplanten - bijvoorbeeld sneeuwklokjes, winterakoniet, diverse crocussoorten, boshyacint, daslook, gevlekte aronskelk, gewone vogelmelk en bloeiende struiken als azalea's en rhodondendron - aangeplant. In dit soort landgoederen hebben deze bossen een nadrukkelijke rol.

Op het oostelijk voorterrein worden verschillende duurzame soorten in clumps aangeplant. Hierbij wordt gedacht aan eik, esdoorn en enkele bijzondere soorten als tulpenboom en walnoot. Naast bomen krijgen hier ook groepen sierheesters, zoals rodondendrons en hortensia's, een plek. De zichtlijn van de Jan Thijssenweg naar het hoofdgebouw wordt gewaarborgd. Bij de overige gebouwen voegen heestergroepen sier en privacy toe. Hagen onttrekken de geparkeerde auto's op de parkeerterreinen aan het zicht.

Aan de zuidoostzijde van het plangebied is ook een waterpartij gedacht. Op deze plek is al een kleinere waterloop aanwezig (zie paragraaf 2.4.4). De waterpartij kent het polderpeil en wordt verder polderwater genoemd.

Door het polderwater ontstaat er aan de oostelijke grens een noordelijke en een zuidelijke landtong. De zuidelijke behoort bij een eiland. Na afloop wordt het terrein rond het polderwater groen ingericht met nieuwe - solitaire -bomen en enkele tientallen m2 bosplantsoen.Het polderwater zelf wordt voorzien van natuurvriendelijke oevers. Afbeelding 5.2 geeft daarvan een beeld. De behoudenswaardige 4 volwassen bomen en 7 volwassen heesters (zie paragraaf 2.4.3) worden zoveel mogelijk ingepast in de herinrichting aangevuld met twee andere behoudenswaardige bomen (b,C). Deze worden er naar toe herplant. De herinrichting herstelt biotopen waarbij de natuurwaarden na enige ontwikkeltijd zullen aansluiten bij de waarden en kenmerken van het beheertype Park- en stinzenbos. De nieuwe inrichting zal bestaan uit een afwisseling van open en meer gesloten delen, met gradiënten op de overgangen daartussen. In de open delen worden solitaire bomen geplaatst. Aan het water is op een enkele plek ruimte voor een meer bijzondere parkboom (h).

Gezien de patronen van de aan te leggen elementen zal binnen het landgoed een grote lengte aan dergelijke gradiënten tot ontwikkeling worden gebracht (A,d,e,f).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0040.png"

Afbeelding 5.2: Overzicht van de aan te planten bomen

Het westelijk deel van het landgoed zal door de tweede toevoer voor het Molenvlietpark worden gedomineerd. De realisatie parallel aan en ten oosten van de Kansjesmolensloot, legt samen met haar oostelijk daarvan gelegen waterkering een groot beslag op de ruimte. Het areaal aan bomen neemt daardoor aanmerkelijk af. Door de komst van de dijk worden de geprojecteerde woningen op een hoger niveau aangelegd. De aanwezige bomen liggen te laag en worden gekapt en voor een deel verplaatst. Ter plaatse van de dijk staan ze in de weg en worden ze gekapt. Na afloop wordt het terrein rond de watertoevoer groen ingericht als onderdeel van het landgoed met circa 60 nieuwe bomen en enkele tientallen m2 bosplantsoen en krijgt de toevoer natuurvriendelijke oevers. Hier wordt gedacht aan haagbeuken en essen en enkele lindebomen als toevoeging. De kleidijken rond het gebied worden afgedekt met een voedselrijke leeflaag en ingezaaid met een kruidenrijk grasmengsel. Daarmee kan het als biotoop gaan functioneren. De overgangen van land naar water worden overwegend geleidelijk vormgegeven, met glooiende taluds van 1:3 tot 1:5. In de toevoer wordt een eilandje aangelegd, dat bebost wordt.

Gebouwen

Alleen op het oostelijk deel van het plangebied worden gebouwen geprojecteerd en wel ten oosten van de waterkering van de tweede toevoer.

Zoals bij Vredenoord ook het geval was, zijn veel landhuizen met landgoederen ontstaan op boerderijlocaties. De boerderij werd omgebouwd of vervangen door één landhuis, het voornaamste pand, de andere daarbij behorende agrarische bedrijfsgebouwen werden als koetshuis, portierswoning, tuinmanswoning, tuinhuis of rentmeesterwoning ingericht. De agrarische gronden werden heringericht tot landgoed of verpacht. In dat laatste geval verving de rentmeesterswoning de agrarische werking: in dit pand betaalden de pachters hun pacht aan de landheer. Daarmee ontstond een ruimtelijke ensemble van landhuis, koetshuis, portierswoning, tuinmanswoning, tuinhuis en rentmeesterswoning. De woonfunctie nam bij de omzetting naar landgoed toe.

Bij een landgoed is het gebruikelijk dat de gebouwen een hiërarchie kennen. Zo is er één hoofdgebouw. Dat is het landhuis. De andere woningen zijn de 'andere' gebouwen. De overige gebouwen zijn de 'bijgebouwen'.

Het hoofdgebouw is het grootst, symmetrisch van afmetingen, het meest gedetailleerd uitgevoerd, het hoogst - in het plangebied drie bouwlagen met afgeknot schilddak - centraal gelegen en het kortst bij de gelegen. Het is de blikvanger, het is zichtbaar vanaf deze weg. Maar ook zichtbaar vanaf het Molenvlietpark. Aan haar west– en oostzijde is het eveneens goed zichtbaar. Het wordt vanaf de Jan Thijssenweg ontsloten, via een inrit vóór het 'huisje bij het hek', conform de oorspronkelijke entree van Vredenoord vòòr de splitsing van het ontwerp van Zocher. De 'andere' gebouwen liggen niet centraal, zijn lager - twee bouwlagen met schilddak - en liggen verder van de Haagsche Trekvliet af. Toch zijn alle gebouwen georiënteerd op de Haagsche Trekvliet. Het vormt een park dat historisch oogt (B). Daarenbuiten zijn er ook de bergingen bij het hoofdgebouw, de stalling voor machines voor het onderhoud van het landgoed en een boothuis bij de ligplaats. Ze worden de 'bijgebouwen' genoemd.

Het "huis aan het hek" net buiten de westzijde van het plangebied ligt op korte afstand van de Haagsche Trekvliet. Om symmetrie te bereiken met dit pand, wordt één 'ander' gebouw aan de uiterste oostzijde aan het hek geprojecteerd. Daarmee ligt het korter bij de Haagsche Trekvliet dan het hoofdgebouw, maar niet in de zichtlijn daarvan. Het wordt het 'huis achter het hek' genoemd.

Er zijn twee bebouwingsvelden.

  • De 'andere' gebouwen in het zuidelijk deel van het landgoed liggen gespreid (G). Ze zijn wat betreft de bouwmassa op elkaar afgestemd, elk kleiner van opzet zoals een pachterswoning- of rentmeesterswoning en bestaan uit verschillende beuken. Ze vormen op grond daarvan een samenhang (E,B).
  • De 'andere' gebouwen in het noordoostelijk deel van het landgoed liggen eveneens gespreid (G). Ze zijn wat betreft de bouwmassa op elkaar afgestemd en wat forser dan een pachterswoning en in één beuk uitgevoerd. Het hoofdgebouw vormt het landhuis. Deze drie vormen een samenhang (E,B).

Alle gebouwen gaan zonder een omliggende tuin of erf over in het landgoed (H en I).

Alle gebouwen staan vanwege het landgoedkarakter op onderlinge afstand van elkaar, waardoor doorzichten ontstaan, ongeacht de aanwezigheid van houtopstanden (G). Het huisje achter het hek aan de Jan Thijssenweg wordt omzoomd door bomengroepen, het hoofdgebouw gedeeltelijk (B). Vanaf de Haagsche Trekvliet is vanuit één punt zowel het hoofdgebouw als het begin van de tweede toevoer zichtbaar. De waterkering aan de oostzijde van de tweede toevoer vormt namelijk tot een open terrein tussen het hoofdgebouw en deze toevoer.

Hoogten en standen

Er zal geen significante verandering van de grondwaterstand plaats vinden. Wel vertoont het grondwaterpeil een lineair stijgend verloop richting Vredenoord. Het wordt opgevangen door ophoging van de gronden ten noordoosten van de nieuwe waterkering. Het wordt geheel opgehoogd tot gemiddeld 80 centimeter boven NAP. Dit wordt gecombineerd met de mate van betekenis van de verschillende gebouwen.

Gelet op zijn markante betekenis in het landschap komt het hoofdgebouw met aanpalende bordes op 155 centimeter boven NAP te liggen. Trappartijen of taluds vangen dit hoogteverschil op. Het 'andere' gebouw aan het hek ligt op 80 centimeter boven NAP. Het 'andere' gebouw zuidelijk van het hoofdgebouw op de noordelijke landtong kent een vloerpeilhoogte van 20 centimeter boven NAP. Het achterliggende landschap van het landgoed komt nog lager te liggen en krijgt een geaccidenteerd terrein met een gemiddelde maaiveldhoogte van - 50 tot 0 centimeter NAP. Het sluit aan op de twee verschillende waterstanden op het landgoed. Het huisje achter het hek kent een vloerpeilhoogte van 100 centimeter boven NAP.

Zichtlijnen

Vanaf de zuidzijde van het hoofdgebouw is het Molenvlietpark zichtbaar en staat daarmee in verbinding (f). Om die verbinding te benadrukken wordt ter plaatse van het restant van de Molenwei en van de bestaande kleine waterloop POL20701080 het polderwater aangelegd, met ronde oevers (a). De oevers laten hier geen bomengroepen zien, wel solitaire bomen of op enige afstand van de waterlijn de randen van bomengroepen (e,h). De twee andere zichtlijnen kunnen niet gerealiseerd worden.

Zonder de zichtbaarheid te schaden wordt het landgoed aan de Jan Thijssenweg en het Molenslootpad afgegrendeld door een sierlijk smeedijzeren hekwerk met een poort waarin de naam van de buitenplaats wordt verwerkt. Daar waar de hekwerken het water raken, wordt het hekwerk beëindigd met een kwartcirkel van een uitwaaierend spijlenhekwerk. Er worden geen gemetselde poeren toegepast.

Landschap

De tweede toevoer kent een slingerende oostoever (a) op een dijk. Die vormt de overgang tussen het symmetrische Molenslootpad en de noordoever van de tweede toevoer enerzijds en anderzijds het oostelijk deel van het landgoed dat Zocheriaans is ingericht. Hier worden rondom het Molenslootpad bomenrijen ingericht (g), die een coulisse vormen aan de westzijde van het landgoed. Daarmee vormt ook dit pad een onderdeel van het landgoed (A). Verwezen wordt naar de hiervoor gaande tekst over de voorgenomen beplanting.

De tweede toevoer eindigt op korte afstand van de Jan Thijssenweg. Op het eindpunt daarvan dient ten oosten én ten noorden van de toevoer een waterkering aangebracht te worden. Het tracé voor de waterkering van de tweede toevoer is opgenomen in figuur 3 van de waterparagraaf van 3 oktober 2018. Ook is zij op de verbeelding van het geldend bestemmingsplan de bestemming "Water" aangewezen. Het tracé is ambtelijk aan het Hoogheemraadschap van Delfland aangeboden In haar reactie heeft het schap daaromtrent geen kanttekeningen geplaatst. Het tracé omvat een tamelijk deel van het voorterrein. Als gevolg van de bebouwingsvelden in noordoosten en het zuiden van het landgoed en de tweede toevoer, worden de bomengroepen

  • in het noordwesten aansluitend op de bomengroepen langs het Molenslootpad,
  • rond het huisje aan het hek aan de Jan Thijssenweg en
  • in het centrum van het landgoed ter weerszijden van de tweede waterpartij

geconcentreerd (d, e, A).

Wegennet

Gelet op de opzet als landgoed is gekozen voor een beperking van het wegennet (A).

  • Voor de aansluiting op de Jan Thijssenweg wordt uitsluitend gebruik wordt gemaakt van het bestaande Molenslootpad. De twee andere aansluitingen vervallen.
  • De Jan Thijssenweg krijgt bij de aansluiting een middenberm, waardoor de zuidelijke rijstrook in het plangebied komt te liggen.
  • Het Molenslootpad langs het “huisje aan het hek” wordt enigszins verbreed en uitgevoerd in gebakken klinkers in lijn met de rest van het pad.
  • Na de brug naar de zuidelijke woningen kan het pad smaller, als recreatief pad, uitgevoerd worden. Ook dit deel van het pad wordt ook in gebakken klinkers uitgevoerd.
  • Vanuit het Molenslootpad krijgt elk bebouwingsveld zijn eigen ontsluiting. Het pad biedt de mogelijkheid om aansluitend daarop twee slingerende en gebogen lanen in het landgoed te leggen (c). De lanen bieden doorzichten die ver kunnen reiken, maar geen zichtlijnen vormen (f).
  • De ontsluiting van het voorterrein van het hoofdgebouw wordt uitgevoerd in gebakken klinkers en/of grind. De plint rond het hoofdgebouw is van gebakken klinkers en natuursteen. Deze afgestemd op de architectuur. Ook de trappen, hellingbanen en keermuurtjes zijn van gebakken klinkers en natuursteen.
  • De gebouwen in het zuidelijk deel van het landgoed en het noordelijke gebouw worden door een brug op het Molenslootpad aangesloten. Deze brug is onderdeel van de buitenplaats: robuust met markante landhoofden van metselwerk en natuursteen

De paden door het park zijn smalle paadjes in halfverharding die met gebogen lijnen door het landschap lopen. Ten oosten van het hoofdgebouw is een parkeerterrein met 15 parkeerplaatsen gelegen.

Het voorlopig ontwerp kan niet aan alle karakteristieken en randvoorwaarden voldoen. Het betreft de wens van een centrale bomengroep op een eiland (b), een tweetal zichtlijnen tussen de ingang van het landgoed en het hoofdgebouw en vanuit het hoofdgebouw naar het zuidwestelijk deel van het Molenslootpad. De Molenwei vormt wel het geografisch centrum van het landgoed, maar wordt vooral bebost of voor waterpartij ingericht. Ook zal na realisatie van de tweede toevoer immers minimaal de helft van de Molenweide verstoord zijn door ophogingen met grond.

5.2.2 Definitief ontwerp
5.2.2.1 Afwijking van het voorlopig ontwerp

Na overleg (zie paragraaf 3.2.4.7) is in het definitieve ontwerp afgeweken van het Voorlopig ontwerp. Van oudsher kennen de landgoederen in deze omgeving een verloop van intensiever bebouwd en ingericht aan de zijde van de Haagsche Trekvliet naar een extensiever bebouwd en ingericht gedeelte aan de landschapszijde, de zijde van het Molenvlietpark. In het Definitieve ontwerp zijn daarom in het oostelijk deel van het plangebied aan de Haagse chezijde de gebouwen, de wegen en de parkeerplaatsen geprojecteerd. De Molenvlietparkzijde kent geen gebouwen meer en is vormgegeven met watergangen, eilanden en natuurvriendelijke oevers. 'De brug over de Kansjesmolensloot verschuift naar het noorden en ontsluit alleen het zuidelijke 'andere' gebouw. De afbeeldingen 5.3 en 5.4 geven daarvan een beeld.

Beplantingen

De soorten aan te brengen beplantingen zullen zich niet wijzigen. De beplantingen in het westelijk deel zal uit haagbeuken en essen bestaan. Het einddoel van de herinrichting van het oostelijk deel van het plangebied is een landgoed waarin stinzenbossen de boventoon voeren. In vergelijking met het voorlopig ontwerp zal het areaal aan bos toenemen. In de oostelijke zijde worden circa 200 bomen bij geplant.

Gebouwen

De projectie van het bebouwingsveld met de vier 'andere' gebouwen aan de zuidzijde van het plangebied komt te vervallen. In verband met de financiering worden twee daarvan verplaatst naar de Haagsche chzijde. Gezocht is naar een goede afscheiding tussen het Haagsche Trekvlietzijde deel - met verspreide bebouwing - en de Molenvlietparkzijde - geen bebouwing. . Daartoe wordt noordelijke landtong naar het zuiden uitgebreid zodat er plaats is voor niet één maar twee andere gebouwen (K.1.2). Het meest zuidelijk pand op de landtong wordt in oost-west richting geprojecteerd, zodat het de Molenvlietparkzijde afbakent. In tegenstelling tot het Voorlopig ontwerp bestaande de bouwmassa's uit pacht- en rentmeesterswoningen die uit meerdere beuken bestaan.

Het noordelijke 'andere' gebouw dat bij het zuidelijke bebouwingsveld lag, verschuift naar het noorden. Het wordt in oost-west richting op een open terrein geprojecteerd, een terrein dat door haar weidsheid en haar locatie aan de Molenweide herinnert. De ligging van het gebouw bakent de Molenvlietparkzijde af tot aan de zuidzijde van dit pand. Het wordt daarmee het meest zuidelijk 'andere' gebouw.

Verder wordt de capaciteit van het hoofdgebouw van 6 naar 11 appartementen uitgebreid binnen de eerder geprojecteerde massa (K1.1).

De versnippering van het plangebied vanwege het Molenslootpad, de tweede toevoer en haar waterkering en de concentratie van bebouwing op de Haagsche Trekvlietzijde leidt tot een beperking van de beschikbare gronden voor al de gebouwen. Ook eisen de doorzichten naar het zuiden en ruimte tussen de gebouwen op. Dat leidt tot een bebouwingveld met aan gebouwen in het noordoosten van het plangebied (F) met het hoofdgebouw. het 'andere 'gebouw aan het hek, het bergingengebouw en twee 'andere 'gebouwen op de de noordelijke landtong. Er zijn twee uitschieters naar het zuiden toe: het 'andere' gebouw en het bijgebouw voor de stalling voertuigen voor het onderhoud van het landgoed in het midden. Het botenhuis vervalt.

Hoogten en standen

In vergelijking met het Voorlopig ontwerp treden hierin geen veranderingen op.

Zichtlijnen

In vergelijking met het Voorlopig ontwerp treedt hierin een verandering op. Het meest zuidelijke 'andere' gebouw krijgt een zichtlijn naar het Molenvlietpark.

Landschap 

Genoemd overleg heeft geleid tot een bebouwingsvrije zone aan de zuidzijde aansluitend aan het Molenvlietpark met een oppervlakte van circa 0,4 hectares. Het ontbreken van storende gebruiksvormen in dit deel van het landgoed maakt het op zich al geschikt voor natuurontwikkeling. De bosgebieden kennen een ondergroei en hun areaal wordt slechts door de het polderwater en de doorzichten vanuit het Molenvlietpark op het hoofdgebouw of het 'andere' gebouw in het midden begrensd.

Dat betekent verder dat in de rest van het oostelijk deel van het plangebied, waar wel van andere gebruiksvormen sprake is, bosgroepen en graslanden elk maar ongeveer een kwart van dat areaal zullen bestrijken. De graslanden met hun kruidenrijke begroeiing bedekken de nieuwe dijk ten oosten van de tweede toevoer, leveren natuurvriendelijke oevers voor de waterpartijen en zorgen ook voor doorzichten. De bosgroepen begrenzen die doorzichten. Aan de zijde van de Jan Thijssenweg en direct ten noorden van het hoofdgebouw begrenzen ze het doorzicht op het hoofdgebouw. Ook wordt daarmee het 'huis achter het hek' en de parkeerplaats bij de ingang aan het zicht onttrokken. De twee 'andere' gebouwen op de noordelijke landtong worden door bosgroepen afgeschermd van het hoofdgebouw en van elkaar. De afscherming tussen het hoofdgebouw en het in het midden van het plangebied gelegen 'andere' gebouw wordt eveneens door bomengroepen verzorgd. Ruim 1 hectare bos maakt dit 'andere' gebouw tot een huis in het bos. Aan haar zuidzijde kent het een doorzicht naar het Molenvlietpark. Dat bos wordt doorsnede door een verblijfsstraat naar het huis in het bos. Om het noordoosten te ontlasten is het bijgebouw voor de stalling van machines voor het onderhoud van het landgoed in dit bos geïntegreerd. Ook de bosgebieden kennen een ondergroei.

In het westelijk deel van het plangebied, neemt de tweede toevoer veel plaats in beslag. Daar waar tussen deze waterpartij en het Molenslootpad meer plaats is dan alleen voor een bomenrij, worden bosgroepen gerealiseerd. Het eiland in de tweede toevoer wordt geheel bebost.

Wegennet

Genoemd overleg heeft ertoe geleid dat noodzaak van de aanleg van wegen in het zuiden van het westelijk deel van het plangebied vervalt. Doordat het verplaatste 'andere' gebouw naar het noorden verschuift, verschuift de brug over de tweede toevoer vanuit het Molenslootpad mee. Het zuidelijk deel van dit pad wordt gereserveerd voor langzaam verkeer.

De vergroting van het aantal wooneenheden in het hoofdgebouw leidt tot een toename van het aantal ongebouwde parkeerplaatsen.Ten behoeve van de landschappelijke inpassing wordt het parkeerterrein ten oosten van dat gebouw verkleind tot 10 parkeerplaatsen. Bij de ontsluiting aan het hek op de Jan Thijssenweg wordt een tweede parkeerterrein van tien parkeerplaatsen aangelegd.

De afbeeldingen 5.3 en 5.4 geven een beeld van de toekomstige inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0041.png"

Afbeelding 5.3: Definitief ontwerp van het landgoed van 21 december 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0042.png"

Afbeelding 5.4: Groen blauwe structuur Nieuw Vredenoord van 2 december 2021

5.2.2.2 De uitwerking van het definitief ontwerp

Deze subparagraaf licht het ontwerp verder toe aan de hand van enkele deelonderwerpen. Alvorens daarop in te gaan wordt een korte toelichting op het ontwerp als geheel gegeven.

Het ontwerp als geheel

Het landgoed grijpt terug en bouwt voort op een eeuwenoude traditie van buitens aan de Zuidvliet, van rijke tuinen met overdadig groen en prachtige gebouwen hierin, die markant gepositioneerd zijn. Veel buitenplaatsen hebben een tuin in Zocher stijl, bijvoorbeeld Vredenoord. Deze gegevens hebben de inspiratie gevormd voor het ontwerp, een mooie landschappelijke, romantische lijnvoering kenmerkt Nieuw Vredenoord. Hierin zijn alle onderdelen van de buitenplaats ontworpen, zijn de zes ruimtelijke (ontwerp)uitgangpunten en het PvE verwerkt.

Het ontwerp toont een romantisch vormgegeven voorterrein dat het binnenkomen, het voorrijden, het parkeren en het pronken faciliteert. Gras, heestergroepen en clumbs bepalen hier het beeld. Langs het terrein is een sierlijk smeedijzeren hekwerk met poort opgenomen dat refereert aan de hekwerken van de buitens uit de 18e en 19e eeuw. De verhardingen leiden met gebogen lijnen de bezoeker naar de voordeur of de buitenplaats in.

Het gebouw zelf wordt op een plint geplaatst en ligt enigszins verhoogd in het landschap. Lage keermuurtjes, trappartijen en hellingbanen markeren dit hoogteverschil. Rond de plint is ruimte voor plantvakken met cultuurlijke, sierlijke beplanting, terrassen en onderhoud aan het gebouw. Een dergelijk plint is een ontwerpmotief uit de jaren 20 – 30, toen de Nieuwe stijl in zwang geraakte. In die zin is het ontwerp voor de tuin en het landschap met het gebruik van verschillende stijlkenmerken eclectisch te noemen. Vanaf de plint voert een trap naar de aanlegplaats voor bootjes.

Langs het Molenslootpad ligt de nieuwe boezem. Deze vormt ruimtelijk een belangrijke rand van de buitenplaats. Door de aanleg van deze nieuwe watergang ligt het Molenslootpad op een kade. Het wandelpad wordt zwaar in de bomen gezet, hier wandelt men echt door het groen. De bomen langs het pad filteren het licht groen en verschaffen het wandelpad beslotenheid, intimiteit. Tevens biedt deze beplanting een buffer tussen de bestaande woningen en het Hoofdhuis, waarmee beider privacy wordt gewaarborgd. Waar de nieuwe boezem het Hoofdhuis nadert buigt deze uit tot een vijver met een eiland en een aanlegsteiger. Dit ontwerpmotief grijpt terug op een stijlkenmerk van J.D. Zocher jr. De vijver maakt ruimte rond het Hoofdhuis en bepaalt mede het beeld aan de voorzijde van de buitenplaats.

Positie hoofdhuis en bijgebouwen en de buitenplaatsen langs de Zuidvliet

Langs de Zuidvliet komen we grofweg drie soorten buitenplaatsen tegen die zich qua ruimtelijke hoofdopzet onderscheiden. Bij alle nog bestaande buitenplaatsen is er sprake van één hoofdgebouw, veelal aangevuld met kleinere of anderzijds ondergeschikte bijgebouwen. De compositie van hoofd- en bijgebouwen verschilt per kavel.

1. Het hoofdgebouw staat centraal op het kavel met een oriëntatie op zowel de Zuidvliet als de weg. Het gebouw staat in een centrale as waardoor het vanaf twee zijden zichtbaar is en zich ook zichtbaar representeert. Bijgebouwen staan naast het hoofdgebouw, maar liggen verscholen in de bosrand. Dit type is dominant aan de Rijswijkse zijde van de Haagsche Trekvliet.

2. Het hoofdgebouw staat vooraan op het kavel en is georiënteerd op de Haagsche Trekvliet. Dit type is vooral zichtbaar aan de veenzijde van de Zuidvliet, daar waar de 'latere' landgoederen werden gesticht. De weg en de Zuidvliet liggen hier aan dezelfde zijde waardoor de achterliggende inrichting van de buitenplaats als een 'decor' werkt voor het hoofdgebouw. Bijgebouwen zoals een orangerie of stallen liggen achter het hoofdgebouw, buiten het directe zicht, of liggen goed verscholen naast het hoofdgebouw zoals een poortgebouw .

3. Het hoofdgebouw heeft geen duidelijke oriëntatie, maar is strategisch gepositioneerd op bijvoorbeeld een zicht-as of andere contextuele elementen zoals landmarks of monumenten. Bijgebouwen liggen los verspreid over het kavel, zijn als totaal compositie ontworpen en zijn onderling verbonden door bijvoorbeeld zichtlijnen of draaiing en positionering van gebouwen of gebouwdelen.

Het hoofdgebouw, in dit geval het Hoofdhuis, van Nieuw Vredenoord is strategisch gepositioneerd waarbij de zichtlijnen zorgvuldig ontworpen zijn. Het staat direct in het park zonder private afschermingen of tuintjes. Ook de speels gepositioneerde overige bebouwing kent een subtiele overgang tussen gebouw en landgoed. De sloot, vijver en bosschages creëren aparte 'landschapskamers' waar individuele gebouwen of bijgebouwen in staan; als aparte entiteit maar toch in samenhang met het landgoed.

Aan de andere zijde van het hoofdgebouw zijn de bijgebouwen gepositioneerd. Deze staan lager dan het Hoofdhuis. Het huisje achter het hek staat aan de weg in lijn met het huidige 'huisje aan het hek'. De Oranjerie en de Dienstwoning staan aan de slingervijver, dat een belangrijk element vormt in de transformatie van de voormalige Molenwei. En de Rentmeesterswoning heeft zijn eigen plek bij de brug.

Het Hoofdhuis vormt de schakel tussen het voorterrein en het wandelpark dat op de voormalige Molenwei wordt gerealiseerd. Hier zorgen vrijstaande bomen en de wegdraaiende bosranden voor een verrassend spel van licht en donker. Tijdens de wandeling treft men verrassende doorzichten op de tweede toevoer, op de brug daarover en op het statige, verhoogd gelegen Hoofdhuis. Naarmate men verder op de buitenplaats komt, wordt het natuurlijker en komt de ecologie meer en meer in beeld. Achter op de buitenplaats heerst rust en het landschap. Hier ligt een eiland dat bereikbaar is met een parkbrug. Het kent een grotere hoogte en maakt het mogelijk op het zuiden in de zon te gaan zitten. De aanplant van bomen, heesters en hagen garanderen een continu groen beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0043.jpg"

Afbeelding 5.5: Morfologie van het nieuwe landgoed van 2 december 2021

Hoogteligging en hoogteverschillen

De hoogteverschillen in het terrein hangen sterk af van het type water. Boezemwater ligt op -0,43 meter NAP, met een gewenste kadehoogte +0,20 meter. NAP. De rest van het waterpeil op Nieuw Vredenoord ligt op -1,45 meter NAP.

Het hele voorterrein van de nieuwe buitenplaats wordt opgehoogd tot gemiddeld 0,80 meter NAP, dit mede doordat tussen de nieuwe boezem en de Haagsche Trekvliet een boezemland ontstaat.

Het Hoofdhuis komt zoals gezegd rijzig in het landschap te liggen. De vloerpeilhoogte van het Hoofdhuis is +1,55 meter NAP en het aanpalende bordes sluit met dezelfde hoogte hierop aan. Het Huis aan het hek ligt op dezelfde hoogte als het omliggende landschap, vloerpeilhoogte +0,80 meter NAP.

Het achterliggende landschap van de buitenplaats krijgt een geaccidenteerd terrein met een gemiddelde maaiveldhoogte van -0,50 tot 0,00 meter NAP. Het achterliggende terrein sluit aan op de twee verschillende waterstanden op buitenplaats .

De Oranjerie en de Dienstwoning hebben een vloerpeilhoogte van +0,20 en +0,15 meter NAP, dat betekent ruim 1,50 meter boven het Vredenoord's waterpeil van -1,45 meter NAP.

Tussen de vloerpeilhoogte van het Hoofdhuis +1,55 meter NAP met de bordessen en het aanliggende maaiveld van het landschap ontstaat er een markant hoogteverschil van ongeveer 0,70 meter en is toegankelijk gemaakt door een trappartij of wordt opgevangen door taluds.

Het Rentmeestershuis bij de brug heeft een vloeipeilhoogte +1,00 meter NAP en staat daarmee net iets hoger dan de kade langs de tweede toevoer.

Verkeer, wegen en paden

Het aantal inritten is van drie - inclusief het 'huisje aan het hek' - teruggebracht naar één. Deze inrit fungeert als toegang tot het achtergelegen Molenvlietpark en wordt gecombineerd met de ontsluiting van het 'huisje aan het hek', het Rentmeestershuis, het hoofdhuis, de twee andere gebouwen en het bijgebouw. Deze inrit is zoveel mogelijk verschoven richting het oosten. Ook is op de Jan Thijssenweg een uitbuiging gemaakt om het voor fietser en wandelaars veiliger te maken om over te steken.

Het Molenslootpad langs het “huisje aan het hek” wordt enigszins verbreed en uitgevoerd in gebakken klinkers in lijn met de rest van het pad. Na de brug van het Rentmeestershuis op Nieuw Vredenoord kan het pad smaller, als recreatief pad, uitgevoerd worden. Dit deel van het pad wordt in dezelfde gebakken klinkers uitgevoerd.

Het voorterrein van het Hoofdhuis wordt uitgevoerd in gebakken klinkers met parkeren op een open verharding. De plint rond het hoofdgebouw is van gebakken klinkers en natuursteen. Deze zijn in tint, formaat en verwerkingswijze afgestemd op de architectuur. Ook de trappen, hellingbanen en keermuurtjes zijn van gebakken klinkers en natuursteen.

De paden door het park hebben een parkachtige uitstraling. Dit zijn smalle paadjes in halfverharding die met gebogen lijnen door het landschap “vloeien”. Aanvullend op deze paden zal het ontwerp verfijnd worden met diverse paden door het gras of van halfverharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0044.jpg"

Afbeelding 5.6: Verkeersstructuur in het nieuwe landgoed van 2 december 2021

Bruggen en hekken

Aan de Jan Thijssenweg komt een sierlijk smeedijzeren hekwerk. Dit hekwerk wordt in samenhang met het Hoofdhuis en de overige elementen ontworpen. Het hekwerk wordt een sober spijlen hekwerk in een donkere kleur. Dit mag best een moderne interpretatie zijn.

In het hekwerk komt een poort op de zijweg naar het Hoofdhuis. Deze poort mag enigszins uitbundig zijn. Als grondtoon is het een spijlenhekwerk in een donkere kleur. Maar de decoratie mag romantisch en welvend zijn, gebogen lijnen zijn welkom. Ook wordt de naam van de buitenplaats verwerkt in de poort. Daar waar de hekwerken het water raken wordt het hekwerk beëindigd met een kwartcirkel van een uitwaaierend spijlenhekwerk. Er worden geen gemetselde poeren toegepast. Waar de hekwerken opgaan in beplanting wordt gekozen voor een eenvoudig dubbelstaafsmathekwerk in een donkere kleur.

De brug naar het Rentmeesterhuis is onderdeel van de buitenplaats. Qua stijl moet deze aansluiten op het geheel. Deze brug mag robuust vormgegeven worden. Markante landhoofden van metselwerk en natuursteen mogen een rijk gedecoreerde brug opspannen. Deze brug heeft verwantschap met de hekwerken, de architectuur en met de duiker. Daar waar de brug aansluit op het Molenslootpad, komt eveneens een poort.

De architectuur als onderdeel van het landgoed

Zoals in hiervoor beschreven, worden op Nieuw Vredenoord twee gebouwensembles onderscheiden die zich vanuit de landschapstuin richten op respectievelijk de Haagsche Trekvliet en de vormen van de centrale vijver. Er is voor gekozen om de ensembles – die op zichzelf staan – één gemeenschappelijke architectonische (basis)uitdrukking te geven in een classicistische beeldtaal.

Aan het eind van de 18de tot midden 19de eeuw kwam er door verschuiving in de macht naar de burger, in reactie op de barok en rococo als stijl van de absolute macht van kerk en koning en mede door de opgravingen zoals in Pompeï, een brede herwaardering voor de klassieke oudheid. Dit kwam tot uiting in zowel het denken, de Ratio en Rede (verlichting), de literatuur, kunsten en architectuur.

In de architectuur kenmerkt het neoclassicisme zich in de harmonische verhoudingen waarbij de gulden snede een belangrijke rol speelt, de striktheid van de lijn, de eenvoud van de contour en een strenge opvatting van ordening en architectonische details.

In veel buitenplaatsen en landgoederen, verspreid over heel Nederland, zijn voorbeelden te vinden van Hollandse neoclassicistische architectuur. In die buitenplaatsen wordt de samenhang van ruimte, vormgeving en detaillering door het hele ontwerp heen - geëxtrapoleerd naar de tuin in de vorm van de landschapstuin. De Rede en de natuur zijn hier twee kanten van de medaille.

Huis en tuin zijn door haar complementaire karakters, van sober ingetogen en strengheid van het gebouw en de oneindige rijkdom aan vormen en kleur en van de natuur, sterk aan elkaar verbonden. Door deze verschillen versterken ze elkaars eigenheid.

In Nieuw Vredenoord zal de samenhang van gebouw en landschap straks ook duidelijk zichtbaar zijn daar de opgave als totaalontwerp wordt opgevat en betrokken architect en landschapsarchitect nauw met elkaar samenwerken. Binnen het landschapsontwerp vormt de vormgeving en de plaats van de gebouwen hierin een inspiratie voor het ontwerp van de gebouwensembles waarbij het neoclassicisme sober, strak en ingetogen de pracht in kleuren en vormen van de natuur versterkt.

Vormenrijkdom in combinatie met invloeden van lokale bouwtraditie, een materiaalpalet en ambachtelijk detail bieden 'ruimte' om - stuk-voor-stuk - onderscheidende gebouwen te ontwerpen die zich naar gelang onderlinge positie binnen het landgoed, alsmede ligging omvang en importantie, zich op gebalanceerde wijze tot elkaar verhouden. Zowel aan de Zuidvliet, aan de vijver, als aan het Molenvlietpark.

Het landgoed Nieuw Vredenoord beschikt hiermee over één architectonische identiteit.

Een ensemble aan de Haagsche Trekvliet

Aan de Haagsche Trekvliet wordt een ensemble van vijf gebouwen gerealiseerd: het voorname hoofdgebouw, “Huis Nieuw Vredenoord” – brandpunt van het landgoed, het “Huis achter het hek” als eerstelijns bebouwing ingebed in het groen langs de Jan Thijssenweg, de “Orangerie” en “de Dienstwoning” nabij de slingervijver en “de Rentmeester” diep in het buiten gelegen.

In het drielaagse Hoofdhuis met kap resideert de 'eigenaar'. Het alzijdig georiënteerde statige Nieuw Vredenoord met, kroonlijst, schilddak, en fronton aan de vlietzijde, is in basis een symmetrische bouwstructuur welke vanuit woonprogramma, zonoriëntatie en tuininrichting langs de hoofdas symmetrisch is uitgewerkt. Dit is herkenbaar in haar volume, de kapvorm, architectuur als overgangselementen naar het landschapsontwerp (veranda, loggia, erkers, balkon, etc.) en raampartijen. Het Hoofdhuis ligt ongeveer een halve meter verhoogd ten opzichte van het gemiddelde, omliggende (nieuwe) maaiveldpeil, waarmee het huis aan importantie wint. Dit hoogteverschil wordt ontspannen overbrugd in de glooiend aangelegde tuin. Om de entree te bereiken wordt aan de Haagsche Trekvlietzijde voorzien in een aantal treden en een stoep, terwijl aan de zijkant ook een hellingbaan is opgenomen. Ten aanzien van de materialisatie van het Hoofdhuis wordt in ruime mate gebruik gemaakt van baksteen, met mogelijk natuursteen accenten, houtwerk in kozijnen, erkers en kapconstructie en een bijpassende dakbedekking.

“De Dienstwoning” volgt, net zoals het “huis bij het hek” dezelfde axiale richting van “huis Nieuw Vredenoord”. Het dubbellaagse huis met kap hoort bij het Hoofdhuis: in dakhelling en materialiseren is de samenhang met het Hoofdhuis onmiskenbaar, echter zij is ondergeschikt aan het voorname Hoofdhuis: dit zal spreken uit de detaillering welke ingetogener van aard is dan die van het Hoofdhuis. De Orangerie en de rentmeesterswoning maken zich 'los' binnen het gebouwensemble en worden meer een deel van de tuin.

De “Orangerie” met kap breekt uit het orthogonale grid en richt zich met haar langszijde op de slingervijver; de zonoriëntatie en uitzicht over de vijver geeft zin om hier in ruime mate in glas te voorzien: haar dak is uitgevoerd als schilddak.

De “Rentmeester” voorbij de brug, ook twee lagen met kap, onderscheid zich van de overige secundaire bebouwing door haar meer solitaire ligging diep in het landschap en de afwijkende voornaamheid ten opzichte van de overige bijgebouwen, wat de gelaagdheid van het ensemble versterkt.

Vorrtschrijdend inzicht heeft ertoe geleid dat de laagbouw bij de 'andere' gebouwen, dat in principe een garagebox vormt, ook van een kap wordt voorzien. Dat geldt ook voor beide bijgebouwen. De timpanen bij het hoofdgebouw en de 'andere'gerbouwen'worden zo ontworpen dat zij niet boven de nokhoogten van het hoofdgebouw en de andere gebouwen uitsteken.

5.2.2.3 Inspraak Rotterdamse Baan

Bij de inspraak omtrent de Rotterdamse Baan ontstond het idee om dit tot NNN aangewezen plangebied ook over land te laten aansluiten op het NNN-gebied ten westen van de Kansjesmolensloot in de gemeente Rijswijk. Daartoe wordt de strook tussen de voortuin van de woning aan de Johan Thijssenweg nummer 8 door de gemeente verworven en ook als landgoed ingericht. Deze woning vormt het 'huisje aan het hek' dat tot het landgoed Vredenoord behoorde.

De ontsluiting van dit pand op deze weg vervalt dan en gaat dan achterom via het Molenslootpad. De Jan Thijssenweg krijgt bij de aansluiting een middenberm, waardoor de zuidelijke rijstrook in het plangebied komt te liggen. Hierop is in paragraaf 5.2.1 ingegaan. De verdubbeling van de Jan Thijssenweg is noodzakelijk om de bebouwing die voor de realisatie van de NNN nodig is, te kunnen ontsluiten. De aansluiting verschuift daarmee naar het oosten, het bestaande tracé van het Molenslootpad raakt buiten gebruik. Op het westelijk deel daarvan komt de uitbreiding van de tuin te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0045.png"

Afbeelding 5.7: De uitbreiding van de tuin van de Jan Thijssenweg 8 is in lichtgroen aangegeven.

5.2.2.4 Landgoed en Netwerk

Een landgoed kent een groen karakter maar vormt niet per definitie een onderdeel van het Netwerk. Hieromtrent wordt het volgende opgemerkt.

Vredenoord was een boerderij en werd een buitenplaats omringd door een buitengoed dat bestond uit strak ingerichte tuinen en boomgaarden. In de loop der tijd werd het buitengoed meer en meer als landschap ingericht. Door de combinatie met bebouwing ontstond daarmee een landgoed. Het bestaande Vredenoord kent aan haar zuidzijde een bos met daarin een waterpartij. Deze verschijningsvorm werd in de Omgevingsverordening Zuid-Holland de aanduiding Natuur Netwerk Nederland (Netwerk) toegekend. Dat gold ook voor het zuidelijk gelegen bos achter de Beukenhof. Dat ligt ten westen van Nieuw Vredenoord (paragraaf 3.2.2).

Het Netwerk vormde de opvolger van de EHS, de Ecologische Hoofd Structuur. In het geldende bestemmingsplan werd met instemming van GS de tweede toevoer onderdeel daarvan geacht (paragraaf 1.4.1).

Omtrent de betekenis van Nieuw Vredenoord voor het Netwerk zou bij een bestemmingsplan kunnen worden aan het Natuurbeleidsplan 2020 van de Provinciale Staten (paragraaf 3.2.2). Daarin wordt het plangebied van beheerstypen voorzien. De projectontwikkelaar had daaromtrent een zienswijze ingediend en in antwoord daarop hebben Gedeputeerde Staten (GS) het plangebied ingedeeld overeenkomstig het bestaande gebruik. De gronden met tennisbanen, gebouwen en parkeerterrein kende geen beheertype meer, het restant van de Molenwei het type open duin en de rest van het plangebied het type haagbeuken en essen. In een afdoening van een andere zienswijze merkten GS op dat in haar plan een beheertype een subsidieregeling en niet natuurbeleid betrof. Dit plan levert derhalve geen bindende omschrijving op. En een nadere omschrijving van de betekenis van het landgoed voor het Netwerk biedt het ook niet.

GS hebben in januari 2020 in een brief aan Burgemeester en Wethouders te kennen gegeven dat verbetering van het Netwerk en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse betekent dat een landgoed daartoe kan dienen als de bebouwing zich alleen aan de Haagsche Trekvlietzijde concentreert. Zij refereert daarbij aan de karakteristieken van de locatie (paragraaf 3.2.4.7). In het definitieve ontwerp is daaraan gevolg gegeven. In vergelijking met het Voorlopig ontwerp is het areaal aan bos toegenomen. Het heeft ook geleid tot een bebouwingsvrije zone aan de zuidzijde aansluitend aan het Molenvlietpark met een oppervlakte van 4 hectares. Het ontbreken van storende gebruiksvormen in dit deel van het landgoed maakt het op zich al geschikt voor natuurontwikkeling. De bosgebieden kennen een ondergroei en hun areaal wordt slechts door de het polderwater en de doorzichten vanuit het Molenvlietpark op het hoofdgebouw of het 'andere' gebouw in het midden begrensd

In de reeds gerealiseerde omliggende delen van het Netwerk worden natuurwaarden door een bos (Beukenhof) of door een bos in samenhang met open water (Vredenoord) geborgd. In het te ontwikkelen landgoed is er een variatie van veel open water, graslanden en bosgroepen. Met in het noordoosten en midden verspreid liggende gebouwen. Het onderdeel bosgroepen dient in deze afwisseling benadrukt te worden. Voor het grootste deel zijn zij in paragraaf 5.2.2.1 onder 'Landschap' vermeld. Graslanden zullen hier meer dan in de Netwerkomgeving aanwezig zijn. Hun betekenis als onderdeel van het netwerk zal mede in de ontwikkeling en aanwezigheid van kruidenvegetaties gelegen zijn.

De aanwezigheid van enkele wegen en een aantal gebouwen in een deel van het plangebied kan de te herbergen soortenrijkdom aan vleermuizen verstoren. De beperking van die verstoring verdient bijzondere aandacht.

De aan te leggen dijk en het deel van het plangebied ten oosten daarvan zal een stinzenlandschap vormen. Het deel ten westen daarvan wordt beplant met haagbeuken en essen.

Omtrent de ruimtelijke kwaliteit 'bestaande natuur' bij het Netwerk is onderzoek gepleegd. Daaruit blijkt dat er voor soortenbescherming op grond van de Wnb in het westelijk deel van het plangebied geen noodzaak bestaat. Het bomenbestand bestaat uit opschot (paragraaf 2.4.3). Verder zal er sprake van bomenkap ter plaatse van de tweede toevoer en de oostelijk daarvan aan te leggen dijk. Deze toevoer vormt een onderdeel van het Netwerk, het aanwezige bomenareaal niet. Door de komst van de dijk worden de geprojecteerde woningen op een hoger niveau aangelegd. Haagsche en worden gekapt en voor een deel verplaatst. Ter plaatse van de dijk staan ze in de weg en worden ze gekapt.

5.3 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.3.1 Toetsing en verantwoording van de bestemmingen
Rij   Referentie   Inleiding & Geldende planologische regelingen   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
1.   1.4.1   De waterbestemming tussen de bestemmingsvlakken "Groen - Landgoed" is niet gerealiseerd. Zij vindt haar grondslag in de tweede toevoer van de water- en calamiteitenberging in het naastgelegen Molenvlietpark.   De tweede toevoer wordt alsnog aangelegd. De waterbestemming die tussen de bestemming "Groen - Landgoed" ligt in het voorgaande bestemmingsplan Molenvlietpark wordt om die reden ook in dit plan opgenomen.  

Rij   Referentie   Inleiding & Beschrijving van de bestaande situatie   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
2.   2.3.1/
3.3.1  
Het plangebied kent geen cultuurhistorische waarden op maaiveldniveau.   Het ontbreken van een cultuurhistorische waarde leidt ertoe dat het behoud ervan niet in de doeleinden van bestemming “Groen – Landgoed” wordt opgenomen.  
3.   2.3.2/
3.3.2  
De ondergrond van het plangebied is archeologisch waardevol.   Het onderzoek in bijlage 17 bij de toelichting concludeert dat voor de waterpartij een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is in de vorm van proefsleuven. Het onderzoek in bijlage 18 bij de toelichting concludeert dat voor het oostelijk deel ook zo'n onderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk is naar resten uit de Romeinse tijd en de late middeleeuwen-- de nieuwe tijd. De waarborging van de archeologische verwachting is in de bestemming “Waarde – Archeologie 2” geregeld. Deze bepaalt dat bij de bouwregels in de verschillende bestemmingen waarbij in de grond geroerd wordt vooraf onderzocht moet zijn of archeologische monumenten aanwezig zijn. Verder verbiedt deze bestemming in de verschillende bestemmingen het doen van werkzaamheden in de grond indien niet vooraf onderzocht is of archeologische monumenten aanwezig zijn.  
4.   2.4.2   In de westzijde van het plangebied is een langzaam verkeersroute tussen de Jan Thijssenweg en het Molenvlietpark gelegen, het Molenslootpad.   De bestemming “Groen- Landgoed” waarborgt de landschappelijke kwaliteit. Wegontsluitingen, verhardingen of gebouwen dienen een specifieke plaats te kennen om aan de landschappelijke waarde van een landgoed een bijdrage te kunnen leveren. Verder is het om die reden ook noodzakelijk de groenbestemming te vrijwaren van verhardingen in het algemeen en voor wegen en paden. Die worden specifieke bestemmingen aangewezen. Daarom wordt in afwijking van het geldende bestemmingsplan dit pad de bestemming “Verkeer – Straat”, “Verkeer- Verblijfsgebied” of “Verkeer – Verblijfsstraat” aangewezen al naar gelang het gebruik van verkeersmiddelen van delen van deze weg. In rij 33 wordt daarop ingegaan.  
5.   2.4.3   Het plangebied kent geen begroeiing met een natuurwetenschappelijke waarde.   Het ontbreken van natuurwetenschappelijke waarden leidt ertoe dat het behoud van deze waarde niet in de doeleinden van de bestemming “Groen – Landgoed” wordt opgenomen.  
6.   2.4.4/
3.2.4.2  
Langs de primaire watergangen Kansjesmolensloot en de Haagsche Trekvliet lopen regionale waterkeringen.   Deze regionale waterkeringen, die parallel aan en ter plaatse van het Molenslootpad respectievelijk de Jan Thijssenweg lopen, waren de bestemming “Waterstaat – Waterkering” aangewezen. Het bouwen op deze gronden dient de waterkering niet te belemmeren. Ook is een regeling voor het uitvoeren van werken opgenomen, die het belang van de waterkering vooropstelt.
Daarbuiten en parallel daaraan geldt de gebiedsaanduiding 'bescherming waterkering', voor zover deze de genoemde bestemming niet overlapt. Als gevolg van de aanleg van de tweede toevoer zal de waterkering ten oosten van de Kansjesmolensloot ter plaatse van het Molenslootpad vervallen en niet meer met deze bestemming daartoe worden aangewezen. Zie rij 10.  

Rij   Referentie   Beleidskaders Ruimtelijk beleid   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
7.   3.2.1/
3.2.2
 
De Ladder voor de duurzame verstedelijking moet worden doorlopen.   Het bestemmingsplan versterkt een duurzaam buitengebied' , een doel dat de grondslag voor de Ladder vormt. Daarbij laat zij buiten de bebouwde kom geen verstedelijking toe. Zij tast daarmee de optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden niet aan. De woningen staan vermeld in de woonvisie waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd.In hun brief van 16 september 2017 aan Provinciale Staten (PZH-2017-612580817) aanvaarden zij de Regionale Woonvisie Haaglanden 2017 - 2021 (paragraaf 3.6.2) en het bijbehorende woningbouwprogramma. Om voorgaande reden behoeft dit plan geen ontheffing van de Verordening.  
8.   3.2.1/
3.2.2/
5.2.2
 
Gemeenten moeten bij vaststelling van bestemmingsplannen de regels met betrekking tot het Natuur Netwerk Nederland, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland, naleven.   Omtrent de eerste voorwaarde in artikel 6.9e wordt geconstateerd dat de bestaande kenmerken en kwaliteiten nagenoeg geen natuurwetenschappelijke waarden (paragraaf 2.4.3) en geen landschappelijke waarden (paragraaf 2.2. 'stadsrandzone') kennen. Wel kent het een cultuurhistorische waarde in de zin van een archeologische verwachting. De waarborging van de archeologische verwachting is in de bestemming “Waarde – Archeologie” geregeld. Gelet daarop is er geen sprake van dat dit bestemmingsplan de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperkt.
De tweede voorwaarde in dat artikel luidt dat het bestemmingsplan niet mag leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden. Gelet op de ruimteclaims vanwege de tweede toevoer, het polderwater, de drie regionale waterkeringen – de dijken - en hun beschermingszones zoals vermeld in de rijen 1 en 6 van deze tabel en de doorzichten rondom het hoofdgebouw resteert alleen in de oostzijde van het plangebied ruimte om de meeste gebouwen van het landgoed te situeren. Dit sluit aan op de noodzaak om in een landgoed de gebouwen te concentreren aan de zichtbare zijde in dit geval aan de zijde van de Haagsche Trekvliet (B). Één pand ligt binnen tweehonderd meter van de Haagsche Trekvliet. Aan de zijde van het Molenvlietpark blijft het plangebied onbebouwd. Het heeft een oppervlakte van circa 4.000 m².
Het hoofdgebouw, en de vier 'andere' gebouwen kennen een gezamenlijke grondoppervlakte van 1.160 m², de bijgebouwen gezamenlijk 151 m². Gezamenlijk is dat minder dan 6% in de bestemming "Groen - Landgoed". Zowel het onbebouwde terrein aan de Molenvlietzijde, de doorgangen tussen de gebouwen, de afwezigheid van tuinen en de beperking van de aanleg van wegen in een specifieke bestemming bieden bosgroepen met ondergroei en kruidhoudende graslanden ruimte om het Netwerk gestalte te geven. Om voorgaande redenen behoeft dit plan geen ontheffing van de Verordening.  
9.   3.2.2   Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit kan een bestemmingsplan volgens artikel 6.9.a van de Omgevingsverordening Zuid-Holland voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, indien aan een aantal voorwaarden voldaan wordt.   Verwezen naar de toetsing en vertaling in bestemmingen in rij 8.  
10.   3.2.2/
2.4.4  
In het geval in het plangebied een regionale waterkering gelegen is zoals opgenomen in de Legger van het Hoogheemraadschap van Delfland, dient deze op grond van artikel 6.22 bestemd te worden. De beschermingszone langs deze kering dient bestemd of aangeduid te worden.   De regionale waterkering die parallel aan de Jan Thijssenweg loopt, is de bestemming “Waterstaat – Waterkering” aangewezen. Verwezen wordt naar rij 6.
Daarbuiten en parallel daaraan geldt de gebiedsaanduiding 'bescherming waterkering', voor zover deze de genoemde bestemming niet
overlapt.
In het westelijk deel van het plangebied van het geldend bestemmingsplan is de tweede toevoer van de calamiteitenberging van het Molenvlietpark als “Water” bestemd. Ten westen, oosten en noorden daarvan zal een waterkering worden aangelegd op grond van deze bestemming en een beschermingszone op grond van een gebiedsaanduiding. In de waterparagraaf wordt daarop ingegaan. Deze zone is nog niet opgenomen in de Legger. Op het moment van opname in de Legger kan de ligging in voorkomend geval middels een wijzigingsbevoegdheid daaraan worden aangepast. Als gevolg van de aanleg van de tweede toevoer zal de waterkering ten oosten van het Kansjesmolensloot vervallen en niet meer met een bestemming daartoe worden aangewezen.
De waterparagraaf – bijlage 15 - (Rotterdam, 15 maart 2022) is ambtelijk aan het Hoogheemraadschap van Delfland aangeboden. Daarin was een tracé voor de waterkering van de tweede toevoer opgenomen in figuur 3 en het vervallen van de waterkering ten oosten van de Kansjesmolensloot In haar reactie heeft het schap daaromtrent geen kanttekeningen geplaatst. Het in de oostzijde van het plangebied aan te leggen polderwater kent geen waterkering.
De oppervlaktewateren, de waterkeringen en de beschermingszones voor de waterkeringen beslaan een groot deel van het plangebied. Om voorgaande redenen behoeft dit plan geen ontheffing van de Verordening.  
11.   3.2.2   Artikel 6.10h stelt dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit betrekt. In artikel 6.50 van deze verordening wordt de gemeenteraad opgedragen in het bestemmingsplan rekening te houden met de risico's van wateroverlast door overvloedige neerslag en overstroming. Deze treden op als gevolg van de klimaatverandering.   Wat betreft de biodiversiteit wordt verwezen naar het gestelde in rij 18. In de waterparagraaf is ingegaan op de waterveiligheid. Er wordt waterbergingscompensatie gerealiseerd - zie rij 25 - en middels waterkeringen - zie rij 6 - wordt de waterveiligheid gewaarborgd. Om voorgaande reden behoeft dit plan geen ontheffing van de Verordening.  
12.   3.2.3   De oplossing van de verrommeling in de A4/Vlietzone is een uitgangspunt van het regionaal beleid. Langs de Vliet bevinden zich diverse kleinere groengebiedjes die echter een geringe landschappelijke samenhang vertonen.   Het grootste deel van het plangebied is de bestemming “Groen – Landgoed” aangewezen. Één van de doeleinden van deze bestemming is de ontwikkeling van de landschappelijke waarde. Daarmee zal een samenhangend en grotendeels ongestoord groengebied ontstaan waarvan de landschappelijke waarde de vorm van een landgoed aan zal nemen.  
13.   3.2.4.1    De Agenda Ruimte voor de Stad duidt het plangebied als 'Landgoederen langs de Vliet' aan, samen met Molenvlietpark en Vredenoord.   Het grootste deel van het plangebied is de bestemming “Groen – Landgoed” aangewezen.  
14.   3.2.4.2   Het Uitvoeringsbesluit Rotterdamsebaan behelst een tweede toevoer voor water- en calamiteitenberging in het Molenvlietpark naar de Haagsche Trekvliet, een oostelijk en noordelijk daarvan gelegen waterkering en een nog aan te leggen aan- en afslag van het Molenslootpad op de Jan Thijssenweg. Daarbij worden de beide rijstroken van deze weg door een middenberm gesplitst en de zuidelijke rijstrook naar het zuiden verschoven.   De tweede toevoer behoudt de bestemming “Water”. Op de waterkering is in rij 10 al ingegaan. De verbreding van de Jan Thijssenweg is de bestemming “Verkeer – Straat” aangewezen, de bestemming die ook aan de voorzetting van deze weg in het naastgelegen bestemmingsplan is aangewezen.  
15.   3.2.4.4   Gebiedsperspectief A4-Vlietzone: nieuwe buitenplaatsen en recreatieve voorzieningen mogelijk maken.   Met dit bestemmingsplan wordt een landgoed ingericht en de verbinding tussen de Jan Thijssenweg en het Molenvlietpark verbeterd.  
16.   3.2.4.5/
3.2.4.7
5.2.2  
De uitgangspunten in het Project Uitwerkingskader Buitenplaats Nieuw Vredenoord   Dit kader is na aanpassing vertaald in het Definitief Ontwerp. De vertaling in het bestemmingsplan is te vinden in de rijen 47, 48, 49, 50, 51 en 52.  

Rij   Referentie   Beleidskaders Cultureel erfgoed en Groene waarden   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
17.   3.3.1   Rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid omtrent cultureel erfgoed. Het provinciaal belang wijst de aan de west- en oostzijde van het plangebied gelegen terreinen tot landgoedbiotopen aan.   De archeologische verwachting komt voor waarborging in aanmerking. Het is in de bestemming “Waarde – Archeologie 2” geregeld. Deze is in rij 3 toegelicht.
Bij gebrek aan cultuurhistorische waarden op het maaiveld wordt de beeldkwaliteit die de bestemming “Groen- Landgoed” beoogt met de term 'landschappelijke kwaliteit' omschreven. Voor de gebouwen wordten in het belang van die kwaliteit in de daartoe gehanteerde bestemmingen de stedenbouwkundige verschijningsvormen specifiek geregeld. Het betreft dan bouwgrenzen, maximale bouwhoogten, erfafscheidingen, dakvormen, bijbehorende bouwwerken, erven en parkeermogelijkheden. Zie ook de rijen 47, 48, 49, 50, 51 en 52.
De doel van de bestemming “Groen – Landgoed” biedt het bij-effect om beide landgoedbiotopen op termijn op elkaar aan te laten sluiten middels de toevoeging van dit nieuwe landgoed.  
18.   3.2.2/
3.4.1
 
De provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland stelt wat betreft de ruimtelijke kwaliteit volgens artikel 6.9a en het Natuur Netwerk Nederland volgens artikel 6.24.1 dat ruimtelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen aan beide criteria getoetst worden.   Verwezen wordt naar pararagraaf 3.2.2 in de toelichting en rij 54 van deze tabel. De bestemming “Groen- Landgoed” kent daarom het bestemmingsdoeleind 'ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden'.  
19.   3.4.2.1   De Agenda Groen voor de stad beschouwt het plangebied als een onderdeel van de Groene Hoofd-Structuur, als 'groen buiten de stad'.   De bestemming “Groen – Landgoed” waarborgt de inrichting van het plangebied tot een groengebied in het buitengebied van de stad dat zal gaan aansluiten op het Molenvlietpark en Vredenoord.  
20.   3.4.2.2   De Nota Stadsnatuur werkt aan een natuur inclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlast gevende planten en dieren en monitoring.   De bestemming “Groen – Landgoed” waarborgt de inrichting van het plangebied tot een groengebied in het buitengebied van de stad waarin natuurwaarden tot ontwikkeling kunnen komen. Zie ook de rij 54.  
21.   3.4.2.3   De door de gemeenteraad aangenomen motie Natuurinclusief bouwen wenst de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen te verbeteren door gebouwen zo te bouwen dat deze voor hen nestgelegenheden bieden.   De bestemming “Groen – Landgoed” waarborgt de inrichting van het plangebied tot een groengebied in het buitengebied van de stad waarin natuurwaarden tot ontwikkeling kunnen komen. De aanwending van gebouwen daarvoor is vrijwillig.
Aan de aan te brengen lantaarnpalen en lichtarmaturen iin deze bestemming en aan de armaturen in de woonbestemmingen wordt het behoud van donkerte nagestreefd door specifieke eisen aan de verlichting.  
22.   3.4.2.4/
2.4.3
 
In de Nota Haagse bomen, kiezen voor kwaliteit en diversiteit rust het beleid met betrekking tot bomen op duurzame groeiomstandigheden en meer verschillende boomsoorten.   De behoudenswaardige 4 volwassen bomen en 7 volwassen heesters (zie paragraaf 2.4.3) worden zoveel mogelijk ingepast in de herinrichting. De herinrichting herstelt biotopen waarbij de natuurwaarden na enige ontwikkeltijd zullen aansluiten bij de waarden en kenmerken van een stinzenbos in het oostelijk deel van het plangebied en sierheesters en essen in het westelijk deel. De bestemming “Groen – Landgoed” waarborgt de inrichting van het plangebied met bomen. Zie ook rij 47.  
23.   3.4.2.5   De door de gemeenteraad aangenomen moties omtrent de Bomenbalans strekken ertoe te vermelden hoeveel bomen verdwijnen dan wel er bijkomen.   Er zullen 463 bomen worden gekapt en 160 worden aangeplant. Daarmee is er sprake van een afname. Vier volwassen bomen en 7 volwassen heesters zullen behouden blijven. De inrichting tot Netwerk gaat gepaard met een vervanging van aanmerkelijk veel gronden door een waterpartij - de tweede toevoer. Door de komst van de naastgelegen dijk worden de geprojecteerde woningen op een hoger niveau aangelegd. De aanwezige bomen staan te laag en worden gekapt en voor een deel verplaatst. Ter plaatse van de dijk staan ze in de weg en worden ze gekapt. Uiteindelijk resulteert het in deze afname.  

    Beleidskaders Waterhuishouding   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
24   3.5.1   De Kaderrichtlijn Water   De Haagsche Trekvliet en de Kansjesmolensloot liggen net buiten het plangebied. Het bestemmingsplan laat met zijn bestemmingen geen activiteiten toe, die de sloot kunnen belasten met vervuiling.  
25.   3.5.2/
2.4.4
 
De waterhuishouding in het Besluit ruimtelijke ordening   Op grond van de bepaling in artikel 3.6.1.b Bro is een beeld gegeven van de waterhuishoudkundige situatie (paragraaf 2.4.4) en de van belang zijnde beleidsstukken (paragraaf 3.5).
De gevolgen van het ruimtelijke project (paragraaf 5.2.2) voor de waterhuishouding zijn vermeld in het rapport in bijlage 15 (Rotterdam, 15 maart 2022) van de toelichting. Ze zijn samen met de waterbeheerder onderzocht. In het belang van compensatie van de waterberging door gebouwen en wegen zijn onder meer verhardingen alleen in de bestemmingen voor het verkeer en het wonen toegelaten. De bestemming “Groen – Landgoed” is ook voor waterberging door inzijging bedoeld en laat mede om deze reden in haar specifieke gebruiksregels slechts een kleine hoeveelheid aan verhardingen toe.  
26.   3.5.3/
3.2.2  
De Omgevingsverordening Zuid-Holland – de waterkeringen   Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.2 en rij 11 van deze tabel.  
27.   3.5.4   De waterbeheerder - de watertoets   De ruimtelijke ontwikkeling betreft de inrichting van een landgoed. Daarbij worden gebouwen geplaatst en erfontsluitingswegen en parkeerterreinen aangelegd. Ook worden watergangen gedempt, en een tweetal aangelegd. Dat betekent dat het waterbergend vermogen afneemt. Rekening houdend met het feit dat de oppervlakte aan oppervlaktewater vergroot wordt en dat bestaande grote verharde gronden worden weggenomen is een watersleutel opgesteld. Deze toont een overschot en vormt bijlage 16 (Rotterdam, 20 april 2021).  
28.   3.5.5   De gemeentelijke nota Klimaatbestendig Den Haag   Bij de te bouwen woningen zal geen sprake zijn van particuliere tuinen. De balans tussen uitbreiding en inkrimping aan verhardingen laat een overschot aan waterbergend vermogen zien. Verwezen wordt naar rij 25. Het plangebied zal in dat opzicht klimaatneutraal zijn.  

Rij   Referentie   Beleidskaders Wonen en Verkeer en Infrastructuur   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
29.   3.6.1   De Omgevingsvisie Zuid-Holland   De completering van het Natuurnetwerk Nederland in dit plangebied wordt financieel mogelijk gemaakt door ontwikkelingen toe te laten in de sfeer van het wonen. Plaats en omvang van de verspreid liggende gebouwen zijn in de bestemmingen “Wonen – 1” en “Wonen – 2” begrensd. Ook zijn ze op korte afstand van de Haagsche Trekvliet gelegen, waardoor het overige deel dat aansluit op het Molenvlietpark ongerept blijft. Het grondoppervlakte van de gebouwen tezamen bedraagt wat minder dan 6%, waar in het geldend bestemmingsplan maximaal 2% toelaatbaar geacht werd.
De keuze voor deze bestemmingen wordt in rij 31 van deze tabel toegelicht.  
30.   3.6.1/ 3.6.2   De Woonvisie Woningmarktregio Haaglanden 2017-2021   De woningen die in het plangebied gerealiseerd kunnen worden, zijn opgenomen in het bij deze visie behorende woningbouwprogramma. Dit programma programmeert ook woningen die buitenstedelijk gelegen zijn.  
31.   3.6.3   De Woonagenda 2020-2023   Omdat panden met gestapelde woningen en panden met één woning een verschillend ruimtebeslag- en gebruik kennen, zijn de panden met één woning elk de bestemming “Wonen – 1” aangewezen en het pand met gestapelde woningen de bestemming “Wonen – 2”. In de panden is woningsplitsing niet toegestaan (artikel 14.i). Kamerbewoning wordt in de Huisvestingsverordening geregeld.  
32.   3.7.1   De Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden.   De redelijke afstand tot de halten van buslijn 23 en de tramlijnen 1 en 15 van de HTM maken het gebruik van het openbaar vervoer interessant en verminderen het beslag op de stedelijke wegen en de leefbaarheid van de stad.  
33.   3.7.2   De Haagse Nota Mobiliteit kent streefbeelden voor openbaar vervoer, fietsverkeer en verdeling wegverkeer   Het streefbeeld openbaar vervoernetwerk toont een hoogwaardige openbaar vervoersverbinding waarvan de Jan Thijssenweg deel uitmaakt Met de splitsing van de rijstroken in deze weg voor de aanleg van het landgoed wordt de doorstroming van het verkeer, ook van de tangentlijn, gediend. Het wordt de bestemming van deze weg, “Verkeer – Straat”, aangewezen.
Het streefbeeld fiets duidt de Jan Thijssenweg als een hoofdfietsroute aan. Oostelijk van het plangebied ligt een zogenaamde Sterroute. Dat zijn fietsroutes waarmee men ongehinderd langere afstanden kan afleggen. Het betreft het Haagsche Trekvliettracé tussen de Haage binnenstad en het stadsdeel Ypenburg. Het plangebied zelf kent een fiets- en looproute tussen de Jan Thijssenweg en het Molenvlietpark. Om de reden als vermeld in rij 4 van deze tabel, is deze in zijn geheel verkeersbestemmingen aangewezen. Als gevolg van de ontwikkeling van het landgoed zal ook autoverkeer dit pad deels gaan benutten. Dat verkeer kent geen grote omvang. Het noordelijke deel van de weg wordt dan door autoverkeer benut en is de bestemming “Verkeer – Verblijfsstraat” aangewezen, Het langzaam verkeer gedeelte in het zuiden krijgt de bestemming “Verkeer – Verblijfsgebied”. Ook de voetpaden naar de ingang van de woningen is deze bestemming aangewezen. Het streefbeeld hoofdstructuur wegverkeer ziet de Jan Thijssenweg als wijkontsluitingsweg. Met de aanleg van het landgoed ontstaat bestemmingsverkeer. Dat bestemmingsverkeer gaat gebruikmaken van de bestaande aansluiting op de Jan Thijssenweg ter plaatse van het voet- en fietspad naar het Molenvlietpark. Hier wordt een splitsing van de rijstroken in deze weg aangebracht en de benodigde ruimte zal de bestemming “Verkeer – Straat” worden aangewezen. Het beperken tot één aansluiting en de splitsing zal de doorstroming van het verkeer dienen. Door de splitsing zal de aansluiting naar het westen verschuiven.
In het belang van de wijkontsluiting wordt de perceelsgebonden ontsluiting van het pand aan de Jan Thijssenweg nummer 8 vervangen door een aansluiting op het Molenslootpad. De strook tussen de Jan Thijssenweg en dat perceel wordt in het plangebied betrokken en wordt de bestemming "Tuin " aangewezen. In deze bestemming is die aansluiting geregeld.  
34.   3.7.2   De Nota parkeernormen Den Haag   In de openbare ruimte – de Jan Thijssenweg en het Molenslootpad - is het niet mogelijk om parkeerplaatsen aan te leggen. Het parkeren zal daarom op eigen terrein moeten plaatsvinden - in de regels in artikel 15.c - en daarbij moeten passen in de opzet van een landgoed. Om deze reden is bij de woningen een keuze gemaakt tussen een garagebox, beperkt parkeren op het erf en/of een vrij liggend parkeerterreintje gekozen. Het woningcomplex kent alleen parkeerterreinen. Het fietsparkeren bij dit complex is in een losstaand bergingengebouw ondergebracht. Parkeerterreinen zijn de functieaanduiding 'parkeerterrein' aangewezen in de bestemmingen “Wonen – 1” en “Wonen – 2”, mogelijke garageboxen maken deel uit van het bouwvlak in de bestemming “Wonen – 1” en beperkt parkeren op het erf in de bestemming “Wonen – 1” is toegelaten op het deel van de bestemmingsvlakken waarop geen bouwvlak is aangeduid, met andere woorden rondom de gebouwen. De keuze voor deze twee bestemmingen is in rij 31 van deze tabel toegelicht.  
35.   3.8   De Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad   De eisen uit het Bouwbesluit 2012 en haar aanvullende regelingen voor de energieprestatie vallen buiten de werking van een bestemmingsplan. Voor het bouwen van panden zonder aardgasaansluiting geldt hetzelfde.
De mogelijkheden van een bestemmingsplan betreffen wel de ontvangst van passieve zonne-energie: die wordt bevorderd door de -zuid ligging van 3 panden en de open ligging van het vierde pand. Hun ligging is in het plan begrensd. Alle daken kennen de mogelijkheid voor het aanbrengen van zonnepanelen omdat de bouwregels een verschil in bouw- en goothoogten opleggen. Sedumdaken zijn bij schilddaken ook mogelijk.
De groenvoorzieningen in het plangebied worden in een grote samenhangende eenheid ondergebracht zonder storende functies en laten een kwalitatieve ontwikkeling toe, zo laat de verbeelding zien. De inrichting van het plangebied tot landgoed ten slotte gaat gepaard met de aanleg van grote waterpartijen zoals bij de Engelse landschapsarchitectuur gebruikelijk. Regenwater hoeft daarom niet afgevoerd te worden, maar aldaar in de twee grote waterpartijen worden opgevangen. Ze kennen de bestemming “Water”.
Verder betekent het belang van de ontwikkeling van het landgoed dat het voor de toe te laten beperkte woningbouw volstaat om de milieunormen te behalen.  

Rij   Referentie   Wet- en regelgeving Milieucomponenten   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
36.   4.2   Wet milieubeheer - de m.e.r. – Besluit m.e.r. bijlage D lijst   In het vooroverleg is een verzoek tot een vormvrije m.e.r.- beoordeling van de m.e.r.-plicht bij het bevoegd gezag ingediend. Het draagt de datum van 25 november 2021. Het vormt bijlage 10 (Rotterdam, 25 november 2021).Gelet op artikel 7.16 en 7.17 van de Wet milieubeheer en bijlage III van Richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 heeft het bevoegd gezag op 30 september 2022 besloten at voor de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan Nieuw Vredenoord geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Dit besluit vormt bijlage 11.  
37.   4.2   Wet milieubeheer - de m.e.r.- bijlage A Besluit m.e.r.   De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van verkeersbewegingen. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattype ligt op 6,25 kilometer afstand. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is met behulp van de AERIUS Calculator de stikstofdepositie voor de realisatie- en gebruiksfase berekend. Uit de AERIUS-berekening (bijlagen 13 en 14, Rotterdam 16 respectievelijk 17 november 2020) blijkt dat in de realisatie- en gebruiksfase geen sprake is van meer dan 0,00 mol/ha/jr stikstofdepositie op de Natura-2000 gebieden. Het is uitgesloten dat de ontwikkeling in het plangebied negatieve effecten heeft op de instandhoudings- doelstellingen van Natura2000-gebieden.  
38.   4.3   Wet milieubeheer - externe veiligheid   De beoogde ontwikkeling betreft geen risicobron en zal dan ook geen negatief effect hebben op omliggende kwetsbare objecten. Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Het plangebied valt wat betreft het transport gevaarlijke stoffen over de A4 buiten de PR 10-6 contour (23 meter) en het maatgevende invloedsgebied (355 meter). Het gebied valt ook wat betreft het transport per hogedruk aardgasleiding buiten het invloedsgebied (380 meter). Het plan ligt voor een klein deel binnen het invloedsgebied van een transportroute gevaarlijke stoffen. Het betreft de Laan van Hoornwijck in Rijswijk. Dit is de bevoorradingsroute van het aldaar aanwezige LPG-tankstation. Omdat de beoogde woningbouw in het plangebied buiten dit invloedsgebied ligt, zijn maatregelen in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid niet nodig. Rondom het plangebied vindt verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of water.  
39.   4.4   De Wet geluidhinder   Op basis van haar indeling met twee rijstroken en haar ligging binnen de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet, geldt voor de Jan Thijssenweg op grond van Wgh een geluidzone voor het wegverkeerslawaai van 200 meter. Alle vijf gebouwen met woningen liggen in deze zone. Het plangebied valt buiten de geluidzone van de Rotterdamsebaan (350 meter) en de Laan van Hoornwijck (200meter). Uit het (onderzoek van 6 december 2021 (bijlage 12) is gebleken dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal overschrijden. Bronnen van spoorweg- en industrielawaai ontbreken. Om het bestemmingsplan vast te stellen is de verlening van een hogere grenswaarde wegverkeerslawaai noodzakelijk. Een verzoek daartoe is bij het bevoegd gezag – ODH - ingediend.  
40.   4.5   Het Besluit niet in betekenende mate omtrent luchtkwaliteit   In het plangebied worden maximaal 15 woningen gebouwd. Op grond van genoemd besluit heeft het project niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit. De invloed van de Rotterdamse Baan is volgens het luchtkwaliteitsonderzoek van het MER en de NSL-luchtmonitoringstool zodanig, dat in het plangebied de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden.  

Rij   Referentie   Wet- en regelgeving Natuurbescherming, bodem, wind, schaduw en milieuzonering   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
41.   4.6.1   De Wet natuurbescherming – Natura2000-gebied   Zoals in rij 37 al is aangegeven blijkt uit de bijlagen 13 en 14 dat het meest nabijgelegen Natura2000-gebied de stikstofbelasting vanwege dit plan niet toeneemt.  
42.   4.6.2/
2.4.3  
De Wet natuurbescherming – Soortenbescherming   Uit onderzoek in bijlage 4 blijkt dat er sprake is van de aanwezigheid van vleermuizen die voor deze bescherming in aanmerking komen. De bestemming “Groen – Landgoed” waarborgt de inrichting van het plangebied tot een groengebied in het buitengebied van de stad waarin natuurwaarden tot ontwikkeling kunnen komen. Deze ontwikkeling is gericht op het ambitieniveau uit het beheersplan.Voor de overgangsperiode naar de herinrichting worden in het kader van de kapvergunning maatregelen genomen, aldus bijlage 8. Voor eventuele broedvogels wordt hun broedseizoen gemeden.  
43.   4.7   De milieukwaliteit van de bodem   Uit het onderzoek naar de milieukwaliteit van de bodem in bijlage 9 blijkt dat er lichte bodemverontreinigingen in de bodem aanwezig zijn die beperkt zijn. Gezien deze achtergrond mag de bodem geschikt geacht worden voor het gebruik van het maaiveld voor woningen.  
44.   4.8.1   Windhinder   Het plangebied kent gebouwen die gemeten vanaf het maaiveld een maximale bouwhoogte van 15 meter zullen kennen. Zij komen daarmee niet in aanmerking als bron voor windhinder.  
45.   4.8.2   Bezonningsonderzoek   Het plangebied kent gebouwen die gemeten vanaf het maaiveld een maximale bouwhoogte van 15 meter zullen kennen. Hun schaduw strekt zich niet over de in hun omgeving gelegen panden uit. Zij komen daarmee niet in aanmerking als bron voor schaduwwerking.  
46.   4.9   De handreiking Bedrijven en milieuzonering   De groepering van de 5 gebouwen vormt geen rustige woonwijk als bedoeld in de handreiking Bedrijven en milieuzonering. Zij is eerder als lintbebouwing te omschrijven. De gebouwen liggen op 85 meter afstand van het familierecreatiepark. In het kader van het Activiteitenbesluit is voor het voorgaande bestemmingsplan Molenvlietpark de geluidsbelasting van de indoorhal berekend. Zij ligt op 170 meter van de woongebouwen. De berekende geluidsbelasting van deze hal ligt 20 dB(A) onder de toelaatbaar grens van de geluidsbelasting. Het verkooppunt voor motorbrandstoffen, geen LPG zijnde, ligt op meer dan 30 meter van de gebouwen.  

Rij   Referentie   Voorlopig en definitief ontwerp   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
47.   5.2.1   Uitvoering van het stinzenbos in het oostelijk deel van het plangebied en haagbeuken en essen in het westelijk deel.   De beoogde afwisseling in een stinzenbos van open en meer gesloten delen, met gradiënten op de overgangen daartussen, het plaatsen van solitaire bomen in de open delen en aan het water op een enkele plek ruimte bieden voor een meer bijzondere parkboom worden door de bestemming “Groen – Landgoed” mogelijk gemaakt. Dat geldt ook voor de herplant van waardevolle bomen (C) die op één van de twee aan te leggen eilanden zal plaatsvinden.  
48.   5.2.2   De aanleg van het landgoed.   Gelet op de aangewezen bestemmingen "Groen - Landgoed", "Water" en "Waterstaat - Waterkering" is het niet noodzakelijk voor de aanleg van groene terreinen, waterpartijen of dijken een aanlegvergunning verplicht te stellen. Dat is bedoeld voor het beheer van het landgoed dat de aanleg ervan opvolgt. In de aanlegvergunningen in deze bestemmingen is daartoe een uitzondering opgenomen.
Een tamelijk deel van het plangebied buiten de dijken en de waterpartijen wordt opgehoogd. Deze vorm van gebruik van de grond is in de bestemming "Groen - Landgoed" niet direct verenigbaar met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd. Het past echter binnen het definitief ontwerp. Om deze reden is de ophoging van gronden niet vergunningsplichtig indien zij past binnen de profielen in bijlage 1bij de regels.  
49.   1.4.1/
2.4.4/5.2.2
 
Gebouwen - situering.   Gelet op de ruimteclaims vanwege de tweede toevoer, het polderwater, de drie regionale waterkeringen – de dijken - en hun beschermingszones zoals vermeld in de rijen 1 en 6 van deze tabel en de doorzichten rondom het hoofdgebouw resteert alleen in de oostzijde van het plangebied ruimte om de meeste gebouwen van het landgoed te situeren. Dit sluit aan op de noodzaak om in een landgoed de gebouwen te concentreren aan de zichtbare zijde in dit geval aan de zijde van de Haagsche Trekvliet (B). Één pand ligt binnen tweehonderd meter van de Haagsche Trekvliet. Aan de zijde van het Molenvlietpark blijft het plangebied onbebouwd. Het heeft een oppervlakte van circa 4.000 m².
Het hoofdgebouw, en de vier 'andere' gebouwen kennen een gezamenlijke grondoppervlakte van 1.160 m², de bijgebouwen gezamenlijk 151 m². Gezamenlijk is dat minder dan 6% in de bestemming "Groen - Landgoed". g  
50.   5.2.2   Gebouwen - peil.   De dijken zijn hoger dan de gronden, die zij beschermen. Die gronden zijn zo blijkt uit rij 47 niet omvangrijk. Om de gebouwen niet te laten uitzien op dijken, worden ze veelal opgehoogd. Dat gebeurt ook als compensatie voor het stijgen van het grondwater met een lineair verloop richting Vredenoord. Het leidt tot een geaccidenteerd terrein. Teneinde eenzelfde maatstaf wat betreft de maximale hoogten van gebouwen te hanteren, wordt het peil in NAP uitgedrukt.  
51.   5.2.2   Gebouwen – maximale hoogten   Het Uitwerkingskader onderscheidt het hoofdgebouw, de vier 'andere'gebouwen en de 'bijgebouwen'.
Het hoofdgebouw is de bestemming “Wonen – 2" aangewezen. De breedte en lengte van het hoofdgebouw zijn nagenoeg gelijk. Aan elke zijde daarvan bevindt zich een aanbouw die tot aan de derde bouwlaag reikt, maar niet de hele breedte of lengte van het hoofdgebouw beslaat (K1.1.). Aan de Haagsche Trekvliet- en Molenvlietzijde bestaat deze aanbouw uit gesloten bebouwing. Aan de andere twee zijden één bouwlaag met daarop in twee lagen gestapelde balkons. Op de gesloten aanbouwen bevinden zich timpanen (J). De maximale goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt 12 meter, de nokhoogte 16 meter en de maximale bouwhoogte van de gesloten aanbouwen 12 meter . De andere twee aanbouwen zijn maximaal 5 meter hoog. Verder kent het hoofdgebouw een zogenaamd afgeknot schilddak. Dit is in de bouwregels opgenomen.
De vier 'andere' gebouwen betreffen woningen, die de bestemming “Wonen – 1” zijn aangewezen. Drie van de vier liggen in het noorden van het plangebied en kennen een hoofdgebouw gebouwd in een rechthoek met een grotere breedte dan lengte met een maximale goothoogte 8 meter en een nokhoogte van 11 meter (J, K1.2,1.3). Bij het huis aan het hek is dat 12 meter. Elk kent één aanbouw in de breedte van het hoofdgebouw aan de zijde die niet grenst aan een verkeersbestemming of daarop uitziet. De aanbouw beslaat niet de hele breedte van het hoofdgebouw. Ze is drie meter diep en haar maximale bouwhoogte is op 4 meter gesteld. Bij het huis aan het hek is dat 5 meter.
Het deel van de voorgevel waarin in de hoofdtoegang gelegen is, is voorzien van een risaliet en wordt afgedekt met een timpaan. Deze drie woningen kennen verder een lage aanbouw, die de breedte van de woning vergroot. Ze kent een maximale bouw- en nokhoogte van 4 respectievelijk 6 meter. Ze kan ook als woonruimte gebruikt worden. Maar ook als garagebox.
De vierde woning, die het meest zuidelijk gelegen is, kent een maximale goothoogte van 9 en een maximale bouwhoogte van 12 meter. Het kent een aanbouw met een maximale bouwhoogte van 4 meter.
De bijgebouwen betreffen het bergingengebouw bij het hoofdgebouw en het gebouw voor de berging van de voertuigen voor het parkonderhoud. Het bergingengebouw kent een maximale goothoogte 5 meter en een maximale bouwhoogte van 7 meter, de voertuigenberging een maximale goothoogte 4 meter en een maximale bouwhoogte van 6 meter.
Het hekwerk  
52.   5.2.1   Gebouwen - in het landgoed   In rij 8 werd al gesteld dat voor de verwerkelijking van het Natuur Netwerk Nederland in het plangebied de inrichting tot landgoed noodzakelijk is. De aanwezigheid van gebouwen maakt een landschap tot een landgoed. Als bouwwerk dienen ze te passen in de opzet van dat landschap (B). Die opzet gaat van open ruimten uit (d, e, f, en g).
In het belang van het landgoedkarakter worden de stedenbouwkundige verschijningsvormen van de gebouwen in de bestemmingen “Wonen – 1” en “Wonen -2” specifiek geregeld. Verwezen wordt naar de rijen 16, 49, 50, en 51.
De panden behoeven ontsluiting.
De ontsluiting van het hoofdhuis en de vier woningen op het wegennet vindt, zoals al werd opgemerkt in rij 33 alleen via het Molenpad plaats (D). De concentratie van gebouwen aan de noordoostzijde enerzijds en één gebouw binnen tweehonderd meter van de Haagsche Trekvliet anderzijds is rij 49 toegelicht. Het maakt twee aftakkingen van deze weg noodzakelijk. Het Molenpad wordt daarmee een onderdeel van het landgoed (A).

Verder behoeven de panden parkeerplaatsen voor auto's.
De beschikbare ruimte voor gebouwen, zo blijkt uit rij 49, is beperkt. Om landschappelijke en waterstaatkundige redenen worden parkeerplaatsen op het maaiveld aangelegd.
Voor de gestapelde woningen in het hoofdhuis worden 20 parkeerplaatsen verspreid over twee parkeerterreinen aangelegd. In de bestemming “Wonen -2” zijn beide locaties van de functieaanduiding 'parkeerterrein' voorzien. Elk van de vier woningen kent een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen. Bij 3 woningen is dat aantal één parkeerplaats op het erf. Bij de vierde woning komt geen mogelijke garagebox maar een separaat parkeerterrein met twee parkeerplaatsen. In de bestemming “Wonen - 1” is deze locatie van de functieaanduiding 'parkeerterrein' voorzien.
De gebouwen staan direct in het landgoed (H). Er is daarom geen sprake van privétuinen. Wel is er bij de woningen sprake van een terras in een breedte van maximaal 24 m² aansluitend aan de gevel van de woningen. De ruimte daarvoor is in de bestemming "Groen - Landgoed" opgenomen zonder voorzien te zijn van een bouwvlak. Verder is de ontsluiting van de voordeur en de mogelijke garagebox in het bestemmingsvlak van de betreffende woning gebracht. Schuttingen mogen niet hoger dan 1 meter zijn (I).
Ook het hoofdhuis staat direct in het landgoed. Veel van de daarin gestapelde woningen beschikken in de aanbouwen over balkons. Verder kent het twee steigers in de tweede toevoer. Gezien haar betekenis als centraal gebouw in het landgoed worden bordessen, haar leuningen en trappen aan de noord- en zuidzijde in het bestemmingsvlak “Wonen – 2” ondergebracht buiten het bouwvlak.
De centrale betekenis van het hoofdhuis leidt er verder toe dat zij slechts één hoofdtoegang zal kennen. Dat brengt met zich mee dat de fietsbergingen van de woningen in het hoofdhuis gezamenlijk in een separaat gebouw worden ondergebracht. Het pand bevindt zich op korte afstand van het hoofdhuis in het bestemmingsvlak met de functieaanduiding 'fietsenstalling' in de bestemming “Wonen – 2”. Het kent een maximale goothoogte van 4 meter en een nokhoogte van 6 meter.
Naast het hoofdhuis en de vier woningen wordt een stalling voor onderhoudsmachines voor het landgoed ingericht. De stallingplaats is om reden van inpassing in het landgoed vrijstaand geplaatst. Het kent een gezamenlijke grondoppervlakte van 90 m². Haar bestemming is “Groen – Landgoed” met de functieaanduiding 'onderhoud'.
Het insteekhaventje met een omringende steiger en de ontsluitingsweg naar de erfontsluitingsweg (K.2) ligt aan de tweede toevoer en is de bestemming “Wonen – 2” met de functieaanduiding 'ligplaats' aangewezen. Zij behoort bij een van de woningen. Ter hoogte van het hoofdhuis wordt in de tweede toevoer een steiger aangebracht.
In het belang van de ontwikkeling van natuurwaarden wordt een prieeltje in het zuiden van het plangebied geschrapt.
Onverharde voetpaden zijn mogelijk en het eiland aan de zuidoostzijde van het plangebied wordt met een kleine brug ontsloten. Ze kent in de bestemming “Water” de bouwaanduiding 'brug'. In de tweede toevoer ligt de tweede van de twee eilanden in het plangebied.  

53.   5.2.2.3   Inspraak Rotterdamse Baan   Op de plek van het huidige noordelijke tracé van het Molenslootpad kan het naastgelegen pand haar tuin uitbreiden. De bestemming laat geen gebouwen toe en beperkt de mogelijkheid tot het aanbrengen van verhardingen. De bouwhoogte van de erfafscheiding is gemaximeerd.  
54.   5.2.2.4   Landgoed en Netwerk   De 0,4 hectares zonder bebouwing aan de zuidzijde van het plangebied maakt ze op zich al geschikt voor natuurontwikkeling.
Naast de inrichting tot Netwerk door de aanleg van waterpartijen en de aanplant van bomen en bosgroepen dienen daarin ook graslanden met kruidenvegetaties te worden voorzien. Dat laatste vereist een daarop gericht langdurig beheer. Het vele grondverzet bij de inrichting van het landgoed en de voedselrijkdom van de nieuwe maaivelden kunnen tot verrruiging, vervilting en de vestiging van ongewenste soorten leiden, wat vermeden dient te worden. Daartoe is in de bestemming "Groen - Landgoed" een specfieke gebruiksregel voor het maaien van graslanden opgenomen die ertoe strekt dat drie keer per jaar in april-begin mei, juli en november gemaaid wordt. Daarbij is de maaihoogte dan minimaal 10 centimeter en de insporingsdiepte maximaal 1 centimeter. Bij het maaien dienen stenen en takken te worden verwijderd, het maaisel bijeen geharkt te worden en zo snel mogelijk te worden afgevoerd. De regel geldt niet voor graslanden binnen 5 meter afstand rondom de bestemmingsvlakken van de bestemmingen "Wonen - 1" en "Wonen-2 " welke niet voorzien van de functieaanduiding 'parkeerterrein', met uitzondering van de graslanden in de bestemming "Waterhuishouding - Waterkering".
In een aan te leggen landgoed is de aanwezigheid van bos niet gegarandeerd. Om die reden zijn deze groepen met de functie 'bos' aangeduid. Ook de ondergroei in de bossen is in de regel opgenomen. Bomentypen komen in een bestemmingsplan niet voor vermelding in aanmerking.
Om vleermuizen te beschermend dient de verlichting van lantaarnpalen en verlichtingselementen daaraan aangepast te zijn (zie rij 21).
 

5.3.2 Het digitale bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding van een bepaald gebied (plankaart) waarop aan gronden bestemmingen zijn aangewezen. Bij die bestemmingen horen regels. Het plan wordt vergezeld van een toelichting.Het plan is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is dat niet. Wel helpt het bij de interpretatie van de verbeelding en de regels.

De 'digitale verbeelding' via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) ontsluit de gehele inhoud van het bestemmingsplan en van de toelichting bij dat plan. Dat een plan digitaal ontsluitbaar moet zijn, is bepaald in de SVBP2012, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (verder de Standaard) van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

Op de site van ruimtelijke plannen verschijnen door een muisklik op een bepaalde plek de bestemmingen en bijbehorende regels voor die aangeklikte locatie in een nieuw tabblad in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding.

De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied.

Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en verbeelding.

De analoge verbeelding wordt, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2.000.

5.4 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (Begrippen en Wijze van meten) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikelen 3 tot en met 12) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. De bestemmingsdoeleinde kan met specifieke gebruikvoorsschriften worden beperkt. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen. Een bestemming kan naast het stellen van gebruiks- en bouwregels in het belang van de bestemming voor het aanleggen van werken - dat is niet bouwen - een vergunningsplicht opleggen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 13 tot en met 20) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 21, de slotregel in artikel 22.

5.4.1 Inleidende regels


In artikel 1 Begrippen' worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf en aan-huis-gebonden beroep. In de bestemming wonen is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid.

De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.4.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Landgoed

Het grootste deel van het plangebied is de bestemming "Groen - Landgoed" aangewezen. Ze is aangewezen aan de gedeelten van het landgoed die niet verhard zijn of bebouwd of uit wateroppervlakten bestaan. De doeleinden van deze bestemming betreffen groenvoorzieningen, de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden, de ontwikkeling van landschappelijke waarden en waterberging. Dat laatste betreft de noodzaak om in de groenvoorzieningen het hemelwater te laten inzijgen. Het kent één gebouw, dan dient voor de stalling van machines voor het onderhoud van het landgoed. Het kent de functieaanduiding 'opslag'. De functieaanduiding 'brug' betreft de overkluizing van een vaarduiker met de Deltsche Vliet. De keuze van de bestemming is bepaald door toetsing in paragraaf 5.3.1 aan de criteria in de rijen 2, 5, 8, 12, 13, 17 tot en met 22, 25, 42, 47, 48 en 54.

Deze bestemming is op de verbeelding donkergroen ingekleurd met het symbool 'G - L'.

Artikel 4 Tuin 

De strook aan de noordwestzijde van het plangebied in aansluiting op het pand Jan Thijssenweg 8 is deze bestemming aangewezen. De bestemming laat geen gebouwen toe en beperkt de hoeveelheid aan te brengen verhardingen. Ze laat de ontsluiting van de achtertuin van de Jan Thijssenweg nummer 8 op het Molenslootpad toe. De keuze van de bestemming is bepaald door toetsing in paragraaf 5.2.2.3 aan de criteria in rij 53.

Deze bestemming is op de verbeelding lichtgroen ingekleurd met het symbool 'T'.

Artikel 5 Verkeer - Straat

Voor de aansluiting van het plangebied op de Jan Thijssenweg wordt deze weg verbreed. Deze verbreding is de bestemming "Verkeer - Straat" aangewezen. De doeleinden van deze bestemming betreffen wegen en fiets- en voetpaden. De keuze van de bestemming is bepaald door toetsing in paragraaf 5.3.1 aan de criteria in de rijen 4, 14, 25 en 33.

Deze bestemming is op de verbeelding lichtgrijs ingekleurd met het symbool 'V - STT'.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

Het zuidelijke deel van het Molenslootpad is voor langzaam verkeer bedoeld. Aan dit deel is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen. De doeleinden van deze bestemming betreffen fiets- en voetpaden en de ontsluiting van de voordeuren bij drie van de vier bestemmingsvlakken "Wonen - 1". De keuze van de bestemming is bepaald door toetsing in paragraaf 5.3.1 aan de criteria in de rijen 4, 14, 25 en 33.

Deze bestemming is op de verbeelding lichtgrijs ingekleurd met het symbool 'V - VG'.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsstraat

Het noordelijke deel van het Molenslootpad en haar twee aftakkingen naar de woningen in het landgoed is voor gemotoriseerd en langzaam verkeer bedoeld. De doeleinden van deze bestemming betreffen wegen voor ontsluiting en fiets- en voetpaden. Aan deze wegen is de bestemming "Verkeer - Verblijfsstraat" aangewezen. De keuze van de bestemming is bepaald door toetsing in paragraaf 5.3.1 aan de criteria in de rijen 4, 14, 25 en 33.

Deze bestemming is op de verbeelding lichtgrijs ingekleurd met het symbool 'V - VS'.

Artikel 8 Water

De tweede toevoer, het polderwater, het aangrenzend deel van de Kansjesmolensloot en de sloot die het plangebied met Vredenoord begrensd zijn de bestemming "Water" aangewezen. De doeleinden van deze bestemming betreffen water, vaarweg, waterberging en ter plaatse van de functieaanduiding 'brug' een brug voor verkeer van voertuigen tne behoeve van het onderhoud van het landgoed en langzaam verkeer. Alleen de tweede toevoer mag als vaarweg gebruikt worden. De keuze van de bestemming is bepaald door toetsing in paragraaf 5.3.1 aan de criteria in de rijen1, 10, 35 en 48.

Deze bestemming is op de verbeelding blauw ingekleurd met het symbool 'WA'.

Artikel 9 Wonen - 1

De gebouwen met daarin slechts één woning zijn de bestemming "Wonen - 1" aangewezen. Het zijn vier gebouwen. Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn niet toegestaan. De bestemming laat verder per bestemmingsvlak één terras toe in de bestemming "Groen - Landgoed", de aansluiting van de mogelijke garagebox en de hoofdingang op de wegbestemming en één parkeerplaats voor bezoekers.

Naast de vier woningen kent de bestemming ook een parkeerterrein. eDe gevels kennen in de breedte aan één zijde een timpaan. De keuze van de bestemming is bepaald door toetsing in paragraaf 5.3.1 aan de criteria in de rijen 7, 29, 31, 34, 39, 40, 49, 51, 52 en 54.

Deze bestemming is op de verbeelding geel ingekleurd met het symbool 'W - 1'. De ligplaats heeft de functieaanduiding met het symbool 'lip' en het parkeerterrein met de functieaanduiding met het symbool 'p'.

Artikel 10 Wonen - 2

Het gebouw met gestapelde woningen is de bestemming "Wonen - 2" aangewezen. Dat gebouw mag alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn niet toegestaan.Het parkeren vindt op twee vrijliggende parkeerterreinen plaats. De bestemming laat aan de noord- en de zuidzijden een bordes toe. De noordgevel kent een tmpaan. De keuze van de bestemming is bepaald door toetsing in paragraaf 5.3.1 aan de criteria in de rijen 7, 29, 31, 34, 39, 40, 49, 51, 52 en 54. .

Deze bestemming is op de verbeelding geel ingekleurd met het symbool 'W - 2'. De parkeerterreinen hebben de functieaanduiding met het symbool 'p'.

 

Artikel 11 Waarde - Archeologie 2

Van de in het plangebied gelegen gronden, die ook de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" zijn aangewezen, wordt verwacht dat zij archeologische waarden bevatten. Zij beschermt de belangen van deze waarden. Het geldt voor het hele plangebied.

De keuze van de bestemming is bepaald door toetsing in paragraaf 5.3.1 aan de criteria in de rijen 3 en 17.

Deze bestemming is op de verbeelding met een spreiding van kruisjes aangegeven met het symbool 'WR - A'.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

De in het plangebied gelegen waterkeringen langs de tweede toevoer en in het noorden van het plangebied zijn de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" aangewezen. Zij beschermt de belangen van deze kering ten opzichte van de regels van de bestemmingen "Groen- Landgoed", "Verkeer - Straat", Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Verblijfsstraat", "Wonen - 1" en "Water". De keuze van de bestemming is bepaald door toetsing in paragraaf 5.3.1 aan de criteria in de rijen 6, 11, 26, 48, 50 en 54.

Deze bestemming is op de verbeelding ingetekend met een in zwart uitgevoerd gegolfde doorgaande lijnen.

De ernaast gelegen gebiedsaanduiding 'Overige zone - waterstaat – beschermingszone' dient ter bescherming van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". Ze staat vermeld bij de aanduidingsregels in artikel 16.1 van deze regels.

Ze is op de verbeelding aangeduid met blauw diagonaal gegolfd doorgaande lijnen.

5.4.3 Algemene regels

Artikel 14 Algemene bouwregels:

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 17 Algemene afwijkingsregels.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduiding 'Overige zone - waterstaat – beschermingszone' dient ter bescherming van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval..Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels

Het is mogelijk om gronden waaraan een bepaalde bestemming is aangewezen, buiten deze aanwijzing te brengen. Het betreft de gronden die de "Waarde - Archeologie" of "Waterstaat - Waterkering" zijn aangewezen evenals de gebiedsaanduiding 'Waterstaat- beschermingszone'. De omstandigheden waaronder deze wijziging mag plaatsvinden zijn in dit artikel vermeld.

Artikel 19 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.

Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 22 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan toelichting Bestemmingsplan Standaard Den Haag 2017'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan Nieuw Vredenoord maakt planologisch ingrepen in het openbare gebied, oplossingen voor het watervraagstuk en de ontwikkeling van 11 appartementen, 4 grond gebonden woningen en 3 overige gebouwen mogelijk. Het is van belang het kostenverhaal te bepalen.


De bouw van 11 appartementen, 4 grond gebonden woningen en 3 overige gebouwen speeelt zich op particuliere gronden af en is aan te merken als een bouwplan, zoals aangewezen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarom is de gemeente op basis van artikel 6.12 Wro verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

- een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;

- meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;

- een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Het kostenverhaal voor de apparaatskosten is verzekerd via een anterieure overeenkomst.


Het kostenverhaal voor bijdrages aan ingrepen in het openbare gebied en oplossingen voor het watervraagstuk zijn verzekerd door de gesloten samenwerkingsovereenkomst (SOK) tussen de Gemeente en de ontwikkelaars. Daarin wordt ook de aankoop van gronden geregeld.


Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. Omdat het kostenverhaal voor de ontwikkelingen anderszins verzekerd is en aanvullende eisen niet noodzakelijk zijn wordt - op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro - besloten geen exploitatieplan vast te stellen.



Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Op 5 juli 2022 werd het vooroverleg gestart door de verzending van een e-mail aan de vooroverlegpartners. In de e-mail was een link naar het conceptontwerp bestemmingsplan opgenomen. In het geval van de Provincie Zuid-Holland werd tevens een E-formulier verzonden. Partners mochten tot uiterlijk 15 augustus 2022 reageren. De volgende partners werden in het overleg betrokken.

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Rijkswaterstaat Zuid-Holland ter attentie van Cluster Ruimtelijke Ordening
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland ter attentie van Sector Bestuur, Beleid & Communicatie Team Ruimtelijke Planvorming
  • 4. Dunea ter attentie van Sector water Afdeling Assetmanagement
  • 5. GGD Haaglanden ter attentie van Afdeling Leefomgeving
  • 6. Politie Haaglanden ter attentie van Stafbureau
  • 7. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 8. Veiligheidsregio Haaglanden ter attentie van Regionale Brandweer Afd. Risicobeleid en Planontwikkeling Team Externe Veiligheid
  • 9. HTM Personenvervoer NV ter attentie van Afdeling Planning
  • 10. Stedin B.V.
  • 11. TenneT Regio West ter attentie van Afdeling Grondzaken
  • 12. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 13. Vereniging Houdt Vlietrand Groen
  • 14. Stichting Meyvliet
  • 15. Vereniging Park Hoornwijck
  • 16. Bewonerskring Park Leeuwenbergh
  • 17. Stichting Buurtschap Oud Rijswijk
  • 18. Bewonersvereniging Rijswijk
  • 19. Gemeente Leidschendam-Voorburg
  • 20. Gemeente Rijswijk
  • 21. Bewonersplatform Ypenburg Nu
  • 22. Borgdorff Makelaardij Beheer B.V. ter attentie van mr. J.C. Borgdorff MRE
  • 23. Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage e.o.
  • 24. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Den Haag
  • 25. De Haagse Vogelbescherming
  • 26. Familiepark Drievliet
  • 27. Bomenstichting Den Haag

Van de partners onder 1, 3, 7, 8, 9, 11, 15, 19, 20, 23 en 26 mochten reacties ontvangen worden.

Ook werden reacties ontvangen, waarin gereageerd werd op de gedachtenwisseling tijdens de inloopavond als bedoeld in paragraaf 7.2. Ze zijn als nummer 28, 29, 30, 31 een 32 bijgevoegd.

De reacties worden geciteerd voor die delen die op het voorontwerp ingaan. Op de afweging van de reactieonderdelen wordt daarop aansluitend in vette letters ingegaan.

1) Provincie Zuid-Holland gedateerd 23 augustus 2022

Inleiding

Op 8 juli 2022 hebt u het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan toegezonden in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het provinciaal ruimtelijk beoordelingskader is vastgelegd in het Omgevingsbeleid, bestaande uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Programma(s) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland (met name Afdeling 3.2, 6.2 en artikel 6.40). In de visie, Programma(s) en de verordening zijn beleid respectievelijk regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale ruimtelijke belangen.

Opmerkingen

De reactie heeft betrekking op de volgende onderdelen.

Natuurnetwerk Nederland

1.1) De beoogde ontwikkeling lijkt te leiden tot een significante aantasting van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), als bedoeld in artikel 6.9 e omgevingsverordening (versie 15 maart 2022), nu er bebouwing en verharding (w.o. infrastructuur) mogelijk wordt gemaakt buiten het oppervlak waar nu bebouwing en verharding aanwezig is (dus buiten het geëxclaveerde deel van het NNN). Hierdoor zal er ook sprake zijn van meer verstoring en versnippering van dit NNN-gebied dan in de huidige situatie. Verder gaat de ruimtelijke ontwikkeling ook nog eens gepaard met een forse bomenkap.'

Ad 1.1.) Het vermoeden dat een significante aantasting door verstoring en versnippering van het Natuurnetwerk Nederland (verder Netwerk) optreedt omdat bebouwing en verharding (w.o. infrastructuur) mogelijk wordt gemaakt buiten het oppervlak waar nu bebouwing en verharding aanwezig is, gaat aan een aantal omstandigheden voorbij.

  • De aanduiding Natuur Netwerk Nederland bestrijkt het gehele plangebied. Van een exclavering is derhalve geen sprake. Daarmee vervalt de grondslag voor een vergelijking tussen het gebruik van bestaande verhardingen en de toelating van toekomstige verhardingen en daarmee van het uitspreken van een vermoeden van significante aantasting van het Netwerk.
  • De gronden met bestaande verhardingen die voor bebouwing in aanmerking zouden moeten komen liggen op maar 50 meter van het Molenvlietpark.
  • Het Netwerk legt verplichtingen op aan natuurdoelen, niet op afwezige natuurwaarden. De afwezigheid van natuurwaarden blijkt uit de toelichting bij het bestemmingsplan. Ook wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan 2020 in paragraaf 3.4.1 dat stelt dat een aanmerkelijk en aaneengesloten deel van het plangebied met een omvang van 6.711 m2   niet als natuur is ingericht en de inventarisatie in paragraaf 2.4.3 over de afwezigheid van natuurwaarden. Die conclusie wordt beaamd in reactieonderdeel 1.3. Voorts werd tegen de verleende kapvergunning, die een groot deel van het plangebied bestrijkt, door indiener geen beroep ingesteld. Ten laatste gaat indiener niet op genoemde onderdelen van de toelichting in.
  • Verder laat de geldende bestemming "Groen - Landgoed" bebouwing voor maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening toe, evenals de onbeperkte aanleg van wegen. In het voorontwerp is daar geen sprake meer van.
  • Ook gaat indiener niet in op de vele andere juridische garanties die het bestemmingsplan voor de natuurontwikkeling geeft. De verplichting tot uitvoering daarvan ligt voor het oostelijke deel besloten in de Anterieure Overeenkomst, voor het westelijk deel in projectfinanciering.

1.2) Op grond van artikel 6.9 e lid 4, gelezen in samenhang met artikelen 6.29 en 6.31 van de omgevingsverordening en 2.10.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), dienen 'groot openbaar belang' en ontbreken van een 'reëel alternatief' te worden aangetoond bij een significante aantasting van het NNN en dient compensatie plaats te vinden van het NNN (nb. Artikel 6.31 lid b verwijst per abuis naar 6.24 lid 4 maar dit moet 6.9 e lid 4 zijn). Dat aan deze voorwaarden kan worden voldaan is niet aangetoond in het ontheffingsverzoek noch in onderliggend voorontwerpbestemmingsplan. Zo ontbreekt een compensatieplan voor het NNN.

Vervolgens dient te worden aangegeven welk deel (in m2) van de nieuwe bebouwing, verharding (w.o. ook terrassen) en tuinen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, buiten het geëxclaveerde deel van het NNN in het plangebied is beoogd.

Bij compensatie van NNN dient naast het directe oppervlakteverlies aan NNN in het niet- geëxdaveerde deel van het NNN, ook rekening te worden gehouden met het oppervlak aan NNN dat verloren gaat door verstoring en versnippering van het NNN.

Wat betreft compensatie verwijst de Omgevingsverordening ook naar de beleidsregel compensatie Natuur, recreatie en landschap 2013. Deze beleidsregel is eveneens te vinden op onze website.

Om het effect op het NNN goed te kunnen beoordelen en de compensatieopgave te kunnen bepalen, dient te worden aangegeven wat er nu aan bestaande bebouwing en verharding in het gebied aanwezig is. Zo kan duidelijk worden welk oppervlak aan NNN binnen het plangebied als geëxclaveerd van het NNN kan worden beschouwd (lees: niet meegerekend hoeft te worden voor de compensatie omdat het geen onderdeel meer van uitmaakt van het NNN).1 Dit geldt volgens de toelichting van de omgevingsverordening voor o.m. parkeerplaatsen en tuinen. Maar i.c. ook voor de tennisbanen en andere aanwezige verharding.

Ad 1.2) Op de grondslag van het vermoeden van een significante aantasting is in de afweging van reactieonderdeel 1.1 al ingegaan.

1.3) Overigens wordt in par. 2.4.3 van het bestemmingsplan opgemerkt dat er in de bestaande situatie van natuurwaarden en biodiversiteit geen sprake is. U geeft aan dat het gebied maar in beperkte mate gebruikt wordt door beschermde soorten (vleermuizen) en dat er geen ontheffing nodig is o.g.v. de Wet natuurbeheer. Echter dat wil nog niet zeggen dat het gebied geen natuurwaarden heeft. Wat betreft de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN gaat het juist ook om niet bij de Wet natuurbeheer beschermde soorten en gaat het niet alleen om biotische maar ook om abiotische waarden, w.o. waterhuishouding, rust en duisternis en gaat het niet alleen om actuele waarden maar ook om potentiële natuurwaarden. Zou dat niet het geval zijn dan zou verwaarlozing van een NNN-terrein kunnen worden beloond met een recht om er te gaan bouwen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling van het NNN-beleid.

Ad 1.3) De wet waarnaar indiener verwijst betreft de Wet natuurbescherming. De wezenlijke kenmerken en waarden van het Netwerk zijn volgens de omgevingsverordening kenmerken en waarden die zijn gekoppeld aan de natuurdoelen voor een gebied. Deze zijn opgenomen in het 'Natuurbeheerplan Zuid-Holland', het 'portaal natuur en landschap' en de aanwijzingsbesluiten voor de Natura2000-gebieden. Deze natuurdoelen zijn zoals uit de toelichting blijkt niet bereikt en de aanwezige natuur heeft die potentie ook niet. Het Netwerk legt verplichtingen op aan natuurdoelen, niet op afwezige natuurwaarden. Het wordt verder geen natuurgebied genoemd als bedoeld in het Barro.

De bestemming  “Groen-Landgoed” werd in het geldend plan geïntroduceerd. Het zou worden ingericht, net als de bestemming “Water”. Ook dat wijst erop dat de ecologische waarden er niet waren en ontwikkeld zouden moeten worden. Dat bestemmingsplan maakte bij vaststelling deel uit van de Ecologische Hoofd Structuur en werd door indiener niet bestreden. Daarenboven kent het geldend bestemmingsplan ook een door haar geaccepteerde bouwtitel, zodat een recht van bouwen niet wordt geïntroduceerd, maar wordt voortgezet.

Met haar aanvaarding van het geldend bestemmingplan had indiener kunnen weten dat het beheer van gronden aan de oostzijde van het plangebied gericht zou zijn op een herinrichting. De toenmalige introductie van de bestemmingen "Groen - Landgoed" en "Water" was daarop gericht.

1.4) Zoals aangegeven in het schrijven met kenmerk PZH-2022-813152166 / DOS-2022- 0004291 dient het ontheffingsverzoek nadere aanvulling om hierover te kunnen beslissen. Ik wijs u erop dat, gelet op jurisprudentie, een eventueel verleende ontheffing van de omgevingsverordening bij het ontwerpbestemmingsplan ter inzage moet worden gelegd zodat belanghebbende ook daarop kunnen reageren. Het ontwerpbestemmingsplan zou hier dus in principe op moeten wachten.

Ad 1.4) De afweging van reactieonderdeel 1.1 leidt tot de conclusie dat het vast te stellen bestemmingsplan geen ontheffing van de Omgevingsverordening Zuid-Holland behoeft.

1.5) Op basis van de aangeboden gegevens heb ik geconstateerd dat het plan op bovengenoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale ruimtelijke belangen en ik verzoek u daarom om het plan op deze onderdelen aan te passen/aan te vullen.

Ad 1.5) Het Netwerk zal met dit bestemmingsplan worden gerealiseerd. Dat is ook in het belang van de Omgevingsverordening Zuid-Holland die de aanduiding Natuur Netwerk Nederland aan het plangebied toekent. Nochtans is ook de aanduiding Bestaand Stedelijk Gebied op het plangebied van toepassing.

3.Hoogheemraadschap van Delfland van 29 augustus 2022

Advies

In het plan is het waterbelang nog onvoldoende geborgd. Wij verzoeken u onderstaande aanpassingen op de verbeelding en in de regels en toelichting te verwerken.

Onze reactie is onderverdeeld in de volgende thema's "Algemeen", "Water-kwantiteit", "Waterveiligheid", "Waterkwaliteit", "Afvalwaterketen en riolering", "Grondwater", "Beheer en onderhoud", "Klimaatadaptatie" en "Regels".

3.1) In dit plan zitten veel raakvlakken met de waterhuishouding, waarover al veel afspraken gemaakt zijn. Dit blijkt ook uit de lange lijst van aandachtspunten en verzoeken tot wijziging.

Wij stellen daarom voor een overleg te organiseren met Delfland en de projectmanager van de gemeente, Guido Koolhaas, om over de borging en beschrijving van de waterbelangen in dit bestemmingsplan af te stemmen.

Ad 3.1) Al sinds 2014 wordt de tweede toevoer voorbereid. In het geldend bestemmingsplan werd dit na overleg met het schap planologisch-juridisch vastgelegd en door het schap aanvaard. Een waterparagraaf werd in 2018 aan het schap voorgelegd en door haar geaccordeerd. Daarenboven werden in het projectplan op grond van de Waterwet de waterbelangen afgewogen. Ook hieromtrent heeft afstemming plaatsgevonden, die het schap tot verlening van dat projectplan aanleiding gaf. Deze is op 19 juili 2022 door het schap aan de gemeente verleend en is onherroepelijk.

De Projectorganisatie Tweede Watertoevoer heeft op 16 november 2022 in een mail aan het Schap benadrukt dat het ontwerp van de waterstaatswerken, vastgelegd in het projectplan Waterwet, adequaat is vastgelegd in het bestemmingsplan Nieuw Vredenoord.

Een en ander maakt verder overleg overbodig.

Algemeen

3.2) In de tekst wordt herhaaldelijk het woord "waterberging" gebruikt (bladzijde 5, 1e en 5e alinea, bladzijde 9, 3e bolletje, et cetera), waar eigenlijk de "wateraanvoer naar het bergingsgebied Molenvlietpark" bedoeld wordt. Wij verzoeken u dat aan te passen. (Waterberging heeft meerdere betekenissen: het stijgen van het waterpeil door neerslag: het water wordt zo tijdelijk "geborgen" in de watergang en geleidelijk afgevoerd door het waterschap; een gebied dat meestal droog is en tijdelijk onder water staat om hoge waterstanden te voorkomen. In dit geval is de nieuwe watergang de verbinding van Vliet naar waterbergingsgebied.).

Ad 3.2.) Op vier plaatsen is het woord 'waterberging' vervangen door 'een tweede en betere wateraanvoer tussen de Haagsche Trekvliet en het Molenvlietpark', of is het woord vervangen door 'watertoevoer' of is het weggelaten.

3.3) Samenvatting (bladzijde 7 van het pdf): Bij de 1e alinea graag de omschrijving van de aanleg en het nut van de tweede toevoer aanpassen. Nu klopt er niets van.

Ad 3.3) Met de aanpassing van de term 'waterberging' is dit al gecorrigeerd.

3.4) Inleiding paragraaf 1.1, 3e bolletje: In deze alinea graag de hieronder geel gemarkeerde tekst vervangen. "… de westelijk gelegen waterpartij mede te gebruiken als watertoevoer op boezempeil vanuit de Haagse Trekvliet voor de water- en calamiteitenberging in het naastgelegen Molenvlietpark - de zogenaamde tweede toevoer, die samenhangt met de Rotterdamsebaan, en aan haar oostzijde te voorzien van een waterkering; de eerste toevoer, de Kansjesmolensloot, wordt daarmee in haar functie van waterberging vervangen; .. door de volgende tekst: "De Kanjesmolensloot blijft ook na aanleg van de 2e een primaire watergang, omdat daar water vanuit Ypenburg naar de Schie/ Vliet afgevoerd wordt. En ook behoudt de watergang haar waterbergende functie.".

Ad 3.4) De tekst is overeenkomstig aangevuld.

3.5) En hieraan toevoegen dat de tweede toevoer ook dient voor de compensatie van meer dan 1.000 m2 gedempt primair boezemwater in de Kansjesmolensloot.

Ad 3.5) De tekst is overeenkomstig aangevuld.

3.6) Bladzijde 5, 8e alinea: Tekstueel: bomen "staan" (niet liggen) te laag.

Ad 3.6) Zowel in de samenvatting, in paragraaf 5.2.2.4 en in paragraaf 5.3.1 rij 25 is dit gecorrigeerd.

3.7) In paragraaf 2.4.4 Waterhuishouding verzoeken wij u ook het huidige peilgebied NAP -1,20 te beschrijven en te benoemen, dat dat met de aanleg van de nieuwe waterkering zal komen te vervallen.

Ad 3.7) In de betreffende paragraaf is uitgebreid op de verschillende peilen ingegaan. De wijziging van het peil is geen onderwerp dat aldaar behandeld wordt. In paragraaf 5.2.2 is op de nieuwe situatie na realisatie van de tweede toevoer ingegaan.

3.8) Bladzijde 27 in paragraaf 2.4.4 Waterhuishouding onder het kopje "Waterkwantiteit" wordt de watergang Kansjesmolensloot (NL15_240KS78C1000) een "primaire waterkering" genoemd. Dit is niet juist. Deze vergissing komt meerdere malen voor, ook in het rapport van Rho.

Ad 3.8) De term "waterkering" is door 'watergang" vervangen.

3.9) Bladzijde 28 in paragraaf 2.4.4 Waterhuishouding onder het kopje "Waterkwantiteit": In de alinea onder afbeelding 2.8 graag de zin "Er is sprake van twee waterpeilen die invloed hebben." laten vervallen. Het schept onduidelijkheid.

Ad 3.9) Het plangebied kent twee waterpeilen, zodat van aanpassing wordt afgezien.

3.10) In paragraaf 5.2 beschrijving van het plan, mist een toelichting op de waterhuishouding in de nieuwe situatie. Gezien de impact van het plan op de waterhuishouding verzoeken wij u hier een beschrijving op te nemen, omdat paragraaf 5.3 slechts naar de bijlage verwijst.

Ad 3.10) In de betreffende paragraaf is de wijziging van de waterhuishouding toegelicht, zodat van aanpassing wordt afgezien.

3.11) De werkwijze van paragraaf 5.3, waarin de effecten beschreven worden, doet geen recht aan de inhoud en de samenhang van de onderwerpen. De informatie wordt versnipperd genoteerd, is lastig te vinden en is meermaals te summier. Wij verzoeken u dringend de gevolgen c.q. effecten van de ontwikkeling voor de waterhuishouding in een eigen paragraaf te beschrijven.

Ad 3.11) Dat de waterbelangen een grote rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied, blijkt al uit de verlening van een projectplan in plaats van een watervergunning op grond van de Waterwet. Een projectplan op grond van de Waterwet is echter geen bestemmingsplan. Om bestemmingen aan te wijzen en daarbij behorende regels te stellen, dienen relevante feiten en af te wegen belangen verkend te zijn, deze belangen afgewogen te worden en geregeld te worden dat hun eventuele nadelige gevolgen niet onevenredig zijn (paragraaf 1.2). Verschillende wetten leggen deze verplichting aan de gemeenteraad op. In de toelichting is derhalve voor een opbouw gekozen (paragraaf 1.6) die deze logica volgt. Daarenboven wordt in een toelichting bij een bestemmingsplan ook op andere ruimtelijke belangen dan de belangen van het schap ingegaan en wordt daarbij voor dezelfde opbouw gekozen.

Waterkwantiteit

3.12)

  • In de devan Rho (pdf bladzijde 388) onder het kopje "Waterkwantiteit" wordt in de 3e alinea gesteld, dat de wateropgave voor een plangebied in de polder met het graven van water in de boezem ingevuld wordt. Dit is onjuist en de compensatie dient in de polder te worden aangelegd. De gemalen, die polderwater naar de boezem pompen, kunnen het tempo voor neerslag namelijk niet bijhouden. Het waterpeil in de polder zal dan meer gaan stijgen. Delfland hanteert het stand-stillprincipe: de peilstijging mag niet toenemen, zodat de kans op wateroverlast ook niet groter wordt.
  • Er wordt in tabel 2 een onderscheid in polderwater en boezemwater gemaakt. De regionale waterkeringen liggen deels in het plangebied. Impliciet wordt ervan uitgegaan, dat alle water afstroomt naar de polder en wordt compensatie voor de boezem buiten beschouwing gelaten. De verhardingen liggen veelal in de polder, waardoor dit uitgangspunt redelijk is.
  • In de waterparagraaf van Rho (pdf bladzijde 391) wordt een overzicht van verhard, onverhard gebied en water in de bestaande en nieuwe situatie gegeven. Hierin worden ook de categorieën halfverharding en tuin benoemd. Dit zien wij graag nader onderbouwd.
  • Voor "Tuin" wordt uitgegaan van 50% verharding. Het is niet duidelijk, of de andere helft dan wel als verharding mee gerekend wordt. Bovendien wordt in de regels de verharding van de tuin niet tot 50% beperkt. Deze aanname is daarmee onvoldoende aannemelijk.
  • De aanname, dat halfverharding voor 50% meetelt, is ook niet nader onderbouwd. De getallen in figuur 7 en 8 komen niet met de getallen in tabel 2 (die hetzelfde is als tabel 1) overeen.
  • In de berekening met de watersleutel zijn de getallen deels weer afwijkend van figuur 7 en 8 en van tabel 2.
  • De berekening van de wateropgave is daarmee nog niet akkoord.
  • Wij verzoeken u de getallen, die in de berekening met de watersleutel gebruikt worden, nader te onderbouwen.
  • De onderbouwing van de watercompensatie dient nader aangevuld te worden. Voor deze ontwikkeling geldt in ieder geval een wateropgave ter compensatie van toenemende verharding. Hierbij heeft Delfland voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlaktewater. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatief voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/over-ons/beleid/beleid/. Wij verzoeken u in de waterparagraaf nader uit te werken, op welke manier de wateropgave ingevuld wordt en indien vasthoudmaatregelen nodig zijn, aan te tonen, dat aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen voldaan wordt. Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in stand houden van de voorziening.
  • Op bladzijde 3 in de laatste alinea graag de tekst aanpassen. Nieuwe secundaire polderwateren hebben eveneens een onderhoudsstrook van 4,0 meter (en niet van 2 meter). Voor activiteiten in de onderhoudsstroken van wateren dient een watervergunning te worden aangevraagd.
  • Waterparagraaf Rho, bladzijde 5 (pdf 386) onder het kopje "Waterkwantiteit" toevoegen, dat voor activiteiten in de onderhoudsstroken en NEZ een watervergunning vereist is danwel een melding verplicht is.
  • In de zinnen daarna staat dat de 2e watertoevoer naar de Vliet gaat. Dit is onjuist. De toevoer kan bij hoge waterstanden water van de Vliet naar het bergingsgebied Molenvlietpark aflaten.
  • Paragraaf 5.3, regel 27 de watertoets: Wij zijn het niet eens met de conclusie, dat er een overschot is. De onderbouwing dient nader te worden uitgewerkt.

Ad 3.12) De reactieonderdelen betreffen onderdelen van de 'waterparagraaf'. Naast het vooroverleg dient een watertoets plaats te vinden. Daartoe is een 'waterparagraaf' opgesteld en aan het schap aangeboden. De steller van dat rapport heeft aangegeven dat het schap op 23 augustus 2018 het aangeleverde concept heeft geannoteerd. Indien deze annotaties in de paragraaf zouden worden opgenomen, zou het schap de paragraaf aanvaarden. De steller heeft deze annotaties verwerkt in de versie van 3 oktober 2018. Het vormt een onderdeel van deze toelichting die door het schap aanvaard is.

Omtrent de in één aandachtspunt van het reactieonderdeel vereiste watervergunning kan vermeld worden dat het projectplan op grond van de Waterwet al verleend en onherroepelijk is. Naar aanleiding van dit reactieonderdeel is de waterparagraaf aangepast en een nieuwe versie van 3 november 2022 opgenomen in bijlage 15.

3.13) De duikerverbinding onder de Jan Thijssenweg ontbreekt op de verbeelding. Deze heeft een waterstaatkundige functie, die overeenkomstig op de verbeelding moet worden weergegeven en in de regels geborgd moet worden, zie ook de uitsnede van een tekening uit het projectplan op de volgende pagina.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0046.png"

De blauw omlijnde rechthoek met de letter A geeft de ligging weer van de duikerverbinding.

Ad 3.13) Duikers komen niet voor opname op een verbeelding in aanmerking. In de loop der tijd bleek het echter een vaarduiker te zijn. Het zou de functieaanduiding 'brug' toegekend moetn krijgen. De bestemmingen "Verkeers- Verblijfsstraat"en "Groen-Landgoed" vermelden deze aanduiding in hun bestemmingsomschrijvingen. De verbeelding is erop aangepast.

Waterveiligheid

3.14) De regionale waterkering langs de Vliet en Kansjesmolensloot wordt in de toelichting genoemd, maar ontbreekt nog op de verbeelding. Wij verzoeken u deze ook op de verbeelding weer te geven. Op de website van Delfland is alle informatie over de legger te vinden en worden gis-data beschikbaar gesteld.

Ad 3.14) Als gevolg van de aanleg van de tweede toevoer zal de waterkering ten oosten van het Molenslootpad vervallen en niet meer een bestemming worden aangewezen. In het projectplan op grond van de Waterwet werd hierop al ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0047.png"

Bovenstaande afbeelding toont de ligging van de regionale waterkering zoals opgenomen in de legger.

3.15)

  • Waterparagraaf Rho, bladzijde 5 (pdf 386) onder het kopje "Waterveiligheid en waterkeringen" toevoegen, dat voor activiteiten in de waterkering vergunningen dienen te worden aangevraagd.

Waterkwaliteit

  • In de waterparagraaf staat, dat de oevers van waterpartijen zoveel mogelijk natuurvriendelijk worden ingericht. Dit is geheel vrijblijvend.
  • Wij vragen u te beschrijven, hoeveel % of meter natuurvriendelijke oever aangelegd wordt.
  • In de waterparagraaf van Rho onder het kopje "Gemeentelijk beleid" staat ten onrechte, dat Delfland voor een goede waterkwaliteit zorgt. Graag de tekst aanpassen.

Ad 3.15) Op de waterparagraaf is in de afweging van reactieonderdeel 3.12 al ingegaan.

3.16) De nieuwe aanvoerroute wordt boezemwater en er worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Dit graag vermelden in de toelichting.

Ad 3.16) In paragraaf 5.2 is meermalen de aanleg van natuurvriendelijke oevers genoemd als onderdeel van de ruimtelijke ontwikkeling. In de bestemming "Water" is het als specifieke gebruiksregel opgenomen (artikel 8.3.c) en gewaarborgd.

Langs het Molenslootpad ligt de nieuwe boezem. Deze vormt ruimtelijk een belangrijke rand van de buitenplaats. Door de aanleg van deze nieuwe watergang ligt dit pad op een kade. Daarmee wordt deze nieuwe naastgelegen aanvoerroute automatisch een boezemwater (paragraaf 5.2.2.2).

Afvalwaterketen en riolering

3.17) 

  • In de Waterparagraaf Nieuw Vredenoord van Rho-adviseur staat op bladzijde 5 (pdf 386) beschreven, dat het gebied op het gemeentelijke rioolstelsel aangesloten is. Afstromend hemelwater wordt naar het oppervlaktewater geleid. Dit is akkoord.

Grondwater

  • In de tekst worden wel de waterstanden en de hoogteligging benoemd, maar ontbreekt de hoogte van bebouwing tot grondwater.

Beheer en onderhoud

  • Wij verzoeken u toe te lichten, hoe de watergangen en waterkeringen onderhouden worden, met name het ruimtebeslag dat daarvoor eventueel nodig is in de vorm van onderhoudsstroken, tewaterlaatplaatsen, et cetera.

Ad 3.17) Op de waterparagraaf is in de afweging van reactieonderdeel 3.12 al ingegaan.

3.18) Voor activiteiten in de waterkering dienen eveneens vergunningen te worden aangevraagd, net als voor onderhoudsstroken van wateren.

Ad 3.18) Hiervan wordt kennis genomen.

Klimaatadaptatie

3.19) Delfland en vrijwel alle gemeenten in zijn beheergebied hebben zich met ondertekening van het "Convenant Klimaatadaptief Bouwen" gecommitteerd, om de huidige bouwopgave klimaatadaptief te ontwikkelen: verminderen van de kans op wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en vergroten van de biodiversiteit, zie ook https://bouwadaptief.nl/. De gemeente Den Haag heeft de Wegwijzer Den Haag klimaatbestendig opgesteld, waarin een eigen vertaling van de convenantsafspraken gemaakt is. In artikel 6.35A van de provinciale verordening wordt bovendien gevraagd te onderbouwen, hoe rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat.

De volgende aspecten daaruit hebben een directe relatie met de waterhuishouding. Wij verzoeken u dan ook, om deze in het plan te verwerken.

Hevige neerslag leidt niet tot schade aan infrastructuur, gebouw, eigendommen of groen in de bebouwde omgeving:

• 50 mm van een korte hevige bui (70 mm 1/100 jaar) op privaat terrein moet worden opgevangen en in 24-48 uur vertraagd worden afgevoerd (of neerslaggestuurd worden geleegd).

• In het plangebied treedt geen schade op aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag (90 mm 1/250 jaar).

Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de bebouwde omgeving:

• De inrichting van het gebied is op de verwachte grondwaterstanden en de beschikbaarheid van zoetwater tijdens droogte afgestemd.

• Er wordt naar gestreefd, dat 50% van de jaarlijks gemiddelde neerslag in het plangebied geïnfiltreerd wordt.

Wij verzoeken u in de toelichting in paragraaf 5.3, regel 28 in de tabel, nader te motiveren, op welke manier invulling aan het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gegeven wordt. In regel 11 van dezelfde paragraaf wordt gerefereerd aan waterveiligheid maar de onderbouwing ontbreekt.

Ad 3.19) De 'Convenant klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland' geldt bij nieuwbouwlocaties, inclusief transformatie- en uitleggebieden. Het plangebied komt voor deze omschrijvingen niet in aanmerking. De groepering van de 5 gebouwen is als lintbebouwing te omschrijven. Nochtans wordt met dit bestemmingsplan de waterbergingslocatie in het Molenvlietpark beter aangesloten op de Haagsche Vliet zodat bij hoge waterstanden het overtollig water naar het park kan vloeien. De toelichting op de rijen 11 en 28 van paragraaf 5.3 refereert aan rij 25. 

3.20) Bij de berekening van de wateropgave in het kader van de watertoetsprocedure (zoals met de watersleutel, zie ook onder het kopje Waterkwantiteit) wordt rekening met klimaatverandering gehouden, omdat met de verwachte neerslag in 2050 gerekend wordt. Die opgave is gericht op het voorkomen van wateroverlast vanuit het oppervlaktewater in tegenstelling tot het convenant, dat zich vooral op hemelwateroverlast richt. In samenspraak met de gemeente worden de minimale eisen en de watersleutel naast elkaar gehanteerd. Omdat maatregelen voor beide doelen effectief kunnen zijn, hoeft alleen de grootste opgave gerealiseerd te worden.

Ad 3.20) Op de waterparagraaf is in de afweging van reactieonderdeel 3.12 al ingegaan.

Regels

3.21) Artikel 8.2.1.a: Het woord slechts voegt niets toe en mag worden weggelaten.

Ad 3.21)  De beperking in aantal is noodzakelijk om de functie van de wateroppervlakten te garanderen. Het wordt vervangen door 'niet meer dan'.

3.22) De verharding van de tuinen dient maximaal 50% te zijn, het uitgangspunt voor de berekening van de wateropgave.

Ad 3.22) Het plangebied kent slechts één tuin. De beperking wordt opgenomen in de bestemming "Tuin" in de specifieke gebruiksregels in artikel 4.3.c. De 5 gebouwen kennen geen tuinen.

3.23) Wij verzoeken u aan te geven, of de wijzigingsbevoegdheid voor het aanpassen van de regionale waterkering op de verbeelding en in de regels klopt. De beoogde ligging is nu wel in het plan opgenomen maar de huidige ligging langs Vliet en Kansjesmolensloot ontbreekt. Wij vragen ons af, of dat niet precies andersom moet zijn.

Ad 3.23) Op het vervallen van de waterkering ten oosten van het Molenslootpad is in de afweging van reactieonderdeel 3.14 al ingegaan. De waterkering bij de Haagsche Trekvliet en haar beschermingszone zijn niet ingetekend op de verbeelding. Dit wordt aangepast.

Delfland hanteert voor de beoordeling van ruimtelijke plannen de Handreiking watertoets voor gemeenten. Deze geeft aan, wat voor een watertoets noodzakelijk en wenselijk is. Dit kan de procedure voor u aanmerkelijk vereenvoudigen en versnellen. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website (www.hhdelfland.nl/regelen/watertoets-ruimtelijke-plannen/).

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/regelen/vergunning-aanvragen/.

7.Omgevingsdienst Haaglanden gedateerd 28 juli 2022

Geluid

Het plan is voor wegverkeerslawaai getoetst aan de Wet geluidhinder.
De geluidbelasting bedraagt maximaal 59 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). Een Hogere waarde(n) procedure is aan de orde.
Maatregelen om de geluidbelasting vanwege de Jan Thijsssenweg te reduceren zijn redelijkerwijs niet mogelijk en/of gewenst vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige aard.
Voor de details zie de technische beoordeling geluidonderzoek verkeerslawaai. Deze is opvraagbaar middels het versturen van een e-mail naar vergunningen@odh.nl onder vermelding van het kenmerk ODH413436.

Externe Veiligheid

7.1) Paragraaf 4.3 (Externe veiligheid) van de toelichting van het concept-bestemmingsplan Nieuw Vredenoord bevat alleen een beschrijving van het wettelijk kader en het gemeentelijk beleid. De analyse van de aanwezigheid van eventuele risicobronnen in of nabij het plangebied ontbreekt.
Het plangebied ligt buiten de 10-6 per jaar plaatsgebonden contour van risicobronnen. Het plan ligt ook buiten het invloedsgebied van buisleidingen en stationaire risicobronnen. Het plan ligt ook buiten de 200 m zone van een transportroute gevaarlijke stoffen.
Gelet op het bovenstaande behoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.
Het plan ligt voor een klein deel binnen het invloedsgebied van een transportroute gevaarlijke stoffen. Het betreft de Laan van Hoornwijck in Rijswijk. Dit is de bevoorradingsroute van het aldaar aanwezige LPG-tankstation. Omdat de beoogde woningbouw in het plangebied buiten dit invloedsgebied ligt, zijn maatregelen in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid niet nodig.

Ad 7.1) De analyse van de aanwezigheid van eventuele risicobronnen in of nabij het plangebied is vermeld in paragraaf 5.3.1 in rij 38. De tekst omtrent de transportroute is daaraan toegevoegd.

Lucht

Dit thema leidt niet tot opmerkingen.

Bodem

7.2) Op 8 juli 2022 ontvingen wij het verzoek om advies over de bodemparagraaf van het concept bestemmingsplan Nieuw Vredenoord (met kenmerk NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-20CO van 29 juni 2022).
De adviesvraag is tweeledig:
1. Is de milieuhygiënische bodemkwaliteit voldoende in beeld en geschikt voor de bestemming?
2. Klopt de tekst in de toelichting van het bestemmingsplan?

ad 1. Bij de toelichting is het rapport 'Milieukundig Nader bodemonderzoek Tweede watertoevoer Vlietzone' (opgesteld door Movares, met kenmerk D81- MBO-KA-1800031, van 18 mei 2018) gevoegd. Dit betreft een nader bodemonderzoek wat een vervolg is op 2 eerdere verkennende bodemonderzoeken die niet bijgeleverd zijn en ook niet bij de Omgevingsdienst Haaglanden bekend zijn. Zonder deze onderzoeken is het niet mogelijk dit nader bodemonderzoek te beoordelen. Er zijn ook geen andere actuele bodemonderzoeken van de locatie bekend. Derhalve is de milieuhygiënische bodemkwaliteit onvoldoende in beeld. De ontbrekende rapporten zijn:

a. Verkennend bodemonderzoek Jan Thijssenlaan ong. Den Haag, definitief, d.d. 15 oktober 2013, opgesteld door Ingenieursbureau Mol, projectnummer 14827;

b. Milieukundig verkennend (water)bodemonderzoek en asbest, Tweede watertoevoer Vlietzone, d.d. 22 februari 2017, kenmerk OC-WJA-160013809, opgesteld door Movares.

Ad 7.2) De ontbrekende rapporten zijn direct na ontvangst van de reactie aan de indiener toegezonden. Daarover werd geen aanvullende reactie ontvangen.

7.3) ad 2. De huidige tekst is deels correct maar onvolledig. Wij stellen voor om de bodempassage te vervangen door de navolgende tekst.

'Bodemkwaliteit
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming.
De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt
meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de
(im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Situatie in het plangebied
Het plangebied ligt in het zuiden van de gemeente Den Haag, in het noordelijkwestelijke deel van de Vlietzone'. In de huidige situatie is de bestemming van het plangebied 'Groen – Landgoed' en 'Water'. Het plangebied wordt heringericht: op een terrein aan de Jan Thijssenweg wordt een nieuw landgoed geprojecteerd. Ten westen daarvan wordt op grond van het Uitvoeringsbesluit Rotterdamsebaan een waterberging aangelegd, de tweede toevoer. Tussen beide delen wordt een dijk aangelegd.
Binnen het plangebied is een voormalige ondergrondse HBO tank bekend, ter plaatse van Jan Thijssenweg 7 nb (AA060302441). Deze tank is gesaneerd (verwijderd) in 1998, certificaatnummer AN5521. Er zijn geen andere (voormalige) bodembedreigende activiteiten en tanks binnen het plangebied bekend.
Het plangebied ligt in wijk Hoornwijck en is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied is gelegen in zone B9 Westvlietzone en Erasmusveld voor de bovengrond en zone O2 Overige ondergrond voor de ondergrond. De algemene bodemkwaliteit van de boven-en ondergrond zijn respectievelijk geclassificeerd als klasse Wonen en Lanbouw/natuur.
Er zijn binnen het plangebied geen beschikte bodemverontreinigingen bekend. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen (voldoende) onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.'

Ad 7.3) De inleiding met het wettelijk kader gaat breder op de wettelijk regelgeving in dan de huidige tekst in de toelichting in paragraaf 4.7. Zij wordt aan die tekst toegevoegd. De tekst omtrent de situatie in het plangebied biedt aanvullende informatie voor de tekst in het hoofdstuk over de bestaande situatie. Zij wordt daar - in paragraaf 2.4.5 - opgenomen. Dat het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied gelegen is staat aldaar al vermeld.

Wet natuurbescherming:

7.4) De conclusies in de tekst van het plan ten aanzien van de Wet natuurbescherming zijn onderbouwd middels rapportages en wij zien op voorhand geen reden om te veronderstellen dat die onjuist zijn. Indien u twijfelt aan de uitgangspunten van de ruimtelijke onderbouwing, kunt u ten aanzien van de thema's voor de Wet natuurbescherming (houtopstanden, gebiedsbescherming en soortenbescherming) een adviesverzoek indienen bij team Groen van de ODH. Vermeld dan duidelijke voor welke aspecten u een advies wenst.
Tevens willen wij u er op wijzen dat een toets op grond van de Wnb niet altijd gelijk is aan die van de Wro. Een onderbouwing die op grond van de Wro akkoord is, zal daarom niet per definitie altijd ook vergunbaar zijn op grond van de Wnb. In algemene zin merken wij daarbij op dat een ruimtelijke onderbouwing, vanwege het planvormende karakter nog globaal zal zijn, terwijl bij een toestemming op grond van de Wnb de realisatie op detailniveau bekend moet zijn. Voor gebiedsbescherming (stikstof) geldt bovendien dat bij een plantoets getoetst wordt aan de huidige, feitelijke situatie, terwijl bij de Wnb toets getoetst wordt aan het legale gebruik ten tijde van aanwijsdata van VHR gebieden (Natura 2000). De referentie waaraan getoetst wordt in het kader van de Wro en de Wnb kan daardoor van elkaar verschillen.

Ad 7.4) Het bestemmingsplan is een ruimtelijke onderbouwing en is in samenhang met de verplichtingen op grond van de Wet natuurbescherming opgesteld.

Conclusie

De behandelde thema's vormen wel een belemmering voor een verdere planvorming. Geadviseerd wordt de gemaakte opmerkingen over te nemen.

8) Veiligheidsregio Haaglanden van 15 juli 2022

8.1) 'U heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) op 5 juli 2022 verzocht om advies uit te brengen over het concept ontwerpbestemmingsplan Nieuw Vredenoord te Den Haag. Met het plan wordt de realisatie van vier grondgebonden woningen, een gebouw met 11 gestapelde woningen en twee bijgebouwen mogelijk gemaakt. Hierbij treft u mijn reactie aan.

In de bijgevoegde notitie 'Advisering EV – Veiligheidsregio Haaglanden - invulling van de adviesrol bij ruimtelijke plannen', versie 2.3 van 11 mei 2021 (zie bijlage) is de werkwijze beschreven van de VRH voor de ontwikkelingen die in het kader van externe veiligheid door de VRH van een specifiek advies worden voorzien. Deze notitie is afgestemd met de gemeenten.

De ontwikkeling waar het adviesverzoek betrekking op heeft, valt niet onder één van de categorieën ontwikkelingen uit de notitie. In het kader van externe veiligheid zal de ontwikkeling niet zorgen voor een significante toe- of afname van het huidige risico. In verband met de aanwezigheid van onderstaande risicobronnen, wordt echter verwezen naar de notitie.

Risicobronnen:

Laan van Hoornwijck, gelegen op circa 290 meter ten zuiden van het plangebied

Rijksweg A13, gelegen op circa 650 meter ten oosten (en ten zuiden) van het plangebied

Rijksweg A4, gelegen op circa 840 meter ten oosten (en ten zuiden) van het plangebied

Knooppunt Ypenburg, gelegen op circa 850 meter ten zuiden van het plangebied

Voor de afweging over de eventueel te treffen maatregelen kan gebruik worden gemaakt van de in de notitie opgenomen maatregelen voor:

  • Transport gevaarlijke stoffen weg – Brandbaar gas
  • Transport gevaarlijke stoffen weg – Giftige vloeistoffen
  • Transport gevaarlijke stoffen weg – Giftige gassen'

In de genoemde notitie zijn de maatregelen vermeld in de 'Bijlage - maatregelen'. Ze betreffen: een vluchtweg, de voorbereiding van de interne communicatie, risicocommunicatie en afschakelbare ventilatie.

'Het is belangrijk dat bij de verdere uitwerking van het plangebied ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Bij de toetsing op brandveiligheid dient tevens aandacht besteed te worden aan de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen. Voor vragen met betrekking tot brandveiligheid kunt u contact opnemen met risicobeheersing@vrh.nl.'

Ad 8.1) Omtrent de afwezigheid van de aantasting van de externe veiligheid is gelet op de voorvisiereactie onder 7 overeenstemming. De brandveiligheid van de woningen in het oostelijk deel van het plangebied vraagt echter wel nog aandacht. Gedacht wordt aan een tweede vluchtweg. Om die mogelijkheid te bieden wordt in het plangebied in artikel 3.3.a.4 in de regeling voor fiets en wandelpaden ook een vluchtweg ten behoeve van de brandveiligheid opgenomen.

9) N.V. HTM van 20 juli 2022 

9.1) 'In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, betreffende het concept ontwerpbestemmingsplan Nieuw Vredenoord, kan ik u melden dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.'

Ad 9.1) Hiervan wordt kennis genomen.

11) Tennet TSO B.V.van 7 juli 2022

11.1) 'Hartelijk dank voor de toezending van bovengenoemd plan.

Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer.

Wij hebben dan ook geen opmerkingen op genoemd plan en wensen u veel succes bij de verdere uitwerking hiervan.'

Ad 11.1) Hiervan wordt kennis genomen.

12) N.V. Nederlandse Gasunie Omgevingsloket van 7 juli 2022
12.1)' Bij e-mailbericht van dd 5 juli 2022 heeft Gasunie, namens u, het bovengenoemd voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, ontvangen. Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid.

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.'

Ad 12.1) Hiervan wordt kennis genomen.

15) Vereniging Park Hoornwijck van 15 augustus 2022

Hierbij dienen wij op uw verzoek onze zienswijze in inzake het Concept ontwerpbestemmingsplan Nieuw Vredenoord, uw Kenmerk : DSO/10349815.

15.1) Het onderhavige gebied heeft of verdient (terecht) een hoge beschermingsstatus, deels als Haagse ecologische zone en deels als onderdeel van een Natuurnetwerk (Natuurnetwerk Nederland).

Ad 15.1) Het gehele plangebied is aangewezen als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (verder Netwerk) . Uit onderzoek bleek dat de bestaande beplantingen geen ecologische kwaliteiten kennen en daartoe ook geen potentie hebben (paragraaf 2.4.3). Een tamelijk deel van het plangebied kent zelfs geen beplantingen. Gelet daarop verdient het plangebied een inrichting, die het Netwerk tot uitdrukking gaat brengen.

15.2) Het ontwerp bestemmingsplan voorziet zoals blijkt uit de samenvatting in de ontwikkeling van een grootschalige ontwikkeling, te weten 5 woongebouwen en twee wegen, een aan te leggen waterkering ten oosten van de tweede watertoevoer en de oostelijk daarvan aan te leggen dijk. Verder is aldus de samenvatting sprake van een grootscheepse bomenkap( blijkbaar bovenop de al eerdere aangegeven bomenkap voor de aanleg van de Tweede Watertoevoer). De aansluiting van het onverharde voetpad (het Molenslootpad) op de Jan Thijssenweg wordt verbreed( en bestraat voor auto verkeer ) en er komen twee vertakkingen. Voor de ene aftakking van de aan te leggen straat wordt een brug over de tweede water toevoer aangelegd. Er lijkt bepaald geen sprake van een kleinschalige ontwikkeling, de wezenlijke kenmerken van het beschermde gebied wordt door de plannen aangetast. De wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk gebied worden bovendien onvoldoende versterkt.

Ad 15.2) De waterkering ten oosten van de tweede watertoevoer en de oostelijk daarvan aan te leggen dijk zijn eenzelfde object. In de samenvatting wordt vermeld dat de ruimtelijke ontwikkeling ook de aanleg van een landgoed, van waterpartijen, van bomenpartijen en kruidenrijke graslanden omvat. De aanleg van de tweede en betere aanvoer tussen de Haagsche Trekvliet en het Molenvlietpark en oostelijk daarvan een dijk en de reconstructie van het Molenvlietpad worden in het geldend plan al mogelijk gemaakt. Zoals in de afweging van vooroverlegreactie 15.1 al is opgemerkt is uit onderzoek gebleken dat de bestaande beplantingen geen ecologische kwaliteiten kennen en daartoe ook geen potentie hebben (paragraaf 2.4.3) of versterkt kunnen worden. Gelet daarop verdient het plangebied een inrichting, die het Netwerk wel tot uitdrukking gaat brengen. De aanleg van de dijk zal tot een hogere grondwaterstand leidden, die vele bomen niet zullen overleven.

15.3) Opvallend is dat volgens de plannen de oppervlakte van het Natuurnetwerk gebied wordt verkleind. Dat is niet de bedoeling voor het behouden van Natuurwerkgebied en strijdig met het landelijk beleid en de huidige jurisprudentielijn. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van State van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2221.

Ad 15.3) In het bestemmingsplan is van een verkleining van het Netwerk geen sprake.

15.4) Als direct omwonenden kijken diverse leden van onze vereniging via de achterzijde van hun huis en tuin nu uit op en genieten ze elke dag van een uniek stukje natuurgebied met grote bomen en veel struiken. Een klein paradijsje in een veelal verhard gebied. Er wonen veel dieren en vogels die nergens anders meer terecht kunnen. Elke dag zuiveren de bomen de lucht, zorgen voor een fraai groen uitzicht en dempen het omgevingsgeluid.

Onze leden wonen verder in een sterk verstedelijkt gebied dat extreem belast is door het verkeer op de Rotterdamsebaan en de Rijkswegen A4 en A13.

Ze wandelen veel over het onverharde, ooit door landschapsarchitect Zocher ontworpen romantische Molensloot (voet)pad onder de bomen. Of ze pakken de boot om te genieten van de vele grote bomen, die naast Kansjesmolensloot staan en erover heen hangen.

Ad 15.4) Het bestemmingsplan beoogt mede na de herinrichting van het plangebied het uitzicht op een groen gebied te herstellen als landgoed. Het is nu een stadsrandzone (paragraaf 2.2). Het Molenslootpad wordt ten dele aangepast en in zijn geheel hersteld.

15.5) Dat willen we graag zo houden. Daarin staan we niet alleen: tegen de 2000 mensen hebben op internet een petitie getekend om vooral dit onverharde natuur pad met daaromheen staande grote bomen zo veel mogelijk te behouden. Ook de Haagse Partij voor de Dieren is voor dit stuk Haagse natuur opgekomen en heeft raadsvragen gesteld.

Door de voorgenomen woningbouw en het massaal kappen van grote bomen wordt dit geheel of grotendeels teniet gedaan. Onze leden krijgen alweer (na de jarenlange aanleg van de Rotterdamsebaan) veel aanleg en bouwwerkzaamheden te verduren met alle overlast, stof, herrie en stank tot gevolg. Na de massale kap van de grote bomen kijken ze straks uit op nog meer water, kale dijken en nauwelijks nog groen. Ze kijken straks ook (deels) uit op woongebouwen, straten en auto's. Ze horen straks veel meer omgevingslawaai, maar ook startende auto's, woongeluiden en verkeer over de nieuw aan te leggen straat in plaats van de stilte met vogelgeluiden die er nu is.

De natuur en de aanpalende wooneigenaren op Rijswijks grondgebied krijgen alle lasten en geen of nauwelijks compensatie in het vooruitzicht gesteld (op een paar kleine nieuw aan te planten boompjes na). Zo zien wij straks grotendeels huizen, straten, water en kale dijken en krijgen we overlast door verkeer over het verharde en verbrede Molenslootpad. Ook horen we straks meer verkeerslawaai en lawaai van het nabijgelegen Drievliet en van auto's die van en naar de nieuwe woningen rijden. De huidige grote bomen en struiken zijn dan grotendeels weg.

Ad 15.5) In de samenvatting wordt gesproken over de aanplant van in totaal 360 bomen na de houtkap. Het wegvak van het Molenvlietpad dat verlegd en breder wordt is ten behoeve van het bestemmingsverkeer van de in totaal 16 woningen ligt op 70 meter afstand van de kortstbijzijnde woning in het werkingsgebied van de vereniging. Het geschetste beeld van grotendeels huizen, straten, water en kale dijken wordt niet herkend. De dichtstbijzijnde woning in het plangebied ligt op 70 meter afstand van dat werkingsgebied. Het zicht op water is de vereniging ook niet onbekend. Immers, de woningen in haar werkingsgebied grenzen aan de Kansjesmolensloot. De dichtsbijzijnde werkzaamheden betreffen de verharding van hert Molenslootpad. Op 30 meter afstand vinden ontgravingen plaats voor de tweede toevoer.

15.6) Dat moet anders kunnen. Onderzoek alternatieven waardoor het Natuurgebied niet verkleind wordt, veel minder grote bomen gekapt hoeven te worden en het huidige voet(Molensloot) pad in onverharde vorm geheel behouden kan blijven.

Ad 15.6) De indiener heeft aan de procedure voor de vaststelling van het geldend bestemmingsplan deelgenomen en in dat kader geen bezwaar tegen de aanleg van de tweede en betere aanvoer tussen de Haagsche Trekvliet en het Molenvlietpark en oostelijk daarvan een dijk gemaakt.

15.7) Bijvoorbeeld door de woongebouwen grotendeels/(nog) meer op de huidige (te amoveren) tennisbanen aan te leggen en de (te amoveren) tennisgebouwen en schuren. Daar ligt al een goed bruikbare toegangsweg.

Ad 15.7) De gronden met bestaande verhardingen die voor bebouwing in aanmerking zouden moeten komen liggen op 50 meter van het Molenvlietpark en in de zichtlijn van de panden die tot het werkingsgebied van de vereniging behoren.

15.8) Daardoor hoeft het Molenslootpad niet ingezet te worden en kan in huidige vorm met de grote bomen behouden blijven. Ook de bestrating en de brug kunnen achterwege blijven. Ook hoeven daardoor veel minder grote bomen te worden gekapt. Watercompensatie en de overige bouw kunnen zo veel mogelijk op bestaand grasland. Ook kan de watertoevoer om grote bomen worden geleid en/of kijk of overval een dam zoals nu voorgesteld wel nodig is. Je kunt ook werken met grote ondergrondse water (toevoer) buizen of duikers. Dat spaart een uniek stukje groen en veel grote bomen. Het natuurgebied wordt daardoor minder aangetast en niet verkleind.

Ad 15.8) Op het Molenslootpad is in de afweging van reactieonderdeel 15.3 al ingegaan.

19) Burgemeester en Wethouders van Leidschendam-Voorburg van 2 augustus 2022

19.1) 'We hebben het ontwerpbestemmingsplan bekeken en geconstateerd dat:

  • de bestaande langzaamverkeersverbinding langs de buitenplaats gehandhaafd blijft,
  • er een beperkt aantal nieuwe woongbouwen binnen de verwilderde bosstructuur van de buitenplaats wordt gerealiseerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de waardevolle hoofdstructuren karakteristiek richting de Vliet waarbij de buitenplaatsen zich aan de voorzijde presenteren met een gebouw in een groene setting;
  • de locatie is gelegen ter hoogte van buurgemeente Rijswijk en daar geen impact heeft op het beeld vanuit Voorburg naar de overzijde van de vliet.

Wij maken geen gebruik om te reageren op het ontwerp bestemmingsplan. Wij wensen u veel succes in de verdere procedure'.

Ad 19.1) Hiervan wordt kennis genomen.

20 Gemeente Rijswijk van 15 augustus 2022

Bedankt voor het toezenden van het concept ontwerpbestemmingsplan Nieuw Vredenoord in het kader van het wettelijk vooroverleg artikel 3.1.1. Bro.

20.1) Het plan heeft geen consequenties voor de gemeente Rijswijk. Wij kunnen u derhalve meedelen dat wij geen noodzaak zien inhoudelijk te reageren op dit plan.

Wel hadden wij wel nog een opmerking:

  • In de toelichting wordt verwezen naar bestemmingsplan Hoornwijck-Broekpolder in plaats van het geldende bestemmingsplan Hoornwijck-Broekpolder 1e algehele herziening

(Westelijk daarvan ligt nog een bestemming "Wonen - 1" . Deze is opgenomen in het bestemmingsplan Hoornwijk- Broekpolder, dat 24 september 2019 door de raad van de gemeente Rijswijk werd vastgesteld).

Ad 20.1) In paragraaf 1.4.2 is de naam van het bestemmingsplan 'Hoornwijk- Broekpolder' op twee plaatsen vervangen door 'Hoornwijck-Broekpolder 1e herziening'. De term 'algehele' komt niet in die naam voor.  

23.Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage e.o. van 15 augustus 2022

Het bestemmingsplan Nieuw Vredenoord is ter inzage gelegd tot en met 15 augustus. Daarom dient de AVN deze zienswijze in. Belangrijke inzet daarbij is beter te implementeren dat het gebied deel uit maakt van Natuur Netwerk Nederland (NNN). De AVN heeft zich eerder met succes verzet tegen (uitbreiding van) bouw in NNN in Sorghvliet (Den Haag) en de Paauw (Wassenaar).

23.1) We vragen het College het bestemmingsplan aan te passen door in het gebied dat behoort tot het NatuurNetwerk Nederland geen bebouwing toe te staan, dan wel bebouwing te beperken tot het deel langs de Vliet. Het gebied dat nu grotendeels bos is, heet te worden veranderd in een landgoed, maar in feite wordt het meer een villapark. We vragen aan de kant van Molenvliet meer aaneengesloten bos te behouden/ te ontwikkelen, dat aansluit op belendend bos.

Ad 23.1) De afbeelding 2.6 in paragraaf 2.4.3 toont de huidige inrichting. Daarvan is naar schatting de helft als bos te omschrijven. De term grotendeels gaat echter van meer bos uit dan er daadwerkelijk is. De bebouwing is in vergelijking met voorlopig ontwerp in het definitieve ontwerp naar de Haagsche Trekvliet verschoven. Daarmee ontstaat een onbebouwd terrein van 0,4 hectares aan de zijde van het Molenvlietpark. In het geldend bestemmingsplan is de bestemming "Groen - Landgoed" geïntroduceerd. De inrichting is daarmee landschappelijk gezien gericht op een landgoed. Een villapark is een park gevormd door villa's met hun tuinen. Een landgoed kent een ruimtelijke ensemble van landhuis, koetshuis, portierswoning, tuinmanswoning, tuinhuis en rentmeesterswoning. De woonfunctie nam, bij de omzetting naar landgoed, toe. Dat leidt ertoe dat de gebouwen verschillende stedenbouwkundige ontwerpen kennen, terwijl een villapark alleen maar uit grote eensgezinswoningen bestaat. Om het principe van Zocher te doen herleven, staan die gebouwen zodanig op een voldoende afstand van elkaar dat er doorzichten ontstaan. Afbeelding 3.5 toont de bepaling van de doorzichten tussen de woongebouwen. En door de opzet als landgoed kennen de gebouwen geen tuinen. Het landgoed sluit tuinen uit. Rondom de panden geven graslanden met kruidenvegetaties het landgoed gestalte. Het is daarmee geen villapark. Aan de kant van Molenvliet is een aaneengesloten gebied met bos en graslanden ontwikkeld, dat aansluit op belendende graslanden en waterpartijen.

Geen bouw -of op zijn minst minder bouw- in Natuur Netwerk Nederland

23.2) In de huidige situatie liggen er enkele kleine gebouwtjes en verharding van verlaten tennisbanen, en een open veld. Voor het overige bestaat het terrein uit aaneengesloten bos. De provincie heeft eerder in een brief geschreven dat een eerste plan kortweg te ingrijpend was voor de natuur op de actuele en potentiële wezenlijke (natuur)kenmerken en -waarden van dit gebied. De provincie heeft eerder in een brief geschreven dat een eerste plan te ingrijpend was voor de natuur en heeft geadviseerd het bouwen te beperken tot het voorste deel van het gebied (Brief Provincie ZH PZH-2020-726007737: DOS-2013-0002916. "Het plan omvat namelijk 7 gebouwen/villa's verspreid over het terrein. Vanwege de ligging in Natuurnetwerk Nederland zijn de mogelijkheden echter maar tot op zekere hoogte aanvaardbaar. De gevolgen van het voorgelegde plan zijn kortweg te ingrijpend op de actuele en potentiële wezenlijke (natuur)kenmerken en -waarden van dit gebied. Ook vanuit het beleid inzake ruimtelijke kwaliteit wordt de ontwikkeling te fors bevonden. Het gaat namelijk niet om een "inpassing" maar om een "aanpassing/transformatie" en dat past volgens de Omgevingsverordening Zuid-Holland niet in een beschermingscategorie 1 gebied, zoals het onderhavige plangebied. Het advies inzake ruimtelijke kwaliteit pleit ervoor de ontwikkeling te beperken tot het voorste deel van het perceel.")

In het huidige plan zijn de geplande gebouwen inderdaad opgeschoven richting Vliet. Omdat het gaat om NatuurNetwerk Nederland, stelt de AVN voor, mocht er toch worden gebouwd, minder te bouwen door gebouwen aan de 'niet-Vliet' kant te schrappen, conform de brief van de Provincie, en alleen de bouwen aan de kant van de Vliet. (zie nummers in het rood op bijgevoegde plankaart. Bijvoorbeeld gebouw nr 2 te schrappen, met parkeerterrein 1, dan is ook een brede verkeersontsluiting/brede brug overbodig. Dus minder verharding, en meer ruimte voor natuur. Dat geldt ook als nrs 3 en 4 niet worden gebouwd. Deze drie gebouwen liggen alle meer centraal in het gebied, en verder van de Vliet.)

Ad 23.2) Van het plangebied is naar schatting de helft als bos te omschrijven. Zeker 30% wordt gevormd door open velden. De enkele kleine gebouwtjes en verharding van verlaten tennisbanen en parkeerterreinen vormen een aaneengesloten terrein en kennen een gezamenlijke oppervlakte van 6.711 m2.  Bij de verlegging naar de Haagsche Trekvliet zijn 2 woningen vervallen. Ook in genoemde brief werd al gesteld dat voor de verwerkelijking van het Natuur Netwerk Nederland in het plangebied de inrichting tot landgoed noodzakelijk is. De aanwezigheid van gebouwen maakt een landschap tot een landgoed. Als bouwwerk dienen ze te passen in de opzet van dat landschap. Die opzet gaat van open ruimten uit. Dat leidt tot een zekere spreiding. Daarenboven kent het geldend bestemmingsplan ook bouwtitels.

23.3) Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om in NNN vijf woongebouwen aan te leggen (samenvatting) en drie parkeerterreinen (plankaart/verbeelding). Verwarrend is, dat de drie parkeerterreinen ook de bestemming wonen 1 of 2 hebben op de plankaart, waardoor het lijkt of er 8 gebouwen gaan komen. We bevelen aan deze de bestemming verkeer- parkeerterrein te geven, en het binnen de bestemming mogelijk te maken daarop ook bomen te planten

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0048.png"

Ad 23.3) De parkeerterreinen zijn bedoeld voor het gebruik door bewoners. Daarom zijn in de bestemmingen "Wonen 1"en "Wonen 2" opgenomen. Die bestemmingen laten ook groen toe.

Behoud van het aaneengesloten bos

23.4) In het plan worden 463 bomen gekapt en 160 aangeplant. Bij die aanplant zitten speciale bomen als de tulpenboom en ook worden er hortensia's en rododendrons geplant. Op de grond komt de stinzenbeplanting. Daarmee wordt het geen bos maar een park, beheertype 17.3, park en stinzenbos. Natuurwaarden (het is toch NNN) zijn zo ondergeschikt aan landschapswaarden. We bevelen aan het deel aan de kant van de Molenvliet als aaneengesloten bos te beheren dat aansluit op de andere delen met bos, niet als park/landgoed. In de huidige situatie bestaat het terrein grotendeels uit aaneengesloten bos. (zie illustratie).

Ad 23.4) Het plangebied bestaat naar schatting maar voor de helft uit bos. Zowel de tweede toevoer, de daarbijbehorende dijk en de wens tot concentratie van de gebouwen bij de Haagsche Trekvliet (zie reactieonderdeel 23.2) leidt tot een zeker verspreide ligging die een aaneengesloten bos moeilijk maakt. Genoemde brief en de geldende bestemming gaan van een landgoed uit. Daarenboven maakt indiener niet aannemelijk dat de NNN alleen uit bos bestaat. Naast de aanplant van bomen en bosgroepen dienen ook graslanden met kruidenvegetaties te worden voorzien evenals de aanleg van waterpartijen. Het bestemmingsplan waarborgt de ligging van de bossen. Daarmee zijn de natuurdoelen in het landgoed verweven.

23.5) In het bos wordt door het hoogheemraadschap een ruime watertoevoer en een waterkering gemaakt. Daarnaast worden er grote vijvers aangelegd. Daardoor gaat oppervlak groen op land verloren en worden er veel bomen gekapt.

Ad 23.5) In het vigerend bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. is het plangebied met name de bestemmingen "Groen - Landgoed" en "Water" aangewezen. Beide zijn nog niet gerealiseerd. Zij vindt haar grondslag in de tweede toevoer van de water- en calamiteitenberging in het naastgelegen Molenvlietpark ten behoeve van de Rotterdamsebaan. Ze dient de waterveiligheid. Met dit bestemmingsplan werd voldaan aan de aanduiding ecologische hoofdstructuur uit de toendertijd geldende provinciale Verordening ruimte. De bestemmingen zouden in dat kader de verbinding vormen tussen het oostelijk gelegen landgoed Vredenoord en het westelijk gelegen Beukenhof. Deze omliggende terreinen werden daarmee als onderdeel van de hoofdstructuur beschouwd.

23.6) Door de Provincie wordt het bos gekenmerkt als beheertype 14.03 vochtig Haagbeuken- en essenbos. Het bos is niet in goede staat. Dat sluit uiteraard niet uit dat er beheermaatregelen worden genomen om het te verbeteren. Aan de kant van het nieuwe Molenvlietpark sluit het bos aan op bos in belendende percelen, van de Beukenhof (Hoornwijck), en van Oud Vredenoord. Dat is belangrijk, want om ecologisch goed te kunnen functioneren moet een bos zo groot mogelijk zijn. Bovendien speelt bos een belangrijke rol bij het tegengaan van klimaatverandering.

Ad 23.6) Het nieuwe aansluitende Molenvlietpark is niet bebost. Het bos in het plangebied zal aan die zijde geen voortzetting krijgen. De mogelijkheid om met beheermaatregelen het in niet goede staat zijnde bos te verbeteren wordt door indiener in haar blad Haagwinde uit 2019 eerste kwartaal als volgt omschreven: 'De oostelijke helft van het plangebied bestaat voor een tamelijk deel uit verharde terreinen aan de grens met Oud Vredenoord. Het overige deel bestond voor een groot deel uit het westelijk deel de Molenwei, naar een ontwerp van Zocher sr.  Van de oorspronkelijke grote ovale molenweide is alleen nog maar een klein paardenweitje overgebleven waar een paar pony's rondlopen. Voor het overige is de oostelijke helft opschot van essenbomen. Deze bomen zijn in de eindfase. Het zijn voornamelijk hoge dunne boompjes met hele kleine kruinen. Dit bos is er slecht aan toe, te meer daar de essentaksterfte flink heeft toegeslagen. De bodem is dichtgeslempt en zuur, zonder kruidige vegetatie. Het bos is zichzelf momenteel aan het doodgroeien omdat er te weinig licht op de bodem valt. Van hoge natuurwaarden en biodiversiteit is geen sprake.  Slechts enkele bomen, zo blijkt uit onderzoek, komen voor zijn behoud in aanmerking. Ten aanzien van de op grond van de Wet natuurbescherming beschermde planten- en diersoorten wordt opgemerkt dat er sprake is van de aanwezigheid van vleermuizen.  Voor het overige zijn geen andere beschermde soorten in de oostelijke helft van het plangebied aangetroffen.' Hieruit - maar ook uit onderzoeken ten behoeve van dit bestemmingsplan - blijkt dat de mogelijkheid tot verbetering van het huidige bomenbestand niet aanwezig is. Er is sprake van afwezige natuurwaarden

23.7) Op de plankaart zijn er een aantal delen met de functieaanduiding 'bos'. We bevelen aan deze deze delen meer op elkaar aan te sluiten (bijvoorbeeld bij A op de kaart), en niet te doorklieven met zichtlijnen. En ook de nieuw aan te leggen vijvers te verkleinen of weg te laten. Daarbij kan worden gedacht aan een poel die geschikt is voor amfibieën. Er komt immers al een ruime watertoevoer.

Ad 23.7) Op de functieaanduiding 'bos' is in de afweging van reactieonderdeel 23.4 al ingegaan.

Overige voorstellen tbv de natuur

23.8) Het wordt gewaardeerd dat in de regels voorschriften tbv de natuur staan mbt tot de verlichting, dat voor wegen klinkers worden gebruikt ipv asfalt, en paden halfverharding krijgen. "Er wordt drie keer per jaar in april-begin mei, juli en november gemaaid". (art.) We bevelen aan 'maximaal' toe te voegen. "Er wordt maximaal drie keer per jaar, in april-begin mei, juli of november gemaaid".

Ad 23.8) Het maaien in mei, juli en november is de norm waaraan voldaan moet worden en dat verplicht tot precies drie maaibeurten.

23.9) Het is ook mooi te lezen dat 'natuurwetenschappelijke waarden' worden ontwikkeld (regels art. 3. 1. b). Wellicht verdient het de voorkeur de term 'natuurwaarden' te gebruiken, want deze term komt voor in de functielijst van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP, zie Toelichting 5.3.1).

Ad 23.9) De term 'natuurwetenschappelijke waarde' noemt de verplichting om te bewijzen dat beplantingen zodanige botanische, faunistische en morfologische waarden kennen dat zij als 'natuur' omschreven te kunnen worden. Het vereist daartoe onderzoek te verrichten en de term 'natuur' terughoudend te gebruiken. De term staat niet in de functielijst van de SVBP. Deze lijst omvat de omschrijving van de functieaanduidingen, niet van bestemmingsdoeleinden.

23.10) Het gaat hier om NNN. Daarom adviseren we ook de bestemming 'groen' in artikel 3. te vervangen door de bestemming 'natuur'.

Ad 23.10) Op de bestemmingsaanwijzing is in de afweging van reactieonderdeel 23.5 al ingegaan.

23.11) In de regels art. 3.1.f. staat een beschrijving van wat 'bos' is: 'Boomgroepen met onderbegroeiing'. We stellen voor dat te schrappen. En te vervangen door ter plaatse van de functieaanduiding: 'bos' uitsluitend voor bos. In andere bestemmingsplannen van Den Haag wordt bos ook niet gedefinieerd, het is een standaard functie uit de SVBP.

Ad 23.11)  De vermelding van onderbegroeiing heeft een bepaalde reden. Stinzenbossen bestaan veelal uit oude bossen bij landgoederen met een karakteristieke stinzenflora in de ondergroei. Het betreft vaak bolgewassen en kruidachtige overblijvende gewassen, maar het kan ook gaan ook om bloeiende struiken zoals azelea en rhododendron. De term 'bos' is vermeld in de functielijst van de SVBP. Deze lijst omvat de omschrijving van de functieaanduidingen, niet van begripsomschrijvingen. De uitleg over stinzenbossen ontbreekt bij de toetsing en verantwoording van bestemmingen. Ze wordt opgenomen in paragraaf 5.3.1  in de rijen 47 en 54.

23.12) Op de plankaart staat ook een bouwvlak zonder woonbestemming (bij nummer 1). We stellen voor die te verwijderen.

Ad 23.12) Overeenkomstig artikel 3.1.h is dit gebouw voor de stalling van voertuigen voor het onderhoud van het landgoed bedoeld. De noodzaak tot onderhoud is aanwezig en dan ligt de aanwezigheid van een stalling voor de hand. Het ligt op minder dan 200 meter van de Haagsche Trekvliet.

23.13) Ook stellen we voor het aantal 'bouwwerken geen gebouw zijnde' in artikel 3 'groen' te beperken aantal, oppervlak, hoogte <3m, locatie) enz. De omvang en het aantal terrassen is wel geregeld, in art. 3.4.c.

Ad 23.13) Indiener maakt niet aannemelijk dat de toegelaten bouwwerken, geen gebouw zijnde, de bestemming "Groen - Landgoed" niet zouden dienen. In artikel 3.2.2 zijn daartoe voldoende waarborgen opgenomen.

26) LBP Sight namens Attractiepark Drievliet van 18 juli 2022,

Op 5 juli 2022 heeft u het ontwerpbestemmingsplan Nieuw Vredenoord ter inzage gelegd. Namens Attractiepark Drievliet wil ik bij deze de volgende zienswijze over dit ontwerp naar voren brengen.

26.1) In uw ontwerpbesluit geeft u aan dat u voornemens bent om op deze locatie een aantal nieuwe woonbestemmingen toe te staan. In uw ontwerp wordt echter weinig tot geen aandacht besteed aan het drukke woon- en leefklimaat op deze locatie. In de directe nabijheid bevinden zich de nodige rijks snelwegen en de nieuw aangelegde Rotterdamse baan.

Ad 26.1) Aan de hand van de resultaten van het akoestisch onderzoek (bijlage 11 van de toelichting bij het bestemmingsplan) kan gesteld dat alleen de Jan Thijssenweg tot geluidsbelasting op de woningen in het plangebied zal leiden. Uit dat onderzoek van 6 december 2021 blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen in het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal overschrijden (paragraaf 5.3.1, rij 39). Om het bestemmingsplan vast te stellen is de verlening van een hogere grenswaarde wegverkeerslawaai noodzakelijk. Een verzoek daartoe is bij het bevoegd gezag – ODH - ingediend. Daarmee is op de betekenis van het wegennet op het woon- en leefklimaat van de locatie ingegaan.

26.2) Daarnaast wordt het Chinees restaurant/partycentrum de Chinese Muur niet beschouwd.

Ad 26.2) Op grond van het geldend bestemmingsplan laat de bestemming die aangewezen is aan het attractiepark een middelzware horeca-inrichting toelaten. Het betreft dan een restaurant. De handreiking Bedrijven en milieuzonering (Den Haag, 2009) hanteert daaromheen een afstand van tien meter. Het plangebied valt daarbuiten. In de toelichting ontbreekt de vermelding van het chinees restaurant. Zij wordt aan paragraaf 2.5.1  toegevoegd.

26.3) Nu in het ontwerpbestemmingsplan een duidelijke ruimtelijke afweging ontbreekt als het gaat om de aanvaardbaarheid van deze nieuwe woonbestemmingen in relatie tot de reeds in de omgeving aanwezige bestemmingen moet geconcludeerd worden dat uw besluit onvoldoende is gemotiveerd en daarom aanvulling behoeft. Zo geeft de richtlijn "Bedrijven en milieuzonering" waar u aan refereert in de toelichting van het bestemmingsplan in eerste termijn een aan te houden richtafstand voor geluid aan voor een attractiepark van 300 meter. De woningen liggen op circa 85 meter.

Ad 26.3) Bij nadere meting blijkt de afstand tussen het woonhuis aan het hek en de perceelgrens van het atractiepark ruim 170 meter te bedragen. De toelichting bij het bestemmingsplan vermeldt het familie attractiepark (paragraaf 2.5.1) verwijst naar de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (paragraaf 4.9) en maakt dan een afweging (paragraaf 5.3.1 rij 46). Ook het feit dat de indiener een afstand van 85 meter vermeldt, geeft aan dat het besluit gemotiveerd werd.

De richtafstand die de handreiking Bedrijven en milieuzonering voor recreatiecentra hanteert bedraagt 300 meter bij een rustige woonwijk. Het vormt de grootste afstand en wel voor de milieucomponent geluid. Nochtans vormt de groepering van de 5 gebouwen geen rustige woonwijk. Zij is eerder als verspreide lintbebouwing te omschrijven. De gebouwen liggen niet op 85 meter afstand van het familieattractiepark maar op ruim 170 meter. Verder is in het kader van het Activiteitenbesluit voor het voorgaande bestemmingsplan Molenvlietpark de geluidsbelasting van de indoorhal berekend. Zij ligt op 170 meter van de woongebouwen. De berekende geluidsbelasting van deze hal ligt 20 dB(A) onder de toelaatbare grens van de geluidsbelasting. Het verkooppunt voor motorbrandstoffen, geen LPG zijnde, ligt op meer dan 30 meter van de gebouwen. Voorts moet aan de richtafstand van 170 meter afstand minder betekenis worden gehecht omdat de entree en de verkeersontsluiting van het parkeerterrein van dit park en de indoorhal op dit park gelegen zijn aan de Laan van 's Gravenmade. Dat geldt niet voor het motorbrandstoffenverkooppunt en het chinees restaurant.

Nochtans is er ten westen van het familieattractiepark sprake van op veel kortere afstand gelegen verspreide lintbebouwing.

In paragraaf 5.3.1 rij 46 wordt het bijvoeglijke naamwoord 'verspreide' voor lintbebouwing ingevoegd. De afstand '85 meter'wordt in 'ruim 170 meter' veranderd. Ook is de zin: 'Buiten dat is er ten westen van het familieattractiepark sprake van op veel kortere afstand gelegen verspreide lintbebouwing.' toegevoegd. De ontsluitingssituatie wordt aangevuld met de mededeling 'dat dat niet geldt motorbrandstoffenpunt en het chinees restaurant'.

26.4) Ook is onduidelijk welke maatregelen bij de ontwikkeling worden genomen, om eventuele negatieve effecten van de omgeving op het woon- en leefklimaat op de locatie te mitigeren.

Ad 26.4) De in de toelichting genoemde omstandigheden - met inbegrip met de toevoegingen en wijziging - leiden niet de conclusie dat het familie attractiepark van dit bestemmingsplan negatieve effecten zal ondervinden.

26.5) Daarbij is het noodzakelijk om deze afwegingen en motivering een goede plaats in het bestemmingsplan te geven, zodat eventuele toekomstige bewoners zich bewust zijn van de omgeving waarin zij wonen.

Ad 26.5) Op de afwegingen en motivering is in de afweging van reactieonderdeel 26.3 al ingegaan.

26.6) Ter aanvulling geven wij u in overweging om aan de ontwikkelaar de verplichting op te leggen om bij de verkoop van woningen/appartementen in de verkoopcontracten een bepaling op te nemen, waaruit blijkt dat kopers zich bij de aankoop van de woning bewust zijn van de omgeving waarin deze gelegen is. Een en ander is in het kader van de samenhang van de ontwikkeling met de realisatie van de 2e watertoevoer door uw gemeente ook zonder meer uitvoerbaar.

Ad 26.6) Hiervan wordt kennis genomen.

26.7) Nu in het ontwerpbestemmingsplan een duidelijke ruimtelijke afweging ontbreekt als het gaat om de aanvaardbaarheid van deze nieuwe woonbestemmingen in relatie tot de reeds in de omgeving aanwezige bestemmingen moet geconcludeerd worden dat uw besluit onvoldoende is gemotiveerd en daarom aanvulling behoeft. Zo geeft de richtlijn "Bedrijven en milieuzonering" waar u aan refereert in de toelichting van het bestemmingsplan in eerste termijn een aan te houden richtafstand voor geluid aan voor een attractiepark van 300 meter. De woningen liggen op circa 85 meter.

Ad 26.7) Op de afwegingen en motivering is in de afweging van reactieonderdeel 26.3 al ingegaan.

26.8) In het park zullen 463 bomen gekapt worden en slechts 160 worden teruggeplaatst. Opmerkelijk is dat in procedures die door Drievliet in voorgaande jaren gevoerd zijn er steevast bezwaar vanuit gebruikers van Vredenoord werden ingebracht omtrent de aanwezigheid van beschermde diersoorten waaronder de Ijsvogel in het park. Onduidelijk is op welke wijze het kappen van een degelijke hoeveelheid bomen zich verhoudt tot de genoemde beschermde diersoorten. Onduidelijk is waarom in de Quickscan Ecologie van Movares de aanwezigheid van de Ijsvogels niet wordt benoemd.

Ad 26.7) In de Quickscan Ecologie van Movares wordt de aanwezigheid van de ijsvogels niet benoemd omdat ze er niet zijn aangetroffen. Het bestemmingsplan zal het bezwaar vanuit gebruikers van Vredenoord voor het familie attractiepark niet versterken.

28) 2 reclamenten uit het aangrenzende deel van de gemeente Rijswijk van 22 juli 2022

Het plan voorziet (ook blijkens de samenvatting) in de ontwikkeling van 5 woongebouwen en twee wegen, een aan te leggen waterkering ten oosten van de tweede watertoevoer en de oostelijk daarvan aan te leggen dijk. Verder is aldus de samenvatting sprake van een grootscheepse bomenkap. De aansluiting van het onverharde voetpad (het Molenslootpad) op de Jan Thijssenweg wordt verbreed( en bestraat voor auto verkeer ) en er komen twee vertakkingen. Voor de ene aftakking van de aan te leggen straat wordt een brug over de tweede water toevoer aangelegd.

28.1) Als direct omwonenden kijken we via de achterzijde van huis en onze tuin nu uit op en genieten we elke dag van een uniek stukje natuurgebied met grote bomen en veel struiken. We wonen verder in een sterk verstedelijkt gebied dat extreem belast is door het verkeer op de Rotterdamsebaan en de Rijkswegen A4 en A13.

We wandelen veel over het onverharde, ooit door landschapsarchitect Zocher ontworpen romantische voetpad onder de bomen. Of we pakken de roeiboot om te genieten van de vele grote bomen, die naast Kansjesmolensloot staan en erover heen hangen. Een klein paradijsje in een veelal verhard gebied. Er wonen veel dieren en vogels die nergens anders meer terecht kunnen. Elke dag zuiveren de bomen de lucht, zorgen voor een fraai groen uitzicht en dempen het omgevingsgeluid. Het gebied heeft of verdient (terecht) een hoge beschermingsstatus, deels als Haagse ecologische zone en deels als onderdeel van een Natuurnetwerk (Natuurnetwerk Nederland).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0049.png"

Dat willen we graag zo houden. Daarin staan we niet alleen: tegen de 2000 mensen hebben op internet een petitie getekend om vooral dit onverharde natuur pad met daaromheen staande grote bomen zo veel mogelijk te behouden. Ook de Haagse Partij voor de Dieren is voor dit stuk Haagse natuur opgekomen en heeft raadsvragen gesteld.

Ad 28.1) Het bestemmingsplan beoogt mede na de herinrichting van het plangebied het uitzicht op een groen gebied te herstellen als landgoed. Het is nu een stadsrandzone (paragraaf 2.2). Het Molenslootpad wordt ten dele aangepast en hersteld.

28.2) Door de voorgenomen woningbouw en het massaal kappen van grote bomen wordt dit geheel of grotendeels teniet gedaan. Wij krijgen alweer (na de jarenlange aanleg van de Rotterdamsebaan) veel aanleg en bouwwerkzaamheden te verduren met alle overlast, stof, herrie en stank tot gevolg. Na de massale kap van de grote bomen kijken we straks uit op nog meer water, kale dijken en nauwelijks nog groen. We kijken straks ook (deels) uit op woongebouwen, straten en auto's. We horen straks veel meer omgevingslawaai, maar ook startende auto's, woongeluiden en verkeer over de nieuw aan te leggen straat in plaats van de stilte met vogelgeluiden die er nu is.

Ad 28.2) In de samenvatting wordt gesproken over de aanplant van in totaal 360 bomen. Het wegvak van het Molenvlietpad dat verlegd en breder wordt, is ten behoeve van het bestemmingsverkeer van de in totaal 16 woningen. Het ligt op minimaal 70 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning. Het geschetste beeld van grotendeels huizen, straten, water en kale dijken wordt niet herkend. De dichtstbijzijnde woning in het plangebied ligt op 70 meter afstand. Het zicht op water is indieners niet onbekend. Immers, hun woning grenst aan de Kansjesmolensloot. De dichtstbijzijnde werkzaamheden betreffen de verharding van het Molenslootpad. Op afstand vinden ontgravingen plaats voor de tweede toevoer.

28.3) Daardoor lijden wij niet alleen immateriële, maar ook materiele schade. Wat dat laatste betreft: Het is bekend dat huizen die uitkijken op grote bomen en waar je vlakbij in het groen kunt wandelen en recreëren in economische waarde meer waard zijn dan huizen waarbij dat niet het geval is. Als dat grotendeels verdwijnt is ons huis veel minder waard. Wij stellen het op prijs als u ons daarvoor op voorhand compenseert.

Ad 28.3) Het verzoek betreft niet de inhoud van het bestemmingsplan. Nu indieners daarin een grondslag voor schade en compensatie zien kunnen zij daartoe een procedure starten. Het is een andere procedure dan de procedure voor het in werking laten treden van dit bestemmingsplan.

Opvallend is dat de betreffende eigenaren van de Haagse grond op voorhand direct of indirect rijkelijk beloond worden (denk aan : omzetting van natuurgrond in dure bouwgrond, overnemen voor de aanleg t.b.v. watercompensatie, een straat en een brug kosteloos aanleggen of extra tuin mogelijk maken) en ze worden geen stro breed in de weg gelegd.

28.4) De natuur en de aanpalende wooneigenaren op Rijswijks grondgebied krijgen alle lasten en geen of nauwelijks compensatie in het vooruitzicht gesteld (op een paar kleine nieuw aan te planten boompjes na). Zo zien wij straks grotendeels huizen, straten, water en kale dijken en krijgen we overlast door verkeer over het verharde en verbrede Molenslootpad. Ook horen we straks meer verkeerslawaai en lawaai van het nabijgelegen Drievliet en van auto's die van en naar de nieuwe woningen rijden. De huidige grote bomen en struiken zijn dan grotendeels weg.

Ad 28.4) Verwezen wordt naar de afweging van het reactieonderdeel 28.2.

28.5) Dat moet anders kunnen.

Onderzoek alternatieven waardoor veel minder grote bomen gekapt hoeven te worden en het huidige voet(Molensloot) pad in onverharde vorm geheel behouden kan blijven. Bijvoorbeeld door de woongebouwen grotendeels op de huidige (te amoveren) tennisbanen aan te leggen en de (te amoveren) tennisgebouwen en schuren.

Daar ligt al een goed bruikbare toegangsweg. Daardoor hoeft het Molenslootpad niet ingezet te worden en kan in huidige vorm met de grote bomen behouden blijven. Ook de bestrating en de brug kunnen achterwege blijven. Ook hoeven daardoor veel minder grote bomen te worden gekapt. Watercompensatie en de overige bouw kunnen zo veel mogelijk op bestaand grasland. Ook kan de watertoevoer om grote bomen worden geleid en/of kijk of overval een dam zoals nu voorgesteld wel nodig is. Je kunt ook werken met grote ondergrondse water (toevoer) buizen of duikers. Dat spaart een uniek stukje groen en veel grote bomen.

Ad 28.5) De aanleg van de tweede en betere aanvoer tussen de Haagsche Trekvliet en het Molenvlietpark en oostelijk daarvan een dijk en de reconstructie van het Molenvlietpad worden in het geldend plan al mogelijk gemaakt. De gronden met bestaande verhardingen die voor bebouwing in aanmerking zouden moeten komen liggen op 50 meter van het Molenvlietpark en in de zichtlijn van de panden.

28.6) Onderzoek alternatieven waardoor veel minder grote bomen gekapt hoeven te worden en het huidige voet(Molensloot) pad in onverharde vorm geheel behouden kan blijven. Bijvoorbeeld door de woongebouwen grotendeels op de huidige (te amoveren) tennisbanen aan te leggen en de (te amoveren) tennisgebouwen en schuren. Daar ligt al een goed bruikbare toegangsweg. Daardoor hoeft het Molenslootpad niet ingezet te worden en kan in huidige vorm met de grote bomen behouden blijven. Ook de bestrating en de brug kunnen achterwege blijven. Ook hoeven daardoor veel minder grote bomen te worden gekapt. Watercompensatie en de overige bouw kunnen zo veel mogelijk op bestaand. Ook kan de watertoevoer om grote bomen worden geleid en/of kijk of overval een dam zoals nu voorgesteld wel nodig is. Je kunt ook werken met grote ondergrondse water (toevoer) buizen of duikers. Dat spaart een uniek stukje groen en veel grote bomen.

Ad 28.6) Op de aanleg van de tweede en betere aanvoer is in de afweging van reactieonderdeel 28.5 al ingegaan. De aanleg zal tot een hogere grondwaterstand leidden, die vele bomen niet zullen overleven.  

28.7) En als laatste bijlage : dit zijn de nieuwe bomen die geplant zijn na de onnodige kap van vele grote , de aan plant geen water en verdrogen. Een triest beeld bij de waterberging Molenvlietpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0050.png"

Ad 28.7) Het waterbergingsgebied Molenvlietpark zal geen landgoed gaan vormen en is om die reden niet met het plangebied te vergelijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0345HVredenoord-40ON_0051.png"

29) 1 indiener uit het aangrenzende deel van de gemeente Rijswijk van 2 augustus 2022

Hierbij dienen wij onze zienswijze in inzake de Concept ontwerpbestemmingsplan Nieuw Vredenoord, uw Kenmerk : DSO/10349815.

Het plan voorziet (ook blijkens de samenvatting) in de ontwikkeling van 5 woongebouwen en twee wegen, een aan te leggen waterkering ten oosten van de tweede watertoevoer en de oostelijk daarvan aan te leggen dijk. Verder is aldus de samenvatting sprake van een grootscheepse bomenkap. De aansluiting van het onverharde voetpad (het Molenslootpad) op de Jan Thijssenweg wordt verbreed( en bestraat voor auto verkeer ) en er komen twee vertakkingen. Voor de ene aftakking van de aan te leggen straat wordt een brug over de tweede water toevoer aangelegd.

29.1) Als direct omwonenden kijken we via de achterzijde van huis en onze tuin nu uit op en genieten we elke dag van een uniek stukje natuurgebied met grote bomen en veel struiken. We wonen verder in een sterk verstedelijkt gebied dat extreem belast is door het verkeer op de Rotterdamsebaan en de Rijkswegen A4 en A13.

We wandelen veel over het onverharde, ooit door landschapsarchitect Zocher ontworpen voetpad onder de bomen. Of we pakken de boot om te genieten van de vele grote bomen, die naast Kansjesmolensloot staan en erover heen hangen. Een klein paradijsje in een veelal verhard gebied. Er wonen veel dieren en vogels die nergens anders meer terecht kunnen. Elke dag zuiveren de bomen de lucht, zorgen voor een fraai groen uitzicht en dempen het omgevingsgeluid.

Ad 29.1) Het bestemmingsplan beoogt mede na de herinrichting van het plangebied het uitzicht op een groen gebied te herstellen als landgoed. Het is nu een stadsrandzone (paragraaf 2.2). Het Molenslootpad wordt ten dele aangepast en hersteld.

29.2) Het gebied heeft of verdient (terecht) een hoge beschermingsstatus, deels als Haagse ecologische zone en deels als onderdeel van een Natuurnetwerk (Natuurnetwerk Nederland).

Ad 29.2) Er is geen sprake van ecologische waarden van de beplantingen. Gelet daarop verdient het plangebied een inrichting, die het Netwerk wel tot uitdrukking gaat brengen. Het bestemmingsplan is daarop gericht.

29.3) Dat willen we graag zo houden. Daarin staan we niet alleen: tegen de 2000 mensen hebben op internet een petitie getekend om vooral dit onverharde natuur pad met daaromheen staande grote bomen zo veel mogelijk te behouden. Ook de Haagse Partij voor de Dieren is voor dit stuk Haagse natuur opgekomen en heeft raadsvragen gesteld.

Door de voorgenomen woningbouw en het massaal kappen van grote bomen wordt dit geheel of grotendeels teniet gedaan. Wij krijgen alweer (na de jarenlange aanleg van de Rotterdamsebaan) veel aanleg en bouwwerkzaamheden te verduren met alle overlast, stof, herrie en stank tot gevolg. Na de massale kap van de grote bomen kijken we straks uit op nog meer water, kale dijken en nauwelijks nog groen. We kijken straks ook uit op woongebouwen, straten en auto's. We horen straks veel meer omgevingslawaai, maar ook startende auto's, woongeluiden en verkeer over de nieuw aan te leggen straat in plaats van de stilte met vogelgeluiden die er nu is.

Ad 29.3) In de samenvatting wordt gesproken over de aanplant van in totaal 360 bomen. Het wegvak van het Molenvlietpad dat verlegd en breder wordt is ten behoeve van het bestemmingsverkeer van de in totaal 16 woningen. Het ligt op 70 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning. Het geschetste beeld van grotendeels huizen, straten, water en kale dijken wordt niet herkend. De dichttstbijzijnde woning in het plangebied ligt op 70 meter afstand van indiener. Het zicht op water is indiener niet onbekend. Immers, de woningen grenzen aan de Kansjesmolensloot. De dichtstbijzijnde werkzaamheden betreffen de verharding van het Molenslootpad. Op 30 meter afstand vinden ontgravingen plaats voor de tweede toevoer.

29.4) Daardoor lijden wij niet alleen immateriële, maar ook materiele schade. Wat dat laatste betreft: Het is bekend dat huizen die uitkijken op grote bomen en waar je vlakbij in het groen kunt wandelen en recreëren in economische waarde meer waard zijn dan huizen waarbij dat niet het geval is. Als dat grotendeels verdwijnt, is ons huis veel minder waard.

Wij stellen het op prijs als u ons daarvoor op voorhand compenseert.

Ad 29.4) Het verzoek betreft niet de inhoud van het bestemmingsplan. Nu indieners daarin een grondslag voor schade en compensatie zien kunnen zij daartoe een procedure starten. Het is een andere procedure dan de procedure voor het in werking laten treden van dit bestemmingsplan.

Opvallend is dat de betreffende eigenaren van de Haagse grond nu al direct of indirect rijkelijk beloond worden. De goedkope natuurgrond wordt omgezet in dure bouwgrond, waar betreffende projectontwikkelaar fors aan verdient en alsof dat niet genoeg is ontvangt hij van de gemeente Den Haag kosteloos een straat en een brug die hij naar eigen smaak kan plaatsen en inrichten. Hem wordt geen stro breed in de weg gelegd. En dit allemaal omdat de gemeente Den Haag heeft gekozen voor de goedkoopste waterafvoer van de Rotterdamsebaan; bovengronds, waardoor de gemeente Den Haag volledig afhankelijk is van deze eigenaren.

29.5) De natuur en de aanpalende wooneigenaren op Rijswijks grondgebied krijgen alle lasten en geen compensatie in het vooruitzicht gesteld. Zo zien wij straks grotendeels huizen, straten, water en kale dijken en krijgen we overlast door verkeer over het verharde en verbrede Molenslootpad. Ook horen we straks meer verkeerslawaai en lawaai van het nabijgelegen Drievliet en van auto's die van en naar de nieuwe woningen rijden. Dit alles zonder de huidige grote bomen en struiken die dan grotendeels weg zijn.

Ad 29.5) Verwezen wordt naar de afweging van het reactieonderdeel 29.3.

29.6) Dat moet anders kunnen.

Allereerst is het absurd dat er in de huidige plannen wordt gekozen voor een nieuwe toegangsweg naar de nog te bouwen huizen van een plan wat nog in de ontwerpfase zit.

Het accorderen van een nieuwe toegangsweg veroorzaakt een enorme bomenkap, zorgt voor verharding van het huidige Molenslootpad, zorgt in de toekomst voor geluidsoverlast en waardevermindering van ons huis.

Onderzoek alternatieven waardoor veel minder grote bomen gekapt hoeven te worden en het huidige voet(Molensloot) pad in onverharde vorm geheel behouden kan blijven. Bijvoorbeeld door de woongebouwen grotendeels op de huidige (te amoveren) tennisbanen aan te leggen en de (te amoveren) tennisgebouwen en schuren. Daar ligt al een goed bruikbare toegangsweg. Daarvoor hoeft het Molenslootpad niet ingezet te worden en kan het in de huidige vorm met de grote bomen behouden blijven.

Ook de bestrating en de brug kunnen achterwege blijven waardoor er veel minder grote bomen hoeven te worden gekapt.

Watercompensatie en de overige bouw kunnen zo veel mogelijk op bestaand grasland. Ook kan de watertoevoer om grote bomen worden geleid en/of kijk of overval een dam zoals nu voorgesteld wel nodig is.

En natuurlijk kan er ook gewerkt worden aan een ondergrondse water (toevoer danwel afvoer van de Rotterdamsebaan) buizen of duikers. Dat spaart een uniek stukje groen, veel grote bomen, lawaaioverlast van verkeer en zorgt ervoor dat wij ons woongenot kunnen behouden.

Ad 29.6) De aanleg van de tweede en betere aanvoer tussen de Haagsche Trekvliet en het Molenvlietpark en oostelijk daarvan een dijk en de reconstructie van het Molenvlietpad worden in het geldend plan al mogelijk gemaakt. De gronden met bestaande verhardingen die voor bebouwing in aanmerking zouden moeten komen liggen op 50 meter van het Molenvlietpark en in de zichtlijn van het pand van indiener.

30)  2 reclamenten uit het aangrenzende deel van de gemeente Rijswijk van 15 augustus 2022

Dank voor de onderstaande mail van 27 juli en de antwoorden . Tijdens de presentatie van de plannen gaf u aan dat ik altijd aanvullende vragen kon stellen. Daar maak ik graag gebruik van. Ik heb de volgende aanvullende vragen, die ik gaarne beantwoord zie.

30.1) In verband met de recente uitspraak van de Raad van State van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2221 lijken de op 6 juli jl gepresenteerde plannen in de huidige vorm onhaalbaar te zijn geworden, althans niet houdbaar bij een procedure voor de bestuursrechter.

 1.    Bent u het met mij eens dat de uitspraak ingrijpende gevolgen heeft voor de plannen zoals die op 6 juli jl door u als gemeente Den Haag m.b.t. de aanleg van de Tweede Watertoevoer en de plannen m.b.t. Nieuw Vredenoord zijn gepresenteerd ?

2.    Stopt u in verband met de uitspaak -al dan niet voorlopig- met de plannen voor de aanleg van de Tweede watertoevoer of past u deze aan? Als u die aanpast: wanneer presenteert u de nieuwe plannen waarbij veel minder bomen gekapt worden dan nu beoogd en de aantasting van het Natuurnetwerk geminimaliseerd wordt ?

Ad 30.1) In het bestemmingsplan is van een verkleining van het Netwerk geen sprake.

30.2) 3.    Is het niet beter om met de kapvergunning en de aanleg van de Tweede Watertoevoer te wachten totdat het Ontwerp Bestemmingsplan Nieuw Vredenoord definitief is vastgesteld ? De plannen lopen immers in elkaar over met alle gevolgen van dien voor het aantal te kappen bomen.

Ad 30.2) De aanleg van de tweede en betere aanvoer tussen de Haagsche Trekvliet en het Molenvlietpark en oostelijk daarvan een dijk en de reconstructie van het Molenvlietpad worden in het geldend plan al mogelijk gemaakt. Deze aanleg betreft ook het kappen van bomen. Verder is een projectplan op grond van de Waterwet van kracht.

30.3) 4.     Als de Tweede Watertoevoer nog door kan gaan, kan deze toch net als de Molensloot vanaf de aan te leggen duiker naar de watersluizen recht en over het hele traject net zo breed als de duiker te worden aangelegd? Als het ware een Tweede Kansjesmolensloot met een rechte lijn vanaf de Jan Thijssenweg naar de waterberging,  zonder de extra watercompensatie en de uitstulpingen. De grens voor de kapvergunning komt veel dichter bij de Tweede watertoevoer te liggen als die zo recht mogelijk wordt aangelegd van de Vliet naar de Waterberging. Het aantal te kappen bomen wordt daardoor ingrijpend beperkt en de aanslag op het Natuurnetwerk wordt daardoor minimaal en het behoud van de natuur staat voorop.

 5.    De Kernzone Boezemkade dient zodanig te worden aangelegd dat geen beschermingszone meer nodig of minimaal is. Bent u het eens dat dit weliswaar duurder, maar technisch mogelijk is ?

Ad 30.3) Op het gekozen tracé van de tweede toevoer is in de afweging van reactieonderdeel 29.2 al ingegaan. De aanleg zal tot een hogere grondwaterstand leiden, die vele bomen niet zullen overleven. De tweede toevoer is een onderdeel van het Netwerk. Nieuwe aanplant van bomen en de aanleg van graslanden zal de natuurdoelen van het Netwerk gestalte gaan geven.

30.4) 6.     U mag, als we de uitspraak serieus nemen,  op geen enkele wijze vooruitlopen op andere plannen die nog spelen, zoals het Ontwerp bestemmingsplan Nieuw Vredenoord. Kortom het kappen van bomen i.v.m. het aanleggen van een weg over het Molensloot(voet)pad van 100 meter lang en het betegelen van het voetpad en de aanleg van een brug en andere bouwactiviteiten  lijken i.v.m. de onderhavige uitspraak niet (meer) houdbaar. Door de uitspraak is het immers onwaarschijnlijk dat de Bestemmingswijziging Nieuw Vredenoord ooit tot stand komt, althans uiterst onzeker. U zou op voorhand veel natuurnetwerk gebied verwoesten en betegelen, veel grote bomen onnodig kappen  en een weg aanleggen en een brug aanleggen die nergens naar toe leiden. Daarvoor ontbreekt een juridische basis. Hoeveel bomen bespaart u daarmede?

Ad 30.4) Op de verkleining van het Netwerk is in de afweging van reactieonderdeel 29.1 al ingegaan. Hierbij wordt opgemerkt dat het geldend bestemmingsplan het betegelen en aanleggen van wegen toelaat. Dit bestemmingsplan beperkt die mogelijkheden door ze alleen toe te laten in de verkeersbestemming.

30.5) 7.     Waarom wordt de nieuwe duiker naar de Vliet opgehoogd nu daar voor de Tweede Watertoevoer sec geen enkele  reden voor is? De ophoging hield verband met de plannen voor Nieuw Vredenoord. Hoeveel bomen kunnen daardoor behouden blijven?

8. De tijdelijke omleggen van de Jan Thijssenweg, waardoor veel bomen extra gekapt moeten worden is onnodig. Voor de aanleg van een lage duiker kan de Jan Thijssenweg worden afgesloten voor het verkeer. Bent u het eens dat het verkeer via de Hoornbrug en via Voorburg kan worden omgeleid zonder noemenswaardige problemen?

9 .    De kap over bijna de volle breedte van het perceel met name aan de kant van de Jan Thijssenweg lijkt volledig onnodig voor de aanleg van de Tweede watertoevoer als die strak en recht wordt aangelegd met een strakke dijk (zoals bijvoorbeeld het huidige Molenslootpad als smalle en efficiënte dijk functioneert voor de Molensloot. Klopt dat ?

Ad 30.5) Omtrent het gekozen tracé van de tweede toevoer is in de afweging van reactieonderdeel 29.2 al ingegaan.  

31) 1 reclamant uit de omgeving van 5 augustus 2022

Graag verzoeken wij U in de uitwerking van vermeld concept ontwerpbestemmingsplan aandacht te besteden aan de volgende zaken.

31.1) Het concept ontwerp is helaas niet op de gebruikelijke wijze, zoals bijvoorbeeld via Overheid.nl, onder de aandacht van omwonenden en belanghebbenden gebracht. Tevens ontbreken op de plankaart op ruimtelijkeplannen.nl de details met betrekking tot bouwvlakken, bouwlagen, bouwhoogte en BVO, waar de planregels naar verwijzen. Wij geven U in overweging deze zaken te corrigeren en het concept ontwerp opnieuw ter visie te leggen.

Ad 31.1) De indiener stond niet vermeld op de verzendlijst voor het vooroverleg. Dat hij aan het vooroverleg wenst deel te nemen is gezien zijn ruimtelijk belang te begrijpen. Het voorontwerp werd op de gebruikelijke wijze te weten op ruimtelijke plannen.nl gepubliceerd. Indiener heeft daarvan gebruik gemaakt. De planregels verwijzen niet naar bouwlagen en naar het BVO. Deze zijn in het plan niet geanteerd. Wel verwijzen ze naar bouwvlakken en bouwhoogten. Deze zijn op de verbeelding aangeduid. In reactie 31.3 wordt naar zo'n bouwvlak verwezen.

Bij de ondertekening van overeenkomsten tot realisatie van Nieuw Vredenoord was indiener gastheer. Ook was hij deelnemer aan de informatiebijeenkomsten in september 2018 en op 6 juli 2022.

31.2) Het concept ontwerp heeft betrekking op een terrein wat voorheen onderdeel was van de buitenplaats Vredenoord. De aanleg van de buitenplaats heeft dan ook een sterke samenhang met het aangrenzende terrein. Kenmerkend is een sterke zichtrelatie van de kern van de buitenplaats (de aanleg rond het hoofdhuis) met de open ruimte op het aangrenzende terrein, de voormalige Molenwei. Het concept ontwerp voorziet in drie villa's en een appartementengebouw tegen of dicht bij de erfgrens van de buitenplaats. Alle vier deze gebouwen bevinden zich in de zichtlijnen van de buitenplaats. Door de verhoogde aanleg van het maaiveld, het omvangrijke bouwvolume en de veelheid aan zichtbare gebouwen wordt het karakter van de buitenplaats aangetast.

Ad 31.2) Met het bestemmingsplan wordt het uitzicht op een stadsrandzone (paragraaf 2.2) vervangen door het uitzicht op een landgoed. De samenhang tussen de onderdelen van het eerdere landgoed wordt daarmee weer teruggebracht maar wel in de vorm van twee separate landgoederen. Een landgoed is een landschap met gebouwen. Zoals al werd aangegeven wordt de bebouwing op een landgoed op historische gronden in de richting van de Haagsche Trekvliet verschoven. Daarmee wordt het peil ook hoger. Op dezelfde gronden worden ook zichtlijnen aangehouden. Op grond van het Project Uitwerkingskader (paragraaf 3.2.4.5) zijn voor de zichtlijnen de onderlinge afstanden tussen gebouwen in het plangebied ruim te noemen. Het zicht van de Jan Thijssenweg op het oorspronkelijk Rijksmonument blijft met dit bestemmingsplan voor indiener in stand. Op het noordoostelijk deel van het plangebied wordt de zichtrelatie van de aanleg rond het Rijksmonument tot de woning aan het hek ruim, groen en harmonieus. Dat geldt ook voor het onbebouwde parkeerterrein die het hoofdhuis scheidt van de erfgrens en daarmee de zichtrelatie ruim, groen en harmonieus laat zijn. De twee andere woningen liggen te ver van de aanleg rond het Rijksmonument om daarop van invloed te zijn.

31.3) Met de initiatiefnemer is gesproken over een zorgvuldige inpassing van de bebouwing in het groen, waarbij het bovenvermelde zicht op de bebouwing zoveel mogelijk met groen wordt weggenomen. Het concept ontwerp biedt op een aantal punten onvoldoende ruimte voor een dergelijke zorgvuldige inpassing. Wij verzoeken U in dit verband in de uitwerking de volgende wijzigingen te verwerken:

  • Het bouwvlak van de villa bij de Jan Thijssenweg ("huis aan het hek") en de berging voor de appartementen staan op slechts 4 respectievelijk 3 meter van de erfgrens ingetekend. Dit laat onvoldoende ruimte voor tuinaanleg en beplanting, ook omdat nog voorzieningen (een greppel) noodzakelijk zijn voor afvoer van regenwater van de verhoogde aanleg. Wij verzoeken U in de uitwerking het bebouwingsvlak en de bebouwing tenminste 5 meter van de erfgrens te situeren en voor deze strook van 5 meter inrichting en behoud als buffergroen te waarborgen.
  • Voor de twee villa's aan de erfgrens met Vredenoord gelegen achter het appartementengebouw is tussen de grenssloot en de villa's onvoldoende ruimte voorzien voor een zorgvuldige inpassing van de bebouwing in het groen. Wij verzoeken U de bouwvlakken zodanig te situeren dat er tussen de oever van de grenssloot en de ontsluitingsweg tenminste 3 meter opgaande beplanting is voorzien en de inrichting en behoud van dit buffergroen te waarborgen.'

Ad 31.3) Zoals al werd opgemerkt zijn de zichtrelaties ruim, groen en harmonieus. Dat behoeft geen verdere verplaatsing. De aanvulling van die relatie met het aanbrengen van buffergroen is in het bestemmingsplan gewaarborgd. Er is voldoende ruimte aanwezig. Ook bij de twee woningen ten zuiden van het Rijksmoument, waarmee het geen zichtrelatie heeft, is daar sprake van. Het op de verbeelding aangeduide en door indiener geciteerde bouwvlak behoeft daarom geen aanpassing.

32) Stichting Molenvliet Hoornwijck van 15 augusuts 2022

Onderwerp: reactie Concept ontwerpbestemmingsplan Nieuw Vredenoord Uw Kenmerk: DSO/10349815 ontwerpbestemmingsplan Nieuw Vredenoord.

Het plan voorziet (ook blijkens de samenvatting) in de ontwikkeling van 5 woongebouwen en twee wegen, een aan te leggen waterkering ten oosten van de tweede watertoevoer en de oostelijk daarvan aan te leggen dijk. Verder is aldus de samenvatting sprake van een grootscheepse bomenkap. De aansluiting van het onverharde voetpad (het Molenslootpad) op de Jan Thijssenweg wordt verbreed en bestraat voor autoverkeer. De straat krijgt twee vertakkingen. Voor de ene aftakking van de aan te leggen straat wordt een brug over de tweede water toevoer aangelegd.

32.1) Het gebied is rijk met bomen en struiken – in een verder sterk verstedelijkte omgeving. Bezoekers kunnen wandelen over het onverharde, ooit door landschapsarchitect Zocher ontworpen romantische voetpad onder de bomen. Er wonen in het bos dieren en vogels die nergens anders meer terecht kunnen. Elke dag zuiveren de bomen de lucht, zorgen voor een fraai groen uitzicht en dempen het omgevingsgeluid. Het gebied heeft door zijn inrichting en ligging aan de Vliet grote ecologische waarde en maakt daarom deel uit van het natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofd Structuur).Doelstelling van de stichting is om het groen in de omgeving te behouden. Daarin staat de stichting niet alleen: : tegen de 2000 mensen hebben op internet een petitie getekend om de grote bomen te behouden. Ook de Haagse Partij voor de Dieren is voor dit stuk Haagse natuur opgekomen en heeft raadsvragen gesteld. Door de voorgenomen woningbouw en het massaal kappen van grote bomen wordt de natuurwaarde geheel of grotendeels teniet gedaan.

Ad 32.1) Het gehele plangebied is aangewezen als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (verder Netwerk). Uit onderzoek bleek dat de bestaande beplantingen geen ecologische kwaliteiten kennen en daartoe ook geen potentie hebben (paragraaf 2.4.3). Een aanzienlijk deel van het plangebied kent zelfs geen beplantingen. Gelet daarop verdient het plangebied een inrichting, die het Netwerk tot uitdrukking gaat brengen.

Dat moet anders.

32.2) Onderzoek alternatieven waardoor bomen niet gekapt hoeven te worden en het huidige voet (Molensloot) pad in onverharde vorm geheel behouden kan blijven. Bijvoorbeeld door de woongebouwen grotendeels op de huidige (te amoveren) tennisbanen aan te leggen en de (te amoveren) tennisgebouwen en schuren. Daar ligt al een goed bruikbare toegangsweg. Daardoor hoeft het Molenslootpad niet ingezet te worden en kan in huidige vorm met de grote bomen behouden blijven. Ook de bestrating en de brug kunnen achterwege blijven. Ook hoeven daardoor veel minder grote bomen te worden gekapt. Watercompensatie en de overige bouw kunnen zo veel mogelijk op bestaand grasland. Ook kan de watertoevoer om grote bomen worden geleid en/of kijk of overval een dam zoals nu voorgesteld wel nodig is. Je kunt ook werken met grote ondergrondse water (toevoer) buizen of duikers. Dat spaart een uniek groen gebied en veel grote bomen.

Ad 32.2) De aanleg van de tweede en betere aanvoer tussen de Haagsche Trekvliet en het Molenvlietpark en oostelijk daarvan een dijk en de reconstructie van het Molenvlietpad worden in het geldend plan al mogelijk gemaakt. De gronden met bestaande verhardingen die voor bebouwing in aanmerking zouden moeten komen liggen op maar 50 meter van het Molenvlietpark.

32.3) Het plan is in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Daarin is bepaald dat de grenzen van het Natuur Netwerk Nederland alleen mogen worden aangepast als de oppervlakte van het netwerk minimaal gelijk blijft. Met het bestemmingsplan wordt een essentieel deel van het netwerk eraan onttrokken dan wel wordt de ruimte van het natuurnetwerk verkleind. Zie ook:https://www.raadvanstate.nl/actueel/nieuws/@132351/noord-brabant-mag-het-brabantsnatuur

Ad 32.3) In het bestemmingsplan is van een verkleining van het Netwerk geen sprake.

7.2 Inspraak- en participatieverordening

Op 6 juli 2022 werd een informatiebijeenkomst door de gemeente en Borgdorff Beheer gebouwen over de tweede watertoevoer waterberging Molenvlietpark en projectplan Nieuw Vredenoord. Het werd gehouden in het Trefpunt Rotterdamsebaan (Binckhorstlaan 340) Het werd door ruim 30 mensen bezocht.

In september 2018 is een informatiebijeenkomst over het projectplan Nieuw Vredenoord gerhouden in de leegstaande verenigingsruimte van het voormalige tennisbanencomplex aan de Jan Thijssenweg.Hierbij waren ook de Vereniging Houdt Vlietrand Groen en de Stichting Meyvliet uitgenodigd.